De documentaire 'Het laatste woord' en de straf die Jurriën in erbarmelijke omstandigheden uitzit in Tunesië |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de documentaire «Het laatste woord», waarin wordt ingegaan op de casus van Jurriën die in Tunesië is veroordeeld tot een celstraf van 20 jaar?1
Ja.
Wat is uw reactie hierop?
De schrijnende situatie van Jurriën is het Ministerie van Buitenlandse Zaken terdege bekend en heeft onze onverminderde aandacht. Jurriën heeft bij aanvang van zijn detentie een beroep gedaan op consulaire bijstand. Hij is afgelopen jaren zeer regelmatig bezocht, meerdere gratieverzoeken zijn ondersteund en er is uitvoerig contact met zijn familie.
Heeft u kennisgenomen van de serieuze twijfels die zijn gerezen over het daderschap van Jurriën en de juistheid van de veroordeling, zoals in de documentaire verwoord?
Deze aspecten vragen een strafrechtelijke en inhoudelijke beoordeling. De Nederlandse overheid verleent consulaire bijstand, maar kan geen invloed uitoefenen op de rechtsgang in een ander land of een buitenlands strafproces inhoudelijk beoordelen. Net zoals andere landen geen invloed op de rechtsgang in Nederland kunnen uitoefenen. Het is aan de gedetineerde en zijn advocaat de aspecten ten aanzien van de rechtsgang en rechtsmiddelen aan de orde te stellen en aan de rechter hierover vervolgens te beslissen.
Heeft u eveneens kennisgenomen van de erbarmelijke omstandigheden zoals een gebrek aan eten en de koude temperatuur van de detentielocatie, die ervoor zorgen dat Jurriën gezondheidsproblemen heeft?
De detentieomstandigheden in alle Tunesische gevangenissen zijn zwaar. Deze detentieomstandigheden zijn de belangrijkste reden dat Tunesië in het kader van consulaire bijstand aan gedetineerden door het Ministerie van Buitenlandse Zaken is aangemerkt als zogenoemd zorgland. De elementen van de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in een zorgland staan in de Staat van het Consulaire van 7 december 20182.
De Nederlandse ambassade in Tunis heeft meerdere malen de gezondheidssituatie van Jurriën bij de Tunesische autoriteiten onder de aandacht gebracht. Als gevolg daarvan heeft recent een medisch onderzoek in een extern ziekenhuis plaatsgevonden. Omwille van persoonsgegevensbescherming kan ik over de aard van de onderzoeken geen nadere mededelingen doen.
Wat vindt u ervan dat deze detentielocatie waar Jurriën zijn straf uitzit wordt omschreven als onbegaanbaar voor buitenstaanders zoals zijn familie en journalisten?
In de meeste landen, zo ook in Tunesië, is vooraf toestemming nodig voor bezoeken. Op één na zijn alle bezoekaanvragen vanuit de ambassade voor Jurriën door Tunesië gehonoreerd. De detentieomstandigheden in alle Tunesische gevangenissen zijn zwaar. De gevangenis waarin hij verblijft behoort echter niet tot de slechtsten van het land. De bezoekduur die betrokkene wordt toegestaan is gemiddeld langer dan regel is in deze gevangenis. Ook heeft hij als uitzondering op de algemene regel bezoek mogen ontvangen in een separate ruimte zonder glasafscheiding.
Op welke vorm of mate van consulaire bijstand of hulp vanuit Buitenlandse Zaken mogen Nederlanders die zijn aangemerkt als verdachten in landen buiten de Europese Unie rekenen?
In de zogenoemde zorglanden, waartoe ook Tunesië wordt gerekend, biedt het Ministerie van Buitenlandse Zaken vanwege de detentieomstandigheden uitgebreidere consulaire bijstand dan in andere landen met adequatere omstandigheden. De Staat van het Consulaire van 7 december 20183 beschrijft de elementen van consulaire bijstand in zorglanden en niet-zorglanden.
In welke vorm of mate is sprake geweest van consulaire bijstand of hulp vanuit Buitenlandse Zaken in deze zaak? Hoe vaak is Jurriën bezocht door medewerkers van de Nederlandse ambassade?
Jurriën ontvangt sinds aanvang van zijn detentie de consulaire bijstand die wordt geboden in een zorgland. Zie het antwoord op vraag 2, Jurriën is in de afgelopen negen jaar op initiatief van de Nederlandse ambassade in Tunis 54 keer bezocht.
Kunt u zich via diplomatieke kanalen richting Tunesië maximaal inspannen voor gratieverlening in het geval van Jurriën om zijn straf in Nederland te kunnen uitzitten?
De Nederlandse ambassade in Tunis heeft het door betrokkene ingediende gratieverzoek mondeling en schriftelijk meermaals op humanitaire gronden bij de Tunesische autoriteiten ondersteund. Vanaf 2023 heeft Jurriën de helft van zijn gevangenisstraf uitgezeten. De kans van slagen van een gratieverzoek wordt daarmee groter, gezien de Tunesische regel dat gratieverzoeken pas nadat de helft van de straf is uitgezeten door de autoriteiten in overweging worden genomen.
Nederland en Tunesië hebben geen bilateraal verdrag voor strafoverdracht. Ook is Tunesië geen partij bij het multilaterale Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (VOGP). Voor een strafoverdracht naar Nederland is dat wel vereist (artikel 2 Wots). Alle verzoeken in Tunesië richten zich derhalve op strafvermindering en/of vrijlating en niet op strafoverdracht.
De inzet van explosieve wapens in Jemen |
|
Jasper van Dijk , Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het rapport «Not a single body in one piece; How civilian harm from explosive weapons in Yemen calls for immediate action» van Mwatana en PAX, dat gaat over de inzet van explosieve wapens in bevolkte gebieden in Jemen en het burgerleed als gevolg daarvan?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de tien specifieke incidenten die in het rapport worden behandeld waarin door de verschillende partijen in het conflict, te weten de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten enerzijds en de Houthi-rebellen anderzijds, mogelijk oorlogsmisdaden zijn begaan, steeds weer groot burgerleed is aangericht en naast de directe doden en gewonden ook op langere termijn veel (psychologische) schade is aangericht?
Het conflict in Jemen duurt inmiddels ruim acht jaar, tijdens het conflict zijn vele burgerslachtoffers gevallen en volgens het onderzoek van de Group of Eminent Experts hebben vele mensenrechtenschendingen plaatsgevonden. Rapporten als «Not a single body in one piece; How civilian harm from explosive weapons in Yemen calls for immediate action»dragen in belangrijke mate bij aan de informatievoorziening over de situatie in Jemen en aan het vastleggen van de gevolgen van het gewapend conflict in Jemen. De tien gevallen die beschreven zijn in het rapport zijn hier schrijnende voorbeelden van. Psychologische problemen als gevolg van het conflict in Jemen komen veel voor en dit blijft een groot maatschappelijk probleem. Daarom zet Nederland zich in voor mentale zorg in Jemen o.a. door in verschillende fora aandacht te vragen voor dit onderwerp. Daarnaast heeft Nederland de afgelopen jaren in Jemen trainingen over psychosociale zorg aan zorgmedewerkers en oorlogsslachtoffers aangeboden.
Deelt u de conclusie van het rapport dat de strijdende partijen het oorlogsrecht beter dienen na te leven, mensenrechten beter te beschermen en te stoppen met de inzet van explosieve wapens in bevolkte gebieden? Veroordeelt u de grootschalige inzet van explosieve wapens in bevolkte gebieden in Jemen?
Ten aanzien van het beschermen van mensenrechten deel ik die conclusie. Nederland pleit internationaal voor betere implementatie van het humanitair oorlogsrecht en om de bescherming van burgers bij de inzet van explosieve wapens te verbeteren. In dat kader heeft Nederland in november 2022 ook een internationale politieke verklaring ondertekend over gebruik van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden. Nederland zet in Jemen breed in op de verbetering van de mensenrechtensituatie en benadrukt hierbij de noodzaak om het gebruik van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden burgerslachtoffers te voorkomen.
Ziet u in dit rapport aanleiding om Jemen, Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten aan te moedigen de recent door Nederland ondertekende internationale politieke verklaring over de inzet van explosieve wapens in bevolkte gebieden te ondertekenen?2 Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft in verschillende internationale fora opgeroepen tot het ondertekenen van deze verklaring, daar waren Jemen, Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten ook bij aanwezig. Nederland zal die boodschap blijven uitdragen.
Herinnert u zich de breed aangenomen motie die u vraagt zich in te spannen voor hervatting van Verenigde Naties (VN)-onderzoek naar oorlogsmisdaden in Jemen?3 Ziet u in het rapport aanleiding om een nieuwe poging te ondernemen om tot hervatting van VN-onderzoek te komen, zodat ook deze tien incidenten nader onderzocht kunnen worden? Zo nee, ziet u dan andere mogelijkheden die eraan bijdragen dat meer onderzoek wordt gedaan naar potentiële oorlogsmisdaden in Jemen?
Ja, die motie herinner ik mij. Nederland heeft een voortrekkersrol vervuld bij de oprichting van de Group of Eminent Experts (2017) die onderzoek deed naar mensenrechtenschendingen in Jemen. Het mandaat is eind 2021 beëindigd en er is internationaal op dit moment onvoldoende steun voor hervatting van VN-geleid onderzoek naar mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden in Jemen. Helaas brengt dit rapport daar niet direct verandering in.
De bevordering van mensenrechten en het tegengaan van straffeloosheid (accountability) blijft een kernelement van het Nederlands buitenlandbeleid in Jemen en voor een rechtvaardige vrede zijn transitional justice en accountability een randvoorwaarde. Daarom heeft Nederland extra middelen uit het Mensenrechtenfonds beschikbaar gesteld voor lokale initiatieven om documentatie van mensenrechtenschendingen te bevorderen. Nederland heeft accountability in Jemen verder ondersteund via het kantoor van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten. Bij het verkennen van opties om accountability in Jemen te verbeteren onderhoudt Nederland nauw contact met gelijkgezinde landen. Ook zal Nederland het belang van het tegengaan van straffeloosheid in internationale fora en in bilaterale gesprekken blijven benadrukken.
Bent u bereid om landen die nog altijd wapens leveren aan strijdende partijen in Jemen, waaronder enkele bondgenoten, hierop aan te spreken en erop aan te dringen dat deze wapenleveranties worden gestaakt, in lijn met vereisten onder bijvoorbeeld het Wapenhandelsverdrag en conform eerdere aanbevelingen die de UN Group of Eminent Experts on Yemen deed?
Nederland heeft statenpartijen van het Wapenhandelverdrag, waaronder bondgenoten, in lijn met de vereisten van het verdrag, gewezen op rapporten van de UN Group of Eminent Experts on Yemen waarin schendingen van fundamentele mensenrechten in Jemen werden geconstateerd. Daarnaast heeft Nederland kritiek geplaatst bij wapenoverdrachten die ingezet kunnen worden in Jemen. Ook wordt er in het kader van de EU raadswerkgroep export conventionele wapens (COARM) gesproken over het beleid van lidstaten ten aanzien van gevoelige bestemmingen, waaronder de landen die volgens rapportages van de Group of Eminent Experts on Yemen betrokken zijn bij het conflict in Jemen.
Het actieplan Nederland-Marokko |
|
Kati Piri (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Welk land heeft het initiatief genomen om tot het actieplan Nederland-Marokko te komen?
Vanuit beide landen was er een wens om de gezamenlijke ambities voor het versterken van de samenwerking vorm te geven middels een actieplan; het eerste voorstel om tot een actieplan te komen kwam van Nederland. Vervolgens hebben Marokko en Nederland gezamenlijk besloten over de inhoud van het actieplan. Het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft hierin het initiatief genomen en heeft ook de onderhandelingen gecoördineerd waarbij verschillende ministeries op hun deelterreinen nauw betrokken waren.
Wat was de directe aanleiding voor dit actieplan?
Marokko en Nederland zijn nauw met elkaar verbonden. De relatie tussen beide landen is veelzijdig maar op onderdelen ook complex. Het actieplan is een middel om die relatie te verstevigen en biedt een kader voor brede politieke samenwerking en verdieping van de bilaterale relatie. Vanuit die wederzijdse behoefte is het actieplan opgezet.
Heeft Nederland alle kansen benut om in aanloop naar de veroordeling van journalist Omar Radi op maandag 19 juli 2021, elf dagen na ondertekening van het actieplan, de aantijging te ontkrachten dat Radi een spion van Nederland zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland heeft de ontwikkelingen in het proces van Omar Radi nauwgezet gevolgd. Voorafgaand aan de veroordeling is meermaals navraag gedaan naar de aanklacht en, na de veroordeling, ook naar het vonnis. Nederland kreeg begin oktober 2021 inzage in een werkvertaling van het vonnis. Zoals reeds aan uw Kamer gemeld (BZDOC-750040436–30), heeft Nederland de Marokkaanse autoriteiten meermaals te kennen gegeven dat Nederland zich niet herkent in de spionage aanklacht. Ik heb daarbij ook aangegeven dat het kabinet de veroordeling, daar waar het de aanklacht voor spionage voor Nederland betreft, teleurstellend vindt. Het kabinet ziet geen verband tussen de datum van de veroordeling van dhr. Radi en de datum van ondertekening van het actieplan, aangezien de datum van ondertekening is vastgesteld op basis van beschikbaarheid van betrokkenen.
Zijn er vergelijkbare deals gesloten met andere landen, of zijn die op het moment in de maak? Zo ja, met welke landen en bent u bereid deze plannen met de Kamer te delen?
Het actieplan is geen deal maar een bilateraal samenwerkingsdocument waarin kaders en afspraken staan voor onderwerpen van gemeenschappelijk belang. Een document zoals het actieplan met Marokko is verre van uniek. Het komt diplomatiek veelvuldig voor dat landen, waaronder Nederland, overkoepelende of thematische MoU’s, letters of intent of andersoortige niet juridisch bindende documenten ten behoeve van de goede samenwerking opstellen.
Betekent de wederzijdse afspraak om niet langer «te mengen in [elkaars] binnenlandse aangelegenheden» dat Nederland zich niet langer uitspreekt over gebeurtenissen in Marokko, waaronder op het gebied van mensenrechten of journalistieke vrijheden?
De in vraag 5 genoemde passage uit het actieplan is geen nieuwe afspraak. Het is een bevestiging van een bestaande internationaalrechtelijke regel om het non-interventie beginsel te respecteren, dat onder andere terug te vinden is in het VN-handvest. Nederland verwacht ook dat andere landen zich hieraan houden.
De passage in het actieplan heeft geen effect op de Nederlandse inzet voor de bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde. Het non-interventie beginsel is niet absoluut. De bescherming van universele mensenrechten is van vitaal belang voor iedereen op deze wereld. Deze passage in het actieplan betekent dan ook niet dat er geen dialoog of gesprek kan plaatsvinden over mensenrechten. In het actieplan is expliciet afgesproken dat alle terreinen en onderwerpen die de betrekkingen tussen beide landen raken, besproken kunnen worden.
Mensenrechten is onderdeel van onze reguliere dialoog met Marokko. Er wordt op verschillende niveaus over gesproken, meest recent tijdens de politieke consultaties tussen beide landen in december jl. Er wordt naast de bilaterale gesprekken ook ingezet op dialoog en samenwerking binnen multilaterale kanalen. Een goed voorbeeld is de laatste Universal Periodic Review (UPR) van november jl. waar wederzijds aanbevelingen zijn gegeven op het gebied van mensenrechten in beide landen. Nederland heeft Marokko aanbevelingen gedaan op het gebied van de rechten van LGHBTI+ en de vrijheid van meningsuiting. Daarnaast hoopt Nederland in 2024 samen met Marokko lid te zijn van de Mensenrechtenraad en dit biedt ook mogelijkheden tot samenwerking.
Hoe rijmt u deze afspraak met artikel 90 van de Grondwet, waarin staat dat de regering zich actief inzet voor de bevordering van de internationale rechtsorde?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer is de laatste keer dat u zich in het openbaar kritisch heeft geuit over de mensenrechtensituatie in Marokko?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u het lot van politieke gevangenen van de Hirak-beweging en de vrijheid van media aangekaart tijdens uw laatste gesprek met uw Marokkaanse ambtsgenoot? Zo nee, bent u van plan dit tijdens uw eerstvolgende gesprek te doen?
Zoals ook aangeven in antwoord op vraag 5,6, en 7 zijn mensenrechten onderdeel van de brede dialoog tussen Nederland en Marokko. In december jl. is tijdens politieke consultaties op hoogambtelijk niveau aandacht gevraagd voor een aantal mensenrechtenthema’s en onderwerpen, inclusief persvrijheid en de gedetineerden van de Hirak beweging.
Met welke andere landen heeft Nederland afspraken gemaakt om voorafgaand inzage te geven over financiering van niet-gouvernementele organisaties (ngo's)?
In veel landen waar NL actief is, is sprake van wet- en regelgeving gericht op transparantie omtrent buitenlandse financiering aan ngo’s waar zowel de maatschappelijke organisaties als Nederland zich aan dienen te houden. De bilaterale afspraak tussen Nederland en Marokko om elkaar vooraf te informeren over projectfinanciering staat op zichzelf, en komt voort uit een verzoek dat Marokko ook aan andere landen doet. Hierbij is tussen Nederland en Marokko geen inzage of goedkeuring afgesproken maar het informeren voorafgaand aan financiering.
De onafhankelijke review naar de veiligheidssituatie LNG project Mozambique |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Klopt het dat u in het voorjaar en voor de zomer heeft toegezegd dat u de Kamer in het derde kwartaal van dit jaar zou informeren over de uitkomsten van een onafhankelijke review naar de veiligheidssituatie van het LNG project in Mozambique, maar dat u de Kamer nog niet over de uitkomsten van de review heeft geïnformeerd? Kunt u dit toelichten?
Ja, dit klopt. Met de afronding van de onafhankelijke review blijkt meer tijd te zijn gemoeid dan was voorzien. Reden hiervoor is dat uit het conceptrapport bleek dat nog niet alle gestelde vragen afdoende beantwoord waren. Hierdoor is een aanvullende opdracht uitgezet bij de consultant.
De review wordt uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, in samenspraak met het Ministerie van Financiën. De verwachting is dat het eindrapport in februari zal worden opgeleverd, zodat het, vergezeld van een beleidsreactie, voorafgaand aan het commissiedebat exportkredietverzekeringen van 23 februari 2023 aan uw Kamer kan worden gezonden.
Is een (concept-)versie van de review inmiddels afgerond? Zo ja, waarom zijn deze bevindingen nog niet aan de Kamer gestuurd? Zo nee, hoe kan het dat een in focus relatief beperkte review meer dan een half jaar duurt en maanden uit de tijd loopt?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u nogmaals uw toezegging van 9 november jl. herhalen dat de review nog voor het einde van het jaar aan de Kamer gestuurd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u bij het toesturen van het onderzoek ofwel de beantwoording van deze vraag een beknopte update geven over de veiligheidssituatie in Cabo Delgado, en de verwachtingen ten aanzien van de status van force majeure?
De instabiliteit in Cabo Delgado houdt aan. In de tweede helft van 2022 heeft het geweld zich naar het zuiden van de provincie verplaatst. In het noorden van Cabo Delgado lijkt de veiligheidssituatie in deze periode in relatieve zin verbeterd, mede door de inzet van internationale troepen uit de regio die de Mozambikaanse strijdkrachten ondersteunen bij het herstel van stabiliteit en veiligheid. Internally Displaced People keren op beperkte schaal terug naar hun thuisgebieden. De situatie blijft echter fragiel.
Het project ligt nog steeds stil vanwege de force majeure. Of en wanneer de force majeure opgeheven zal worden is vooralsnog onbekend. Naar aanleiding van uw Kamervragen van 7 juni 2021 heb ik geantwoord dat er vanwege de stillegging van het project nog geen gebruik gemaakt is van de door Standard Chartered Bank verstrekte lening, en dat er daarom ook geen schade geleden is onder de financieringspolis.1 Ook deze situatie is momenteel onveranderd.
Een centraal digitaal en openbaar register van alle personen in Nederland die een koninklijke onderscheiding hebben gekregen |
|
Mark Strolenberg (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is de reden dat er thans geen centraal, digitaal en openbaar register is van alle personen in Nederland die een koninklijke onderscheiding hebben gekregen?
Er bestaat een centraal digitaal register van gedecoreerden. Dit register is in beheer van de Kanselarij. Een openbaar register is dit niet en voor een dergelijk gebruik ook ongeschikt. Er staan in dit register veel privacygevoelige persoonsgegevens die niet zonder toestemming van de gedecoreerde openbaar mogen worden gemaakt. Het aanwijzen van een register als openbaar register moet bovendien in een formele wet zijn geregeld. Dat is niet het geval.
In hoeverre klopt het dat om een centraal, digitaal en openbaar register mogelijk te maken eerst een wettelijke grondslag nodig is? In hoeverre speelt de Uitvoeringswet Algemene Verordening gegevensbescherming hierbij een rol? Zijn er andere wettelijke belemmeringen voor een centraal, digitaal en openbaar register van alle gedecoreerde personen in Nederland? Zo ja, welke?
