De veroordeling van Nobelprijswinnaar Muhammad Yunus in Bangladesh |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat in Bangladesh op 1 januari de 83-jarige Muhammad Yunus, die in 2006 de Nobelprijs voor de Vrede won vanwege zijn werk ten behoeve van de allerarmsten van zijn land, is veroordeeld tot een celstraf van zes maanden na beschuldigingen van het overtreden van arbeidswetten?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat in augustus 2023 een groep van 180 wereldleiders, onder wie 108 Nobelprijswinnaars, inclusief Barack Obama, voormalig secretaris-generaal van de VN Ban Ki-moon en vele (voormalig) leiders van Europese landen, in een open brief aan de Minister-President van Bangladesh hun zorg hebben uitgesproken over de vervolging van Yunus?2 Zo ja, wat vindt u ervan dat hier geen gehoor aan is gegeven?
Ja, ik ben bekend met de inhoud van deze brief. Het kabinet onderschrijft het belang van ruimte voor het maatschappelijk middenveld en de bescherming van mensenrechtenverdedigers, in het bijzonder voor duurzame en inclusieve groei in Bangladesh. Daarnaast heeft Nederland zich meerdere malen uitgesproken voor eerlijke en vrije verkiezingen. De EU heeft hierover verschillende verklaringen3 4 gepubliceerd. Het kabinet steunt deze verklaringen.
Deelt u de zorg die in de open brief wordt beschreven ten aanzien van de bedreigingen voor de democratie en de mensenrechten die in Bangladesh zijn waargenomen? Zo nee, waarop baseert u dit inzicht? Zo ja, in hoeverre heeft u vertrouwen dat de aankomende nationale verkiezingen van 7 januari wel op een vrije en eerlijke manier zullen verlopen?
Nederland monitort de ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten en ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Bangladesh nauwgezet. Nederland spreekt hier zowel bilateraal als in EU verband over met de Bangladeshi autoriteiten. De EU spreekt zich ook kritisch uit over de situatie in Bangladesh, zoals ook recentelijk over het verloop van de verkiezingen middels een verklaring van EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell. Daarnaast ondersteunt Nederland verscheidene maatschappelijke organisaties in Bangladesh.
Ten aanzien van de nationale verkiezingen op 7 januari in Bangladesh heeft Nederland zich op meerdere niveaus uitgesproken voor vrije en eerlijke verkiezingen en het belang van een vrij maatschappelijk middenveld benadrukt. Dit is besproken tijdens onder andere de politieke consultaties met Bangladesh in mei 2023 en tijdens een bilateraal gesprek tussen mijn collega Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Bangladeshi Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de AVVN 2023 in New York.
Bent u het eens met organisaties als Amnesty International die beschrijven dat de meer dan 150 rechtszaken tegen Muhammad Yunus gezien moeten worden als een misbruik van de arbeidswetten en het rechtssysteem en een vorm van politieke vergelding voor zijn werk en afwijkende meningen?3 Zo nee, waarop baseert u deze inzichten?
Nederland intervenieert niet in de rechtsgang van andere landen. Nederland heeft wel op verschillende niveaus zorgen geuit over de scherpe toename van het aantal arrestaties van critici van de zittende regering.
Heeft de Nederlandse overheid zich al publiekelijk uitgesproken tegen de veroordeling van Muhammad Yunus? Zo ja, wanneer en met welke woorden? Zo nee, deelt u de mening dat dit zo snel mogelijk moet gebeuren, het liefst nog voor de nationale verkiezingen van 7 januari?
Nederland intervenieert niet in de rechtsgang van andere landen en heeft zich dus niet publiekelijk uitgesproken tegen de veroordeling van Muhammad Yunus.
Het bericht 'Grote zorgen bij medewerkers GGD Noord- en Oost-Gelderland: ‘Ik heb zoiets nog nooit eerder meegemaakt’' |
|
Sarah Dobbe |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het beeld dat in het artikel wordt geschetst door medewerkers van GGD Noord- en Oost-Gelderland over de huidige staat van de GGD’en in deze regio?1
Het beeld van onrust binnen de organisatie dat in het artikel wordt geschetst, gaf mij reden tot navraag en overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten en GGD Noord- en Oost-Gelderland. Ik heb van GGD Noord- en Oost-Gelderland (GGD NOG) begrepen dat er anonieme bronnen zijn die dit geschetst hebben en dat daarom de precieze informatie niet geverifieerd kan worden. GGD NOG geeft zelf aan dat deze signalen al ouder zijn, zoals wordt aangegeven in het artikel. GGD NOG heeft aangegeven de afgelopen periode grote stappen gezet te hebben om de basis weer op orde te maken en daar de komende periode ook op te blijven inzetten. Het medewerkersonderzoek van november 2023 laat bijvoorbeeld ook zien dat GGD NOG goed scoort op sociale veiligheid: medewerkers geven aan zich veilig te voelen op hun werk. Daarnaast heeft GGD NOG verschillende medische functies inmiddels structureel ingevuld waarmee de continuïteit is gewaarborgd.
Tevens heb ik bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) navraag gedaan naar deze signalen. Van de IGJ heb ik vernomen dat zij in september 2022 signalen ontving over de structurele personeelstekorten bij de afdeling Infectieziektebestrijding (IZB) van deze GGD. Naar aanleiding hiervan heeft de IGJ in de periode oktober 2022 tot en met november 2023 nauwgezet zicht gehouden op de actuele situatie bij de afdeling IZB, de maatregelen die op korte en middellange termijn werden genomen door de Directeur Publieke Gezondheid (DPG) en het effect van deze maatregelen op de feitelijke situatie bij de afdeling IZB. Medio november 2023 concludeerde de IGJ dat de maatregelen die waren genomen tot verbeteringen bij de afdeling IZB hadden geleid. Wel was de uitvoering van de IZB kwetsbaar en is dit nog steeds een punt van zorg. De IGJ blijft hierover, alsook over de signalen die recent in de media zijn verschenen, in gesprek met de DPG.
Is het bekend of bij GGD’s in andere regio’s vergelijkbare signalen zijn? Wordt hier onderzoek naar gedaan? Zo nee, ziet u op basis van deze berichtgeving aanleiding om onderzoek te doen bij de andere GGD’s in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Wet publieke gezondheid (Wpg) is vastgelegd dat gemeenten op regionaal niveau gezamenlijk een gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) instellen. Het algemeen bestuur van de GGD, dat bestaat uit wethouders van de gemeenten in een regio, stuurt de directeur Publieke Gezondheid (DPG) aan. Hiermee is de rol van de GGD wettelijk geborgd via gemeenten. De financiering loopt via het Gemeentefonds en daarmee ligt het opdrachtgeverschap van de GGD’en voor deze taken ook primair bij de gemeenten.
Ik heb uit GGD-regio’s of via de GGD GHOR NL geen vergelijkbare signalen ontvangen. Vanwege de gekozen verantwoordelijkheidsverdeling in het stelstel ziet VWS geen rol voor zichzelf om dergelijk onderzoek op te pakken. Voor zover ik weet, zien gemeenten vanuit hun autonome rol als opdrachtgever richting GGD’en ook geen aanleiding een onderzoek te starten.
Hoe groot was het verloop van GGD Noord- en Oost-Gelderland vanaf 2020 tot nu, uitgedrukt in cijfers en uitgesplitst naar reden voor vertrek?
Ik heb GGD Noord- en Oost-Gelderland (GGD NOG) gevraagd naar deze cijfers, maar zij concludeerden dat hier geen adequaat beeld van te schetsen is, aangezien er veel tijdelijke krachten hebben gewerkt aan de coronacrisis. De cijfers geven daarom een vertekend beeld. Op het hoogtepunt van de coronacrisis waren er 1.500 extra mensen aan het werk; in het najaar 2023 had GGD NOG ca. 340 medewerkers (ca. 225 fte). Dit is ongeveer vergelijkbaar met het aantal medewerkers van voor de coronacrisis.
Wat is uw reactie op de opmerking: «Vroeger ging het over mensen, nu alleen maar over geld», die aan het eind van het artikel gemaakt wordt door een medewerker?
Aangezien deze opmerking anoniem is gemaakt, kan ik hier niet dieper op ingaan, omdat ik niet kan verifiëren wat hiermee precies wordt bedoeld.
Hoe hoog was de gemeentelijke financiering voor GGD Noord- en Oost-Gelderland van 2015 tot nu uitgesplitst per jaar?
In onderstaande tabel vindt u een overzicht van de gemeentelijke financiering aan GGD NOG. Dit bedrag betreft taakveld 7.1 uit de Wet PG met uitzondering van jeugdgezondheidszorg 0–4 jarigen. Voor de gemeente Apeldoorn wordt vanaf 2017 jeugdgezondheidzorg 0–18 jarigen niet meegenomen.2
2023
835.111
€ 14.158.341
2022
831.319
€ 12.623.483
2021
827.802
€ 12.135.291
2020
824.162
€ 11.693.169
2019
820.759
€ 11.108.227
2018
817.453
€ 10.385.697
2017
812.262
€ 10.302.308
2016
812.224
€ 11.124.369
2015
811.298
€ 11.114.105
Erkent u dat bepaalde mensen niet meer de zorg krijgen waar zij recht op hebben door deze problemen bij de GGD’s? Kunt u uw antwoord toelichten?
GGD’en zijn een uitvoeringsorganisatie die voor meerdere partijen diensten leveren. Naast de financiering vanuit gemeenten ontvangen individuele GGD’en ook gelden via andere kanalen, zoals ZonMW, kennisinstellingen of uit private middelen. In een rapport van AndersonElffersFelix «GGD in beeld» dat in 2017 in opdracht van het Ministerie van VWS is uitgevoerd, is nagegaan welke taken de GGD’en uitvoeren en welke capaciteit hiervoor beschikbaar is. (Kamerstukken II 2016–2017, 32 620, nr. 277.) Uit dit rapport bleek dat destijds landelijk circa 50% van de financiering van GGD’en uit vaste gemeentelijke bijdragen kwam. De gemeentelijke bijdrage is vaak op basis van een bedrag per inwoner. De overige middelen die GGD’en ontvangen, zijn afkomstig van contractafspraken, subsidies en de markt. Uit navraag bij de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heb ik geen signalen ontvangen waaruit blijkt dat de wettelijke taken die door de GGD’en uitgevoerd moeten worden niet kunnen worden gegarandeerd. Gelet op de signalen, wil ik met de VNG bespreken of onderzoek nodig is om een landelijk beeld te krijgen.
Kunt u een schatting geven van hoeveel mensen door deze situatie bij de GGD Noord- en Oost-Gelderland niet meer gegarandeerd zijn van goede zorg? Welke type zorg heeft het meest te lijden onder deze problemen en welke mensen worden naar schatting het meest getroffen door deze situatie? Welke stappen gaat u als Staatssecretaris ondernemen, eventueel in samenwerking met de gemeenten, om ervoor te zorgen dat deze mensen zo spoedig mogelijk geholpen worden?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 6, heb ik geen aanwijzingen dat de zorg niet gegarandeerd is. Overigens wordt, naast de inzet op preventie, in het kader van pandemische paraatheid de infectieziektebestrijding (IZB) bij de GGD’en versterkt. In 2023 en 2024 is in totaal ruim 75 mln. beschikbaar voor het versterken van de IZB en pandemische paraatheid bij de GGD’en. Vanaf 2025 is ongeveer 44 miljoen structurele financiering beschikbaar om hierop voort te bouwen.
In hoeverre relateert u de genoemde problemen in dit artikel aan het financieringsprobleem bij de GGD’s, zoals die eerder naar voren is gebracht in de initiatiefnotaNu investeren in de GGDvan de leden Van Gerven en Hijink?2
Zoals ambtsvoorgangers Minister van VWS De Jonge, Minister voor medische zorg en sport Van Ark en Staatssecretaris volksgezondheid Blokhuis in reactie op de initiatiefnota in hun brief van 9 juli 2021 aangaven (Kamerstuk 35 758, nr. 3), is het lastig te beoordelen of de financiering van de GGD’en passend is bij de taken die ze hebben. Het zoeken van de juiste intensiteit van
taken en de bijbehorende financiering is een iteratief proces van onderhandelingen tussen professionele uitvoeringsdiensten en bestuurders, in dit geval de gemeenten. Zie ook mijn antwoord op vraag 10.
Deelt u de mening dat GGD’s een essentiële rol hebben als het gaat om het terugdringen van sociaaleconomische gezondheidsverschillen? Welke gevolgen verwacht u als gevolg van de problemen bij de GGD’s ten aanzien van doel om sociaaleconomische gezondheidsverschillen terug te dringen?
GGD’en zijn een van de partijen die een belangrijke rol hebben op het gebied van het verminderen van sociaaleconomische gezondheidsachterstanden, met name op het gebied van kennis en advisering. De aanpak van gezondheidsachterstanden is complex en niet eenvoudig op te lossen omdat ze vaak samenhangen met andere problemen, zoals armoede, schulden en een slechte leefomgeving. Daarom is een brede aanpak met inzet van verschillende partijen nodig. Met het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) krijgen gemeenten structureel financiële ondersteuning om een integrale aanpak van gezondheid en gezondheidsachterstanden vorm te geven. Hierbij spelen GGD’en een belangrijke rol als kennisadviseur. In het GALA zijn afspraken tot en met 2025 gemaakt over het versterken van de GGD’en in deze rol als kennisadviseur.
Deelt u de mening dat deze problemen niet als incidenten moeten worden beschouwd, maar voortkomen uit een systeem en dat dus structurele oplossingen nodig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Individuele GGD’en ontvangen – naast de financiering van gemeenten – ook gelden via andere kanalen, zoals ZonMw, kennisinstellingen, zorgverzekeraars of uit private middelen. Om die reden kunnen incidenten mijns inziens niet direct toegeschreven worden aan het systeem van de publieke gezondheid. Wel noem ik de twee rapporten die in 2023 zijn uitgebracht door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving. Deze rapporten dienen als belangrijke uitgangspunten voor de toekomst van de publieke gezondheid.
De inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft in de winter van 2022/23 bij de GGD’en een beeld opgehaald van de stand van zaken op dat moment. Dit heeft geleid tot het rapport GGD’en werken toegewijd aan herstel publieke gezondheid.4 Centraal in de bezoeken van de IGJ stond de vraag welke stappen worden gezet om de versterking vorm te geven en welke knelpunten en risico’s er zijn. De inspectie doet ook aanbevelingen voor versterking van de publieke gezondheidszorg. Zij geeft aan dat het goed zou zijn de samenwerking met regionale zorgpartijen te versterken en dat een samenhangende aanpak tussen landelijk, regionaal en lokaal beleid en uitvoering nodig is. Ook geeft de Inspectie aan dat de GGD benut moet worden voor een stevigere inbedding en dat het belangrijk is te investeren in een GGD voor aantrekkelijker werkgeverschap. Voor dit laatste punt geeft de GGD ook een aantal adviezen in haar rapport, zoals aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden of het vak meer onder de aandacht brengen bij studenten geneeskunde en verpleegkunde. Ook noemt de Inspectie het belang van taakherschikking en verschuiving en de aandacht voor innovatie die nodig is.
Op 18 april jongstleden heeft de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) het advies Op onze gezondheid5 over de publieke gezondheid gepubliceerd, waarin ook de noodzaak van een versterking van de slagkracht van GGD’en wordt aangehaald. Dit advies is op 23 mei 2023 aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 32 793, nr. 693). Zoals ik op 28 augustus 2023 in mijn beantwoording op Kamervragen van het lid Van Esch (PvdD) over het opnemen van gezondheidsdoelen in de wet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 3443) heb aangegeven, is een reactie op het advies van de RVS aan het volgende kabinet.
Op dit moment ben ik met veldpartijen in gesprek over de toekomst van de publieke gezondheid. Naast de doorlopende opgaven zoals de vaccinatiegraad, bevolkingsonderzoeken en de infectieziektebestrijding staat Nederland voor een aantal belangrijke opgaven, zoals het verminderen van gezondheidsachterstanden, het bevorderen van mentale gezondheid en het zorgen voor een gezonde leefomgeving. Hiervoor is een goedwerkend stelsel van publieke gezondheid essentieel. De samenwerking tussen Rijk, het RIVM, gemeenten, JGZ-organisaties en GGD’en staat niet stil. Door alle spelers wordt hard gewerkt aan de publieke gezondheid op zowel landelijk, regionaal als lokaal niveau.
Desalniettemin is er zoals gezegd de afgelopen periode ook een aantal kritische rapporten verschenen die het huidige stelsel van publieke gezondheid onder de loep nemen en oproepen tot verder nadenken over deze toekomst van de Publieke Gezondheid. De publieke gezondheid heeft een stevig fundament nodig om goed in te kunnen spelen op de maatschappelijke uitdagingen die er liggen. Dit vergt een visie op het stelsel van de Wet Publieke Gezondheid, de samenhang met andere wetten (Wmo, Wlz, Zvw, Jeugdwet) en ook een goede samenwerking met andere departementen.
Om beter voorbereid te zijn op een volgende pandemie wordt de Wpg in tranches aangepast. De inhoud van de tranches komt voort uit het beleidsprogramma pandemische paraatheid, waarbij gebruik is gemaakt van evaluaties van en lessen tijdens de bestrijding van de covid-19-pandemie.
Daarnaast gaan we dit jaar aan de slag om op verschillende thema’s die de publieke gezondheid aangaan verdieping aan te brengen en zo te werken aan het genoemde stevige fundament. Dit doen we in samenspraak met relevante partijen, zoals GGD GHOR NL, DPG-en van GGD’en, JGZ-uitvoerders en de VNG. Daarbij zullen ook dwarsdoorsnijdende onderwerpen aan bod komen, zoals het vraagstuk rondom de centrale of decentrale aansturing of de slagkracht van GGD’en. Ik verwacht dat mijn opvolgers zich verder over dit vraagstuk zullen buigen en knopen zullen doorhakken.
Welke stappen gaat u als Staatssecretaris, eventueel in samenwerking met de gemeenten, ondernemen om van deze GGD’s weer gezonde organisaties te maken?
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 10 heb aangegeven, zal ik de komende periode met relevante partijen in gesprek gaan over de toekomst van de publieke gezondheid en nagaan welke beleidsimpulsen er nodig zijn om het systeem toekomstbestendig te houden. Ik vertrouw erop dat een nieuw kabinet deze input meeneemt bij het maken van eventuele beslissingen hieromtrent.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja, zie hierboven.
Het artikel 'Veiligheidsregio gebruikte jarenlang Chinese apparatuur ondanks spionagerisico’s' |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Veiligheidsregio gebruikte jarenlang Chinese apparatuur ondanks spionagerisico’s»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht «Veiligheidsregio gebruikte jarenlang Chinese apparatuur ondanks spionagerisico’s.
Deelt u de opvatting dat het vanuit het perspectief van nationale veiligheid onverantwoord is om Chinese routers en switches te gebruiken binnen het netwerk van vitale instellingen?
Zoals eerder is aangegeven in onder meer het Cybersecuritybeeld Nederland2 en het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 23 is in algemene zin bekend dat statelijke actoren gebruik maken van supply-chain aanvallen via toeleveranciers, digitale dienstverleners of veelgebruikte software. Er kunnen aanvullende risico’s zijn als dergelijke toeleveranciers, dienstverleners en software afkomstig zijn uit landen met een offensief cyberprogramma tegen Nederland. Het is echter niet per definitie zo dat het gebruik van hard- en software uit deze landen risico’s met zich meebrengt. Om dit te kunnen beoordelen is onder meer het proces waarvoor de hard- en software wordt gebruikt relevant en bijvoorbeeld ook de manier waarop dit binnen organisaties gebruikt wordt. Routers en switches zijn onderdeel van de netwerkinfrastructuur van organisaties en om eventuele risico’s van het gebruik hiervan te kunnen duiden, prioriteren en beheersen is het van belang te bepalen welke rol de routers en switches hebben in deze infrastructuur. De risico’s zijn bijvoorbeeld mogelijk groter als ze onderdeel zijn van de data/informatieverwerking van de organisatie of specifieke (vitale) processen ondersteunen. Ook is relevant of het land waar de leverancier uit afkomstig is wetgeving kent die burgers en bedrijven verplichten mee te werken met de overheid. Een solide risicoanalyse en risicomanagementproces zijn nodig om eventuele passende maatregelen te kunnen nemen.
Het is in dat verband van belang dat organisaties zich bewust zijn van mogelijke risico’s in de toeleveringsketen, dit meenemen in hun inkoop- en aanbestedingsprocessen en waar nodig een risicoanalyse uitvoeren. Het kabinetsbeleid schrijft daarom voor dat nationale veiligheidsoverwegingen meegewogen worden bij de inkoop en het gebruik van producten en diensten bij de Rijksoverheid, lokale overheden en vitale aanbieders. In de Kamerbrief Uitvoering moties Rajkowski van 17 april 2023 wordt dit beleid nader toegelicht4. Het uitgangspunt is bij iedere inkoopopdracht risico’s voor de nationale veiligheid in kaart te brengen en hier waar nodig gepaste maatregelen op te treffen. Ter ondersteuning van dit beleid is in 2018 en 2019 instrumentarium ontwikkeld dat organisaties mogelijkheden biedt bij het maken van een risicoanalyse en het treffen van maatregelen. Dit instrumentarium is recent geactualiseerd5. Deze instrumenten worden beschikbaar gesteld voor en actief verspreid onder vitale aanbieders. Tevens wordt doorlopend ingezet op bewustwording bij vitale aanbieders over het signaleren van risico’s in het inkoopproces.
Daarnaast kunnen organisaties gebruik maken van de handreiking Omgaan met risico’s in de toeleveringsketen van het Nationaal Cyber Security Centrum. Deze publicatie geeft publieke en private organisaties handvatten om zicht en grip te krijgen op risico’s die voortvloeien uit de toeleveringsketen, ook in relatie tot leveranciers uit landen met een offensief cyberprogramma. Overheidsorganisaties kunnen ook gebruikmaken van de Inkoopeisen Cybersecurity Overheid wizard (ICO-wizard) die is opgesteld door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) samen met EZK. Deze inkooptool is ontwikkeld om veilig inkopen te vergemakkelijken. Met de ICO-wizard kunnen eisenpakketten worden geselecteerd die aansluiten op verschillende typen aan te besteden of in te kopen producten en/of diensten.
Heeft u zicht op welke Chinese netwerkapparatuur door de veiligheidsregio’s is gebruikt sinds de inwerkingtreding van het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie in 2019?
