Het bericht ‘Vrijwilligers in de knel door regels fiscus voor vergoeding: ‘Gedwongen om te stoppen’’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het rapport «Signaal Vrijwilligersvergoeding» opgesteld door de Landelijke Cliëntenraad, waaruit blijkt dat de regels voor het krijgen van een vergoeding voor vrijwilligerswerk onduidelijk en oneerlijk zijn en dat mensen die leven van een uitkering of toeslagen hierdoor in de problemen kunnen komen?1, 2
Ja.
Heeft de Belastingdienst dergelijke signalen al eerder ontvangen?
De vrijwilligersregeling is tot stand gebracht omdat behoefte bestond aan een duidelijke regeling voor het verstrekken van (geringe) kostenvergoedingen aan vrijwilligers. Door de regeling moet duidelijkheid bestaan over de vraag over de fiscale positie van de vrijwilliger, zowel voor de vrijwilliger zelf als voor de organisatie waarvoor deze werkt. Om die duidelijkheid te bevorderen is voorlichting voorhanden via de communicatiekanalen van de Belastingdienst, zoals de website en het Handboek Loonheffingen. Aan de hand van signalen uit de praktijk, waaronder ook signalen over de vrijwilligersregeling, worden deze kanalen doorlopend verder verduidelijkt om de onduidelijkheden die uit deze signalen blijken weg te nemen. Dit geldt ook voor de signalen die in het rapport «Signaal Vrijwilligersvergoeding» zijn opgenomen.
Indien ja, hoe is met deze signalen omgegaan en waarom is ervoor gekozen daar niet op te acteren?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de signalen voor u voldoende aanleiding om de uitwerking van de betreffende regels mee te nemen in het Belastingplan 2024, met als doel de complexiteit te verminderen en daarbij te kijken naar de punten die in het rapport zijn benoemd onder «De wetgeving: een hindernisbaan» (pag. 4)?
Allereerst vind ik het belangrijk om aan te geven dat het kabinet de inzet van vrijwilligers enorm waardeert en het grote belang van vrijwilligerswerk voor de Nederlandse samenleving onderkent. Aan de andere kant is het ook van belang om het karakter van de regeling, een kostenvergoedingsregeling, niet uit het oog te verliezen. Wij hebben daarom zorgvuldig gekeken naar de gesignaleerde problemen en hoe dit past binnen de vrijwilligersregeling.
Voordat ik specifiek inga op de vragen wil ik, ook gelet op diverse recente publicaties over de vrijwilligersregeling3, het karakter van de vrijwilligersregeling benadrukken.4 De vrijwilligersregeling is bedoeld voor vrijwilligerswerk; werk dat onverplicht en onbetaald wordt gedaan binnen organisaties met een ideële doelstelling, een sportorganisatie of een organisatie met een maatschappelijk nut. Onbetaald werk leidt niet tot loonheffing omdat er dan geen sprake is van loon. Er is ook geen sprake van loon indien de vrijwilliger de voor het werk gemaakte kosten vergoed krijgt.
De vrijwilligersregeling is een kostenvergoedingsregeling die organisaties in staat stelt vrijwilligers tegemoet te komen in de kosten die zij maken in verband met het vrijwilligerswerk, zonder dat onzekerheid ontstaat of wel of geen loonheffing verschuldigd is. Deze kostenvergoedingsregeling komt daarmee tegemoet aan de wens om de administratieve lasten rond de vrijwilligersregeling terug te dringen. Met de vaststelling van de bedragen (€ 1.900 per jaar en € 190 per maand) wordt voorkomen dat voor iedere kostenvergoeding moet worden aangetoond dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en daarvoor bewijs dient te worden overlegd. Vrijwilligers die meer kosten maken dan € 1.900 per jaar kunnen hun daadwerkelijke kosten onbelast vergoed krijgen, zonder dat dit leidt tot loonheffing.
De vrijwilligersregeling is een bewijsregel bedoeld om administratieve lasten te beperken en niet bedoeld als een vrijstelling van inkomen. De vrijwilligersregeling is niet bedoeld om een zo hoog mogelijke financiële prikkel te kunnen bieden aan vrijwilligers of als een onbelaste aanvulling op het inkomen van mensen met een uitkering. Het maatschappelijke of ideële karakter en het ontbreken van salaris staan immers bij het vrijwilligerswerk voorop. Het is daarnaast van groot belang dat wordt voorkomen dat vrijwilligerswerk betaalde arbeid verdringt.
Het maximumbedrag van de vrijwilligersregeling is door de wetgever gesteld op € 1.900 per jaar. Hierbij is, naar het oordeel van het kabinet, sprake van een ruimhartige forfaitaire regeling: ten aanzien van vergoedingen tot € 1.900 hoeven kosten die verband houden met vrijwilligerswerk niet te worden aangetoond. Alleen uitgaan van een jaarbedrag zou betekenen dat een vrijwilliger waarvan wordt uitgegaan dat hij zijn werkzaamheden onbezoldigd verricht, in een tijdsbestek van minder dan een maand, meer dan het wettelijk minimum maandloon onbelast zou kunnen ontvangen. Om dergelijke oneerlijke concurrentie te voorkomen, stelt de wet ook een maximum per maand aan de onbelaste vrijwilligersvergoeding. De basis wordt gevormd door het jaarbedrag. Met het oog op het verlichten van de administratieve lasten voor vrijwilligersorganisaties en flexibiliteit voor seizoensgebonden activiteiten stelt de wet het maandbedrag op 1/10 van het jaarbedrag.5
Naast de maximumbedragen per jaar en per maand geldt ook als voorwaarde voor toepassing van de vrijwilligersregeling dat de arbeid niet bij wijze van beroep wordt verricht. Om de praktijk een handvat te bieden bij de beoordeling van dit criterium, is in 2006 nadere invulling gegeven aan dit criterium. Dit houdt in dat bij iemand die een vergoeding per uur ontvangt, in ieder geval geen sprake is van het bij wijze van beroep verrichten van arbeid als die uurvergoeding niet hoger is dan € 5 (of € 2,75 voor een vrijwilliger jonger dan 21 jaar). Het laten vervallen van het tarief per uur zou betekenen dat de «veilige haven» komt te vervallen en dat iedere vrijwilligersorganisatie die een uurtarief hanteert afzonderlijk aan de hand van wellicht minder duidelijke criteria dient te toetsen of er sprake is van een marktconforme beloning. Dit zal leiden tot meer discussie met de Belastingdienst.
Voor de betaling van vergoedingen aan vrijwilligers kunnen in feite drie verschillende methoden gehanteerd worden:
Ook kunnen vrijwilligers te maken krijgen met een bijbetaling in de inkomstenbelasting omdat zij van meerdere vrijwilligersorganisaties een vergoeding ontvangen en de totale vergoeding die zij ontvangen voor het vrijwilligerswerk de normbedragen overschrijdt. Dit is echter niet specifiek voor de vrijwilligersregeling, maar is een gevolg van de algemene systematiek van de loonheffingen. Inhoudingsplichtigen voor de loonheffingen kunnen van elkaar niet weten wat en aan wie zij betalen en inhouden. Daarom past iedere inhoudingsplichtige afzonderlijk de regels voor de loonheffingen toe. Mocht de samentelling echter leiden tot extra belastingheffing dan betaalt de belastingplichtige dit bij in de inkomstenbelasting. Een dergelijk effect kan ook optreden bij mensen met meerdere (kleine) dienstbetrekkingen of pensioenen.
Zoals uit het voorgaande blijkt, is de fiscale vrijwilligersregeling juist bedoeld om vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties tegemoet te komen in complexiteit en administratieve lasten. Het afschaffen van de forfaitaire bedragen, zodat alleen werkelijke kosten vergoed kunnen worden, acht het kabinet ongewenst. Betere voorlichting over de vrijwilligersregeling en uitleg van de doelstelling kan onduidelijkheid wegnemen. Een aanpassing van de regeling acht het kabinet op dit moment ongewenst en onnodig.
De Werkloosheidswet (WW) voorziet in de mogelijkheid om met behoud van een WW-uitkering vrijwilligerswerk te doen. De voorwaarden waaronder toestemming van UWV kan worden verkregen zijn neergelegd in de Regeling vrijwilligerswerk in de WW6. De regeling is uitsluitend bedoeld om te bepalen wat vrijwilligerswerk in de zin van artikel 8, eerste lid, WW is. Uitgangspunt daarbij is het doel van de WW, namelijk de verzekering van werknemers tegen geldelijke gevolgen van werkloosheid. Vrijwilligerswerk is van grote waarde voor de samenleving en kan tevens voor uitkeringsgerechtigden het vinden van betaald werk bevorderen. Tegelijkertijd wordt met de WW niet beoogd (extra) vrijwilligerscapaciteit beschikbaar te stellen, maar om een periode tussen twee banen te overbruggen.
Het verrichten van vrijwilligerswerk met behoud van de WW-uitkering is alleen mogelijk bij een organisatie of instelling waar werkzaamheden worden verricht met een algemeen of maatschappelijk nut. Het is niet de bedoeling dat WW’ers met behoud van uitkering commerciële activiteiten gaan verrichten of werk doen dat gebruikelijk betaald werk is, ook niet binnen organisaties of instellingen met een maatschappelijk nut, want dat kan organisaties op een economisch voordeel zetten en leiden tot verdringing van regulier werk.
De WW-uitkeringsgerechtigde die vrijwilligerswerk doet met behoud van WW mag de forfaitaire vrijwilligersonkostenvergoeding ontvangen. In de Regeling vrijwilligerswerk in de WW is daarom voor de definitie van het begrip «onbetaalde arbeid» ten aanzien van de hoogte van de vergoeding aangesloten bij artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. Deze bedragen worden niet belast en zijn tevens bepalend voor het al dan niet zijn van werknemer in de zin van de Werkloosheidswet. Indien de WW-uitkeringsontvanger een hogere vrijwilligersvergoeding ontvangt dan het in de Wet op de loonbelasting 1964 genoemde maximum, wordt het vrijwilligerswerk gezien als niet-verzekeringsplichtige arbeid. UWV kort in dat geval het aantal uren dat «gewerkt» is op de uitkering, waarbij het fictieve uurloon bepaald wordt aan de hand van het dagloon.
Ook mensen in de arbeidsongeschiktheidsregelingen (Wajong, WIA en WAO) hebben de mogelijkheid om als vrijwilliger aan de slag te gaan. Uitkeringsgerechtigden hebben een meldingsplicht wanneer zij vrijwilligerswerk gaan doen. UWV volgt de regels van de fiscaliteit bij het verrekenen van een eventuele vrijwilligersvergoeding. Wanneer een uitkeringsgerechtigde een of meerdere forfaitaire vergoedingen ontvangt en onder de grenzen uit de Wet op de loonbelasting 1964 blijft, wordt deze vergoeding niet gezien als inkomen en vindt geen verrekening plaats. Wanneer de forfaitaire vergoeding(en), al dan niet in combinatie met separate onkostenvergoedingen boven de normbedragen uitkomt, wordt de ontvangen forfaitaire vergoeding(en) als inkomen verrekend met de uitkering.
Het in de werknemersregelingen afwijken van de fiscale wetgeving, waar het gaat om het verrekenen van de (forfaitaire) onkostenvergoedingen is complexe materie. Op voorhand is niet goed te overzien wat het eventueel aanpassen van dit principe in gaat houden voor zowel de belastingwetgeving als de werknemersregelingen. Wel is aannemelijk dat wijziging een ingrijpende herziening en wetswijzigingen zal vergen en consequenties zal hebben voor de uitvoering. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal dit vraagstuk meenemen bij vereenvoudiging van de WW en de WIA. Tot die tijd zal het kabinet inzetten op meer en duidelijke voorlichting op dit punt.
De wijze waarop binnen de Participatiewet met de kostenvergoeding wordt omgegaan, wijkt weer iets af van de wijze waarop binnen de fiscaliteit en de UWV regeling daarmee wordt omgegaan. Binnen de Participatiewet is bepaald dat een kostenvergoeding voor vrijwilligerswerk tot een maximum van € 1.900 per jaar (en € 190 per maand (norm 1.1.2023)) niet als middelen wordt aangemerkt. Dit houdt tevens in dat wanneer de uiteindelijke kostenvergoeding de grens van € 1.900 overschrijdt, enkel hetgeen waarmee het grensbedrag wordt overschreden, wordt aangemerkt als inkomen. Hierbij past dan wel weer de nuancering dat indien betrokkene weet te onderbouwen, dat de vergoeding ziet op daadwerkelijk gemaakte kosten, ook een hoger bedrag buiten beschouwing kan worden gelaten. Het door de LCR afgegeven signaal dat een kleine overschrijding een hoge terugvordering in het kader van de Participatiewet tot gevolg kan hebben, duidt op een onjuiste uitvoering van de wet. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zal dit bij gemeenten onder de aandacht brengen, om een onjuiste uitvoering in de toekomst te kunnen voorkomen.
Bent u tevens bereid te kijken naar de beschreven hardheden (onlogische bedragen, maximumvergoeding per jaar en het optellen van bedragen)?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten waarom destijds is gekozen voor de inrichting van de regels zoals deze nu zijn, bij voorkeur per knelpunt (zie vraag 4) en per beschreven hardheid (zie vraag 5)?
Zie antwoord vraag 4.
De kabinetsreactie ‘Bijeenkomst EU Health Security Committee d.d. 29 december’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u van mening dat de ad-hocbijeenkomst van de EU Health Security Committee van 29 december jongstleden effectief heeft bijgedragen aan het doel van deze commissie, namelijk het coördineren bij ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen en daarmee het minimaliseren van de volksgezondheidsrisico’s in de lidstaten? Zo ja, welke besluiten zijn genomen die daaraan bijdragen? Zo nee, wat heeft deze effectiviteit belemmerd?1
Het Health Security Committee (HSC) van de EU is het centrale overlegorgaan waarin de Europese aanpak van ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen gecoördineerd wordt, (wetenschappelijke) informatie wordt gedeeld en eventuele maatregelen worden afgestemd. De HSC wordt voorgezeten door de Europese Commissie en bestaat uit vertegenwoordigers van lidstaten, het Europese Centrum voor Ziektepreventie en -Bestrijding (ECDC), het Europees geneesmiddelenbureau (EMA) en de nieuw opgerichte Health Emergency Preparedness and Response Authority (HERA). Als zodanig heeft de HSC niet het mandaat om besluiten te nemen, maar kan deze de Raad van de EU en de Europese Commissie adviseren over – bijvoorbeeld – te treffen maatregelen bij een grensoverschrijdende gezondheidsbedreiging. Ook wisselen de Europese lidstaten beleid met elkaar uit om te komen tot een gecoördineerde aanpak om gezondheidsrisico’s te mitigeren. Ik ben van mening dat de bijeenkomst van 29 december jl. hieraan heeft bijgedragen. De lidstaten hebben tijdens deze bijeenkomst de laatste inzichten en stand van zaken inzake het nationale beleid van de lidstaten met elkaar besproken. Ook is tijdens de bijeenkomst gebleken dat er brede steun was voor het bijeenroepen van de IPCR op 4 januari jl. Deze IPCR-bijeenkomst heeft bijgedragen aan de coördinatie van de inzet van reismaatregelen.
Is er de afgelopen twee jaar een draaiboek gemaakt voor een grote golf in een ander land en welke actie Europese landen dan samen nemen? Kunt u dat draaiboek openbaar maken? Zo nee, wat is de reden dat dit niet is gedaan en er dus niet is geleerd sinds begin 2020?
De competentie tot het instellen van maatregelen ter bestrijding van een A-ziekte met pandemisch potentieel ligt bij de lidstaten. Wel kunnen binnen de EU afspraken worden gemaakt over de inzet van deze maatregelen.
Binnen Europa zijn afspraken gemaakt in de vorm van Raadsaanbevelingen. Deze bevatten afspraken over o.a. maatregelen die lidstaten gezamenlijk nemen in het geval van een externe gezondheidsdreiging voor de Europese Unie of om het intern verkeer binnen de Schengenzone op een gecoördineerde, veilige en verantwoorde wijze te bevorderen gedurende een gezondheidsdreiging. Deze afspraken zijn een aantal keer herzien en zijn openbaar2. Zoals het recente overleg van de IPCR d.d. 4 januari jl. laat zien, zijn lidstaten in staat om, in lijn met afgesproken Raadsaanbevelingen, maatregelen op een geharmoniseerde wijze te implementeren in een situatie die u beschrijft.
Betekent uw conclusie dat wanneer een ander land (in dit geval China) geen data deelt, er geen overzicht is en er dus geen maatregelen worden genomen? Is dat niet een wel heel onlogische conclusie? Wat gaat u doen om de benodigde informatie toch van of uit China te krijgen? Hoe rijmen de testresultaten in andere Europese landen, waaruit blijkt dat 45 procent van de inreizenden uit China positief test op COVID, met uw conclusie?
Het delen van data en informatie is essentieel in de internationale bestrijding van een pandemie. In Europees verband zet de Europese Dienst voor extern optreden zich in om meer informatie en data te vergaren over de situatie in China. In WHO- verband wordt China tevens aangespoord informatie en data over de epidemiologische ontwikkelingen te delen. Ik steun deze inzet in Europees en multilateraal verband en mijn departement is hier nauwgezet op aangesloten.
Mede dankzij deze inzet heeft China recent sequenties ge-upload in de GISAID EpiCoV database. Deze data zijn echter nog onvoldoende om een goed beeld te krijgen van de epidemiologische ontwikkelingen in dat land.
Om beter zicht te kunnen houden op eventuele nieuwe varianten, heb ik de rioolwatersurveillance rondom luchthaven Schiphol geïntensiveerd. Zo houdt het RIVM goed in de gaten welke varianten van het coronavirus Nederland binnenkomen vanuit China. Daarnaast heeft het kabinet, in lijn met de in Europa gemaakte afspraken, per 10 januari jl. een testverplichting voor vertrek voor reizigers uit China ingesteld om het risico op besmetting aan boord van een vliegtuig uit China te verkleinen en verspreiding van het coronavirus en potentiële nieuwe varianten naar de EU te vertragen in Europees verband, aangevuld met een advies tot het dragen van een mondneusmasker gedurende de vlucht van en naar China.
Welke scenario’s heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gemaakt met betrekking tot de kans op nieuwe coronagolven in dit nieuwe jaar? Zijn hierbij actuele gegevens uit China meegenomen? Bent u bereid deze scenario’s met de Kamer te delen?
Eerder hebben de WRR en KNAW verschillende scenario’s3 opgesteld waar de situatie met betrekking tot COVID-19 zich naar toe kan bewegen, welke reeds met uw Kamer zijn gedeeld4. Deze scenario’s gebruikt het RIVM als leidraad voor de mogelijke toekomstige situaties van de pandemie5. De voornaamste dreiging vanuit China is op dit moment dat er door de hoge circulatie van het virus in China een nieuwe variant kan ontstaan die besmettelijker of ziekmakender is en ook in Nederland geïntroduceerd wordt. De mogelijkheid van de introductie van een dergelijke variant wordt ook genoemd in deze toekomstscenario’s. Op dit moment worden daarom maatregelen op het gebied van monitoring verder uitgewerkt en genomen. Zo analyseert de rioolwatersurveillance viermaal per week afvalwater van Schiphol. Daarnaast wordt onderzocht of afvalwater in vliegtuigen, afkomstig uit individuele vluchten (uit bijvoorbeeld China), getest kan worden op de aanwezigheid van verschillende (sub)varianten.
In welke mate verwacht u dat de inreizigers een bijdrage leveren aan de verdere toename van besmettingen met SARS-CoV-2 in Nederland? Bent u van mening dat alleen inreizigers uit China zelftesten en voorlichting nodig hebben om dit risico te beperken? Indien ja, waarom? Indien nee, wat gaat u doen om de toename van besmettingen terug te dringen?
De met corona besmette inreizigers zijn besmet met dezelfde omikronvarianten die in Nederland en de rest van Europa dominant zijn en zich ook hier snel verspreiden. Dankzij onze vaccins en opgebouwde immuniteit als gevolg van eerder doorgemaakte infectie zijn wij goed beschermd tegen ernstige ziekte als gevolg van infectie door omikron. Ik verwacht daarom niet dat inreizigers uit China aanzienlijk zullen bijdragen aan het aantal besmettingen in Nederland. Om beter zicht te kunnen houden op eventuele nieuwe varianten, heb ik ingezet op een intensivering van de rioolwatersurveillance rondom luchthaven Schiphol. Zo houdt het RIVM goed in de gaten welke varianten van het coronavirus Nederland binnenkomen vanuit China. Daarnaast heeft het kabinet, in lijn met de in Europa gemaakte afspraken, per 10 januari jl. een testverplichting voor vertrek voor reizigers uit China ingesteld om het risico op besmetting aan boord van een vliegtuig uit China te verkleinen en verspreiding van het coronavirus en potentiële nieuwe varianten naar de EU te vertragen in Europees verband, aangevuld met een advies tot het dragen van een mondneusmasker gedurende de vlucht van en naar China.
Hoe beoordeelt u het besluit van Frankrijk, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk om van reizigers te vragen om zich te laten testen en dat zij alleen kunnen vliegen als zij geen corona hebben? Wat is de reden dat Nederland zich niet bij deze landen aansluit?
Ik heb er begrip voor dat landen besloten hebben om uit voorzorg maatregelen te treffen nu China onvoldoende epidemiologische data deelt. Het kabinet heeft op 6 januari jl. besloten om de in Europees verband aanbevolen testverplichting in te stellen voor reizigers afkomstig uit Volksrepubliek China. Hierover heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd6. Zoals bij uw Kamer bekend, ontbreekt vooralsnog de juridische grondslag om (verdergaande) afdwingbare maatregelen, zoals de genoemde testplicht voor het inreizen, in te stellen.
Hoe weegt u de moeite van mogelijke reisbeperkende maatregelen enerzijds ten opzichte van de zorgen van Nederlanders, en vooral mensen met een kwetsbare gezondheid, als het gaat om het risico op een nieuwe coronagolf anderzijds? Wat gaat u doen om deze zorgen dan weg te nemen?
Ik begrijp de zorgen die mensen hebben over de coronasituatie in China, in het bijzonder die van mensen met een kwetsbare gezondheid. Reizigers die met corona vanuit China naar Nederland reizen, zijn besmet met dezelfde omikronvariant die in Nederland en de rest van Europa dominant is en zich ook hier snel verspreidt. Dankzij onze vaccins en opgebouwde immuniteit als gevolg van eerder doorgemaakte infectie zijn wij goed beschermd tegen ernstige ziekte als gevolg van infectie door omikron. Ik verwacht daarom niet dat inreizigers uit China aanzienlijk zullen bijdragen aan het aantal besmettingen in Nederland.
Op dit moment deelt China onvoldoende epidemiologische data met de internationale gemeenschap. Dit maakt het lastig om op basis van wetenschappelijke gegevens een duiding te geven van de coronasituatie in dat land. De mogelijkheid bestaat dat zich in China of elders in de wereld een nieuwe variant ontwikkelt. Inmiddels is bekend dat reisbeperkende maatregelen de intrede van een nieuwe variant niet geheel kunnen tegenhouden. Wel is het mogelijk om deze te vertragen en om goed zicht te blijven houden op de ontwikkeling van het coronavirus. Daarom heb ik ingezet op een intensivering van de rioolwatersurveillance rondom luchthaven Schiphol en onderzoek ik de mogelijkheid om ook het afvalwater uit vliegtuigen afkomstig uit China te monitoren. Zo houdt het RIVM goed in de gaten welke varianten van het coronavirus Nederland binnenkomen vanuit China. Daarnaast heeft het kabinet, in lijn met de in Europa gemaakte afspraken, per 10 januari jl. een testverplichting voor vertrek voor reizigers uit China ingesteld om het risico op besmetting aan boord van een vliegtuig uit China te verkleinen en verspreiding van het coronavirus en potentiële nieuwe varianten naar de EU te vertragen in Europees verband.
In hoeverre denkt u dat het uitdelen van gratis, vrijwillige zelftesten aan inreizigers uit China bijdraagt aan het minimaliseren van de kans dat het SARS-COV-2-virus vanuit China Nederland binnenkomt? Wat is bekend over het gedrag van mensen die zo lang in zeer strikte lockdown hebben moeten leven? Hoe gaan zij om met dit soort vrijblijvende verzoeken? Welke wetenschappelijke kennis over gedrag is gebruikt bij het kiezen voor deze maatregel?
Op basis van wetenschappelijke literatuur en onderzoek van de RIVM Gedragsunit7 is het aannemelijk dat de kans dat mensen een zelftest afnemen groter is als men deze in bezit hebben. Deze kans wordt groter als mensen op dat moment corona-gerelateerde klachten hebben of als ze een dreiging voelen van het virus. Samengenomen is het aannemelijk dat uitdelen van gratis zelftesten aan inreizende mensen vanuit China bijdraagt aan het daadwerkelijke testgedrag.
Het uitdelen van gratis zelftesten, inclusief ondersteunende informatie en voorlichting over het belang van isolatie, is onderdeel van een breder pakket aan maatregelen dat we als Nederland hebben ingesteld. Door reizigers uit China op Schiphol van een gratis zelftest met voorlichting over het belang en uitleg van testen en isolatie te voorzien, verkleinen we de kans op verspreiding van het virus doordat mensen geattendeerd worden op het belang van isolatie bij een positief testresultaat.
Hoe gaat Nederland om met de gezondheidsrisico’s van reizigers vanuit China die besmet blijken te zijn? Is er voldoende zorgcapaciteit om dit op te vangen? Klopt het dat ingevlogen reizigers vanuit China minder immuniteit hebben, zowel natuurlijk als via minder en andere vaccinaties, en daarmee meer ziektelast? Kunt u aangeven of en welke scenario’s er liggen voor de impact op de Nederlandse zorgcapaciteit?
De COVID-instroom en COVID-bezetting is stabiel in de kliniek én op de IC (weekgemiddelde week 2/2023, LCPS). Er zijn geen scenario’s voor de impact van Chinese reizigers op de Nederlandse zorgcapaciteit. We gaan uit van het LNAZ Opschalingsplan, waarin afspraken zijn gemaakt hoe kan worden gehandeld bij een verhoogde zorgvraag.
Het is lastig om een uitspraak te doen over de mate van immuniteit onder Chinese reizigers. Dit hangt onder andere af van hun vaccinatiestatus, het type vaccin waar zij mee zijn gevaccineerd en of zij (recent) een infectie hebben doorgemaakt. Wat we wel weten is dat het relatieve aantal coronabesmettingen sinds de start van de pandemie in China door het daar gevoerde beleid lager is en er dus minder natuurlijke immuniteit is opgebouwd, en dat bepaalde van de in China gebruikte vaccins minder effectief zijn dan de vaccins die in Nederland worden gebruikt. De ziektelast die een besmetting bij reiziger uit China mogelijk kan veroorzaken kan daarom ook per persoon verschillen en is op voorhand niet in te schatten.
In hoeverre biedt het door u ingezette rioolwateronderzoek voldoende tijdig resultaten en mogelijkheden om een nieuwe coronagolf in Nederland te voorkomen? In hoeverre is het mogelijk om door middel van rioolwateronderzoek onderscheid te maken tussen de verschillende (sub)varianten van omikron en/of eventuele nieuwe varianten? Bent u bereid om onderzoeksresultaten hierover met de Kamer te delen? Wat is de huidige inzet van sequentiëringsonderzoek en in hoeverre biedt dat voldoende tijdig resultaten en mogelijkheden om een nieuwe coronagolf met nieuwe varianten te voorkomen?
De rioolwatersurveillance heeft aangetoond een goed instrument voor vroegsignalering te zijn, bijvoorbeeld omdat de verzameling van data niet afhankelijk is van de testbereidheid van mensen. Het RIVM houdt sinds 2020 zicht op de verspreiding van het Sars-Cov-2 virus in de Nationale Rioolwatersurveillance (NRS). Informatie over de aanwezigheid van de aangetroffen varianten worden gerapporteerd aan het Ministerie van VWS door middel van wekelijkse rapportages en via directe rapportages doorgegeven aan het Ministerie van VWS in het geval van opvallende waarnemingen.
De resultaten van het rioolwateronderzoek zijn op het Coronadashboard van de rijksoverheid te vinden8.