In een centraal, digitaal en openbaar register worden persoonsgegevens verwerkt van gedecoreerden. Hierop zijn de Algemene Verordening gegevensbescherming en de Uitvoeringswet AVG van toepassing. In beginsel is voor overheidsorganisaties voor het verwerken van persoonsgegevens een wettelijke grondslag nodig. Wanneer een wettelijke grondslag ontbreekt, mogen persoonsgegevens alsnog verwerkt worden als de betrokkene (in dit geval de gedecoreerde) daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven. Het gebruiken van toestemming als grondslag om gegevens te verwerken heeft in dit geval echter niet de voorkeur. Dit zou betekenen dat een administratie moet worden bijgehouden waaruit blijkt dat de gedecoreerden toestemming hebben gegeven voor de verwerking van de in het register opgenomen persoonsgegevens. En dat wanneer de toestemming wordt ingetrokken de betreffende persoonsgegevens moeten worden verwijderd. Een dergelijke administratie is gelet op de grote hoeveelheid gegevens bewerkelijk en de kans op fouten reëel. Daarmee weegt het belang dat zou zijn gediend met een openbaar register in onvoldoende mate op tegen de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de uitvoeringspraktijk.
Klopt het dat de gegevens met betrekking tot koninklijke onderscheidingen die bij het Nationaal Archief zijn gearchiveerd alleen betrekking hebben op personen die zijn overleden in de periode 1815–1993? Worden daarin ook de gegevens opgenomen van personen die na 1993 zijn overleden? Zo neen, waarom niet?
Het archief Kanselarij der Nederlandse Orden van het Nationaal Archief bevat gegevens over gedecoreerden in de periode 1815–1993. Van deze personen was het bij de overdracht in 2005 bekend dat zij zijn overleden. De gegevens van de in 2005 nog levende personen berusten nog bij de Kanselarij, evenals die van overleden personen wier overlijden in 2005 nog niet aan de Kanselarij was gemeld. Ook de gegevens van personen waarvan het overlijden in 2005 niet met een hoge mate van waarschijnlijkheid kon worden vermoed, zijn (nog) niet overgedragen aan het Nationaal Archief. De gegevens bij het nationaal archief worden aangevuld zodra een nieuwe overdracht plaatsvindt.
Als een centraal, digitaal en openbaar register van alle personen die een koninklijke onderscheiding hebben gekregen niet is toegestaan, hoe verhoudt dat zich dan tot de speciale editie van de Staatscourant, waarin jaarlijks de namen van alle gedecoreerde personen worden vermeld? Hoe verhoudt dat zich voorts tot de lijsten met de namen van de gedecoreerden van de gemeenten die elk jaar worden gepubliceerd, aan de media worden verstrekt en op de websites van gemeenten worden geplaatst? Speelt het privacyaspect hier niet? Zo neen, waarom niet?
De speciale editie van de Staatscourant gebeurt op grond van artikel 17 van het Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau, dat voor Ministers de plicht schept de verlening van een onderscheiding binnen een maand na verlening te publiceren in de Staatscourant. Gemeenten publiceren hieruit om te informeren welke inwoners zijn gedecoreerd. De wetgeving regelt niet het verzamelen van alle gegevens in een openbaar te doorzoeken register. Overigens wordt momenteel een wetsvoorstel voorbereid, waarin in den brede een nadere explicitering plaatsvindt van de grondslagen voor gegevensverwerking in het decoratiestelsel in het licht van de thans geldende privacyregelgeving.
Is wel eens overwogen om een centraal, digitaal en openbaar register te maken met daarin de namen van degenen die een koninklijke onderscheiding hebben gekregen? Zo nee, waarom niet? In hoeverre is daarbij overwogen om dat te doen met toestemming van de gedecoreerden? In hoeverre is daarbij overwogen om gedecoreerden zelf de keus te geven om al dan niet in zo’n register te willen staan (een soort opt-outsysteem)?
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe een centraal, digitaal en openbaar register met daarin de namen van diegenen die een koninklijke onderscheiding hebben gekregen tot stand kan komen? Kan het huidige register met gedecoreerden bij het Nationaal Archief hiervoor geschikt en zowel beheerstechnisch als economische interessant zijn? Zo neen, waarom niet?
Het huidige register bij het Nationaal Archief zou gebruikt kunnen worden voor zover de gedecoreerde overleden is. Voor de totstandkoming van een openbaar register is op dit moment geen noodzaak of aanleiding.
Het bericht 'Gokbedrijven probeerden ondanks verbod via wk-pools nieuwe klanten te lokken' |
|
Hülya Kat (D66), Joost Sneller (D66), Romke de Jong (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gokbedrijven probeerden ondanks verbod via wk-pools nieuwe klanten te lokken»?1
Ja
Wanneer wist u als aandeelhouder van deze reclames van de staatsdeelneming Nederlandse Loterij? Met welke wetsovertredingen van staatsdeelnemingen in de goksector bent u nog meer bekend?
Ik was niet bekend met deze reclame van Nederlandse Loterij op een website met WK-pools. Wel ben ik bekend met de recente boete die door de Kansspelautoriteit (Ksa) aan Nederlandse Loterij is opgelegd vanwege overtreding van de reclameregels. TOTO Online B.V. heeft tussen 1 oktober 2021 en 31 januari 2022 algemene commerciële berichten verstuurd naar spelers met een TOTO-account. Gedurende deze vier maanden werd ook de groep jongvolwassenen (18 tot en met 23 jaar) bereikt. De Ksa heeft geoordeeld dat dit een overtreding van de wet was, omdat reclame voor online kansspelen niet (ook) gericht mag zijn op jongvolwassenen.
Nederlandse Loterij heeft mij in het voorjaar direct bericht dat Ksa de overtreding signaleerde en heeft mij ook vooraf geïnformeerd dat zij een boete zouden ontvangen van Ksa. Ik heb toen direct mijn afkeuring kenbaar gemaakt aan Nederlandse Loterij.
Verder ben ik bekend met andere overtredingen van de staatsdeelnemingen in de kansspelsector die ook op de website van de Ksa zijn gepubliceerd.2
Hoe voorkomt u als aandeelhouder dat een staatsdeelneming de wet overtreedt?
De kansspelsector is een sterk gereguleerde markt met een wettelijk (beleids)kader dat is opgesteld door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Uiteraard moeten de staatsdeelnemingen, net als alle andere aanbieders van kansspelen, zich aan de wet houden. De Ksa houdt toezicht op naleving van de regels.
Van beide deelnemingen verwacht ik daarbij dat zij bij de invulling van hun maatschappelijke opdracht als uitvoerders van het kansspelbeleid een voorbeeld zijn, en een voorbeeld stellen in de kansspelsector. Concreet betekent dit voor mij dat zij niet alleen handelen naar de letter van de wet maar ook naar de geest ervan. Dat zij transparant zijn in wat zij op het gebied van verantwoord en veilig aanbod doen en daarover publiekelijk communiceren. Dat zij de lat hoog leggen. Niet alleen voor zichzelf maar voor de hele sector, bijvoorbeeld via hun inbreng in de branchevereniging Vergunde Nederlandse Online Kansspelaanbieders (VNLOK). In ieder overleg dat ik met ze voer, spreek ik ze hier op aan. Ik zal dit blijven doen.
Hoelang is de illegale reclame van de Nederlandse loterij zichtbaar geweest voordat de handhaving van de Kansspelautoriteit had plaatsgevonden? Had de Kansspelautoriteit in dit geval sneller kunnen optreden? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd?
De Ksa geeft aan geen uitspraken te kunnen doen over onderzoeken. In algemene zin is op te merken dat de Ksa extra aandacht had voor ongeoorloofde reclameactiviteiten rondom het WK. De Ksa heeft verschillende bedrijven aangesproken op hun reclameactiviteiten.3
Onderschrijft u dat staatsdeelnemingen binnen de goksector een voorbeeldrol zouden moeten vervullen, en zich derhalve niet alleen aan de wet zouden moeten houden maar voorop zouden moeten lopen wanneer het aankomt op maatregelen die bestemd zijn om verslaving te voorkomen? Zo ja, hoe geeft u hieraan invulling als aandeelhouder?
Reclame zorgt ervoor dat personen die willen deelnemen aan kansspelen kennis kunnen nemen van het legale aanbod en draagt daarmee bij aan kanalisatie: het leidt spelers van het illegale naar het legale gereguleerde aanbod waarmee consumenten beter beschermd worden, kansspelverslaving wordt tegengegaan en ook fraude en overige criminaliteit wordt tegengegaan. Reclame maken is toegestaan zolang deze reclames passen binnen de kaders van wet- en regelgeving.
Vlak na de opening van de online markt was er veel reclame. Als aandeelhouder heb ik op meerdere momenten mijn zorgen geuit aan de staatsdeelnemingen over de toename aan reclame. Ik heb zowel Holland Casino als Nederlandse Loterij meerdere malen opgeroepen om verantwoord om te gaan met de hoeveelheid en vorm van reclame. Inmiddels zijn er gedurende het jaar al diverse maatregelen genomen om de reclamedruk te verminderen, deels door de sector zelf met haar reclamecode, maar ook door het kabinet. Bovendien wordt er gewerkt aan een verbod op ongerichte reclame voor risicovolle online kansspelen. Als onderdeel van dit verbod volgt het verbod op sponsoring van evenementen en sport.
Ik blijf vanuit mijn rol als aandeelhouder Nederlandse Loterij voortdurend aanspreken op hun verantwoordelijkheden voor de uitvoering van het kansspelbeleid. In de huidige evaluatie van het aandeelhouderschap van NLO komt ook de governance structuur aan bod. Ik wil die evaluatie zorgvuldig uitvoeren en niet vooruitlopen op de eventuele uitkomsten.
Onderschrijft u dat de staatsdeelnemingen in de goksector op het gebied van het maken van reclame de afgelopen jaren geen voorbeeldrol hebben gespeeld? Geven deze incidenten aanleiding om de positie van de Staat binnen de governance van staatsdeelnemingen in het algemeen en bij de Nederlandse Loterij in het bijzonder te verstevigen, ook voordat de beoordeling van het aandeelhouderschap op basis van het afwegingskader staatsdeelnemingen is afgerond?
Zie antwoord vraag 5.
Welke consequenties verbindt u aan het overtreden van de wet door het bestuur van een staatsdeelneming? Hoe wordt dit meegenomen in de beoordeling van het functioneren van de bestuurders van de Nederlandse Loterij?
De Kansspelautoriteit heeft als toezichthouder op de kansspelmarkt de bevoegdheid om formele consequenties te verbinden aan wetsovertredingen van de kansspeldeelnemingen. Als aandeelhouder spreek ik de raad van bestuur van Nederlandse Loterij aan op dergelijke overtredingen en de voorbeeldrol die een staatsdeelneming zou moeten vervullen. Bovendien zal ik het ook bespreken met de raad van commissarissen; zij gaan primair over het functioneren van de raad van bestuur.
Hoeveel jongeren (jonger dan 21 jaar) zijn er actief op gokplatforms waar de Staat een aandeel in heeft?
Deze informatie is bij mij of mijn collega de Minister voor Rechtsbescherming niet bekend omdat dit vertrouwelijke bedrijfsinformatie betreft.
Op welke wijze worden jongeren momenteel behoed voor het opbouwen van een gokverslaving of schulden via deze gokplatforms? Welke voorlichting wordt er geboden?
In de wet- en regelgeving voor kansspelen zijn maatregelen opgenomen om te voorkomen dat spelers problematisch speelgedrag ontwikkelen of in de financiële problemen komen door gokken. Deze maatregelen zijn in het bijzonder gericht op het beschermen van kwetsbare groepen. Kansspelaanbieders hebben daarbij een belangrijke zorgplicht. In alle gevallen moeten aanbieders adequaat interveniëren wanneer een speler risicovol speelgedrag vertoont. Plotseling veel meer geld uitgeven dan gewoonlijk, of het steeds op willen hogen van de speellimiet kunnen indicatoren zijn die nopen tot een interventie. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat een persoonlijk onderhoud moet worden gevoerd. Als uiterste middel is er het Centraal register uitsluiting kansspelen (Cruks). Spelers die in Cruks zijn opgenomen hebben minimaal zes maanden geen toegang tot online kansspelen, speelcasino’s en speelautomatenhallen. Zij kunnen in het uiterste geval door kansspelaanbieders of door mensen in hun omgeving worden voorgedragen voor Cruks. Spelers kunnen zichzelf ook op elk moment vrijwillig inschrijven in Cruks, om zichzelf te beschermen tegen problematisch speelgedrag of tegen het verliezen van geld door deelname aan kansspelen.
Naast deze maatregelen is het belangrijk dat personen zich bewust zijn van de risico’s van kansspelen en dat zij de bestaande hulpmiddelen zoals Cruks en ook het Loket Kansspel weten te vinden. Aanbieders moeten reeds op hun hoofdpagina informatie verstrekken over Cruks en op iedere spelpagina op duidelijke en begrijpelijke wijze toegang bieden tot Cruks. Ook moet bij reclameactiviteiten reeds een waarschuwende tekst te zien zijn. Zoals is aangegeven in zijn brief van 5 december 2022 zet de Minister voor Rechtsbescherming daarnaast in op meer voorlichting door middel van bewustwordingsactiviteiten, in samenwerking met de Ksa en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport4. In het voorjaar van 2023 wordt uw Kamer geïnformeerd over de dan uitgevoerde en de geplande bewustwordingsactiviteiten. Het Loket Kansspel heeft aanvullend tijdens het WK voetbal voor mannen al een voorlichtingscampagne gedaan. De lessen die daaruit te leren zijn, worden meegenomen in de uitwerking van de bredere bewustwordingsactiviteiten.
De toegang tot veteranenzorg ‘achter slot en grendel’ |
|
Raymond Knops (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Herinnert u zich de door de Veteranenombudsman onderzochte zorgen over de manier waarop er binnen penitentiaire inrichtingen wordt omgegaan met voormalig militairen, in het bijzonder veteranen die in oorlogsmissies hebben gediend?1
Ja.
Erkent u dat toegang tot specifieke veteranenzorg voor veteranen in detentie in de bijzondere zorgplicht past die de overheid heeft voor veteranen die als gevolg van een uitzending maatschappelijke ondersteuning of geestelijke gezondheidszorg nodig hebben?
Ja. De bijzondere zorgplicht voor veteranen blijft van kracht2.
Bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting (PI), wordt sinds januari 2021 als onderdeel van de algemene intake aan de gedetineerde gevraagd of hij of zij veteraan is. Als de gedetineerde aangeeft dat dit het geval is, wordt dit opgenomen in diens detentie- en re-integratieplan. Dit plan is de leidraad voor de invulling van de detentie, de detentiefasering en de voorbereiding op het traject na detentie. Vervolgens worden vanuit de PI de zorgcoördinatoren en gespecialiseerde maatschappelijk werkers van het Nederlands Veteraneninstituut (NLVi) betrokken. Daarbij wordt de veteraan actief gewezen op het Veteranenloket van het NLVi en het aanbod van hun diensten.
Op welke wijze heeft u invulling gegeven aan uw toezegging om de mogelijkheid en wenselijkheid te onderzoeken om bepaalde gedetineerde veteranen te plaatsen in het Militair Penitentiair Centrum (MPC) te Stroe, in plaats van in een civiele penitentiaire inrichting?2
Zoals aangegeven in de reactie aan de Veteranenombudsman op het rapport «Toegang tot veteranenzorg achter slot en grendel» van 26 april 2022, die met uw Kamer is gedeeld, is een verkenning gestart naar de mogelijkheid en wenselijkheid tot het plaatsen van bepaalde gedetineerde veteranen in het Militair Penitentiair Centrum (hierna: MPC) te Stroe4. Over de uitkomsten wordt uw Kamer in het eerste kwartaal van dit jaar nader geïnformeerd.
Klopt het dat het recent verbouwde MPC uit tien cellen bestaat, alsmede 11 bewaarders plus directie en alle benodigde faciliteiten, en dat de bezettingsgraad in het jaar 2021 slechts 6,38% bedroeg en het aantal bezette detentieplaatsen drie?3
Het MPC biedt ruimte voor maximaal 13 gedetineerden. Het MPC heeft een capaciteit van zeven individuele- en drie tweepersoons cellen. De personele bezetting bestaat op dit moment uit een directeur, diens plaatsvervanger en een planner en voorts uit 17 bewaarders in ploegendiensten. De bezettingsgraad van de cellen was in 2021 6,4%.
Hoe beoordeelt u de situatie dat het MPC kennelijk voor het grootste gedeelte van het jaar vrijwel leeg staat en het formeel niet mogelijk is om hier strafrechtelijk veroordeelde veteranen, die niet meer in actieve dienst zijn, in detentie te plaatsen?
Zoals aangegeven bij vraag 3 vindt er momenteel een verkenning plaats naar de mogelijkheid en wenselijkheid tot het plaatsen van bepaalde gedetineerde veteranen in het MPC. Over de uitkomsten wordt uw Kamer in het eerste kwartaal van dit jaar nader geïnformeerd.
Deelt u de opvatting dat in het MPC, door de kleinschalige opzet, meer ruimte en tijd is voor persoonlijke begeleiding en meer maatwerk voor de gedetineerde kan worden geleverd?
In het kader van (medische)zorg, re-integratie en resocialisatie besteedt de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) aandacht aan persoonlijke begeleiding en maatwerk aan iedere gedetineerde (waaronder ook veteranen); dit geldt binnen elke justitiële inrichting. Dit maatwerk is afgestemd op de behoefte van de gedetineerde en onafhankelijk van de grootte van de afdeling of de inrichting van plaatsing.
Deelt u de opvatting dat het MPC, anders dan de civiele penitentiaire inrichtingen, volledige toegang biedt tot de specifieke veteranenzorg en daarmee zeer geschikt is voor de detentie en re-integratie van veroordeelde veteranen die niet meer in actieve dienst zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Waardeert u de acties die door de directie van het MPC zijn en worden geïnitieerd in het kader van het project «veteranen in detentie»?
Ja, wij waarderen de samenwerking tussen het NLVi, DJI, Defensie en het MPC in het belang van specifieke zorg voor veteranen in detentie.
Hoe beoordeelt u door de Commissie van Toezicht van het MPC geuite zorgen dat afspraken nodig zijn met betrokken partijen, maar dat een convenant, dat nodig is voor de realisatie van deze plannen, nog steeds ontbreekt?
Op 6 december jl. is het Convenant «huisvesting niet militaire-gedetineerden in Militair Penitentiair Centrum te Stroe» getekend door het Ministerie van Defensie en DJI en voorziet in specifieke afspraken in zake de plaatsing van (niet-militaire) gedetineerden in het MPC. Het gaat daarbij om gedetineerden die behoren tot de categorieën: gezagdragers, geüniformeerden en DJI-personeel.
Wanneer bent u bereid dit convenant, dat het MPC in staat stelt om ook civiel gedetineerde veteranen op te nemen, af te ronden? Bent u inmiddels verder gekomen dan een verkennend gesprek tussen Defensie en het MPC?
Zie het antwoord op vraag 3 en 9.
Welke afspraken zijn er tot dusver gemaakt tussen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), Defensie en het Veteraneninstituut?
De samenwerking tussen DJI en het NLVi is in 2020 gestart. Door deze samenwerking kan een gedetineerde tijdens detentie contact opnemen met het NLVi en kunnen zorgcoördinatoren en gespecialiseerde maatschappelijk werkers van het NLVi de gedetineerden spreken tijdens de bezoekuren. Om de toegang tot de PI voor de medewerkers van het NLVi te verbeteren, gaat DJI zorgcoördinatoren en gespecialiseerde maatschappelijk werkers van het NLVi (als niet-justitiegebonden organisatie) ook buiten de bezoekuren toegang geven.
Zoals aangegeven in de beantwoording bij vraag 9 is op 6 december 2022 het Convenant «huisvesting niet militaire-gedetineerden in Militair Penitentiair Centrum te Stroe» getekend door het Ministerie van Defensie en DJI. Dit convenant voorziet in specifieke afspraken inzake de plaatsing van (niet-militaire) gedetineerden in het MPC. Het gaat daarbij om gedetineerden die behoren tot de categorieën: gezagdragers, geüniformeerden en DJI-personeel.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat alle beschikbare capaciteit zo volledig mogelijk wordt benut, met name vanwege de capaciteitstekorten in (onder andere) de penitentiaire inrichtingen en het goed besteden van belastinggeld? Deelt u ook de mening dat het daarom onwenselijk is dat in het MPC cellen leeg blijven staan, terwijl tegelijkertijd de DJI te maken heeft met een grote druk op het gevangeniswezen?
Op dit moment is er geen sprake van een capaciteitstekort. De laatste twee jaar blijkt in de praktijk een fors lagere bezetting dan voorspeld is in de ramingen.6
DJI streeft ernaar om de beschikbare celcapaciteit zo volledig en goed mogelijk te benutten.
Binnen het gevangeniswezen is er een differentiatie aan veiligheidsniveaus waardoor niet elke gedetineerd overal geplaats kan worden. Zoals aangegeven bij vraag 3 is een verkenning gestart naar de mogelijkheid tot het plaatsen van gedetineerde veteranen in het MPC. Uw Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2023 geïnformeerd over de uitkomsten van deze verkenning.
Klopt het dat er geslaagde proeven zijn geweest waarbij een gedetineerde veteraan als burger toch zijn straf kon uitzitten in het MPC? Zo ja, bent u bereid deze samenwerking tussen Justitie en Defensie voort te zetten, ook zonder convenant?