Nee. Ik heb geen volledig zicht op welke netwerkapparatuur wordt gebruikt door veiligheidsregio’s. Het is aan de besturen van veiligheidsregio’s zelf om bij de aanschaf en ingebruikname van ICT-producten en diensten zich bewust te zijn van mogelijke risico’s in de toeleveringsketen, dit mee te nemen in hun inkoop- en aanbestedingsprocessen en waar nodig een risicoanalyse uit te voeren.
Heeft u zicht op welke Chinese netwerkapparatuur momenteel wordt gebruikt door de veiligheidsregio’s?
Zie antwoord vraag 3.
Zo nee, bent u bereid dit (3 en2 in kaart te brengen?
Veiligheidsregio’s spelen een belangrijke rol in de crisisbeheersing en nationale veiligheid van Nederland. In algemene zin is het conform bestaand beleid (zie onder meer de beantwoording op vraag 2 en 4) aan de besturen van veiligheidsregio’s zelf om afwegingen te maken daar waar het gaat om het gebruik van (netwerk-)apparatuur.
Meer specifiek is digitale weerbaarheid voor de veiligheidsregio’s een belangrijk onderwerp. De 25 veiligheidsregio’s werken in een gezamenlijk meerjarig programma informatievoorziening aan hun eigen weerbaarheid. Ik zal de komende tijd met de veiligheidsregio’s het gesprek aangaan over dit onderwerp en met hen bespreken of aanvullende stappen nodig zijn.
Wordt er bij het aanbestedingsbeleid van de Rijksoverheid ook specifiek gekeken of er geschikte Europese alternatieven voor netwerkapparatuur beschikbaar zijn?
Het kabinet voert zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 een landenneutraal beleid. Dit betekent dat leveranciers uit specifieke landen door de aanbestedende dienst niet op voorhand categorisch worden uitgesloten, maar dat dit per casus op basis van een risicoafweging wordt bepaald. Hierbij kan per casus tevens door de organisatie zelf een marktanalyse worden uitgevoerd, waarbij in kaart kan worden gebracht of Europese aanbieders bij een inkoop- en aanbestedingstraject kunnen worden betrokken.
Het heeft de prioriteit van het kabinet om in samenwerking met alle departementen het veilig inkopen en aanbesteden in onderlinge samenhang verder te verbeteren en te versterken. Er is stevig ingezet op het sterker benutten van de huidige mogelijkheden binnen de Aanbestedingswetgeving en op het vergroten van de bewustwording ten aanzien van nationale veiligheidsrisico’s. Tevens vindt meer voorlichting en communicatie plaats over de (juridische) mogelijkheden ten aanzien van veilig inkopen en aanbesteden. Ook wordt een regeling opgezet (genaamd Algemene Beveiligingseisen Rijksoverheid Opdrachten of afgekort ABRO) voor aanbestedingen van de Rijksoverheid en de Politie die de nationale veiligheid raken. De nieuwe regeling zal eisen stellen aan opdrachtnemers op het gebied van fysieke beveiliging, (digitale) informatiebeveiliging en cybersecurity, (wijzigingen in) eigendomsstructuren, economische veiligheid, screening van personeel en procedures bij incidenten.
De demonstratie door Extinction Rebellion op de Ring A10 bij Amsterdam. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het voornemen van Extinction Rebellion (XR) om op 30 december 2023 de Ring A10 bij Amsterdam te blokkeren?1
Ja. Deze blokkade heeft inmiddels plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat een snelweg bedoeld is voor gemotoriseerd verkeer en geen geschikte locatie is om te demonstreren? Zo nee, waarom niet?
Het is op grond van artikel 5 van de Wet openbare manifestaties aan de burgemeester om al dan niet voorschriften en beperkingen te stellen ten aanzien van een aangekondigde demonstratie ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Deze beoordeling is niet aan mij.
De burgemeester van Amsterdam heeft de demonstratie op de A10 verboden ter voorkoming van wanordelijkheden, in het belang van het verkeer en ter bescherming van de gezondheid. Daarbij is een alternatieve locatie aangewezen.
Aangegeven is dat de driehoek zich grote zorgen maakte over de veiligheid van demonstranten en weggebruikers en over doorgang voor nood- en hulpdiensten richting de locatie VUmc van Amsterdam UMC. Ook zou het verkeer in de stad Amsterdam en omgeving te veel ontregeld raken.
Bent u op de hoogte van de uitspraken van XR dat zij van de Nationale Politie verwachten dat deze de snelweg voor hen afsluit om deze demonstratie te faciliteren?2
Met deze uitspraken, waar ik kennis van heb genomen, wordt voorbij gegaan aan het feit dat de burgemeester de demonstratie heeft verboden op die plek.
Om die reden was het faciliteren van deze demonstratie niet aan de orde.
Zoals de burgemeester van Amsterdam heeft aangegeven in antwoord op vragen van de gemeenteraad, was het doel van de driehoek dan ook om de demonstratie te ontbinden en de blokkade op te heffen. Dit is gefaseerd en zo zorgvuldig mogelijk gedaan. Ik verwijs u naar deze antwoorden die u kunt terugvinden op de website van de gemeente Amsterdam3.
Bent u op de hoogte van de zorgen die burgemeester Halsema geuit heeft over deze demonstratie in reactie op vragen van het raadslid Van Berkel (JA21) in de commissievergadering Algemene Zaken van de gemeenteraad van Amsterdam op 14 december 2023?3
Ja.
Deelt u de mening dat het houden van een demonstratie op deze locatie niet toegestaan is? Deelt u de mening dat op deze wijze de weg blokkeren een strafbaar feit is? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik, gezien het feit dat de burgemeester van Amsterdam een beperking heeft opgelegd in de zin dat de demonstratie van XR niet op de A10 mocht plaatsvinden. Daarbij is een alternatieve locatie aangewezen.
Het blokkeren van de A10 was in strijd met deze beperking van de burgemeester en geldt daarom als overtreding van artikel 11 van de Wet openbare manifestaties.
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar zou zijn indien de politie deze strafbare feiten niet alleen zou toestaan, maar ook nog eens actief zou faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 3 is dit niet aan de orde.
Kunt u toezeggen dat de politie geen medewerking zal verlenen en dus de A10 niet afsluit voor deze mensen? Zo nee, waarom niet?
Deze toezeggingen kan en zal ik niet doen omdat de burgemeester en de officier van justitie verantwoordelijk zijn voor het politieoptreden.
Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om daar in te treden.
Kunt u toezeggen dat de politie direct in zal grijpen door demonstranten te weren als zij toch de A10 op dreigen te lopen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Burgemeester Halsema heeft aangegeven dat de capaciteit van de politie rond oud en nieuw ernstig onder druk staat. Kunt u toezeggen in overleg met de burgemeester extra capaciteit vrij te maken om de A10 klimaatactivistvrij te houden op 30 december? Zo nee, waarom niet?
Het lokaal gezag is eveneens verantwoordelijk voor het prioriteren van de politie inzet in het licht van de schaarse capaciteit. Ook hierin heb ik dan ook geen rol.
Kunt u deze vragen uiterlijk op 29 december 2023 beantwoorden?
Deze vragen zijn binnen de reguliere termijn beantwoord.
De reeks (Islamitische) aanvallen op Christenen in Nigeria rond kerst |
|
Diederik van Dijk (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Ruim honderd doden door bendegeweld in Christelijke regio Nigeria1» en «Kerstterreur in Nigeria: Minstens 160 doden bij aanvallen op christelijke dorpen2»? Hoe duidt u deze aanvallen?
Ja, ik heb kennis van de genoemde berichten. Het hoge aantal doden eind december 2023 duidt op een escalatie van geweld binnen een langlopende strijd over schaarse middelen als grond en water, het is één van de dodelijkste aanvallen in de afgelopen vijf jaar. Ook hebben zich meer recent nieuwe aanvallen voorgedaan.
Bent u van mening, mede gelet op de feiten van de «goed gecoördineerde aanval» en de Christelijke dorpen rond kerst, dat dit een doelgerichte aanval tegen Christenen is? Welke trend ziet u hier in de afgelopen tien jaar?
De deelstaat Plateau, waar de aanvallen plaatsvonden, wordt al jaren geteisterd door geweld. Groeperingen zijn verwikkeld in een gewelddadige competitie over land, verschillende manieren van leven (nomadisch versus gevestigd) en water. De gevolgen van klimaatverandering, de hoge bevolkingsgroei en economische achteruitgang in Nigeria van de afgelopen tien jaar dragen bij aan de verslechterde situatie. Ook is er sprake van een hoge mate van straffeloosheid, een gebrek aan gerechtigheid en percepties van marginalisatie van bepaalde gemeenschappen, wat het conflict verder heeft versterkt. Er is derhalve sprake van een bredere problematiek die niet louter gericht is tegen een bepaalde bevolkingsgroep.
Aangezien er in Nigeria al veel langer religieus en sektarisch geweld speelt, zijn er aanwijzingen dat Jihadistische of radicaal-Islamitische groeperingen vanuit het buitenland gefinancierd, aangestuurd of anderszins geholpen worden? Zo ja, hoe en welke aandacht heeft dit van de internationale gemeenschap?
Nigeriaanse burgers met een Christelijke of Moslim geloofsovertuiging zijn al jaren slachtoffers van interreligieus en intra-religieus geweld, voornamelijk in het midden en noorden van het land. Hoewel niet kan worden ontkend dat er financiering van buiten het land komt zoals tijdens de begindagen van Islamic State in West Africa Province, wordt het overgrote deel van het fundamentalistische religieuze geweld – dat een nationaal probleem is – lokaal gefinancierd. Dit gebeurt via ontvoeringen om losgeld, illegale belastingen, veediefstal, drugshandel en illegale mijnbouw. Door de grotendeels informele economie van Nigeria ontsnappen deze geldstromen aan de aandacht van de autoriteiten. De internationale gemeenschap helpt de Nigeriaanse autoriteiten (met name de Nigerian Financial Intelligence Unit) om het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te bestrijden.
Hoe beoordeelt u de inzet van de Nigeriaanse autoriteiten in het bestrijden van genoemd geweld en de bescherming van Christenen in dit land? Heeft dit voor hen prioriteit? Waar en wanneer is dit onderwerp van indringend gesprek met Nigeria?
In Nigeria vinden verschillende gewelddadige conflicten plaats verspreid over het gehele land. De veiligheidsdiensten kampen met structureel tekort aan capaciteit. Ook heeft het juridische stelsel onvoldoende capaciteit om de rechtsgang vlot te laten verlopen. De Nigeriaanse autoriteiten zijn momenteel onvoldoende in staat de veiligheid van alle burgers te garanderen. In Nigeria, waar de bevolking nagenoeg gelijk verdeeld is tussen Christenen en Moslims (met een kleine meerderheid van de Islam), vallen er burgerslachtoffers onder verschillende gemeenschappen, zo ook van Christelijke en Islamitische afkomst.
President Tinubu, die in 2023 aan de macht kwam, heeft aangegeven dat veiligheid een van zijn prioriteiten is. Nederland brengt de onveiligheid, alsmede het gebrek aan gerechtigheid geregeld op in bilaterale gesprekken met de Nigeriaanse autoriteiten. De Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking uitte zijn zorgen over de aanvallen in de deelstaat Plateau aan het Nigeriaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken tijdens zijn bezoek aan Nigeria op 5 en 6 februari. Verder uitte Nederland zijn zorgen over het gebrek aan verantwoordelijkheid voor religieus geïnspireerd geweld tijdens de EU-Nigeria Mensenrechtendialoog (februari 2023). Ook werkt Nederland samen met maatschappelijke organisaties voor het verbeteren van de bescherming van mensenrechten. Hiernaast is Nigeria dit jaar onderdeel van de Universal Periodic Review (UPR) van de Verenigde Naties. Tijdens de UPR moet de overheid aan de VN-Mensenrechtenraad verantwoording afleggen over de mensenrechtensituatie in het betreffende land. Nederland vraagt in zijn verklaring dit jaar aandacht voor verhoogde inspanningen om de verantwoordingsplicht te versterken en de veiligheid te vergroten om de beleving van de rechten op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in alle regio's van Nigeria te garanderen.
Aangezien Nigeria een combinatieland is, waarmee Nederland gecombineerd handel en ontwikkelingssamenwerking bevordert, welke rol spelen het bevorderen van geloofsvrijheid en het tegengaan van Christenvervolging in die aanpak? Met welke resultaten? Welke aanscherping is hier mogelijk?
Er is in geheel Nigeria sprake van een verslechterende veiligheidssituatie, waarbij slachtoffers vallen uit verschillende religieuze groepen. De toename van geweld gericht op christelijke gemeenschappen in Nigeria maakt deel uit van een grotere toename van geweld gericht op burgers in zijn algemeenheid. Door de brede relatie die Nederland met Nigeria onderhoudt en de verschillende momenten van bilateraal en multilateraal overleg zoals beschreven in vragen 4, 9 en 10 is het voor Nederland mogelijk het belang van vrijheid van religie en levensovertuiging te bespreken.
Van de in hoofdstuk 3 van de beleidsnota «Doen waar Nederland goed in is» omschreven «werkwijzen» van het combinatiebeleid, richt geen zich direct of indirect op het bevorderen van geloofsvrijheid en het tegengaan van Christenvervolging. Het bevorderen van stabiliteit en het beschermen van mensenrechten is wel één van de doelen van zowel het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid als het buitenlands mensenrechtenbeleid. Hier vallen het beschermen van religie, vrijheid van religie en levensovertuiging ook onder.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de daders vermoedelijk Boko Haram en lokale Fulani-herders in samenwerking zijn?
Deze vermoedelijke samenwerking is mij niet bekend en kan ik niet op basis van eigen informatie bevestigen. Nigeria kampt met verschillende gewelddadige conflicten waarbij criminele groeperingen en netwerken fluïde zijn. In sommige gevallen wordt door verschillende groeperingen samengewerkt.
Welke gevolgen heeft de betrokkenheid van deze herders voor de ontwikkelingssamenwerking in Nigeria? Ziet u reden om die door te lichten met als doel misbruik voor terreurdoeleinden te vermijden?
Zoals in de beleidsnota «Doen waar Nederland goed in is» als in de Afrikastrategie is benadrukt, zet Nederland zich in voor het aanpakken van grondoorzaken van armoede, terreur, irreguliere migratie en klimaatverandering om stabiliteit, vrede en veiligheid voor Afrikaanse landen en burgers na te streven, wat ook in het belang is van Nederland zelf.
Nederland geeft geen begrotingssteun, ook niet aan Nigeria, en heeft geen informatie die erop duidt dat Nederland organisaties financiert die banden hebben met terreurorganisaties. Bovendien wordt voor OS-partners een zorgvuldigheidstoets uitgevoerd voor het voorkomen van oneigenlijk gebruik van gelden voor ontwikkelingssamenwerking.
Hoe kunt u uw bijdrage aan terreurbestrijding in Nigeria en de Sahel voortzetten en opschroeven om Boko Haram te kunnen bestrijden? Welke mogelijkheden ziet u hiertoe binnen de gespannen relaties met Sahellanden?
De veiligheidssituatie in delen van Nigeria en de Sahelregio is de afgelopen jaren verder verslechterd. Het toenemende geweld in de Sahelregio is een gevolg van een aantal dieperliggende, structurele problemen, waaronder conflicten tussen verschillende bevolkingsgroepen, de afwezigheid van effectief functionerende centrale overheden en het gebrek aan goed en inclusief bestuur. Ondanks de complexe sociale en politieke situatie zal Nederland een bijdrage leveren aan het adresseren van deze grondoorzaken in de Sahellanden, zoals uiteengezet in de Kamerbrief «Nederlandse inzet in de Sahelregio» van 1 december 2023. Het kabinet werkt op deze onderwerpen nauw samen met andere landen en organisaties, zoals de EU en de VN.
In Nigeria heeft Nederland bijgedragen aan het bevorderen van een civiele aanpak bij het bestrijden van terrorisme door de veiligheidsdiensten, in plaats van een puur militaire aanpak.
Samen met internationale partners dragen we bij aan de terugkeer van politie en justitie en het herstel van infrastructuur en basisvoorzieningen in gemeenschappen die door Boko Haram zijn verwoest, zodat de veiligheid toeneemt, ontheemden kunnen terugkeren en de voedingsbodem voor (hernieuwd) extremisme wordt weggenomen.
Kunt u de inzet van de Nederlandse gezant en de EU-gezant voor geloofsvrijheid met betrekking tot specifiek Nigeria uiteenzetten of een inhoudelijke brief hierover naar de Kamer sturen? Welke inzet is door hen gepleegd en met welke effecten?
De Nederlandse Speciale Gezant voor Religie en Levensovertuiging zet de situatie in Nigeria regelmatig op de agenda in de intergouvernementele Freedom of Religion or Belief (FoRB)-fora waar Nederland lid van is, zoals de International Religious Freedom or Belief Alliance en de International Contact Group on FoRB. De gezant zal de Nederlandse zorgen blijven delen.
Nigeria is voor de EU-gezant voor gelijkheid van religie en levensovertuiging een prioriteit. De EU-gezant is voornemens een bezoek te brengen aan Nigeria.
Welke mogelijkheden ziet u om de inzet van de EU, en meer specifiek de EU-gezant voor geloofsvrijheid, te intensiveren met betrekking tot het tegengaan van voortdurend terugkerend geweld jegens Christenen in Nigeria?
Zie antwoord vraag 9.
Woningdeling door meerdere eenouderhuishoudens |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De Belastingdienst snapt niet dat Aaike (41) en Ragna (41) in één huis wonen, maar geen koppel zijn: «Samenwonen moet als vrienden laagdrempeliger worden.»»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Deelt u de mening dat Aaike en Ragna symbool staan voor een groter probleem, gezien het feit dat ruim een derde van de minderjarigen in eenouderhuishoudens in een meergezinswoning woont?
Het woningtekort leidt ertoe dat huishoudens niet altijd een betaalbare woning kunnen vinden. Daarom heeft dit kabinet een woningbouwopgave van 981 duizend woningen tot en met 2030.
Het woningtekort maakt ook duidelijk dat we de bestaande woningvoorraad beter moeten en kunnen benutten. Aaike en Ragna staan symbool voor één van de mogelijke oplossingen van het woningtekort door beter benutten van de bestaande voorraad. Woningdelen door vrienden, «friendswonen», kan een oplossing zijn voor de woningvraag.
Deelt u de verwachting van het CBS dat de reeds ingezette trend van het stijgende aandeel eenouderhuishoudens de komende jaren door zal zetten? Bent u bekend met het feit dat er veel eenouderhuishoudens zijn in Nederland die niet een zelfstandige, betaalbare woning kunnen vinden?2
De bevolkingsprognose van het CBS vormt het uitgangspunt voor de woningbehoefteprognoses die ten grondslag liggen aan de woningbouwopgave. Trends op het gebied van de huishoudensgrootte worden meegenomen in de huishoudensprognose (Primos). De woningbouwopgave en de bijbehorende doelstellingen zijn hierop gebaseerd.
Het is mij bekend dat er in Nederland sprake is van huishoudensverdunning. De toename van het aantal eenouderhuishoudens is één van de redenen die ten grondslag ligt aan de huishoudverdunning (8% van de totale toename van het aantal huishoudens3).
Wegens het woningtekort is het voor veel huishoudens lastig een betaalbare zelfstandige woning te vinden. De positie van eenouderhuishoudens op de woningmarkt is gemiddeld genomen lastiger dan die van gezinnen en alleenstaanden, omdat zij slechts één inkomen hebben voor een huishouden van meerdere personen. Vandaar dat betaalbaarheid een belangrijk onderwerp is binnen het beleid. Door het sturen op een tweederde aandeel betaalbare woningen in de bouwopgave zorgen we dat meer woningen beschikbaar komen voor kleinere huishoudens met een beperkt budget.
Deelt u de verwachting dat door deze trend de druk op de woningmarkt alleen maar toe zal nemen?
Zoals bij vraag 3 aangegeven zal het aantal kleinere huishoudens de komende jaren blijven toenemen.
Kunt u schetsen op welke manier deze trend nu al is meegenomen in het woningmarktbeleid? Welke maatregelen zijn er genomen om voldoende woningen voor deze eenouderhuishoudens te creëren?
Deze vraag is beantwoord bij vraag 3.
Wat zijn de effecten van het beleid van de Dienst Toeslagen op de aantrekkelijkheid van het delen van woningen door eenouderhuishoudens met andere (eenouder)huishoudens? Hoe appreciëren de bewindspersonen de uitwerking van dit beleid in de praktijk in algemene zin, en in deze specifieke casus?
Voor het bepalen van het recht op en de hoogte van toeslagen dient Dienst Toeslagen gebruik te maken van een wettelijk bepaald partnerbegrip. De achterliggende overweging is dat indien een huishouden uit meerdere meerderjarige personen bestaat er kosten gedeeld kunnen worden, waardoor er minder ondersteuning vanuit de overheid nodig is. Zo is men in het toeslagenstelsel altijd toeslagpartner van elkaar als er sprake is van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap, maar ook als bijvoorbeeld twee personen een gezamenlijk kind hebben en op hetzelfde adres staan ingeschreven. Ook is er sprake van toeslagpartnerschap als twee volwassenen op hetzelfde adres staan ingeschreven in de Basisregistratie personen met een minderjarig kind van één van beiden. Dit partnerbegrip is opgenomen in de wet om «samengestelde gezinnen»4 gelijk te behandelen met gezinnen waarvan de ouders gehuwd zijn.5 Dit partnerbegrip is geobjectiveerd en dat betekent dat men toeslagpartner van elkaar kan zijn, ook als personen geen levenspartners zijn.
In het algemeen is dit beleid gelet op een doelmatige besteding van overheidsgelden wenselijk. Zo hebben gezinnen die samenwonen lagere kosten vanwege het woningdelen. Er zijn daarom voor deze huishoudens lagere tegemoetkomingen in de (woon)kosten nodig. Desalniettemin kan er in bepaalde gevallen sprake zijn van een knellende situatie. Dit is bijvoorbeeld het geval bij mantelzorg tussen ouder en kind. Vanaf 2025 wordt daarom geregeld dat eerstegraads bloed- en aanverwanten in geen geval meer toeslagpartner kunnen worden.6 Het huidige kabinet heeft omtrent dit punt een afweging gemaakt voor verbeteringen van het huidige stelsel. Het is aan het nieuwe kabinet om met betrekking tot dit beleid nieuwe afwegingen te maken.
Dit beleid ten aanzien van toeslagen kan effect hebben op de aantrekkelijkheid van het delen van woningen door (eenouder)huishoudens, waar het huishoudens betreft die recht hebben op toeslagen.
Ik streef ernaar effecten van wet- en regelgeving die het beter benutten van de bestaande woningvoorraad belemmeren zoveel mogelijk te voorkomen of weg te nemen. Daar waar deze bevoegdheden bij collega bewindspersonen liggen, zal ik hierover met hen in overleg treden.