Op Schiphol wordt ook al sinds november 2021, meermaals per week sequencing toegepast om een inzicht te krijgen in eventueel binnenkomende nieuwe (sub)varianten. Daarnaast is zoals aangegeven in Kamerbrief van 30 december9 de rioolwatersurveillance per direct geïntensiveerd voor Schiphol. Een korte rapportage hiervan wordt opgenomen in de wekelijkse publieksrapportage over varianten. Het RIVM onderzoekt hiernaast of en op welke manier de uitkomsten van de sequentie-analyses op een inzichtelijke manier publiek gemaakt kunnen worden.
Met de toepassing van sequencing kan binnen twee weken inzicht worden verkregen in de aanwezigheid van nieuwe (sub)varianten van het virus. Dit is vergelijkbaar met de andere monitoringsinstrumenten voor variantdetectie, zoals de kiemsurveillance. Het blijft echter een monitoringsinstrument. Het voorkomen van een nieuwe golf met nieuwe varianten door maatregelen hangt van veel factoren af, waaronder de kennis over de werking van de nieuwe (sub)varianten en de effecten van de opgebouwde immuniteit door vaccinaties of doorgemaakte infectie. Hiernaast wordt samen met het RIVM en Schiphol de mogelijkheid onderzocht om, in lijn met de conclusies van de IPCR van 4 januari jl., het afvalwater uit specifieke vliegtuigen te controleren op voorkomende varianten.
Bent u op de hoogte van de surveillancestudie van het AmsterdamUMC betreffende het sequentiëren van varianten uit zelftesten? Bent u bereid om een uitbreiding van deze studie te faciliteren om zicht te houden op virusvarianten uit China? Zo ja, hoe gaat u dit faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben op de hoogte van de studie van het Amsterdam UMC betreffende het sequentiëren van varianten uit zelftesten.
Het Responsteam COVID-19 heeft op 4 januari 2023 aangegeven dat de zelftesten die vanaf 5 januari worden meegegeven aan reizigers minder geschikt zijn voor surveillancedoeleinden, omdat de opvolging en doorgifte van uitslagen onzeker is, en deze testen waarschijnlijk door een deel van de reizigers pas op een later tijdstip zullen worden gebruikt, waardoor besmetting ook in Nederland opgelopen kan zijn.
Op dit moment zet ik in op een intensivering van de monitoring van het virus. Zo heb ik het RIVM verzocht om de rioolwatersurveillance rondom Schiphol te intensiveren. Door sequentieonderzoek kunnen in het rioolwater de voorkomende (sub)varianten van Sars-CoV-2 worden gedetecteerd. Daarnaast onderzoek ik de mogelijkheden om afvalwater uit vliegtuigtoiletten afkomstig vanuit China te controleren op voorkomende varianten. Gegeven de al ingezette intensivering van de monitoring van het virus en het advies van het Responsteam COVID-19 acht ik het niet noodzakelijk een uitbreiding van deze studie te faciliteren.
Bij welke situatie en op basis van welke data overweegt u alsnog Nederlandse maatregelen, zoals inreisbeperkingen? Wat gaat u doen om te zorgen dat er duidelijke en voorspelbare afspraken zijn, zowel Nederland-specifiek als op EU-niveau?
Op dit moment deelt China onvoldoende epidemiologische data met de internationale gemeenschap. Dit maakt het lastig om op basis van wetenschappelijke gegevens een duiding te geven van de coronasituatie in dat land. Om beter zicht te kunnen houden op eventuele nieuwe varianten, heb ik onder meer ingezet op een intensivering van de rioolwatersurveillance. Daarnaast heeft het kabinet per 10 januari jl. een testverplichting voor reizigers uit China ingesteld om het risico op besmetting aan boord van een vliegtuig uit China te verkleinen en verspreiding van het coronavirus en potentiële nieuwe varianten naar de EU te vertragen.
Binnen Europa zijn afspraken gemaakt in de vorm van Raadsaanbevelingen. Deze bevatten afspraken over o.a. maatregelen die lidstaten gezamenlijk nemen in het geval van een externe gezondheidsdreiging voor de Europese Unie of om het intern verkeer binnen de Schengenzone op een gecoördineerde, veilige en verantwoorde wijze te bevorderen gedurende een gezondheidsdreiging. Deze afspraken zijn een aantal keer herzien en zijn openbaar. Binnen de EU blijf ik me inzetten voor Europees gecoördineerde maatregelen
Het schrappen van honderden banen van jeugdhulpverleners in Limburg |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Honderd banen verdwijnen bij Xonar' en «Xonar schrapt ruimt honderd banen en zoekt een fusiepartner»?1, 2
Ja.
Wat zijn de oorzaken van de problemen bij (jeugd)hulpaanbieder Xonar? Wordt er gesaneerd op grond van enkel financiële overwegingen of zijn er andere oorzaken?
Xonar identificeert een aantal hoofdoorzaken voor de huidige financiële problematiek, zoals inefficiënties in governance, aansturing en organisatie-inrichting, disbalans tussen overhead vs. veronderstelling in tarieven, disbalans tussen inzet en normering per zorgvorm/client, te hoge kosten zorgpersoneel vs. tarieven, verlies vanuit JENS-samenwerkingsverband, niet (volledig) vergoede activiteiten/kosten en meerkosten corona.3
Sinds wanneer zijn deze (financiële) problemen bekend? Wanneer was de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en wanneer was het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) hiervan op de hoogte? Wat is er sindsdien ondernomen?
Wanneer sprake is van een aanbieder die met (mogelijke) financiële problemen te maken heeft werken de desbetreffende aanbieder, gemeenten, de JA en het Rijk samen aan de hand van het draaiboek «Continuïteit jeugdhulp», als onderdeel van het convenant «Bevorderen continuïteit jeugdhulp».4 Doel van dit draaiboek is de continuïteit van zorg voor jeugdigen te borgen als risico’s zich aandienen. In dit draaiboek staan de rollen en verantwoordelijkheden van de partijen en het proces dat deze partijen met elkaar moeten doorlopen beschreven.
Naar aanleiding van de jaarcijfers van 2020 heeft de JA in november 2021 geconstateerd dat Xonar zich op trede 2 van het draaiboek bevond: de situatie was «risicovol» (trede 2) maar niet «zorgelijk» (trede 3). Vanaf dat moment heeft de JA de financiële ontwikkelingen bij Xonar, conform haar rol, elk kwartaal gemonitord. Tevens is een accounthoudende regio toegewezen die namens het collectief van gemeenten optreedt als regievoerder.
Eind juli 2022 heeft de JA VWS geïnformeerd dat Xonar mogelijk op korte termijn trede 3 van het draaiboek zou bereiken. In september 2022 hebben betrokken partijen gezamenlijk vastgesteld dat Xonar zich bevond op trede 3 van het draaiboek continuïteit jeugdhulp en is Xonar gestart met het opstellen van een herstelplan. Dit plan richt zich op een gecontroleerde bijsturing naar een herstel binnen zes maanden door oplossingen in de brede bedrijfsvoering en contractering. Het conceptherstelplan is in december 2022 gedeeld met de 16 betrokken gemeenten.
De IGJ is sinds eind 2021 op de hoogte van de situatie bij Xonar.
Op welke manier wordt het Ministerie van VWS op de hoogte gebracht van jeugdzorginstellingen die de deuren sluiten, moeten saneren of fuseren?
Zoals hierboven beschreven werken de partijen volgens het draaiboek «Continuïteit jeugdhulp». VWS heeft op reguliere basis contact met de JA en de IGJ over aanbieders waarbij mogelijk sprake is van risico’s voor de continuïteit van zorg.
Daarnaast informeert het JA het Ministerie van VWS conform het relatiestatuut over continuïteitsvraagstukken, bijvoorbeeld wanneer een aanbieder een trede opschaalt.5 In het geval dat alle mogelijkheden van de JA zijn uitgeput zonder dat de kwestie is opgelost, besluit de JA om te escaleren naar het Ministerie van VWS.
Wanneer bent u op de hoogte gebracht van dit besluit?
De JA heeft VWS eind juli 2022 geïnformeerd dat Xonar mogelijk op korte termijn trede 3 van het draaiboek zou bereiken. Onderdeel van trede 3 van het draaiboek «Continuïteit jeugdhulp» is het opstellen van een herstelplan. Deze wordt momenteel uitgewerkt door Xonar.
Welke rol heeft u, als stelselverantwoordelijke, bij het sluiten van (grote) jeugdzorgaanbieders?
Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke zie ik toe op de continuïteit van zorg voor jeugdigen. Waar nodig ondersteun ik partijen bij het nemen van hun verantwoordelijkheid conform het draaiboek «Continuïteit jeugdhulp». Jeugdhulpaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering en governance. Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor een toereikend aanbod van jeugdhulp. Ook na een eventuele sluiting van een jeugdhulpaanbieder moeten zij zorgen dat kinderen en hun gezinnen passende jeugdhulp krijgen. Indien gemeenten die verantwoordelijkheid niet nakomen, spreek ik gemeenten daarop aan via het interbestuurlijk toezicht. Het interbestuurlijk toezicht kent verschillende stappen die doorlopen dienen te worden.
Zo vindt er eerst signalering en factfinding plaats. Waarna ik, indien nodig, afspraken met gemeenten maak over acties, termijnen en vervolg om de continuïteit van zorg te kunnen borgen.
Is er een voorgenomen besluit tot sanering voorgelegd aan betrokken gemeenteraden? Zo ja, aan welke gemeenteraden is dit voorgelegd en welke colleges van burgemeester en wethouders zijn betrokken?
Ik begrijp uit de openbare Raadsinformatiebrief6 dat de gemeente Maastricht en de overige 15 samenwerkende gemeenten in de jeugdhulpregio Zuid-Limburg op 8 december jl. zijn geïnformeerd over de actuele ontwikkelingen bij Xonar. Daarin wordt aangegeven dat zodra er inzicht is in het herstelplan samen met de regievoerder en Xonar een planning voor het besluitvormingstraject in de gemeenten wordt opgesteld. Later in het traject wordt dit voorgenomen besluit voorgelegd aan de gemeenteraden.
Zo nee, op welke manier vindt democratische controle plaats op besluiten zoals deze?
De democratische controle is in beginsel lokaal belegd bij de gemeenteraden. Gemeenteraden hebben een controlerende functie op de besluiten die de Colleges van burgemeester en Wethouders in betreffende gemeenten nemen. Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor een toereikend aanbod van jeugdhulp. Indien zij die verantwoordelijkheid niet nakomen, spreek ik ze daarop vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke aan via interbestuurlijk toezicht.
Hoe kan het dat de laatste openbare jaarrekening op de website die van 2018 is? Wie controleert of de publicatie van jaarstukken volgens de regels verloopt?
Jeugdhulpaanbieders zijn wettelijk verplicht jaarlijks een jaarverantwoording te deponeren. De IGJ ziet hierop toe. Op de website www.jaarverantwoordingzorg.nl zijn de verplichte jaarstukken van Xonar gepubliceerd t/m 2021. Xonar heeft daarmee aan de jaarverantwoordingsplicht voldaan.
Deelt u de mening dat de openbare jaarstukken op de website erg summier zijn en controle daarop dus moeilijk?
De jaarverantwoording, die moet worden gepubliceerd op de website www.jaarverantwoordingzorg.nl, moet aan bepaalde eisen voldoen zodat controle mogelijk is. De jaarverantwoording bestaat uit een jaarrekening, een accountantsverklaring en overige informatie over bijvoorbeeld de bedrijfsstructuur, personeel, het aantal cliënten en inzicht in eventuele onderaannemers.
Kunt u een overzicht geven van de bezoldiging van bestuurders (inclusief de ad interim bestuurder) en toezichthouders van Xonar in het kader van de Wet Normering Topinkomens?
Zoals elke WNT-instelling is ook Xonar verplicht hun WNT-verantwoording online openbaar te maken. Dit kunnen zij via hun eigen website doen of via www.jaarverantwoordingzorg.nl. Het meest recente overzicht van de bestuurders (inclusief interim-bestuurders) en van de toezichthouders van Xonar is hier te vinden.
Hoe kan het dat in de jaarrekening van 2018 nog wordt geconstateerd dat het eigen vermogen 7,4 miljoen euro bedraagt, de liquiditeitspositie 3,7 miljoen euro en er nagenoeg geen uitstaande schulden zijn bij kredietinstellingen, maar er enkele jaren later toch grote financiële problemen zijn?3
Jeugdhulpaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering en governance. Xonar identificeert zelf een aantal hoofdoorzaken voor de huidige financiële problematiek. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2. Omwille van het lopende proces kan ik niet verder op deze specifieke casus ingaan.
Klopt het dat Xonar praktisch monopolist was in de regio? Zo ja, hoe wordt in de toekomst voorkomen dat het wegvallen van een grote speler een groot gat in het hulpaanbod veroorzaakt?
Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor een toereikend aanbod van jeugdhulp. Gemeenten werken daarin samen in een jeugdhulpregio. Ik zie toe op de continuïteit van zorg voor jeugdigen. Om meer collectief en lokaal te kunnen sturen op de beschikbaarheid van zorg voor jeugdigen werk ik aan het wettelijk bestendigen van een onafhankelijke autoriteit die zicht houdt op de beschikbaarheid van zorg op het gehele terrein van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering en die de risico’s voor de beschikbaarheid van specialistische zorg voor jeugdigen vroeg signaleert.
Ik heb van de accounthoudende gemeente Maastricht begrepen dat er meerdere aanbieders van jeugdhulp zijn. Enkele specifieke zorgvormen kunnen niet zondermeer overgedragen worden aan andere jeugdhulpaanbieders. Dit is een uitwerkingsvraag binnen het herstelplan zodra dit plan definitief is vastgesteld.
Waar kunnen de jongeren en de gezinnen terecht, nu Xonar bepaalde zorg niet meer biedt en de gemeenten de zorg ingekocht heeft bij Xonar en niet meer bij kleine aanbieders?
Een deel van het zorgaanbod wordt, als onderdeel van het uiteindelijke herstelplan, overgedragen aan andere aanbieders die deze hulp kunnen bieden. Bovendien is de zorg bij meerdere partijen ingekocht en niet alleen bij Xonar.
Hoe wordt zorgcontinuïteit gegarandeerd voor jongeren en gezinnen die nu gebruik maken van de diensten van Xonar? Hoe wordt gezorgd dat jongeren en gezinnen dezelfde hulpverleners kunnen behouden?
Bij een beslissing om te stoppen met een activiteit blijft continuïteit van zorg voor de cliënten de hoogste prioriteit. Uit de Raadsinformatiebrief van 15 december 2022 is op te maken dat Xonar in dat geval alle contracten uitdient. Lopende arrangementen worden afgerond (waar overdracht lastig lijkt) en daarbij wordt de kwaliteit van zorg gewaarborgd.
Het is de verantwoordelijkheid van de gemeenten te zorgen voor voldoende passende zorg. Het waarborgen hiervan is onderdeel van het besluitvormingsproces over en de uitwerking van het herstelplan van Xonar.8
Het is ook de verantwoordelijkheid van gemeenten toe te zien dat indien sprake is van overdracht van jeugdhulp aan andere aanbieders, de aanbieder in overleg treedt over de overname van het betrokken personeel en het zoveel mogelijk voorzetten van bestaande hulpverleningsrelaties tussen jeugdhulpverleners en jeugdigen of diens ouders.
Wat betekent dit besluit voor het aanbod van jeugd- en opvoedhulp, pleegzorg, vrouwenopvang en beschermde opvang in Limburg?
Gemeenten zien vanuit hun rol en verantwoordelijkheid erop toe dat voldoende passende zorg beschikbaar is – zie ook antwoord 13, 14 en 15. Een deel van het zorgaanbod van Xonar wordt, als onderdeel van het uiteindelijke herstelplan, overgedragen aan andere aanbieders die deze hulp kunnen bieden.
Kunt u van elk van de diensten die Xonar nu biedt beschrijven hoe deze in de (nabije) toekomst worden ingevuld?
Een deel van het zorgaanbod van Xonar wordt, als onderdeel van het uiteindelijke herstelplan, overgedragen aan andere aanbieders die deze hulp kunnen bieden. Besluitvorming over het herstelplan moet nog plaatsvinden.
Hoe wordt voorkomen dat hulpverleners die nu in dienst zijn bij deze aanbieder de sector verlaten? Welke stappen worden er gezet om medewerkers voor de sector te behouden?
Voor de kinderen en hun naasten is het van belang dat de continuïteit en kwaliteit van zorg gewaarborgd blijft. Uit de raadsinformatiebrief van 15 december 2022 blijkt dat Xonar binnen haar herstelplan streeft naar een snelle transformatie, minimale impact op het primair proces en zoveel mogelijk behoud van medewerkers voor Xonar.
Wat vindt u van de constatering van zorgeconoom Wim Groot in het artikel, die het «onwaarschijnlijk» acht dat er een fusiepartner te vinden is omdat er weinig zorgbedrijven zijn die een financieel ongezond bedrijf zullen overnemen? Deelt u die constatering? Zo ja, wat betekent dit voor de fusieplannen?
Er zijn verschillende scenario’s mogelijk voor aanbieders in de financiële problemen. Op deze specifieke casus kan ik, in het belang van het lopende proces, niet nader ingaan.
Het bericht ‘Vrijwilligers in de knel door regels fiscus voor vergoeding: ‘Gedwongen om te stoppen’' |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vrijwilligers in de knel door regels fiscus voor vergoeding: «Gedwongen om te stoppen»»?1
Ja.
Vindt u het ook niet te verkroppen dat vrijwilligers die recht hebben op een uitkering en/of toeslagen in de problemen komen, omdat de regels voor het krijgen van een vrijwilligersvergoeding onduidelijk en oneerlijk zijn?
Vrijwilligers zijn van grote waarde voor onze samenleving en het kabinet heeft hoge waardering voor hun inzet. Onduidelijkheid rond de geldende regels of zelfs oneerlijkheid zou in dat kader echt vermeden moeten worden. Het kabinet wil graag samen met de LCR kijken naar mogelijkheden om met name de communicatie rond de regels te verduidelijken.
Aandacht daarbij vraagt met name het karakter van de kostenvergoeding. De vrijwilligersregeling is een kostenvergoedingsregeling die organisaties in staat stelt vrijwilligers tegemoet te komen in de kosten die zij maken in verband met het vrijwilligerswerk, zonder dat onzekerheid ontstaat of wel of geen loonheffing verschuldigd is. Deze kostenvergoedingsregeling komt daarmee tegemoet aan de wens om de administratieve lasten rond de vrijwilligersregeling terug te dringen. Met de vaststelling van de bedragen (€ 1.900 per jaar en € 190 per maand) wordt voorkomen dat voor iedere kostenvergoeding moet worden aangetoond dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en daarvoor bewijs dient te worden overlegd. Van vrijwilligers die meer kosten maken dan € 1.900 per jaar wordt gevraagd om hun daadwerkelijke kosten inzichtelijk te maken. De daadwerkelijke kosten kunnen onbelast vergoed worden en leiden dan ook niet tot loonheffing.
Vindt u het ook zorgwekkend dat door die onduidelijke en oneerlijke regels, vrijwilligers die recht hebben op een uitkering en/of toeslagen gedwongen worden te stoppen met vrijwilligerswerk?
De regels als boven geschetst zijn juist bedoeld om de administratieve lasten voor vrijwilligers te beperken en daarmee dus vrijwilligerswerk aan te moedigen. Als door onduidelijkheid vrijwilligers zich genoodzaakt zien hun inzet als vrijwilliger te staken, is dat absoluut onwenselijk.
Wij willen hier dan ook graag, samen met de LCR en mijn collega van Financiën, over in gesprek, om te bezien hoe meer duidelijkheid kan worden gecreëerd.
Vindt u het ook absurd dat iemand die een bijstandsuitkering heeft en 1 euro per jaar te veel vrijwilligersvergoeding ontvangt, vervolgens een jaar lang 150 euro per maand van de uitkering moet terugbetalen?
Wij herkennen uw onbegrip op dit vlak. De Participatiewet bepaalt dat een kostenvergoeding voor vrijwilligerswerk tot maximaal € 1.900 (norm 1 januari 2023) per jaar voor bijstandsgerechtigden van 27 jaar en ouder niet als middel wordt aangemerkt. Zou – zoals in uw voorbeeld – iemand uiteindelijk een kostenvergoeding ontvangen ter hoogte van € 1.901 dan zou enkel de 1 euro, waarmee de vergoeding het maximum overschrijdt, in aanmerking moeten worden genomen en niet de volledige kostenvergoeding. Daarbij moet worden opgemerkt dat indien betrokkene aantoont dat de vergoeding ziet op daadwerkelijk gemaakte kosten, ook een hoger bedrag buiten beschouwing kan worden gelaten. Wij zullen hier in het Gemeentenieuws aandacht voor vragen, zodat gemeenten en SVB de wet op dit onderdeel juist blijven uitvoeren.
Ziet u ook in dat vrijwilligers snel over het van belasting vrijgestelde bedrag van 1.800 euro (volgend jaar 1.900 euro) heen gaan, doordat onkostenvergoedingen zoals een reiskostenvergoeding bij de vrijwilligersvergoeding wordt opgeteld?
De LCR schetst verschillende situaties waarbij vrijwilligers door met name hoge reiskosten snel op onkosten terecht komen die de € 1.900 op jaarbasis benaderen dan wel overstijgen. Dat betekent juist voor deze vrijwilligers dat zij gehouden zijn hun onkosten goed te administreren en dat zij door de huidige regels een zwaardere administratieve belasting zullen ervaren dan vrijwilligers die deze hoge kosten niet hebben. Het kabinet wil met de LCR bezien hoe deze groep beter kan worden geïnformeerd.
Bent u het eens dat juist in deze tijden, waarin velen Nederlanders de eindjes niet aan elkaar kunnen knopen, het mede onze vrijwilligers zijn die er voor zorgen dat mensen het nog net droog houden en dat we onze vrijwilligers dus moeten koesteren?
Het kabinet heeft hoge waardering voor de inzet van vrijwilligers en hun activiteiten zijn van hoge maatschappelijke waarde. Wij kunnen dan ook niet genoeg benadrukken dat onduidelijkheid, laat staan oneerlijkheid, in regels hier niet op z’n plaats is. Aan de andere kant vragen wij ook aandacht voor de achtergrond van de vrijwilligersregeling.
De vrijwilligersregeling is een bewijsregel bedoeld om administratieve lasten te beperken en niet bedoeld als een vrijstelling van inkomen. De vrijwilligersregeling is niet bedoeld om een zo hoog mogelijke financiële prikkel te kunnen bieden aan vrijwilligers of als een onbelaste aanvulling op het inkomen van mensen met een uitkering. Het maatschappelijke of ideële karakter en het ontbreken van salaris staan immers bij het vrijwilligerswerk voorop. Het is daarnaast van groot belang dat wordt voorkomen dat vrijwilligerswerk betaalde arbeid verdringt.
Bent u het eens dat vrijwilligers die recht hebben op een uitkering en/of toeslagen zelf tot de groep behoren die het op dit moment financieel heel zwaar heeft en dat alles op alles gezet moet worden om juist deze groep vrijwilligers te steunen in plaats van meer financiële stress te bezorgen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel mensen die een uitkering ontvangen doen ook vrijwilligerswerk? Hoeveel daarvan moeten nu al een deel van hun vrijwilligersvergoeding terug betalen?
Cijfers op dit vlak worden niet centraal geregistreerd. Wij hebben hier geen zicht op.
Welke maatregelen kunt u nemen om de regels over het krijgen van een vrijwilligersvergoeding voor mensen die recht hebben op een uitkering en/of toeslagen op korte termijn duidelijker en eerlijker te maken?
De Participatiewet biedt, zoals eerder beschreven, een algehele vrijlating van € 1.900 per jaar (norm 1 januari 2023), waardoor enkel kostenvergoedingen boven dit bedrag in aanmerking kunnen worden genomen. Daarbij geldt dat indien betrokkene aantoont dat hij hogere daadwerkelijke kosten heeft moeten maken, ook een hogere vrijlating mogelijk is. Het door de LCR opgehaalde signaal staat op gespannen voet met een juiste uitvoering van de Participatiewet. Wij zullen hier aandacht voor vragen bij gemeenten en de SVB.
De vrijwilligersvergoeding heeft ook fiscale aspecten. Wij zullen daarom ook in overleg treden met de Staatssecretarissen van Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst en Toeslagen en Douane) om te bezien hoe we gezamenlijk kunnen optrekken in het verbeteren van de informatievoorziening aan vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties.
Het in de werknemersregelingen afwijken van de wettelijke fiscaliteit, waar het gaat om het verrekenen van de (forfaitaire) onkostenvergoedingen is complexe materie. Op voorhand is niet goed te overzien wat het eventueel aanpassen van dit principe in gaat houden voor zowel de belastingwetgeving als de werknemersregelingen. Wel is aannemelijk dat wijziging een ingrijpende herziening en wetswijzigingen zal vergen en consequenties zal hebben voor de uitvoering. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal dit vraagstuk meenemen bij vereenvoudiging van de WW en de WIA. Tot die tijd zal het kabinet inzetten op meer en duidelijke voorlichting op dit punt.
Gaat u in samenspraak met de Landelijke Cliëntenraad (LCR) aan de slag om er voor zorg te dragen dat vrijwilligers met een bijstandsuitkering en/of toeslag gewoon aan de slag kunnen blijven zonder enorme bedragen terug te moeten betalen?
Wij willen met name de communicatie rond de kostenvergoedingsregeling verbeteren en betrekken daarbij zeker de LCR.
Gaat u tevens in samenspraak met de LCR aan de slag om de door hen genoemde overige hardheden in de vrijwilligersvergoeding aan te pakken?2
Zie antwoord vraag 10.
De inmenging van de Rijksoverheid in het publieke debat over de coronacrisis en het censureren van kritische burgers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rondom de invloed van de rijksoverheid op het publieke debat over de coronacrisis?1
Dit artikel was ons niet bekend tot u dit onder onze aandacht bracht.
Kunt u bevestigen dat de «desinformatie-operatie» inderdaad heeft plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel?
Alvorens in te gaan op de strategie van de rijksoverheid voor de aanpak van desinformatie, is het van belang aan te geven dat onderhavige berichtgeving volgens het kabinet een vertekend beeld geeft van de werkelijkheid. Het betreffende bericht lijkt mede geconstrueerd te zijn op basis van informatie uit verschillende Wob-verzoeken, die in een verschillende context zijn samengesteld door verschillende departementen. Uit deze opbrengst wordt vervolgens selectief geciteerd, de berichten worden niet in de volledige context geplaatst, meningen en aannames worden als feiten gepresenteerd en vervolgens worden conclusies getrokken.
Er heeft derhalve geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel.
Het kabinet heeft de Tweede Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie. Deze informatie is openbaar en te vinden op de websites van de rijksoverheid en de Tweede Kamer. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven op welke manier het volgens u grondwettelijk en rechtstatelijk te verantwoorden is dat de Nederlandse overheid op een dusdanige manier heeft ingegrepen in het vrije, maatschappelijke debat en in het leven van individuele burgers die gebruik maakten van de vrijheid van meningsuiting?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel. De Nederlandse overheid heeft ook niet op een dergelijke manier ingegrepen in het vrije maatschappelijke debat of het leven van individuele burgers.
Waarom heeft u steeds beweerd dat het kabinet geen invloed uitoefende op de media tijdens de coronacrisis, terwijl uit Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-verzoeken duidelijk blijkt dat het kabinet op eigen initiatief actief samenwerking met de pers heeft gezocht en de media heeft gevoed met een bepaald narratief en een communicatielijn die moesten worden ingezet? Kunt u reflecteren op de noodzakelijke onafhankelijkheid van de journalistiek en de controlerende taak die journalisten dienen uit te voeren, juist ook in tijden van crisis, en op hoe dit door deze inmenging van de overheid in gevaar is gekomen?
Het kabinet heeft geen invloed op de manier waarop media hun informatie verspreiden of welke boodschap deze informatie bevat. De overheid is er wel verantwoordelijk voor dat informatie over het handelen van haar eigen instituten voldoende beschikbaar is. Om dat te bereiken wordt de pers geïnformeerd en voorzien van informatie. Het gaat hier om antwoorden op vragen die gesteld worden, informatie over maatregelen en aanpak, maar bijvoorbeeld ook over uitkomsten en analyses vanuit de kennisinstituten die met de pers gedeeld worden.
Onafhankelijke controle door journalistiek is onmisbaar in een democratische samenleving, te meer in tijden van crisis. De uitvoering van deze taak is niet door de overheid in gevaar gebracht.