Er is eenmaal (in 2021) een gedetineerde veteraan in het MPC geplaatst. In deze situatie werd ingeschat dat het MPC deze veteraan de benodigde zorg kon verlenen. Op basis van deze casus kan niet geconstateerd worden of een proef geslaagd is. Derhalve is naar aanleiding van het rapport gestart met een verkenning. Over de uitkomsten wordt uw Kamer in het eerste kwartaal van 2023 geïnformeerd.
Is de Minister voor Rechtsbescherming bereid om, zoals aanbevolen door de Veteranenombudsman, regie hierin te nemen?
Zie hiervoor de reactie op het rapport «Toegang tot veteranenzorg achter slot en grendel» zoals toegestuurd aan de Veteranenombudsman en uw Kamer op 26 april 2022, waarbij ik deze vraag bevestigend beantwoord.7
Bent u bereid om de uitvoering van de andere aanbevelingen van de Veteranenombudsman om de zorg voor veteranen in detentie te verbeteren, met kracht ter hand te nemen en de Kamer hierover, zoals toegezegd, begin 2023 te informeren?
Zoals gecommuniceerd in de brief van 26 april 2022 zal ik de Veteranenombudsman in het eerste kwartaal van 2023 informeren over de uitkomsten van de aanbevelingen. Uw Kamer ontvangt hiervan eveneens een afschrift.
Het bericht 'BKR wil hypotheken registreren en gegevens delen met belwinkels en postorderbedrijven' |
|
Faissal Boulakjar (D66), Steven van Weyenberg (D66), Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «BKR wil hypotheken registreren en gegevens delen met belwinkels en postorderbedrijven»?1
Ja.
Is het voornemen van het BKR met u besproken? Zo ja, wat was uw reactie? Zo nee, wanneer bent u op de hoogte gesteld van dit idee van het BKR?
BKR pleit al langere tijd voor positieve registratie van hypotheken en heeft dit eerder ook kenbaar gemaakt aan het Ministerie van Financiën. Het voornemen om te consulteren over verplichte registratie van bepaalde hypotheken, is niet met de ministeries besproken. Wel heeft BKR in april jl. aan het Ministerie van Financiën een consultatiedocument gestuurd. Het ministerie heeft zich onthouden van reactie, omdat het ministerie een wetsvoorstel in voorbereiding heeft. Het wetsvoorstel beoogt meer waarborgen voor gegevensverwerking bij kredietregistratie en regelt welke overeenkomsten moeten worden geregistreerd. In het wetsvoorstel wordt kredietregistratie een wettelijke taak, met overeenkomstige bevoegdheden voor de Minister van Financiën. Ik zie op dit moment nog geen reden om hypotheken voor de eigen woning altijd te registeren. Dit element zal nadrukkelijk aan de orde komen in de consultatie van het wetsvoorstel, die ik voornemens ben begin 2023 te starten.
Welke gegevens is het BKR precies van plan te gaan registreren?
Bij BKR worden op dit moment hypotheken voor de eigen woning pas geregistreerd wanneer sprake is van een betalingsachterstand van drie maanden of langer. Dit wordt een negatieve registratie genoemd. Wanneer een kredietovereenkomst bij het aangaan direct wordt geregistreerd, zoals het geval is bij consumptief krediet (bijvoorbeeld persoonlijke leningen) dan heet dit een positieve registratie.
BKR heeft geconsulteerd over verplichte positieve registratie van woninghypotheken voor specifieke doelgroepen. Het gaat om startersleningen en maatwerkleningen die worden gefinancierd door het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting en energiebespaarhypotheken die worden gefinancierd door het Nationaal Warmtefonds. BKR heeft te kennen gegeven dat verschillende organisaties BKR hebben verzocht over te gaan tot registratie, in het licht van de zorgplicht voor de consument. Verder heeft BKR geconsulteerd over de mogelijkheid voor kredietverstrekkers om reguliere hypotheken positief te registeren. Hypotheekverstrekkers zouden dan de keuze hebben om hun eigen, nieuw verstrekte hypotheken positief te registreren. BKR heeft in de consultatie voorgesteld dezelfde gegevens over hypotheken op te nemen als bij andere overeenkomsten die thans bij BKR worden geregistreerd. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5.
Op basis van welk mandaat kan het BKR besluiten om deze gegevens te registreren en te delen? Welke publieke controle of wettelijke grondslag geldt daarvoor?
BKR is nu nog een private stichting. Het bestuur van de stichting is verantwoordelijke voor de besluitvorming. Op grond van de Wet op het financieel toezicht moeten kredietaanbieders aangesloten zijn bij een stelsel van kredietregistratie en het stelsel raadplegen wanneer zij krediet van meer dan 250 euro verstrekken. Het stelsel van kredietregistratie is niet wettelijk geregeld. In de praktijk is er één stelsel van kredietregistratie, namelijk BKR. Er is dan ook geen specifieke wetgeving over hetgeen in het kredietenregister van BKR moet worden opgenomen. In het wetsvoorstel dat ik voornemens ben begin 2023 te consulteren, zullen dergelijke bepalingen wel worden opgenomen. Kredietregistratie wordt hiermee een wettelijke taak, met bijbehorende bevoegdheden voor de Minister en dus ook publieke controle.
Op de gegevensverwerking bij kredietregistratie is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing. De grondslag voor gegevensverwerking bij kredietregistratie binnen de privacywetgeving is het bestaan van een gerechtvaardigd belang (artikel 6, eerste lid, onder f, AVG).
Welke privacygevoelige gegevens worden nu door het BKR-verzameld en welke gegevens mogen met derden worden gedeeld?
Welke persoonsgegevens door BKR worden verwerkt en met wie deze gegevens mogen worden gedeeld is neergelegd in het Algemeen Reglement van BKR.
In artikel 9 van het Algemeen Reglement van BKR is opgenomen welke persoonsgegevens BKR verwerkt. Het betreft de geboortenaam, geboortedatum, initialen, geslacht en adresgegevens (inclusief postcode) van natuurlijke personen, de overeenkomst die met de kredietgever is aangegaan, de achterstanden, herstelmeldingen en bijzonderheden die zich voordoen gedurende de looptijd van die overeenkomst(en) en de beëindiging van die overeenkomst.
In de artikelen 5 en 6 van het Algemeen Reglement van BKR is neergelegd aan wie BKR gegevens verstrekt. Gegevensverstrekking geschiedt met name aan de aangesloten kredietverstrekkers die ook gegevens bij BKR registreren. Uit artikel 3 van het Algemeen Reglement volgt dat BKR persoonsgegevens verwerkt voor het verstrekken van informatie aan aangesloten instellingen zodat deze partijen een zorgvuldige afweging kunnen maken of aan de consument een krediet kan worden verstrekt, voor het beheer van hun (krediet)portefeuille en in het kader van de juistheid en volledigheid van de geregistreerde kredietportefeuille (datakwaliteit). Daarnaast levert BKR voor haar zakelijke klanten een bijdrage aan het beperken van de financiële risico’s bij kredietverlening en aan het voorkomen en bestrijden van misbruik en fraude.
Welke inspraak heeft de Staat bij de stichting BKR en in hoeverre kan het BKR eigenstandig besluiten om hypotheken toe te voegen aan hun registraties?
Op grond van de Wet op het financieel toezicht dienen aanbieders van krediet aangesloten te zijn bij een stelsel van kredietregistratie. Er zijn op dit moment geen voorschriften over een stelsel van kredietregistratie. In de praktijk is er één stelsel van kredietregistratie, namelijk BKR. BKR is op initiatief van een aantal kredietverstrekkers in 1965 opgericht. BKR is een van de overheid onafhankelijke organisatie en het ministerie heeft geen inspraak op de besluitvorming van BKR. Ik vind het belangrijk dat het stelsel van kredietregistratie met meer (publieke) waarborgen wordt omkleed. Op grond van het wetsvoorstel dat ik in voorbereiding heb wordt kredietregistratie daarom een wettelijke taak waaraan door de Minister voorschriften kunnen worden verbonden, en kan via wet- en regelgeving worden vastgelegd welke overeenkomsten worden geregistreerd en op wat voor wijze.
Kunnen mensen die weigeren om inzage te geven in hun hypotheekgegevens nog steeds bijvoorbeeld een telefoon op afbetaling kopen? Zo nee, wat vindt u daarvan?
De gegevensverwerking bij kredietregistratie is nu gebaseerd op gerechtvaardigd belang. Er is daarbij geen toestemming van de consument vereist om de gegevens aan te leveren aan BKR door een hypotheek- of kredietverstrekker. Het is dan ook niet mogelijk om te weigeren dat gegevens worden geregistreerd. Wel kunnen mensen bezwaar maken tegen een registratie of een klacht indienen bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening. Daarbij wordt een afweging gemaakt tussen het belang van een zorgvuldige en volledige kredietregistratie – wat dient ter voorkoming van overkreditering – en het belang van de kredietnemer om zijn gegevens uit het BKR te laten aanpassen.
Er zijn geen automatische gevolgen verbonden aan registratie bij BKR. Het uitgangspunt is dat kredietaanbieders bij iedere aanvraag zelf beslissen of zij krediet willen verstrekken op basis van de situatie van de aanvrager. De kredietaanbieder moet informatie inwinnen over de financiële positie van een consument om overkreditering tegen te gaan. De kredietaanbieder moet beoordelen hoe hij met de informatie uit BKR omgaat en of hij het verantwoord vindt om krediet te verstrekken. Het voornemen van BKR brengt hier geen verandering in. Ik kan daarom niet generiek beoordelen of het missen van informatie over een hypotheek ertoe leidt dat kredietaanbieders niet tot kredietverlening overgaan; dat besluit is aan de kredietaanbieder.
Welke indicaties zijn er dat hypotheekschulden aanleiding vormen problematische schulden en/of een indicator zijn voor mogelijke betalingsproblemen en hoe verhoudt dit zich tot de argumentatie op basis waarvan het BKR gegevens verzamelt?
Er zijn geen indicaties dat hypothecaire kredieten de aanleiding vormen voor problematische schulden of een indicator zijn voor potentiële betalingsproblemen. Bij het aangaan van een hypotheek worden huishoudens mede door de wettelijke inkomensnormen goed beschermd tegen overkreditering en potentiële betalingsproblemen. Mede hierdoor is het aandeel niet-presterende hypotheken met ca. 1 procent in Nederland relatief laag. In Nederland hebben ruim 3 miljoen huishoudens een koopwoning gefinancierd met een hypothecair krediet. Eind april 2022 hadden ca. 35 duizend huishoudens een betalingsachterstand van minimaal drie maanden op de hypotheek.2 Ook blijkt uit cijfers van NVVK, de grootste branchevereniging voor schuldhulp en financiële dienstverlening, dat aanbieders van hypothecair krediet niet bij de top vijf schuldeisers behoren van mensen met problematische schulden.3 Ik zie op dit moment nog geen reden om over te gaan tot positieve registratie van hypotheken in BKR. Zoals ook opgenomen in de beantwoording van vraag 2, zal dit element nadrukkelijk aan de orde komen in de consultatie van het wetsvoorstel, die ik voornemens ben begin 2023 te starten.
Hoeveel mensen zouden er een BKR-registratie krijgen als het BKR ook hypotheekschulden gaat registreren en is hoe beoordeelt u de doelmatigheid en proportionaliteit hiervan in het licht van het uitgangspunt dat men zo terughoudend mogelijk omgaat met het verzamelen en bewaren van persoonsgegevens?
Het voornemen van BKR is om kredietverstrekkers de mogelijkheid te geven om nieuwe hypotheken positief te registreren. Op voorhand kan niet gezegd worden hoeveel mensen een BKR-registratie zouden krijgen omdat niet duidelijk is hoeveel kredietverstrekkers daadwerkelijk over zouden gaan tot registratie. In 2021 zijn ca. 500 duizend hypotheken verstrekt. In totaal hebben ruim 3 miljoen huishouden een hypotheek. Op basis van het consultatiedocument van BKR kan ik niet opmaken of BKR de doelmatigheid en proportionaliteit van het voornemen heeft beoordeeld. Zelf zie ik in ieder geval op dit moment nog geen reden om over te gaan tot positieve registratie van hypotheken.
In hoeverre bent u van mening dat de hoogte van de hypotheekschuldan sich niet zoveel zegt over de liquiditeit van huishoudens als hier niet ook de inkomens- en vermogenspositie in wordt meegenomen? In hoeverre is een betalingsachterstand op de hypotheekrente die reeds wordt geregistreerd door het BKR, niet een veel betere en meer doelmatige voorspeller van eventuele betalingsproblemen en/of een indicator van de kredietwaardigheid van huishoudens?
Bij het verstrekken van een hypothecair- of consumptief krediet moet een kredietverstrekker in het belang van de consument informatie inwinnen over diens financiële positie en beoordeelt hij, ter voorkoming van overkreditering, of het verstrekken van het krediet verantwoord is. Ik deel uw mening dat de hoogte van de hypotheekschuld op zich niets zegt over de kredietwaardigheid van een huishouden. Een betalingsachterstand op de hypotheek kan wel een goede voorspeller zijn van eventuele betalingsproblemen. Het is belangrijk dat bij kredietverstrekking de corresponderende maandelijkse hypotheeklasten goed worden meegenomen bij de inkomsten- en lastentoets. Dit gebeurt in de praktijk al.
Hoe verhoudt het besluit van het BKR zich tot de voorzichtigheid die wordt betracht bij het aansluiten van betalingsachterstanden op de hypotheekschuld bij gemeentelijke vroegsignalering van schulden?
Voor de vroegsignalering is het doorgeven van betalingsachterstanden van belang. Het positief registreren van hypotheekschulden waar geen betalingsachterstanden spelen staat hier los van.
Sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) op 1 januari 2021 zijn woningcorporaties, energie- en drinkwaterbedrijven en zorgverzekeraars verplicht om beginnende betalingsachterstanden door te geven aan de gemeente. Gemeenten krijgen mensen met schulden tijdig in beeld en kunnen hen schuldhulpverlening aanbieden. De Wgs biedt experimenteerruimte (artikel 10) zodat onderzocht kan worden of met behulp van andere signalen over betalingsachterstanden mensen met financiële problemen in beeld komen die nog eerder niet bekend waren bij vroegsignalering en schuldhulpverlening. In dit kader is een experiment gestart met het doorgeven van hypotheekachterstanden met als doel het bereiken van huiseigenaren met financiële problemen. Voor het vroegsignaal vanuit de hypotheekverstrekkers worden beginnende betalingsachterstanden gebruikt die hypotheekverstrekkers doorgeven aan de gemeenten. Pas wanneer is gebleken dat het delen van dit signaal effectief is om een nieuwe groep mensen met beginnende betalingsachterstanden in beeld te brengen is dit aanleiding om hiervoor een wettelijke basis te creëren.
Bestaat er een risico dat registratie van hypotheekschulden bij het BKR vooral de mogelijkheden van starters om te lenen zal raken?
Nee, die zorgen heb ik niet. Starters hebben immers nog geen hypotheek dus zal het voornemen van BKR om hypotheken positief te registreren hen niet raken.
Zoals ik in andere antwoorden schrijf, zie ik op dit moment geen reden om hypotheken voor de eigen woning altijd te registeren.
Wat is de toegevoegde waarde van een eventuele registratie bij het BKR ten opzichte van de huidige registratie bij het Kadaster?
BKR heeft in het consultatiedocument vier argumenten genoemd waarom beschikbaarheid van de informatie bij het Kadaster niet voldoende is. Volgens BKR moeten kredietverstrekkers twee registers raadplegen, raadplegen kredietverstrekkers in de huidige praktijk het Kadaster niet (met uitzondering van hypotheekverstrekkers om te controleren of er al een hypothecaire inschrijving is op het onderpand), is de informatie bij het Kadaster gerelateerd aan het object (de woning) en niet het subject (de kredietnemer) en staat de hypothecaire inschrijving vermeld, maar kan dat dit bedrag hoger liggen dan de hoofdsom. Zoals hierboven beschreven zal de registratie van hypotheken aan de orde komen in de consultatie van het wetsvoorstel, die ik voornemens ben begin 2023 te starten.
Bent u bereid om met het BKR in gesprek te treden om dit besluit op te schorten totdat meer inzicht is gegeven in de doelmatigheid en proportionaliteit hiervan?
Ja. Ik ben met BKR in gesprek over hun consultatie, mede in het licht van mijn voornemen om met een wetsvoorstel te komen.
Kunt u deze vragen uiterlijk vijf werkdagen voor het commissiedebat over de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering van 21 december 2022 beantwoorden, dus voor 14 december 2022?
Mijn streven is om de beantwoording op zo kort mogelijke termijn aan uw Kamer te sturen.
Fossiele investeringen met Europees geld |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Klopt het dat de onderhandelingen tussen het Europees parlement en de Raad over het voorstel voor de wijziging van Verordening (EU) 2021/241 wat betreft REPowerEU-hoofdstukken in herstel- en veerkrachtplannen zich momenteel in de beslissende fase bevindt?
Op 14 december 2022 hebben de Raad en het Europees Parlement een voorlopig akkoord bereikt op het REPowerEU voorstel. U wordt hier nader over geïnformeerd in het verslag van de Eurogroep Ecofin van 16 en 17 januari. De tekst moet ten tijden van het schrijven van deze antwoorden nog formeel worden goedgekeurd door de Raad en het Europese Parlement.
Houdt u vast aan uw positie dat de uitzonderingen op de Do No Significant Harm-criteria gebonden moeten zijn aan een toets van de Europese Commissie zodat het totale volume aan fossiel niet omhoog gaat, een lock-in wordt voorkomen en dat hernieuwbare alternatieven niet beschikbaar zijn?
Nederland is in de onderhandelingen blijven pleiten voor een goede onderbouwing door lidstaten als binnen het REPowerEU-hoofdstuk van de Do-No-Significant-Harm-uitzondering (hierna: DNSH) gebruik gemaakt wordt. Op die manier zullen lidstaten een rechtvaardiging voor het gebruik van de uitzondering moeten indienen en kan het alleen aangewend worden om leveringszekerheid te borgen. Een goede afbakening van de uitzondering op DNSH is daarbij cruciaal. In het uiteindelijke akkoord is de uitzondering voor het DNSH-criterium verder ingeperkt, in lijn met de Nederlandse positie.
Bent u er voorstander van om olie uit te sluiten van REPowerEU-financiering, omdat dit niet in lijn is met de Europese klimaatdoelstellingen en dit geen vervanging is van Russisch gas?
Ja. In het voorlopig akkoord is olie uitgesloten van REPower met uitzondering van de lidstaten die in het zesde en negende sanctiepakket zijn uitgezonderd.
Hoe ziet het krachtenveld in de Raad eruit wat betreft het uitsluiten van olie? Klopt het dat slechts één of twee lidstaten op dit punt pleiten voor een inclusie van olie?
In Brussel waren inderdaad slechts enkele lidstaten die aangaven investeringen in olie (-infrastructuur) graag onder REpower te willen brengen. Deze lidstaten komen overeen met de lidstaten die in het zesde en negende sanctiepakket zijn uitgezonderd.
Bent u bereid om in de Raad proactief en expliciet te pleiten om olie uit te sluiten van REPowerEU-financiering? Zo niet, waarom niet?
Dit heeft Nederland gedaan.
Bent u bereid om de Europese Commissie voorafgaand aan de goedkeuring van de REPowerEU-hoofdstukken uit het herstelfonds een beoordeling te laten maken van de EU-behoeften ten aanzien van leveringszekerheid om scherp te krijgen hoe de REPowerEU-doelstellingen zo efficiënt mogelijk behaald kunnen worden?
In mei heeft de Europese Commissie een inventarisatie gedaan van de benodigde investeringen om de afhankelijkheid van Russische fossiele energie af te bouwen. Investeringen en hervormingen in de REPower-EU hoofdstukken dienen bij te dragen aan het afbouwen van de afhankelijkheid van Russische fossiele energie en in het verlengde daarvan aan de leveringszekerheid van gas van de EU. Dat kan bereikt worden door een aantal doelen die in REPower EU opgesteld zijn, zoals het diversificeren van aanbod, verbeteren van de energie infrastructuur, verminderen van de energievraag, het verhogen van energie efficiëntie van gebouwen, en het verduurzamen van de industrie. De Europese Commissie toetst bij het beoordelen van de REPowerEU-hoofdstukken die door lidstaten ingediend worden in hoeverre de voorgenomen hervormingen en investeringen effectief bijdragen aan deze doelen van REPowerEU. Het kabinet acht het van belang dat de REPower EU plannen effectief bijdragen aan de voorgestelde doelen, en deze toets van de Europese Commissie borgt dit.
De serie 'Kraken doe je zo' van NPO 3 |
|
Pim van Strien (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met de serie «Kraken doe je zo» van NPO 3?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat het kraakverbod sinds 2010 inwerking is getreden en bent u ermee bekend dat kraken op grond van artikel 138a Wetboek van Strafrecht een misdrijf is?
Ja, daar ben ik mee bekend. Sinds 1 juli 2022 is bovendien een op initiatief van de fracties van VVD en CDA wetswijziging in werking getreden waardoor de procedure rond de ontruiming van kraakpanden wordt versneld.
Deelt u de mening dat kraken diefstal is?