In deze specifieke casus gaat het om twee huishoudens die omdat zij een woning delen als toeslagpartners worden gezien. Indien zij toeslagen ontvangen, zullen deze lager uitvallen dan wanneer de huishoudens apart van elkaar huisvesting hadden gevonden. Tegelijkertijd zullen vanwege het samenwonen bepaalde kosten gedeeld kunnen worden.
Hoeveel gescheiden ouders worden door het beleid van de Dienst Toeslagen gekort op toeslagen, bijvoorbeeld kindertoeslag, waar zij als alleenstaande ouder mogelijk wel recht op hebben?
Er zijn naar schatting ongeveer 20.000 partnerschappen volgens het criterium «samengesteld gezin» (artikel 3, tweede lid, onderdeel e van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen). Het is echter niet bekend hoe vaak er daarbinnen sprake is van de situatie zoals beschreven in het bericht waarnaar verwezen wordt in de eerste Kamervraag, omdat er geen gegevens beschikbaar zijn waaruit dit soort samenwoonvormen blijken.
Deelt u de wens om het delen van woningen door meerdere eenouderhuishoudens te vergemakkelijken, gegeven het feit dat het woningtekort niet binnenkort opgelost zal zijn?
Die wens deel ik. Om voldoende woningen te kunnen realiseren moeten we ook naar de bestaande woningvoorraad kijken. Als onderdeel van mijn aanpak op het beter benutten van de bestaande voorraad kijk ik ook naar hoe ik samenwonen kan faciliteren. Dat kan onder andere via het stimuleren van friendscontracten en hospita verhuur.
Bent u bereid te gaan onderzoeken wat er gedaan kan worden om constructies zoals geschetst in het artikel als deze beter mogelijk te maken, door bijvoorbeeld te kijken welke onbedoelde belemmeringen in de regel- en wetgeving weggenomen kunnen worden?
Ik onderzoek continu belemmeringen die de uitvoering van het beleid in de weg staan en zoek naar mogelijke oplossingen. Zo ben ik onder andere gestart met een experiment om de financiële belemmeringen voor het samenwonen door ouderen in kaart te brengen. Dit doe ik samen met de Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam, provincie Zuid-Holland en Platform 31. De inzichten die hieruit volgen kunnen ook voor andere leeftijdsgroepen relevant zijn.
Zoals in het antwoord onder vraag 6 benoemd gekeken is naar mogelijkheden om het partnerbegrip bij toeslagen aan te passen, leidend tot een wijziging per 2025. Verdere aanpassing is gehouden aan bepaalde randvoorwaarden, bijvoorbeeld uitvoerbaarheid en budgettaire dekking en vergt een weging door het nieuwe Kabinet. In de eindrapportage Toekomst Toeslagen zijn opties opgenomen over het aanpassen van het toeslagpartnerbegrip. Deze eindrapportage zal binnenkort aan uw Kamer worden gestuurd.
Deelt u de mening dat deze casus wederom aantoont dat het de hoogste noodzaak is om van dit complexe toeslagenstelsel af te stappen?
Het huidige toeslagenstelsel functioneert voor het grootste deel van de burgers goed. Deze burgers ontvangen gericht en tijdig inkomensondersteuning. Tegelijkertijd komt het helaas ook voor dat mensen dreigen te verdwalen in de ingewikkelde regelingen en krijgt een deel te maken met problematische terugvorderingen. Dit kabinet heeft verkend welke alternatieven er voor het toeslagenstelsel zijn. Alle alternatieven kennen voor- en nadelen. Daarnaast werkt Toeslagen hard aan het voorkomen van hoge terugvorderingen en zijn in het rapport ook enkele opties voor verbeteringen en vereenvoudigingen van het huidige stelsel op de korte termijn toegevoegd. Dit rapport wordt u binnenkort aangeboden. Met dit rapport biedt het kabinet handreikingen aan het volgende kabinet om de keuzes over de toekomst van het toeslagenstelsel te maken.
Het gevangenschap van en de rechtszaak tegen journalist en uitgever Jimmy Lai in Hongkong |
|
Tom van der Lee (GL), Jan Paternotte (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «VS en VK roepen op tot vrijlating Hongkongse mediamagnaat Jimmy Lai» en «Hong Kong court upholds media mogul Jimmy Lai’s sedition charge in national security trial» van 22 december jl.?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het hele proces tegen Jimmy Lai door de Chinese autoriteiten, dat sinds 2019 gaande is, een regelrechte aanval is op vrijheid van meningsuiting en indruist tegen fundamentele beginselen van persvrijheid?
Samen met 23 andere landen heeft Nederland in het kader van de Media Freedom Coalition grote zorgen uitgesproken over de voortgaande aanvallen op de persvrijheid in Hongkong en de onderdrukking van onafhankelijke lokale media (verklaring d.d. 29 december 2023).3 Ook de EU heeft via X verklaard de aanklachten tegen Jimmy Lai en andere journalisten te betreuren (bericht d.d. 18 dec). Nederland, de EU en de Media Freedom Coalition hebben eerder al hun grote zorgen uitgesproken over de gedwongen sluiting van de krant Apple Daily en de arrestatie van eigenaar Jimmy Lai en staf en journalisten van de krant en andere mediaorganisaties.
Deelt u ook de mening dat het proces tegen Jimmy Lai een schending is van het verdrag «Sino-Britse gezamenlijke declaratie» uit 1984 inzake de situatie van Hongkong, waarbij de Chinese autoriteiten beloofden burgerrechten en democratie in Hongkong te respecteren en tot 2047 geen verandering aan te brengen in het beleid van de centrale regering in Beijing ten aanzien van het autonome Hongkong? Zo ja, welke stappen bent u, op Europees niveau en met uw Britse ambtsgenoot, bereid te ondernemen om China te committeren aan deze internationale afspraak?
De rechtszaak tegen Jimmy Lai maakt onderdeel uit van een bredere campagne van onderdrukking van vrijheid van meningsuiting in Hongkong. Met het gebruik van de nationale veiligheidswetgeving wordt de autonomie van Hongkong en de rechten en vrijheden zoals die zijn beloofd aan de inwoners van Hongkong in de Chinees-Britse gezamenlijke verklaring van 1984 ondermijnd. Nederland zal zich hierover blijven uitspreken en maakt deel uit van een groep van landen die de rechtszaken bijwoont en monitort die op grond van de nationale veiligheidswetgeving in Hongkong worden gevoerd.
Bent u bereid om zich achter de VS en het Verenigd Koninkrijk te scharen en publiekelijk op te roepen tot vrijlating van Jimmy Lai en sepot van de rechtszaak jegens hem?
In de Media Freedom Coalition verklaring van 29 december 2023, ondertekend door Nederland en 23 andere landen, worden de aanklachten tegen Jimmy Lai en andere journalisten veroordeeld en worden de Hongkongse autoriteiten opgeroepen zich aan hun internationale verplichtingen, waaronder bescherming van mensenrechten, te houden. Nederland zal hier in samenwerking met deze coalitie van gelijkgezinde landen, waaronder de VS en het VK, aandacht voor blijven vragen.
Overvolle gevangenissen en tbs-klinieken. |
|
Gidi Markuszower (PVV), Marina Vondeling (PVV) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geen plek meer in de cel; Noodklok om overvolle penitentiaire inrichtingen en tbs-klinieken»?1
Ja.
Hoeveel criminelen die eigenlijk in de cel of in een tbs-kliniek hadden moeten zitten lopen nu vrij rond?
In mijn brief van 30 november jl. heb ik aangekondigd dat per 6 december jl. volwassen, mannelijke zelfmelders tijdelijk niet worden opgeroepen. Een zelfmelder is een persoon die is veroordeeld, maar waarvan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) namens de Minister heeft bepaald dat de persoon op een nader te bepalen tijd zich moeten melden bij een Penitentiaire Inrichting (PI). Zij worden niet middels een last tot aanhouding door de politie opgehaald. Het was dus al bestaande praktijk dat deze groep veroordeelden niet direct wordt opgeroepen. Het aantal volwassen mannelijke zelfmelders met een (geplande) melddatum tussen 6 december 2023 en 31 maart 2024, van wie de oproep is ingetrokken dan wel niet is verstuurd, bedraagt 636.
Justitiabelen aan wie de maatregel tbs met dwang is opgelegd wachten in het gevangeniswezen totdat zij in een tbs-kliniek geplaatst kunnen worden. Vanwege de capaciteitsdruk verblijven momenteel ongeveer 150 zogeheten tbs-passanten in het gevangeniswezen.
Deelt u de mening dat criminelen die zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf, hun straf nooit mogen ontlopen?
Ja, die mening deel ik. Een persoon die door de rechter is veroordeeld tot een gevangenisstraf zal in beginsel altijd daadwerkelijk detentie ondergaan. Het niet opnemen van zelfmelders is een tijdelijke noodmaatregel als gevolg van persoonstekort bij DJI waardoor niet alle cellen inzetbaar zijn. De maatregel heeft daarmee geen structureel effect maar een opschortende werking. Door zelfmelders tijdelijk niet op te roepen ontstaat wel ruimte om andere maatregelen, die wel structureel effect sorteren, verder uit te werken. Ik beoog met de aanvullende maatregelen er voor te zorgen dat zelfmelders zo spoedig mogelijk weer opgeroepen kunnen worden.
Klopt het dat een aantal gevangenissen die zijn gesloten nu gebruikt worden voor de opvang van asielzoekers? Zo ja, welke?
Een aantal jaren geleden heeft DJI diverse inrichtingen gesloten en overgedragen aan het Rijksvastgoedbedrijf van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Onder andere de locatie Zoetermeer wordt momenteel gebruikt door het COA.
Kunt u de Kamer informeren wat u in uw resterende termijn gaat doen om ervoor te zorgen dat iedere crimineel die veroordeeld is tot een gevangenisstraf daadwerkelijk achter slot en grendel wordt gezet?
In mijn brief d.d. 30 november2 heb ik aangekondigd op korte termijn zelfmelders tijdelijk niet meer op te nemen. Het niet oproepen van zelfmelders is een tijdelijke noodmaatregel en heeft op korte termijn het capaciteitstekort opgevangen. Ik wil deze maatregel echter zo snel mogelijk weer opheffen, omdat er een voorraad van zelfmelders ontstaat die later alsnog hun straf moeten uitzitten. Om meer cellen te kunnen inzetten blijft het van cruciaal belang dat er meer personeel beschikbaar komt bij DJI. DJI doet het volgende om de personeelstekorten terug te dringen: werven van nieuw personeel, behoud huidige personeel, terugdringen van het ziekteverzuim. Ook wordt gekeken naar het anders organiseren van werk. Deze aanpak heeft nog niet binnen alle PI’s het beoogde effect. Ik verken daarom momenteel nog een aantal aanvullende maatregelen, zoals aangekondigd in mijn brief van 30 november jl., waaronder het verruimen van de plaatsingscriteria voor de Beperkt Beveiligde Afdelingen (BBA) en de inzet van elektronische monitoring aan het einde van de vrijheidsstraf. Ik neem op korte termijn een besluit over de daadwerkelijke inzet van de aanvullende maatregelen en zal uw Kamer daar zo spoedig mogelijk over informeren.
De invaaradviezen aan de minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen |
|
Agnes Joseph (NSC), Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u op 21 december 2023 aan de Kamer heeft meegedeeld dat u de juridische adviezen over invaren vertrouwelijk aan de Kamerleden ter inzage gaat geven?1
Dat herinner ik mij.
Op welke wijze kunnen Kamerleden de juridische adviezen inzien en dan een open debat aangaan met de Minister, als de adviezen alleen vertrouwelijk ingezien kunnen worden?
Ik roep in herinnering dat de juridische adviezen betrekking hebben op de procespositie van de Staat en dat de Staat net als een ieder recht heeft op juridische bijstand. Adviezen die betrekking hebben op de procespositie lenen zich niet voor openbaarmaking. Dat geldt evenzeer voor een open debat over de adviezen zelf. De strekking van de adviezen is meerdere malen met de Kamers gedeeld, tijdens de behandeling van de Wet toekomst pensioenen en ook daarna.
In de betreffende brief heb ik de afweging geschetst waarom ik wel vertrouwelijke inzage mogelijk maak.
Heeft u aan de advocatenkantoren toestemming gevraagd om de adviezen te mogen verstrekken aan de Kamer en/of aan het publiek? Kunt u per advocatenkantoor aangeven of zij bezwaar gemaakt hebben?
De adviezen hebben betrekking op de procespositie van de staat en zijn gegeven in de relatie advocaat – cliënt. Het is aan mij, als bewindspersoon de geadresseerde van de adviezen, om een eigen afweging te maken om de adviezen vertrouwelijk te laten inzien.
De inhoud van de communicatie valt onder de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaat en cliënt. Ik zal deze communicatie niet openbaar maken.
Kunt u, met betrekking tot het advies van De Brauw, het advies van landsadvocaat en het gezamenlijk advies van De Brauw en de landsadvocaat uit 2011, de correspondentie tussen het ministerie en De Brauw doen toekomen van het afgelopen jaar over mogelijke openbaarmaking van de adviezen (onder de Wet open overheid (Woo) aan de Kamer of op andere wijze)?
De adviezen hebben betrekking op de procespositie van de staat en zijn gegeven in de relatie advocaat – cliënt. Het is aan mij, als bewindspersoon de geadresseerde van de adviezen, om een eigen afweging te maken om de adviezen vertrouwelijk te laten inzien. Ik heb de advocatenkantoren geïnformeerd over deze kwestie. De inhoud van de communicatie valt onder de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaat en cliënt. Ik zal deze communicatie niet openbaar maken.
Wilt u alle juridische adviezen alsnog openbaar maken en wilt u per advies aangeven waarom u ervoor kiest dat wel/niet te doen?
Nu de adviezen betrekking hebben op de procespositie van de staat lenen zij zich niet voor openbaarmaking. Wel heb ik in de brief van 21 december 2023 aangeboden om de Kamer hier vertrouwelijk inzage in te geven.
Kunt u alle interne correspondentie (mails, memo’s etc.) over het advies van de landsadvocaat over invaren uit 2020 openbaar maken en aan de Kamer doen toekomen?
Ik ben bereid een inventarisatie te laten maken van de betreffende interne correspondentie om te kunnen beoordelen of deze zich leent voor openbaarmaking. Het zal tijd kosten om deze inventarisatie en beoordeling zorgvuldig te doen. Ik verwacht eind maart u hierover te kunnen informeren.
Kunt u deze vragen een voor een en voor 14 januari beantwoorden in verband met het debat dat nu op 17 januari gepland staat?
Ik heb de vragen conform verzoek een voor een en voor 14 januari beantwoord.
De berichten ‘Affaires, ruzies, gesprekken met de psychiater: Amsterdamse politici decennialang bespioneerd door de veiligheidsdienst’, ‘Leden van het Nederlands Auschwitz Comité jarenlang vervolgd door de veiligheidsdienst' |
|
Michiel van Nispen |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u ingaan op de recente artikelen van Het Parool en het NRC waaruit blijkt dat honderden politici van de CPN, PSP en PvdA, activisten en belangenbehartigers decennialang zijn bespioneerd door de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD)? Waren de acties van de BVD wettelijk toegestaan?1 2 3
In algemene zin kan ik stellen dat de onderzoeken die de BVD uitvoerde tijdens de in de artikelen beschreven perioden plaatsvonden binnen een ander wettelijk kader dan het huidige. Ook de dreigingscontexten waren toen anders dan nu. Over het juridische kader waarbinnen de BVD toentertijd onderzoeken verrichtte kan ik u het volgende meedelen.
Het wettelijk kader dat gold voor de BVD werd achtereenvolgens gevormd door een koninklijk besluit van 8 augustus 1949 over de oprichting van de BVD, diverse daaropvolgende wijzigingen en een koninklijk besluit van 5 augustus 1972. In het laatstgenoemd koninklijk besluit waren de taken en bevoegdheden van niet alleen de BVD maar ook de andere Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten vastgelegd. Het koninklijk besluit van 1972 werd later vervangen door de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van 1987. Net als de voorgaande Koninklijke Besluiten ging de Wet uit 1987 over de taken van (onder meer) de BVD maar nauwelijks over de bevoegdheden.
In lid 1 van artikel III van het koninklijk besluit van augustus 1972 staat dat de BVD tot taak had onderzoek te doen naar «organisaties, groeperingen en personen ten aanzien waarvan, gezien hun doelstellingen of feitelijke werkzaamheden, ernstige vermoedens bestaan dat zij een gevaar vormen voor het voorbestaan van de democratische rechtsorde of dat van hen schade te duchten is voor de veiligheid of andere gewichtige belangen van de Staat.» Het betreft hier een taak die ook in de opeenvolgende wetten (de Wiv 1987, de Wiv 2002 en de Wiv 2017) terug te vinden is (de zogeheten a-taak of dreigingsgerelateerde taak).
Het hierboven geschetste wettelijk kader was de grondslag voor het onderzoek dat in de tijd van de Koude Oorlog door de BVD werd gedaan naar communisme, dat destijds werd gezien als grootste dreiging tegen de nationale veiligheid. De afwegingen zijn toentertijd gemaakt door de voorganger van de AIVD op basis van de destijds geldende juridische en politiek-bestuurlijke kaders. De over deze casus beschikbare informatie die is vervat in de persoonsdossiers is door de AIVD, in het kader van openbaarheid, overgebracht naar het Nationaal Archief.
Vindt u het rechtvaardig dat intieme persoonlijke details over politici en hun vrienden en familie tot in detail zijn bijgehouden? Was het voor de BVD echt nodig om te weten en bij te houden welke politici homoseksueel waren? Dit is toch simpelweg misbruik van macht?
Zie antwoord vraag 1.
Is het te verantwoorden dat de BVD zo massaal gegevens verzamelde over leden van de CPN en hun activiteiten? Vindt u dat de BVD hierin proportioneel handelde?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de BVD proportioneel handelde ten opzichte van de inbreuk op het privéleven van burgers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre hadden de BVD en zijn voorgangers toegang tot informatie bij de Belastingdienst en zijn voorgangers? Kunt u dit uitsplitsen in de periode tot en met 1986 enerzijds en na 1987 anderzijds? In hoeveel van de ruim 71.000 persoonsdossiers die bij het Nationaal Archief liggen zit informatie die afkomstig is van de Belastingdienst of zijn voorgangers?
Zoals ik stel in mijn antwoorden op uw vragen 1, 2, 3, 4, 7, 11 en 12 waren de bevoegdheden van de BVD en diens voorganger de Centrale Veiligheidsdienst (CVD) slechts zeer summier wettelijk vastgelegd. Dit gold zowel voor de in dat antwoord genoemde Koninklijke Besluiten als voor de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van 1987.
Als uit de naar het Nationaal Archief overgebrachte persoonsdossiers aangelegd door de CVD en BVD informatie van de Belastingdienst en diens voorgangers is opgenomen, betekent dit dat deze diensten toegang hadden tot deze informatie. De CVD en BVD hielden geen overzicht bij van de door u gevraagde aantallen informatieverstrekkingen door de Belastingdienst en weigeringen van paspoortverstrekkingen. Ik kan u hierdoor geen inschatting geven, ook niet bij benadering.
Hoeveel Nederlanders zijn met een beroep op deze instructie de verstrekking van een paspoort met reguliere geldigheidsduur geweigerd?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kijkt u erop terug dat kritiek van activisten, politici en journalisten op de BVD door de dienst werd gemonitord?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat het een taak was van de BVD om Kamervragen over het functioneren van de veiligheidsdienst bij te houden in individuele persoonsdossiers van Tweede Kamerleden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op uw vragen 1, 2, 3, 4, 7, 11 en 12 aangeef is de over deze casus beschikbare informatie die vervat is in de persoonsdossiers door de AIVD overgebracht naar het Nationaal Archief, en zijn de afwegingen in de jaren vijftig, zestig en zeventig door de voorganger van de AIVD op basis van de destijds geldende juridische en politiek-bestuurlijke kaders gemaakt. Ik verwijs u graag naar de antwoorden op uw eerdere vragen aan mijn ambtsvoorganger.5 De berichten die u aanhaalt behandelen verschillende soorten onderzoek door de BVD in verschillende tijdvakken. Voor al deze onderzoeken geldt dat zij in de context van toenmalige bedreigingen van de nationale veiligheid moeten worden begrepen.
In lijn met het antwoord dat mijn ambtsvoorganger gaf op de vragen die u en lid Leijten eerder stelden wil ik benadrukken dat het niet passend is om historische situaties te wegen met de kennis van latere ontwikkelingen en zo onderzoeken door de BVD uit die tijd te kwalificeren als «het zich buiten de democratische rechtsorde plaatsen». De rechtsontwikkeling heeft een forse stap gemaakt met betrekking tot de rechtsstatelijke waarborgen in het voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten geldende juridische kader.
Vindt u dat de BVD hiermee schade heeft toegebracht aan het democratische debat over het functioneren van de veiligheidsdienst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het ermee eens dat monitoring van publiek debat over de veiligheidsdienst kan leiden tot een chilling effect en dat de dienst zich hiermee buiten de democratische rechtsorde plaatste? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de BVD in een intern document uit 1966 heeft geschreven dat de dienst «niet gericht [is] op de PSP als zodanig, doch op de activiteiten van bepaalde extremistische elementen in die partij»? Waarom ging de BVD nog jarenlang door met het verzamelen van informatie over de PSP en haar leden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kijkt u erop terug dat de BVD zich niet aan haar eigen richtlijnen hield?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat er in de periode voor de Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987 (Wiv) politieke controle was op de dienst? Zo ja, waarom heeft de verantwoordelijke Minister niet ingegrepen toen de dienst in strijd met zijn eigen richtlijnen handelde?
Zie antwoord vraag 8.
Uit het BVD-dossier van voormalig Tweede Kamerlid Fred van de Spek blijkt dat de BVD in 1985 op de hoogte was van (de strekking van) Kamervragen die Van der Spek ging stellen voordat ze waren ingediend; hoe kijkt u hierop terug? Werd hiermee de controlefunctie van de Tweede Kamer ondermijnd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Op basis van welke wet- of regelgeving gaven lokale politiekorpsen tot en met de jaren tachtig demonstratieaanvragen door aan de BVD, zoals blijkt uit meerdere persoonsdossiers, waaronder dat van Sietse Bosgra? Vindt u dat het doorgeven van demonstratieaanvragen op gespannen voet staat met de vrijheid van demonstratie? Zo nee, waarom niet?