Kunt u aangeven of er sancties stonden op het publiceren van kritische en/of onwelgevallige informatie met betrekking tot de coronacrisis en het beleid door de officiële pers? Zo ja, wat zouden hiervan de consequenties zijn, welke afspraken zijn hierover gemaakt en door/met wie?
Er bestaan en bestonden geen sancties voor het verspreiden van kritische dan wel onwelgevallige informatie met betrekking tot de coronacrisis en het overheidsbeleid daaromtrent en deze zijn ook niet overwogen.
Kunt u inzicht geven in de «rijksbrede aanpak» die naar aanleiding van druk vanuit de Europese Unie (EU) door het Ministerie van Binnenlandse Zaken werd vormgegeven voor het bestrijden van «desinformatie»? Kunt u dit plan van aanpak delen? Kunt u een gedetailleerde uiteenzetting geven van de strategie en alle daarbij behorende acties, doelstellingen en resultaten?
Het kabinet heeft de Tweede Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de rijksbrede aanpak van desinformatie. Deze informatie is openbaar en te vinden op de websites van de rijksoverheid en de Tweede Kamer. Deze informatie bevat ook een gedetailleerde uiteenzetting over de strategie van de rijksoverheid of het Ministerie van BZK en de daarbij behoorde acties, doelstellingen en resultaten. Zie bijvoorbeeld:
Vind u het geoorloofd dat de rijksoverheid een dusdanig verregaande invloed uitoefent op onafhankelijke organisaties zoals techbedrijven en zorgautoriteiten, teneinde een specifiek «staatsnarratief» uit te dragen en daarbij bovendien tegengestelde en/of ongewenste communicatie onderdrukt, zonder dat gebruikers van deze diensten daarvan op de hoogte zijn? Kunt u aangeven op welke manier dat in lijn is met de principes van onze democratische rechtsstaat?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat wordt geschetst in het artikel of de vraagstelling.
Over content moderatie en vrijheid van meningsuiting op online platformen bent u op 21 september 2021 geïnformeerd.8
Kunt u uiteenzetten wat de rol van de EU in deze «informatie-oorlog» precies is geweest? Welke afspraken zijn er gemaakt, met wie en wanneer? Welke rol heeft de Nederlandse overheid gespeeld en op welke manier waren welke ministeries precies betrokken?
Er heeft geen «informatie-oorlog» plaatsgevonden.
Waarom mochten de betrokkenen binnen de desinformatie-organisatie kritische burgers «surveilleren», terwijl hiervoor geen wettelijke grondslag was en de Kamer hierover bovendien al eerder aan de bel had getrokken, nadat uit eerdere Wob-verzoeken bleek dat het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) zich bedienden van dergelijke tactieken?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel.
Het LIMC heeft geen kritische burgers «gesurveilleerd». Hiervoor verwijst de Minister van Defensie naar het onafhankelijke onderzoek naar het LIMC, dat op 13 januari jl. samen met de beleidsreactie naar de Kamer is gestuurd (uw kenmerk 32761–258). Anders dan het artikel suggereert is het LIMC nooit door de NCTV aangestuurd. Wij verwijzen in dit verband ook naar de beantwoording van uw vragen van 26 januari 2023.9
Waarom is eerder ontkend dat de overheid gebruik heeft gemaakt van zogenaamde «avatars» en «trollen» om het publieke debat op social media te beïnvloeden en critici te «debunken», terwijl uit vrijgekomen Wob-documentatie nu blijkt dat de overheid deze tactiek wel degelijk heeft ingezet? Waarom is hierover gelogen en kunt u dan nu volledig inzichtelijk maken op welke manier en schaal deze avatars en trollen zijn ingezet door de overheid?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat in de vraagstelling wordt gesuggereerd.
Debunking door de overheid is erop gericht om feitelijke informatie te bieden in reactie op vragen of onjuiste informatie. Ik verwijs in dit verband ook naar de toelichting in de beantwoording op eerdere Kamervragen.10 Daarin is ook vermeld dat er geen trollen door de rijksoverheid zijn ingezet.
Voor zover met de inzet van avatars in de berichtgeving wordt verwezen naar het gebruik van internetmonitoring door de NCTV verwijst de Minister van JenV naar de diverse correspondentie met uw Kamer over de grondslagen NCTV en de verwerking van persoonsgegevens.11
Defensie is op de hoogte van de verwijzing in desbetreffende Wob-documentatie naar het mogelijk gebruik van avatars door het LIMC. Uit het onafhankelijke onderzoek naar het LIMC, waar in antwoord op vraag 9 naar wordt verwezen, is echter «uit de beschikbare informatie en gesprekken niet gebleken dat het LIMC gebruik heeft gemaakt van online schuilnamen, zogenaamde avatars, om informatie op te halen of personen te benaderen.»
Bent u zich ervan bewust dat het stiekem in de gaten houden van burgers, bijvoorbeeld middels bovengenoemde avatars en trollen, wettelijk niet mag? Kunt u uitleggen waarom u buiten de wet heeft gehandeld?
Het kabinet is bekend met de geldende wet- en regelgeving. Het onderzoek doen naar burgers in verband met mogelijke strafbare feiten en mogelijke bedreigingen voor de nationale veiligheid is voorbehouden aan de opsporingsinstanties en inlichtingen en veiligheidsdiensten op basis van specifieke wet- en regelgeving. Voor verdere toelichting verwijst het kabinet u naar de antwoorden op vragen 9 en 10.
Welke gevolgen gaat het onwettelijk handelen van de overheid tijdens de coronacrisis hebben? Bent u het eens dat de grootschalige (bewuste) juridische dwaling die heeft plaatsgevonden niet zonder consequenties mag blijven? Wanneer en hoe gaan de verantwoordelijken hiervoor verantwoordelijk gehouden worden?
Zie de antwoorden op vragen 9 en 10. Er heeft hier geen juridische dwaling plaatsgevonden. Wij nemen daarom ook afstand van deze vraag.
Waarom waren ambtenaren van de rijksoverheid gemachtigd om zelfstandig onwelgevallige informatie te «debunken»? Op welke manier waren zij hiervoor bevoegd? Beschikten zij over de juiste kennis en expertise om (medische) informatie goed te kunnen beoordelen? Zo ja, kunt u dit aantonen? Zo nee, waarom werden leken dan toch in staat gesteld om «desinformatie» aan te merken en te censureren?
Binnen de rijksoverheid werken kennisinstituten zoals het RIVM op basis van de op dat moment van toepassing zijnde wetenschappelijke informatie en duiden wat de dan heersende inzichten zijn over het virus en de pandemie. Daarbij horen ook antwoorden op veel gestelde vragen of misvattingen die zich de ronde doen. Deze reguliere informatie werd in bepaalde gevallen verschaft door ambtenaren van de rijksoverheid. Dit betreft geenszins medische beoordeling van een persoonlijke situatie.
Hoe reflecteert u op de betrokkenheid van bepaalde organisaties die een persoonlijk belang hadden bij het faciliteren van de desinformatie-aanpak van de overheid, bijvoorbeeld omdat zij subsidies van de overheid nodig hadden? Bent u het eens dat er sprake was van grootschalige belangenverstrengeling, die het publieke debat oneigenlijk en oneerlijk heeft beïnvloed, wederom zonder medeweten van de burger?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat geschetst wordt in de vraagstelling.
Nee.
Klopt het dat er vanuit de rijksoverheid gecoördineerde «aanvallen» op kritische burgers en/of professionals werden georkestreerd, waarbij deze personen door zogenaamde «debunkers» die werden aangestuurd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken, middels een vooraf vormgegeven strategie werden aangesproken op hun uitingen teneinde dit geluid te onderdrukken?
Dit klopt niet.
Hoe reflecteert u op het feit dat een aanzienlijk deel van de informatie die door de overheid aangestuurde «factcheckers» als «desinformatie» werd bestempeld, later toch waar bleek te zijn? Waarom is met een dusdanige grote stelligheid informatie als «onjuist» en/of «misleidend» bestempeld terwijl er nog grote (wetenschappelijke) onduidelijkheid bestond over het coronavirus, de maatregelen en de vaccins? En op welke manier heeft de overheid de media beïnvloed deze informatie toch te publiceren?
Binnen de rijksoverheid werken kennisinstituten zoals het RIVM. Het ROVM duidt, op basis van de op dat moment van toepassing zijnde wetenschappelijke informatie, de inzichten over het virus en de pandemie. Het kan voorkomen dat deze inzichten wijzigen op basis van nieuwe informatie.
De rijksoverheid stelt informatie beschikbaar aan pers en media die is geduid door kennisinstituten zoals het RIVM. De rijksoverheid beïnvloedt geen pers of media om deze informatie op welke manier dan ook te publiceren.
Hoe veel geld is er besteed aan het faciliteren van de desinformatie-organisatiestructuur in Nederland? Kunt u deze uitgaven gedetailleerd specificeren? Over welke «Nederlandse projecten» binnen het «Digital News Initiative» waarover in de Wob-verzoeken wordt gesproken gaat het, wat hielden deze projecten precies in en wie waren daarbij betrokken? Wie hebben er in Nederland geld onttrokken aan de journalistieke fondsen die door techbedrijven werden opgezet voor het desinformatie-nieuwssysteem en waarvoor?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel. Er is geen geld besteed aan het faciliteren van een desinformatie-organisatie structuur in Nederland. Personele kosten zitten in de begrotingen van betrokken ministeries. Voor de maatregelen tegen desinformatie die worden genoemd in de Kamerbrieven onder het antwoord op vraag 6 komt het budget ook uit de bestedingsruimte van de betrokken ministeries.
Het Digital News Initiative is een Europese organisatie opgezet door Google. Het is ons niet bekend welke Nederlandse projecten hierbij betrokken zijn geweest.
Wat vindt u van het feit dat uit de Wob-documentatie blijkt dat de NCTV journalisten heeft bedreigd toen deze niet wilden ingaan op bepaalde verzoeken? Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat de overheid de mond vol heeft over het belang van de veiligheid en bescherming van journalisten, maar deze zelf kennelijk niet respecteert? Hoe reflecteert u in dat licht op het initiatief van Persveilig, dat mede vanuit de overheid is opgezet? Hoe kunnen journalisten hun werk naar behoren doen en geacht worden altijd onafhankelijk en objectief te blijven als de overheid hen daarin niet faciliteert en zelfs actief tegenwerkt?
De rijksoverheid ondersteunt het initiatief Persveilig. Over de aangehaalde correspondentie tussen een medewerker van de NCTV en een journalist is op 13 april 2021 gesproken in de Tweede Kamer, en over de publicatie is uitgebreid gereageerd in een brief aan de Tweede Kamer.12
Kunt u uitleggen waarom de overheid de politie, het Openbaar Ministerie (OM) en/of de Inspelctie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op kritische burgers en professionals afstuurde, terwijl zij de wet helemaal niet overtraden? Op welke manier is dergelijke intimidatie van onschuldige mensen wat u betreft te verantwoorden?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat wordt geschetst in de vraagstelling en het artikel.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd baseert haar toezichthoudende activiteiten onder andere op informatie uit meldingen en signalen die zij ontvangt. De IGJ heeft tijdens de coronacrisis een aantal individuele zorgverleners waarover meldingen zijn ontvangen, aangesproken op hun activiteiten. De IGJ heeft bij voorbeeld brieven gestuurd om deze zorgverleners te wijzen op de mogelijke effecten van (onjuiste) uitspraken of berichtgeving omdat deze uitingen risicovolle verwarring met zich kan brengen voor patiënten en het vertrouwen in de zorgverlener of de geneeskundige zorg kan schaden. Zie ook de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer13. Ook heeft zij zoals bekend aan een aantal zorgverleners een maatregel opgelegd.
De taken van de politie waren voor, tijdens en na de corona-crisis hetzelfde, zoals ook vastgelegd is in de Politiewet; Het verlenen van noodhulp, het handhaven van de openbare orde (tijdens de coronacrisis dus ook de handhaving van de anti-coronaregels, zoals die van de anderhalve meter afstand), en de opsporing van strafbare feiten. Wijkagenten zijn de oren en ogen in de wijk en zijn ook continu in gesprek met burgers. Hier kunnen en moeten ook juist kritische burgers bij horen. Het is daarbij echter nooit de bedoeling om te intimideren. De politie herkent zich dan ook niet in het geschetste beeld van de vraag.
Hoe kwamen de door de overheid aangestuurde «debunkers» aan persoonlijke informatie van kritische burgers en professionals, die vervolgens werd gebruikt voor «doxing» en het verklikken en aangeven van deze mensen, bijvoorbeeld bij hun werkgevers?
Zie het antwoord op vragen 14 en 15.
Waarom zijn er geen criteria en toetsingskaders voor wat kan worden geclassificeerd als «desinformatie»? Waar is deze classificatie dan op gebaseerd en aan welke richtlijnen moesten betrokkenen bij de desinformatie-organisatie zich houden bij hun werkzaamheden?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel.
Voor de definities die de rijksoverheid hanteert voor desinformatie en misinformatie verwijzen wij u naar de meest recente Kamerbrief hierover.14
In deze brief staat ook dat het uitgangspunt is en blijft dat het bestempelen van desinformatie als zodanig primair geen taak is van overheden. Onafhankelijke media en factcheckers spelen hier een belangrijke rol in. Wanneer de nationale veiligheid, volksgezondheid, maatschappelijke en/of economische stabiliteit in het geding is, kan de overheid wel optreden en desinformatie tegenspreken. Dit kan ook gebeuren wanneer er schadelijke misinformatie wordt verspreid. Daarbij geldt dat iedere overheidsorganisatie een eigen verantwoordelijkheid heeft voor het formuleren van een effectieve en gepaste reactie op desinformatie waarvan de inhoud raakt aan het eigen beleidsterrein. Vrijheid van meningsuiting en persvrijheid staan daarbij centraal.
Kunt u aangeven of de overheid actief en bewust gebruik heeft gemaakt van de zogenaamde Behavourial Dynamics Methodology (BDM) tijdens de coronacrisis, met als doel het gedrag van de Nederlandse bevolking op basis van specifiek geclassificeerde doelgroepen verregaand te beïnvloeden?
Voor zover bekend is niet actief of bewust gebruik gemaakt van de zogenaamde Behavourial Dynamics Methodology tijdens de coronacrisis.
Blijft de tijdens de coronacrisis opgezette desinformatie-organisatie infrastructuur behouden en zal deze in de toekomst blijvend worden ingezet voor het bestrijden van desinformatie? Zo ja, kunt u aangeven op welke manier en in wat voor soort situaties u dit geoorloofd vindt? Blijft de rijksoverheid gebruik maken van dergelijke verregaande en wettelijk onrechtmatige tactieken teneinde de publieke opinie te beïnvloeden?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel. Wij herkennen ons dan ook niet in het beeld dat wordt geschetst in de vraagstelling.
U bent recentelijk geïnformeerd over de rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie. Deze Kamerbrief bevat ook een overzicht van de rollen en verantwoordelijkheden van de betrokken ministeries.15
Kunt u de beantwoording van deze vragen toevoegen aan de eerder gestelde vragen van de Groep Van Haga met betrekking tot de Denktank Desinformatie van dinsdag 27 december 2022 en kunt u alle vragen voor het einde van het kerstreces beantwoorden?
I.v.m. de benodigde interdepartementale afstemming was dit niet mogelijk. De antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga over vrijgegeven documentatie met betrekking tot de Denktank Desinformatie (2022Z26425) worden vrijwel gelijktijdig aan uw Kamer verzonden.
Het zo snel mogelijk starten met de volgende fase van het experiment gesloten coffeeshopketen |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Deelt u de mening dat het voor het draagvlak voor het experiment gesloten coffeeshopketen en de uitvoering van afspraken daaromtrent nodig is om op korte termijn een aantal maatregelen te nemen om (ten minste op sommige plekken) alvast aan te kunnen vangen met een volgende fase en het tempo van de voorbereidingen te versnellen?
Nu het startmoment door de opgelopen vertraging niet in 2023 kan plaatsvinden maar in begin 2024 ligt, kijken we of een alternatief mogelijk is om op kleinere schaal toch in 2023 te starten met de levering aan coffeeshops. Daarvoor werken we een initiatief van de burgemeesters van Breda en Tilburg verder uit. Afgelopen tijd zijn wij met gemeenten, toezichthouders, het openbaar ministerie, de politie, telers en coffeeshophouders in gesprek gegaan over de mogelijkheid van een zogenaamde aanloopfase. Het is belangrijk dat er bij alle partijen voldoende draagvlak is voor dit initiatief. Aan een aanloopfase zitten zowel kansen als risico’s die bij het besluit tegen elkaar worden afgewogen. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie en Veiligheid zullen hier binnenkort een besluit over nemen en daarna uw Kamer informeren.
Kunt u gedetailleerd toelichten van welk tijdspad u uitgaat tot het daadwerkelijk starten van de overgangsfase en welke actie(s) u onderneemt om te zorgen/faciliteren dat de obstakels die de verschillende stakeholders in dit proces zijn tegengekomen of tegenkomen weg worden genomen?
Telers zijn om dit moment druk bezig om zich voor te bereiden op de start van het experiment. Op basis van gesprekken met telers verwachten we dat in het eerste kwartaal van 2024 gestart kan worden met de overgangsfase. Naar verwachting is dit het moment dat de kwaliteit, diversiteit en kwantiteit van de geproduceerde cannabis voldoende is om de coffeeshops te bevoorraden. Wij hechten veel waarde aan dit experiment en daarom blijven wij ons ten volste inzetten om dit in goede banen te leiden. Zo hebben we periodieke overleggen met de telers om de voortgang te monitoren waarin we eventuele knelpunten en potentiële oplossingen bespreken. Waar mogelijk ondersteunen we de telers. Zo zijn er telers die moeite hebben met het verkrijgen van een bankrekening. Via de Nederlandse Vereniging van Banken hebben we de actuele status bij banken geïnventariseerd.
Veel problemen waar telers tegen aan lopen vallen echter buiten onze invloedsfeer, zoals toegenomen (bouw- en energie)kosten en langere levertijden op bouwmaterialen.
Deelt u de mening dat elke gram wiet/hasj die in een coffeeshop wordt verkocht en niet illegaal is geteeld, maar van een gereguleerde teler is ingekocht, winst betekent in de strijd tegen georganiseerde criminaliteit?
We begrijpen uw redenering, maar we kunnen niet op de zaken vooruit lopen. Het doel van het experiment is om ervaring op te doen met het decriminaliseren van de hele keten en de effecten daarvan op criminaliteit, veiligheid en volksgezondheid onafhankelijk te laten onderzoeken.
Kunt u toelichten wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot het toevoegen van de eerstvolgende teler die op de wachtlijst staat?
Zoals in de Kamerbrief van 2 december 2022 vermeld staat, hebben we vanwege het intrekken van de aanwijzing van de tiende teler de eerstvolgende aanvrager op de wachtlijst benaderd voor deelname. Voor deze aanvrager is de selectieprocedure in een vergevorderd stadium. De Bibob-procedure is afgerond en we hebben van de burgemeester van de vestigingsgemeente het advies in het kader van de openbare orde inmiddels ontvangen.
Bent u bereid om te zorgen dat het onverhoopt uitvallen van andere telers niet zal leiden tot verdere vertraging (bijvoorbeeld vanwege een BIBOB-toets) door daar nu reeds de mogelijke voorbereidingen voor te treffen?
Niet alle tien de telers hoeven gereed te zijn voor levering voor de start van de overgangsfase. Naar verwachting zal het uitvallen van een enkele teler dan ook niet voor verdere vertraging zorgen. Desalniettemin zullen wij alles op alles zetten om de aanwijzingsprocedure zo vlot mogelijk te laten verlopen. Elke teler dient echter onderworpen te worden aan een Bibob-toets. Hiervoor gelden de wettelijk bepaalde doorlooptijden, waarop wij geen invloed hebben.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is met betrekking tot uw inspanningen om te zorgen dat alle ingelote en door Landelijk Bureau BIBOB getoetste telers toegang krijgen tot een bankrekening? Kunt u daarbij per oplossingsrichting specificeren van welke actoren – in ieder geval ten aanzien van de banken, telers, toezichthouders – u welke handelingen verwacht om op zeer korte termijn tot een daadwerkelijke oplossing te komen?
Zoals bekend geeft een aantal telers dat deelneemt aan het experiment gesloten coffeeshopketen aan problemen te hebben met het verkrijgen van een bankrekening. Banken benadrukken dat geen sprake is van collectieve uitsluiting, wat ook blijkt uit de reeds geopende rekeningen voor een aantal telers. Banken ervaren verschillende belemmeringen met betrekking tot het acceptatiebeleid of de risicobeoordeling. Deze belemmeringen om dienstverlening aan bepaalde telers aan te bieden, vloeit met name voort uit hun verplichtingen vanuit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De Wwft1 verplicht banken om cliëntenonderzoek te verrichten. Het is de bank niet toegestaan een zakelijke relatie aan te gaan met een klant indien het cliëntenonderzoek niet voltooid kan worden of indien een klant een dermate hoog risico vormt dat dit niet-mitigeerbaar is voor de bank. De belemmeringen hebben met name betrekking op de herkomst van vermogen, dat de bank dient vast te stellenen het moeilijk kunnen voltooien van het cliëntenonderzoek omdat de bedrijfsstructuur niet inzichtelijk is. Hierbij speelt volgens banken tevens hun beperkte informatiepositie met betrekking tot telers een rol. Tot slot zien banken belemmeringen om dienstverlening aan telers aan te bieden vanwege de algemene voorwaarden die zij hanteren, of vanwege het feit dat de teler niet past binnen hun klantenbestand.
In onze brief van 7 juli 2022 (Kamerstuk 24 077, nr. 502) hebben wij de Kamer reeds geïnformeerd dat de concrete belemmeringen om een bankrekening te verstrekken, voor zover bekend, per teler verschillen. Daarbij is aangegeven het van belang blijft dat banken bij de toepassing van de Wwft een individuele risicobeoordeling maken en in gesprek gaan met de teler indien er mogelijke risico’s zijn bij het toewijzen van een bankrekening aan een teler.
De ministeries van JenV, VWS en FIN zijn nog in gesprek met betrokken partijen over de belemmering die sommige telers ervaren bij het verkrijgen van een bankrekening. Begin dit jaar is geconcludeerd dat een informatiedelingsovereenkomst, zoals eerder werd verkend, geen oplossing vormt voor de ervaren belemmeringen. Met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) is afgesproken dat de banken de voor hen relevante informatie- en documentatie zullen delen met telers. Dan is duidelijk wat van de telers verwacht wordt. Verder heeft de NVB een inventarisatie gedaan naar de telers en in welke fase van het verkrijgen van een bankrekening zij zich bevinden. Wij begrijpen dat momenteel vier telers beschikking hebben over een bankrekening, één teler zit in het aanvraagproces en twee telers voeren momenteel gesprekken met banken voorafgaand aan het aanvraagproces. Bij vijf telers is de aanvraag niet gehonoreerd, omdat de bank het Wwft-onderzoek niet kon voltooien, dan wel dat geconstateerde risico’s niet gemitigeerd kunnen worden.2 Verder is afgesproken dat op korte termijn duidelijkheid geboden wordt aan telers over de vraag of zij een bankrekening kunnen krijgen bij een bank. De NVB geeft aan dat een bank er ongeveer zes weken over doet, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van benodigde informatie, om een risicobeoordeling te doen. Een eventuele afwijzing zal gepaard gaan met een toelichting op de afwijzingsredenen. Het staat een teler binnen het experiment vrij om bij meerdere banken een aanvraag in te dienen.
Kunt u daarbij specifiek toelichten hoe het staat met de uitwerking van de suggesties zoals ik die heb gedaan tijdens het commissiedebat drugsbeleid van 12 mei jl. (regulatory sandbox, een vaststellingsovereenkomst vooraf)?
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 7 juli jl. is afgelopen jaar het afwijken van bestaande wet- en regelgeving door het bieden van experimenteerruimte (ook wel «regulatory sandbox» genoemd) onderzocht. Er zijn twee mogelijke vormen van experimenteerruimte verkend, die naar onze opvatting onvoldoende soelaas bieden. De eerste optie is het laten vervallen van de geheimhoudingsplicht op het Bibob-onderzoek voor betrokken telers, waardoor deze informatie met de banken gedeeld kan worden. Deze optie wordt als onwenselijk beschouwd om dat de Bibob-toets niet kan dienen ter vervanging van het cliëntenonderzoeken dat de bank moet uitvoeren en het aanpassen van de geheimhoudingsplicht een verregaand instrument is vanwege de zeer privacygevoelige informatie over betrokkenen én derden die deel uitmaken van het Bibob-advies. De tweede mogelijke vorm van experimenteerruimte betreft het aanpassen van de Wet Experiment gesloten coffeeshopketen om de verhouding met de Wwft aan te passen. Met experimenteerwetgeving kan een uitzondering worden gemaakt op onderdelen van de Wwft (rekening houdend met Europese regelgeving) en vereisten aan het cliëntenonderzoek waarbij banken mogen vertrouwen op een Bibob-advies en de aanwijzing als teler voor het experiment. Een uitzondering maken op onderdelen van de Wwft voor bijvoorbeeld telers of verplichtingen voor banken op telers vergt een wetswijziging van de Wwft en is niet mogelijk door middel van een vaststellingsovereenkomst. We zijn van oordeel dat het ook niet wenselijk is dat aangewezen telers integraal worden uitgezonderd van cliëntonderzoek door banken. Dit staat op gespannen voet met de Wwft-verplichting van voortdurende controle op de relatie en transacties. Het is van belang dat banken hun rol als poortwachter blijven vervullen op grond van de Wwft.
Welke mogelijkheden ziet u om aangewezen (ingelote en BIBOB-getoetste) telers, die nog steeds geen bankrekening bij een commerciële bank hebben kunnen krijgen, in staat te stellen een bankrekening te openen bij BNG als deze telers de daarvoor benodigde medewerking verlenen?
BNG Bank is een bank voor de publieke sector. Aangewezen telers vallen buiten het – door de statuten afgegrensde – werkterrein van de bank.
Welke mogelijkheden ziet u voor de aangewezen telers om binnen de regels van het experiment hun rekeningen en/of leningen via een buitenlandse bank te regelen, bijvoorbeeld in landen als Zwitserland of Malta, waar evenals hier initiatieven met de regulering van de cannabisteelt lopen?
Op grond van de regels van het experiment dienen telers een sluitende en transparante administratie te voeren. Zolang aan deze eis wordt voldaan, staat de regelgeving voor het experiment er niet aan in de weg een rekening en/of lening bij een buitenlandse bank aan te vragen. Het is aan de teler en de buitenlandse bank of dit (een) werkbaar (alternatief) is voor de onderneming. Daarbij merken we op dat eventuele wet- en regelgeving van het land in kwestie ook in de weg kunnen staan aan het verlenen van een bankrekening.
Bent u bekend met het feit dat in Canada grote hoeveelheden legaal geproduceerde cannabis/marihuana worden vernietigd, met schattingen van wel 425 miljoen gram vorig jaar?1
Ja.
Deelt u de mening dat er strikte regels gelden voor telers die deze cannabis produceren?2
Ja.
Bent u bereid te verkennen op welke wijze het op korte termijn mogelijk kan worden gemaakt om (mede) middels het importeren van «legaal geteelde» cannabis uit Canada binnen het kader van het experiment een gesloten keten te verzekeren om zo eerder te kunnen starten met een volgende fase, desnoods met de aanloopfase in enkele gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Wij waarderen het voorstel voor een oplossing om zo snel mogelijk te starten met het experiment. Maar het is niet mogelijk om cannabis uit het buitenland te importeren. Het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen verbiedt immers het transport van drugs en dus ook cannabis. Hierdoor is het importeren van deze «legaal geteelde» cannabis uit Canada verboden. Het importeren van deze cannabis sluit bovendien niet aan bij de doelstelling van het experiment gesloten coffeeshopketen om te onderzoeken of het mogelijk is een gereguleerde cannabisketen, inclusief de productie ervan, te creëren. We bekijken of het mogelijk is om op kleine schaal in 2023 te starten met het leveren van gereguleerde cannabis aan coffeeshops door een zogenaamde aanloopfase uit te rollen en daarmee het kunnen leveren op kleine schaal te versnellen. We zullen hier binnenkort een besluit over nemen.
Indien u specifiek problemen ziet met betrekking tot Canadese cannabis, zijn er andere landen waarvoor u bovenstaande vragen bevestigend zou kunnen beantwoorden?