Die mening deel ik in zoverre dat zowel in het geval van kraken als diefstal wederrechtelijkheid een element van de delictsomschrijving is. Diefstal en kraken verschillen in zoverre van elkaar dat een kraker zich, anders dan een dief, fysiek niet van het object kan distantiëren dat hij wederrechtelijk – als ware hij rechthebbende – betrokken heeft.
Vindt u dat een serie waarin met onthutsend en ongebreideld enthousiasme wordt uitgelegd hoe een misdrijf gepleegd moet worden in overeenstemming is met de publieke waarden zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 2 Mediawet?
Het is niet aan het kabinet om een oordeel te geven over de inhoud van afzonderlijke programma’s of uitlatingen die daarin worden gedaan. Het kabinet onderschrijft het belang dat het media-aanbod van publieke omroepen voldoet aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen, zoals voorgeschreven in artikel 2.1, lid 2 onder e van de Mediawet. Het Commissariaat voor de Media is als toezichthouder belast met het toezicht op de naleving van de Mediawet. Als aangifte is gedaan bij de politie en het Openbaar Ministerie zou tot strafrechtelijke vervolging overgaan, dan bepaalt de rechter als onafhankelijke instantie of de grenzen van het recht zijn overschreden.
Deelt u de mening dat het abnormaal en abject is dat met belastinggeld betaalde en verspreidde video’s aanmoedigen tot het plegen van misdrijven?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe is deze serie tot stand gekomen en wie heeft goedkeuring gegeven voor het maken en verspreiden van deze serie?
Volgens BNNVARA is de serie tot stand gekomen op de gebruikelijke manier volgens het intekenproces: de omroepvereniging, in dit geval BNNVARA, heeft – tegen de achtergrond van de huidige woningcrisis – het idee om een programma te maken over kraken gepitcht bij de NPO. Deze serie is bedoeld voor een jonge doelgroep omdat vooral zij nu te maken hebben met woningnood. Om die reden is door BNNVARA gekozen voor plaatsing via het platform Youtube en heeft de serie deze titel gekregen. De NPO heeft de serie vervolgens toegekend. Het programma is intern gemaakt en aangeleverd bij de NPO. De NPO heeft het vervolgens geplaatst op Youtube.
Bent u bereid de NPO te verzoeken deze serie per ommegaande van de eigen kanalen van de NPO en breder van het internet af te halen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4 en 5.
Bent u bereid het Commissariaat voor de Media te laten onderzoeken of de Mediawet met deze serie overtreden wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer op de korte termijn informeren wat de uitkomst van dit onderzoek is?
Het is van belang dat elke organisatie binnen het mediabestel vanuit zijn eigen rol en taak functioneert. Het Commissariaat houdt als onafhankelijk toezichthouder toezicht op programma’s. Als het Commissariaat concludeert dat de omroep zich niet houdt aan de Mediawet, dan is het Commissariaat bevoegd om onderzoek te doen.
Bent u er mee bekend dat sinds 2022, op initiatief van de VVD en het CDA, krakers makkelijker uit panden kunnen worden gezet?
Ja, daar ben ik mee bekend. Overigens is voor de ontruiming een rechterlijke toets vereist (artikel 551a Sv). Sinds 2022 vindt die rechterlijke toets op vordering van de officier van justitie voorafgaand aan de ontruiming plaats. De rechter-commissaris dient binnen drie dagen na de vordering van de officier van justitie te beslissen. Doel van deze wetswijziging was versnelling van de procedure, niet zozeer om krakers makkelijker uit panden te kunnen zetten.
Staat het kabinet achter de wetgeving waarmee gekraakte huizen binnen drie dagen kunnen worden ontruimd?
Het kabinet staat volledig achter geldende wetgeving.
Is het aantal krakers de afgelopen jaren toegenomen of afgenomen? Kan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening dit cijfermatig onderbouwen?
Er vindt momenteel onderzoek plaats naar onder andere deze vraag. De Minister van Justitie en Veiligheid zal u daar komend voorjaar nader over informeren.
Heeft de Minister voldoende juridische instrumenten en capaciteit om het aantal krakers terug te dringen?
Het strafrechtelijk instrumentarium, dat met opeenvolgende wetswijzigingen is aangescherpt, biedt voldoende aanknopingspunten om op te treden. Daarnaast kunnen gemeenten gebruik van de Leegstandwet en kunnen eigenaren van vastgoed leegstandbeheerders inschakelen teneinde te voorkomen dat een pand wordt gekraakt.
Zo ja, wat gaat de Minister doen om het kraakverbod beter te handhaven en het aantal krakers terug te dringen?
Zie het antwoord op vraag 12.
Bent u bereid de NPO aan te moedigen om met hetzelfde enthousiasme waarmee deze kraakserie is gemaakt, ook een vervolgserie te laten maken waarin krakers een gekraakt pand weer uitgezet worden?
Het kabinet heeft geen rol in de programmering van de NPO. Het is aan de omroepen om conform de Mediawet artikel 2.88 vorm en inhoud van de programma’s van de publieke omroep te bepalen. De NPO coördineert het aanbod.
Op welke wijze gaat u het feit dat kraken een misdrijf is onder een breder publiek bekend maken?
Ik zie geen aanleiding daartoe een initiatief te ondernemen. Het is algemeen bekend dat kraken in Nederland niet is toegestaan.
Wilt u deze vragen op een zeer korte termijn beantwoorden, zodat de serie per ommegaande van de eigen kanalen van de NPO en breder van het internet afgehaald kan worden?
Op 23 december 2022 heb ik uw Kamer schriftelijk om uitstel verzocht aangezien de antwoorden interdepartementaal moesten worden afgestemd. Zie voor het overige het antwoord op vraag 4 en 5.
Het bericht 'Schiphol gaf al ruim 16 miljoen euro uit in jacht op stikstofrechten' |
|
Suzanne Kröger (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), van der Ch. Wal-Zeggelink , Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Kent u het bericht «Schiphol gaf al ruim 16 miljoen euro uit in jacht op stikstofrechten»?1
Ik ben bekend met dat bericht.
Klopt het dat Schiphol inderdaad voor reeds 16 miljoen euro boerderijen of stikstofrechten van boerderijen heeft opgekocht?
Schiphol heeft mij bericht dat zij agrarische bedrijven (gedeeltelijk) heeft aangekocht. Op basis van indicatieve berekeningen gaat Schiphol ervan uit dat er als gevolg van deze transacties bij de door haar aangevraagde activiteiten voor de luchthaven Schiphol geen toename is van stikstofdepositie. Op het moment dat de door Schiphol uitgevraagde validatie op deze berekeningen is afgerond kan definitief worden vastgesteld of de volledige opgave is gemitigeerd of
dat er nog aanvullende externe maatregelen nodig zijn. Uiteraard zal ik dat als bevoegd gezag, nadat de passende beoordeling op dit punt is aangevuld, ook toetsen.
Klopt het dat Schiphol voornemens is om nog meer boerderijen of stikstofrechten van boerderijen op te kopen?
Nee zie antwoord op vraag 2.
In hoeverre zijn uw ministeries betrokken bij deze transacties? Was u hiervan op de hoogte? Is hier overleg over gevoerd, toestemming verleend of instemming gesuggereerd?
Het is belangrijk dat Schiphol voldoet aan de wet- en regelgeving en in het bezit komt van een natuurvergunning. Het handelen van Schiphol is in lijn met het uitgangspunt dat initiatiefnemers in het kader van een aanvraag om een natuurvergunning zelf verantwoordelijk zijn om stikstofuitstoot te mitigeren, bijvoorbeeld door extern te salderen. Dit uitgangspunt heeft het kabinet ook richting initiatiefnemers, waaronder Schiphol, uitgedragen. Zie bijvoorbeeld de Kamerbrief van 4 oktober 2019, Kamerstuk 32 670, nr. 167). De regels die voor extern salderen gelden, zijn vastgelegd in beleidsregels (Stcrt 2020, 52486) en zijn voor alle initiatiefnemers gelijk, en gelden dus ook voor Schiphol.
Van enige betrokkenheid van de ministeries bij de transacties is geen sprake.
Hoe beziet u het opkopen van boerderijen door de Schiphol Group in het licht van de aangenomen Kamermoties hierover?2
Er komt nog een afzonderlijke reactie op de moties. Zonder hierop vooruit te willen lopen, merk ik wel op dat richting Schiphol steeds is gecommuniceerd dat de luchthaven zo snel mogelijk over de vereiste natuurvergunning dient te beschikken en daarvoor, zo nodig, de nodige maatregelen dient te treffen. Schiphol heeft geen uitzonderingspositie en is steeds gewezen op haar eigen verantwoordelijkheid voor een natuurvergunning.
Niettemin herkent het kabinet de wens van de moties om meer regie te hebben over de inzet van stikstofruimte. Daarom is in de Kamerbrief van 25 november jl. aangegeven dat de insteek van het kabinet is om steviger regie te voeren op het uitgeven van stikstofruimte aan prioritaire projecten van nationaal belang, waaronder PAS-meldingen. Zo zet het kabinet in op het registreren van alle vrijkomende en vrijvallende ruimte en het aanscherpen van de interbestuurlijke afspraken over extern salderen. Ook worden de mogelijkheden uitgewerkt om in het kader van gebiedsprocessen met voorrang te sturen op gebruik van emissieruimte en om een voorkeursrecht te vestigen op grond met een agrarische functie.
De aankondiging van dit nieuwe beleid laat onverlet dat het op dit moment in het kader van de Wet natuurbescherming is toegestaan om mitigerende maatregelen te nemen door extern te salderen. Private ondernemingen zijn vrij om met elkaar transacties aan te gaan.
Hoe en wanneer gaat u uitvoering geven aan deze Kamermoties?
Zie antwoord op vraag 5.
Is de aankoop definitief? En zo nee, bent u voornemens hierop te handelen?
Er zijn private transacties gesloten. Ik kan daar niet in treden. Het staat Schiphol, net als andere initiatiefnemers, vrij om private transacties aan te gaan. De regels voor extern salderen zijn voor alle ondernemingen gelijk.
Hoe gaat u voorkomen dat Schiphol zoals aangekondigd nog meer boerderijen opkoopt, voordat er een nationale stikstofbank is, of er afspraken zijn over de verdeling van stikstofruimte?
Zie de antwoorden op vraag 5 en 7.
Klopt het dat overheden die boerderijen op willen kopen in het kader van natuurherstel achter het net vissen, omdat Schiphol niet is gebonden aan de regels voor staatssteun en dus meer mag bieden?
Op dit moment is het in het kader van de Wet natuurbescherming toegestaan om mitigerende maatregelen te nemen door extern te salderen. Er is nu geen stikstofbank waaruit een initiatiefnemer kan putten. Private ondernemingen zijn vrij om met elkaar transacties aan te gaan.
Echter, zoals u weet willen we meer regie krijgen over de aankoop en inzet van stikstofrechten. Aan dat nieuwe beleid wordt nu gewerkt, waarbij ook de wettelijke mogelijkheden om een voorkeursrecht te vestigen worden verkend. Daarnaast zet het kabinet in op het realiseren van een stikstofbank waarin de vrijvallende stikstof wordt geregistreerd.
Zo ja, vindt u het wenselijk dat een staatsbedrijf op deze manier concurreert met het algemeen belang of het overheidsbelang?
Zie antwoord op vraag 9; van oneerlijke concurrentie met overheden is geen sprake. Daarnaast staat de Minister van Financiën als aandeelhouder op afstand. Het is aan het bestuur van Schiphol om zorg te dragen voor operationele aangelegenheden. Het voldoen aan wet- en regelgeving en het aanvragen van een natuurvergunning zijn dergelijke operationele aangelegenheden.
Welke andere bedrijven kopen boerderijen op om zo aan stikstofruimte te komen? Zit hier ook industrie bij? Of alleen andere landbouwbedrijven? Is hier een overzicht van?
Extern salderen is nu een gangbare wijze om een natuurvergunning te verkrijgen.
Uit de Tussenbalans extern salderen met veehouderijen, die op 25 november jl. met uw Kamer is gedeeld, is gebleken dat het grootste deel van deze transacties (meer dan 70%) binnen de agrarische sector heeft plaatsgevonden.
De schrikbarende stijging van het aantal daklozen, met name onder jongeren |
|
Hans Smolders (FVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het artikel: «Leger des Heils: aantal daklozen, vooral jongeren, stijgt schrikbarend?»1
Ja.
Wist u dat het afgelopen jaar het aantal daklozen met een kwart is toegenomen en onder jongeren van 18 tot 22 jaar zelfs met de helft?
Ik ben bekend met de recente cijfers van het Leger des Heils over de toename van het aantal dakloze mensen dat zij binnen hun verschillende voorzieningen zien. Het signaal van het Leger des Heils baart mij zorgen en laat de urgentie zien van het Nationaal Actieplan Dakloosheid: Eerst een Thuis.
De landelijke cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein (GMSD) van het aantal dakloze mensen dat gemeenten in beeld hadden in 2022, zijn nog niet beschikbaar. We weten daarom nog niet of de cijfers van het Leger des Heils overeenkomen met het landelijke beeld.
Bent u op de hoogte van het werkelijke aantal, dat nog veel hoger ligt, en heeft u zicht op deze daklozen die «onder de radar» leven? Zo niet, wilt u deze exacte getallen onderzoeken?
De monitoring van het aantal dakloze mensen is zeer complex. Op dit moment wordt dit aantal op twee verschillende manieren op landelijk niveau gemonitord: de schatting van het CBS en de monitor dakloosheid via de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein in samenwerking met de VNG en het CBS, met data over het aantal dakloze mensen dat gemeenten in beeld hebben. We weten dat in de huidige vorm van monitoring een deel van de dakloze mensen onder de radar blijft.
Verbetering van de monitoring is daarom een belangrijk onderdeel van het Nationaal Actieplan Dakloosheid. We werken toe naar het hanteren van de ETHOS Light definitie (European Typology of homelessness and Housing Exclusion). De ETHOS Light definitie omvat niet alleen mensen die van een noodopvang of maatschappelijke opvang gebruik maken, maar ook mensen die langer dan noodzakelijk in een instelling verblijven, op onconventionele woonplekken verblijven, mensen die noodzakelijkerwijs bij hun netwerk verblijven of mensen die geconfronteerd worden met dreigende huisuitzetting. De categorisering in deze definitie laat goed zien dat dakloosheid geen statisch gegeven is, maar een fluïde proces van meerdere vormen van het ontbreken van (in)stabiele huisvesting. In het voorjaar van 2023 starten twee pilottellingen volgens de ETHOS Light definitie in de regio’s Den Bosch en Oss. Ik wil op basis van de resultaten van deze pilot concrete vervolgstappen zetten. In de tussentijd laat ik alvast onderzoek uitvoeren naar de mogelijkheden tot het uitbreiden en verbeteren van de bestaande monitoring. Dat is de monitoring die het CBS in samenwerking met VNG uitvoert.
Bent u net als de voorzitter van het Leger des Heils ook enorm geschrokken van deze getallen en ziet u deze in het zicht van de vele crisissen de komende jaren nog verder stijgen?
In ben inderdaad geschrokken van de signalen van het Leger des Heils. Ongeacht de meest recente cijfers, ben ik van mening dat in Nederland een te groot aantal mensen dakloos is.
Structurele oplossingen die de transformatie naar preventie van dakloosheid en Wonen Eerst bewerkstellingen zijn noodzakelijk. De krapte op de woningmarkt en de maatschappelijke effecten van de energiecrisis en gevolgen daarvan op vele huishoudens maakt de noodzaak tot het versnellen van deze transformatie urgenter dan ooit. Ook in deze lastige tijd met hoge inflatie en toenemende bestaansonzekerheid is het onze ambitie om dakloosheid in Nederland fors en structureel terug te dringen. Naast het Actieplan worden ook maatregelen genomen als een koopkrachtpakket en de Nationale Woon-en Bouwagenda moet voor meer betaalbare huisvesting zorgen. Toch bestaat het risico dat meer mensen dan voorzien dakloos raken. We zetten alles op alles om dit te voorkomen, maar deze omstandigheden kunnen effect hebben op het realiseren van de doelstelling van het Actieplan Dakloosheid.
Vindt u het niet ook getuigen van weinig urgentie dat u met het Nationaal Actieplan Dakloosheid wil beginnen in 2024 en oplossen in het jaar 2030? Hangt dit doeljaar samen met de doelstellingen voor 2030 van de Verenigde Naties?
Het Nationaal Actieplan Dakloosheid is juist tot stand gekomen vanuit een breed gedeeld gevoel van urgentie. Het is op 5 december 2022 gelanceerd en daarmee ook direct gestart.
Het doeljaar 2030 hangt samen met de doelstelling uit de Verklaring van Lissabon2 die door Nederland is ondertekend.
Kent u het conceptwetsvoorstel van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over het Wetsvoorstel gemeentelijke taken mogelijk maken asielopvangvoorzieningen waarin onder andere deze maatregelen staan: «het aantal benodigde opvangplekken wordt per gemeente verdeeld op basis van het aantal inwoners. Gemeenten worden nog niet gedwongen om iets te doen, maar krijgen drie maanden de tijd om vrijwillig met een plan te komen. Voor elke plek die een gemeente aanbiedt boven op het aantal dat van ze gevraagd wordt, krijgt ze een beloning van 2.500 euro» en «Provincies moeten met een plan komen voor de overige plekken die nodig zijn. Ze krijgen een beloning van 1.500 euro per plek, als ze meer dan 75 procent van de gevraagde opvangplekken regelen. Als er dan nog plekken nodig zijn, gaat de Staatssecretaris gemeenten dwingen om voor opvang te zorgen»?2, 3
Ja ik ken dit wetsvoorstel.
Is het geen beter idee om de urgente maatregelen zoals aangegeven in vraag 6 nu direct in te zetten voor onze daklozen voordat deze nog verder afglijden en helemaal buiten de maatschappij komen te staan?
De maatregelen in het genoemde wetsvoorstel zijn geen maatregelen die bijdragen aan het verminderen van het aantal dakloze mensen in Nederland. We willen niet toe naar meer opvangplekken voor dakloze mensen, maar juist naar meer woonplekken conform de uitgangspunten van Wonen Eerst. De maatregelen die hier aan bijdragen staan uitvoerig beschreven in het Nationaal Actieplan Dakloosheid, zoals het aangekondigde Wetsvoorstel Versterking regie op de volkshuisvesting.
Heeft u inzicht in de aantallen daklozen onder arbeidsmigranten en alle specifieke problemen die zich voordoen met deze groep?4
Het precieze aantal dakloze EU-burgers is niet bekend. Het Rode Kruis schatte dat in 2021 in Nederland zo’n 2.500 tot 3.000 EU-burgers dakloos waren (Rode Kruis, Valente, Dokters van de Wereld, 2021). Stichting Barka geeft aan dat zij in 2021 in heel Nederland binnen al hun projecten ongeveer 3.100 kwetsbare EU-burgers hebben ontmoet, waarvan 70% dakloos was (2.170). Wel zijn er signalen dat deze groep in omvang toeneemt: steeds meer Midden- en Oost-Europese werknemers kloppen aan bij de maatschappelijke opvang.
De problemen waar deze specifieke doelgroep mee kampt staan beschreven in het onderzoek van IVO6.
Denkt u ook niet dat het dweilen is met de kraan open met betrekking tot het woningtekort zolang de grenzen open worden gezet voor massale toestroom van asielzoekers?
Nee, deze mening deel ik niet.
Geheime gevangenissen langs de EU-buitengrenzen |
|
Kati Piri (PvdA), Suzanne Kröger (GL), Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat vluchtelingen heimelijk worden gevangengezet voordat ze gewelddadig de EU-buitengrenzen worden overgezet? Zo ja, klopt dit bericht?1
Ja, het kabinet is bekend met het bericht. Vooropgesteld, de berichtgeving is zorgwekkend. Voor het kabinet is het vanzelfsprekend van belang dat het grenstoezicht, de asielprocedure en opvang voldoen aan de standaarden volgend uit het EU-acquis, waaronder fundamentele rechten. Daarbij hoort ook dat het principe van non-refoulement moet worden gerespecteerd en dat moet worden voorzien in de basisbehoeften van mensen. Dat geldt voor EU-lidstaten en uiteraard ook voor Frontex. Het kabinet spreekt zich hier in EU-verband over uit en pleit voor onafhankelijke monitoringsmechanismen aan de grens.
Het kabinet beschikt op dit moment niet over eigenstandige informatie om uitspraken te doen over de bevindingen die in de berichten worden gedeeld. Het kabinet is van mening dat berichtgeving over misstanden aan de buitengrenzen onderzocht moeten worden door de betrokken lidstaten. Wanneer de lidstaten over een onafhankelijk monitoringsmechanisme beschikken, zou deze het onderzoek moeten uitvoeren. De bescherming van de Europese buitengrenzen is van groot belang, maar hierbij dienen Europese en internationale wetgeving te allen tijde gewaarborgd te worden. Voor de handhaving van deze regels kijkt het kabinet nadrukkelijk naar de Europese Commissie. De Commissie heeft als hoedster van de verdragen een belangrijke rol erop toe te zien dat lidstaten zich aan de regels houden, en beschikt op basis van het EU Werkingsverdrag ook over middelen die het kan inzetten in geval een lidstaat dat niet doet. Het kabinet moedigt de Commissie aan hierin haar rol te pakken. Voor het Europees financieren van grensinfrastructuur gelden strikte voorwaarden, onder andere dat de desbetreffende maatregelen moeten voldoen aan de internationale verplichtingen en Europese wet- en regelgeving. Ook hier ziet de Commissie op toe.