Kritiek, protest en demonstraties, inclusief acties waar men de grenzen van de wet op zoekt, zijn volgens de inlichtingen- en veiligheidsdiensten essentieel voor het goed functioneren van de democratische rechtsorde in Nederland waarvan grondrechten als de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging een fundament vormen. De diensten hebben de taak om personen en groeperingen te onderzoeken waarvan een ernstig vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat. Vanuit deze taakstelling kan het voorkomen dat een betrokkene bij een demonstratie naar voren komt in een onderzoek van de diensten.
Ik kan in het openbaar niet ingaan op door de AIVD in specifieke gevallen ontvangen en gedocumenteerde informatie. In zijn algemeenheid geldt dat de AIVD op grond van artikel 91 Wiv 2017 de aldaar genoemde ambtenaren en aangewezen ondergeschikten kan inschakelen bij de uitvoering van zijn werkzaamheden. Hieronder vallen onder andere de korpschef, de politiechef van een landelijke eenheid en de politiechef van een regionale eenheid, en de op grond van artikel 91 Wiv 2017 aangewezen ambtenaren. Daarnaast is de AIVD op grond van artikel 39 Wiv 2017 bevoegd om zich bij de uitvoering van zijn wettelijke taak te wenden tot (onder andere) bestuursorganen, waaronder gemeentes. Volgens artikel 94 Wiv 2017 doen de ambtenaren van politie, KMar en Rijksbelastingdienst desgevraagd dan wel uit eigen beweging onverwijld mededeling van gegevens die voor een dienst van belang kunnen zijn. Voor het wettelijk kader waarbinnen de BVD onderzoek deed verwijs ik naar het antwoord op uw vragen 1, 2, 3, 4, 7, 11 en 12.
Bent u het ermee eens dat het doorgeven van demonstratieaanvragen een chilling effect heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Geven gemeentes en/of politie tegenwoordig demonstratieaanmeldingen door aan de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)? Zo ja, op welke wettelijke basis? Hoeveel demonstratieaanvragen zijn sinds 1 januari 2018 gedocumenteerd door de AIVD? Wat heeft de AIVD met deze informatie gedaan?
Zie antwoord vraag 15.
Waarom heeft de BVD een dossier aangelegd over Amnesty International? Hoe kijkt u erop terug dat een belangrijke internationale organisatie ter promotie van mensenrechten door de BVD in de gaten werd gehouden?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de visie dat vrijheid van vereniging een groot goed is in een democratische samenleving en dat veiligheidsdiensten dus terughoudend moeten zijn bij het monitoren van verenigingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u van mening dat deze terughoudendheid door de BVD en zijn voorgangers is toegepast, in de periode 1945–1986 enerzijds, en 1987 en later anderzijds? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft u enige inzage in wat andere landen waar de BVD veelvuldig informatie met inlichtingen- en veiligheidsdiensten mee deelde, zoals onder meer de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, de Bondsrepubliek Duitsland, België en Frankrijk, hebben gedaan met deze gegevens?
Het klopt dat de BVD veelvuldig informatie deelde met inlichtingen- en veiligheidsdiensten uit andere landen, waaronder de landen die u noemt. De BVD hield geen overzicht bij van wat er door die diensten met de door hen ontvangen informatie werd gedaan. Ik heb derhalve niet het door u gevraagde zicht.
Kunt u het besluit om leden van het Nederlands Auschwitz Comité te volgen rechtvaardigen, gelet op hoofdreden om het Nederlands Auschwitz Comité te onderzoeken was dat de BVD het een communistische mantelorganisatie vond, maar de BVD op basis van bronnen wist dat het Comité dat niet was? Waarom was de BVD van mening dat deze groep een dreiging voor de Nederlandse democratie was?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u ervan dat de BVD namen noteerde van bezoekers van Auschwitzherdenkingen in Nederland en in Polen?
Zie antwoord vraag 8.
Wanneer stopte de BVD met verzamelen van informatie over bestuursleden van het Nederlands Auschwitz Comité en het comité zelf? Waarom op dat moment?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u reflecteren op een uitspraak van oud-voorzitter van het Nederlands Auschwitz Comité Jacques Grishaver: «Al die namen die je leest, dat zijn mensen die zo veel hebben meegemaakt. Ze hebben bijna allemaal hun familie verloren. En dan vervolgens werden ze als vijand van de staat in de gaten gehouden»?
Gegeven het onvoorstelbare leed dat slachtoffers van de Holocaust hebben moeten doorstaan, begrijp ik de emoties die de berichtgeving heeft losgemaakt en snap ik dat dit vragen oproept. Ik hecht er daarom waarde aan om te benadrukken dat de onderzoeken van de BVD naar een aantal leden van het Comité in de historische context geplaatst moeten worden. Communisme werd in de tijd van de Koude Oorlog gezien als een gevaar voor de nationale veiligheid en het Comité in zijn vroegere jaren werd gezien als een dekmantelorganisatie van de Communistische Partij Nederland (CPN). In zijn algemeenheid geldt dat als de BVD onderzoek deed naar leden van een organisatie, dit niet per definitie betekende dat dit onderzoek zich richtte op iedereen die aan die organisatie verbonden was.
Deelt u de schrik en woede van familieleden en vrienden over de werkwijze van de BVD? Kunt u deze werkwijze verantwoorden? Wat gaat u doen om nabestaanden gerust te stellen? Is het op zijn plaats om excuses aan te bieden?
Zie antwoord vraag 25.
Waarom zijn deze stukken uit het Nationaal Archief slechts deels openbaar? Welke documenten uit de periode 1945 tot 1998 van de BVD en zijn voorgangers zijn nog niet overgedragen aan het Nationaal Archief? Wanneer worden deze documenten overgedragen? Wie kan toegang krijgen tot deze stukken? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat alle stukken openbaar worden gemaakt? Kunt u een tijdsplan met de Kamer delen waarin u per categorie documenten aangeeft of en wanneer ze openbaar worden?
Alle persoonsdossiers aangelegd door de CVD en BVD in de periode 1946–1998 zijn in augustus 2022 in het kader van openbaarheid overgebracht naar het Nationaal Archief. Deze dossiers zijn overgebracht met een deels beperkte toegankelijkheid op grond van de persoonlijke levenssfeer.6 Dit is gedaan omdat de inhoud van de persoonsdossiers de belangen van nog levende personen kunnen raken. Dit betekent dat wanneer een verzoeker inzage vraagt in een persoonsdossier dat betrekking heeft op hem of haarzelf de desbetreffende archiefbescheiden door verzoeker kunnen worden geraadpleegd. Voor wie archiefstukken of dossiers wil inzien waarin bijzondere persoonsgegevens, onder andere seksuele geaardheid, religieuze overtuiging, medische en strafrechtelijke gegevens zitten, gelden additionele voorwaarden. Hiervoor moet een schriftelijk gemotiveerd verzoek worden gedaan, waarin men aantoont dat degene wiens bijzondere persoonsgegevens men wil raadplegen is overleden, de uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene heeft, raadpleging noodzakelijk is als juridisch bewijsstuk, raadpleging noodzakelijk is ter voldoening aan een volkenrechtelijke verplichting, of raadpleging plaatsvindt ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek.
In dit laatste geval gelden er ook voorwaarden waaraan de aanvrager moet
voldoen:
Al eerder, in 2002, 2014 en 2016, heeft de AIVD dossiers van zijn voorgangers overgebracht naar het Nationaal Archief. Ook die dossiers zijn aldaar, beperkt, raadpleegbaar. Sinds 2016 is de AIVD bezig met het selecteren en waarderen van zijn archieven. Archieven die voor bewaring in aanmerking komen worden in overleg met het Nationaal Archief in gereedheid gebracht voor overbrengen. Over de openbaarheid en raadpleegbaarheid van dossiers wordt vooraf advies gevraagd aan het Nationaal Archief en de AIVD volgt dit advies altijd op. Dossiers worden volledig openbaar, dus zonder de hierboven genoemde voorwaarden, 75 jaar na sluiting van een dossier. Een tijdplan over de bewerking en de toekomstige overbrenging is niet te geven.
Kunt u een inventarislijst delen met organisatiedossiers van verenigingen die in de periode 1945–1998 door de BVD zijn gevolgd, en waarvan de dossiers voor 1998 zijn gesloten? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet mogelijk. Een inventaris wordt pas opgesteld voor een archiefbestand dat voor overbrenging in gereedheid wordt gebracht. Het is daarnaast mogelijk dat dossiers van in de periode 1946–1998 door de CVD en BVD in onderzoek genomen organisaties, niet voor bewaring in aanmerking komen en conform de Archiefwet 1995 dienen te worden vernietigd.
Bent u het ermee eens, gezien de leeftijd van nabestaanden en slachtoffers van surveillance door de BVD, dat er haast geboden is bij het openbaar maken van de volledige archieven van de Binnenlandse Veiligheidsdienst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 27.
Herinnert u zich de vragen van de leden Leijten en Van Nispen aan u over het nieuws dat de BVD jarenlang illegaal advocaten en academici bespioneerde?4 Bent u het met de indieners eens dat deze artikelen een schokkend verhaal over de BVD vertonen? Hoe beoordeelt u deze periode van spionage van de BVD? Kunt u garanderen dat dit soort zaken nooit meer zullen gebeuren, en dat u toe zal werken aan een betrouwbare inlichtingen- en veiligheidsdienst?
Zie antwoord vraag 8.
Enkele berichten rondom PFAS |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Oproep toxicologen: onderzoek alle eieren hobbykippen op PFAS»1 van 21 december?
Ja.
Bent u bereid om zo snel als mogelijk onderzoek te laten doen naar de concentraties PFAS in eieren van hobbykippen in de rest van het land? Waarom wel/niet?
Het bureau Risicobeoordeling & onderzoek (bureau) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voert op dit moment een risicobeoordeling uit waarin gekeken wordt naar mogelijke verschillen in risico’s voor de gezondheid van de consument door de consumptie van particuliere of commerciële eieren als gevolg van contaminatie met PFAS. Voor dit onderzoek zijn gegevens gebruikt van eieren verspreid door heel Nederland. De resultaten worden binnen afzienbare tijd verwacht.
Welk handelingsperspectief gaat uitgebreid onderzoek u bieden om de gezondheid van de consumenten te beschermen? Welke wettelijke taak heeft de overheid om hierin op te treden?
Het is de taak van de overheid om de volksgezondheid van haar burgers te beschermen. Vorig jaar is daarom een onderzoeksprogramma naar PFAS gestart in Nederland. Het RIVM kijkt in dit onderzoek naar de verschillende blootstellingsroutes van PFAS, zoals voedsel en drinkwater. De resultaten van het brede onderzoeksprogramma moeten leiden tot handelingsperspectieven voor Nederlandse burgers hoe zij hun PFAS-blootstelling kunnen verminderen. Daarnaast heeft Nederland het initiatief genomen om te komen tot een EU restrictie die uitgaat van een zo breed mogelijk verbod op het gebruik van (producten met) PFAS. Dat verbod zal uiteindelijk leiden tot minder emissies naar het milieu en minder blootstelling via PFAS in producten.
Hoe gaat u de communicatie aan met de gemeenten en inwoners van de gemeenten waar het eten van eieren van hobbykippen nu wordt afgeraden?
Er is regelmatig overleg tussen de betrokken gemeenten, provincies en ministeries. De communicatie met de inwoners wordt vooral door de gemeenten gedaan, ondersteund door de GGD’en. Landelijk is daarnaast informatie voor inwoners te vinden op de websites van het Voedingscentrum en het RIVM, op www.waarzitwatin.nl en op www.rijksoverheid.nl.
Gaat u provincies en gemeenten financieel steunen bij verdere (lokale) onderzoeken naar de oorzaken en gevolgen van hoge PFAS-concentraties in voedsel, natuur en mensen?
Zoals genoemd bij vraag 4 vindt er hierover regelmatig overleg plaats tussen de provincies, gemeenten en het Rijk. Wat betreft (onaanvaardbare) risico’s die optreden als gevolg van ernstige bodemverontreiniging met PFAS ondersteunt IenW de provincies en gemeenten met het in beeld brengen van deze verontreinigingen en de aanpak daarvan.
Welke maatregelen neemt u, om in het bijzonder de PFAS-inname bij kinderen terug te dringen?
Sinds januari 2023 gelden in Europa zogenoemde maximum limieten (MLs) voor PFAS in bepaalde voedingsmiddelen. Dat betekent dat in deze voedingsmiddelen niet meer dan een bepaald gehalte PFAS (in dit geval de 4 PFAS uit het EFSA-rapport) mogen zitten. Enkel als de voedingsmiddelen hieraan voldoen, mogen zij verkocht worden op de markt. In de komende tijd zal worden gekeken naar uitbreiding en verlaging van deze limieten.
Bent u het met de stelling eens dat uitstoot van PFAS zo snel mogelijk verboden moet worden? Waarom wel/niet?
Ja. De aanwezigheid van PFAS in het milieu leidt nu al voor een deel van de bevolking tot normoverschrijding waardoor gezondheidsschade niet is uit te sluiten. Omdat de stoffen in het milieu nauwelijks afbreken, leidt aanvullende uitstoot onvermijdelijk tot hogere blootstelling en dus meer ook tot meer gezondheidsrisico’s. Om die reden heeft Nederland het initiatief genomen voor een breed Europees verbod op PFAS (zie ook vraag 8).
Bent u het eens dat Nederland voorop moet lopen in het terugdringen van PFAS uitstoot in de leefomgeving van mensen?
Ja, Nederland doet dit door samen met Denemarken, Duitsland, Noorwegen en Zweden te werken aan een breed Europees verbod op PFAS. Dit is de belangrijkste stap in het terugdringen van de PFAS uitstoot. In Nederland is aanvullend hierop een minimalisatieverplichting van toepassing voor de emissies van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS). Als een bedrijf ZZS (zoals een aantal PFAS) uitstoot, dan is het bedrijf verplicht om deze emissie zoveel mogelijk te beperken. Als dat niet mogelijk is, dan moet het bedrijf de emissie tot een minimum beperken. Elke vijf jaar geldt een informatieplicht waarin het bedrijf moet onderbouwen welke stappen er zijn gezet om de emissies verder terug te dringen.
Kampen andere Europese landen met dezelfde soort problemen door de aanwezigheid van PFAS in door particulieren geteeld eten? Kent u voorbeelden van wat deze landen doen om op nationaal niveau de PFAS die op deze manier bij inwoners binnenkomt terug te dringen?
Ja, ook andere landen kampen met dit probleem. Op dit moment is bekend dat in zowel Denemarken als België onderzoek is gedaan naar PFAS in eieren. In Denemarken is PFAS aangetroffen in biologische eieren. Het is niet duidelijk waar de PFAS in eieren vandaag komt. In België wordt een aantal tips gegeven om blootstelling aan PFAS te verminderen2. Daarnaast worden per gemeente maatregelen geadviseerd om het blootstellingrisico op PFAS te beperken3. Een voorbeeld is het afwisselen van eieren van eigen kippen met eieren uit de supermarkt om blootstelling aan PFAS te beperken.
Tot welke (extra) acties van uw kant leiden de schokkende bevindingen uit dit artikel en het eerder verschenen artikel «PFAS in zeeschuim langs Nederlandse kust»2?
De Minister van IenW heeft u recent geïnformeerd over de uitkomst van het RIVM onderzoek naar PFAS in zeeschuim. Het RIVM concludeerde dat het nog niet mogelijk is iets te zeggen over de gemiddelde blootstelling aan PFAS via zeeschuim5. In het al lopende PFAS-onderzoeksprogramma zal het RIVM daarom deze blootstellingsroute verder onderzoeken.
Bent u tevens bekend met het bericht «Flinke boete dreigt voor Chemours als het chemische stof opnieuw loost»3?
Ja.
Blijft u provincies en gemeenten actief ondersteunen in juridische zaken die te maken hebben met PFAS-vervuiling? Is dat bij deze procedure het geval geweest?
Ja, het Ministerie van IenW is altijd bereid om hierover in gesprek te gaan met andere overheden. Daar kan op verschillende manieren ondersteuning uit voortkomen. Een voorbeeld hiervan is de ondersteuning die IenW geeft aan de gemeente Dordrecht via een specifiek uitkering (SPUK) voor de juridische procedure om Chemours aan te spreken op bodemverontreiniging met PFAS.
Bij het opleggen van de last onder dwangsom aan Chemours, voor de lozing van trifluorazijnzuur (TFA), heeft de provincie Zuid-Holland vanuit haar rol als bevoegd gezag opgetreden. Ondersteuning vanuit IenW is daarbij niet aan de orde geweest aangezien de provincie Zuid-Holland goed is uitgerust om een dergelijke procedure zelfstandig vorm te geven.
Bent u bekend met de vergunningsaanvraag die reeds door het bedrijf is ingediend om TFA wél te mogen lozen?4
Ja.
Vindt u het geloofwaardig dat dit bedrijf eerst aangeeft niet op de hoogte te zijn dat er binnen haar productieproces TFA vrijkomt, om vervolgens wel een vergunning hiervoor aan te vragen?
Het is niet aan IenW om te speculeren of Chemours al eerder op de hoogte was van het vrijkomen van TFA via het afvalwater. Indien blijkt dat het bedrijf al eerder op de hoogte was van het vrijkomen van TFA en verzuimd heeft om hiervoor een vergunning aan te vragen dan kan hier zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk tegen worden opgetreden. De provincie Zuid-Holland is al in 2023 een bestuursrechtelijk traject gestart. Er is door de provincie Zuid-Holland aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie. Of er een strafrechtelijk traject zal volgen is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen.
Vindt u het, gezien uw lopende inspanningen om potentieel zeer zorgwekkende stoffen scherper te vergunnen, uit te leggen als er toch een vergunning voor deze stof wordt afgegeven aan Chemours?
Het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen of een emissie kan plaats vinden en onder welke voorwaarden. Het Ministerie van IenW heeft van de provincie Zuid-Holland begrepen dat Chemours eind 2023 een vergunning heeft aangevraagd om TFA te mogen lozen op de gemeentelijke riolering. De aanvraag wordt momenteel door DCMR beoordeeld. Na een zorgvuldige beoordeling in afstemming met Rijkswaterstaat, zal DCMR namens gedeputeerde staten een ontwerpbeschikking opstellen waarop Chemours en anderen hun zienswijze kunnen geven. De planning is erop gericht de ontwerpbeschikking uiterlijk in het voorjaar van 2024 te publiceren.
Gaat u het bevoegd gezag maximaal juridisch en financieel ondersteunen, als zij bezwaar maakt tegen de aangevraagde vergunning?
Ja, het Ministerie van IenW ondersteunt het bevoegd gezag hierbij binnen onze mogelijkheden, indien dat nodig mocht zijn.
Heeft u middelen om dit bedrijf te dwingen tot maatregelen om de uitstoot te verminderen in plaats van dat ze een vergunning krijgt om nog meer mogelijk giftige stoffen uit te stoten? Bent u bereid deze in te zetten?
Indien een bedrijf niet voldoet aan de voorwaarden in de vergunning heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om bestuursrechtelijk op te treden met als doel de overtreding ongedaan te maken. Het bevoegd gezag heeft afhankelijk van de overtreding een aantal instrumenten tot zijn beschikking om handhavend op te treden om uitstoot door bedrijven te verminderen (zie ook vraag 15). Het gaat dan om waarschuwen, het voeren van een bestuurlijk gesprek en de last onder dwangsom. Bij overtredingen die niet zijn beëindigd door een last onder dwangsom beschikken ze vervolgens over drie instrumenten: een hogere last onder dwangsom, het toepassen van bestuursdwang of het intrekken van de vergunning. Naast het bestuursrechtelijke instrumentarium kan via het strafrecht worden opgetreden.
Bent u bevoegd om grote uitstoters van PFAS, zoals Chemours, stil te leggen om de gezondheid van de omwonenden te beschermen? Wanneer vindt u dat een terechte stap?
Bij dit soort bedrijven is zowel sprake van milieubelastende activiteiten, zoals het emitteren naar de lucht of de bodem, of het lozen op een riolering, als van een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam. Voor beide soorten activiteiten geldt een andere vergunning en ook het bevoegd gezag is niet hetzelfde. Voor grote IPPC-bedrijven geldt dat de provincie het bevoegd gezag is voor de milieubelastende activiteiten. Voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam is, afhankelijk van of het gaat om een lozing op een regionaal water of een Rijkswater, het waterschap of de Minister van IenW (namens deze: Rijkswaterstaat) het bevoegd gezag.
Voor zover de Minister van IenW bevoegd gezag is, kan deze besluiten de vergunning in te trekken en zo de activiteit stil te leggen. Dit is echter alleen mogelijk als aan bepaalde gronden wordt voldaan, bijvoorbeeld als geen passende preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid worden getroffen of als emissies niet zodanig kunnen worden beperkt dat een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel kan worden bereikt. Het intrekken van de vergunning is bovendien alleen mogelijk als niet kan worden volstaan met wijziging van de aan de vergunning verbonden voorschriften.
Kunt u deze vragen individueel beantwoorden?
Ja.
De Openbaarmaking van interne adviezen aan bewindspersoon rond invaren in het kader van de Wet toekomst pensioenen |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de landsadvocaat in 2011 heeft aangegeven dat er vier «toetsen» moeten worden doorlopen bij invaren om te beoordelen of zo’n inbreuk in de eigendomsrechten in de zin van het EVRM in juridische zin houdbaar is?1
De adviezen hebben betrekking op de procespositie van de staat.
Aangezien het betreffende advies niet openbaar gemaakt zal worden, kan deze vraag uitsluitend aan de hand van de openbaar gemaakte nota worden beantwoord. In de nota staat dat er vier toetsen zijn doorlopen.
Het eigendomsrecht op pensioen is evenwel niet absoluut. Bovendien hebben Staten een ruime beleidsvrijheid om maatregelen voor te stellen waarbij sprake is van inmenging in het eigendomsrecht.
Of sprake is van een toegestane inmenging in het eigendomsrecht als genoemd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: artikel 1 EP EVRM) wordt conform jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) aan de hand van de volgende criteria beoordeeld:
De toepassing van artikel 1 EP EVRM bij het invaren naar de premieovereenkomsten zoals thans opgenomen in de Pensioenwet is conform deze criteria uitgebreid getoetst en beschreven in paragraaf 10.2.5 van de memorie van toelichting bij de wet toekomst pensioenen en bovendien uitgebreid besproken tijdens de behandeling in de beide Kamers.
Kunt u in lijn met «toets 1» van de landsadvocaat onderbouwen dat invaren in de Wet toekomst pensioenen (Wtp) van algemeen belang is?
De vraag naar het algemeen belang en de noodzaak van het invaren lijken terug te voeren op het tweede criterium van het EVRM. Er is gekeken of met het invaren een legitiem doel in het algemeen belang wordt nagestreefd.