Nee, om de in antwoord 12 genoemde reden.
Herkent u de signalen uit het bericht «burgemeester Berry Link van Veendam wil geen wietfabriek, maar die komt er wel: «Ondanks de tegenwerking van de heer Link'»?3
Wij zijn op de hoogte van het artikel. Burgemeester Link heeft zijn zorgen over de vestiging van een teeltbedrijf ook aan ons kenbaar gemaakt, waarna gesproken is over de landelijke eisen die gelden voor telers. Over lokale eisen aan vestiging kunnen wij geen uitspraken doen.
Kunt u nader toelichten welke signalen bij u bekend zijn van problemen met, of vertraging door, het lokaal bevoegd gezag die telers ondervinden bij het verkrijgen van vergunningen of anderszins om hun productielocatie te kunnen bouwen? Kunt u tevens toelichten welke bevoegdheden van burgemeester of gemeenteraad hierbij een rol spelen en welke acties u onderneemt om vertraging hierdoor te voorkomen?
In algemene zin kunnen wij niet ingaan op individuele gevallen van telers of gemeenten waar deze gevestigd zouden kunnen zijn. Bij eventuele signalen van problemen of vertraging door lokaal bevoegd gezag zullen wij altijd in gesprek gaan met de betreffende gemeente. De meeste telers vragen na het verkrijgen van hun aanwijzing een omgevingsvergunning aan. Hierbij heeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om een Bibob-onderzoek uit te laten voeren.
Hoe oordeelt u over het op lokaal niveau verplicht stellen van een BIBOB-toets voor telers nu deze ook reeds op landelijk niveau voor deze telers is uitgevoerd?
Het staat een gemeente vrij om zelf een Bibob-onderzoek te starten naar een teler. De wet Bibob is per 1 oktober 2022 gewijzigd. Gemeenten kunnen hierdoor bij het LBB de gevaarsconclusie van het Bibob-onderzoek dat reeds is uitgevoerd opvragen. Dit kan het proces versnellen als daardoor blijkt dat nieuw onderzoek niet nodig is. Omdat die versnelling onze voorkeur geniet, wijzen wij gemeenten actief op deze mogelijkheid die de doorlooptijd voor de integriteitstoets bij een lokale vergunning aanzienlijk kan verkorten.
Kunt u bevestigen dat vanuit de regelgeving, zoals die is gepubliceerd in het Staatsblad nr. 185 van het Koninkrijk der Nederlanden van 15 juni 2020, specifiek staat vermeld dat de Inspectie Justitie en Veiligheid is belast met het toezicht op de geslotenheid van de gehele keten?
Ja. Er zijn door de ministers twee landelijke toezichthouders aangewezen, de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). Dit volgt uit artikel 2 van het Besluit aanwijzing toezichthouders naleving Wet experiment gesloten coffeeshopketen [...]. Zoals omschreven in de toelichting van het Besluit experiment gesloten coffeeshopketen, houdt de IJenV toezicht op de naleving van eisen die samenhangen met de geslotenheid van de keten (inclusief beveiliging teeltlocaties, afvalstromen en vervoer). De geslotenheid van de keten loopt vanaf de teelt van cannabis bij de aangewezen teler tot en met de verkoop hiervan in de coffeeshop. De NVWA is toezichthouder op de kwaliteit en de verpakking van de producten. Ten derde zijn de burgemeesters van deelnemende gemeenten verantwoordelijk voor het toezicht ten aanzien van de in die gemeente gevestigde coffeeshophouders.
Kunt u nader toelichten aan welke inrichtingseisen de voertuigen die belast zijn met het transport van de cannabis moeten voldoen? Zijn deze eisen ook al bekend bij de waardetransporteurs die (zullen) meedoen aan het wietexperiment? Zo nee, waarom niet en wanneer worden deze inrichtingseisen gedeeld met de waardetransporteurs?
De aangewezen teler dient zorg te dragen voor het vervoer van de door hem geproduceerde hennep en/of hasjiesj naar de betreffende coffeeshops. Hij is daarbij gehouden aan maatregelen die noodzakelijk zijn voor de beveiliging van de hennep en hasjiesj. Zo moet het vervoer binnen het experiment uitgevoerd worden door een geld- en waardetransportbedrijf dat beschikt over een vergunning op basis van artikel 3, aanhef en onderdeel c, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (WPBR). Nadere eisen waar de waardetransporteurs aan moeten voldoen zijn opgenomen in artikel 23 en bijlage 5 van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (RPBR). Bijlage 5 is niet openbaar en ligt ter inzage bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De waardetransporteurs met een vergunning zijn bekend met de inhoud van deze bijlage.
Op dit moment zijn wij in overleg met de betrokken partijen over eventuele aanvullende eisen of noodzakelijk aanpassingen aan de bijlage met betrekking tot de inrichtingseisen en voor het vervoer van hennep en hasjiesj binnen het experiment. Indien aanpassingen nodig zijn, worden de bedrijven met een vergunning hierover geïnformeerd. Wij streven ernaar de waardetransporteurs op korte termijn duidelijkheid te geven over de definitieve inrichtingseisen van het vervoer binnen het experiment.
Kunt u toelichten in hoeverre het systeem van beveiligd vervoer entrack and trace gebruiksklaar is? Hoeveel waardetransporteurs hebben op dit moment alle benodigde vergunningen en toestemming om aan te vangen met het vervoeren van gereguleerde geteelde cannabis? Op welke wijze zal de Kamer geïnformeerd worden over de voortgang hieromtrent?
Het track and trace systeem is gebruiksklaar. Het wordt al gebruikt door één teler en de toezichthouders van de NVWA en de IJenV. Medewerkers van teeltbedrijven en coffeeshops en andere toezichthouders worden, voorafgaand aan hun individuele startdatum, geïnstrueerd over de werking van het systeem.
Alle geld- en waardetransportbedrijven met een vergunning op basis van de WPBR is het toegestaan de gereguleerde geteelde cannabis binnen het experiment te vervoeren. Op dit moment beschikken dertien bedrijven over een dergelijke vergunning Op dit moment zijn wij in overleg met de betrokken partijen over eventuele aanvullende eisen of noodzakelijk aanpassingen aan de bijlage met betrekking tot de inrichtingseisen en voor het vervoer van hennep en hasjiesj binnen het experiment. Indien aanpassingen nodig zijn, worden de bedrijven met een vergunning hierover geïnformeerd. Wij streven ernaar de waardetransporteurs op korte termijn duidelijkheid te geven over de definitieve inrichtingseisen van het vervoer binnen het experiment.
Kunt u nader toelichten welke informatie ten grondslag zal liggen aan de conclusie die u voornemens bent in 2024 te trekken, en wat de status van het kabinetsstandpunt zal zijn dat u in 2024 aan de Kamer zal toezenden?4
Aangezien de overgangsfase niet eerder zal starten dan het eerste kwartaal van 2024, zal geen onderzoeksrapportage over het eerste experimentjaar kunnen worden betrokken bij het bepalen van een kabinetsstandpunt in 2024. Wel zijn de afgelopen jaren waardevolle ervaringen opgedaan in de voorbereidende fase van het experiment. Zo heeft het onderzoeksconsortium metingen verricht die de situatie voorafgaand aan het experiment in kaart hebben gebracht (de nulmeting). Ook zal gedurende het eerste experimentjaar nuttige kennis kunnen worden vergaard op allerlei gebieden, waaruit we lessen kunnen trekken. Van de eerste bevindingen over de werking van het track and trace-systeem tot aan de eerste ervaringen van de telers. Tot slot wordt het draagvlak voor het experiment bij alle betrokken partijen in kaart gebracht en worden de internationale ontwikkelingen rond het cannabisbeleid gevolgd ten behoeve van het kabinetsstandpunt. We zullen in 2024 bezien welke conclusies getrokken kunnen worden uit de hierboven genoemde beschikbare informatie en welke status aan het standpunt kan worden gegeven.
De sluiting van een noodopvanglocatie in Horst aan de Maas |
|
Jasper van Dijk |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de protesten vanuit de gemeenschap en de gemeenteraad van Horst aan de Maas om de noodopvang aldaar te sluiten?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat mensen en kinderen voortdurend van locatie naar locatie worden gebracht, zonder zekerheid over blijvende opvang?
Ja, dat is de reden dat ik permanent met mede-overheden in gesprek ben om voldoende opvangmogelijkheden te realiseren die ook voor langere tijd inzetbaar zijn. Ook het COA doet al het mogelijke om voldoende opvangplekken te realiseren. De opgave voor 2023 zal naar verwachting nog veel groter worden. Dat is ook de reden dat ik een wetsvoorstel naar de Raad van State heb gestuurd zodat het mogelijk wordt meer gemeenten te bewegen langdurigere opvangplekken te realiseren. Crisisnoodopvang is bedoeld voor zeer kortdurende opvang, maar wordt inmiddels -bij gebrek aan reguliere opvangplekken- ook voor langere tijd ingezet.
Bent u het eens met de stelling dat het met name voor de kinderen van groot belang is dat zij stabiliteit vinden en de mogelijkheid krijgen in ieder geval hun schooljaar af te maken op de school waar zij momenteel onderwijs krijgen?
Dat is het meest wenselijk, maar niet altijd mogelijk. Crisisnoodopvang is echt voor het zorgdragen van de eerste opvang en alleen in uiterste noodzaak wanneer er aan reguliere en noodopvangplekken ernstige tekorten zijn. Het sluiten en openen van crisisnoodopvang is een besluit dat de lokale overheid toekomt, in samenspraak met de veiligheidsregio.
Deelt u de mening dat draagvlak voor opvang van groot belang is en dat er mogelijkheden moeten zijn om een eenzijdig besluit van de burgemeester bij te sturen?
Ik ben heel blij om te merken dat onder de bevolking van de gemeente Host aan de Maas draagvlak is voor de opvang asielzoekers, zo blijkt uit het media artikel. Dat is een voorbeeld voor meer gemeenten in Nederland. Met de Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen krijg ik meer mogelijkheden om gemeenten te bewegen voor langere tijd opvangplekken te realiseren.
Bent u bereid om met burgemeester Palmen in overleg te treden met als inzet om af te zien van sluiting van de noodopvang per 8 januari en de asielzoekers te garanderen dat ze in ieder geval tot juli 2023 in de huidige opvang in de Kasteelsebossen in Horst kunnen blijven? Zo nee, waarom niet?
De gemeente heeft de crisisnoodopvang per 8 januari gesloten. Het COA heeft met de gemeente Horst aan de Maas contact over een mogelijke transitie van de locatie voor crisisnoodopvang naar het COA. Ik zal over de afspraken die uit deze contacten voortkomen, indien noodzakelijk, ook zelf contact opnemen met burgemeester Palmen.
Wilt u deze vragen voor 8 januari beantwoorden?
Het is niet gelukt om deze vragen voor 8 januari te beantwoorden. Ik heb deze vragen zo snel als mogelijk beantwoord en stuur deze na de aanvang van de nieuwe parlementaire periode.
Zwaargewonden die niet naar een traumacentrum worden gebracht. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Kuipers |
|
Welk percentage van de patiënten met ernstige verwondingen komt in een ander ziekenhuis terecht dan in een van de elf traumacentrum waar zij moeten worden behandeld?1
Het percentage ernstig gewonde patiënten behandeld in een traumacentrum varieert per ROAZ-regio en ligt tussen de 50 en de 87% (2021). Gemiddeld ligt het percentage van ernstige gewonden patiënten die niet naar een traumacentrum worden gebracht, rond de 30% (2017–2021)2.
Gaat u iets ondernemen om ervoor te zorgen dat de gewenste 90 procent van de categorie patiënten met de zwaarste verwondingen in een gespecialiseerd ziekenhuis wordt opgenomen?
Ja. Meervoudig gewonde patiënten worden in Nederland behandeld in een traumacentrum, omdat de zorg die daar kan worden verleend het beste is voor de gezondheidsuitkomsten van de patiënt. Dat is het doel dat we willen bereiken. De norm die daarom is vastgesteld, is dat minstens 90% van de multitraumapatiënten direct in een traumacentrum wordt gepresenteerd. Deze norm wordt structureel niet gehaald en in de beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg3 heb ik al benadrukt dat we ons daar niet bij neer mogen leggen. Daarvoor zijn de gezondheidseffecten op patiënten te groot.
Ik heb daarom in het Integraal Zorgakkoord (IZA) onder meer het volgende afgesproken met partijen:
Zorgaanbieders en zorgprofessionals maken concrete afspraken om ervoor te zorgen dat alle multitraumapatiënten (Injury Severity Score (ISS) >15) worden behandeld in een level 1 traumacentrum, met de gestelde regionale norm van 90% als absolute ondergrens.
Het Zorginstituut Nederland (ZIN) komt in samenspraak met de direct betrokken zorgpartijen uiterlijk in het eerste kwartaal van 2023 met een advies hoe de implementatie van deze bestaande norm kan worden bevorderd.
Daarnaast heb ik in de beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg als verdere inzet opgenomen:
Ik verwacht van zorgverzekeraars dat zij bijdragen aan de realisatie van de normen voor multitraumazorg, bijvoorbeeld met hun inkoop en contractering.
Het ZIN zet onder andere in op het optimaliseren van preklinische triage in de ambulancezorg.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zal specifieke aandacht geven aan het realiseren van de 90%-norm en overige kwaliteitsnormen rondom multitrauma door zorgaanbieders.
Welke maatregelen of sancties gaat u regio’s opleggen die in 2024 de norm niet halen?
In de eerste plaats houden de ondertekende partijen van het IZA elkaar aan de bestuurlijke afspraken die zijn gemaakt en zo nodig spreekt men elkaar daarop aan. Dat betreft ook de afspraken die over de multitraumanorm zijn gemaakt. Ik zal de voortgang op deze afspraken periodiek agenderen in het overleg dat in het kader van het IZA over de acute zorg wordt gevoerd.
Verder neemt de IGJ de naleving van de normen rondom multitrauma actief mee in haar toezicht. Het is aan de IGJ om bij de situatie passend instrumentarium in te zetten als de naleving achterblijft bij de normen. Ik verwacht daarnaast van de zorgverzekeraars dat zij bij de inkoop van passende acute zorg maximaal rekening houden met de naleving van deze normen en hier waar mogelijk hun inkoop op sturen.
Waarom is er in de afgelopen jaren weinig vooruitgang geboekt?
Het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) geeft aan dat er om verschillende redenen beperkt vooruitgang is geboekt:
Bij de prehospitale triage op straat is het soms lastig om de ernst van het letsel vast te stellen. Daarbij is er (nog) vaak sprake van een gebrekkige feedbackmogelijkheid tussen het ziekenhuis en de ambulance medewerkers, waardoor het leren en het verbeteren wordt belemmerd. Zo blijkt uit nader onderzoek dat er bijvoorbeeld nog sprake is van ondertriage bij vrouwen en ouderen.
Daarnaast blijkt uit onderzoek dat de naarmate afstand tot een traumacentrum groter is, een patiënt eerder naar een dichterbij gelegen ziekenhuis wordt vervoerd. Hier kunnen verschillende redenen voor zijn, waaronder de wens om voor de patiënt niet onnodig door te rijden en een ambulance snel weer beschikbaar te hebben voor een volgende inzet. Dit laatste is gekoppeld aan de prestatie-indicatoren van de ambulancedienst.
Als resultante zorgt dit ervoor dat de 90% doelstelling landelijk niet wordt gehaald.
Op basis van deze inzichten wordt door betrokken partijen gewerkt aan oplossingsrichtingen om wel aan deze norm te gaan voldoen. Het commitment hieraan blijkt onder andere uit de IZA-afspraken. Daarbij is het goed te verduidelijken dat het voldoen aan deze norm alleen gerealiseerd kan worden door samenwerking tussen partijen. Oplossingsrichtingen die momenteel onderzocht en aan gewerkt worden zijn:
Afstemming over verfijning van het Landelijk Protocol Ambulancezorg en de verkenning van het gebruik van de Trauma triage app.
Het versterken van de opvang en stabilisering van de ernstig gewonde patiënt in het level 1 traumacentrum, waarbij tevens afspraken worden gemaakt over de mogelijkheid tot het opvangen in en/of overplaatsen van (gestabiliseerde) traumapatiënten naar de regionale level 2 en 3 ziekenhuizen.
De inzet van technologie om de ambulanceprofessional op afstand te ondersteunen (onder andere met de mogelijkheid om mee te kijken met de ambulance, vanuit het traumacentrum).
De mogelijkheid om de inzet te evalueren tussen het traumacentrum en de ambulancedienst met als doel om te leren en de ambulancedienst te informeren over de ernst van het letsel in relatie tot de triage en of de patiënt naar het juiste ziekenhuis is vervoerd.
Het agenderen en delen van kennis en data-analyses in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ), over de aard en achtergrond van realisatie van de 90% norm, en om hier aansluitend afspraken over te maken.
Het auditeren van level 1 Traumacentra, op basis van de levelcriteria van de beroepsvereniging van de Nederlandse vereniging voor traumatologie (NVT), met aandacht voor het realiseren van de 90%-norm en ook de geldende volumenormen voor deze centra.
Het publiceren van ondersteunend wetenschappelijk onderzoek ter versterking van het draagvlak bij de implementatie van de norm (onder andere op basis van de Landelijke Traumaregistratie).
Het onderzoeken van de mogelijkheid van transport door Mobiele Medische Teams (MMT), met behulp van traumahelikopters of grondgebonden MMT’s vanaf de plaats van het ongeval, bijvoorbeeld in geval van langere afstanden.
Wat is de reden dat vooral de regio’s Noord-Nederland, Brabant en Noord-Holland/Flevoland achterblijven?
Deze regio’s scoren met name laag op de 90% norm. Hiervoor zijn, behalve geografische, geen specifieke redenen aan te wijzen. Ook in deze regio’s worden passende oplossingsrichtingen uitgewerkt en uitgevoerd met als doel om aan de norm te voldoen.
Welke consequenties voor de organisatie van de spoedeisende hulp heeft het inzicht dat veel zwaargewonde patiënten in een aantal regio’s niet naar een traumacentrum worden gebracht?
Nederland kent op jaarbasis zo’n 4.800 multitrauma patiënten. Dit zijn gemiddeld dertien patiënten per dag. Hiervan komt 30%, dat zijn vier patiënten per dag, niet op de SEH van één van de elf daarvoor aangewezen level 1 traumacentra terecht. De SEH’s en de traumateams van deze elf level 1 traumacentra zijn erop ingericht om dit extra aantal van gemiddeld 4 patiënten per dag op te kunnen vangen. Het gaan voldoen aan de 90% norm, waarbij de patiënt de juiste zorg op de juiste plek krijgt, zorgt voor het ontlasten van spoedeisendehulpzorg in de overige ziekenhuizen en het voorkomt secundair vervoer met ambulances.
De mogelijkheid dat de Nederlandse overheid toegang heeft of had tot portals voor het aangeven van desinformatie bij sociale media |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Kuipers , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Herinnert u zich dat u op de vraag of de Nederlandse regering, net zoals de regeringen van Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten, toegang heeft tot enerzijds de portal van Meta waarin direct desinformatie gemeld kan worden, en anderzijds vergelijkbare faciliteiten die door grote online platforms zoals Twitter worden aangeboden het antwoord gaf: «het Ministerie van BZK geen toegang tot een portal van Meta of Twitter waarin direct desinformatie gemeld kan worden. Wel heeft het Ministerie van BZK sinds 2019 de status van «trusted flagger» bij Facebook (later Meta) en Twitter, en sinds 2021 bij Google, TikTok en Snapchat.»?1
Ja.
Kunt u de vraag beantwoorden of de Nederlandse overheid (inclusief alle ministeries, alle diensten zoals AIVD en MIVD, leger(onderdelen), de politie, de NCTV, agentschappen zoals het RIVM, zbo’s en andere eenheden en datacentra (zoals het Land Information Manoeuvre Centre)) de afgelopen vier jaar toegang heeft (of gehad heeft) tot de portal van Meta waar desinformation gemeld wordt of vergelijkbare portals bij andere sociale media bedrijven of andere manieren om bepaalde content minder zichtbaar of onzichtbaar te maken, gebruikers een waarschuwing, een ban of een schaduwban te geven?
Binnen de rijksoverheid zijn er verschillende onderdelen met toegang tot een speciale status om meldingen te doen over verschillende vormen van content bij sociale media platformen. Dit kan gaan over onrechtmatige, strafbare of ongewenste content.
Waar het gaat om meldingen over desinformatie, een vorm van mogelijk schadelijke en ongewenste maar legale content, heeft het team bij BZK dat zich bezighoudt met de aanpak van desinformatie rondom verkiezingen de status van «trusted flagger» bij verschillende online platformen. Dit is ook gemeld in de beantwoording van de Kamervragen over de «escalatie kanalen» en het «desinformatieteam BZK» en in de brief wij op 23 december 2023 aan uw Kamer hebben verzonden. Omdat deze brief gericht was op de vraag of de rijksoverheid toegang had tot enerzijds de portal van Meta waarin direct desinformatie gemeld kan worden, en anderzijds vergelijkbare faciliteiten die van grote online platformen, werd hierin alleen de trusted flagger status van het Ministerie van BZK besproken. Voor meer informatie over het gebruik van deze status en de wijze waarop het Ministerie van BZK deze status heeft gekregen, verwijs ik u naar de beantwoording van eerdere Kamervragen.2
De vraag die nu wordt gesteld is breder. «Bepaalde content» is meer dan alleen desinformatie. In de beantwoording van deze vragen benoemen we daarom ook alle organisaties binnen de rijksoverheid waarvan bekend is dat ze een «trusted flagger» status hebben voor het melden van alle vormen van content, zoals strafbare en illegale content, de politie, Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Kansspelautoriteit (Ksa) hebben ook een speciale status bij Meta. De politie heeft dit ook bij andere online platformen. De NVWA krijgt dit binnenkort waarschijnlijk ook bij TikTok. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) kreeg in 2019 de status van trusted flagger bij Meta.
Deze statussen zijn tot stand gekomen in overleg tussen platformen en deze organisaties, en dienen ter ondersteuning van de uitvoering van vastgestelde verantwoordelijkheden en taken van deze organisaties. De taak van deze organisaties en hun wettelijke grondslagen zijn daarbij het uitgangspunt geweest. De invulling van deze status is dus afhankelijk van de taken van de organisaties en wettelijke grondslagen.
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen in het openbaar geen uitspraken over de wijze waarop zij hun wettelijke taken uitvoeren.
De overige instanties waar in deze vraag verder aan wordt gerefereerd, zoals het Ministerie van Defensie, de NCTV, of andere ZBO’s dan hierboven genoemd, hebben of hadden voor zover bekend geen status van «trusted flagger». Er is geen uitvraag gedaan bij alle individuele ZBO’s.
Naast deze speciale statussen kan het voorkomen dat ministeries in contact treden met online platformen zonder dat zij een bepaalde status, of toegang tot bepaalde portalen hebben. Er is hier geen compleet overzicht van. Net als dat bedrijven of burgers meldingen kunnen doen bij online platformen, kunnen organisaties binnen de rijksoverheid om verschillende redenen, en vanuit hun diverse taakopvatting in contact treden met online platformen.
Indien het antwoord op vraag 2 luidt, dat zulk soort toegang bestond, kunt u dan aangeven wie die toegang had, over welke periode, bij welk bedrijf, op welke wijze daar gebruik van gemaakt is en toezicht op gehouden is en wat de wettelijke grondslag van het handelen was?
Bij betreffende organisaties zijn enkele medewerkers aangewezen om een melding te kunnen doen via de verschillende speciale statussen. Toezicht valt onder de verantwoordelijkheid van betreffende organisaties.
In het kort:
Organisatie
Vanaf
Bedrijven
Gemelde content
Wettelijke grondslag
BZK
2019
Twitter
Mogelijke desinformatie rond verkiezingen.
Meldingen gemeentes die rondom verkiezingen geen contact kregen met bedrijven.1
Niet nodig.
Het betreft namelijk geen opdracht tot verwijdering maar verzoek tot controle o.b.v. gebruikersvoorwaarden bedrijf.
2019
Meta
2021
Google
2021
TikTok
2021
Snapchat
NVWA
Enkele jaren
Meta
Reclame voor of aanbod van goederen die niet voldoen aan wet- en regelgeving waarop de NVWA toezicht houd
Uitvoeringswet van Verordening (EU) 2019/1020 – Markttoezicht en conformiteit van producten
Binnenkort
TikTok
AFM
2019
Meta
Malafide advertenties van (potentiële) illegale kredietaanbieders
het toezicht van de AFM op de Wet op het financieel toezicht
KSA
2020
Meta
Ontvangen meldingen van illegaal kansspelaanbod op Facebook en Instagram
Algemene toezichthoudende taak van de Ksa conform artikel 33b Wet op de kansspelen
Zie voor de afschriften van deze meldingen: Bijlage van Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 914.
In het geval van BZK is de toegang tot de trusted flagger status per social media platform verschillend geregeld. Voor meer informatie over de periode waarin deze status is gebruikt, bij welk bedrijf en de wijze waarop het Ministerie van BZK deze status gebruikt, verwijs ik u naar de beantwoording van eerdere Kamervragen.3
Het Ministerie van BZK zet dit middel met grote terughoudendheid in en alleen rondom verkiezingen: wanneer er een vermoeden bestaat van de verspreiding van des- of misinformatie waarvan de inhoud als gevolg heeft dat de integriteit van het verkiezingsproces, een vitaal onderdeel van de democratie, belemmering zou kunnen ondervinden. Of wanneer een gemeente rondom verkiezingen een vraag had voor Meta en zelf geen gehoor kreeg. Daarbij blijft het uitgangspunt dat het bestempelen van desinformatie als zodanig en factchecken primair geen taak is van overheden. Wanneer de nationale veiligheid, volksgezondheid, maatschappelijke en/of economische stabiliteit in het geding is, kan de overheid wel optreden en desinformatie tegenspreken.4 Het Ministerie van BZK heeft dat ook gedaan rondom de verkiezingen, zie daarvoor de beantwoording van eerdergenoemde set Kamervragen.5 Daarnaast houdt deze trusted flagger status van het Ministerie van BZK slechts in dat online platformen een melding met prioriteit oppakken en beoordelen. De bedrijven waarbij een melding wordt gedaan maken hierbij hun eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden en dus of verwijdering, labelen of een andere actie nodig is. Het Ministerie van BZK heeft via deze kanalen geen bevoegdheid deze bedrijven te dwingen bepaalde content te laten verwijderen of andere acties te ondernemen. Dit is dan ook niet gebeurd. Van een wettelijke grondslag is daarom geen sprake. Hetzelfde geldt voor andere vragen of meldingen van ministeries zonder speciale status. Zij doen net als eenieder die gebruiker is op een online platform, een melding. Daarbij blijft het aan het platform om te bepalen of zij daarop handelen.
De NVWA heeft sinds enkele jaren de status van trusted flagger bij Meta om melding te kunnen doen van reclame voor of aanbod van goederen die niet voldoen aan wet- en regelgeving waarop de NVWA toezicht houdt. Waarschijnlijk krijgt de NVWA deze status binnenkort ook bij TikTok. De uitvoeringswet van Verordening (EU) 2019/1020 – Markttoezicht en conformiteit van producten geeft toezichthouders de bevoegdheid om platforms te gelasten content te laten verwijderen en bepaalde websites te verwijderen of anderszins onbereikbaar te maken.
De AFM kreeg in 2019 de status van Trusted Flagger bij Meta. De AFM deed op deze wijze melding van malafide advertenties van (potentiële) illegale kredietaanbieders. Op dit moment maakt de AFM hier geen gebruik meer van. Door de werking van algoritme op het platform m.b.t. zoekacties, werd het al vanaf eind 2019 steeds lastiger dergelijke advertenties te vinden. Hierdoor bleek het uiteindelijk van onvoldoende toegevoegde waarde om dit nog voort te zetten. Het feit dat hier geen gebruik meer van wordt gemaakt belemmert de AFM niet in haar werkzaamheden. Deze rapportages zijn gedaan in het kader van het toezicht van de AFM op de Wet op het financieel toezicht.
De Ksa heeft sinds oktober 2020 de status van trusted flagger bij Meta, vanwege ontvangen meldingen van illegaal kansspelaanbod op Facebook en Instagram. De Ksa onderzoekt binnengekomen meldingen. Indien er een overtreding van de Wet op de kansspelen wordt vastgesteld, wordt dit gemeld bij Meta via The Gambling Regulatory Channel (escalatiekanaal). De grondslag voor de meldingen is gelegen in de algemene toezichthoudende taak van de Ksa conform artikel 33b Wet op de kansspelen. Daaronder valt het bestrijden van niet toegestaan kansspelaanbod, het toezicht op de naleving van de toepasselijke wet- en regelgeving en de vergunningen en de handhaving daarvan.