Is het waar dat dit soort clandestiene gevangenissen worden betaald met EU-geld, dat vluchtelingen worden gevangengezet in kooien, dat er geen toiletten zijn of stromend water is en dat mensen worden geduwd en geslagen? Is het waar dat mensen terug over de grens worden gezet? Zo ja, bent u het eens met de stelling dat dit te kwalificeren valt als marteling?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de precieze rol van Frontex hierin?
Frontex personeel ondersteunt op basis van de EGKW-verordening de Bulgaarse politie enkel bij de uitvoering van grenssurveillance activiteiten; dit kan ook het aanhouden van personen inhouden. Frontex personeel is dus niet betrokken bij het verdere proces zoals de mogelijke asielaanvraag, opvang, detentie of terugkeer van de persoon. Dit valt buiten het mandaat van het EU-agentschap.
Frontex heeft bevestigd dat er naar aanleiding van de open source informatie een Serious Incident Report onderzoek is gestart, naar aanleiding van de vermeende grondrechtenschendingen bij het desbetreffende politiebureau in Bulgarije waarnaar in het artikel wordt verwezen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de Frontex grondrechtenfunctionaris (FRO), wiens bevoegdheden, na eerdere kritische rapporten, zijn verruimd. Er kan niet vooruitgelopen worden op de resultaten van dit onderzoek door de FRO.
Kunt u aangeven of Nederland hierbij direct of indirect betrokkenheid heeft? Zo ja, in welke vorm? Zo nee, wat doet Nederland precies om dit soort mensonterende misstanden te voorkomen? Welke consequenties verbindt u precies aan deze misstanden?
Het Nederlands Nationaal Contactpunt Frontex (NFPOC), dat verantwoordelijk is voor alle uitzendingen van het Nederlandse personeel, heeft aangegeven dat er vanuit het uitgezonden Nederlandse personeel geen enkel signaal binnengekomen is over mogelijke misstanden als omschreven in het artikel.
Frontex en alle lidstaten, dus ook Nederland, zijn verplicht om misstanden te allen tijde te voorkomen. In de recente rapporten over het functioneren van Frontex worden duidelijke conclusies getrokken over nodige verbetering in rapportage- en monitoringsmechanismen, de governance en cultuur. Dat is ook in lijn met de Nederlandse inbreng binnen de Frontex Management Board. De benoeming van een nieuwe Uitvoerend Directeur is dan ook een goed moment om in gezamenlijkheid de uitdagingen ter hand te nemen.
Frontex personeel heeft de verplichting om alle vermeende grondrechtenschendingen te melden in de daarvoor bestemde monitoringsmechanismes. Deze meldingen worden zorgvuldig opgepakt door de FRO. Het gehele permanente korps krijgt uitgebreide training in het eerbiedigen van grondrechten en over de waarborging hiervan in alle activiteiten. Naast alle voorbereiding door het Agentschap, onder leiding van de FRO, onderhoudt de NFPOC contact met uitgezonden personeel en verzorgt na terugkomst een debriefing. Dit gezamenlijk maakt, dat er veel vertrouwen is in het functioneren van het Nederlandse personeel in de Frontex operaties.
Wat neemt u zich voor om deze misstanden in EU-verband aan de kaak te stellen? Bent u bijvoorbeeld bereid om in de meest krachtige bewoordingen de Nederlandse weerzin tegen dit soort misstanden in EU-verband tot uitdrukking te brengen en aan te dringen op daadkrachtige maatregelen om herhaling te voorkomen?
Voor Nederland is het van groot belang dat de grensbewaking aan de Europese buitengrenzen altijd plaatsvindt in lijn met de internationale verplichtingen en fundamentele rechten. Het kabinet spreekt zich dus reeds uit over berichtgeving over misstanden en zal dat blijven doen, in dit geval betrekt het daarbij de uitvoering van de motie van der Graaf/Ceder2. Het hecht daarbij aan de rol van de Commissie als hoedster van de verdragen, en benoemt berichtgeving over misstanden daarom in gesprekken met de Commissie. Het kabinet kaart vermeende misstanden ook in breder Europees verband aan, bijvoorbeeld tijdens een JBZ-Raad, evenals in bilaterale contacten met lidstaten. Ook heeft het kabinet kortgeleden in de JBZ-Raad van oktober jl. gepleit voor het opzetten van onafhankelijke monitoringsmechanismen aan de grens.
Bent u bereid om deze vragen per omgaande te beantwoorden?
Beantwoording van de Kamervragen kwam uw Kamer binnen de gestelde termijnen toe.
Het voornemen van Vanuatu om het Internationaal Gerechtshof te vragen om een Advisory Opinion over de verantwoordelijkheden van staten op het gebied van klimaatverandering |
|
Jan de Graaf (CDA), Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de op 29 november j.l. door Vanuatu gedeelde conceptresolutie die het Internationaal Gerechtshof vraagt om een Advisory Opinion over de verantwoordelijkheden van staten op het gebied van klimaatverandering?1
Gelet op het ambitieuze nationale en internationale klimaatbeleid van Nederland is het kabinet voornemens om, net als het VK, Japan, en vrijwel alle EU landen, de resolutie te steunen als deze in stemming wordt gebracht in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Nederland heeft tevens, net als 104 andere landen, de resolutie geco-sponsord.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat de landen die het meest getroffen zijn door klimaatverandering aandacht vragen voor hun vaak kwetsbare positie op het internationale toneel en deze door middel van internationaal recht proberen te verstevigen?
Het kabinet neemt met belangstelling kennis van de gebruikmaking van het internationaal recht middels een adviesaanvraag bij het Internationaal Gerechtshof door landen die bijzonder kwetsbaar zijn voor klimaatverandering.
Bent u bereid om, nu de conceptresolutie bekend is, steun uit te spreken voor dit initiatief? Zo ja, hoe bent u van plan invulling te geven aan deze steun? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw inschatting van het huidige krachtenveld binnen de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties als het gaat om het Vanuatuaanse initiatief?
De resolutie is door Vanuatu ingediend en wordt op dit moment gesteund door meer dan 100 landen, waaronder Nederland. Een meerderheid van de lidstaten heeft in de Algemene Vergadering aangegeven voor de resolutie te stemmen, mocht er een stemming plaatsvinden. Er bestaat echter een mogelijkheid dat de resolutie met consensus wordt aangenomen.
Bent u bereid om de Nederlandse diplomatieke capaciteit, inclusief uw eigen bilaterale contacten, actief in te zetten om steun te vergaren voor de conceptresolutie?
De resolutie wordt door een brede groep landen gepresenteerd en een meerderheid van de lidstaten in de Algemene Vergadering heeft aangegeven de resolutie te kunnen steunen. Er is dus brede steun en nu geen noodzaak om additionele capaciteit voor de Nederlandse klimaatdiplomatie actief in te zetten op dit onderwerp.
Gezien het feit dat Duitsland deel uitmaakt van de kerngroep die de conceptresolutie heeft opgesteld, staat u in contact met uw Duitse collega’s over de conceptresolutie en eventuele mogelijkheden voor Nederland om een bijdrage te leveren aan het vergaren van steun? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk en in ieder geval voor het in stemming brengen van de resolutie beantwoorden?
Ja, met dien verstande dat het op dit moment nog onduidelijk is of er een stemming zal plaatsvinden. Er bestaat een mogelijkheid dat de resolutie met consensus wordt aangenomen.
Het bericht 'Dit zijn de gevolgen van de verhuizing van het St. Antonius ziekenhuis volgens een zorgeconoom' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Kent u het bericht «Dit zijn de gevolgen van de verhuizing van het St. Antonius ziekenhuis volgens een zorgeconoom»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke gemeenten zijn geconsulteerd?
Het St. Antonius Ziekenhuis heeft mij laten weten dat het in maart en juni van 2021 en in juli 2022 gezamenlijke sessies heeft georganiseerd met de volgende gemeenten: Nieuwegein, Utrecht, Houten, Ronde Venen, Stichtse Vecht, Vijfherenlanden, Woerden en IJsselstein. Vervolgens zijn in het najaar van 2022 voor een persoonlijk gesprek bezoeken gebracht door het ziekenhuis in de volgende gemeenten: Nieuwegein, Utrecht, Houten, Woerden, IJsselstein, Montfoort, Lopik, Vijfherenlanden en Culemborg.
Kunt u met de Kamer de documenten delen die ter consultatie zijn voorgelegd aan de betrokken gemeentebestuurders, conform de wettelijke bepalingen?
De wetgeving schrijft niet voor welke documenten met gemeentebestuurders moeten worden gedeeld indien een bijeenkomst met gemeentebestuurders wordt georganiseerd over een eventuele sluiting van het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie (Uitvoeringsregeling Wkkgz, artikel 8i, eerste lid). Het ziekenhuis dient de gemeentebestuurders te informeren over de plannen en over de uitkomsten van de bereikbaarheidsanalyse van het RIVM. Ik heb de informatie/stukken die met de gemeentes gedeeld zijn niet tot mijn beschikking.
Deelt u de mening dat een besluit tot samenvoeging niet door de directie van het St. Antoniusziekenhuis genomen kan worden zonder dat het effect op de ambulance-capaciteit en het effect op de beschikbaarheid en bereikbaarheid van zorg bij de andere ziekenhuizen wordt bezien?
Het ziekenhuis moet voor deze wijziging de procedure uit het Uitvoeringsbesluit Wkkgz (de AMvB acute zorg) volgen. Hiervoor moet onder andere een bereikbaarheidsanalyse bij het RIVM worden aangevraagd en moeten gemeenten en inwoners worden betrokken.2 Onderdeel van de bereikbaarheidsanalyse is het effect voor patiënten op de rijtijden per ambulance naar de dichtstbij zijnde locatie waar na de eventuele sluiting de betreffende acute zorg wordt geboden en het gevolg van een eventuele sluiting voor het gevoelig worden voor de 45-minutennorm van andere zorgaanbieders. (Uitvoeringsbesluit Wkkgz, artikel 8a.4, eerste lid, onderdeel g). In het continuïteitsplan moet het ziekenhuis aangeven welke afspraken er door het ziekenhuis, andere zorgaanbieders en zorgverzekeraars zijn gemaakt met het oog op de continuïteit in de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de acute zorg (Uitvoeringsregeling Wkkgz, artikel 8m, onderdeel f). Overigens gaat het om een situatie die pas over twaalf jaar concreet wordt. De komende jaren heeft het ziekenhuis de tijd om invulling te geven aan de zorg in de regio Nieuwegein.
Kunt u aangeven wat het effect van een samenvoeging is op ambulance-capaciteit en de effecten met betrekking tot beschikbaarheid en bereikbaarheid van zorg de andere ziekenhuizen?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, geeft het RIVM in de bereikbaarheidsanalyse aan wat de effecten zijn op de rijtijden voor patiënten per ambulance naar de dichtstbijzijnde locatie waar de betreffende acute zorg wordt aangeboden. Tevens geeft het RIVM aan of door de sluiting van het aanbod van acute zorg op de betreffende locatie andere zorgaanbieders gevoelig worden voor de bereikbaarheidsnormen. De voorgenomen sluiting moet in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) besproken worden. In dat overleg worden afspraken gemaakt over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de acute zorg in de regio. Het effect op de ambulance-capaciteit en het effect op de beschikbaarheid en bereikbaarheid van zorg bij de andere ziekenhuizen wordt door het ziekenhuis meegenomen in de verdere uitwerking van de plannen, samen met betrokken partijen.
Deelt u de mening dat die ziekenhuizen worden samengevoegd tot één locatie de eerste jaren veel energie richten op de interne organisatie c.q. de vervlechting?
Elke organisatieverandering heeft tijd nodig om goed geïmplementeerd te worden. Het St. Antonius Ziekenhuis neemt hier in ieder geval ruim de tijd voor, daar het voornemen tot daadwerkelijke samenvoeging voor het jaar 2035 gepland staat. Ik heb er dan ook vertrouwen in dat dit zorgvuldig plaats zal vinden.
Kunt u aangeven waarom deze fusie een goed plan zou zijn tegen de achtergrond van het onderzoek over Spoedeisende hulp in Denemarken, waaruit bleek dat concentratie niet had geleid tot betere zorg?2
Graag wil ik hier benadrukken dat het hier niet gaat om een fusie. Het St. Antonius ziekenhuis geeft aan dat de keuze om het grootste deel van de ziekenhuisfuncties te concentreren op de locatie Utrecht is ingegeven vanuit het de wens om de zorg betaalbaar en toegankelijk te houden, maar vooral ook van goede kwaliteit. In Denemarken was sprake van een zeer grote landelijke
concentratie van ziekenhuiszorg. Die situatie is niet te vergelijken met de situatie waarin één ziekenhuis functies concentreert en dat doet op basis van een onderbouwd en afgewogen plan met het oog op de kwaliteit van de zorg.
Kunt u aangeven wat het kosteneffect is geweest van de fusie van de ziekenhuizen tot het Elisabeth Twee Steden Ziekenhuis in Tilburg met betrekking tot behandelmixen?
Op 14 augustus 2013 zijn het St. Elisabeth Ziekenhuis (EZ) en TweeSteden Ziekenhuis (TSz) bestuurlijk gefuseerd waarna beide ziekenhuizen vervolgens op 1 januari 2016 juridisch zijn gefuseerd. De fusie was, anders dan de voorgenomen verhuizing van het St. Antonius Ziekenhuis, een fusie tussen twee ziekenhuizen waarbij de oorspronkelijke locaties behouden bleven. Het St. Antonius Ziekenhuis is van plan om twee locaties van dezelfde ziekenhuisorganisatie samen te voegen.
Voor de beantwoording van deze vraag is contact opgenomen met het Elisabeth Twee Steden ziekenhuis (ETZ). Zij geven aan dat er ten tijde van de voorgenomen fusie tussen EZ en TSz zorgen waren vanuit de toenmalige Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa, de voorganger van de Autoriteit Consument en Markt (ACM)) dat de fusie tussen beide ziekenhuizen de zorg duurder zou maken. Het ETZ heeft derhalve als voorwaarde van de NMA gekregen dat in de pre-fusie periode moest worden aangetoond dat de prijzen van de dbc’s (diagnose behandelcombinatie) van het vrije segment niet méér zouden stijgen dan de gemiddelde index over de jaren 2013 tot en met 1 januari 2016 (datum van de fusie). Het ETZ geeft aan dat het dit in deze periode heeft kunnen aantonen (met accountantsverklaring). De prijsstijging was, volgens het ETZ, in die periode ongeveer de helft van de gemiddelde prijsindex, waarmee het per saldo een kostenbesparing heeft opgeleverd hetgeen ook een voorwaarde was van de zorgverzekeraars.
Kunt aangeven hoe de vertakking/organisatiestructuur er gaat uitzien, aangezien artsen gaan straks werken in een groter team?
Het St. Antonius Ziekenhuis heeft mij laten weten dat de organisatiestructuur niet zal veranderen. De teams blijven hetzelfde; zij werken op dit moment ook al in één organisatie.
Deelt u de mening dat grotere teams zullen leiden tot verdunning van contacten met andere teams en dat dit zal leiden tot meer onafhankelijke eilandjes? Zo nee, waarom niet?
Zoals in mijn antwoord op vraag 9 ook aangegeven blijven de teams ongewijzigd. Zij zullen alleen efficiënter samenwerken op één locatie in plaats van verdeeld over twee locaties. Volgens het St. Antonius ziekenhuis bevordert het samenvoegen van de expertises een soepel verloop van zorgprocessen. Bovendien zijn er ook minder verplaatsingen (materiaal, patiënten) nodig wanneer geconcentreerd is op één locatie. Daarbij zijn er ook juist voordelen van de samenvoeging zoals dat er meer patiënten behandeld kunnen worden doordat operaties en behandelingen efficiënter ingepland kunnen worden. Ook is geen dubbele bezetting van personeel meer nodig.
Kunt u aangeven hoeveel en uit welke woonplaatsen de huidige patiënten van het Antoniusziekenhuis in Nieuwegein komen?
Nee, over deze cijfers beschik ik niet. De patiënten van het St. Antonius Ziekenhuizen worden niet gekoppeld aan één locatie, zij ontvangen hun zorg op verschillende/meerdere locaties.
Deelt u de mening dat implementatie van het voorgenomen besluit zal leiden tot uitholling van de zorg zoals dat ook met het Hofpoort ziekenhuis in Woerden is gebeurd?
Nee, die mening deel ik niet. Het is van belang dat de continuïteit en toegankelijkheid van zorg in de regio geborgd blijft. In het ROAZ dienen daarover afspraken te worden gemaakt en de zorgverzekeraar moet daar in zijn contractering rekening mee te houden. Ook bij de keuze om de meer complexe zorg en de huisartsenpost (HAP) te concentreren in Leidsche Rijn stond de kwaliteit van zorg voorop. We hebben in het Integraal Zorgakkoord (IZA) afspraken gemaakt over passende zorg. Passende zorg betekent dat de zorg toegevoegde waarde heeft voor de patiënt en dat we moeten nadenken over de zinnigheid van zorg en dat de zorg door de juiste hulpverlener op de juiste plek verleend moet worden. Daarvoor moeten keuzes gemaakt worden. De geschetste ontwikkelingen vragen om een heroriëntatie op hoe we de zorg in ons land hebben georganiseerd en ingericht.
Deelt u de mening dat implementatie van het voorgenomen besluit zal leiden tot een groot machtsblok en dat dat onwenselijk is in relatie tot de transformatie van de zorg en de afspraken met zorgverzekeraars?
Allereerst wil ik hier nogmaals benadrukken dat het hier niet gaat om een fusie van twee ziekenhuizen waardoor de mogelijkheid zou bestaan dat een machtsblok ontstaat in de onderhandelingen met de zorgverzekeraar. Het betreft alleen het samenvoegen van twee locaties van dezelfde ziekenhuisorganisatie. Er is geen grond om te concluderen dat deze samenvoeging van locaties leidt tot meer marktmacht en negatieve effecten voor de zorg. Ik deel de mening dus niet.
In het algemeen geldt dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de ACM toezien op machtsverhoudingen in de zorgmarkten. Als een zorgaanbieder aanmerkelijke marktmacht heeft, kan de NZa maatregelen treffen. Daarnaast heeft de ACM de mogelijkheid om in te grijpen als blijkt dat er sprake is van machtsmisbruik.
De problemen in de klinieken en het terbeschikkingstelling (tbs)-stelsel |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u van mening dat er problemen zijn in de tbs-klinieken op het moment en het tbs-stelsel als geheel? Hoe groot vindt u deze? Wat zijn volgens u de grootste uitdagingen op dit moment?
De grootste uitdaging die ik nu zie voor het tbs-stelsel is de capaciteitsdruk. Die zit zowel in de fysiek beschikbare plekken als in de beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerd personeel. Het staat voor mij vast dat de capaciteitsdruk risico’s kan opleveren.
Is er volgens u sprake van incidenten of zijn er structurelere problemen, als we bijvoorbeeld kijken naar heftige incidenten in de klinieken en onttrekkingen met ernstige geweldsmisdrijven als gevolg?
Ik wil hierin niet vooruitlopen op de resultaten van de verschillende onderzoeken, maar op dit moment zie ik geen aanwijzingen dat er een directe relatie is tussen de capaciteitsdruk die ik bij mijn antwoord op vraag 1 heb geadresseerd en de incidenten van afgelopen jaar.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van tbs-advocaat Jan-Jesse Lieftink die stelt dat het tbs-systeem onder grote druk staat en op termijn onhoudbaar zal worden?1 Kunt u dit toelichten?
Ik deel de zorgen die in de betreffende uitzending zijn geuit. Het klopt dat we, net als andere sectoren, in de forensische zorg te maken hebben met een krappe arbeidsmarkt. Het is moeilijk om personeel te werven en te behouden. Het klopt ook dat er momenteel sprake is van capaciteitsdruk in de tbs. Het aantal tbs-passanten dat in een penitentiaire inrichting wacht op de start van de tbs-behandeling is de afgelopen jaren toegenomen.2 Het voert mij echter te ver om te stellen dat het tbs-systeem onhoudbaar zou zijn. Zo is het aantal incidenten door de jaren heen stabiel en kent de sector goede recidivecijfers: zo’n 80 procent recidiveert niet binnen twee jaar na uitstroom.3
Hoe groot is op dit moment de druk op het personeel in de klinieken?
In het contractmanagement van DJI is aandacht voor de druk op het personeel. Die druk verschilt uiteraard per locatie en per moment. DJI is hierover continu in gesprek met zorgaanbieders en ziet erop toe dat passende maatregelen genomen worden indien nodig.
Hoe ernstig is de druk op de capaciteit op dit moment?
Als iemand een tbs-maatregel opgelegd krijgt, wordt hij eerst in een penitentiaire inrichting geplaatst in afwachting van plaatsing in een Tbs-kliniek. Dit geldt zowel voor personen die ook een gevangenisstraf hebben als voor personen die alleen een tbs-maatregel opgelegd krijgen. De personen die in afwachting van de start van hun tbs-behandeling in een penitentiaire inrichting zijn geplaatst worden tbs-passanten genoemd. Het aantal tbs-passanten is een graadmeter voor de druk op de tbs-capaciteit. Onderstaande tabel laat zien het aantal tbs-passanten de afgelopen jaren is toegenomen.