In de memorie van toelichting van de Wet toekomst pensioenen is daarover opgenomen2:
(..)
b. Met de regulering of inmenging moet een legitiem doel worden nagestreefd in het kader van het publieke belang. Dit hangt veelal samen met het sociale en economisch beleid van een lidstaat, waardoor individuele lidstaten hierin veel beleidsvrijheid hebben.
(..)
Ten tweede moet de wet een legitiem doel in het kader van het algemeen belang nastreven.
In 2019 heeft de SER de wens uitgesproken om bestaande pensioenaanspraken en pensioenrechten en nieuwe pensioenopbouw in één pensioenfonds bij elkaar te kunnen houden. Sociale partners en de regering steunen deze wens en deze wens heeft zijn weerslag gekregen in de Hoofdlijnennotitie. Collectief invaren zorgt ervoor dat de beoogde verbeteringen in het pensioenstelsel binnen een afzienbare termijn kunnen worden bereikt. Indien er niet wordt ingevaren, worden de beoogde doelen pas na vele decennia gerealiseerd. Bovendien ontstaat zonder collectief invaren een cesuur tussen nieuwe pensioenopbouw en reeds opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten. Dit kan de risicodeling tussen generaties binnen een pensioenfonds doorbreken. Dat wordt niet in het belang van de deelnemer geacht. Verder compliceert een onderscheid (splitsing) tussen toekomstige pensioenopbouw en bestaande pensioenaanspraken en pensioenrechten de uitvoering van en communicatie over de pensioenregeling. Het algemeen belang van een houdbaar, toekomstbestendig en uitvoerbaar pensioenstelsel is ermee gediend als wordt ingevaren. Bovendien acht de regering het in het belang van de deelnemer om niet achter te blijven in een pensioenfonds als daar geen pensioenpremies meer worden ontvangen en hierdoor defensiever zal worden belegd. De kans op een verhoging neemt hierdoor af. Het schokabsorberend vermogen van het pensioenfonds zal op termijn fors minder zijn. Zonder aanvullende maatregelen kan het zelfs nadelig zijn voor een groep belanghebbenden om niet in te varen.
Kunt u in lijn met «toets 2» van de landsadvocaat aangeven in hoeverre er noodzaak is voor invaren in de Wtp?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u in lijn met «toets 3» van de landsadvocaat aangeven in hoeverre er reële alternatieven voor invaren in de Wtp zijn?
Kunt u in lijn met «toets 4» van de landsadvocaat aangeven hoe de effecten van invaren in de Wtp in ogenschouw zijn genomen?
Kunt u bij de beantwoording van bovenstaande vragen (2 t/m 5) het antwoord volledig opschrijven, zodat het antwoord zelfstandig leesbaar is?
Voor zover mogelijk heb ik de vragen apart beantwoord, waar de beantwoording zich leende voor gezamenlijke beantwoording heb ik de vragen gezamenlijk beantwoord.
Indien invaren volgens u in lijn met de vier "toetsen" van de landsadvocaat van algemeen belang kan zijn, er noodzaak voor invaren kan zijn en er volgens u geen reële alternatieven zijn, kunt u dan aangeven waarom invaren in geval van pensioenregelingen bij verzekeraars niet voorzien is met de invoering van de Wtp?
Met het invaren is het mogelijk om de doelen van de Wet toekomst pensioenen te behalen. Dankzij het invaren blijven bestaande en toekomstige pensioenen samen in een collectief pensioenfonds. Hierdoor is het voor het gehele pensioen van deelnemers en gepensioneerden mogelijk om eerder perspectief te genereren op een koopkrachtig pensioen.
De reden dat het standaardpad invaren niet geldt voor verzekeraars is toegelicht in de memorie van toelichting5:
Het overgangsregime geldt niet voor verzekeraars en premiepensioeninstellingen. Voor hen blijft de bestaande wettelijke mogelijkheid van een interne of externe collectieve waardeoverdracht ongewijzigd bestaan. Daarvoor zijn meerdere redenen te geven. Zo geldt voor verzekeraars en premiepensioeninstellingen geen eis van één financieel geheel en is risicodeling tussen deelnemers onderling geen belangrijk aspect van de bij deze pensioenuitvoerders ondergebrachte pensioenregelingen. Ook gelden er bij pensioenfondsen medezeggenschapsvereisten die ontbreken bij verzekeraars en premiepensioeninstellingen. Verschillende organen van het pensioenfonds krijgen in het overgangsregime een expliciete rol en taak bij de beoordeling van de evenwichtige belangenafweging. Verzekeraars en premiepensioeninstellingen hebben geen medezeggenschapsorganen waardoor belanghebbenden invloed kunnen uitoefenen op de besluitvorming.
Kunt u bevestigen dat er ook een memo was van een «ingroeivariant», waarbij invaren niet nodig is en wel langzaam wordt toebewogen naar een stelsel op basis van persoonlijke pensioenvermogens?2
Het memo waar u naar verwijst is memo 16, uitwerking memo ingroeivariant naar persoonlijker stelsel (zonder invaren). Dit memorandum is onderdeel van de documenten die ik op 8 december 2023 openbaar heb gemaakt.
Graag licht ik de achtergrond toe. In de zomer van 2018 is dit memorandum opgesteld. Het memorandum is onderdeel van vele memoranda die zijn opgesteld om een goed beeld te krijgen van mogelijkheden, onmogelijkheden en alternatieven om te komen tot een akkoord over de hervorming van het pensioenstelsel. Dit memorandum verkent een ingroeivariant die onderdeel van de wetgeving zou kunnen worden als er geen akkoord met sociale partners kon worden bereikt. In dat geval zou een ingroeivariant wellicht namens de regering kunnen worden voorgesteld. Ook de Kamer wordt geïnformeerd over de ingroeivariant waarbij de bewindspersoon overigens opmerkt dat «Veel liever had ik gezien dat ik dit had kunnen doen op basis van een akkoord met sociale partners, mede op basis van een advies van de Sociaal-Economische Raad (SER). Nu dat akkoord er vooralsnog niet is, wil ik ervoor zorgen dat het proces van vernieuwing van het pensioenstelsel doorgaat.»7
In de brief wordt aangegeven dat nader onderzoek wordt gedaan naar een waarderingskader voor het invaren en ook dat onderzocht zal worden of een meer geleidelijke route om pensioenopbouw samen te voegen, mogelijk is.
Uiteindelijk is met sociale partners in juni 2019 het Pensioenakkoord gesloten. Het kabinet geeft vervolgens in een Kamerbrief aan dat het de voorkeur van de SER om bestaande en toekomstige pensioenopbouw bij elkaar te houden, ondersteunt. Maar ook de mogelijkheid te onderzoeken dat de bestaande opbouw en de nieuwe opbouw geleidelijk worden samengevoegd.8
Na het Pensioenakkoord wordt nog verder onderhandeld over de uitwerking van het Pensioenakkoord. De ingroeivariant is uiteindelijk niet in de Hoofdlijnennotitie uitwerking Pensioenakkoord opgenomen omdat het niet of in onvoldoende mate bijdraagt aan het behalen van de gestelde doelen die ten grondslag liggen aan het Pensioenakkoord.9 De Hoofdlijnennotitie bevat de uitkomsten van deze verdere onderhandelingen en vormt de basis voor de Wet toekomst pensioenen. De variant waar wel voor gekozen is, het invaren, is met de Wet toekomst pensioenen uitgebreid getoetst, onderwerp van het debat geweest en aangenomen door de Tweede en Eerste Kamer.
Met het invaren is het mogelijk om de doelen van de Wet toekomst pensioenen te behalen (en daarmee de doelen die al eerder overeengekomen waren in het Pensioenakkoord en de Hoofdlijnennotitie). Dankzij het invaren blijven bestaande en toekomstige pensioenen samen in een collectief pensioenfonds. Hierdoor is het voor het gehele pensioen van deelnemers en gepensioneerden mogelijk om eerder perspectief te genereren op een koopkrachtig pensioen. Bij het opsplitsen van bestaande opbouw en nieuwe opbouw is dit alleen mogelijk voor het relatief beperkte deel van nieuwe opbouw.
Daarnaast is het dankzij invaren mogelijk de intergenerationele risicodeling en solidariteit te borgen. Gedurende de transitie is dit bijvoorbeeld in het bijzonder relevant voor de compensatie voor de afschaffing van de doorsneesystematiek. Als er gekozen zou worden voor ingroeien, is het de vragen in hoeverre adequate (en kostenneutrale) compensatie mogelijk is. Ook geldt dat invaren het voordeel biedt van een efficiëntere uitvoering doordat er geen sprake is van meerdere pensioensystemen binnen het pensioenfonds. Hierdoor wordt de pensioencommunicatie eenvoudiger en begrijpelijker voor deelnemers en gepensioneerden. Met ingroeien zou er voor een lange periode sprake zijn van twee pensioenstelsels binnen het pensioenfonds, wat de uitvoering voor een lange periode compliceert. Tot, zoals eerder aangegeven, wordt met een ingroeivariant ook de solidariteit tussen deelnemers, waaronder het gezamenlijk delen van risico’s, substantieel beperkt. De praktische uitvoerbaarheid van de solidaire premieregeling zou daarmee ook worden belemmerd.
Kunt u bevestigen dat deze ingroeivariant volgens de notitie «een sierlijk alternatief» zou kunnen zijn voor invaren, waarbij ook is aangegeven dat «Een bijkomend voordeel is dat hierdoor de complexe operatie van invaren wordt omzeild»?
In het memo is dat inderdaad opgeschreven. Ik verwijs voor de toelichting op het verdere verloop van het onderzoek naar de ingroeivariant naar het antwoord op vraag 8.
Kunt u bevestigen dat in de toelichting bij de ingroeivariant is aangegeven dat er bij de ingroeivariant niet tot in lengte van jaren twee losstaande contracten naast elkaar bestaan, omdat de nieuwe opbouw voor pensioendatum weer instroomt bij de opgebouwde rechten?
In het memo is dit inderdaad opgeschreven. Tegelijkertijd geldt wel dat er bij ingroeien voor een aanzienlijk lange periode sprake kan zijn van twee losstaande contracten die naast elkaar bestaan. Een deelnemer van 30 jaar oud zal tot aan de pensioenleeftijd te maken krijgen met bestaande pensioenopbouw in uitkeringsaanspraken en nieuwe pensioenopbouw in vermogen, dat zijn tientallen jaren.
Kunt u bevestigen dat bij zo een ingroeivariant dus feitelijk ook geen «gesloten» fonds (van niet ingevaren rechten) ontstaat?
In hoeverre dat het geval is hangt af van hoe de variant wordt vormgegeven en welke argumenten daarvoor aangedragen worden. Het is voorstelbaar dat gekozen zou worden voor afgescheiden vermogens voor oude opbouw en nieuwe opbouw. In het ftk gedeelte van het pensioenfonds gelden immers andere regels.
Er ontstaat dan binnen het pensioenfonds een afgescheiden gesloten regeling waardoor de risico’s niet langer worden gedeeld met alle deelnemers.
Bij invaren worden de risico’s blijvend gedeeld tussen de deelnemers. Ik heb in mijn recente brief van 21 december 2023 nogmaals herhaald dat invaren, wanneer dit evenwichtig is voor de deelnemers, wordt gefaciliteerd zodat de nieuwe pensioenopbouw en de reeds opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten zoveel mogelijk bij elkaar kunnen blijven in één pensioenregeling bij één pensioenfonds. Invaren is een essentieel onderdeel van de zogenoemde «dubbele transitie». Het betreft de combinatie van het collectief delen van de financiële effecten van de afschaffing van de doorsneesystematiek en de overstap op collectieve premierelingen met de lagere buffereisen. Door invaren kunnen de doelen van het nieuwe pensioenstelsel eerder en voor het volledige pensioenkapitaal worden behaald.
Kunt u bevestigen dat er in de toelichting bij de ingroeivariant is aangegeven dat bij niet invaren de voordelen van de dubbele transitie niet hoeven komen te vervallen doordat het voordeel van sneller indexeren van de opgebouwde aanspraken en rechten ook binnen het financiële toetsingskader (ftk) kan worden bewerkstelligd bij verlaging van de indexatiegrens van 110% naar 105%?3
In het memo is dit inderdaad opgeschreven. Tegelijkertijd geldt dat dit een ruwe uitwerking betreft waarbij niet is doorgerekend welke effecten dit met zich brengt en in hoeverre het de dubbele transitie zoals met het invaren mogelijk is daadwerkelijk kan evenaren. Een structurele verandering van het ftk brengt generatie effecten met zich mee, een verlaging van de indexatiegrens is doorgaans nadelig voor de jongere deelnemer.
Kunt u aangeven welke stukken over de Wtp de landsadvocaat heeft verkregen van de regering om tot zijn advies betreffende invaren in juni 2020 te komen?
De inhoud van deze communicatie valt onder de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaat en cliënt. Ik zal deze communicatie niet openbaar maken.
Kunt u aangeven of de landsadvocaat bij het schrijven van zijn recente adviezen over de Wtp bewust op de hoogte was van de ingroeivariant als alternatief voor invaren?
Ik verwijs naar de beantwoording van de vragen 2 tot en met 5 waar ik uitgebreid de juridische analyse van het invaren heb toegelicht. Met een ingroeivariant zouden de doelen die met invaren bereikt kunnen worden, niet volledig worden bereikt, zonder de eerdergenoemde nadelen waaronder het doorbreken van de solidariteit en het uitvoeren van meerdere pensioenadministraties. Het is daarmee geen alternatief waar dezelfde doelen mee bereikt worden.
Kunt u bevestigen dat volgens de duiding van het advies van de landsadvocaat een absolute noodzaak zal moeten worden aangetoond met betrekking tot het invaren van de reeds opgebouwde rechten, waarbij een belangrijke vraag is of er reële alternatieven zijn, omdat er anders sprake is van een inbreuk op individueel eigendomsrecht?4
Ik verwijs naar de beantwoording van de vragen 2 tot en met 5 waar ik uitgebreid de juridische analyse van het invaren heb toegelicht. Deze analyse is tevens onderschreven door de Raad van State.
Denkt u dat, gegeven dat de Wtp ook een ingroeivariant mogelijk had kunnen maken, er bij de totstandkoming van de Wtp sprake was van een absolute noodzaak tot het mogelijk maken van invaren voor pensioenfondsen?
Met een ingroeivariant zouden de doelen die met invaren bereikt kunnen worden, niet volledig worden bereikt, zonder de eerdergenoemde nadelen waaronder het doorbreken van de solidariteit en het uitvoeren van meerdere pensioenadministraties. Het is daarmee geen alternatief waar dezelfde doelen mee bereikt worden.
Vervolgens is de afweging gemaakt, aan de hand van de eerdergenoemde criteria, of het invaren een toegestane inmenging in het eigendomsrecht kan zijn. De conclusie daarvan is uitgebreid uiteengezet in de memorie van toelichting, getoetst door de Raad van State en ook in de parlementaire behandeling uitgebreid aan de orde geweest. Beide Kamers hebben in ruime meerderheid geoordeeld dat dit een te rechtvaardigen inmenging is, waardoor de wet nu is bekrachtigd.
Kunt u aangeven waarom de regering de ingroeivariant niet in plaats van invaren heeft opgenomen in de Wtp?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 8 waar ik het verdere verloop van het onderzoek naar de ingroeivariant heb geschetst.
Kunt u aangeven waarom de regering de ingroeivariant niet als alternatief voor invaren heeft opgenomen in de Wtp?
Ik verwijs naar het antwoord op de vraag 8. Aanvullend geldt dat het mogelijk maken van zowel invaren als ingroeien niet wegneemt dat de nadelen van ingroeien zich kunnen voordoen, waardoor de beoogde doelen van de Wet toekomst pensioenen op voorhand in mindere mate haalbaar worden. Uiteindelijk ontstaat dankzij een dergelijke mogelijkheid een grotere verscheidenheid aan pensioenregelingen in Nederland; een deel van de pensioenfondsen zal invaren, een ander deel zal ingroeien. Dit zal het pensioenstelsel minder begrijpelijk maken voor Nederlanders, de uitvoerbaarheid niet ten goede komen en leiden tot hogere kosten voor deelnemers. Met het standaardpad invaren is dit niet het geval en is het beter mogelijk om de doelen van de pensioenhervorming daadwerkelijk te behalen.
Vindt u het voor de deelnemers wenselijk dat de Wtp in het geval een pensioenfonds door omstandigheden niet kan invaren aanstuurt op een «gesloten» fonds van bestaande rechten, terwijl er ook een ingroei-alternatief mogelijk gemaakt had kunnen worden?
De Pensioenwet gaat ervan uit dat pensioenfondsen invaren, het standaardpad invaren. Het standaardpad invaren geldt voor alle pensioenfondsen. Per pensioenregeling en per pensioenfonds dient evenwel beoordeeld te worden of invaren bijdraagt aan, kortgezegd, een evenwichtige transitie. Er kan geoordeeld worden dat invaren, kortgezegd, niet bijdraagt aan een evenwichtige transitie en dat daarom afgezien wordt van het invaren. Denk bijvoorbeeld aan de situatie waarbij de werkgever een bijstortingsgarantie heeft afgegeven ten aanzien van de oude pensioenregeling. Dat het pensioenfonds dan mogelijk als gesloten pensioenfonds verder gaat, is een onderdeel van de afweging om af te zien van het invaren.
Kunt u bevestigen dat in de toegestuurde notities is gewezen op de ambtelijke conclusie dat het mogelijk en wenselijk is om na stelselwijziging alleen nog een fiscaal premiemaximum te gebruiken, ofwel enkel te begrenzen op premie?5
Ja.
Kunt u aangeven waarom er met de komst van de Wtp besloten is om in het geval van niet invaren van bestaande rechten, toch nog de fiscale maxima op toeslagen (indexaties) op bestaande rechten te handhaven?
Het fiscale kader van voor de Wtp kende een begrenzing op de hoogte van de uitkering en niet een begrenzing op de hoogte van de premie. Als er geen begrenzing is op de hoogte van de toeslag (indexatie) kan voor elke willekeurige toeslag een premie worden ingelegd. Er zou dan een fiscaal onbegrensd pensioen gefaciliteerd worden. De Wtp biedt overgangsrecht voor toeslagverlening. Als een voor de Wtp bestaande pensioenregeling niet wordt aangepast aan de Wtp (niet wordt ingevaren) dan dient uiterlijk per einddatum van de transitieperiode de opbouw in de pensioenregeling te zijn beëindigd. Wel mag een eventuele toeslagverlening nog worden gecontinueerd vanaf die datum. Hiervoor is het fiscaal gezien ook toegestaan dat er nog (werkgevers)bijdragen worden ingelegd in de pensioenregeling, bijvoorbeeld vanwege bijstortverplichtingen. Daarom blijft het van belang dat de fiscale begrenzing op de indexatie blijft gelden. Anders ontstaat de mogelijkheid van een fiscaal onbegrensd pensioen met potentieel negatieve budgettaire consequenties.
Kunt u bevestigen dat in de toegestuurde notities staat dat door «het aantrekkelijker maken van het ftk contract door snellere indexatie mogelijk te maken de overstap naar een nieuw contract wat minder aanlokkelijk zal zijn»?6
Een verdere versoepeling van het ftk leidt tot generatie effecten. In het kort komt het erop neer dat de pensioenverwachtingen van de huidige pensioengerechtigden toenemen, maar die voor de jongere actieven afnemen.
Ook geldt dat een versoepeling van het ftk geen structurele oplossingen biedt voor bijvoorbeeld het renterisico wat nu collectief door jong en oud gedragen wordt. Ook blijft gelden dat de buffers in het ftk ongericht zijn, terwijl die in het nieuwe pensioenstelsel beter ingezet kunnen worden.
Om deze redenen is het onverstandig om het ftk structureel te versoepelen. De pensioenverwachtingen voor pensioengerechtigden toe laten nemen en die van jongeren riskanter te maken terwijl hen een vaste uitkering wordt beloofd, biedt geen structurele oplossing voor de problemen van het pensioenstelsel. Het nieuwe pensioenstelsel biedt daarentegen de mogelijkheid voor een structurele oplossing die evenwichtig is voor alle generaties.
Kunt u aangeven of er in de Wtp bewust voor gekozen is om de toeslagregels voor bestaande rechten die in het ftk blijven streng te houden en wat de rationale daarachter was?
Het financieel toetsingskader (ftk) is ontworpen op de uitkeringsovereenkomst en de bijbehorende pensioenaanspraken en pensioenrechten. Het financieel toetsingskader zoals dat de afgelopen jaren heeft gegolden blijft in stand na de pensioentransitie. Zolang er nog ftk pensioenrechten en pensioenaanspraken blijven staan geldt logischerwijs dat hetzelfde kader blijft gelden.
Pensioenfondsen die voornemens zijn in te varen, mogen gebruik maken van het transitie-ftk. Daarbij is het ftk aangepast, zodat pensioenfondsen kunnen anticiperen op de regels van het nieuwe stelsel, zoals soepelere indexatieregels. Het transitie-ftk geldt niet voor pensioenfondsen die niet willen invaren.
Bent u bereid de toeslagregels en fiscale maxima op toeslagen voor rechten die achterblijven in het ftk alsnog te versoepelen, en zo niet, waarom niet?
Nee, daar is met de Wet toekomst pensioenen bewust niet voor gekozen omdat dit belangrijke nadelen kent, zoals ook uiteengezet in de beantwoording van voorgaande vragen.
Kunt u bevestigen dat er een memo is waarin staat dat De Nederlandsche Bank (DNB) heeft aangegeven dat de buffer van pensioenfondsen onder artikel 129 Pensioenwet ten goede moet komen aan de op het moment van de transitie bestaande pensioenaanspraken en -rechten en dus niet gebruikt kan worden voor toekomstige aanspraken en rechten?7
Ja, dat staat in het memo waarnaar u refereert. Overigens is in de Wet toekomst pensioenen artikel 129 Pensioenwet aangepast, waardoor de voormalige regels voor een premiekorting op de kostendekkende premie niet meer gelden.