De politie kan, net als ieder ander, wanneer zij uitingen tegenkomt die strijdig zijn met de gebruikersvoorwaarden of hier meldingen over ontvangt, deze doorgeven aan de provider en platformen, zodat zij op grond van de gebruikersvoorwaarden deze uitingen kunnen beoordelen. Het is vervolgens aan een platform zelf of en zo ja welke actie wordt ondernomen.
Wanneer er sprake is van strafbare content kan de politie gebruik maken van een bevoegdheid om content te laten verwijderen, namelijk die van 125p Wetboek van Strafvordering. De politie kan in deze specifieke, bij wet bepaalde gevallen, de officier van justitie vragen om een bevel tot ontoegankelijkmaking te richten aan sociale media platformen. De officier van justitie heeft daarbij een voorafgaande rechterlijke machtiging nodig (het eerdergenoemde artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering).
Kunt u aangeven wie van de Nederlandse overheid (in de breedste zin: zie vraag2 in de afgelopen vier jaar de status van trusted flagger had, bij welke sociale media over welke periode en hoe vaak en voor wat voor een soort informatie die status is ingezet?
De enkele meldingen die het Ministerie van BZK bij online platformen heeft gedaan, zijn reeds met uw kamer gedeeld.7
Sinds 2020 zijn er door de Ksa 73 meldingen gedaan met betrekking tot illegaal kansspelaanbod. De AFM heeft in totaal 134 meldingen gedaan, alle in 2019. Bij de NVWA en de politie wordt niet centraal bijgehouden hoeveel meldingen er gedaan zijn.
Zie het antwoord op vraag 3 voor informatie bij welke sociale media meldingen zijn gedaan, over welke periode en voor wat voor een soort informatie die status is ingezet. Er zal worden onderzocht of het mogelijk is een complete lijst van dergelijke meldingen samen te stellen.
Kunt u de richtlijnen/werkinstructies (of vergelijkbare documenten) op basis waarvan mensen die werkzaam waren bij de Nederlandse overheid, posts op sociale media geflagd hebben, openbaar maken (voor alle mensen die de status hadden: zie vorige vraag)?
Er bestaan geen rijksbrede richtlijnen of werkinstructies voor het doen van meldingen bij sociale media platformen. Het kabinet werkt momenteel aan een publiek privaat kader voor het melden van onrechtmatige, strafbare en onwenselijke content aan platformen in het kader van de Digital Services Act. In de ontwikkeling van dit kader worden ook meldingen vanuit overheden meegenomen. Uw Kamer zal in de voorgangsbrief over de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van Desinformatie verder worden geïnformeerd over de mogelijkheid Rijksbrede werkinstructies voor de rijksoverheid op te stellen.
Het Ministerie van BZK gebruikt de trusted flagger status met grote terughoudendheid in en alleen rondom verkiezingen. Wel houdt men zich eraan dat er alleen meldingen worden gedaan wanneer er een vermoeden bestaat van de verspreiding van des- of misinformatie waarvan de inhoud als gevolg heeft dat de integriteit van het verkiezingsproces, een vitaal onderdeel van de democratie, belemmering zou kunnen ondervinden. Of wanneer een gemeente rondom verkiezingen een vraag had voor sociale media platformen en zelf geen gehoor kreeg. Eventuele meldingen via de trusted flagger status van het Ministerie van BZK rondom de aankomende provinciale staten en Waterschapsverkiezingen van 2023 zullen worden benoemd in, en meegezonden met, de evaluatie van de verkiezingen.
De politie werkt aan een eenduidige werkprocedure. In beginsel is het zo dat als een opsporingsambtenaar content aantreft in strijd met de gebruikersovereenkomst van het desbetreffende sociale media platform, melding hiervan gemaakt kan worden. De beoordeling daarvan is vervolgens aan het bedrijf. Wanneer er sprake is van strafbare content kan de politie – zoals eerder beschreven – gebruik maken van een bevoegdheid om content te laten verwijderen, namelijk die van 125p Wetboek van Strafvordering.
Overige werkinstructies lenen zich niet voor openbaarmaking wegens mogelijks risico’s tot misbruik hiervan.
De NVWA heeft een werkinstructie voor inspecteurs hoe zij content moeten melden bij Meta. Hierin wordt onder andere beschreven hoe zij het Meta formulier8 goed kunnen invullen.
De Ksa heeft interne werkinstructies opgesteld voor het melden van overtredingen van de Wet op de kansspelen bij Meta. Deze werkinstructies lenen zich niet voor openbaarmaking. Illegale kansspelaanbieders zouden deze instructies kunnen gebruiken om handhaving van de Ksa te ontwijken.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Dit is, zoals genoemd in het uitstelbericht van 13 januari jl.9, helaas niet gelukt.
Vrijgegeven documentatie met betrekking tot de Denktank Desinformatie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hebt u kennisgenomen van de onlangs vrijgegeven informatie rondom de bezigheden en de werkwijze van de Denktank Desinformatie ter ondersteuning van het coronabeleid?1
Uiteraard heb ik hier kennis van genomen, de denktank desinformatie valt in mijn portefeuille als Staatssecretaris van VWS. Om die reden heb ik ook op uw verzoek de vrijgegeven documenten aan de Tweede Kamer toegezonden.
Wat vindt u van het grote aantal prominente organisaties dat betrokken was bij de Denktank Desinformatie? Kunt u reflecteren op de onafhankelijkheid van verschillende van deze instituten, die door de directe betrokkenheid bij de Denktank Desinformatie en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wellicht in het geding is gekomen?
Ik ben blij dat mensen van verschillende organisaties deelnemer zijn van de denktank, omdat ik mij hard maak voor het weerspreken van onjuiste informatie over vaccinaties en het vindbaar maken van de juiste informatie. De deelnemers van denktank dragen hieraan bij vanuit hun verschillende achtergronden en ik vind dit van belang. Deelnemers van de denktank maken een eigen afweging of zij reageren op desinformatie en wat deze reactie inhoudt. Daarmee is de onafhankelijk geborgd.
Was het wat u betreft geoorloofd dat leden van de denktank opdrachten gaven aan sociale mediaplatforms/BigTech bedrijven om bepaalde pagina’s/groepen/berichten te verwijderen, omdat de content het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onwelgevallig was? Op basis van welke bevoegdheid en/of afspraken werden deze opdrachten gegeven? Hoe raakt dit wat u betreft aan de vrijheid van meningsuiting van burgers?
Bedrijven die een melding ontvangen, maken hun eigen onafhankelijke afweging over of sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden en of verwijdering, labelen of een andere actie gerechtvaardigd is. Het staat eenieder vrij een bericht te rapporteren bij een vermoeden van desinformatie. Het ministerie en de denktank hebben via deze kanalen geen bevoegdheid bepaalde content te laten verwijderen en geven ook geen opdracht daartoe.
Vindt u het geoorloofd dat leden van de denktank opdrachten gaven aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) om bepaalde personen, zoals kritische huisartsen, te benaderen/blokkeren/censureren, omdat de informatie die zij deelden het coronabeleid van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onwelgevallig was? Op basis waarvan waren de leden van de denktank bevoegd om dit te doen?
De inspectie baseert haar toezichthoudende activiteiten onder andere op informatie uit meldingen en signalen die zij ontvangt. Een belangrijk doel van de denktank is het over en weer delen van signalen over desinformatie. Zo heeft IGJ signalen uit de denktank gedeeld binnen haar organisatie. Indien het vermoeden bestond dat mogelijk wetgeving werd overtreden, adviseerde IGJ dit formeel te melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg of het Meldpunt IGJ. De IGJ heeft tijdens de coronacrisis een aantal individuele zorgverleners waarover meldingen zijn ontvangen, aangesproken op hun activiteiten. De IGJ heeft bijvoorbeeld brieven gestuurd om deze zorgverleners te wijzen op de mogelijke effecten van (onjuiste) uitspraken of berichtgeving omdat deze uitingen risicovolle verwarring met zich kan brengen voor patiënten en het vertrouwen in de zorgverlener of de geneeskundige zorg kan schaden. Zie ook de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer.2 Ook heeft de inspectie zoals bekend aan een aantal zorgverleners een maatregel opgelegd.
Wat vindt u van de duidelijke verstrengeling tussen de leden van de Denktank Desinformatie en de pers en daarmee indirect dus ook met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Is het wat u betreft geoorloofd dat beide entiteiten elkaar actief voeden, uitingen toesturen en laten checken en een innige samenwerking onderhouden teneinde het coronabeleid en het narratief van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te faciliteren? Hoe reflecteert u op de gewenste onafhankelijkheid van de journalistiek, als die vanuit een samenwerking met een aan de overheid gelieerde organisatie betrokken is bij het beïnvloeden van de publieke opinie?
Het kabinet heeft geen invloed op de manier waarop media hun informatie verspreiden of welke boodschap deze informatie bevat. De overheid is er wel verantwoordelijk voor dat informatie over het handelen van haar eigen instituten voldoende beschikbaar is. Om dat te bereiken wordt de pers geïnformeerd en voorzien van informatie. Het gaat hier om antwoorden op vragen die gesteld worden (persvragen), informatie over maatregelen en aanpak, maar bijvoorbeeld ook uitkomsten en analyses vanuit de kennisinstituten. Deze informatievoorziening geeft geen enkele verplichting voor de pers om op bepaalde wijze of bepaalde inhoud te publiceren.
Onafhankelijke controle door journalistiek is onmisbaar in een democratische samenleving, te meer in tijden van crisis. De uitvoering hiervan is niet door de overheid in gevaar gebracht.
Kunt u uitleggen waarom het concurrerende Russische Sputnik-vaccin op sociale media niet mocht worden «aangeprezen» door gebruikers en waarom de denktank actief werk maakte van het censureren van dergelijke berichten, terwijl er wel «reclame» gemaakt mocht worden voor andere vaccins?
Er is geen sprake van een concurrerend vaccin, gezien het Sputnik-vaccin niet is geregistreerd bij het Europees Medicijn Agentschap (EMA) en derhalve nooit is toegelaten op de Nederlandse markt. Of en hoe deelnemers van de denktank hebben gereageerd is aan hen geweest. Tevens wil ik duidelijk weergeven dat ik nadrukkelijk afstand neem van termen als «censureren».
Klopt het dat de denktank actief contact opnam met journalisten voor rectificaties/herzieningen als er informatie in de media was verschenen die de denktank en/of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onwelgevallig was? Zo ja, hoe reflecteert u dan op uw eerdere uitspraken, onder andere in de beantwoording op Kamervragen van de Groep Van Haga, dat de media in Nederland onafhankelijk zijn en de politiek daar dus geen invloed op uitoefent? Is er nou wel of geen (indirecte) beïnvloeding vanuit het kabinet geweest op de berichtgeving rondom het coronavirus in de pers en het classificeren van «desinformatie»?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat er actief werk is gemaakt van het positioneren van leden van de denktank in de media, bijvoorbeeld door deelname aan televisieprogramma’s? Kunt u uitleggen wat hiervoor de strategie was? Zijn er afspraken gemaakt met programma’s voor het «leveren» van prominenten, bijvoorbeeld voor talkshows en actualiteitenprogramma’s? Wat was hierbij de rol van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Dit klopt niet. De denktank desinformatie heeft geen communicatiestrategie. Deelnemers van de denktank maken zelf, op basis van hun expertise, de afweging of zij reageren op desinformatie en wat deze reactie inhoudt.
Kunt u aangeven of de leden van de Denktank Desinformatie allemaal adequaat onderlegd waren om feitelijk en wetenschappelijk juiste informatie rondom het coronavirus, vaccins, maatregelen, et cetera te verstrekken aan het publiek? Hoe zijn de leden van de denktank geselecteerd? Op basis van welke criteria is dit gebeurd?
In mijn beantwoording van 29 augustus 20223 heb ik beschreven hoe de denktank tot stand is gekomen. De deelnemers van de denktank hebben zich aangemeld naar aanleiding van een oproep van mijn voorganger bij een bijeenkomst van de Vaccinatiealliantie. De denktank is opgericht vóór het uitbreken van COVID-19 en dit heeft dan ook geen rol gespeeld toen de deelnemers zich aanmeldden.
Klopt het dat de leden van de Denktank Desinformatie zich naar eigen inzicht in het publieke debat mochten mengen om het gewenste narratief uit te dragen en daarbij dus onder andere medisch advies verschaften? Zo ja, werden al hun uitlatingen getoetst op feitelijke juistheid? Zo ja, door wie?
Zoals beschreven in mijn beantwoording van 29 augustus 2022 richt de denktank zich op het weerspreken van desinformatie op sociale media en het beschikbaar en vindbaar maken van de juiste en betrouwbare informatie. Deelnemers van de denktank reageren op persoonlijke titel en vanuit eigen expertise op basis van de meest recent beschikbare wetenschappelijk kennis. Er is geen toetsingsproces ingericht hiervoor, deelnemers van de denktank maken zelf, op basis van hun expertise, de afweging of zij reageren en wat deze reactie inhoudt.
Wat houdt de zogenaamde «faciliterende rol» van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport precies in? Vindt u het gerechtvaardigd dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport actief burgers en informatie «aangeeft» die door de denktank in de gaten gehouden en/of gecensureerd moesten worden?
Het Ministerie van VWS zit de live-bijeenkomsten van de denktank voor en kan signalen die naar VWS worden gestuurd, doorzetten naar de andere deelnemers van de denktank. Er is absoluut geen sprake van «aangeven» en zoals al benoemd in mijn antwoord op vraag 6, neem ik afstand van dergelijke beweringen.
Klopt het dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en/of de Denktank Desinformatie actief de algoritmes van de verschillende sociale media platforms heeft proberen te beïnvloeden, teneinde bepaalde berichtgeving van gebruikers de kop in te drukken? Bent u het met de vragenstellers eens dat burgers daarmee actief een eerlijk en onafhankelijk informatie-aanbod is onthouden, wat onder andere de vrije gedachtevorming, het recht op informed consent en het recht op lichamelijke integriteit schendt?
Dit klopt niet. Er is sprake van informatie-uitwisseling met de online platformen. In het kader van de contractvrijheid staat het aanbieders van online platformen vrij om grenzen te stellen aan het soort content op hun platform en de manier waarop hun platform wordt gebruikt. Ook staat het hen vrij actie te ondernemen indien zij van mening zijn dat gebruikers hun gebruiksvoorwaarden overtreden. Dat behelst ook de mogelijkheid om content te verwijderen of een gebruikersaccount op te schorten. Gebruikers hebben de vrijheid te kiezen of ze met deze voorwaarden akkoord gaan.4
Klopt het dat de Denktank Desinformatie ook actief is ingezet om niet alleen burgers, maar ook zorgverleners zelf mee te krijgen in het narratief van het coronabeleid van het kabinet? Klopt het dat actief is ingezet op het sussen van de vele zorgen en vragen, onder andere over de coronavaccins, die ook bij zorgpersoneel leefden?
Dit klopt niet.
Heeft de Denktank Desinformatie actief geprobeerd zorgverleners, zoals bijvoorbeeld verzorgenden en wijkverpleegkundigen een communicatielijn richting kritische/bezorgde patiënten/cliënten op te leggen? Kunt u uitleggen of en op welke manier de denktank beschikte over meer expertise dan deze zorgverleners zelf?
Er is geen sprake van een vastgestelde communicatielijn vanuit de denktank desinformatie.
Wat vindt u van de zogenaamde «Twitter files» die duidelijk zouden maken dat de Amerikaanse overheid op grote schaal sociale media hebben ingezet om onwelgevallige meningen rondom Covid-19 en de pandemiebestrijding de kop in te drukken en kritische mensen monddood te maken? Kunt u aangeven of en op welke schaal dat in Nederland ook is gebeurd?
In Nederland is geen sprake geweest van hetgeen wordt beschreven.
Op basis van welke criteria/overwegingen is informatie door de Denktank Desinformatie en/of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangemerkt als zijnde desinformatie? Zijn deze criteria gedurende de coronacrisis gewijzigd/herzien/aangepast? Zo ja, hoe en waarom?
Zoals ook benoemd in mijn beantwoording van 29 augustus 2022 is hier geen toetsingsproces voor ingericht.
Wat is het EU Rapid Alert System? Wat is hiervan het doel? Hoe wordt het ingezet? Op welke manier is er door de Nederlandse overheid en/of de Denktank Desinformatie gebruik van gemaakt? Wat is de functie van Twitter Reporting Portal? Kunt u de betrokkenheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toelichten met betrekking tot het bestrijden van desinformatie over Covid-19? Kunt u aangeven of er overleggen zijn geweest tussen verschillende Nederlandse ministeries en techbedrijven met betrekking tot het uitwisselen van strategieën voor het bestrijden van desinformatie? Zo ja, wat zijn de uitkomsten geweest van deze overleggen? Zijn hier afspraken gemaakt en/of samenwerkingen aangegaan?
In aanloop naar de verkiezingen van het Europees Parlement hebben de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) in 2019 het Rapid Alert System (RAS) opgezet. Dit systeem heeft als doel snel meldingen over desinformatiecampagnes te kunnen delen tussen de Europese Commissie, EDEO en de lidstaten. In de praktijk blijkt het RAS vooral een systeem om onderling kennis en goede voorbeelden uit te wisselen. De denktank desinformatie heeft geen toegang tot het Rapid Alert System.
Zoals aangegeven in eerdere Kamervragen heeft het Ministerie van BZK bij twitter de status van «trusted flagger». Bij het ontbreken van een duidelijke naam hiervoor is hier door ambtenaren van BZK per e-mail aan Twitter wel eens naar verwezen als «Twitter reporting portal». Trusted flaggers» meldingen worden door de genoemde sociale media platformen met prioriteit behandeld. Het Ministerie van BZK zet dit middel met grote terughoudendheid in en alleen rondom verkiezingen.5
In verband met de coördinerende taak van de Minister van BZK op het beleid tegen desinformatie is het Ministerie van BZK betrokken geweest bij het bestrijden van desinformatie over COVID-19. Hier is uw Kamer op verschillende momenten over geïnformeerd.6
In 2020 hebben verschillende overleggen plaatsgevonden tussen Nederlandse ministeries en techbedrijven over het bestrijden van COVID-19 gerelateerde desinformatie. Doel van deze overleggen was om meer inzicht te krijgen in de maatregelen die platformen namen om schadelijke content en misinformatie over COVID-19 aan te pakken. Daarbij was en is het voor het kabinet van belang dat bij deze acties de grondrechten van burgers gewaarborgd waren en zijn. Informatie over de communicatie tussen het Ministerie van BZK en techbedrijven gedurende de covid-19 crisis is recentelijk vrijgegeven in een besluit op een Woo-verzoek.7
In hoeverre is de Denktank Desinformatie op dit moment nog actief en zal dit orgaan in de toekomst worden ingezet voor het bestrijden van desinformatie, al naar gelang u daartoe aanleiding ziet? Zo ja, is hiervoor al een plan, welke maatschappelijke taak en invloed zal de Denktank hebben en wie zullen er deel van uit (blijven) maken?
De afgelopen periode is er geringe activiteit geweest binnen de denktank. De komende periode zal ik me bezinnen op wat voor rol er in de toekomst voor de denktank is weggelegd.
Voor meer informatie over het beleid tegen desinformatie van de rijksoverheid voor de komende jaren verwijs ik u graag naar de meest recente Kamerbrief hierover.8
Zal de internationale samenwerking op het gebied van de bestrijding van desinformatie en de infrastructuur die daarvoor tijdens de coronacrisis is opgebouwd in de toekomst verder worden uitgebouwd? Zo ja, op welke manier? Kunt u een gedetailleerde uiteenzetting geven van de plannen en initiatieven die er op dit moment zijn en de bedrijven/personen die hierbij betrokken zijn?
Tijdens de coronacrisis is internationale samenwerking versterkt door samenwerking en informatie-uitwisseling binnen bestaande instituten en mechanismen zoals het Rapid Alert System en de Hybrid Fusion Cell te versterken. Over de plannen die er op dit moment zijn binnen de EU om samenwerking op het gebied van de bestrijding van desinformatie te versterken bent u recentelijk geïnformeerd in de Rijksbrede strategie effectieve aanpak van desinformatie.9
Uitspraken van een eurocommissaris over het maken van meer gezamenlijke schulden |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het interview van RTL Z met eurocommissaris Gentiloni?1
Ja.
Onderschrijft u de uitspraken van de eurocommissaris? Zo ja, is dit dan niet in strijd met uw uitspraken in uw Kamerbrief van 30 maart 20222 als reactie op de moties-Omtzigt en -Van Haga/Ephraim aangaande eurobonds/gemeenschappelijke schuld? Zo nee, op welke wijze gaat u dit kenbaar maken aan de Europese Commissie?
Eurocommissaris Gentiloni geeft in het interview, in reactie op een vraag over gemeenschappelijke schuld, aan voorstander te zijn van gemeenschappelijke instrumenten. Het kabinetsstandpunt ten aanzien van het onderwerp eurobonds en gemeenschappelijke schuld is weergegeven in een kamerbrief van 30 maart 20223 en de brief van 6 september 2022 met de kabinetsvisie op de toekomst van de Economische en Monetaire Unie (EMU)4. Daarin heeft het kabinet aangegeven geen voorstander te zijn van een permanente stabilisatiefunctie of van structurele gemeenschappelijke financiering van overheidsschulden via eurobonds. De brieven gaan ook in op tijdelijke crisisinstrumenten, waarbij is aangegeven dat tijdelijke instrumenten het voordeel hebben dat ze goed gericht kunnen worden op de specifieke crisissituatie. Ook hier is het uitgangspunt dat het bestaande instrumentarium benut moet worden, maar zoals ook in deze brieven is aangegeven zal het kabinet eventuele voorstellen voor mogelijke nieuwe crisisinstrumenten op hun merites beoordelen en daarbij kritisch kijken naar de noodzaak voor en tijdelijkheid van de geboden steun, de juiste besteding ervan en de gepaste (beleids)voorwaarden waaronder steun verleend kan worden.
Zijn er op dit moment concrete voorstellen voor eurobonds of voor nieuwe permanente of tijdelijke noodfaciliteiten die met gemeenschappelijke schulden gefinancierd worden?
Er zijn op dit moment geen concrete voorstellen van de Europese Commissie voor eurobonds of nieuwe permanente of tijdelijke noodfaciliteiten die met gemeenschappelijke schulden gefinancierd worden. In de Europese discussie komen ideeën in die richting wel met enige regelmaat voorbij. Zo heeft de voorzitter van de Europese Commissie medio december aangekondigd dat in de zomer van 2023 een voorstel zal worden gepresenteerd voor een Europees Soevereiniteitsfonds om de Europese industrie te ondersteunen in de digitale en groene transitie. Commissievoorzitter Von der Leyen gaf recent in het Europees Parlement aan dat de nadere uitwerking van dit fonds zou volgen bij de tussentijdse evaluatie van het Meerjarig Financieel Kader (MFK), die in juli van dit jaar wordt verwacht. Het is echter nog onduidelijk wat het doel van dit fonds precies zou zijn, op welke wijze dit gefinancierd zou worden en of de Commissie een vorm van gemeenschappelijke schulduitgifte zou willen voorstellen of financiering voorziet binnen het MFK. Eerder spraken Eurocommissarissen Gentiloni en Breton zich positief uit over gemeenschappelijke schuld om Europese beleidsuitdagingen te adresseren.
Ook Frankrijk heeft zich recent uitgelaten over mogelijke initiatieven die gezamenlijk gefinancierd zouden kunnen worden, vooral in het kader van een Europese beleidsreactie op de Amerikaanse Inflation Reduction Act (IRA). Een mogelijk noodfonds voor de komende maanden zou naar mening van Frankrijk gefinancierd kunnen worden uit bestaande middelen, wellicht uit nog beschikbare RRF en REPower fondsen of uit Invest EU, innovatiefondsen of soortgelijke opties, of financiering door de EIB. Frankrijk, alsook voorzitter van de Europese Raad Michel hebben daarnaast gepleit voor een instrument zoals SURE, waarbij de EU leningen aan lidstaten verstrekt, om te zorgen dat alle lidstaten een zekere minimale capaciteit hebben om staatssteun te geven.
De Europese Commissie komt naar verwachting begin februari met een Communicatie over de Europese beleidsreactie op de IRA en het versterken van de concurrentiekracht van de Europese industrie. Deze Communicatie geeft invulling aan een verzoek van de Europese Raad van 15 december 2022 en zal een belangrijk ingrediënt zijn voor de besprekingen tijdens de komende Europese Raad (ER) van 9 en 10 februari. Het Parlement wordt over de Nederlandse inzet tijdens die ER zoals gebruikelijk geïnformeerd via een geannoteerde agenda.
Het kabinet is van mening dat in de eerste plaats het bestaande financiële instrumentarium optimaal benut moet worden, waaronder de EU-begroting, het Europese Herstelfonds (NGEU), het Innovatiefonds en de Europese Investeringsbank.
Komen er op termijn concrete voorstellen voor eurobonds of voor nieuwe permanente of tijdelijke noodfaciliteiten die met gemeenschappelijke schulden gefinancierd worden?
Dat is op voorhand moeilijk te voorspellen. In de brief van 6 september onderkent het kabinet dat de EMU de komende jaren kwetsbaar blijft voor economische schokken en financiële instabiliteit. Dit kan betekenen dat bij een uitzonderlijke schok in de toekomst opnieuw een roep kan ontstaan om tijdelijke crisisinstrumenten zoals voorzien in de EU-verdragen. Het kabinet heeft in beginsel het uitgangspunt dat het bestaande instrumentarium benut moet worden om te reageren op onvoorziene omstandigheden. Zoals aangegeven in de hierboven genoemde brieven zal het kabinet eventuele voorstellen voor mogelijke nieuwe crisisinstrumenten op hun merites beoordelen en daarbij kritisch kijken naar de noodzaak voor en tijdelijkheid van de geboden steun, de juiste besteding ervan en de gepaste (beleids-)voorwaarden waaronder steun verleend kan worden.
Deelt u de mening dat, met het delen van schulden, landen geen enkele noodzaak hebben om hun falende economieën te hervormen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de brief van 6 september 2022 is aangegeven, geven eurobonds waarbij structurele gemeenschappelijke financiering van overheidsschulden plaatsvindt naar mening van dit kabinet het risico dat de prikkel tot verstandig economisch beleid en begrotingsdiscipline minder wordt. Dat acht het kabinet onwenselijk.
Deelt u de mening dat het delen van schulden kan leiden tot een implosie van de euro omdat de dollar voor beleggers daardoor veel interessanter wordt? Zo nee, waarom niet?
Het risico dat deling van schulden zou kunnen leiden tot een implosie van de euro omdat de dollar daardoor interessanter zou worden, ziet het kabinet niet. Een van de voordelen die door voorstanders van eurobonds vaak worden genoemd is juist dat gezamenlijke Europese schuld aantrekkelijk zou zijn voor beleggers, omdat dit zou betekenen dat er een groot volume zeer liquide en daarmee makkelijk verhandelbaar Europees schuldpapier met een hoge kredietwaardigheid beschikbaar zou komen.
Voor het kabinet is dit echter geen doorslaggevend argument voor of tegen eurobonds. Zoals aangegeven in de bovengenoemde brieven is het uitgangspunt van het kabinet dat lidstaten zelf verantwoordelijk zijn voor begrotingsbeleid, de invulling van hun nationale begroting en daarmee de inzet van automatische stabilisatoren. Eurobonds passen niet binnen dat uitgangspunt.
Kunt u onomwonden uitspreken dat van het delen van schulden binnen de eurozone of het collectief maken van nieuwe schulden wat Nederland betreft geen enkele sprake kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de bovengenoemde brieven is het kabinet geen voorstander van een structurele gemeenschappelijke financiering van overheidsschulden via eurobonds. Zoals aangegeven in de brief van 6 september erkent het kabinet dat bij uitzonderlijke schokken opnieuw een roep kan ontstaan om nieuwe tijdelijke crisisinstrumenten die zijn toegesneden op de situatie. Het kabinet heeft in beginsel het uitgangspunt dat het bestaande instrumentarium benut moet worden. Het kabinet zal eventuele voorstellen voor mogelijke nieuwe crisisinstrumenten op hun merites beoordelen en daarbij kritisch kijken naar de noodzaak voor en tijdelijkheid van de geboden steun, de juiste besteding ervan en de gepaste (beleids-)voorwaarden waaronder steun verleend kan worden.