2017
26
2018
43
2019
39
2020
45
2021
64
2022
107
In hoeverre is men er al in geslaagd de bureaucratie terug te dringen, zoals in het verleden met ambitieuze plannen is aangekondigd?
Uit een door Andersson Elffers Felix uitgevoerde evaluatie bleek dat het beoogde doel van 25 procent vermindering van de administratieve lasten door drie concrete projecten niet was gehaald.4 Wel werd inzichtelijk dat een deel van de administratieve lasten echt noodzakelijk is en ook bijdraagt aan een goede kwaliteit van forensische zorg. Vanzelfsprekend blijf ik mij inzetten voor een verdere vermindering van administratieve lasten. Zo werkt mijn ministerie momenteel aan een softwareapplicatie waarmee een zorgaanbieder op geautomatiseerde wijze alle relevante gegevens over een patiënt kan opvragen op één plek. Voorheen moesten hiervoor meerdere systemen geraadpleegd worden.
In hoeverre is er volgens u een verband tussen de recente geweldsincidenten binnen en buiten de klinieken en de druk op het personeel?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de uitspraken van tbs-advocaat Lieftink dat er te weinig is gebeurd met de analyse en aanbevelingen zoals die zijn opgenomen in het rapport «Geen kant meer op kunnen» van de inspectie Justitie en Veiligheid van oktober 2020?2
Ik ben het niet eens met deze uitspraken. Sinds het verschijnen van het rapport van de Inspectie is de tbs-capaciteit, met dank aan de inspanningen van DJI en zorgaanbieders, daadwerkelijk uitgebreid. Zo is het de sector gelukt afgelopen jaar 90 extra plaatsen in Forensisch Psychiatrische Centra te realiseren. Ook heeft mijn ambtsvoorganger de generieke maatregel om een verlofmachtiging standaard in te trekken na verdenking van een strafbaar feit doen vervallen.6 Tot slot is de inkoopstrategie aangepast. De aanbesteding conform deze nieuwe inkoopstrategie is momenteel gaande. DJI zal in deze aanbesteding lang lopende contracten gaan afsluiten tot maximaal zes jaar. Door de langere looptijd van contracten zijn voor zorgaanbieders investeringen met minder onzekerheden omgeven. Dit moet ertoe leiden dat forensische zorgaanbieders zich beter kunnen richten op een veranderende vraag naar forensische zorg.
Wat is er de afgelopen jaren bijvoorbeeld precies gebeurd met de aanbeveling van het rapport om de zorg kwalitatief te verbeteren en ook de kwaliteit van de beveiliging te verbeteren? Waar blijkt dat uit?
Op 1 oktober 2022 is het Kwaliteitskader forensische zorg ingevoerd. Hierin is beschreven wat onder kwalitatief goede forensische zorg wordt verstaan en aan welke normen zorgaanbieders dienen te voldoen. De onderwerpen die de Inspectie in haar rapport heeft benoemd zijn opgenomen in het kwaliteitskader. De komende jaren wordt het kwaliteitskader verder geïmplementeerd zodat alle zorgaanbieders er eind 2028 volledig aan voldoen. Waar nodig en relevant kan dat betekenen dat er nadere werkafspraken worden uitgewerkt. Het kwaliteitskader geldt voor alle vormen van forensische zorg. Ik heb middelen beschikbaar gesteld voor de implementatie van het kwaliteitskader, oplopend tot structureel 19,- miljoen vanaf 2025.
Wat betreft de beveiliging heeft DJI afgelopen jaar bij alle FPC’s geïnventariseerd in hoeverre zij voldoen aan het Programma van Eisen. Hierin is vastgelegd aan welke eisen op het gebied van materiële beveiliging de klinieken moeten voldoen. Uit de inventarisatie blijkt dat er drie gebouwelijke ingrepen in gang gezet moeten worden om alle FPC’s aan de eisen te laten voldoen. Deze drie ingrepen zijn nodig bij twee FPC’s. Ik ben momenteel in gesprek met de betreffende locaties om de benodigde aanpassingen te realiseren. Overigens treffen de betrokken FPC’s, vooruitlopend op de ingrepen, compenserende maatregelen.
Wat is er de afgelopen jaren gebeurd met de aanbeveling om bepaalde generieke maatregelen af te schaffen betreffende verlof en te vervangen met meer maatwerk en vertrouwen aan de professionals?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Wat gebeurt er vanuit de overheid op het gebied van nazorg en compensatie voor medewerkers met traumatische en levensbedreigende ervaringen met soms ook posttraumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg, ten gevolge van hun werkzaamheden in een tbs-kliniek?
Het verlenen van nazorg voor medewerkers die bij de uitoefening van hun reguliere werkzaamheden een traumatische ervaring hebben hoort bij goed werkgeverschap. Dit is dan ook opgenomen in het Kwaliteitskader forensische zorg.
Voor zover het de Rijksinstellingen betreft geldt hiervoor het algemeen beleid van DJI. Dit houdt in dat medewerkers die een schokkende of indringende gebeurtenis meemaken die zorg krijgen die zij nodig hebben: kwalitatief hoogstaand en op maat.
Per locatie is er een nazorgteam, met medewerkers die direct ondersteuning kunnen bieden aan collega’s ter plaatse. Bij ernstige incidenten en als blijkt dat het natuurlijk herstel van de medewerker niet goed gaat komen de specialist opvang en de traumapsycholoog in beeld.
Voor de particuliere instellingen geldt dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het verlenen van nazorg aan hun medewerkers. De wijze waarop zij dat doen kan verschillen, waarbij uiteraard in algemene zin geldt dat zij moeten voldoen aan de regelgeving inzake goed werkgeverschap bij arbeidsongevallen.
Wat is uw reactie op het verhaal van Lenny en Alma, die als medewerkers in Veldzicht schokkende dingen meemaakten, wat tot op de dag van vandaag grote gevolgen voor hen heeft?3 Hoe kan het dat dit tot slepende rechtszaken heeft geleid, waarom is dit nog steeds niet naar tevredenheid opgelost door de oud-werkgever?
Ik spreek mijn medeleven naar Lenny en Alma uit voor wat hen overkomen is tijdens hun werk in een tbs-kliniek. Het is verdrietig te zien dat dit tot de dag van vandaag zo’n invloed op hun leven heeft.
Omdat de rechtszaak waar u aan refereert nog loopt, kan ik hier verder niet op ingaan.
Op welke wijze wordt eraan gewerkt om de werkdruk van het personeel werkzaam bij de tbs-klinieken te verminderen en de veiligheid voor medewerkers te verbeteren?
Ik volg een aantal sporen om de uitvoering van het tbs-systeem veilig en verantwoord te houden. Ik zet ten eerste in op het bevorderen van door- en uitstroom. Dat doe ik met het Implementatieprogramma Bestuurlijke Agenda Forensische Zorg, dat in 2021 bij DJI is gestart. Dit programma bestaat uit projecten die bijdragen aan de doelstellingen van de met de hele sector opgestelde Bestuurlijke Agenda Forensische Zorg.8 Daarnaast werk ik samen met de sector aan het uitbreiden van de tbs-capaciteit en het verbeteren van passende vervolgvoorzieningen. Tot slot zorg ik met het Kwaliteitskader voor voldoende ruimte voor professionals om hun werk goed en verantwoord te kunnen doen. In de voortgangsbrief forensische zorg van deze maand ga ik hier verder op in, inclusief de knelpunten bij deze opgave.9
Welke maatregelen gaat u nemen om de werking van de behandeling in klinieken en de terugkeer naar de samenleving te verbeteren en daarmee de uitvoering van het tbs-systeem veiliger te maken?
Zie antwoord vraag 13.
De vertraging van de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) in Vlissingen |
|
Chris Simons (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u zich voorstellen dat deze vertraging in Zeeland met gefronste wenkbrauwen wordt ontvangen, gelet op al het eerdere uitstel ten aanzien van grote projecten in Zeeland?
De vertraging is zeer te betreuren. Ik kan mij de teleurstelling in Zeeland dan ook goed voorstellen. De actualisatie van de planning is een forse tegenvaller voor Zeeland en voor ons. Helaas worden veel bouwprojecten in Nederland op dit moment geconfronteerd met vertraging, bijvoorbeeld als gevolg van de stikstofproblematiek of andere (internationale) factoren, zoals de oorlog in Oekraïne. Het Justitieel Complex Vlissingen (JCV) vormt hier geen uitzondering op.
Hoe reageert u op de vrees van Zeeland dat sprake kan zijn van afstel in plaats van uitstel?
In mijn brief van 7 december jl. heb ik aangegeven dat van uitstel geen afstel komt. De komst van het JCV staat absoluut niet ter discussie. Zoals eerder aangegeven, is de afgelopen periode zichtbaarder geworden welke ondermijnende impact de georganiseerd criminaliteit heeft op ons land en onze rechtsstaat. Deze ontwikkelingen maken de noodzaak van het JCV alleen maar groter.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er op korte termijn voldoende EBI-waardige cellen zijn in Nederland, juist gelet op de vele aanhoudingen van criminele kopstukken?
De Extra Beveiligde Inrichting (EBI) is het regime met de hoogste mate van beveiliging zoals omschreven in artikel 13 van de Penitentiaire Beginselenwet. Er is op dit moment één EBI, de tweede komt in het JCV. Varianten op een EBI of EBI-waardige cellen bestaan niet. Wel wordt de capaciteit van het aantal afdelingen met Intensief Toezicht (AIT) in de komende periode fors uitgebreid.
Het doel van dit intensieve toezicht is om vluchtgevaar tegen te gaan en te voorkomen dat gedetineerden door gaan met criminele activiteiten tijdens hun detentie. Gedetineerden die ervan worden verdacht dat ze onderdeel uitmaken van hetzelfde criminele netwerk en waarvan het vermoeden is (of het risico bestaat) dat ze voortgezet crimineel handelen, krijgen op deze wijze extra en intensief toezicht en kunnen verspreid over het land worden geplaatst om voortgezet crimineel handelen in detentie (VCHD) en ondermijnende criminaliteit nog beter te kunnen bestrijden en waar mogelijk voorkomen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de EBI in Vught geen gevaarlijke cocktail van criminele kopstukken wordt, nu duidelijk is dat de EBI in Vlissingen pas over acht jaar klaar zal zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u met urgentie uitvoering geven aan de aangenomen motie van het lid Ellian (Kamerstuk 36 200, nr. 64) om hoogbeveiligde cellen te zoeken en een (tijdelijke) locatie voor de EBI-plus categorie?
Met de wijziging van de Regeling Selectie, Plaatsing en Overplaatsing van gedetineerden (RSPOG) medio december gelden voor gedetineerden die op twee specifieke gronden in de EBI zijn geplaatst inmiddels extra strenge regels.1 Er is op dit moment geen sprake van een tekort aan cellen voor deze categorie gedetineerden of voor gedetineerden met een hoog of extreem vlucht- en maatschappelijk risico. In reactie op de genoemde motie wordt wel onderzocht wat ervoor nodig is om op relatief korte termijn capaciteit te realiseren, mocht er behoefte ontstaan om meer gedetineerden met een hoog vlucht- en maatschappelijk risico te plaatsen. Hierbij wordt gekeken naar cellen die qua beveiligingsniveau liggen tussen een EBI en een reguliere cel.2 Het uitgangspunt is een kleinschalige en flexibele afdeling die kan worden ingezet voor doelgroepen met een zwaarder beveiligingsregime en intensievere of specifieke begeleiding. Hierbij valt te denken aan een beheersafdeling voor problematische gedetineerden of een afdeling met intensief toezicht. Ik verwacht uw Kamer hier bij de volgende voortgangsbrief over de aanpak van georganiseerde criminaliteit tijdens detentie en berechting te kunnen informeren. Deze wordt nog dit kwartaal aan uw Kamer verzonden.
Kunt u ondubbelzinnig bevestigen dat maximale inspanningen worden geleverd om zowel een tijdelijke als definitieve ontsluitingsweg bij de Penitentiaire Inrichting (P.I.) Vught te realiseren en dat u van alle overheden maximale medewerking hieraan vraagt? Zo ja/nee, waarom?
Dit kan ik bevestigen. In de afgelopen maanden heeft onderzoek plaatsgevonden naar alternatieven voor een tijdelijke tweede ontsluitingsweg vanaf de PI Vught voor de hoogrisico-transporten van het Bijzonder Ondersteuningsteam
(BOT) van de Dienst Vervoer en Ondersteuning van DJI. Realisatie hiervan is mogelijk in 2023/2024. Een permanente ontsluitingsweg naar de PI is opgenomen in een inmiddels vastgestelde gebiedsvisie. Op dit moment worden de voorbereidingen getroffen voor wijziging van het bestemmingsplan. Naar verwachting wordt dit eind 2024 ter inzage gelegd.
In hoeverre bent u bereid om zo spoedig mogelijk een van de toekomstige Afdelingen Intensief Toezicht, om te vormen tot een mini EBI, bijvoorbeeld in Lelystad?
Er zijn op dit moment geen plannen voor het realiseren van een derde (mini-)EBI. Zoals hierboven omschreven wordt in reactie op de genoemde motie van het lid Ellian onderzocht wat nodig is om op relatief korte termijn capaciteit te realiseren mocht er behoefte ontstaan om meer gedetineerden met een hoog vlucht- en maatschappelijk risico te plaatsen.
Waarom bestaat er geen enkele mogelijkheid om sneller te kunnen aanbesteden gelet op de grote veiligheidsbelangen die in het geding zijn?
Het Rijk en ook het Rijksvastgoedbedrijf zijn gehouden aan Europese aanbestedingsregels. Deze voorzien niet in clausules of uitzonderingen waarin veiligheidsbelangen kunnen leiden tot een kortere doorlooptijd. Daarnaast is op basis van juridisch advies de aanbestedingsvorm gewijzigd naar een combinatie van gedeeltelijk openbaar en gedeeltelijk heimelijk aanbesteden. Dit heeft tot gevolg dat bepaalde onderdelen van de aanbestedings- en ontwerpfase niet langer parallel maar volgtijdelijk met meerdere partijen zullen worden uitgevoerd, wat extra tijd vraagt dan bij de start van het project medio 2020 voorzien. Vanzelfsprekend zetten we alles op alles om binnen de geldende wet- en regelgeving de realisatie van JC Vlissingen zo snel als mogelijk te doorlopen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over gevangeniswezen en tbs van 8 februari 2023?
Ja.
Het bericht ‘Vraagtekens over brandveiligheid Riekerhaven: ‘Als dit ’s nachts was gebeurd, was de ellende niet te overzien’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vraagtekens over brandveiligheid Riekerhaven: «Als dit ’s nachts was gebeurd, was de ellende niet te overzien»?1
Ja
Wat vindt u van dit bericht?
Over de inhoud van dit bericht heeft u hieronder diverse vragen gesteld. Met de beantwoording van deze vragen reageer ik op dit bericht.
Bent u enorm geschrokken van de volgende uitspraak; «Wat dat betreft is het een geluk bij een ongeluk dat de brand in de ochtend plaatsvond, meent Vos. «Als dit ’s nachts was gebeurd, was de ellende niet te overzien geweest.»?
Ik vind de brandveiligheid van woningen belangrijk. De betreffende brand heeft ook op mij indruk gemaakt qua omvang en gevolgen. Gelukkig zijn bij deze brand geen slachtoffers gevallen. Het klopt dat in een nachtelijke situatie de brand mogelijk grotere gevolgen kunnen hebben.
Deelt u de mening van deze brandexperts dat de brandveiligheid van deze containerwoningen in het geding is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik ben van mening dat met unitbouw (waaronder met containers) brandveilige woningen kunnen worden gebouwd. Aan de betreffende woningen worden in het Bouwbesluit 2012 ook brandveiligheidseisen gesteld. Ik begrijp wel dat de betreffende brand vragen oproept over de brandveiligheid van unitbouw. Van belang daarbij zijn de bevindingen van de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland over deze brand (4) en het verdere onderzoek in Amsterdam bij 24 unitbouwcomplexen (2). Ik wil de uitkomsten van de Amsterdamse onderzoeken bestuderen en aansluitend in samenspraak met brandveiligheidsdeskundigen, de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland en Brandweer Nederland bezien of nadere (landelijke) acties nodig zijn.
Vindt u dat er per direct een onafhankelijk onderzoek moet komen naar de rol van de gemeente Amsterdam en de woningcorporatie Lieven de Key? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Nee. De zorg voor de brandveiligheid van een gebouw is aan de gebouweigenaar. Toezicht en handhaving is belegd bij de gemeente (bevoegd gezag). De gemeenteraad kan burgemeester en Wethouders aanspreken op de uitvoering hiervan. Uit de raadsbrief van 18 november2 bij het onderzoeksmemo van de Veiligheidsregio (4) blijkt dat de gemeente hieraan invulling geeft richting de woningcorporatie. Ik heb hierbij geen rol.
Deelt u de mening dat er per direct een onafhankelijk onderzoek moet komen naar de (brand)veiligheid van (deze) containerwoningen in Nederland, zoals door de brandweer is geadviseerd, mede gezien het feit dat de gemeente Amsterdam nu besloten heeft om onderzoek te doen naar 24 complexen, die bekendstaan als «tijdelijke unitbouw met woonfunctie»?2
De Veiligheidsregio heeft het onderzoek naar andere unitgebouwen alleen geadviseerd voor de gemeente Amsterdam en niet voor heel Nederland. Ik wil de uitkomsten van de Amsterdamse onderzoeken bestuderen en aansluitend in samenspraak met brandveiligheidsdeskundigen, de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland en Brandweer Nederland bezien of nadere (landelijke) acties nodig zijn, waaronder eventuele verduidelijking of aanpassing van de wetgeving. Het betrekken van de brandweer bij de beoordeling van nieuwe unitbouw, is in algemene zin aan de gemeente als bevoegd gezag.
Indien u niet bereid bent om onderzoek te doen naar alle containerwoningen, bent u dan wel bereid, zoals door de brandweer is geadviseerd, om containerwoningen die vóór 2007 met schildakconstructies gebouwd zijn met spoed te onderzoeken op brand- en veiligheidsrisico’s?3
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het met de brandweercommandant eens dat er een aanpassing van de wetgeving moet komen en dat de brandweer, totdat er een aanpassing van wet- en regelgeving komt, bij nieuwe situaties van (tijdelijke) unitbouw betrokken zou moeten worden, zodat zij een risicogerichte advies met aanbevelingen kunnen uitbrengen? Zo ja, per wanneer komt u met deze aanpassing van wet- en regelgeving naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 6.
Herkent u dat ik eerder Kamervragen stelde over de veiligheid van deze containerwoningen in de Riekerhaven? Staat u nog achter uw antwoorden?5
Bij deze Kamervragen heeft u in relatie tot de Riekerhaven alleen vragen gesteld over de schade aan het dak door de storm Eunice. Ik sta nog achter deze antwoorden.
Waarom heeft u toen niet ingegrepen?
Het is aan gebouweigenaren te zorgen dat hun gebouwen veilig zijn en ten minste voldoen aan het Bouwbesluit. Het is aan de gemeente om als bevoegd gezag hierop toezicht te houden.
Welke lessen trekt u uit de brand in de containerwoningen in de Riekerhaven?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8.
Herkent u dat ik eerder Kamervragen stelde over de (brand)veiligheidseisen van flexwoningen? Staat u nog achter uw antwoorden?6
Ja, ik sta nog achter deze antwoorden.
Moeten flexwoningen aan dezelfde (brand)veiligheidseisen voldoen als permanente woningen?
Voor flexwoningen gelden ten minste de Bouwbesluiteisen voor tijdelijke bouw. Als basis betreft dit de eisen voor bestaande bouw maar voor (brand-)veiligheid, gezondheid en energiezuinigheid geldt een hoger niveau.
De Woonstandaard (van het netwerk conceptueel bouwen en Aedes) kent ook flexwoningen met het niveau permanente bouw. Deze moeten voldoen aan de (brand)veiligheidseisen van het Bouwbesluit voor (permanente) nieuwbouw. We zien dat – afhankelijk van locatie en andere overwegingen – steeds meer wordt gekozen voor flexwoningen met deze kwaliteit.
Hoeveel flexwoningen voldoen nu nog steeds niet aan het Bouwbesluit voor nieuwbouw?
Ik heb hierover geen informatie.
Bent u nu wel bereid om een APK-keuring in te stellen voor flexwoningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Bij de bouw van flexwoningen zal steeds een omgevingsvergunning moeten worden aangevraagd. De gemeente als bevoegd moet daarbij het bouwplan toetsen en kan vervolgens toezicht houden op de bouw. Ik vind het niet proportioneel om aanvullend een wettelijke periodieke beoordeling voor flexwoningen in te stellen. De bouw van grondgebonden flexwoningen gaat straks ook vallen onder de Wet Kwaliteitsborging voor het Bouwen (Wkb) waarmee een verbetering van de bouwkwaliteit wordt beoogd.