Kunt u bevestigen dat er in de nu gepubliceerde memo’s in de periode 2018 tot en met 2020 door de ambtenaren en de pensioensector nog steeds twijfel wordt uitgesproken of invaren wel wenselijk is en niet een te groot risico is en de vrees bestaat dat invaren kan worden aangemerkt als «inbreuk op een eigendomsrecht in de zin van het Europees recht»?8
In de betreffende periode, maar eigenlijk al vanaf 2011, is sprake van een verdere ontwikkeling van het invaren in relatie tot het eigendomsrecht. Er worden steeds meer uitspraken door rechters gedaan en er verschijnen steeds meer artikelen in de juridische literatuur. Dat draagt bij aan een beter begrip over de kaders van het (reguleren van het) eigendomsrecht op pensioen. Vervolgens is in 2020 een externe juridische toetsing gedaan op het invaren door de landsadvocaat. Dit heeft geleid tot het opnemen van het invaren in de huidige vorm in de wetgeving waarbij de besluitvorming over het invaren op decentraal niveau wordt genomen. Gelet op de externe advisering en de toetsing door de Raad van State kan niet gesteld worden dat er sprake is van een te groot risico. In algemene zin geldt evenwel dat risico’s nooit volledig uit te sluiten zijn. Daar ben ik van bewust en dat heb ik ook herhaaldelijk aangegeven tijdens de parlementaire behandeling van de Wet toekomst pensioenen.
Kunt u bevestigen dat in de Nota recente uitspraken Allianz en AFM/invaren van 30 januari 2020 is aangegeven dat het helemaal schrappen van individueel bezwaarrecht juridisch lastig zal zijn omdat dit kan kwalificeren als een inbreuk op eigendomsrecht die moeilijk te rechtvaardigen is, omdat de deelnemer dan geen zeggenschap meer heeft over zijn opgebouwde aanspraken- en rechten en dat het daarnaast lastig zal zijn om individueel bezwaarrecht, dat al lang in de pensioenwet verankerd is, te wijzigen of te schrappen?9
Met de nota wordt de bewindspersoon geïnformeerd over twee rechterlijke uitspraken. Door de opstellers is aangegeven dat de uitspraken geen nieuwe gevolgen hebben voor het invaren. Het is immers al bekend dat het eigendomsrecht hierbij aan de orde is. Ten overvloede, het betreffende memo dateert van 30 januari 2020. Ook na die datum stond het denken over de vormgeving van het invaren in relatie tot het eigendomsrecht uiteraard niet stil. Zoals in de eerdere beantwoording aangegeven is de analyse van de regering over de gekozen vorm van invaren zonder een individueel bezwaarrecht onderschreven door de Raad van State.
Kunt u bevestigen dat er een memo is over het juridisch kader en de houdbaarheid van de verplichtstelling waarbij genoemd wordt dat het Europese Hof vindt dat vijf solidariteitskenmerken met name van belang zijn, waaronder de indexatie van de pensioenen voor het behoud van hun waardevastheid?10
In het betreffende memo 9 met onderwerp «nieuw pensioencontract en houdbaarheid verplichtstelling» is het kader voor de (Europeesrechtelijke) houdbaarheid van de verplichtstelling beschreven. Dit in het Pensioenakkoord 2019 afgesproken was dat de verplichte deelname in bedrijfstakpensioenfondsen, via het instrument van de verplichtstelling, in stand zou blijven.
Doel van het memo is dan ook om het juridische kader te analyseren en daarop te anticiperen met betrekking tot de ontwikkeling van de nieuwe pensioenovereenkomsten. Een analyse van de Europese rechtspraak leidde tot de opsomming van de vijf solidariteitskenmerken waar het Hof blijkens de jurisprudentie met name belang aan hecht. Daarmee is overigens niet gezegd dat dit de enige relevante aspecten voor de houdbaarheid van de verplichtstelling is.
Vanwege het belang om de verplichtstelling in stand te houden is, voorafgaande aan de verdere uitwerking van het Pensioenakkoord, juridisch advies gevraagd aan prof. Lutjens, hoogleraar pensioenrecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Dit advies, van januari 2020, was noodzakelijk voor de regering om het Pensioenakkoord verder te kunnen uitwerken in de hoofdlijnennotitie en vervolgens wetgeving. Het advies is in juni 2020 naar de beide Kamers gestuurd.18
Ten overvloede merk ik nog op dat de instandhouding van de verplichtstelling een zeer belangrijke randvoorwaarde is bij de Wet toekomst pensioenen en het Pensioenakkoord. Aanvullend daarop is de verplichtstelling een belangrijk instrument om het bij wet (artikel XIIIB Wet toekomst pensioenen) vastgelegde doel om het aantal werknemers zonder pensioen te halveren per 2028, te behalen.
In hoeverre denkt u, gezien de discussies over de Wtp in de Tweede en Eerste Kamer en de recent bekend gemaakte transitieplannen, dat er bij pensioenfondsen in de praktijk aan deze voorwaarde van indexatie van pensioenen voor het behoud van hun waardevastheid gaat worden voldaan in de uitkeringsfase in de solidaire en flexibele regeling?
In het oude pensioenstelsel is gebleken dat er zeer beperkt sprake is van waardevaste pensioenen. In de afgelopen 15 jaar is er tot aan 2022 zeer beperkt sprake geweest van indexaties. Hiermee is aangetoond dat het ftk beperkte waardevaste pensioenen kan garanderen. Met het nieuwe pensioenstelsel is er eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen. Dit is mogelijk doordat er kleinere buffers zijn in het nieuwe pensioenstelsel en betere risicodeling mogelijk is. Uit de transitieplannen blijkt ook dat sociale partners en pensioenfondsen sturen op significant kleinere buffers dan in het ftk. Daarmee zal het voor hen ook eerder mogelijk zijn om wanneer er sprake is van positief rendement, de pensioenen van deelnemers en gepensioneerden te verhogen.
Tot slot merk ik op dat voor de verplichtstelling meerdere solidariteitselementen van belang zijn. In beide pensioencontracten is het in voldoende mate mogelijk om die te bieden.
Kunt u deze vragen een voor een en voor 14 januari beantwoorden in verband met het debat dat nu op 17 januari gepland staat?
Ik heb deze vragen waar mogelijk een voor een beantwoord. Ten aanzien van de vragen 2 en 3 en de vragen 4 en 5 achtte ik gezamenlijke beantwoording meer voor de hand liggend omdat de analyse van de regulering van het eigendomsrecht ook in die samenhang moet worden bezien.
Minister van Nieuwenhuizen die zich met energiebedrijven en honderden miljoenen subsidies bemoeide, nadat ze wist dat ze voorzitter van Energie Nederland zou worden |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Laurens Dassen (Volt), Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich dat de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken op 2 oktober een «Overzicht van rechterlijke uitspraken waarbij een termijn is gezet om een besluit te nemen, die termijn is overschreden en ministeries een dwangsom verschuldigd zijn», een bijlage bij Kamerstuk 32 802, nr. 78, naar de Kamer stuurde en dat die brief 28 pagina’s telde?
Ja
Hoeveel dwangsommen heeft de overheid de afgelopen twee jaar betaald en om hoeveel geld gaat het in totaal?
In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2022 (JBR)1 werd gerapporteerd dat er in 2022 84 uitspraken waren waarbij een dwangsom is verbeurd en een bedrag van € 1.157.394 aan dwangsommen is betaald.2 De gegevens ten behoeve van de JBR 2023 worden op dit moment samengesteld door de ministeries. Deze rapportage zal op Verantwoordingsdag aan uw Kamer worden aangeboden.
Kunt u de niet gepubliceerde uitspraak van de rechter SGR 22/1063 over mevrouw Van Nieuwenhuizen aan de Kamer doen toekomen?
Het betreft geen uitspraak over mw. van Nieuwenhuizen, maar een uitspraak van de rechter n.a.v. het ingestelde beroep niet tijdig beslissen op een verzoek op grond van de WOB. De uitspraak is gepubliceerd op rechtspraak.nl.3
Kunt u aangeven waarom het zo lang geduurd heeft dat dat Woo-verzoek afgehandeld werd?
Na het bekend worden van de overstap van voormalig Minister van Nieuwenhuizen zijn in een korte periode verschillende WOO-verzoeken ingediend bij de Ministeries van IenW (drie verzoeken), EZK (een verzoek) en AZ (een verzoek). Er is sprake van overlap tussen de verzoeken maar ze zijn niet exact hetzelfde. Dit betekent dat ieder verzoek apart is behandeld en dat met de verschillende besluiten ook informatie is verstrekt waar ook in de andere verzoeken om kan zijn gevraagd. Het verzoek waaraan nu gerefereerd wordt, is het meest uitgebreid en bevat 5 deelaspecten.
De punten 1, 2, 4 en 5 overlappen met de overige verzoeken en zijn daarmee afgerond op het moment dat deze besluiten zijn gepubliceerd.4 Na deze besluiten resteerde punt 3 uit het verzoek: «Alle documenten die de Minister/ Cora van Nieuwenhuizen in dezelfde periode heeft gekregen of heeft verstuurd/doorgestuurd die betrekking hebben op de onderwerpen elektriciteit, gas en warmte.»
Omdat hierbij niet wordt gevraagd naar concrete dossiers, maar naar documenten waarbij verwezen wordt naar onderwerpen, is het noodzakelijk geweest eerst alle ontvangen dossiers te inventariseren. In nader overleg heeft de verzoeker de te onderzoeken periode afgebakend tot 1 januari 2021 tot en met 1 september 2021. Alle dossiers die in deze periode naar Minister van Nieuwenhuizen zijn gegaan, zijn geïnventariseerd. Het totale aantal dossiers dat de Minister heeft ontvangen in deze periode was meer dan 1600. Deze dossiers bestaan uit een of meerdere documenten.
Het ordenen van de dossiers en het selecteren van de documenten op relevantie voor het verzoek is erg arbeidsintensief. Om de verzoeker zelf ook een indruk te laten krijgen van de eerste inventarisatie en de inhoud van deze dossiers, is in het voorjaar van 2022 met verzoeker de mogelijkheid besproken dat hij op korte termijn inzage zou kunnen krijgen in de geïnventariseerde dossiers, onder de gebruikelijke voorwaarden. Ervaring heeft geleerd dat in dit soort omvangrijke inventarisaties een dergelijke inzage zeer behulpzaam kan zijn voor een voorspoediger behandeling van een WOO-verzoek, omdat een verzoeker dan meer specifiek kan aangeven welke documenten hij in het kader van een WOO-verzoek beoordeeld wil hebben. Verzoeker heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Gedurende de behandeling van het verzoek is regelmatig contact geweest met de verzoeker. In de tussentijd is het ministerie doorgegaan met het beoordelen van de aangetroffen documenten. De relevante documenten zijn gereed gemaakt voor openbaarmaking en vervolgens in twee deelbesluiten gepubliceerd op rijksoverheid.nl. Hierover is gedurende de zomer van 2023 contact geweest met de vervanger van verzoeker. Dit alles neemt niet weg dat de afhandeling van dit verzoek langer op zich heeft laten wachten dan wenselijk was. Hiervoor zijn aan de verzoeker verontschuldigingen aangeboden.
Zijn er politieke redenen geweest om dit Woo-verzoek zo langzaam af te handelen?
Nee.
Kunt u de Woo-stukken aan de Kamer doen toekomen?
Het WOO-verzoek is behandeld in twee deelbesluiten. Deze zijn gepubliceerd op:
Klopt het dat toenmalig Minister van Nieuwenhuizen u op 23 juli 2021 informeerde over het feit dat ze benoemd zou gaan worden bij de branchevereniging Energie-Nederland?
Ja.
Welke vergaderingen van de ministeriële commissie Klimaat en Energie – die door de Minister-President wordt voorgezeten – heeft zij na 23 juli nog bijgewoond? (Aanhangsel bij de Handelingen 2176, 2021/2022)
Toenmalig Minister van Nieuwenhuizen heeft na 23 juli nog twee keer een gecombineerde vergadering van de ministeriële commissie Klimaat en Energie ende ministeriële commissie Stikstof en Pfas bijgewoond, op 20 augustus en 27 augustus 2021.
Kunt u van elk van deze vergaderingen de agenda, de besluitenlijst en de stukken openbaar maken, en aangeven of u zelf als Minister-President aanwezig was?
Op 20 en op 27 augustus 2021 was ik aanwezig. In beide vergaderingen zijn twee agendapunten aan de orde gekomen: de aanpak van het klimaatbeleid en de vervolgstappen aanpak stikstof. In de vergadering van 20 augustus 2021 zijn beide punten aangehouden. Op 27 augustus 2021 is besloten om over het klimaatbeleid te besluiten bij de bespreking van de augustusbesluitvorming in de ministerraad van 30 augustus 2021. De aanpak van het klimaatbeleid is dus opgenomen in de stukken voor Prinsjesdag, die op 21 september 2021 zijn aangeboden aan de Tweede Kamer. Besluitvorming over het stikstofbeleid vergde nog nadere voorbereiding en is daarom aangehouden, waarbij zo nodig in het najaar tot besluitvorming zou kunnen worden gekomen, Het klimaatbeleid en het stikstofbeleid zijn ook in de formatie in het najaar van 2021 aan de orde gekomen. De fiches die hierop betrekking hebben zijn reeds openbaar.
Het ligt niet in de rede om stukken die geagendeerd zijn geweest in een ministeriële commissie of in de ministerraad openbaar te maken, omdat door openbaarmaking het goed functioneren van de ministerraad in het gedrang kan komen. Deelnemers van de ministerraad en ministeriële commissies moeten vrijelijk en in vertrouwen met elkaar kunnen spreken.
Kunt u aangeven welke agendapunten in die vergaderingen in ieder geval geleid hebben tot de schijn van belangenverstrengeling en welke tot belangenverstrengeling?
Waarom heeft u als Minister-President meer dan een maand lang niet ingegrepen?
Zie het antwoord op vraag 10.
Op basis van welke informatie greep u op 26 augustus 2021 alsnog in?
Zie het antwoord op vraag 10.
Bent u gewaarschuwd in juli en augustus voor deze situatie? Zo ja, door wie en wanneer?
Zie het antwoord op vraag 10.
Herinnert u zich dat u antwoordde dat «Op 28 juli 2021 heeft zij [Minister van Nieuwenhuizen] in aanloop naar haar benoeming een verklaring geaccordeerd waarin zij de secretaris-generaal van het Ministerie van I&W vraagt haar vanaf dat moment te attenderen op aangelegenheden die tot haar taak behoren en mogelijk direct of indirect kunnen raken aan een nieuwe functie, waarvoor zij benoeming verwacht in september 2021 en die zij na afloop van deze kabinetsperiode zou willen vervullen. Indien er raakvlakken zouden zijn met haar functie als Minister, zou zij de Minister van EZK vragen deze aangelegenheden af te doen.»?
Ja.
Kunt u aangeven op welke momenten de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat haar geattendeerd heeft zoals vermeld in de vorige vraag? Kunt u daarvan een volledig overzicht geven?
In zijn algemeenheid geldt dat bewindspersonen toegang hebben tot alle stukken die worden besproken in de ministerraad en ministeriële commissies of onderraden waarvan zij lid zijn, en kunnen deelnemen aan deze vergaderingen. De verklaring werd opgesteld op het moment dat nog sprake was van een vertrek bij aantreden van een nieuw kabinet. Op basis van de verklaring is de secretaris-generaal gevraagd haar werkzaamheden en de besluiten die zij als Minister op het beleidsveld van Infrastructuur en Waterstaat nam, te toetsen aan haar toekomstige functie. In haar werkzaamheden en besluiten op de beleidsvelden van IenW in de periode van 28 juli 2021 tot en met haar ontslag heeft de secretaris-generaal geen aanleiding gezien voor een attendering. In deze periode is ook geen sprake van gewijzigde besluiten of een andere koers door voormalig Minister van Nieuwenhuizen. Zie voorts het antwoord op vraag 10.
Heeft Minister van Nieuwenhuizen opvolging gegeven aan alle attenderingen van de Secretaris-Generaal van haar ministerie?
Zie het antwoord op vraag 15
Hoe beoordeelt u het feit dat Minister van Nieuwenhuizen voorzitter van Energie-Nederland zou worden en nadat dat bij haar en u bekend was, deelnam aan vergaderingen waar besloten werd over honderden miljoenen euro’s subsidie voor leden van Energie-Nederland en over wel zeer royale compensatiemaatregelen voor het sluiten van kolencentrales in handen van leden van Energie-Nederland?
Zie het antwoord op vraag 10.
Deelt u de mening dat u onder artikel 68 van de Grondwet deze relevante informatie gewoon aan de Kamer had moeten meedelen, aangezien u hier een actieve informatieplicht heeft?
Ik heb de Tweede Kamer meermaals schriftelijk en mondeling geïnformeerd over de gang van zaken bij het vertrek van mevrouw Van Nieuwenhuizen.
Kunt u deze vragen een voor een binnen drie weken beantwoorden en in ieder geval ten minste drie dagen voor de behandeling van de begroting Algemene Zaken?
Dat is mijn streven geweest.
Het bericht dat de rechter huisartsen gelijk geeft in zaak over tarieven |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de rechter huisartsen gelijk geeft in zaak over tarieven?1
Het is een wettelijke taak van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om prestaties en tarieven vast te stellen voor de zorg. Deze tarieven moeten gemiddeld kostendekkend zijn. Voor onder andere de huisartsenzorg voeren zij daartoe periodiek een kostprijsonderzoek uit. De NZa baseert de tarieven onder andere op informatie over de kosten, productie en omzet, die gedurende een kostprijsonderzoek wordt uitgevraagd bij een representatieve steekproef van zorgaanbieders. In de tussenliggende perioden worden tarieven jaarlijks geïndexeerd, om zo een goede aansluiting te houden bij recente prijs- en loonstijgingen.
«De Bevlogen Huisartsen», Landelijke huisartsenvereniging (LHV) en de Vereniging Praktijkhoudende Huisartsen (VPH) hebben beroep aangetekend bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), tegen de door de NZa vastgestelde tarieven voor 2023 en 2024. Zij vonden dat deze tarieven de huisartsen onvoldoende compenseren voor de recente ontwikkelingen, met name in de sterk gestegen kosten voor personeel en huisvesting. De rechter heeft geoordeeld dat de NZa bij het vaststellen van de tarieven voor 2023 en 2024 had moeten onderzoeken of deze nog kostendekkend zijn. Dat had de NZa een paar jaar uitgesteld, voornamelijk omdat de gegevens van zorgaanbieders uit de «coronajaren» 2020 en 2021 niet representatief waren voor een kostprijsonderzoek. De NZa zal de tarieven voor 2023 en 2024 opnieuw moeten vaststellen en ik vertrouw erop dat de NZa dit ten uitvoering zal brengen.
Op welke termijn komt er voor de huisartsen duidelijkheid over de tarieven voor 2023 en 2024?
Binnenkort worden de resultaten van het nu lopende kostprijsonderzoek verwacht, voor de herijking van de tarieven per 1 januari 2025. In het onderzoek worden de gegevens van zorgaanbieders uit 2022 gebruikt. Deze kunnen worden gebruikt om te toetsen of de tarieven voor 2023 en 2024 gemiddeld kostendekkend waren. Ik vertrouw erop dat de NZa voor de zomer van 2024 duidelijkheid kan geven over de tarieven van 2023 en 2024.
Op welke termijn worden de tarieven daadwerkelijk verhoogd voor de huisartsen?
De tarieven in de huisartsenzorg worden per 1 januari 2025 herijkt. Deze nieuwe tarieven worden gebaseerd op de resultaten van het nu lopende kostprijsonderzoek, dat de NZa binnenkort verwacht af te ronden. Het is daarom nu nog niet zeker of de tarieven daadwerkelijk zullen worden verhoogd.
Omdat de uitkomst van het kostprijsonderzoek ook wordt gebruikt om te toetsen of de tarieven van 2023 en 2024 gemiddeld kostendekkend waren, geldt voor deze twee jaren dezelfde redenering. Voor de duidelijkheid: De rechter heeft niet geoordeeld dat de tarieven niet kostendekkend zijn, maar dat de NZa had moeten onderzoeken of de tarieven nog kostendekkend zijn. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Waarom moesten de huisartsen een rechtszaak aanspannen om een onderzoek naar kostendekkende tarieven af te dwingen? Was het gezien de enorme druk op de huisartsenzorg niet logisch geweest als de Nederlande Zorgautoriteit (NZa) de huisartsen hierin vrijwillig tegemoet was gekomen?
Het voorgaande kostprijsonderzoek in de huisartsenzorg werd uitgevoerd in 2016/2017, over uitgevraagde gegevens van zorgaanbieders uit 2015, wat vervolgens heeft geleid tot herijkte tarieven per 1 januari 2018. Gedurende de «coronajaren» 2020 en 2021 was de benodigde informatie over de kosten, productie en omzet van zorgaanbieders zo sterk vertekend dat deze niet representatief waren voor een nieuw kostprijsonderzoek. De gegevens uit 2019 zouden een te verouderd beeld geven. De NZa heeft aangegeven dat een representatief kostprijsonderzoek dus niet eerder kon worden uitgevoerd. Dit hebben zij vastgesteld in samenspraak met betrokken partijen waaronder de LHV en VPH. De NZa heeft daarom besloten om het kostprijsonderzoek uit te stellen en deze uit te voeren over de gegevens van 2022. De tarieven zijn overigens in de afgelopen jaren wel geïndexeerd, om zo aansluiting te houden bij recente prijs- en loonstijgingen.
Het oplopende lerarentekort in Zeeland |
|
Anita Pijpelink (PvdA) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de grote zorgen dat ook in Zeeland het lerarentekort blijft groeien en voelbaar is in zowel het primair en voortgezet onderwijs als het middelbaar beroepsonderwijs?1 Zo nee, waarom niet?
Ik deel de zorgen over het lerarentekort in Zeeland. Zeeland is een regio met specifieke uitdagingen, zoals dalende leerlingenaantallen die over een groot gebied verspreid wonen. Daarnaast heeft de provincie ook een uitdaging om toekomstige leraren op te leiden en aan de slag te krijgen in Zeeland. Dat onderstreept het belang van een regionale aanpak van alle betrokkenen bij het onderwijs in Zeeland.
Het artikel van de Provinciale Zeeuwse Courant gaat in op de tekorten in de provincie Zeeland, op basis van de «spanningsindicator» van het UWV. Deze indicator geeft een beeld van de verhouding tussen de vraag- en aanbodzijde van de arbeidsmarkt, en doet geen uitspraak over de toekomst.2 Recent is de Kamer geïnformeerd over de meest recente cijfers van de actuele personeelstekorten in het onderwijs en de verwachtingen voor de ontwikkelingen in de toekomst. Deze cijfers zijn meegestuurd als bijlage bij de Tweede Kamerbrief over de voortgang van de Lerarenstrategie.3
De cijfers over de actuele personeelstekorten in het primair onderwijs (hierna: po) (peildatum 1 oktober 2023) laten geen groeiend, maar een dalend tekort in de arbeidsmarktregio Zeeland zien (ten opzichte van 2022 en ten opzichte van 2021, zie onderstaande tabel).4 In het voortgezet onderwijs (hierna: vo) is dit jaar voor het eerst een meting uitgevoerd naar het actuele tekort. Daaruit blijkt dat het totale tekort aan leraren in het vo in de arbeidsmarktregio Zeeland 5,5% is (tegenover 5,8% landelijk).5
Totale tekorten
5,5%
7,6%
4,6%
Reguliere tekorten
3,5%
4,8%
2,9%
Vervangingstekorten
2,0%
2,8%
1,7%
Totale tekorten
5,5%
Reguliere tekorten
4,0%
Vervangingstekorten
1,5%
Op langere termijn ziet het beeld er anders uit. Volgens de arbeidsmarktramingen zal het tekort aan leraren en schoolleiders in het po in Zeeland naar verwachting eerst verder dalen tot 1,6% in 2028, om daarna te groeien naar 4,4% in 2033.6 In het vo zal het tekort naar verwachting stijgen tot 2027, om daarna min of meer stabiel te blijven.