Deelt u de mening dat streng beleid, handhaving en strafmaatregelen, in de ruim twintig jaar dat de euro bestaat, nog nooit gewerkt hebben en een vertrek uit de eurozone daarom niet langer een taboe mag zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de brief van 4 maart 2022 over de Nederlandse inzet inzake het Stabiliteits- en Groeipact5 is het kabinet van mening dat de Commissie en de Raad te weinig in staat zijn gebleken om naleving van de regels te waarborgen en de regels consistent, transparant en voorspelbaar toe te passen.
Het kabinet is van mening dat de toekomst van Nederland in de eurozone ligt. Onderlinge afspraken over de overheidsfinanciën binnen de EU, zoals vastgelegd in het SGP, blijven derhalve van groot belang. Zij helpen om het begrotingsbeleid te coördineren en prikkelen lidstaten om verstandig beleid te voeren, met het oog op het waarborgen van de schuldhoudbaarheid. Het kabinet kiest er daarom voor om zich te blijven inzetten voor verbetering van de regels van het SGP. De kabinetspositie hierover is nader toegelicht in de kabinetsappreciatie van 28 november 2022 over de meest recente voorstellen van de Europese Commissie over de hervorming van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) en de Macro-Economische Onevenwichtigheidsprocedure (MEOP)6.
Zoals aangegeven in de brief van 6 september jl. acht het kabinet het in principe onwenselijk dat landen uit de eurozone treden als ze niet aan hun financiële verplichtingen kunnen voldoen. Dit zou grote uitstralingseffecten hebben op de rest van de eurolanden en kunnen leiden tot een crisis. Ordelijke herstructurering van schuld binnen de muntunie heeft in dit geval de voorkeur als drukventiel, hoewel ook daarbij reeds een groot risico op uitstralingseffecten en economische schade ontstaat.
Het Nederlandse meisje Insiya, die 6 jaar geleden is ontvoerd naar India |
|
Agnes Mulder (CDA), Lucille Werner (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de BNR uitzending: Nadia Rashid moet haar dochter al zes jaar missen: «Met kerst wordt het erger»?1
Ja, het is erg verdrietig dat de moeder van Insiya haar dochter al zo lang moet missen.
Kunt u aangeven welke acties er sinds mei 2022 zijn ondernomen om Insiya terug te laten keren naar Nederland?
De schrijnende zaak van Insiya heeft op zowel het Ministerie van Buitenlandse Zaken als het Ministerie van Justitie en Veiligheid onverminderd de aandacht. Het is verschrikkelijk dat haar moeder Insiya al zo lang moet missen. Nederland kaart op verschillende niveaus en op diverse manieren, de zaak bij de Indiase autoriteiten aan als dit voor de zaak van Insiya opportuun is. Daarbij wordt nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de uitvoering van het bevel van de Indiase rechter om het contact tussen de moeder en Insiya te herstellen. Ten aanzien van het afdwingen van de naleving van de uitspraak van het India Supreme Court voor contactherstel heeft de moeder van Insiya een contempt of court bij de Mumbai High Court ingediend. Ter bevordering van de justitiële samenwerking worden Nederlandse gerechtelijke uitspraken en ontwikkelingen gedeeld met de Indiase autoriteiten, en wordt aangedrongen op een snellere Indiase rechtsgang in de lopende zaken.
Welke toezeggingen over deze zaak heeft de president van India gedaan tijdens het staatsbezoek aan Nederland van 5 en 6 april 2022 en hoe is hier in de periode daarna door India uitvoering aan gegeven?
Nederland brengt deze zaak bij bilaterale gesprekken met India op, ook tijdens het inkomende staatsbezoek op 5 en 6 april 2022. Het belang dat moeder en dochter contact met elkaar kunnen hebben is wederom onderstreept. Daarop heeft India aangegeven dat er voor wat betreft de door de vader van Insiya aangespannen, en nog steeds openstaande rechtszaken niet in de lokale rechtsgang kan worden getreden, en nogmaals is benadrukt dat ten behoeve van contactherstel het van belang is dat de moeder van Insiya een contempt of court indient.
Heeft de premier tijdens de G20 top in Bali gesproken met de Minister president van India? Zo ja, heeft de premier toen ook deze zaak aangekaart bij de Indiase Minister president? En zo nee, is er dan in ieder geval tussen de delegaties van beide landen gesproken over deze zaak? En wat waren de uitkomsten van deze gesprekken?
Nee. De Premier heeft geen bilateraal onderhoud gehad met Premier Modi tijdens de G20. Ook op delegatieniveau heeft geen gesprek met India plaatsgevonden.
Heeft u de indruk dat India serieus meewerkt en meedenkt om tot een oplossing te komen?
In contacten op verschillende niveaus met de Indiase regering is door India aangegeven dat niet in de lokale rechtsgang kan worden getreden, net zoals dat in Nederland het geval zou zijn. Wel hebben Indiase gesprekspartners zich ingespannen om contactherstel tussen Insiya en haar moeder mogelijk te maken. Tot nu toe helaas zonder resultaat. Mijn medewerkers en ik blijven ons, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming, voor Insiya en haar moeder inspannen.
Hoe ziet het voortgangsproces rond de terugkeer van Insiya eruit; of moet worden geconcludeerd dat er op dit moment geen voortgang wordt geboekt?
Er is helaas op dit moment geen termijn te geven voor de terugkeer van Insiya. Dit is afhankelijk van de uitkomst van de juridische procedures in India. Met als doel hereniging van Insiya met haar moeder, blijven mijn medewerkers en ik, ons samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid inspannen voor Insiya en haar moeder.
Het ‘Report - Meeting with NL ministers Van der Wal, De Jonge, Harbers en Jetten’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het «Report – Meeting with NL ministers Van der Wal, De Jonge, Harbers en Jetten»?1
Ik ben bekend met het document.
Met welk doel bent u in gesprek gegaan met de Eurocommissaris?
Meerdere urgente maatschappelijke projecten, zoals die voor de energietransitie, duurzame industrie en woningbouw met bijbehorende infrastructuur staan momenteel onder druk; de huidige overbelasting van de natuur leidt ertoe dat er op dit moment zeer beperkt ruimte is voor nieuwe ontwikkelingen. De voortgang van woningbouwprojecten met bijbehorende infrastructuur, de ontwikkeling van duurzame industrie en de energietransitieprojecten (projecten ten behoeve van opwekking en transport van duurzame energie) zijn van groot van belang voor de verdere ontwikkeling van Nederland. Het kabinet werkt aan een aanpak die waarborgt dat de doelen op natuur, stikstof, water en klimaat worden gerealiseerd. Het duurt enige tijd voordat dit pakket aan maatregelen daadwerkelijk helemaal is uitgevoerd en effecten sorteert. Wij zijn in gesprek met de Eurocommissaris gegaan over de mogelijkheden voor toestemmingverlening met behulp van een ADC-procedure voor regionale pakketten van woningbouwprojecten en energietransitieprojecten, in het bijzonder gelet op de aanpak van stikstof en het pakket zoals het er ligt. Dat wil zeggen tijdens de interim--periode tot de aanpak verder in wetgeving is vastgelegd, richtinggevende gebiedsdoelen en gebiedsplannen zijn vastgesteld en alle maatregelen zijn uitgevoerd.
Waarom heeft u eerder in een debat gezegd dat toenmalig Minister Staghouwer ook bij dit gesprek aanwezig was, terwijl dit niet het geval was?2, 3
Per abuis heb ik inderdaad een bewindspersoon genoemd die niet deelnam aan de vergadering. Dat was onzorgvuldig van mij. Toenmalig Minister Staghouwer was inderdaad niet aanwezig. Voorafgaand aan de vergadering hebben de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en ik overigens wel een voorbereidend overleg gehad. Mogelijk is voor mij hieruit de verwarring ontstaan.
Hoe waarborgt u een adequaat evenwicht in de inzet gezien het feit dat de ministers die naar dit gesprek over stikstof zijn afgereisd allen een belang hebben bij de stikstofreductie die vanuit een sector moet worden geleverd waar de bewindspersoon dan weer net niet van aanwezig is?
Het onderwerp van de vergadering was de vraag naar de mogelijkheden voor toestemmingverlening met behulp van een ADC-procedure voor regionale pakketten van woningbouwprojecten en energietransitieprojecten, in het bijzonder gelet op de aanpak van stikstof en het pakket zoals het er ligt, en dus niet de stikstofreductie zelf. Ik was aanwezig als beleidsverantwoordelijke voor stikstof; de andere aanwezige Ministers vanuit hun beleidsverantwoordelijkheid voor de genoemde maatschappelijke opgaven. Met dien verstande dat de specifieke afwezigheid van een Minister niet afdoet aan de eenheid van kabinetsbeleid, en dat elke Minister namens het gehele kabinet spreekt.
Waarom is er in het gesprek niet gesproken over natuurherstel terwijl woningbouw, de daaraan gerelateerde benodigde infrastructuur én de energietransitie als problematisch voor het stikstofprobleem naar voren worden geschoven?
Zoals is aangegeven in antwoord op vraag 4, en zoals uit het verslag blijkt, was het onderwerp van de vergadering de vraag naar de mogelijkheden voor toestemmingverlening met behulp van een ADC-procedure van de Habitatrichtlijn voor regionale pakketten van woningbouwprojecten en energietransitieprojecten. Deze projecten zijn niet problematisch voor de stikstofproblematiek, zij ondervinden vertraging of vinden geen doorgang als gevolg van de stikstofproblematiek, terwijl energietranstieprojecten juist bijdragen aan de oplossing van deze problematiek.
Deelt u de mening dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in dat soort gesprekken moet zijn vertegenwoordigd, gezien het feit dat de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister voor Klimaat en Energie bij dit gesprek zijn geweest aangezien men vanuit die departementen juist stikstof uit de landbouw wil? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd?
Die mening deel ik niet. Dit gesprek zag specifiek op de mogelijkheden voor toestemmingverlening met behulp van een ADC-procedure van de Habitatrichtlijn voor de regionale pakketten van woningbouw en de energietransitieprojecten. Het gaat bij een ADC-procedure om aanvullende ruimte door natuurcompensatie. Daar is geen stikstof uit de landbouw voor nodig.
Verder was de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit niet aanwezig omdat hij destijds intensief bezig was met de onderhandelingen over de derogatie van de Nitraatrichtlijn voor 2022–2025.
Er is wel een gezamenlijke voorbereiding met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit geweest voor dit gesprek. Dit ook in het licht van de eenheid van kabinetsbeleid, zoals genoemd in vraag 4.
Hoe zijn de belangen vanuit de landbouw vertegenwoordigd en afgewogen gezien het feit dat in het gesprek uitsluitend wordt ingezet op stikstof vrijmaken vanuit de landbouw, waarvan die Minister toevallig niet aanwezig is?
Ik weerleg de onjuiste weergave van de insteek van het gesprek dat hier geschetst wordt. De inzet in het gesprek was het bespreken van de mogelijkheden voor toestemmingverlening met behulp van een ADC-procedure van de Habitatrichtlijn voor de regionale pakketten van woningbouw en de energietransitieprojecten. De Commissie neemt inmiddels niet meer voetstoots aan dat Nederland zijn stikstofemissie beperkt, dat vergt toelichting. Het maatregelenpakket als zodanig stond en staat echter niet ter discussie.
Kunt u aangeven of reductie van de veestapel toch een doel is geworden gezien het feit dat er steeds is gezegd dat dit nooit een doel op zich is, toch wordt aan de commissie 30 procent reductie ‘ beloofd’? Kunt u een onderbouwd antwoord geven?
Het reduceren van de veestapel is inderdaad geen doel op zich. Door de inzet van het indicatieve pakket van maatregelen van onder andere het stoppen van bedrijven en technische maatregelen, was de inschatting ten tijde van het gesprek niettemin dat de veestapel in de toekomst met ongeveer 30% zal krimpen. Dit is wat wij ook aangegeven hebben in het gesprek. Er is echter geen belofte gedaan over een reductie van 30% van de veestapel.
Hoe kan het dat natuurherstel, waarvan het kabinet het doet voorkomen dat dat de reden is dat we deze maatregelen nemen, geen onderwerp van gesprek geweest is?
Zie antwoord 5.
Van welke mogelijkheden en flexibiliteit die de Habitatrichtlijn (92/43/EEG) biedt, kan Nederland gebruikmaken en waarom wordt hier geen gebruik van gemaakt gezien het feit dat de Eurocommissaris dit aangeeft?
De Eurocommissaris doelde op de mogelijkheden die de ADC-procedure van de Habitatrichtlijn onder de daarbij gestelde voorwaarden biedt, waarbij, zoals de Eurocommissaris ook benadrukt, wel aan alle voorwaarden inclusief compenserende maatregelen moet zijn voldaan. De ADC-procedure is voor woningbouw juridisch gezien mogelijk, maar ook zeer complex. Er moet bijvoorbeeld voldoende ruimte zijn voor compensatie, de compenserende maatregelen moet functioneel zijn voordat de negatieve effecten optreden, en indien de compensatie buiten het Natura 2000-gebied plaatsvindt, volgt hierop aanwijzing van het compensatiegebied als Natura 2000-gebied. De mogelijkheden van RePower EU liggen overigens in de gedachte dat deze projecten een voorwaarde zijn om de emissies van de industrie en huishoudens te kunnen beperken door elektrificatie. Deze projecten dragen daardoor indirect bij aan natuurherstel en het beperken van de reductieopgaven in andere sectoren, mits toestemming kan worden gegeven voor de beperkte en meestal kortdurende emissie die deze projecten veroorzaken, hoofdzakelijk in de aanlegfase. Dit zogeheten «uitgesteld salderen» is juridisch nog niet goed uitgekristalliseerd maar zou reden kunnen zijn voor een ruimere uitleg van bepalingen van de Habitatrichtlijn.
Waarom omarmt u het aanbod van de Eurocommissaris niet en wat is er met dat aanbod gedaan gezien het feit dat hij wil ondersteunen bij de inzet op technische oplossingen?
De mogelijkheden om te kunnen voldoen aan de ADC-procedure voor individuele projecten zijn in de praktijk heel beperkt gebleken, in het bijzonder vanwege de vereiste compensatie. Zie ook het antwoord op vraag 10. Zowel voor de toepassing van de ADC-procedure, als voor «uitgesteld salderen», wordt gebruik gemaakt van het aanbod van de Commissie. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) doet in dat verband voorbereidend onderzoek naar de emissiereductie die de energietransitie bewerkstelligt, mits de daarvoor benodigde projecten niet stil komen te liggen omdat geen vergunning kan worden verleend vanwege de beperkte emissies, voornamelijk in de aanlegfase, die later worden gesaldeerd door de elektrificatie van installaties bij de eindgebruikers.
Wat heeft u met de informatie van de Eurocommissaris gedaan gezien het feit dat hij ook aangeeft dat de gestelde ambities, om een percentage onder de Kritische Depositie Waarde (KDW) te krijgen, door het kabinet wel erg ambitieus zijn en hij tevens openlijk twijfelt aan de modellenwerkelijkheid die in Nederland geldt?
Ik heb geen twijfel van de Eurocommissaris vernomen over de Nederlandse modellen. Tevens is de kritische depositiewaarde (KDW) niet besproken tijdens het gesprek. Wel benadrukte hij het borgen van de doelstellingen en de noodzaak van tussentijdse doelstellingen.
Dat de plannen ambitieus zijn betekent niet dat ze niet haalbaar zijn. Het beleid berust op wetenschappelijk onderbouwde modellen en data.
Wat voor reflectie is er gedaan op deze input van de Eurocommissaris?
Zoals aangegeven, hebben wij geen twijfel vanuit de Eurocommissaris vernomen over de Nederlandse modellen, en is de KDW niet ter sprake gekomen. Wij zijn het verder met de Eurocommissaris eens dat de plannen ambitieus zijn, dat de doelstellingen moeten worden geborgd en dat tussendoelen noodzakelijk zijn om het wettelijk beoogde resultaat te behalen. We hebben het gesprek als constructief ervaren.
Deelt u de mening dat de reductie van de veestapel dan niet per definitie noodzakelijk is?
Het stoppen van bedrijven en daarmee een krimp van de veestapel helpt bij het behalen van de doelen van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), maar er zijn ook andere maatregelen denkbaar. We zoeken steeds naar een breed gedragen aanpak. Zo zullen wij de Kamer begin dit jaar informeren over de provinciale doelen voor klimaat en natuur en de structurerende keuzes, tegelijk met de stikstofdoelen voor onder andere industrie en mobiliteit.
Kunt u deze vragen ruim voor het commissiedebat Stikstofproblematiek van 8 februari 2023 beantwoorden en met de Kamer delen?
U treft de beantwoording voor het commissiedebat aan.
De medische toestand van de in gevangenschap gehouden voormalig president van Georgië Mikheil Saakashvili |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht op POLITICO «Saakashvili fears for his life in Georgian detention»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht?
De inhoud van het POLITICO bericht is zorgelijk.
Kunt u bevestigen dat de gezondheid van Mikheil Saakashvili hard achteruit gaat en hij in levensgevaar is?
Een groep van artsen, opgericht door de Public Defender (ombudsman) van Georgië om de medische behandeling van Mikheil Saakashvili te monitoren, heeft Mikheil Saakashvili op 4 december 2022 onderzocht en één van hen heeft op 5 december 2022 opnieuw de kliniek bezocht waar Mikheil Saakashvili verblijft. In hun publieke rapportage van 6 december 2022 verklaren deze artsen dat de gezondheidssituatie van Mikheil Saakashvili aanzienlijk is verslechterd ten opzichte van het vorige bezoek in april 2022. De artsen omschrijven zijn gezondheidssituatie in het rapport als «ernstig».
De artsen concluderen ook dat Mikheil Saakashvili als patiënt alle beschikbare zorg in Georgië heeft ondergaan, maar dat zijn conditie niettemin snel achteruit gaat. Om onomkeerbare schade aan zijn gezondheid te voorkomen, bevelen de artsen aan dat «tijdige en fundamentele maatregelen» worden genomen.
Heeft u informatie om aan te nemen dat Mikheil Saakashvili vergiftigd is?
Ik heb geen andere informatie dan hetgeen naar buiten is gebracht door artsen en advocaten van Mikheil Saakashvili, waaronder de Amerikaanse arts die in het POLITICO bericht wordt genoemd.
Bent u in contact met de Georgische autoriteiten over de vrijlating van Mikheil Saakashvili?
De Nederlandse zorgen omtrent de gezondheid van Mikheil Saakashvili en het belang dat al zijn rechten, inclusief het recht op adequate medische zorg, worden gerespecteerd, worden consequent en regelmatig proactief aangekaart bij de Georgische autoriteiten, op zowel politiek als hoogambtelijk bilateraal niveau. Nederland kan zich echter niet mengen in de rechtsgang van een ander land. Dat geldt ook voor Georgië.
Op 8 december 2022 heeft de woordvoerder van de Europese Dienst voor Extern Optreden een verklaring uitgebracht, waarin wordt aangegeven dat de EU de recente, zorgwekkende rapporten over de verslechterende gezondheid van Mikheil Saakashvili nauwlettend volgt. Ook is hierin aangegeven dat de Georgische autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de gezondheid en het welzijn van Mikheil Saakashvili en dat zij alle noodzakelijke maatregelen moeten nemen opdat hij passende medische zorg kan ontvangen.
Bent u bereid een medische spoedevacuatie naar de EU voor te stellen aan de Georgische autoriteiten voor de voormalig president van Georgië? Zo ja, op welke termijn kan dit geregeld worden? Zo nee, waarom niet?
De Georgische rechtbank heeft momenteel een verzoek in behandeling van de advocaten van Mikheil Saakashvili om het vonnis uit te stellen c.q. de rechtsgang te onderbreken, waardoor Saakashvili zou kunnen vertrekken voor medische behandeling in het buitenland. Ook hier geldt dat Nederland kan zich niet kan mengen in de rechtsgang van een ander land.
Wat zouden de consequenties zijn voor de EU-kandidatuur van Georgië als Mikheil Saakashvili in gevangenschap door hongerstaking of vergiftiging zou omkomen?
De overgang van EU-perspectief naar EU-kandidaat-status voor Georgië is verbonden met de twaalf EU-prioriteiten voor Georgië. De situatie van Mikheil Saakashvili wordt daar niet expliciet in genoemd. Tegelijkertijd zijn de Georgische autoriteiten verantwoordelijk voor de gezondheid en het welzijn van Mikheil Saakashvili en het respecteren van al zijn rechten, inclusief toegang tot adequate medische zorg en een goede rechtsgang. Van alle (potentiële) kandidaat-lidstaten wordt verwacht dat zij tijdens het toetredingsproces het EU-acquis al zo veel mogelijk respecteren/overnemen. Respect voor mensenrechten is hier onderdeel van. Mocht een potentiële kandidaat-lidstaat zich verder af bewegen van de EU dan is het aan de Raad om hier eventueel consequenties aan te verbinden. Deze mogelijke consequenties variëren van het aanspreken van de (potentiële) kandidaat-lidstaat tot het omkeren van stappen in het toetredingsproces. De Raad besluit hierover met unanimiteit.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en met spoed beantwoorden?
Ja.
De Groene GGZ |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het initiatief «de Groene GGZ»?1
Ja, ik ben bekend met dit initiatief.
Welke concrete maatregelen worden er op dit moment genomen om de geestelijke gezondheidszorg (ggz) te verduurzamen?
Er is vanuit de rijksoverheid een brede inzet op verduurzaming in de gezondheidszorg, deze is ook gericht op de geestelijke gezondheidszorg (ggz).
Zo is op 4 november jl. de Green Deal «Samen werken aan Duurzame zorg» (GDDZ 3.0) getekend, hierin zijn nieuwe en betere afspraken over het verduurzamen van de zorg gemaakt. Deze Green Deal zet in op de verduurzamingstransitie in de zorgsector en maakt de acties voor de komende jaren concreter. De Nederlandse ggz is een van de ondertekenaars van de Green Deal.
Daarnaast zijn er diverse subsidieregelingen beschikbaar ten behoeve van verduurzamen en energiebesparing waar ook ggz aanbieders gebruik van kunnen maken. Een voorbeeld hiervan is de Duurzaam Maatschappelijke Vastgoed (DUMAVA) subsidie. Ook is voor de ggz-sector kennisdeling en advies beschikbaar over het verduurzamen van gebouwen en energiebesparing via het Expertisecentrum Verduurzaming Zorg (EVZ) en het ontzorgingsprogramma Maatschappelijk Vastgoed.
Bent u het ermee eens dat de inzet van natuur in de ggz een waardevolle aanvulling zou kunnen zijn om cliënten sneller te laten herstellen en een fijne en gezonde werkplek voor medewerkers te genereren? Zo ja, wat gaat u doen om initiatieven die de natuur koppelen aan de ggz, zoals de Groene GGZ, te steunen?
Het is aan de zorgprofessionals om te beoordelen of een dergelijke inzet een waardevolle aanvulling kan zijn op het huidige zorgaanbod en werkpraktijk. Zoals hierboven aangeven sluit een initiatief zoals de Groene GGZ in ieder geval goed aan bij één van de doelen van de eerder genoemde Green Deal «Samen werken aan duurzame zorg». Het bevorderen van de gezondheid van patiënten, cliënten en medewerkers is één van de vijf doelen van deze afspraken. Concrete activiteiten en stappen om deze afspraken uit de Green Deal uit te voeren worden in principe gefinancierd vanuit eigen middelen van organisaties.
Bent u bekend met het initiatief «Het Groene Perspectief» van de Groene GGZ?2
Ja, ik ben bekend met dit initiatief.
Bent u het ermee eens dat creatieve oplossingen, zoals het Groene Perspectief, een manier kunnen bieden om de druk op de specialistische ggz te verlichten? Zo ja, wat doet u om dergelijke oplossingen te steunen? Wat gaat u de komende tijd doen om dergelijke initiatieven te steunen?
«Het Groene Perspectief: van wachtlijst naar groene actie» is een werkwijze waarbij cliënten die op de wachtlijst staan gewezen worden op de mogelijkheden om in contact te komen met «groen», zoals meehelpen in de buurtmoestuin, het verzorgen van dieren of deelnemen aan wandelgroepen. Het is aan de zorgprofessionals in de specialistische ggz om te beoordelen of deze werkwijze de druk op de specialistische ggz zal verlichten.
Worden er op dit moment initiatieven voor de groene beweging in de ggz gesteund met financiële middelen vanuit de rijksoverheid? Zo ja, kunt u een overzicht leveren van hoeveel geld er per initiatief wordt besteed? Zo nee, zou u nader kunnen toelichten waarom hiervoor geen financiële middelen beschikbaar zijn gesteld?
Voor de werkwijze zoals beschreven in antwoord op vraag 5 vindt vanuit de rijksoverheid geen specifieke subsidiering plaats. In antwoord op vraag 7 zal ik een nadere toelichting geven op de manier waarop de afspraken uit de Geen Deal nader worden vormgegeven.
Kunt u een overzicht geven waaruit duidelijk wordt hoeveel budget er per afspraak is uit de Green Deal Duurzame zorg en waar dit geld aan wordt besteed?
In de brief van 4 november 2022 over Verduurzaming van de zorg3 heeft de Minister van VWS u geïnformeerd over de wijze waarop de afspraken uit de Green Deal «Samen werken aan duurzame zorg» opgepakt worden. De brancheorganisaties in de zorg, waaronder de Nederlandse GGZ, werken op dit moment aan sectorplannen voor de uitwerking en uitvoering van de afspraken. De plannen worden onderbouwd met een begroting waarin duidelijk wordt welke onderdelen de sector zelf ter hand neemt en voor welke onderdelen de brancheorganisaties aanvullende financiële ondersteuning vanuit de rijksoverheid aanvragen. In het voorjaar dienen deze plannen gereed te zijn. Op basis hiervan bespreken de brancheorganisaties en het Ministerie van VWS welke ondersteuning in operationeel en financieel opzicht nodig is en hoe die kan worden geleverd.
Het artikel 'Systeemfout in de financiering is een belangrijke oorzaak van dodelijke ggz-wachtlijsten' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Systeemfout in de financiering is een belangrijke oorzaak van dodelijke ggz-wachtlijsten»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het artikel en verschillende experts dat de oorzaak van lange wachtlijsten voor mensen met zware ggz-zorg in het systeem van risicoverevening ligt? Bent u het met deze conclusie eens?
In de Zorgverzekeringswet (Zvw) is vastgelegd dat zorgverzekeraars een zorgplicht hebben. Zij moeten borgen dat al hun verzekerden – dus ook mensen die zware ggz-zorg nodig hebben – tijdig de zorg kunnen krijgen die zij nodig hebben. Dat staat voorop. Daar waar de verzekeraars het signaal hebben afgegeven dat in de risicoverevening maatregelen nodig zouden zijn om hen beter te faciliteren in het dragen van hun verantwoordelijkheden voor zware ggz-patiënten, zijn die maatregelen na onderzoek en in overleg genomen. Zoals wij in antwoord 5 toelichten, is gekozen om zorgverzekeraars bij uitzondering beduidend minder risico te laten lopen over de kosten van de duurste ggz-patiënten. Bij uitzondering, omdat het uitgangspunt van de risicoverevening immers volledige risicodragendheid (ook wel «ex-ante» genoemd) door zorgverzekeraars is. Verminderde risicodragendheid verbetert weliswaar enerzijds de compensatie voor de groep in kwestie, maar gaat anderzijds ten koste van de doelmatigheidsprikkels voor zorgverzekeraars (en daarmee van de prikkels voor zorgverzekeraars om de betaalbaarheid van de zorg voor de premiebetaler te borgen). Er is hier sprake van een te bewaken balans.
Deelt u ook de conclusie uit het artikel dat risicoverevening minder goed werkt voor ggz-zorg dan bij andere types zorg, omdat nauwelijks te voorspellen is welke verzekerden ggz-kosten gaan maken en of dat hoge of lage kosten zullen zijn?