Bent u bereid om na alle ellende met containerwoningen af te zien van de bouw van nog meer containerwoningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Ik ben van mening dat met unitbouw ook (brand)veilige woningen kunnen worden gebouwd. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met het bericht; «Extra veiligheidsmaatregelen wooncomplex Riekerhaven na advies brandweer»?7
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak; «Het complex voldoet aan de wet- en regelgeving, zo blijkt uit de behorende vergunning. Toch stelt de brandweer dat er sprake is van een brandonveilige situatie»?8
De Veiligheidsregio spreekt in haar onderzoeksmemo (4) uit dat «uit documenten behorende bij de vergunning blijkt dat er sprake is van een brandveiligheidsniveau dat voldoet aan wet- en regelgeving». Daarmee is nog niet gezegd dat het gebouw ook daadwerkelijk is gebouwd volgens de vergunning. De Veiligheidsregio heeft na de brand ter plaatse een visuele inspectie uitgevoerd en daarbij enkele gebreken geconstateerd. Ook is de Veiligheidsregio van oordeel dat de schilconstructie in het dak tot een brandonveilige situatie leidt. Ik snap de uitspraak van de Veiligheidsregio, maar ook hierbij verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8.
Bent u het met de brandweer eens? Zo ja, wat gaat u vervolgens hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hiervoor naar mijn vorige antwoord.
Hoeveel containerwoningen zijn er landelijk vóór 2007 met schildakconstructies gebouwd?
Ik heb hierover geen landelijke informatie. In de Amsterdamse raadsbrief van 18 november 2022 staat dat onderzoek tot nu erop lijkt te duiden dat Riekershaven het enige complex in Amsterdam van vóór 2007 met een schildakconstructie.
Waarom zijn er geen aanvullende maatregelen getroffen zoals verwoord in de «Wegwijzer brandveiligheid Unitbouw» (2007, VROM) waarin de aanbevelingen uit deze publicatie van belang zijn om een veiliger situatie te verkrijgen?
Deze wegwijzer, een publicatie van de toenmalige VROM-inspectie, geeft voor unitbouw aanwijzingen in relatie tot het voldoen aan het Bouwbesluit en voor het nemen van verdere brandveiligheidsmaatregelen.
Unitbouw moet ten minste voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit en de wegwijzer kan hierbij worden gebruik. Toepassing van de wegwijzer is echter niet verplicht. Uit het onderzoeksmemo van de veiligheidsregio (4) maak ik op dat volgens de veiligheidsregio bij Riekershaven deze wegwijzer niet is gevolgd.
Kunt u bij de brandveiligheidseisen bij containerwoningen en andere tijdelijke bouwwerken ingaan op de volgende aspecten:
Unitbouw (waaronder containerwoningen) en andere tijdelijke bouwwerken moeten ten minste voldoen aan de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit. Een belangrijke eis in het Bouwbesluit daarbij is de brandcompartimentering van een bouwwerk.
De in vraag 21 genoemde «Wegwijzer brandveiligheid Unitbouw» geeft aanwijzingen voor een goede brandcompartimentering bij unitbouw. De genoemde drie aspecten komen uit deze wegwijzer en spelen een belangrijke rol bij het volden aan de Bouwbesluiteisen.
Bij woningbouw is in het algemeen iedere unit een afzonderlijke woning en geldt er tussen de units (woningen) een brandwerendheidseis in het Bouwbesluit. Om te voldoen aan deze eis zullen kabel- en leidingdoorvoeringen moeten zijn afgedicht. Ook moeten bij ventilatiekanalen brandkleppen zijn aangebracht. Verder moet de uitbreiding van brand naar andere units via holle (loze) ruimten worden beperkt. Compartimentering van deze holle ruimten of opvulling met onbrandbaar materiaal is daarbij een oplossing.
Bij het bezien van verdere acties in relatie tot de brandveiligheid van unitbouw zoals genoemd in mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8 betrek ik ook deze wegwijzer.
Moeten de containerwoningen aan de Riekerhaven die in z’n totaliteit langer dan 15 jaar bestaan aan het Bouwbesluit nieuwbouw voldoen? Zo ja, kunnen we dan concluderen dat de containerwoningen aan de Riekerhaven niet of onvoldoende (brand)veilig waren? Zo nee, is het verplaatsen van containerwoningen binnen 15 jaar dan niet gewoon een middel om aan de strengere eisen van (brand)veiligheid te ontkomen en zo ja, vindt u dat hierdoor mensenlevens op het spel staan zoals nu gebleken is?
Deze woningen hoeven niet te voldoen aan het Bouwbesluit 2012 nieuwbouwniveau. Uit het onderzoeksmemo (4) van de Veiligheidsregio blijkt dat het betreffende woonblok eerder in 2004 op een andere locatie was geplaatst en in 2015 is verplaatst naar de Riekerhaven. Bij verplaatsing kan volgens het Bouwbesluit 2012 worden volstaan met het (brand)veiligheidsniveau van het oorspronkelijke woonblok (het zogenaamde rechtensverkregen niveau). Bij de bouw van het oorspronkelijk woonblok in 2004 moest worden voldaan aan het niveau voor tijdelijke bouw in het Bouwbesluit 2003.
Het veiligheidsniveau voor tijdelijke bouw in het Bouwbesluit ligt tussen het veiligheidsniveau voor bestaande bouw en nieuwbouw in. Vanwege de financiële haalbaarheid van tijdelijke bouw is gekozen voor dit veiligheidsniveau. Bij tijdelijke bouw (tot 15 jaar) is sprake van een kortere afschrijvingstermijn en bij het verplaatsen ervan zijn er kosten. Ik heb geen aanwijzingen dat er voor tijdelijke bouw wordt gekozen om onder de hogere eisen voor nieuwbouw uit te komen.
Welke conclusies trekt u uit het feit dat de containerwoningen aan de Riekerhaven die in 2015 geplaatst zijn slechts hoeven te voldoen aan het Bouwbesluit uit 2003 en niet aan het nieuwste bouwbesluit?
In mijn antwoord op vraag 23 heb ik de achtergrond bij de Bouwbesluit-eisen gegeven. Ik kan nog geen conclusies trekken en verwijs daarvoor naar mijn antwoord op de vragen 6,7 en 8.
Klopt het dat de rookmelders niet op elkaar waren aangesloten en/of niet goed functioneerden?
De informatie die ik hierover heb staat in het onderzoeksmemo van de Veiligheidsregio (4). Daarin wordt gemeld dat «alle woningen zijn voorzien van een rookmelder aangesloten op het lichtnet, maar sommigen zijn onklaar gemaakt».
Hoeveel containerwoningen hebben landelijk nog geen rookmelder?
Ik heb hierover geen informatie.
Kan de gemeente Amsterdam handhavend optreden als deze containerwoningen niet voldoen aan het Bouwbesluit? Zo ja, waarom heeft de gemeente Amsterdam niet handhavend opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Ja, de gemeente Amsterdam kan handhavend optreden als niet wordt voldaan aan het Bouwbesluit. Uit de raadsbrief van 18 november volgt dat de gemeente Amsterdam richting de corporatie optreedt.
Wat vindt u van de volgende uitspraak; ««Die containers zijn gemaakt van staal,» zegt voormalig brandweerman Fred Vos. «Eigenlijk zijn het dus gestapelde metalen blokkendoosjes. Als bouwmateriaal is dat zeer warmteleidend.»»?9
Allereerst merk ik op dat uit het onderzoeksmemo van de Veiligheidsregio (4) volgt dat het woningblok dat getroffen is door brand niet bestond uit stalen containers maar uit houtskeletbouwunits.
Er bestaat ook unitbouw met stalen containers en deze moet eveneens voldoen aan de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit.
Wat vindt u van de volgende uitspraken; ««Omdat het staal zo veel hitte doorgeeft, is het van cruciaal belang dat de containers goed worden geïsoleerd en gecompartimenteerd. Vos: «Dat houdt in dat de brandwerendheid van alle wanden ervoor zorgt dat een brand beperkt blijft tot een bepaalde afmeting van het vloeroppervlak. Die containers zijn met elkaar verbonden via verbindingsruimten en gangen. Omdat de stalen wanden zo geleidend zijn, is het bijna onmogelijk om in de gangen een toereikende isolatie te hebben. Ook de dakruimte vormt een gevaar, aldus Suurenbroek. «Het gevaar zit »m in de verloren ruimtes boven en rondom de containers»»?10
Zoals ik in mijn eerdere antwoord heb gemeld moet ook unitbouw met stalen containers voldoen de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit. Bij de nadere beschouwing van de brandveiligheid van unitbouw (zie mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8) zal ook unitbouw met stalen containers worden betrokken.
Wat vindt u van de volgende uitspraak; «Bovendien ziet Suurenbroek dat woningen in dit soort complexen vaak aangesloten zijn op hetzelfde ventilatiesysteem dat de af- en aanvoer van lucht regelt. «Zo verspreidt de rook zich snel naar andere containers. En rook wordt vaak gevolgd door brand.»»?11
Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de brandcompartimentering tussen woningen. Dit geldt ook voor unitbouw. Bij deze compartimentering moet ook de branduitbreiding via het ventilatiesysteem worden voorkomen.
Vindt u dat om het zekere voor het onzekere te nemen alle bewoners in de Riekerhaven zo spoedig mogelijk allemaal een vervangende woonruimte moeten krijgen, aangezien in de memo door de brandweercommandant geconcludeerd wordt dat er sprake is van een brandonveilige situatie die in de nacht met beperkt zicht en waakzaamheid een negatief effect kan hebben op het verloop van de brand? Zo ja, hoe gaat u er zorg voor dragen dat dit op een goede manier gebeurt waarin de bewoners maximaal tegemoet wordt gekomen? Zo nee, waarom niet?
Uit de raadsbrief van 18 november volgt dat de Veiligheidsregio aanvullend heeft geconcludeerd dat met het nemen van (tijdelijke) maatregelen, de woningen in Riekerhaven veilig kunnen worden bewoond. Het is aan de gemeente en gebouweigenaar om hier verder invulling aan te geven, zoals beschreven in de raadsbrief.
Wat kunt u richting de gemeente Amsterdam en woningcorporatie Lieven de Key voor mensen betekenen die niet naar die containerwoningen willen terugkeren?
Ik begrijp dat er bewoners zijn die na de brand liever niet willen terugkeren naar de woningen, ondanks dat er volgens de gemeente met tijdelijke maatregelen sprake is van een veilige situatie. Ik zie voor mij geen rol hierbij.
Waarom is er een lange huurstaking nodig voordat Lieven de Key overstag gaat bij een simpele eis als het wegwerken van achterstallig onderhoud?
Ik vind dat woningcorporaties moeten zorgen voor goede en veilige woningen. Onderhoud en de kwaliteit van woningen komen nadrukkelijk aan bod in de Nationale prestatieafspraken die in juni 2022 zijn ondertekend door IPO, Aedes, Woonbond en de VNG13. Ik ga er vanuit dat iedere corporatie hier goede invulling aangeeft, zo ook Lieven de Key.
Wat vindt u van de volgende uitspraak; «Ja, het startcomplex heeft inmiddels een geschiedenis van ellende en klachten over de slechte staat van de containerwoningen. In februari blies storm Eunice tot twee keer toe grote delen van het dak van het complex. Eén woning werd doorboord met een dakplaat.»?12
In mijn antwoorden op uw eerdere vragen (9) ben ik ingegaan op de stormschade. Bij de storm Eunice was sprake van een heftige storm die in heel het land schade heeft veroorzaakt.
Hoe kan het gezien bovenstaande uitspraak en volgens bewoners iedereen allang wist dat het complex niet brandveilig was en ook brandexperts hun vraagtekens zetten, dat woonstichting Lieven de Key de signalen over onveiligheid niet kent?
Dat weet ik niet, het bevoegd gezag ligt bij gemeente. Uit de raadsbrief van 18 november constateer ik dat zowel de gemeente als de woonstichting nu actie onderneemt om te komen tot een brandveilige woonsituatie voor de bewoners.
Bent u bereid om met studentenvakbond ASVA in gesprek te gaan over de veiligheid van containerwoningen en studentenhuisvesting in zijn algemeenheid? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat studentenhuisvesting veilig moet zijn. In het Landelijk actieplan studentenhuisvesting 2022–2030 dat ik 7 september 2022 aan uw Kamer zond (TK 33 194, nr. 30), wordt hieraan ook aandacht besteed. Een gesprek met ASVA ligt wat mij betreft nu niet in de rede.
Begrijpt u nu aan de hand van de volgende uitspraak; ««Dit is een plek voor skere (arme) mensen,» zegt voornoemde overbuurvrouw»13, wat ik bedoel met tweederangsburgers als gevolg van de flexibilisering van de volkshuisvesting zoals ik dat ook eerder aangekaart heb in mijn eerder gestelde Kamervragen14?
In mijn antwoorden op uw eerdere Kamervragen (9) ben ik hierop eerder ingegaan. Flexwoningen dragen bij aan het vergroten van de toegankelijkheid van de woningmarkt voor veel mensen.
Begrijpt u dat mensen met een lager inkomen aangeven dat zij niet hetzelfde recht op een veilige woning hebben als mensen met een hoger inkomen, aangezien containerwoningen (vooral) bedoeld zijn voor mensen met een lager inkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dit voor u een reden om af te zien van de bouw van flexwoningen? Zo nee, waarom niet?
Ik benadruk graag dat tijdelijke unitbouw en flexwoningen moet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. Flexwoningen dragen bij aan het vergroten van de toegankelijkheid van de woningmarkt voor veel mensen.
Neemt Lieven de Key signalen wel serieus genoeg gezien ook de verschillende uitspraken in het artikel van AT5 d.d. 17 november jongstleden?15
Ik beschik over onvoldoende informatie om hierover een uitspraak te doen. Uit de raadsbrief van 18 november constateer ik dat zowel de gemeente als de woonstichting nu actie onderneemt om te komen tot een brandveilige woonsituatie voor de bewoners.
Kan woningcorporatie Lieven de Key nalatigheid worden verweten, nu zij zelfs trots was op de (brand)veiligheid van deze containerwoningen?
Ik beschik over onvoldoende informatie om hierover een uitspraak te doen. Uit de raadsbrief van 18 november constateer ik dat zoveel de gemeente als de woonstichting nu actie onderneemt om te komen tot een brandveilige woonsituatie voor de bewoners.
Wat vindt u van de uitspraak; «Dit is een wijzende vinger naar de organisatie waarmee ik drie jaar lang heb samengewerkt op het gebied van brandveiligheid. Drie jaar lang heb ik als een alarmklok gefunctioneerd bij een organisatie die in coma ligt. Want hoe je het ook wendt of keert, Lieven de Key doet er gewoon niets mee»?16
Ik beschik over onvoldoende informatie om hierover een uitspraak te doen.
Kan woningcorporatie Lieven de Key gezien hetgeen nu en eerder gebeurd is, bestempeld worden als een malafide verhuurder of is deze titel alleen voorbehouden aan particuliere verhuurders? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u daarin betrekken wanneer een woningcorporatie als malafide verhuurder aangemerkt kan worden? Als het negeren van signalen over (brand)onveiligheid niet tot malafide verhuurpraktijken gerekend kan worden, wat dan wel?
Ik beschik over onvoldoende informatie om een uitspraak te doen over het handelen van deze woningcorporatie in relatie tot deze gebouwen.
Wat vindt u van de uitspraak; «Hoewel het nieuwe brandmeldsysteem is geïnstalleerd, leidt het wekelijks tot valse brandalarmen met lakse reactietijd onder bewoners tot gevolg. Het verzuim van Lieven de Key na tal van mailwisselingen, belletjes, talloze valse brandalarmen en bezoekjes van de brandweer maakt dat de mantra over Lieven de Key zo collectief geaccepteerd is»?17
Ik beschik over onvoldoende informatie om hierover een uitspraak te doen.
Wat vindt u ervan dat de brandweercommandant (Tijs van Lieshout) in zijn definitieve memo constateert dat er ook geen verzoeken bekend zijn van het bevoegd gezag om op locatie te komen controleren, terwijl er wel degelijk voldoende signalen door de bewoners geuit waren (zeker na het wegwaaien van het dak) en, wat uit bovengenoemde uitspraak blijkt, waren deze signalen er ook niet veel eerder?18
Het is aan de gemeente Amsterdam (bevoegd gezag) om de brandweer al dan niet te betrekken bij de beoordeling van de brandveiligheid van een gebouw. In relatie tot de Riekerhaven zijn er door de gemeente blijkbaar geen verzoeken gedaan aan de brandweer om op locatie controles uit te voeren.
Herkent u dat ik eerder Kamervragen stelde over brandgevaarlijke containerwoningen in het studentencomplex aan de Vrydemalaan in Groningen waar in de winter het water door de meterkast stroomt en in de zomer Saharatemperaturen voor ondraaglijke omstandigheden zorgen, wetende dat twee maanden later op 25 augustus ook daar brand is uitgebroken? Staat u nog achter uw antwoorden?19 20
Uw eerdere vragen over dit studentencomplex en mijn antwoorden daarop hadden betrekking op de brandveiligheid in relatie tot de waterschade in de meterkast. Ik sta nog steeds achter deze antwoorden. Wel ga ik de brandveiligheid van unitbouw nader bezien zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 4.
Hoe kijkt u mijn eerder gestelde Kamervragen over bijvoorbeeld de veiligheid van containerwoningen aan nu ook uit de definitieve memo van de brandweercommandant blijkt dat enkele bouwkundige gebreken zijn geconstateerd en deze brandweercommandant aangeeft dat de brandwerende scheiding niet overal voldoende is zoals bijvoorbeeld bij sommige schachten die tevens uitkomen op het dak?21
Zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 4 ga ik de brandveiligheid van unitbouw nader bezien.
Indien u niet bereid bent om af te zien van de bouw van nog meer containerwoningen, bent u dan wel bereid om de (brand)veiligheidsvoorschriften van containerwoningen gelijk te stellen aan de (brand)veiligheidsvoorschriften voor permanente woningen?
Zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 4 ga ik de brandveiligheid van unitbouw nader bezien.
Kunt u de vragen apart beantwoorden en gelieve niet te clusteren?
Dit is zoveel mogelijk gedaan.
De dreigende sluiting van de huisartsenpost in Oss |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Vindt u het een begrijpelijke gang van zaken dat een definitieve sluiting dreigt voor de huisartsenpost in Oss, een gemeente met 23 kernen en groeiend naar 100.000 inwoners?1
Huisartsen ervaren in het hele land een hoge werkdruk en het is voor praktijkhoudende huisartsen een grote uitdaging om naast de drukke dagzorg ook alle avond-, nacht- en weekenddiensten (ANW-diensten) in te vullen. Ook de capaciteit aan de telefoon om de urgentie van de zorgvraag te bepalen (triagisten) is heel beperkt vanwege de krappe arbeidsmarkt. Het goed organiseren van acute (huisartsen)zorg is dan ook essentieel om de kwaliteit en toegankelijkheid van huisartsenzorg overdag en acute huisartsenzorg in ANW-uren voor iedereen te kunnen borgen, ook in de toekomst.
Het is gezien deze omstandigheden begrijpelijk dat ook de Huisartsenposten Oost-Brabant kritisch kijkt naar haar de (on)mogelijkheden van haar inzet nu en in de toekomst. Een sluiting van in dit geval de huisartsenpost (HAP) in Oss is daarbij een van de overwegingen. Wanneer zij over zou gaan tot een besluitvormingsproces over het al dan niet sluiten van de HAP in Oss, dan zullen de stappen in de AMvB en regeling Acute Zorg2 gevolgd dienen te worden. In het continuïteitsplan dient dan bijvoorbeeld aandacht te zijn voor de gevolgen van de patiënten in de regio en hoe de continuïteit wordt geborgd.
Het RIVM heeft hiertoe onlangs een bereikbaarheidsanalyse3 uitgevoerd. Het RIVM concludeert dat met een eventuele sluiting van de HAP in Oss de bereikbaarheidsnorm niet wordt overschreden. Namelijk 100% van de inwoners in het betreffende gebied zal, net als in de huidige situatie, binnen 25 minuten rijtijd van de dichtstbijzijnde huisartsenpost verwijderd zijn (daar waar de norm zegt: tenminste 90% van de inwoners binnen 30 minuten rijtijd met de auto).
Hoewel de toegankelijkheid van acute (huisartsen) zorg dus niet in gevaar komt, begrijp ik uiteraard dat het voor de mensen in de nabije omgeving van Oss vervelend kan zijn wanneer de vertrouwde HAP «om de hoek» zou kunnen sluiten.
Onderschrijft u de mening van een gemeenteraadslid dat «met het oog op mantelzorgers en ouders met jonge kinderen we dit [sluiting] niet moeten willen, ’s nachts is een ritje naar Uden voor die groepen veel te ver?»2
Ik vind het belangrijk dat acute zorg van goede kwaliteit is en voor iedereen goed toegankelijk. Er is daartoe een landelijke bereikbaarheidsnorm vastgesteld die zegt dat 90% van de inwoners een HAP moet kunnen bereiken binnen 30 minuten reistijd met de auto.
Ik heb in mijn vorige antwoord aangegeven dat het RIVM onlangs een bereikbaarheidsanalyse heeft uitgevoerd en geconcludeerd dat met een eventuele sluiting van de HAP in Oss deze norm niet wordt overschreden.