Primair onderwijs
2,9%
2,9%
2,4%
1,7%
1,6%
2,2%
2,9%
3,5%
4,1%
4,4%
Voortgezet onderwijs
3,8%
3,9%
4,4%
4,8%
4,7%
4,6%
4,4%
4,3%
4,6%
5,2%
De gemene deler tussen de cijfers over de actuele tekorten, de ramingen en spanningsindicator van UWV is dat het beeld zorgelijk is en dat de tekorten ook in Zeeland voelbaar zijn. We moeten er daarom alles aan doen om de tekorten te verminderen.
Klopt het beeld dat in stedelijke gebieden zoals Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Den Haag en Almere nog altijd de grootste tekorten worden ervaren, maar we inmiddels de krapte ook zien in de provincie Zeeland?
Ja, dat beeld klopt op basis van de cijfers die zijn meegestuurd bij de Tweede Kamerbrief over de voortgang van de Lerarenstrategie.7 Het actuele tekort in de arbeidsmarktregio Zeeland is in het po 4,6% van de werkgelegenheid, tegenover gemiddeld 18,0% in de G5 (G4 en Almere). Buiten de G5 is het tekort in het po gemiddeld 8,0%.
In het vo zijn de tekorten gemiddeld ook hoger in deze steden. Daar zien we dat met name dat tekorten met name voorkomen in specifieke vakken (bètavakken en talen).
Deelt u de mening dat de regionale aanpak van het lerarentekort in een grensregio zoals Zeeland, met eveneens Nederlandstalig onderwijs over de grens, gebaat is bij een gezamenlijk aanpak met Vlaanderen, waar men eveneens kampt met deze problematiek?2
In deze regio wordt al langer samengewerkt met Vlaanderen en ik volg dit met interesse. De reden dat we in onze aanpak naast landelijke maatregelen ook inzetten op een regionale aanpak via de onderwijsregio’s, is omdat dit ruimte biedt voor oplossingen die passen bij de regionale context, wat nodig is voor de vereiste samenwerking en solidariteit. Ook in Zeeland wordt al langere tijd samengewerkt en is er nu ook een onderwijsregio gevormd: de Zeeuwse Onderwijsregio (ZOR).9 Daarbinnen wordt samengewerkt tussen het primair-, voortgezet-, middelbaar beroepsonderwijs en de lerarenopleiding bij het gezamenlijk werven, matchen, opleiden, begeleiden en professionaliseren van onderwijspersoneel. De vorming van de onderwijsregio’s is een lerende aanpak, ik verwacht dat er interessante lessen te trekken zijn uit de samenwerking met Vlaanderen in deze regio. Ik blijf de ontwikkelingen nauwgezet volgen.
Op welke punten gaat u de lerarenstrategie aanpassen voor zulke grensregio’s opdat deze recht gaat doen aan het eigen karakter van de problematiek van het lerarentekort?
Dat is niet nodig, want de lerarenstrategie combineert landelijke maatregelen nu al met een regionale aanpak die hier recht aan doet, via de (vorming van) onderwijsregio’s. Daardoor is er juist ook in grensregio’s ruimte voor maatwerk en als de wens er is ook in samenwerking met buurlanden. Om de betrokken partijen te ondersteunen bij de onderwijsregio’s en de aanpak van de tekorten, is de Realisatie Eenheid ingericht: alle onderwijsregio’s kunnen daar terecht voor advies en hulp en om te leren wat in de regio wel en niet werkt. Ook met de onderwijsregio Zeeland is intensief contact om met elkaar te kijken wat er nodig is in deze regio om met de tekorten aan de slag te gaan.
Kunt u deze vragen alstublieft begin januari beantwoorden vóórafgaand aan het debat over de OCW-begroting?
Ja.
Het bericht 'Ziekenhuistop Maastricht declareert: yoga op het strand van San Diego en het land door met privéchauffeurs' |
|
René Claassen (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ziekenhuistop Maastricht declareert: yoga op het strand van San Diego en het land door met privéchauffeurs»?1
Ja.
Wat is uw mening over het in dit artikel opgenoemde declaratiegedrag van deze bestuurders? Keurt u dit gedrag ook af? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om te oordelen over het individuele declaratiegedrag van bestuurders van zorginstellingen. In het algemeen vind ik dat bestuurders van zorginstellingen bij de aanwending van publieke middelen de maatschappelijke belangen voorop moeten stellen. De vergoeding van onkosten gemaakt door leden van raden van bestuur van zorginstellingen is een aangelegenheid tussen raad van toezicht en raad van bestuur. Ik vind het daarbij belangrijk dat zorginstellingen laten zien dat zij zich bewust zijn van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en daar ook transparantie over bieden. Tegen die achtergrond vind ik het positief dat de raad van bestuur van het MUMC+ heeft aangegeven het eigen declaratiebeleid kritisch onder de loep te nemen.
Is dit gedrag in strijd met afspraken over hoe bestuurders omgaan met publieke middelen? Zo nee, vindt u dat hierover duidelijkere kaders moeten worden afgesproken?
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 2 geef ik geen oordeel over individuele casuïstiek. Wel merk ik op dat het MUMC+ is aangesloten bij de NFU en daarmee de Governancecode Zorg onderschrijft. Hierin is onder andere bepaald dat de raad van toezicht beleid opstelt omtrent onkosten die gemaakt worden door de raad van bestuur en toeziet op de naleving en openbaarmaking van dit beleid.
Indien dit wel indruist tegen gemaakte afspraken, hetzij wettelijke kaders dan wel andersoortige afspraken bent u bereid de bestuurders hierop publiekelijk aan te spreken?
Zoals hierboven aangegeven is het de verantwoordelijkheid van de raad van toezicht van zorginstellingen om beleid te maken over de vergoeding van onkosten en de raad van bestuur aan te spreken op de naleving hiervan.
Deelt u de mening dat dit soort signalen afbreuk doen aan alles waar de zorg voor zou moeten staan?
Ik ben van mening dat bestuurders en toezichthouders bij de aanwending van publieke middelen het maatschappelijk belang te allen tijde voorop dienen te stellen. Het declaratiegedrag van bestuurders valt hier ook onder. Het bieden van transparantie over de gemaakte onkosten biedt de mogelijkheid om ook publiekelijk verantwoording af te leggen. Binnen de NFU en in de Governancecode Zorg is afgesproken om transparant te zijn over de declaraties van bestuurders.
Deelt u de mening dat dit soort signalen, waarin iedere euro telt om de juiste zorg te kunnen geven aan mensen, afbreuk doen aan het vertrouwen in zorgbestuurders om het juiste te doen voor zorg?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u als Minister bereid een onderzoek te laten uitvoeren naar declaratiegedrag van deze bestuurders?
Het ligt niet op mijn weg hier een onderzoek naar in te stellen. Zorginstellingen die aangesloten zijn bij hun brancheorganisatie en daarmee de Governancecode Zorg onderschrijven, hebben afgesproken hun onkostenvergoedingen openbaar te maken. Dat geldt dus ook voor de Universitair Medische Centra. De Governancecommissie Gezondheidszorg en de brancheorganisaties kunnen zorginstellingen aanspreken op het niet naleven van de code. De onkostenvergoedingen zijn dus voor iedereen inzichtelijk en er kan publiekelijk verantwoording over worden afgelegd.
Bent u op de hoogte of dit soort declaratiegedrag ook voorkomt bij andere zorgbestuurders? Zijn daarover signalen en of meldingen bij u bekend? Zo ja, welke maatregelen heeft u genomen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid in bredere zin het declaratiegedrag van zorgbestuurders te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer zou dit onderzoek kunnen starten en wanneer zou de kamer over de uitkomsten kunnen worden geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 7.
De situatie van de ziekenhuizen in Venlo, Roermond en Zwolle |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het VieCuri Medisch Centrum in Venlo onder financiële druk staat en de noodklok luidt?1
Ik heb kennis genomen van het bericht en heb ook contact gehad met het VieCuri Medisch centrum.
Bent u het ermee eens dat de kwaliteit en de toegankelijkheid van de ziekenhuiszorg in Venlo niet achteruit mogen gaan?
Iedereen in Nederland moet toegang hebben tot goede zorg, ongeacht waar je woont. Ik hecht dus zeer aan de toegankelijkheid van goede medisch specialistische zorg, in de regio Venlo en in heel Nederland. Ik heb geen signalen ontvangen dat de kwaliteit van de ziekenhuiszorg in Venlo en omgeving onder druk staat. VieCuri heeft ook aangegeven dat de patiëntenzorg niet ter discussie staat.
Is het volgens u een reële mogelijkheid dat het VieCuri 12 miljoen euro kan bezuinigen zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit en de toegankelijkheid van de zorg?
Het is niet aan mij om hier uitspraken over te doen, dit is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk is om zorgverleners te ontslaan, op het moment dat er al sprake is van grote personeelstekorten in de zorg?
VieCuri heeft aangegeven een plan te hebben opgesteld dat erop gericht is efficiënter te gaan werken, zodat met minder medewerkers hetzelfde werk gedaan kan worden. VieCuri heeft reeds een vacaturestop ingesteld. Daarnaast worden tijdelijke en ZZP-contracten niet verlengd en wordt natuurlijk verloop, als gevolg van pensionering of vrijwillig vertrek, niet vervangen. De kritische functies zijn hiervan wel uitgezonderd. VieCuri laat weten te verwachten dat op deze manier de noodzakelijke personeelsreductie voor 2024 kan worden bereikt, zonder daarbij gebruik te maken van gedwongen ontslagen.
Los van deze specifieke casuïstiek vind ik het uiteraard van groot belang dat de zorg een aantrekkelijke sector is en blijft om in te werken. Het is onwenselijk om zorgpersoneel te verliezen, zeker gezien het personeelstekort en de uitdagingen die er liggen om goede toegankelijke zorg voor iedereen die haar nodig heeft te kunnen realiseren- nu en in de toekomst. Om het personeelstekort in de zorg op te lossen is een brede integrale aanpak nodig waarbij we langs verschillende sporen aan de slag zijn met de vraagstukken die op de arbeidsmarkt zorg en welzijn spelen. Dit doen we, onder andere via het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg (TAZ) en het Integraal Zorgakkoord (IZA), waarin alle betrokken partijen afspraken hebben gemaakt over de aanpak van het personeelstekort en ambities hebben gesteld om aan de slag te gaan met goed werkgeverschap, innovatie, waardering en meer ruimte voor vakmanschap met als doel meer werkplezier voor de zorgmedewerker en werken in de zorg weer aantrekkelijk te maken.
Bent u bereid om in gesprek te treden met het bestuur van VieCuri, de ondernemingsraad en de zorgverzekeraars om te komen tot een oplossing voor de problemen, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit en de toegankelijkheid van de zorg?
Het is aan het ziekenhuisbestuur om met alle relevante partijen goede afgewogen keuzes te maken waarbij de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg zijn geborgd. Via de toezichthouders (IGJ en NZa) houd ik een vinger aan de pols. Ik vind het goed dat, ongeacht de precieze aanleiding, ziekenhuizen met relevante partijen nadenken over hoe zij de ziekenhuiszorg in hun regio toekomstbestendig kunnen maken.
Het is verder de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder (VieCuri) en de zorgverzekeraars om samen zodanige afspraken te maken dat iedereen toegang heeft tot kwalitatief goede zorg. Van zorgverzekeraars mag ook verwacht worden dat zij vooruitdenken over hoe ze meerjarig aan hun zorgplicht kunnen voldoen. VieCuri laat weten dat er constructieve gesprekken gevoerd worden met zorgverzekeraars VGZ en CZ.
Wat is uw reactie op het bericht dat het Laurentius Ziekenhuis in Roermond de psychiatrische afdeling sluit om personeelskrapte?2
Ik heb begrepen dat de Raad van Bestuur van het Laurentius Ziekenhuis een voorgenomen besluit heeft genomen om uiterlijk per 1 mei 2024 de PAAZ (Psychiatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis) te sluiten. Het gaat hier om de polikliniek psychiatrie en de opname afdeling psychiatrie. Na voorlegging aan de interne adviesorganen volgt begin dit jaar een definitief besluit. De Raad van Bestuur zegt zorg te dragen voor een goede overdracht van patiënten naar andere zorginstanties. Volgens de Raad van Bestuur blijft de psychiatrische zorg in de regio gewaarborgd. Door de voorgenomen sluiting van de PAAZ komen de bereikbaarheidsnormen in de acute (psychiatrische) zorg niet in het geding, aangezien de PAAZ niet is aangemerkt als 24/7 uurs crisisdienst. Dit laatste is bevestigd door het RIVM. De IGJ is als toezichthouder nauw betrokken en heeft veelvuldig contact met het Laurentius. Via de IGJ houd ik een vinger aan de pols.
Omdat er in deze casus ook sprake is van een zorgaanbieder van geestelijke gezondheidszorg die acute zorg verleent, is de AMvB acute zorg (Uitvoeringsbesluit Wkkgz) van toepassing3. Het op juiste wijze volgen van de AMvB acute zorg is voor mij van groot belang. Alle partijen in de regio moeten goed betrokken worden. Juist voor inwoners, gemeenten en zorgmedewerkers is het van grote betekenis om tijdig de plannen te kennen en om mogelijkheden te hebben om daarover in gesprek te gaan. Iedereen kan op die manier – vanuit de eigen rol en verantwoordelijkheid – bijdragen om tot de beste mogelijke oplossingen te komen. De IGJ ziet in haar toezicht ook toe op het op juiste wijze volgen van de genoemde AMvB.
Waarom worden nog steeds geestelijke gezondheidszorg (ggz)-afdelingen gesloten op het moment dat er juist enorme wachtrijen bestaan voor de ggz?
Er kunnen, in algemene zin, verschillende redenen ten grondslag liggen aan sluitingen van ggz-instellingen, zoals bijvoorbeeld een personeelstekort of beperkte schaalgrootte. Hierdoor kunnen instellingen kwetsbaar zijn voor doorontwikkeling en het up-to-date blijven met behandelmethoden, met als mogelijk gevolg dat de borging van goede psychiatrische patiëntenzorg op termijn in het gedrang komt. Het is de inzet van het Ministerie van VWS om de toegankelijkheid van de ggz beter te borgen, bijvoorbeeld door in te zetten op het verbeteren van de beschikbaarheid van de cruciale ggz, zoals ook toegelicht in de brief van 21 december 20234.
Hoe bent u van plan om de aanhoudende reeks sluitingen van ziekenhuisafdelingen door heel het land een halt toe te roepen?
Laat ik allereerst benadrukken dat het niet het beleid van het Ministerie van VWS is om ziekenhuizen, of ziekenhuisafdelingen, te sluiten. Laat ik eveneens benadrukken dat het in de eerste plaats aan een zorgaanbieder zelf is, en dus niet aan mij als Minister, om keuzes te maken over de inrichting van de eigen ziekenhuisorganisatie en de bedrijfsvoering. Het is aan de zorgaanbieder en de zorgverzekeraar gezamenlijk om afspraken te maken over toegang tot kwalitatief goede zorg. Het is daarbij ook van belang dat alle relevante partijen worden betrokken als het gaat om de toekomstige inrichting van de (ziekenhuis)zorg.
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg en de NZa houdt onder andere toezicht op de naleving van de zorgplicht door zorgverzekeraars. Zij zijn op hun beurt verantwoordelijk voor het inkopen van voldoende zorg voor patiënten/verzekerden. Als overheid kunnen we normen stellen en stimuleren dat kwaliteitskaders tot stand komen. De zorgaanbieder beslist binnen de wettelijke en kwaliteitskaders zelf welke zorg zij aanbiedt.
Als Minister voor Medische Zorg vind ik het belangrijk dat alle Nederlanders kunnen rekenen op dezelfde goede kwaliteit van zorg. Daarbij moet het niet uitmaken waar je woont of verblijft. Om de zorg toekomstbestendig te maken is het nodig om de zorg in bijna alle regio’s anders te organiseren. Bij aanpassingen in het zorglandschap is het uitgangspunt «dichtbij waar het kan, verder weg als het moet». Door goede samenwerking is er gelukkig veel mogelijk. Er zullen soms moeilijke keuzes gemaakt moeten worden, maar ik zie op veel plekken in het land dat er door nieuwe vormen van samenwerking ook weer nieuwe mogelijkheden ontstaan. Juist daarom is het ook zo belangrijk dat we inzetten op een integrale aanpak van zorg en ondersteuning in de regio, die meer uitgaat van preventie, een aanpak in de wijk en betere ketensamenwerking zodat we kwetsbare situaties zoveel mogelijk kunnen voorkomen. Met het Integraal Zorgakkoord hebben veel zorgpartijen met de zorgverzekeraars, VNG en het Rijk afgesproken samen dit proces op te pakken. De in het kader van de afspraken uit het IZA ontwikkelde regiobeelden en regioplannen kunnen daar goed bij helpen, want daar moeten passende oplossingen voor verschillende vraagstukken in samenhang gevonden worden.
Bent u bereid om met het Laurentius Ziekenhuis in gesprek te treden om te bekijken welke alternatieven er zijn voor het sluiten van deze afdeling?
Ik zie geen reden om in gesprek te gaan met het bestuur van het Laurentius Ziekenhuis. Ik verwijs daarbij naar de toelichting zoals ook gegeven bij de beantwoording op vraag 5.
Wat is uw reactie op het bericht dat het Ziekenhuis Isala plots kampt met tekort van 23 miljoen euro?3
Ik heb kennis genomen van het bericht.
Hoeveel is het bestuur van het Isala van plan om te gaan bezuinigen?
Het Isala heeft mij laten weten dat zij voor 2024 een bezuiniging moet realiseren van 23 miljoen euro. Isala zegt deze bezuinigingen te moeten realiseren om zo de noodzakelijke investeringen te kunnen blijven doen.
Kan worden gegarandeerd dat de bezuinigingen bij het Isala niet ten koste gaan van de kwaliteit en de toegankelijkheid van de zorg?
Het Isala zegt dat de maatregelen die genomen gaan worden vooral betrekking hebben op het vergroten van de efficiency, het verbeteren van processen, het doelmatig inzetten van materialen en het tegengaan van verspilling. Het Isala laat weten dat patiënt altijd voorop staat en dat het uiterste gedaan zal worden om de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg blijvend te borgen.
Bij welke ziekenhuizen verwacht u dat de komende tijd nog meer financiële problemen zullen ontstaan of afdelingen gesloten zullen worden?
Er zijn mij op dit moment geen andere signalen bekend, anders dan waarover al mediaberichten verschenen zijn. Zorgverzekeraars doen, conform de vroegsignaleringafspraken, een Early Warning Melding (EWS) als er sprake is van een risico voor het goed invulling geven van de zorgplicht als gevolg van bijvoorbeeld financiële en/of organisatorische knelpunten bij een zorgaanbieder. De NZa houdt hier toezicht op en toetst de inspanningen van de zorgverzekeraar als het gaat om het naleven van de zorgplicht. Via de NZa word ik op de hoogte gehouden van eventuele EWS meldingen.
Bent u het ermee eens dat de aanhoudende reeks van ziekenhuizen die in financiële problemen raken een zeer slechte ontwikkeling is? Zo ja, wat bent u van plan om te doen om deze ontwikkeling te stoppen?
Het is allereerst aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om met elkaar goede financiële afspraken te maken.
De ziekenhuissector in Nederland ziet er op sectorniveau in algemene zin financieel gezond uit. De laatste BDO benchmark-rapportage uit oktober 2023 bevestigt dit beeld. Tegelijkertijd zijn er ook zaken die aandacht behoeven zoals personeelskrapte en dalende resultaten die van invloed zijn op de investeringsmogelijkheden. Daarnaast verschillen de resultaten sterk tussen individuele ziekenhuizen. Er zijn ziekenhuizen met hele goede resultaten, maar ook ziekenhuizen die er financieel niet goed voor staan. In dat laatste geval is dat uiteraard niet wenselijk. Wanneer ziekenhuizen in financiële problemen (dreigen te) komen, en de continuïteit van de zorg in het geding dreigt te komen, gelden de EWS-afspraken waardoor er tijdig gehandeld kan worden, met het oog op de continuïteit van zorg voor patiënten en cliënten. Op basis van het algemene beeld van de sector, maar ook het aantal EWS-meldingen, zie ik geen reden om in gesprek te gaan met de zorgverzekeraars.
Bent u het ermee eens dat ziekenhuizen voldoende moeten worden gefinancierd om de gestegen kosten te kunnen betalen? Zo ja, bent u bereid om in gesprek te treden met de zorgverzekeraars om hen op te roepen om dit te gaan regelen?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Dijk c.s., waarin het kabinet werd verzocht stappen te zetten om de spoedeisende zorg meer te financieren op basis van beschikbaarheid?4
Zoals reeds eerder aan uw Kamer gemeld7 is de NZa om advies gevraagd over de bekostiging van de acute zorg. Op 15 december 2023 heeft de toenmalig Minister van VWS het advies van de NZa ontvangen. Dit advies is op 16 januari 2024 aan uw Kamer verzonden8. De opvolging van het advies en de verdere uitvoering van de motie is aan een volgend kabinet.
Recente inzichten over arbeidsmarkttekorten in de kinderopvang |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Wat zijn de meest recente cijfers over het personeelstekort in de kinderopvang? Kunt u hierin in ieder geval het aantal vacatures (eventueel afgezet ten opzichte van het aantal medewerkers/Fulltime-equivalent (Fte)), de instroom en de uitstroom betrekken?