De risicoverevening is in beginsel een ex-ante systeem waarbij de bijdrage die een verzekeraar van de overheid ontvangt voorafgaand aan een jaar wordt bepaald op basis van de voorspelbare zorgkosten van zijn verzekerden. Er zijn aparte risicovereveningsmodellen voor ggz-kosten en voor overige Zvw-kosten. Het klopt dat de voorspelkracht van het ggz-model kleiner is dan die van het somatische model. Dat heeft ook meegespeeld bij de keuze om binnen de risicoverevening een uitzondering op het uitgangspunt van ex-ante te maken ten aanzien van zware ggz-patiënten. Het gaat hierbij om een ex-post maatregel waardoor de risicovereveningsbijdragen niet meer alleen afhangen van voorspelde zorgkosten, maar in het geval van zware ggz-patiënten voor een aanmerkelijk deel ook van daadwerkelijk gerealiseerde zorgkosten.
Wat gaat u doen om dit probleem rondom risicoverevening bij ggz-zorg aan te pakken? In hoeverre wordt het aanpakken van de problemen van risicoverevening in de ggz meegenomen in het Integraal Zorgakkoord (IZA), aangezien daarin forse ambities staan over het verkorten van de wachtlijsten in de ggz en voldoende aanbod van (zeer) complexe psychische zorg?
Omdat er per vereveningsjaar 2020 en vervolgens per vereveningsjaar 2021 al gerichte maatregelen zijn genomen, zien wij geen aanleiding tot verdere stappen binnen de risicoverevening die direct aangrijpen op de compensaties voor mensen die zware ggz-zorg nodig hebben. Wij hebben van de zorgverzekeraars zelf ook geen wensen in die richting ontvangen. Er is dan ook niets over opgenomen in het Integraal Zorgakkoord (IZA).
In het IZA zijn wel afspraken gemaakt over het verder blijven verbeteren van de risicoverevening, ter vermindering van over- en ondercompensaties voor groepen gezonde respectievelijk ongezonde verzekerden. Daarvan is de ggz uiteraard niet uitgesloten. Wij verwijzen naar de Kamerbrief «Definitieve besluitvorming risicoverevening 2023» van 13 september 2022 (Kamerstuk 29 689, nr. 1166) voor de onderzoeksagenda 2022/2023. Specifiek voor het ggz-model voorzien wij in voorbereiding op het vereveningsjaar 2025 (onderzoeksjaar 2023/2024) nog een onderzoek naar eventuele noodzakelijke aanpassingen van het ex-ante vereveningscriterium «Psychische diagnosekostengroepen» (DKG-G) omdat onder het Zorgprestatiemodel (ZPM) bepaalde data die nu gebruikt worden op termijn niet meer worden gegenereerd (terwijl er ook nieuwe data beschikbaar zijn die mogelijk benut kunnen worden). Tevens voorzien wij in de toekomst een breed onderzoek naar het ggz-model. Het is echter pas zinvol om nader onderzoek te doen naar mogelijke verbeteringen van het ggz-model als er daartoe voldoende data op grond van het ZPM beschikbaar is. Op zijn vroegst is dit in het onderzoeksjaar 2024/2025 het geval.
Kent u het onderzoek naar risicoverevening van PricewaterhouseCoopers uit 2019, waarin wordt becijferd dat verzekeraars voor de zwaarste ggz-patiënten structureel te weinig geld ontvangen? Zo ja, wat is er bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gedaan met de conclusies uit dit onderzoek? Kunt u in het antwoord ook reflecteren op de analyse uit het rapport dat de ingevoerde hogekostencompensatie de structurele tekorten voor verzekeraars op de zwaarste ggz-patiënten slechts zeer beperkt vermindert?2
Ja. Dit onderzoek heeft PricewaterhouseCoopers (PwC) in opdracht van het Ministerie van VWS uitgevoerd. Naar aanleiding ervan is in 2020 de hogekostencompensatie voor de ggz (HKC-ggz) ingevoerd. Dit is een ex-post maatregel binnen de risicoverevening, op basis waarvan zorgverzekeraars bij uitzondering op het ex-ante uitgangspunt beduidend minder risico zijn gaan lopen over de kosten van de duurste ggz-patiënten. De HKC-ggz werkt zo dat een verzekeraar na afloop van een jaar gecompenseerd wordt voor X% van de gerealiseerde ggz-kosten van verzekerden wiens ggz-kosten boven een drempelwaarde liggen, voor zover die kosten de drempelwaarde overschrijden. De drempelwaarde is daarbij zo vastgesteld dat voor Y% van de mensen met ggz-kosten de HKC-ggz van toepassing is. Hoe hoger de X en de Y, hoe minder risico zorgverzekeraars lopen over de kosten van de duurste ggz-patiënten.
PwC heeft vier mogelijke varianten voor de HKC-ggz onderzocht:
één met een compensatiepercentage van 75% en een drempelwaarde zodat de maatregel voor 0,5% van de verzekerden met ggz-kosten van toepassing is;
compensatiepercentage 90%, reikwijdte 0,5% verzekerden met ggz-kosten;
75%, 1%;
90%, 1%.
PwC stelt vast dat de varianten in oplopende mate de verevenende werking verbeteren ten opzichte van een situatie zonder HKC-ggz (waarbij zoals verwacht met name effect wordt gesorteerd op de compensaties voor ggz-patiënten met zeer hoge kosten), en maakt tegelijkertijd het punt dat beter compenseren gepaard gaat met slechtere doelmatigheidsprikkels voor verzekeraars. PwC geeft aan dat niet met statistisch en kwalitatief onderzoek kan worden onderbouwd welke variant de voorkeur verdient. Dit vergt volgens PwC een keuze, waarbij een afweging gemaakt moet worden tussen de genoemde voor- en nadelen. PwC beveelt wel aan om ieder geval een compensatiepercentage onder de 100% te kiezen.
In overleg met de zorgverzekeraars heeft de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport voor 2020 besloten om een HKC-ggz in te voeren met een compensatiepercentage van 75% en een drempelwaarde die jaarlijks zo vastgesteld wordt dat de maatregel voor 0,5% van de mensen met ggz-kosten van toepassing is. Per 2021 heeft de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport besloten het compensatiepercentage te verhogen naar 90% op basis van nieuwe inzichten en signalen uit de praktijk. Dit was onderdeel van de totstandkoming van het «Plan van aanpak toegankelijkheid en beschikbaarheid hoogcomplexe ggz», dat in 2020 op verzoek van de toenmalig Staatssecretaris van VWS is opgesteld door Zorgverzekeraars Nederland en de Nederlandse ggz, met als doel een betere toegang tot de ggz voor mensen met een hoogcomplexe zorgvraag.
Kent u het artikel «Het spook risicoselectie; ggz onverzekerbaar in het huidig stelsel», uit het Tijdschrift voor Psychiatrie van mei dit jaar? Zo ja, wat is er bij uw ministerie gedaan met de conclusies van dit artikel?3
Ja. Wij herkennen de geschetste problematiek en de daarbij gebruikte cijfers, als onderdeel van de beleidsdiscussie die al heeft geleid tot invoering en verhoging van de HKC-ggz. Hoe wij zijn omgegaan met de oplossingsrichting die naar aanleiding van de probleemanalyse is voorgesteld, beschrijven wij in antwoord 14.
Bent u het eens dat het onacceptabel is dat er een sterke financiële prikkel bestaat om zware ggz-patiënten te vermijden, zoals experts aangeven?
Zorgverzekeraars mogen zware ggz-patiënten niet weren (acceptatieplicht op grond van de Zvw) en zij moeten borgen dat deze mensen tijdig de zorg kunnen krijgen die zij nodig hebben (zorgplicht). De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) houdt toezicht op de zorgplicht en is in haar toezicht op de zorgverzekeringsmarkt bovendien scherp op het weren van verzekerden door zorgverzekeraars.
Voor zover de zorgverzekeraars concreet het signaal hebben afgegeven vanuit de risicoverevening belemmeringen te ervaren bij het dragen van hun verantwoordelijkheden voor zware ggz-patiënten, is daar op basis van onderzoek en overleg naar gehandeld met het creëren van de genoemde uitzondering in de risicoverevening voor ggz-patiënten met zeer hoge kosten.
Hierbij is het van belang dat een evenwichtige balans wordt bewaakt tussen enerzijds een zo goed mogelijke compensatie voor de desbetreffende groep, en anderzijds het behoud van voldoende doelmatigheidsprikkels voor zorgverzekeraars.
Hoe kijkt u naar de uitspraak in het artikel van DSW bestuursvoorzitter Aad de Groot dat «het daarom voor de portemonnee van de verzekeraar slecht is om een goede naam te hebben op ggz-gebied» en de uitspraak van voormalig VvAA-directeur Edwin Brugman dat «verzekeraars daarom stiekem selecteren»?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u nader toelichten waarop de schatting over de verliezen voor verzekeraars van zorgeconoom Richard van Kleef is gebaseerd? Kunnen zij verklaren waarom deze schatting zo ver ligt van de schattingen gemaakt door andere deskundigen, die de verliezen vele malen hoger inschatten? Bent u bereid nader onderzoek te doen om helderheid te scheppen over hoe groot de verliezen voor verzekeraars zijn?
In het onderzoek van PwC is inzichtelijk gemaakt in hoeverre groepen verzekerden werden ondergecompenseerd in 2019, dus vóór invoering van de HKC-ggz. Daaruit blijkt dat de gemiddelde ondercompensatie voor de top 0,5% verzekerden met ggz-kosten ongeveer € 100.000 bedraagt. PwC stelt dat de inzet van de HKC-ggz per definitie zorgt voor een sterke verbetering van dit beeld. Dat is gezien het doel en werking van de ex-post maatregel ook logisch. De cijfers waarop PwC zich in dezen baseert, zijn niet in het onderzoeksrapport opgenomen.
Let wel: het gaat hierboven om een vergelijking tussen voorspelde zorgkosten (op basis waarvan verzekeraars een risicovereveningsbijdrage ontvangen) en gerealiseerde zorgkosten, voor de mensen wiens ggz-kosten het hoogst zijn gebleken. Zo wordt deels een beschrijving gegeven van een regulier verzekeraarsrisico, namelijk het risico dat een verzekerde (veel) meer en/of zwaardere zorg nodig heeft dan voorzien. Hier staat tegenover dat er verzekerden zijn die (veel) minder en/of lichtere zorg nodig hebben dan voorzien. Zeer grote onvoorziene afwijkingen zijn daarbij vaak niet structureel van aard. PwC heeft in dat kader bijvoorbeeld inzichtelijk gemaakt dat van de top 0,5% verzekerden met ggz-kosten in 2016, in 2017 nog 14% tot die topklasse behoorde. In 2018 was daar 3,3% van over, in 2019 nog slechts 0,8%. In het verlengde heeft PwC in beeld gebracht wat in 2019 de gemiddelde ondercompensatie was voor de top 0,5% verzekerden met ggz-kosten in 2018. Die bedroeg zonder HKC-ggz ongeveer € 7.000 (mét de HKC-ggz € 6.000). Dat dit cijfer een stuk lager is dan de eerdere € 100.000 komt omdat de desbetreffende groep niet alleen mensen bevat die ten opzichte van hun kostenvoorspelling hogere ggz-kosten bleken te hebben, maar ook mensen die lage Zvw-kosten blijken te hebben gehad ondanks dat voor hen relatief veel en/of zware ggz-zorg werd voorspeld. Dit in tegenstelling tot de groep waarvoor de € 100.000 van toepassing is, waarin enkel mensen van het eerste type zitten, juist doordat er gekeken wordt naar de verzekerden wiens ggz-kosten over 2019 het hoogst zijn gebleken. Dat voor de top 0,5% verzekerden met ggz-kosten in 2018 per saldo voor 2019 een gemiddelde ondercompensatie overblijft, benadrukt natuurlijk wel dat er – naast toepassing van de HKC-ggz – gezocht moet blijven worden naar mogelijke verdere verbeteringen van het ex-ante risicovereveningsmodel voor ggz-kosten. Dat is deel van onze beleidsagenda.
Het wegnemen van (regulier) verzekeraarsrisico is geen doel van de risicoverevening. Het zou impliceren dat er ex-post wordt verevend op basis van gerealiseerde kosten. In antwoord 15 komen wij hierop terug.
Klopt het dat verzekeraars prijsafspraken maken om de verliezen op zware ggz-zorg te beperken? Wat vindt u hiervan? Bent u bereid hier onderzoek naar te laten uitvoeren?
In het huidige zorgstelsel kunnen zorgverzekeraars en ggz-aanbieders als private partijen zelfstandig afspraken met elkaar maken. Hier zijn wij niet direct bij betrokken. Het is ons wel bekend, onder meer door monitoring van de NZa, dat zorgverzekeraars afspraken maken met zorgaanbieders over omzetplafonds en hierbij soms ook een gemiddelde prijs per cliënt of behandeltraject hanteren om de zorgkosten (en daarmee de premie) betaalbaar te kunnen houden. Een afspraak over een gemiddelde prijs per cliënt is meestal gebaseerd op de historie van de aanbieder en geeft de aanbieder een prikkel om overbehandeling te voorkomen. Veel zorgverzekeraars hebben daarom in hun contracten met ggz-aanbieders (in onderlinge overeenstemming) een dergelijke bepaling opgenomen. Bij afspraken over een gemiddelde prijs per cliënt houden zorgaanbieders de ruimte om de ene cliënt langer en/of intensiever te behandelen dan de andere cliënt.
Daarnaast hebben verzekeraars de mogelijkheid om hogere prijzen per cliënt af te spreken met zorgaanbieders die kunnen laten zien dat zij gemiddeld zwaardere cliënten behandelen dan andere zorgaanbieders. Verzekeraars hebben immers vanuit hun zorgplicht een verantwoordelijkheid om te zorgen dat ook cliënten met hoge zorgkosten de zorg kunnen krijgen die zij nodig hebben.
Wij starten om bovenstaande redenen dan ook geen apart onderzoek naar deze afspraken, maar houden een vinger aan de pols bij het contracteerproces tussen aanbieders en verzekeraars. Tot slot is het belangrijk om te vermelden dat er ook zorgaanbieders zijn die geen contracten afsluiten. In die gevallen worden er dus ook geen aanvullende (prijs)afspraken gemaakt.
Hoeveel verzekeraars hebben hun restitutiepolissen voor ggz-zorg aangepast naar natura polissen? Hoeveel verzekeraars zijn gestopt met het aanbieden van restitutiepolissen voor de ggz? Kunt u een overzicht geven van de afgelopen vijf jaar?
Een restitutiepolis is een polis waarbij voor alle zorgsoorten een verzekering op basis van restitutie geldt. We spreken van een combinatiepolis als voor bepaalde zorgsoorten verzekering in natura geboden wordt en voor andere zorgsoorten verzekering op basis van restitutie.
Er zijn twee verzekeraars die in 2022 gezamenlijk vijf polissen aanboden waar ggz-zorg op basis van restitutie verzekerd was, en die deze polis in 2023 hebben omgezet naar een combinatiepolis waarbij de ggz-zorg vanaf 2023 in natura wordt geboden en dus niet meer verzekerd is op basis van restitutie. Er is ook een verzekeraar die in 2023 een nieuwe restitutiepolis heeft geïntroduceerd (de «bewust verzekerd» restitutiepolis van Care4Life/Eucare). In totaal worden door verzekeraars in 2023 zeven restitutiepolissen aangeboden.
De volgende tabel geeft een overzicht over de afgelopen vijf jaar van het aantal restitutiepolissen dat verzekeraars aanboden.
Jaar
2018
2019
2020
2021
2022
Aantal restitutiepolissen
20
21
17
15
11
Totaal aantal polissen
55
59
55
57
60
Voor een inhoudelijke reactie hierop verwijzen wij u naar de brief van 14 november 2022 naar aanleiding van het verzoek van uw Kamer om een reactie op signalen dat zorgverzekeraars brieven aan verzekerden sturen over het terugschroeven van tarieven van niet-gecontracteerde aanbieders van wijkverpleging en geestelijke gezondheidszorg naar 75% per 1 januari 2023 (Kamerstuk 29 689, nr. 1172).
Kunt u als Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nader toelichten welke concrete veranderingen u aan het model van risicoverevening heeft toegepast voor de ggz, op basis van het werk wat op jaarlijkse basis wordt verricht in samenwerking met onderzoeksbureaus, wetenschappers, zorgverzekeraars en het Zorginstituut Nederland?
Hiervoor verwijzen wij u naar de volgende eerder aan uw Kamer verzonden brieven, welke de besluitvorming ten aanzien van de risicoverevening 2019 tot en met 2023 weergeven:
Kamerstuk 29 689, nr. 918;
Kamerstuk 29 689, nr. 937;
Kamerstuk 29 689, nr. 1016;
Kamerstuk 29 689, nr. 1023;
Kamerstuk 29 689, nr. 1067;
Kamerstuk 29 689, nr. 1078;
Kamerstuk 29 689, nr. 1123;
Kamerstuk 29 689, nr. 1126;
Kamerstuk 29 689, nr. 1150;
Kamerstuk 29 689, nr. 1166.
Hoe kijkt u naar het artikel van Follow the Money waarin verschillende alternatieven worden genoemd om het probleem van risicoverevening in de ggz te vervangen – zo pleit sectiehoofd gezondheidseconomie Xander Koolman ervoor om de zware ggz uit de zorgverzekeringswet te halen en terug te brengen naar de Wet langdurige zorg (waar het eerder onder viel)? Wat zijn de voor- en nadelen?
De Wlz is sinds 2015 toegankelijk voor mensen die langer dan drie jaar ggz vanuit de Zvw krijgen en die in aanmerking komen voor voortgezet verblijf vanuit de Wlz (ggz-b). Na drie jaar voortgezet verblijf in de Wlz wordt met de cliënt opnieuw gekeken welk wettelijk kader aansluit bij de zorgbehoefte. Daarnaast is sinds 2021 de Wlz verruimd en is toegang mogelijk voor mensen met een psychische stoornis die 24 uurs zorg in de nabijheid nodig hebben. Het gaat hierbij om de meest intensieve zorg waarbij het perspectief op herstel en participatie voor de mensen die het betreft beperkt is. Ondanks de zwaarte van de zorg die nodig is, kan er nog steeds voldoende perspectief zijn op herstel. In de de Zvw, maar ook in de Wmo wordt anders dan in de Wlz uitgegaan van dit perspectief richting herstel en wordt de zorg zoveel mogelijk in de eigen omgeving van mensen ingericht.
Gelet op de financieringssystematiek, zou het overhevelen van zware ggz naar de Wlz betekenen dat zorgkantoren hier verantwoordelijk voor worden. Zorgkantoren zijn, in tegenstelling tot verzekeraars in de Zvw, niet-risicodragend. Een nadeel daarvan is dat het minder sterke doelmatigheidsprikkels geeft. Een ander nadelig effect is dat een zogenoemd schot ontstaat tussen lichtere ggz in de Zvw en zwaardere ggz in de Wlz. Dat zorgt voor coördinatieproblemen tussen zorgkantoren en verzekeraars en mogelijk ook afwentelproblematiek, mede omdat niet altijd duidelijk is of iemand zwaardere ggz nodig heeft, of dat lichtere ggz nog volstaat.
Tegenover dit nadeel staat wel het verdwijnen van schotten tussen zware ggz – nu in de Zvw – en langdurige ggz in de Wlz.
Hoe kijkt u naar het voorstel van onderzoeker Arnold van der Lee, die een alternatief vereveningsmodel voorstelt en dat voorstel besproken en onder de aandacht heeft gebracht van ambtenaren van uw ministerie en de deskundigen in de Werkgroep Risicoverevening (WOR) van uw ministerie?4
Er zijn zoals eerder gesteld al maatregelen genomen, waarbij een evenwichtige balans wordt bewaakt tussen enerzijds een zo goed mogelijke compensatie voor de duurste ggz-patiënten en anderzijds het behoud van voldoende doelmatigheidsprikkels voor verzekeraars. Wij hebben bedenkingen bij de betekenis van het betreffende voorstel voor onder meer de doelmatigheidsprikkels. Dat heeft ons doen besluiten om er geen nader onderzoek naar te doen. Hieronder lichten wij onze bedenkingen toe.
Het voorstel houdt in dat het huidige risicovereveningsmodel voor ggz-kosten verdwijnt, en dat de ggz-kosten uit de reguliere risicoverevening worden gehaald. In de plaats komt een systeem waarbij een verzekeraar voor een bepaald jaar (jaar t) per verzekerde een compensatie ontvangt die gebaseerd is op de ggz-kosten die in het jaar daarvoor (jaar t-1) gemiddeld genomen zijn gemaakt voor verzekerden van de verzekeraar waar de betreffende verzekerde in jaar t-1 een polis had (er wordt via opschaling gecorrigeerd voor de stijging van de totale ggz-kosten tussen jaar t-1 en jaar t). Deze systematiek brengt met zich mee dat de ggz-kosten die een zorgverzekeraar in jaar t-1 maakt, grotendeels bepalen hoe hoog zijn bijdrage voor jaar t zal uitkomen.
Jaarlijks kiezen immers veel verzekerden ervoor om bij hun verzekeraar te blijven. Afgelopen overstapseizoen was het overstappercentage ongeveer 8%. Zorgverzekeraars worden in die zin afgestraft als zij actief en effectief zijn in het beheersen van prijzen en volumes in de ggz en in het stimuleren van de juiste zorg op de juiste plek. Wij voorzien daarmee dus een vermindering van de doelmatigheidsprikkels ten opzichte van de huidige situatie.
Zou het ook een oplossing zijn om de verevening achteraf te doen, wanneer de kosten al bekend zijn? Kunt u een schets maken van de voor- en nadelen?
Als de verevening ten aanzien van zware ggz-patiënten na afloop van het jaar zou gebeuren, op basis van de gerealiseerde kosten van die patiënten, dan betekent dit dat zorgverzekeraars geen risico lopen over de betreffende kosten. Een dergelijke risicoloosstelling is mogelijk, maar gaat ten koste van de doelmatigheidsprikkels voor zorgverzekeraars. Dat heeft negatieve gevolgen voor de beheersing van de zorguitgaven (en daarmee voor de betaalbaarheid van de zorg voor de premiebetaler). Naar ons inzicht is er in zo’n situatie geen evenwichtige balans meer tussen enerzijds een zo goed mogelijke verevenende werking en anderzijds het behoud van voldoende doelmatigheidsprikkels voor zorgverzekeraars.
De totstandkoming van de Kamerbrief ‘Vrij en veilig onderwijs’ |
|
Senna Maatoug (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Herkent de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs zich in het beeld dat geschetst wordt in het artikel «Minister Wiersma negeerde adviezen ambtenaren over weekendscholen»?1 Herkent de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zich in het beeld dat naar voren komt?
Bij beslissingen met betrekking tot toekomstig beleid nemen wij de adviezen van onze ambtenaren altijd in overweging. Dat de adviezen niet per definitie op elk punt worden overgenomen, is uiteraard altijd onderdeel van zorgvuldige afweging.
In het coalitieakkoord zijn afspraken opgenomen: «wij grijpen sneller in bij (informele) onderwijsinstellingen en hun vertegenwoordigers die anti-integratief, antidemocratisch of anti-rechtsstatelijk opereren. We breiden de mogelijkheden om dat te doen uit en onderzoeken op welke manieren dat mogelijk is.»2 De afgelopen jaren kwamen verschillende verhalen aan het licht over serieuze misstanden in het informele onderwijs. Op dit moment is er geen vorm van toezicht op het informele onderwijs. Daar waar sprake is van ernstige signalen wil het kabinet dat in het vervolg wel kan worden ingegrepen.
Anders dan in sommige artikelen lijkt te worden beweerd, is het niet zo dat het voorgenomen toezicht in het informele onderwijs gericht is op een specifieke stroming. Juist niet. Het gaat om praktijken gericht op het bewust opzetten van kinderen tegen onze samenleving, ongeacht waar of door wie dat gebeurt. Het toezicht moet gelden voor die informele onderwijsinstellingen en hun vertegenwoordigers die zich daar schuldig aan maken.
De bewindslieden van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Binnenlandse Zaken, van Justitie en Veiligheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport waren intensief betrokken bij de totstandkoming van de brief. Hun adviezen hebben geleid tot diverse aanpassingen, zoals dat gebruikelijk is in interdepartementale afstemming. Vervolgens is de brief akkoord bevonden in de ministerraad en heeft het kabinet de brief verzonden.
Waarom is ervoor gekozen om de aanpak van vrije en veilige informele scholing aan te vliegen vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en niet vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)? Waarom is er ook in het coalitieakkoord hiervoor gekozen, door de ambities op dit vlak op te schrijven in de onderwijsparagraaf?
Kennis en expertise hierop bevindt zich voor een groot deel binnen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en binnen het professioneel netwerk waar OCW al jaren mee bekend is.
Waarom heeft de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs ervoor gekozen om het advies van zowel de Landsadvocaat als ambtenaren op verschillende ministeries om eerst onderzoek te doen naar de haalbaarheid van de gewenste maatregelen in de wind te slaan en het als besluit te presenteren? Is niet juist vanwege het punt van haalbaarheid het advies van de Landsadvocaat ingewonnen? In hoeverre was de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid akkoord met deze strategie?
Als kabinet laten wij uiteraard altijd de haalbaarheid van de gewenste maatregelen onderzoeken. Dit is een noodzakelijk onderdeel van ieder wetgevingstraject, en dus ook van dit traject. Er is juist advies bij de Landsadvocaat ingewonnen, na een expliciet verzoek van uw Kamer om te komen tot juridisering van het begrip problematisch gedrag.3
Wat de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, in lijn met het kabinet, wilde voorkomen, is dat het proces voorafgaand aan het wetgevingstraject vertraging op zou lopen. Het kabinet voelt namelijk grote urgentie om kinderen, hun ouders en leerkrachten in het (in)formele onderwijs handvatten te bieden om aan de bel te trekken als zij misstanden signaleren dan wel zelf meemaken, en wil hier snel op kunnen doorpakken en ingrijpen wanneer nodig. Uit het advies van de Landsadvocaat volgt dat dit, onder de juiste voorwaarden, mogelijk is. Het kabinet heeft dit in de brief duidelijk willen maken.
De brief is in de ministerraad akkoord bevonden en vanuit het kabinet verstuurd.
In de beslisnota van 20 september 2022 wordt beschreven dat de ministeries van Binnenlandse Zaken (BZK) als SZW principiële bezwaren hebben over het inzetten op wetgeving wanneer het gaat om de meldplicht evenals het aanwijzen van de Inspectie van het Onderwijs, kan uitgelegd worden wat er met deze bezwaren is gebeurd, aangezien nog steeds op beide plannen wordt ingezet in de Kamerbrief?
De discussiepunten die in de beslisnota van 20 september 2022 werden beschreven, betroffen de toon van de brief, het invoeren van een meldplicht, het aanwijzen van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) als toezichthouder en de mate waarin de kanttekeningen uit het advies van de Landsadvocaat in de brief zouden zijn weergegeven. Onder andere het Ministerie van BZK en het Ministerie van SZW geven aan dat de wetgeving binnen de grenzen van de Grondwet moet passen en geen wantrouwen moet uitstralen richting het veld. En dat deelt OCW uiteraard ook. Daarom is de meldplicht in het voorstel veranderd in een meldmogelijkheid en wordt er nauwkeurig gewerkt aan het realiseren van een vorm van signaalgericht toezicht. Hoe dan ook zal de wet alleen van toepassing zijn op organisaties waarover serieuze signalen binnenkomen. Het gros van het informeel onderwijs krijgt er dus nooit mee te maken, omdat zij goede en veilige scholing verzorgen die onze maatschappij beter en sterker maakt. Op 24 mei jl. heeft uw Kamer een brief ontvangen waarin de contouren van het wetsvoorstel uiteen zijn gezet.4 De voornaamste overweging omtrent de inspectie die hier van belang is, betreft de vraag of onderwijstoezicht en de uitgangspunten waarop dat is gebaseerd, past bij de kenmerken van informeel onderwijs als dat gericht is op – eventueel ook heimelijke – bewuste aantasting van centrale democratische waarden, om doeltreffend te kunnen zijn.
Kan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs uitleggen waarom hij in de Kamerbrief stelt dat hij conform het advies van de Landsadvocaat in gaat zetten op het aanwijzen van de Inspectie van het Onderwijs om signalen verder te kunnen verdiepen in geval van melding van antidemocratisch, antirechtstatelijk of anti-integratief onderwijs, terwijl dit in het advies van de Landsadvocaat enkel als mogelijkheid wordt genoemd waar nog forse vraagtekens worden gesteld wat betreft effectiviteit en een te zware last voor de inspectie?