Huisartsenposten Oost-Brabant heeft mij overigens verzekerd dat de aanrijtijden voor de ambulance ongewijzigd blijft bij een eventuele sluiting van de HAP in Oss. Ook de inzet van het aantal huisartsen die in de ANW-uren visites aan huis afleggen zal bij een eventuele sluiting van de HAP in Oss niet wijzigen.
Is het niet wenselijk om huisartsenposten zoals in Oss volwaardig overeind te houden om medicalisering en een onnodige gang naar de tweedelijnszorg in het ziekenhuis tegen te gaan?
Ik heb van Huisartsenposten Oost-Brabant begrepen dat ook de HAP bij het ziekenhuis in Uden een zelfstandig werkende eerstelijnsvoorziening is. Doorverwijzing naar de tweede lijn vindt ook op de HAP in Uden alleen plaats als dit door de huisarts in het belang van de zorg voor de patiënt noodzakelijk wordt geacht. Daarnaast hebben de huisartsen op de HAP bij het ziekenhuis in Uden makkelijker toegang tot eerstelijns diagnostiek zoals bloedonderzoek en röntgendiagnostiek. Dit voorkomt juist onnodige doorverwijzing naar de tweede lijn.
Is dit ook niet wenselijk gezien de toenemende vergrijzing en de problemen die met name ook ouderen hebben om een huisartsenpost te kunnen bereiken, in de wetenschap dat niet iedereen een auto ter beschikking heeft?
Graag verwijs ik naar mijn eerdere antwoord op vraag 2, waarin ik aangeef het belangrijk te vinden dat acute zorg van goede kwaliteit is en voor iedereen goed toegankelijk, ook in de toekomst.
Daarnaast vraagt een sterke toename van de vergrijzing om goede beschikbaarheid van een vaste huisarts overdag. Een huisarts die werkzaam is in de nachtdienst kan de daaropvolgende dag niet zijn/haar praktijk openen in de dag situatie waardoor de druk op de eigen praktijk en de omliggende waarnemende praktijken toeneemt. Ouderen met complexe zorgvragen waar vaak meerdere zorgverleners bij betrokken zijn, vragen om een goede coördinatie en daar is de beschikbaarheid van een vaste huisarts die de patiënt en zijn/haar (zorg)systeem goed kent essentieel. Ik heb van Huisartsenposten Oost-Brabant begrepen dat de huisartsen in deze regio juist hierop inzetten, waardoor zij veel spoedvragen in de avond/nacht kunnen voorkomen.
Is het niet een vreemde zaak dat personeel aangeeft dat er geen personele problemen zijn en de dienstenroosters goed kunnen worden ingevuld en toch een sluiting wordt aangekondigd? Kunt u aangeven hoe dit zit?3
Huisartsenposten Oost-Brabant heeft kenbaar gemaakt dat na een onderbezetting in de Covid-periode en met name afgelopen zomer, de functiegroep met diverse zorgprofessionals momenteel weer op formatie is. Met de toenemende arbeidskrapte en toenemende druk op de (spoed)zorg vind ik het echter ook verstandig dat verantwoordelijke partijen in de regio’s, waaronder Huisartsenposten Oost-Brabant, kritisch naar de bezetting en de inzet van personeel op langere termijn kijken. Daarnaast speelt ook de beschikbaarheid van huisartsen voor de dagzorg en de diensten in de ANW-uren een rol. Er is landelijk en volgens Huisartsenposten Oost-Brabant ook in de regio Oss een tekort aan praktijkhoudende huisartsen. Een huisarts die werkzaam is in de nachtdienst kan de daaropvolgende dag niet zijn/haar praktijk openen in de dagsituatie waardoor de druk op de eigen praktijk en de omliggende waarnemende praktijken toeneemt. Het eventueel sluiten van een HAP geeft voor de huisartsen minder dienstbelasting waardoor inwoners bij hun vaste huisarts overdag terecht kunnen.
Wat gaat u doen om sluiting van de huisartsenpost in Oss te voorkomen? Bent u bereid om met de huisartsenpost in gesprek te gaan om sluiting te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Hoe het zorgaanbod in de avond-, nacht-, en weekenduren wordt ingericht, is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de huisartsen en de huisartsenposten in de regio in samenwerking met de zorgverzekeraar.
Voor mij staat de toegankelijkheid van acute zorg voor elke Nederlander voorop. Dit is onder meer geborgd via de AMvB en ministeriële regeling Acute Zorg en de zorgplicht van de verzekeraar. Wanneer Huisartsenposten Oost-Brabant voornemens zijn de post in Oss te sluiten dan dient het besluitvormingsproces van de AMvB en ministeriële regeling Acute Zorg zorgvuldig gevolgd te worden in afstemming met alle betrokkenen waaronder zorgverzekeraars, toezichthouders, andere zorgaanbieders, inwoners en lokale besturen. Het doel hiervan is om te bevorderen dat de beschikbaarheid en de bereikbaarheid van de acute zorg zo goed mogelijk geborgd zijn, ook bij een eventuele opschorting of beëindiging van de zorg op een bepaalde locatie. De bereikbaarheid van acute zorg heeft betrekking op de rijtijd en de locatie waarop de acute zorg wordt aangeboden, beschikbaarheid heeft betrekking op het aanwezig zijn van (voldoende) gekwalificeerde medewerkers om de betreffende zorg te kunnen aanbieden.6
Vindt u het democratisch dat de bereikbaarheid van de huisartsenzorg wordt bepaald door particuliere instellingen waarbij factoren zoals bezuinigingsoverwegingen doorslaggevend zijn, boven de wensen van de bevolking?
De norm voor bereikbaarheid is landelijk vastgesteld in de AMvB en ministeriële regeling Acute Zorg. Bij de overweging tot het sluiten van een HAP dienen de verantwoordelijke partijen in de betreffende regio deze norm in acht te nemen om zodoende te voldoen aan een goede toegankelijkheid van (acute) zorg. Zoals aangegeven in de eerdere antwoorden op vraag 1 en 2, wordt volgens het RIVM bij een eventuele sluiting van de HAP in Oss de norm niet overschreden.
Huisartsenposten Oost-Brabant geeft aan dat bezuinigingsmaatregelen niet onderliggend zijn aan de voorgenomen sluiting. Ten behoeve van het toekomstbestendig inrichten van de huisartsenzorg dient de acute huisartsenzorg in ANW-uren zo ingericht te zijn dat deze kwalitatief goed en toegankelijk is, waarbij de beschikbare (toekomstige) menskracht optimaal wordt ingezet.
Wat gaat u doen om de alsmaar toenemende schaalvergroting en de ontpersoonlijking van de huisartsenzorg en de afnemende bereikbaarheid van de spoedhuisartsenzorg tijdens de avond, nacht en weekenden tegen te gaan? Dient er niet een landelijke stop te komen op het opheffen van huisartsenposten?
Het uitgangspunt van mijn beleid is dat de patiënt de juiste, passende zorg krijgt, op het juiste moment en van de zorgprofessional die daarvoor het meest geëigend is. Juist omdat dit onder druk komt te staan, heb ik afspraken gemaakt en tref ik maatregelen.
Zo heb ik met partijen in het Integraal Zorgakkoord (IZA) stevige afspraken gemaakt om de druk op de huisartsenspoedzorg in de ANW-uren te verlagen. Dit zijn onder andere afspraken over een sluitende dekking voor alle benodigde diensten, een eerlijke verdeling van de diensten over de binnen de regio werkzame huisartsen (zowel praktijkhouders als waarnemers) en gelijke toepassing van de tarieven voor alle dienstdoende huisartsen. Deze afspraken zijn gebaseerd op een actieplan dat is opgesteld door de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), Vereniging Praktijkhoudende Huisartsen (VPH), InEen en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), met als doel het verminderen van de werkdruk op alle huisartsen. Tegelijkertijd heb ik de Nederlandse Zorgautoriteit gevraagd om de ANW-tarieven te verhogen en deze beschikbaar te stellen vanaf 1 januari 2023.
Daarnaast heb ik onlangs de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg7 naar de Tweede Kamer gestuurd. Die bevat acties op drie kernpunten (kwaliteit en toegankelijkheid van de acute zorg, zorgcoördinatie en samenwerking in de regio) die ervoor moeten gaan zorgen dat iedereen die dat nodig heeft tijdig goede acute zorg kan ontvangen op de juiste plek: van de huisarts, huisartsenpost, ggz, wijkverpleging, ambulance, spoedeisende hulp, verloskundige, apotheek of één van de andere partijen in de brede keten van acute zorg.
Uitgangspunt in zowel de beleidsagenda als in het IZA is dat zorgpartijen de opdracht hebben om, ondanks de toenemende krapte op de arbeidsmarkt, de spoedzorg voor alle inwoners ook in de toekomst overeind te houden.
Is het niet wenselijk om deze trend te keren door zo snel mogelijk meer huisartsen op te leiden zodat ook de persoonlijke belasting van huisartsen kan worden teruggedrongen?
In het coalitieakkoord is afgesproken om het aantal opleidingsplaatsen voor huisartsen te verhogen. Primair doel hiervan is het verminderen van de werkdruk van huisartsen. Na de raming van het Capaciteitsorgaan (CO) in 2019 is het aantal opleidingsplaatsen uitgebreid van 750 naar 813 in 2021. Voor 2023 is het aantal plekken verder verhoogd tot 870 opleidingsplaatsen. Naar verwachting komt het CO in januari met een nieuw advies. Ik ben al in gesprek met betrokken partijen om het aantal opleidingsplaatsen te verhogen. Ook zet ik in op het opleiden van extra physician assistants en verpleegkundig specialisten (PA/VS) in de huisartsenpraktijk en op de huisartsenpost. In het coalitieakkoord zijn financiële middelen beschikbaar gesteld voor zowel het opleiden van extra huisartsen en de stimulering van de inzet van PA/VS.
Het verhogen van het aantal opleidingsplekken voor huisartsen alleen is niet genoeg om de druk op de huisartsenzorg te verlichten; de zorgvraag zal de komende jaren verder stijgen en we hebben niet genoeg mensen op de arbeidsmarkt om deze vraag te beantwoorden met uitsluitend extra personeel. Daarom zet ik eveneens in op andere sporen om de huisartsenzorg – waaronder de ANW-zorg – toegankelijk te houden. In het IZA heb ik met partijen afspraken gemaakt over het versterken van de eerstelijnszorg en over het verbeteren van de acute zorgketen, waaronder afspraken over een betere organisatie van de ANW-zorg door huisartsen.
Wilt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat bijna alle slachtoffers van het Essex-drama in Nederland zijn geweest |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bijna alle slachtoffers van Essex-drama zijn in Nederland geweest»?1
Ja.
Wat is daarop uw reactie?
De gebeurtenis in Essex is een uiterst ernstige zaak met een hartverscheurende afloop. De nieuwsberichten zijn ernstig en raken het kabinet opnieuw.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van het feit dat niet twee, maar 38 van de 39 slachtoffers op enig moment in Nederland zijn geweest, zoals zou blijken uit een vergelijking van vingerafdrukken?2
In de oorspronkelijke versie van het betreffende rapport van Myria staat de volgende passage:
Deze passage heeft de indruk gewekt dat niet twee, maar 38 van de 39 overleden slachtoffers voorafgaand aan het drama in Nederland zijn geweest. Na de media-aandacht hiervoor in Nederland, en de mogelijkheid dat deze passage onjuist geïnterpreteerd zou worden, heeft Myria deze passage gewijzigd. In de laatste versie van het rapport staat hierover inmiddels het volgende:
Het klopt dat de vingerafdrukken van de overleden slachtoffers in Nederland zijn geregistreerd. Deze vingerafdrukken zijn in de Nederlandse systemen terechtgekomen in het kader van een afspraak die in Europol-verband met het Verenigd Koninkrijk is gemaakt om de vingerafdrukken van de overleden personen met de betrokken lidstaten te delen. Dit om vast te stellen of en zo ja, waar de slachtoffers in Europa hebben verbleven en of mogelijke relaties zijn te leggen met verdachten van mensensmokkel. Dit is dus gedaan nadat het drama zich had voltrokken.
Het daaropvolgende vingerafdrukkenonderzoek (dactyloscopisch onderzoek) in Nederland heeft bestaan uit een vergelijking van de 39 door het Verenigd Koninkrijk gedeelde vingerafdrukken met de vingerafdrukken die aanwezig zijn in de Nederlandse databases Havank en de Basisregistratie vreemdelingen (BVV). De database Havank bevat vingerafdrukken van personen met strafrechtelijke antecedenten. De database BVV bevat vingerafdrukken van vreemdelingen die zich in Nederland hebben gemeld. Uit dit onderzoek is gebleken dat twee van de 39 slachtoffers voorafgaand aan het drama in Nederland zijn geweest, te weten de twee minderjarige jongens die in Nederland in de beschermde opvang verbleven en die in oktober 2019 hebben verlaten. Uw Kamer is hierover op eerdere momenten geïnformeerd.4 De vergelijking tussen de overige vingerafdrukken en vingerafdrukken aanwezig in de genoemde databases heeft geen «matches» opgeleverd. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft het Openbaar Ministerie in Nederland, het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel en het Federaal Parket in België, dat meerdere strafrechtelijke onderzoeken heeft uitgevoerd naar aanleiding van deze zaak, opnieuw geraadpleegd. Uit die raadpleging volgt geen aanvullende informatie
die erop wijst dat andere dan de twee reeds geïdentificeerde personen, voorafgaand aan het drama in Nederland zijn geweest.
De eerdere passage in het rapport van Myria, betreffende het «gekend» zijn van de slachtoffers in Nederland is gebaseerd op informatie uit een proces-verbaal van de Federale Gerechtelijke Politie in België. Inmiddels is vastgesteld dat het hier gaat om informatie die verwijst naar de vingerafdrukken die in het kader van de genoemde Europol-afspraak in de Nederlandse systemen zijn terechtgekomen nadat het drama zich in Essex had voltrokken.
Kunt u aangeven in welk kader de vingerafdrukken van deze 38 Vietnamezen in Nederland zijn afgenomen die later in Essex dood aan zijn getroffen? In hoeverre is bekend hoe de 38 Vietnamezen anders dan Hieu en Quyen in de koeltruck in Essex zijn beland?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is de Kamer niet geïnformeerd over het feit dat niet twee, maar 38 van de slachtoffers op enig moment in Nederland zijn geweest ondanks de aandacht vanuit de Kamer voor de aanleiding tot het Essex-drama?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is dit feit niet naar voren gekomen in het onderzoek naar het Essex-drama dat door het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel is uitgevoerd? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de constatering in het rapport van Myria inzake Hieu en Quyen dat Nederland het volgende verzoek via Europol bij de Belgische autoriteiten indiende: «urgentie spoed, betreft een mensensmokkelzaak waarbij minderjarige Vietnamezen betrokken zijn»?3
In de beantwoording van eerdere Kamervragen over dit onderwerp is reeds aangegeven dat het bevel voor observatie is gegeven op basis van een verdenking mensensmokkel. Deze verdenking was echter niet zodanig concreet dat sprake was van concrete wetenschap van mensensmokkel in de zin van het doorlaatverbod. Omdat er op dat moment geen concrete wetenschap van mensensmokkel was, is er volgens het OM geen sprake geweest van doorlaten op grond van artikel 126ff Wetboek van Strafvordering. Het Myria-rapport heeft niet geleid tot nieuwe informatie en aldus ook niet tot andere inzichten omtrent de toepassing van het doorlaatverbod.
Hoe verhoudt dit verzoek zich tot het Nederlandse narratief dat bij het volgen van Hieu en Quyen het doorlatingsverbod niet van toepassing was omdat er geen verdenking van mensensmokkel bestond?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u nog altijd van mening dat Vietnamese alleenstaande minderjarige vreemdelingen Nederland als transitland beschouwen en daardoor kort in Nederland zijn, waardoor Nederland beperkt is in de mogelijkheden om mensenhandel en -smokkel van Vietnamezen te bestrijden zoals eerder is medegedeeld? (Kamerstuk 27 062, nr. 110)
Uit het onderzoek waar de door u aangehaalde Kamerbrief over gaat, is inderdaad gebleken dat veel Vietnamese alleenstaande minderjarige vreemdelingen Nederland als zogeheten «transitland» beschouwen. In de Kamerbrief is voorts benoemd dat Nederland dit fenomeen daarom niet eigenstandig kan tegengaan.
De problematiek van de fenomenen mensensmokkel en mensenhandel is groter dan alleen Nederland. Vandaar ook dat samenwerking en informatie-uitwisseling bij de bestrijding van de mogelijke internationaal opererende criminele netwerken op Europees niveau plaatsvindt in het kader van EMPACT, het European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats. Binnen EMPACT Trafficking in human beings is er ook een nieuw programma dat zich richt op het onderwerp de mensenhandel van Vietnamese migranten. Nederland is samen met Duitsland en Spanje projectleider van dit programma. Op operationeel niveau vindt ook samenwerking plaats, indien hier aanleiding voor is (zoals bijvoorbeeld in de zaak-Essex), vanuit onder andere de politie en de Koninklijke Marechaussee.
Inmiddels is het echter zo dat de instroom van Vietnamese alleenstaande minderjarige vreemdelingen aanzienlijk is verminderd. Zo stroomden in heel 2022 minder dan 5 Vietnamese alleenstaande minderjarige vluchtelingen in. Voorts is geen van deze alleenstaande minderjarige vreemdelingen met onbekende bestemming vertrokken uit Nederland. Gelet op de afgenomen instroom lijkt de situatie ten tijde van voornoemde Kamerbrief daarom niet langer meer van toepassing te zijn. Dit laat onverlet dat alertheid op signalen van mensensmokkel en mensenhandel van groot belang blijft. Het is om die reden dat deze groep nog steeds standaard in de beschermde opvang wordt opgevangen.
Hoe beschouwt u in het licht van het bovenstaande de conclusie van het rapport van Myria dat Vietnamezen betrokken zijn bij verschillende vormen van criminaliteit die aan mensenhandel en -smokkel te relateren zijn?
In 2021 heeft het Expertisecentrum Mensenhandel & Mensensmokkel (hierna: EMM) (vervolg)onderzoek gedaan naar Vietnamezen in Nederland in relatie tot mensenhandel en mensensmokkel, met het doel om vanuit verschillende criminaliteitsvormen meer zicht te krijgen op de geregistreerde aard en omvang van mensenhandel en mensensmokkel. Dit onderzoek – over de periode januari 2018 tot november 2020 – heeft een aantal hoofdcategorieën van incidenten in beeld gebracht waar Vietnamezen bij betrokken kunnen zijn in relatie tot mensenhandel en mensensmokkel. In het EMM-rapport, gepubliceerd op www.emm-online.nl en als externe bijdrage toegevoegd aan het jaarverslag van Myria uit 2022, staat onder andere vermeld dat (minderjarige) Vietnamezen die in de beschermde opvang worden ondergebracht nagenoeg allemaal uit de opvang verdwijnen. Daarbij bestaat in algemene zin het vermoeden dat mensensmokkelorganisaties hierbij een rol spelen.
Zoals eerder aan u medegedeeld in de beantwoording van voorgaande Kamervragen zijn medewerkers van de beschermde opvang alert op signalen die kunnen duiden op het voornemen van een alleenstaande minderjarige vluchteling om de beschermde opvang te verlaten.6 De beschermde opvang heeft korte lijnen met de politie en signalen die mogelijk duiden op een verdwijning worden met de politie gedeeld. Bij brief van 23 maart 2020 bent u geïnformeerd over de werkafspraken tussen de politie, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, de Stichting Nidos en de Dienst Terugkeer & Vertrek die tot doel hebben om vast te leggen, wie, wat, wanneer moet doen als geconstateerd wordt dat een minderjarige is vertrokken uit de opvang, waaronder de beschermde opvang.
Wat zeggen deze nieuwe onthullingen volgens u over de rol van Nederland in de mensenhandel van Vietnamezen?
Zie het antwoord op de vragen 3 tot en met 6. Van nieuwe onthullingen is geen sprake.
Erkent u dat het de mensenhandel en -smokkel in Vietnamezen de afgelopen jaren ten onrechte te hebben gebagatelliseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar aanleiding van de Essex-zaak is gereflecteerd op de ketensamenwerking door alle betrokken ketenpartners. Gesproken is over mogelijkheden om de communicatie te verbeteren tussen alle betrokken partijen en de mogelijkheden om samenwerking op internationaal gebied te versterken. Daarnaast heeft naar aanleiding van deze casus de Belgische politie samen met de Nederlandse politie gereflecteerd op de operationele samenwerking en de lessen die hieruit getrokken kunnen worden. Tenslotte nemen Nederlandse ambassade in Hanoi en het consulaat-generaal in Ho Chi Minh Stad regelmatig deel aan overleggen met zogenaamde like-minded landen en lokale ngo’s op het gebied van mensenhandel.
Hoe heeft Nederland de aanpak van mensenhandel in Vietnamezen geïntensiveerd sinds 2019?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om in het licht van deze nieuwe feiten een nieuw onderzoek te laten doen naar de rol van Nederland in de mensenhandel en -smokkel van Vietnamezen en vormen van criminaliteit die aan mensenhandel en -smokkel te relateren zijn?
Zoals in de beantwoording van bovenstaande vragen benoemd is, is er geen sprake van nieuwe feiten. Om die reden is er op dit moment geen aanleiding om nieuw onderzoek te doen.