In het advies draagt de Landsadvocaat de inspectie aan als mogelijke toezichthouder voor informeel onderwijs. Dit lijkt het kabinet een goede keuze: de inspectie beschikt over de benodigde expertise waar het aankomt op goed onderwijs en is een voor veel burgers vertrouwde en betrouwbare instantie. Natuurlijk brengt deze nieuwe taak voor de inspectie extra lasten met zich mee. Over de contouren van het wettelijke toezicht is de Kamer zoals gezegd op 24 mei jl. geïnformeerd. Wanneer wordt gesproken over informele onderwijsorganisaties die centraal toezicht behoeven, spreken we over een zeer beperkte groep die een uitzondering vormt op een vele malen grotere groep informele onderwijsorganisaties die doorgaans goed en veilig onderwijs geven.
Toezicht door de inspectie zal tevens signaalgericht plaatsvinden. Dit is ook een van de punten die is ingebracht door andere ministeries en is overgenomen.
In hoeverre neemt de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs de grote bezwaren mee die de Inspectie van het Onderwijs heeft kenbaar gemaakt op het gebied van uitvoerbaarheid en haalbaarheid van deze voornemens? Klopt het dat een aantal jaar geleden al onderzoek is gedaan naar het betrekken van de Inspectie van het Onderwijs bij dit toezicht en dat zowel de ministeries OCW als SZW toen concludeerden dat toezicht door de inspectie niet effectief en niet uitvoerbaar was? Wat is er sindsdien veranderd dat beide ministeries dit nu wel voornemens zijn?
In januari 2020 heeft RadarAdvies in opdracht van het Ministerie van SZW een verkenning uitgevoerd naar informele scholing en mogelijke anti-integratieve, antidemocratische en/of antirechtsstatelijke effecten van deze scholing. In het eindrapport werd ook de rol van de inspectie als mogelijke toezichthouder op informeel onderwijs besproken. Die rol werd in het rapport nergens onuitvoerbaar genoemd. Wel uitte de inspectie haar twijfels bij de effectiviteit van het toezicht en dus bij de proportionaliteit van een rol voor haar als toezichthouder. Daarbij werden twee opties voor toezicht besproken: risicogericht toezicht en toezicht op basis van zelfrapportage.
Op basis van de twijfels van de inspectie en inschattingen ten aanzien van de juridische haalbaarheid en proportionaliteit maakten de toenmalige Ministers van SZW en Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media de keuze om de mogelijkheid niet te gaan realiseren. De Kamer is daar vervolgens middels een aantal oproepen kritisch over geweest en vroeg om nadere actie.5 Dit kabinet maakt de keuze dan ook dat nu wel te doen. Dit gebeurt in lijn met een toezegging aan de Kamer in 2021, naar aanleiding van een «oproep om uitvoering te geven aan een motie aangenomen om de inspectie een rol te geven in toezicht op informeel onderwijs». Omwille van de uitvoerbaarheid werd voorgesteld om de inspectie een risicogerichte taak te geven, waardoor zij op basis van signalen risicogericht onderzoek kan doen.6 Dit punt is verder uitgewerkt in een brief aan uw Kamer van 24 mei jl. Naar verwachting is het slechts een zeer beperkt aantal informele onderwijsinstellingen die de inspectie hierop zal moeten toetsen, verreweg de meeste informele onderwijsinstellingen verrichten immers goed en veilig werk.
Hoewel de inspectie nog steeds zorgen heeft over de juridische haalbaarheid en proportionaliteit van het wetsvoorstel, is het kabinet ervan overtuigd en ook gemotiveerd om dat onder de juiste voorwaarden en nodige toerusting van de inspectie vorm te geven. De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs neemt de aanhoudende zorgen van de inspectie in de verdere uitwerking van het wetsvoorstel mee.
In de beslisnota van 20 oktober 2022 wordt beschreven dat het Ministerie van SZW bezwaren heeft over het inrichten van een meldpunt zonder wettelijk kader, zonder duidelijke definities en zonder een bevoegde instantie die follow-up kan geven aan de meldingen, kan uitgelegd worden waarom dit meldpunt inmiddels al wel is opgericht ook al ontbreken zowel de duidelijke definities, als het wettelijk kader, als een bevoegde instantie die follow-up kan geven aan de meldingen? Wat is er gebeurd met de bezwaren van het ministerie SZW op deze punten?
Het meldpunt Veilig leren buiten school bestaat sinds begin vorig jaar en is in de Kamerbrief Veilig en vrij onderwijs van 4 maart 2022 al aangekondigd, toen nog onder de naam «Postbus veilige les».7 In die Kamerbrief werd het meldpunt geïntroduceerd als tijdelijke faciliteit met als functie «om signalen te verzamelen over informeel onderwijs waar antirechtsstatelijke zaken voorkomen». Een meldpunt met deze informatieve functie kon ook zonder nieuw wettelijk kader en een eigen instantie voor follow-up worden gerealiseerd.
Het belang dat het Ministerie van SZW hecht aan de privacy van melders en derden onderschrijft de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs. De zorgen hieromtrent zijn door de ambtenaren meegenomen bij de uitwerking van de postbus. Het webformulier vermeldt duidelijk het doel van het meldpunt en is zo ingericht dat de privacy van de melder en degene over wie een signaal wordt afgegeven gewaarborgd blijft. Zo wordt er alleen gevraagd naar het probleem en de instelling, en er staat expliciet op vermeld dat het ministerie geen persoonsgegevens wil ontvangen. Ook staat er dat de gegevens van de melder en eventuele derden na verwerking van het signaal worden verwijderd. Wat betreft de follow-up in deze fase van het meldpunt: voor zover signalen binnenkomen die opvolging behoeven, wordt dat conform de doorzendplicht van de Algemene wet bestuursrecht doorgezet naar het bevoegde bestuursorgaan. Dit betekent dat in het geval van een ernstige situatie de melding wordt doorgezet naar een bestuursorgaan die de juiste stappen kan ondernemen.
Hoeveel meldingen zijn er tot nu toe binnen gekomen bij het meldpunt en van welke aard waren deze meldingen? Wat wordt er vervolgens met deze meldingen gedaan?
Bij de postbus zijn momenteel 27 meldingen binnengekomen met informatie over misstanden in het onderwijs. De meerderheid daarvan gaat over misstanden binnen het reguliere onderwijs, drie meldingen gaan over misstanden binnen het informele onderwijs. De komende tijd zal de mogelijkheid om misstanden te melden breder en beter onder de aandacht worden gebracht. Daarbij zal duidelijker worden gemaakt voor welke signalen het meldpunt precies bedoeld is zodat er minder berichten binnenkomen waarvoor het meldpunt niet is bedoeld.
Momenteel dient het meldpunt alleen voor het Ministerie van OCW om zicht te krijgen op zorgelijke signalen binnen het informeel onderwijs. Het is de ambitie dat op den duur vanuit een bevoegde instantie ook kan worden gereageerd op zorgelijke signalen.
Op welke manier gaat de komende tijd gezocht worden naar een afgebakende definitie van informele scholing? Welke partijen worden daarbij betrokken? Hoe wordt de conclusie van de Minister van Sociale Zaken over de Turkse taalscholen, en het ontbreken van signalen van ongewenste beïnvloeding daarin meegenomen2?
Als onderdeel van de ontwikkeling van een wettelijk kader voor toezicht op informeel onderwijs was een nadere afbakening van de definitie noodzakelijk. Daarom hebben we de afgelopen maanden in samenwerking met verschillende experts en belanghebbenden goed nagedacht over wat we verstaan onder informeel onderwijs. Partijen die we hierin hebben meegenomen zijn bijvoorbeeld andere ministeries, uitvoerende partijen als de Inspectie van het Onderwijs, wetenschappelijke experts, ervaringsdeskundigen en veldpartijen zelf. Bij het komen tot een definitie hebben we gewaakt voor ongeoorloofd onderscheid.
Voor wat betreft de Turkse taalscholen: zoals het Ministerie van SZW uw Kamer al eerder heeft gemeld zijn er op basis van onderzoek, gesprekken met de Turkse overheid en diverse organisaties in Nederland geen signalen van ongewenste beïnvloeding ten aanzien van door de Turkse overheid gesubsidieerde taallessen. Uitgangspunt van het wetsvoorstel is ook dat daar waar geen signalen zijn van misstanden, geen onderzoek gedaan wordt door de inspectie.
Hoe we de definitie van informeel onderwijs verder hebben afgebakend hebben we uiteengezet in de Kamerbrief over de voortgang van de beleidsagenda informeel onderwijs, die op 24 mei jl. aan de Tweede Kamer is aangeboden.9
Hoe kijken beide ministers naar de aangifte3 die is gedaan door islamitische organisaties tegen de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs naar aanleiding van de Kamerbrief?
De zorgen die er leven worden altijd serieus genomen en het is belangrijk dat we met elkaar in gesprek blijven. De afgelopen maanden hebben de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en zijn ambtenaren daarom veel gesprekken gevoerd met informele lesorganisaties en hun vertegenwoordigers, waaronder ook vertegenwoordigers van de islamitische organisaties die de aangifte hebben gedaan.
Op 24 maart jl. informeerde de Procureur-Generaal van de Hoge Raad de Minister van Justitie en Veiligheid dat hij geen aanknopingspunten zag voor een strafrechtelijk opsporingsonderzoek naar aanleiding van de aangifte. Het kabinet hoopt dat de discussie verder in onderlinge dialoog kan plaatsvinden.
Een gesprek met de Eilandsraad van Sint Eustatius |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Wieke Paulusma (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Klopt het dat er binnen de pilot met direct doorverwijzen, die is gestart vanaf de derde week van november 2022, alleen wordt doorverwezen naar het ziekenhuis op Sint Maarten, dat slechts beperkte faciliteiten heeft en vaak niet de behandeling kan geven die nodig is? Zo nee, waar wordt dan naartoe doorverwezen? Zo ja, waarom alleen naar Sint Maarten?
De pilot directe verwijzingen is gestart op 21 november 2022 en houdt in dat de verwijzingen op een zelfde manier worden georganiseerd als op Bonaire. Huisartsen op Bonaire verwijzen direct naar het lokale ziekenhuis Fundashon Mariadal (FM) zonder tussenkomst van de medisch adviseur van Zorg en Jeugd Caribisch Nederland (ZJCN). Sint Maarten Medical Center (SMMC) is het aangewezen ziekenhuis voor Saba en St. Eustatius. Huisartsen op Saba en St. Eustatius kunnen in het kader van de pilot nu direct doorverwijzen naar SMMC. De nieuwe werkwijze wordt geëvalueerd na zes maanden met een tussentijdse evaluatie na drie maanden. Voor de verwijzingen naar andere zorgbestemming op Curaçao, Sint Maarten, Aruba, Colombia en Nederland (derdelijnszorg) is afgesproken dat het zal blijven gaan zoals gewoonlijk op initiatief van de behandelend specialist. Dit is gelijk op zowel Bonaire als Saba en St. Eustatius.
Klopt het dat er geen goedkeuring komt als een arts bijvoorbeeld doorverwijzing naar Columbia adviseert? En zo ja, waarom wordt het advies van de arts niet gevolgd?
Alle verwijzingen worden getoetst aan de Regeling Aanspraken Zorgverzekering BES (RAZ-BES) waarin aangegeven staat aan welke voorwaarden een verwijzing moet voldoen. Afkeuring geschiedt alleen indien de verwijzing daaraan niet voldoet. Belangrijk uitgangspunt bij dat bij de doorverwijzingen wordt gehanteerd is «zo dichtbij mogelijk als kan en verder weg als het moet».
Klopt het dat er mensen zijn overleden door «lack of handling»?
Nee.
Wat is de reactie van u op de vele klachten dat medische informatie verloren gaat en dat deze dus niet meer vindbaar is in dossiers c.q. niet aanwezig is bij overdracht?
Het verloren gaan van medische informatie moet zoveel mogelijk voorkomen worden. Specialisten en huisartsen zijn onderling verantwoordelijk voor het delen van medische informatie over patiënten. Ter verbetering van de digitale gegevensuitwisseling onderzoek ik de mogelijkheden van een (regionaal) elektronisch patiënten dossier en op welke vlakken aansluiting gevonden kan worden op lopende ontwikkelingen in Europees Nederland.
Kunt u aangeven welke afspraken op 10 oktober 2010 onder leiding van de heer Bernard ter Haar van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn gemaakt, aangezien de indieners berichten ontvangen dat het toen goed was geregeld en er adequate doorverwijzingen waren?
Wij kunnen niet nagaan op welke afspraken u doelt. De heer Bernard Ter Haar kan geen afspraken gemaakt hebben namens het Ministerie van VWS, omdat hij niet werkzaam geweest is binnen het Ministerie van VWS.
Hoeveel meldingen heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ontvangen van zorginstellingen/zorgprofessionals c.q. van burgers over inadequate gezondheidszorg? Kunt u een overzicht over de laatste 5 jaar geven?
In de wetgeving voor Caribisch Nederland is geen meldingsplicht voor calamiteiten beschreven zoals in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De IGJ stimuleert zorgaanbieders wel om incidenten en calamiteiten te melden om hiervan te kunnen leren en/of te verbeteren. Ook kunnen bijvoorbeeld burgers en medewerkers van zorginstellingen via het Landelijk Meldpunt Zorg of het Meldpunt IGJ een melding doen of een signaal doorgeven. In totaal heeft de IGJ in die periode 13 meldingen en signalen ontvangen. Deze meldingen en signalen kunnen betrekking hebben op de kwaliteit of de organisatie en bekostiging van de zorg of op specifieke gebeurtenissen in of rond de zorg.
Hoe is de vertegenwoordiging van de IGJ georganiseerd in Caraïbisch Nederland?
Het toezicht op de gezondheidszorg en jeugdhulp op Caribisch Nederland is onderdeel van het reguliere toezicht van de IGJ, met aandacht voor de bijzondere situatie op de eilanden. Het toezicht krijgt op vergelijkbare manier invulling, dus met regelmatige gesprekken en inspectiebezoeken.
Klopt het dat op Bonaire patiënten wel dialyse krijgen onder toezicht van een verpleegkundige, maar dat wordt gesteld dat dat niet mogelijk is voor Sint Eustatius? Zo ja, wat is uw toelichting hierop?
Op Bonaire is er een dialysecentrum, dat onderdeel is van FM, waar dialyse wordt uitgevoerd door een gespecialiseerd dialyse verpleegkundige, onder verantwoordelijkheid van een nefroloog.
Hemodialyse is op St. Eustatius niet mogelijk. De mogelijkheden voor peritoneale dialyse voor St. Eustatius is onderzocht op initiatief van het ziekenhuis (SEHCF) op St. Eustatius in samenwerking met SMMC en Curaçao Medical Center (CMC). Tevens heeft het Amsterdam UMC een onafhankelijke toets gedaan naar deze vorm van dialyse op St. Eustatius. De conclusie is dat er onder strikte voorwaarden peritoneale dialyse op St. Eustatius mogelijk zou kunnen plaats vinden. Op dit moment vinden er gesprekken plaats tussen ZJCN, SEHCF en SMMC over de wijze waarop deze vorm van dialyse op een veilige wijze plaats zou kunnen vinden op St. Eustatius.
Het bericht ‘Kennis in kinderopvang over wat te doen na misbruik en mishandeling schiet tekort’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kennis in kinderopvang over wat te doen na misbruik en mishandeling schiet tekort»?1
Ja.
Bent u in overleg met de sector over hoe dit probleem zo effectief mogelijk aangepakt kan worden? Zo nee, bent u bereid om dit te doen?
Ja, ik ben in overleg met de brancheorganisaties om de kennis over de
meld-, overleg- en aangifteplicht (hierna: MOA) te vergroten. Een eerste stap is door de Inspectie van het Onderwijs (hierna: IvhO) gezet door het verspreiden van een flyer «Vertrouwensinspecteurs voor onderwijs en kinderopvang: een luisterend oor en een goed advies».2 Verder voeren de brancheorganisaties overleg met elkaar en met hun leden over hoe de twijfels en aarzeling in het handelen rondom de MOA kunnen worden aangepakt.
Is de Inspectie van Onderwijs (de inspectie) in overleg getreden met de relevante veldpartijen om te bezien hoe dit probleem opgepakt kan worden? Zo nee, bent u bereid om de inspectie aan te sporen dit op korte termijn te doen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, heeft de inspectie een flyer uitgegeven. Deze bevat uitleg van de MOA en de rol van de vertrouwensinspecteur. De flyer is verstuurd naar alle houders en locatiemanagers van kindercentra, houders van gastouderbureaus en besturen van scholen. Via de website van de IvhO blijft de mogelijkheid bestaan om de flyer door een ieder te downloaden. Ook zal de IvhO met mij meewerken aan het opstellen van informatiemiddelen gericht op specifieke doelgroepen om de bekendheid rondom de MOA te vergroten zoals hierna is genoemd in het antwoord op vraag 4.
In de themaverdieping in het Landelijk rapport gemeentelijk toezicht kinderopvang 2021 is naar voren gekomen dat in de sector en in het toezicht de alertheid op de bekendheid van de MOA in de sector scherper kan.3 Uit de themaverdieping blijkt dat een deel van de verbeterslag die kan worden gemaakt bij GGD GHOR Nederland ligt, namelijk vertaling van de wettelijke voorwaarden naar de items in de inspectierapporten. GGD GHOR Nederland gaat, in samenspraak met de VNG, dit jaar wetteksten en de vertaling daarvan in de itemlijsten naast elkaar leggen om te onderzoeken welke verbetering kan bijdragen aan beter toezicht op de MOA.
Een ander deel ligt bij de IvhO en GGD GHOR Nederland samen, namelijk het door de IvhO bevorderen van de deskundigheid bij GGD’en over de kennis van de MOA en de vertrouwensinspecteur. De IvhO en GGD GHOR Nederland organiseren hiervoor reeds een jaarlijkse themadag. Sinds 2022 is dit aangevuld met digitale opfriscursussen en een vragenuur die meerdere keer per jaar georganiseerd worden. In 2022 heeft de IvhO bij alle GGD’en geïnventariseerd of zij behoefte hebben aan deskundigheidsbevordering over de vertrouwensinspecteur en de MOA. Bij de GGD’en die daar behoefte aan hebben, zal de vertrouwensinspecteur in 2023 een bezoek brengen. Het toezicht op de MOA draagt bij aan bewustwording van de MOA bij de houders.
De IvhO onderhoudt daarnaast contacten met de branchepartijen. De IvhO heeft bijvoorbeeld een presentatie over de vertrouwensinspecteur verzorgd en input geleverd aan aanbieders van trainingen over grensoverschrijdend gedrag. De IvhO besteedt in deze contacten aandacht aan de noodzaak tot kennisbevordering en zal dit blijven doen.
Hoe zet u zich, samen met de sector, in om de bekendheid van de meld-, overleg- en aangifteplicht (moa) te vergroten? Welke stappen bent u specifiek voornemens te zetten om de bekendheid over het belang van de moa te vergroten onder stagiaires en vrijwilligers?
Ik heb bij de branchepartijen navraag gedaan waar specifieke behoefte ligt omtrent het vergroten van de bekendheid van de MOA. Hieruit is gebleken dat met name informatiefolders gericht op specifieke doelgroepen geschikt zouden zijn. Ik ga deze dan ook dit jaar laten maken en verspreiden. Vervolgens zal bekeken worden in hoeverre er behoefte is aan aanvullende middelen, zoals informatiefilmpjes of infographics.
In de informatievoorziening zal gericht aandacht worden besteed aan wat er specifiek verwacht wordt van (en wat de verschillen zijn voor) houders en medewerkers in de kinderopvang, gastouders, stagiaires en vrijwilligers. Ook in de nieuwsbrief van SZW zal ik aandacht besteden aan de MOA.
Naast het vergroten van de bekendheid voeren, zoals hierboven aangegeven, de brancheorganisaties overleg met elkaar en met hun leden over hoe de handelingsverlegenheid kan worden aangepakt.
Wordt er momenteel voldoende aandacht in de opleidingen besteed met betrekking tot de omgang met situaties waarin er misbruik of mishandeling plaatsvindt? Zo nee, hoe kan dit beter geïntegreerd worden in de relevante opleidingen?
In de twee meest gangbare opleidingen gericht op de kinderopvang, namelijk Pedagogisch medewerker kinderopvang en Gespecialiseerd pedagogisch medewerker, is kennis van relevante wetgeving standaard onderdeel van de opleiding. Dit omvat de Wet kinderopvang, AVG en Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. De MOA is onderdeel van de Wet kinderopvang.
Overigens hebben de grootste examenleveranciers in zorg- en welzijnsopleidingen in het mbo geven aan dat de MOA niet standaard expliciet aan bod komt in de examinering. In voorkomende gevallen is het wel onderdeel bij toetsing van het «pedagogisch klimaat», «professionele ontwikkeling en kwaliteit» en «leven en ontwikkelen in een veilige sfeer».
Heeft u een specifieke aanpak om de bekendheid over het belang van de moa te vergroten in de gastouderopvang en kleine aanbieders van kinderopvang? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze groep aanbieders niet achterblijft in het naleven van de moa?
De informatie over de MOA zal de gastouderopvang en de kleine aanbieders ook bereiken. De in antwoord 2 genoemde flyer is naar alle houders en locatiemanagers van kinderopvangorganisaties verstuurd, waaronder de gastouderbureaus. Uit de wet volgt dat het gastouderbureau alle aangesloten gastouders op de hoogte moet brengen van de MOA en de kennis ervan in stand houdt en bevordert. Zoals aangegeven in antwoord 4, zal in de informatievoorziening om de bekendheid verder te vergroten, gericht aandacht besteed worden aan wat er van een houder, gastouder, vrijwilliger, stagiaire en medewerker verwacht wordt. Ik blijf mij hiervoor inzetten.
Het bericht ‘ETZ verhoogt zorgdrempel, ziekenhuis is geen supermarkt’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «ETZ verhoogt zorgdrempel, ziekenhuis is geen supermarkt»?1
Ja.
Wat vindt u van het voornemen van het Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis (ETZ) om de zorgdrempel te verhogen? Steunt u deze nieuwe beleidslijn? Zo ja, kunt u hiervoor uw overwegingen geven?
Mijn inschatting is dat het ETZ een drempel wil opwerpen voor het verlenen van niet medisch noodzakelijke zorg. Dat vind ik vanuit het perspectief van toegankelijkheid en betaalbaarheid een verstandig initiatief. Daarbij wil ik de indruk wegnemen dat met dit interview een nieuwe weg wordt ingeslagen. De verschillende veldpartijen waarmee ik in het kader van het Integraal Zorgakkoord (IZA) in gesprek ben zijn allen doordrongen van de noodzaak ervan.
Kunt u reflecteren op het «probleem» van «zelfredzame en veeleisende» zorgvragers, waaraan door het ETZ gerefereerd wordt? Wat is, naar uw mening, de reden dat steeds meer mensen het heft in eigen handen nemen en zorg «eisen»?
Er is niet één oorzaak aan te wijzen voor deze ontwikkeling. Recent is een signalement uitgebracht over «wensgeneeskunde».2 Een nieuw fenomeen is het zeker niet. In 1964 werd er in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde reeds melding gemaakt van veeleisende patiënten.3
Denkt u niet dat de stelselmatige bezuinigingen op de Nederlandse zorg en de uitholling van het zorgstelsel die daarmee gepaard is gegaan mede heeft geleid tot een populatie die in toenemende mate gefrustreerd is over dat zorgstelsel en over het feit dat zij vaak lang moeten wachten op zorg, moeten vechten voor een verwijzing, en/of niet de zorg krijgen die zij nodig hebben?
Nee dat denk ik niet. Er is immers geen sprake van stelselmatige bezuinigingen.
Is het niet onrealistisch om van burgers te verwachten dat zij zelf een inschatting kunnen maken op basis van de symptomen die zij ervaren, aan de hand waarvan zij medische zorg verzoeken? Hoe moet een leek weten of diegene slechts «gewoon rugpijn» heeft die vanzelf over gaat, of een MRI-scan nodig heeft voor nader onderzoek?
Huisartsen of medisch specialisten kunnen patiënten, wanneer daar een indicatie voor bestaat, (door)verwijzen naar een ziekenhuis. Burgers hoeven dus geen eigen afweging te maken.
Hoe verantwoord is het om patiënten zorg te ontzeggen, zonder dat duidelijk is of hun klachten ernstig zijn en/of nader onderzoek behoeven? Hoe groot is het risico dat hierdoor (ernstige) diagnoses worden misgelopen?
Het is aan de verwijzende huisarts of medisch specialist om die risico’s te vermijden door de medische noodzaak tot verwijzing zo scherp mogelijk te bepalen.
Hoe reflecteert u op de grote druk op de huisartsen, die daardoor vaak maar weinig tijd hebben om patiënten te zien en aan goede diagnostiek te kunnen doen, ten opzichte van de voorgenomen verhoging van de drempel voor onderzoek/behandeling in het ziekenhuis? Ontstaat hierdoor niet een nog grotere, noodgedwongen, prikkel bij huisartsen om patiënten dus maar niet door te verwijzen en daarmee mogelijk (te lang) te laten rondlopen met potentieel zorgwekkende symptomen?
Ik herken het vraagstuk van de grote werkdruk van huisartsen en ben daarover met hen in gesprek. Huisartsen hebben geen eigen belang bij niet, later of juist versneld doorverwijzen van hun patiënt.4
Heeft u cijfers met betrekking tot de hoeveelheid medisch niet-noodzakelijke handelingen die nu in ziekenhuizen worden verricht? Hoe wordt bepaald of een handeling «niet-noodzakelijk» is/was?
Ik beschik niet over kwantitatieve gegevens. Zie mijn antwoord op vraag 11 voor mijn reactie op het onderscheid tussen noodzakelijk versus niet noodzakelijk.
Aangezien preventie een belangrijke pijler is voor goede, efficiënte en zuinige gezondheidszorg, is het dan niet juist van belang om triage aan de voorkant van het zorgtraject zo gedegen mogelijk te maken, teneinde meer invasieve en kostbaarder medische handelingen in een later stadium te voorkomen, ook als dat betekent dat wellicht een percentage handelingen uiteindelijk onnodig zal blijken te zijn geweest?
Ik vind de term preventie hier ongelukkig gekozen. Maar als ik in plaats daarvan «het terugdringen van medisch niet noodzakelijke verwijzingen» mag lezen, onderschrijf ik het belang daarvan.
Weet u in hoeverre zorgverzekeraars een rol spelen in het opwerpen van een hogere zorgdrempel, aangezien het resultaat daarvan ook zal zijn dat zij minder hoeven te vergoeden?
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht jegens hun verzekerden. Om daaraan te voldoen zullen zij vanuit hun rol als zorginkopers in gesprek gaan met zorgaanbieders om de daarvoor noodzakelijke zorg te contracteren. Met het oog op de (toekomstige) toegankelijkheid van noodzakelijke zorg voor hun verzekerden hebben zij hier een rol in te spelen.
Is er een afwegingskader waarbinnen zorgvragen in de toekomst worden geclassificeerd als «medisch niet-noodzakelijk» en wat zijn hiervoor de criteria? Wordt hiervoor bij alle zorgverleners een uniforme aanpak uitgerold en zo ja, op welke manier gaat dat gebeuren?
Ja, zo’n kader is er namelijk de richtlijnen van huisartsen5 en medisch specialisten6. Juist met het oog op de niet-noodzakelijke zorg zijn er daarnaast ook «beter-niet-doen» lijsten voor huisartsen7 en medisch specialisten8 gekomen.
Spelen financiële overwegingen mee bij het honoreren van bepaalde zorgvragen en/of diagnostiek, in zowel negatieve, als positieve zin? Worden zorgvragen voor mogelijke aandoeningen waar zorgorganisaties/verleners/verzekeraars potentieel aan kunnen verdienen sneller gehonoreerd dan zorgenvragen die geen geld opleveren? Zo ja, hoe verantwoordt u dat en op basis van welke criteria zal dit worden gedaan? Zo nee, kunt aantonen dat financiële belangen geen rol spelen?
Bij het bepalen van het behandelbeleid bij zorgvragen is de medische noodzaak en wat er medisch kan en (door de patiënt) gewenst is bepalend. Uiteraard spelen financiële overwegingen een rol als het gaat om de keuze uit medisch gelijkwaardige behandelmodaliteiten. Dan is in principe het goedkoopste alternatief preferent. Ik lees in het interview echter vooral het streven om door juiste keuzes de toegankelijkheid van noodzakelijke zorg te borgen.