De meest recente cijfers over de arbeidsmarkt kinderopvang komen uit het Prognosemodel Zorg en Welzijn van ABF Research van 2023.1 Volgens het prognosemodel was het tekort aan medewerkers in 2023 5.900 personen. In dat jaar werkten er in totaal 124.300 personen in de kinderopvang. Het tekort was in 2023 daarmee 4,75 procent van het totaal aantal medewerkers. In 2022 was het tekort vergelijkbaar: 5700 personen. In de komende jaren kan het tekort volgens de prognose licht stijgen naar 7.100 in 2026. Dit geeft blijk van een voorlopige stabilisatie van de personeelstekorten. Dit maak ik ook op uit cijfers van het CBS. Die laten zien dat er in het eerste kwartaal van 2023 7.000 vacatures open stonden. Gedurende het jaar is dit gedaald naar 5.200 in het derde kwartaal van 2023. Dat is een daling van 22 procent ten opzichte van dezelfde periode in 2022.2 De arbeidsmarktpeiling van Kinderopvang werkt! ondersteunt deze bevindingen (zie antwoord vraag 6).3 Op dit moment krijg ik geen signalen dat deze stabilisatie op korte termijn zal veranderen.
De kinderopvang had in het tweede kwartaal van 2023 een instroom van 19.950 personen en een uitstroom van 14.030 personen, ten opzichte van het tweede kwartaal van 2022. Dit betekent dat de kinderopvangsector in die periode netto met 5.920 personen is gegroeid.4 Deze groei in het personeelsbestand is al geruime tijd zichtbaar (zie antwoord vraag 2).
Om te zorgen dat deze stabilisatie van de tekorten doorgaat, net als de groei van het aantal medewerkers, blijf ik met de sector werken aan de aanpak van het personeelstekort zoals beschreven in voorgaande Kamerbrieven.5 Zo heb ik subsidie verstrekt voor een aanpak om contractuitbreiding te stimuleren.6 Ook is afgelopen november het Ontwikkelpad kinderopvang gelanceerd.7 Hiermee kunnen geïnteresseerden als groepshulp instromen in de kinderopvang. Daarna kunnen zij zich, indien voor hen haalbaar, stapsgewijs ontwikkelen tot pedagogisch medewerker via praktijkleren in het mbo. Om de inzet van groepshulpen binnen het Ontwikkelpad te stimuleren, werk ik aan een subsidieregeling voor kinderopvangorganisaties met beoogde inwerkingtreding in april 2024.
Het Prognosemodel Zorg en Welzijn doet een voorspelling over ontwikkelingen van de arbeidsmarkt in de sector Zorg en welzijn. Kinderopvang is hierin meegenomen. De meest recente versie is van2023 en loopt tot en met 2033. In de prognose zijn twee scenario’s opgenomen. Het beleidsrijke scenario gaat uit van een herziening van het financieringsstelsel van de kinderopvang in 2027. In dit scenario kan het personeelstekort oplopen tot 41.900 personen in 2033.
Dit komt door een sterk stijgende vraag naar kinderopvang vanaf 2027. Het beleidsarme scenario houdt geen rekening met een herziening van het financieringsstelsel. In dit scenario kan het tekort stijgen tot 19.500 personen. Mitigerende maatregelen die de sector en ik nemen om het tekort tegen te gaan, zijn niet in de prognosecijfers meegenomen.
De tekorten vallen in prognose van 2023 hoger uit dan in de prognose van 2022. De oorzaak van dit verschil is allereerst een sterkere verwachte groei van het gebruik van kinderopvang. Dat blijkt uit de meest recente cijfers van Dienst Toeslagen. Hierdoor zal de vraag naar personeel toenemen. Ook volgt uit laatste uitstroomcijfers dat de uitstroom de komende jaren hoger zal zijn dan eerder werd verondersteld. Als laatst kon ABF Research in de versie van 2023 gerealiseerde cijfers over 2022 gebruiken. Uit die cijfers blijkt dat het personeelstekort in 2022 (het startjaar van de prognose) hoger lag dan eerder was voorspeld.
Ik vind het belangrijk om te benoemen dat bovenstaande een prognose is. Prognoses over de (verre) toekomst zijn vaak onzeker. Kleine wijzigingen op de korte termijn kunnen een groot effect op de lange termijn hebben.
Hoe verhoudt dit zich ten opzichte van andere sectoren en in historisch perspectief?
De Nederlandse arbeidsmarkt is op dit moment historisch krap. In het derde kwartaal van 2023 waren er 114 vacatures voor elke 100 werklozen.8 Hoewel arbeidsmarktkrapte voor bepaalde groepen voordelen kan opleveren,9 leidt krapte ook tot onzekerheid bij werkgevers, burgers en consumenten over de beschikbaarheid van goederen en diensten. Krapte bemoeilijkt ook de uitvoering van maatschappelijke opgaven. Om de arbeidsmarktkrapte aan te pakken, heeft het kabinet zowel een overkoepelende aanpak10 als verschillende sectorale plannen11 opgesteld. Ook heb ik recent een brief aan uw Kamer verzonden over het stimuleren van duurzame arbeidsrelaties en het aanpakken van schijnzelfstandigheid via het werkprogramma Personeel niet in loondienst (PNIL).12
Voor een vergelijking met andere sectoren beperk ik mij tot de brede sector Zorg en welzijn (waar kinderopvang onder valt) en het onderwijs. Deze sectoren zijn het best vergelijkbaar.
In de brede sector Zorg en welzijn waren in 2023 ongeveer 1,5 miljoen personen werkzaam. In dat jaar was een tekort van 49.400 personen. Dat is een tekort van 3,3 procent. Dat tekort kan volgens het Prognosemodel Zorg en Welzijn oplopen tot 231.700 personen in 2033.13 De kinderopvangsector valt onder de brede sector Zorg en welzijn, net als ziekenhuizen, thuis- en jeugdzorg en huisartsen.
De tekorten in het onderwijs zijn groot en blijven dat naar verwachting ook de komende jaren. In het primair onderwijs is er een lerarentekort van 9,7 procent. Het gaat hierbij om 9.800 fte in de reguliere banen en langdurige vervangingen. Het tekort aan schoolleiders bedraagt 15 procent (1.200 fte). De tekorten in het primair onderwijs zijn vooral hoog in de G4 en in Almere. In het voortgezet onderwijs is er een lerarentekort van 5,8 procent (3.800 fte). Dat tekort doet zich met name voor bij de bètavakken (wis- natuur- en scheikunde) en bij talen.14
Zoals eerder genoemd, was het tekort aan medewerkers in de kinderopvang in 2023 5.900 personen. Dit is 4,75 procent ten opzichte van het totaal aantal medewerkers dat jaar (124.300). Dit tekort is iets hoger dan in de brede sector Zorg en welzijn (3,3 procent), maar lager dan in het primair onderwijs (9,7 procent).
Ik zal deze cijfers ook in een historisch perspectief plaatsen. In 2022 bedroeg het personeelstekort in de kinderopvang 5.700 personen. Dat is200 minder dan in 2023. In 2021 was dit tekort nog ongeveer 2.500 personen.15 Cijfers over eerdere jaren zijn niet beschikbaar. Deze toenemende personeelstekorten vanaf begin 2022 zijn in de hele arbeidsmarkt terug te zien in de cijfers van het CBS.16
Duidelijk is dat de kinderopvangsector sinds 2015 een flinke groei in medewerkers heeft meegemaakt. In het tweede kwartaal van 2023 werkten er 124.400 personen. Een jaar eerder, in het tweede kwartaal van 2022, waren dit nog 117.300 werknemers. In diezelfde periode in 2021 waren dit er 111.200. In 2015 ging het nog om 77.600 werknemers. Van 2015 tot en met het tweede kwartaal van 2023 is het aantal werknemers in de kinderopvangsector met 60,3 procent gestegen.17 Nog altijd groeit het aantal medewerkers in de sector. Dit komt doordat de instroom de afgelopen jaren hoger was dan de uitstroom. Om een idee te geven: tussen het tweede kwartaal van 2022 en 2023 is de sector netto met 5.920 personen gegroeid. De instroom was 19.950, de uitstroom 14.030.18
Zijn deze cijfers ook bekend per regio? Zo ja, wat zijn de cijfers?
In de bijlage vindt u een tabel (1) met de prognosecijfers van de personeelstekorten in de kinderopvang uitgesplitst naar regio. Voor de beantwoording van deze vraag heb ik de RegioPlus-arbeidsmarktregio’s aangehouden. U ziet in deze cijfers zowel het verwachte tekort in 2033 in het beleidsscenario mét herziening van het financieringsstelsel van de kinderopvang in 2027, als het verwachte tekort in het scenario zonder herziening. In alle regio’s is een stijging te zien van de tekorten, maar deze is in de regio’s Flevoland, Zuid-West Gelderland en Friesland hoger dan gemiddeld.
Daarnaast berekent het UWV per arbeidsmarktregio de spanningsindicator.19 Voor de beroepsgroep «leidsters kinderopvang en onderwijsassistenten» is de spanning eind 2023 voor heel Nederland 4,81 (zeer krap). Maar de spanning verschilt per regio.
In de regio Groningen is deze bijvoorbeeld 2,73 (krap) en in Midden-Limburg 1,59 (krap). In de regio Groot Amsterdam (10,34, zeer krap) en de regio Haaglanden (10,87, zeer krap) is de spanning groter.
Welke studies zijn hier het afgelopen jaar naar gedaan? Kunt u hier een overzicht van geven, inclusief verwijzing waar deze studies te vinden zijn?
Zie het antwoord op vraag 5.
Welke studies zijn in de afgelopen drie jaar gedaan? Kunt u hier een overzicht van geven, inclusief verwijzing waar deze studies te vinden zijn?
Arbeidsmarktprognoses kinderopvang1
ABF Research
2022
Prognosemodel Zorg en Welzijn2
ABF Research
Ieder jaar
Personeelstekort bij Voorschoolse Educatie3
Berenschot
2023
AZW StatLine4
CBS
Doorlopend
Arbeidsmarktpeiling5
Kinderopvang werkt!
Ieder kwartaal
Arbeidsmarktinformatie6
UWV
Doorlopend
Bijlage Rapport arbeidsmarktprognose kinderopvang – https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2022D34059&did=2022D34059
Klopt het dat uit de arbeidsmarktpeilingen van Kinderopvang werkt!1 de tekorten al ruim een jaar dalen?
Is er een duidelijke monitor die de personeelstekorten actueel en per regio/gemeente bijhoudt?
Hiervoor verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 1,3 en 5. Met het Prognosemodel Zorg en Welzijn van ABF Research wordt het tekort in de kinderopvangsector zowel voor heel Nederland als per regio gemonitord.
Klopt het dat er ook kinderopvangorganisaties zijn die helemaal geen tekorten kennen? Wat zijn hun geleerde lessen en worden deze in de sector gedeeld?
Personeelstekorten worden niet op bedrijfsniveau gemonitord. Het is mij daarom niet bekend of er organisaties zijn die geen tekorten kennen. Als het gaat om geleerde lessen, vind ik het belangrijk dat werkgevers en werknemers aansluiting zoeken bij elkaars wensen en behoeften. Dit kan helpen om werknemers voor de sector te behouden en om nieuwe werknemers aan te trekken. Ik stimuleer en ondersteun, onder andere via het PNIL-werkprogramma,23 gesprekken met en tussen werkenden en werkgevers over het belang van goed en aantrekkelijk werkgeverschap om uitstroom te voorkomen.
Zo heb ik op 12 september jl. een bijeenkomst georganiseerd over goed en aantrekkelijk werkgeverschap in de kinderopvang. De bijeenkomst werd door de 25 deelnemende werkgevers als inspirerend en succesvol ervaren. Tijdens de bijeenkomst deelden zij voorbeelden van manieren om personeel te behouden, het werkplezier te verhogen en het verzuim te verlagen. Ook stonden ze stil bij de vraag hoe je het werk in de kinderopvang zo kan organiseren dat professionals ervoor kiezen om in de sector te komen en blijven werken.
De deelnemers benadrukten dat er meer aandacht moet komen voor het vergroten van de beroepstrots. Ook kunnen werkgevers vaker in gesprek gaan met hun pedagogisch professionals over de wederzijdse wensen en verwachtingen. Dat zorgt ervoor dat pedagogisch professionals meer grip op hun werk ervaren. Deze wederzijdse wensen en verwachtingen verschillen van persoon tot persoon, wat maatwerk nodig maakt. De regie en autonomie van de professionals kan worden verhoogd door functiedifferentiatie, goede onboarding en door teams zelf hun roosters te laten verzorgen. Ook vitaliteitscoaches en andere trainingen kunnen helpen, vooral bij het naar boven brengen van ieders kwaliteiten. Deze uitkomsten zijn teruggekoppeld aan de sector.
Met het PNIL-werkprogramma levert het kabinet samen met werkgevers en werkenden een bijdrage aan het stimuleren van duurzame arbeidsrelaties en het aanpakken van schijnzelfstandigheid, in aanvulling op de generieke en sectorale inzetten. Ik heb uw Kamer op 24 januari geïnformeerd over de stand van zaken van het werkprogramma PNIL.24
Het artikel 'Aantal huishoudens met schulden door toeslagen in vijf jaar verdubbeld' |
|
Sandra Palmen (NSC), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Aantal huishoudens met schulden door toeslagen in vijf jaar verdubbeld»?1
Ja.
Klopt het dat dit jaar ruim 726.000 huishoudens kampten met problematische schulden?
Het CBS heeft het aantal huishoudens met problematische schulden inzichtelijk gemaakt aan de hand van verschillende definities van problematische schuld per soort openstaande schuld. Voor toeslagen hanteert het CBS de definitie van schulden voor tenminste één persoon in het huishouden die langer dan 27 maanden openstaan en minimaal € 50 bedragen. Het Ministerie van Sociale zaken en werkgelegenheid is in de rijksbrede samenwerking met gemeenten, uitvoeringsorganisaties en maatschappelijke organisaties voor het terugdringen van (kinder)armoede en problematische schulden aangesloten bij de definitie problematische schulden die is opgenomen in de gedragscode van NVVK.2 Volgens de NVVK is er sprake van een problematische schuldsituatie als iemand zijn schulden niet meer kan blijven betalen of is gestopt met betalen. In ieder geval een situatie waarin alle openstaande schulden niet binnen 36 maanden (met een betalingsregeling) kunnen worden betaald.3
Kunt u een uitsplitsing maken naar de aard van de schulden/schuldeisers?
De cijfers in de tabel geven weer hoeveel Nederlandse huishoudens op januari 2023 te maken hadden met geregistreerde problematische schulden uitgesplitst per schuldeiser. Deze huishoudens hebben op basis van de cijfers van het CBS mogelijk bij meerdere schuldeisers tegelijkertijd een openstaande schuld, waardoor er overlap van dezelfde huishoudens in meerdere categorieën kan zijn.
Belastingdienst – overige aanslagen
45.2
328.360
Betalingsachterstand geregistreerd bij BKR
34.8
252.500
Zvw wanbetaler
26.9
195.490
Belastingdienst – toeslagen
22.4
163.010
Wet Mulder-boetes (CJIB)
17
123.680
Belastingdienst – oninbare schulden
12.8
92.920
Betalingsachterstand studieschuld (DUO)
10.4
75.620
Bijstandsvorderingen
4.9
35.360
Schuldregeling (BKR)
4.8
35.090
Betalingsachterstand bij UWV
1.8
12.790
WSNP
0.8
6.160
Betalingsachterstand bij SVB
0.4
2.590
Betalingsachterstand eigen bijdrage Wlz/Wmo
0.1
720
Bron: CBS Schuldenproblematiek in beeld
Klopt het dat er in vijf jaar tijd zo’n 80.000 huishoudens zijn bijgekomen met toeslagschulden?
Dat klopt. De belangrijkste verklaring voor de stijging is dat het aantal huishoudens met betalingsachterstanden toenam door de pauzering van schulden tijdens de coronacrisis. Hierdoor is het aantal schulden dat langer dan 27 maanden open stond, maar waarvan de terugbetaling tijdelijk is gepauzeerd, toegenomen. (Zie het antwoord op vraag 6 waarin de oorzaken van de toename nader worden toegelicht).
Op basis van de door het CBS gehanteerde definitie is het aantal huishoudens met een problematische schuld met ongeveer 80.000 huishoudens toegenomen in de periode 2018–2023. Uitgaande van de resultaten in het onderzoek van het CBS waren er in 2018 78.760 huishoudens met problematische schulden bij Dienst Toeslagen en is dit toegenomen tot 163 010 in 2023.
Kunt u een uitsplitsing maken naar de specifieke soort van toeslag?
Een uitsplitsing naar specifieke soort van toeslag wordt weergegeven in de onderstaande tabel. Deze tabel bevat de aantallen unieke debiteuren per januari 2018 en per januari 2024, en de bijbehorende vorderingen per januari 2018 en per januari 2024. Een individuele debiteur kan voor meer dan één toeslag en voor meer dan één toeslagjaar een openstaande schuld hebben.
Aantal vorderingen:
Zorgtoeslag
152.000
314.000
Huurtoeslag
95.000
145.000
Kindgebondenbudget
32.000
82.000
Kinderopvangtoeslag
48.000
49.000
Toeslagen komt tot een hoger aantal debiteuren dan het CBS. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat een individu tegelijkertijd voor meerdere toeslagen een openstaande schuld kan hebben, en een huishouden kan uit meerdere individuen bestaan. Dit kan deels het verschil verklaren tussen de cijfers van het CBS en de cijfers van Toeslagen. Om hier duidelijkheid over te krijgen zal in gesprek worden gegaan met het CBS. Zie ook antwoord op vraag 6 voor een verdere toelichting op de toename.
Wat zijn volgens u de belangrijkste verklaringen voor de toename van de toeslagschulden, uitgesplitst per soort toeslag?
Tussen 2018 en 2022 is het bedrag aan uitbetaalde toeslagen gestegen van € 12 miljard naar € 19,5 miljard. Gezien het gestegen bedrag aan uitbetaalde toeslagen is er relatief gezien een daling van het totaalbedrag aan openstaande schulden ten opzichte van 2018. In 2018 stond ongeveer € 1,5 miljard aan openstaande schulden open. In 2023 ging dit ongeveer om hetzelfde bedrag.4 Dit neemt niet weg dat het ontstaan van schulden verder moet worden teruggebracht, zodat er minder terugvorderingen ontstaan (zie ook het antwoord op vraag 10).
Daarnaast is een belangrijkste verklaring voor de toename van de problematische toeslagschulden de pauzering van toeslagschulden vanwege de coronacrisis. Om burgers tijdens de coronapandemie niet verder in financiële moeilijkheden te brengen, werd de invordering van alle toeslagschulden gepauzeerd van maart 2020 tot augustus 2020. Daarna zijn er weer betalingsherinneringen en aanmaningen verstuurd. Naar aanleiding van de motie Azarkan5 van 15 december 2020 zijn betalingsherinneringen en aanmaningen vanwege de aanhoudende coronapandemie en nieuwe maatregelen opnieuw stilgelegd en vanaf april 2022 werden deze vorderingen geleidelijk opnieuw opgestart. Vanaf april 2022 is de invordering gefaseerd opgestart en hebben burgers een nieuwe betalingsregeling van 24 maanden aangeboden gekregen om al hun openstaande schulden alsnog af te betalen. Burgers die moeite hadden met terugbetalen, konden ook een persoonlijke betalingsregeling krijgen, waarbij rekening gehouden wordt met de betalingscapaciteit.
De omvang van de populatie toeslagontvangers met gepauzeerde vorderingen en de totale schuld besloeg in januari 2022 ruim 1 miljoen burgers met een schuld van ruim € 1 miljard.6 Dit betekent dat aanzienlijk meer schulden dan normaal voor een langere periode dan 27 maanden openstonden. Omdat deze schulden gedurende de pauzering niet afbetaald hoefden te worden, is deze situatie wezenlijk anders dan in de periode voor (en na) de pauzering.Het is aannemelijk dat het aantal huishoudens met betaalachterstanden door de pauzering van invorderingen tijdens de coronacrisis is opgelopen en volgens de definitie van het CBS daardoor meer huishoudens problematische toeslagschulden verkregen. Indien de periode van de gepauzeerde invordering niet meegenomen zou worden in dit onderzoek, of als in de definitie van het CBS rekening zou zijn gehouden met de pauzering en de nieuw aangeboden betalingsregeling zouden deze aantallen naar verwachting lager zijn uitgevallen.
Wat is de relatie, zoals genoemd in het artikel, tussen de toename van de schulden door toeslagen en de coronacrisis?
Zie het antwoord op vraag 6.
Hoe worden deze burgers die door de coronacrisis (verder) in de problemen zijn gekomen door de overheid nu ondersteund/geholpen?
Dienst Toeslagen heeft de invordering van openstaande schulden vanaf april 2022 gefaseerd opgestart, waardoor er ruimte ontstond voor persoonlijke begeleiding van burgers die dat nodig hebben. Iedereen met een openstaande toeslagvordering kreeg een hernieuwd aanbod om in 24 maanden terug te betalen. Burgers die moeite hadden met terugbetalen konden onder voorwaarden ook een persoonlijke betalingsregeling krijgen, waarbij rekening wordt gehouden met de betalingscapaciteit van de burger. Dit gold ook voor burgers die voor de gepauzeerde invordering van openstaande schuld een of meerdere betalingsherinneringen, een aanmaning of dwangbevel hebben gekregen. Indien burgers niet reageerden op het aanbod voor de standaard betalingsregeling, werd een herhaald aanbod gestuurd. Met deze aanpak werd burgers meer tijd geboden, bijvoorbeeld voor het organiseren van ondersteuning.
Het voorkomen en oplossen van problematische schulden is voor het kabinet een zeer belangrijk thema. Met de Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden wordt hier stevig op ingezet en wordt uw Kamer door de Minister voor Armoede, Participatie en Pensioenen middels de voortgangsrapportages op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen. Deze landelijke aanpak kent een divers palet aan initiatieven om een substantiële bijdrage te leveren aan het verminderen van het aantal burgers in armoede en/of te maken hebben met problematische schulden. Dienst Toeslagen is aangesloten bij diverse initiatieven uit deze aanpak waaronder de deelname van Dienst Toeslagen en de Belastingdienst aan het experiment vroegsignalering van probleemschulden, die gericht zijn op het vroegtijdig signaleren en voorkomen van probleemschulden.7
In het huidige toeslagenstelsel ontstaan toeslagschulden relatief eenvoudig omdat toeslagen zijn gebaseerd op voorschotten die achteraf definitief worden vastgesteld. Daarom wordt er actief ingezet op het voorkomen van toeslagschulden, en wordt in het eindrapport traject «Toekomst Toeslagen» – dat in het eerste kwartaal aan uw Kamer zal worden aangeboden – gekeken naar fundamentele aanpassingen die mogelijk zijn inclusief afschaffing van het toeslagenstelsel.
Binnen het huidige toeslagenstelsel worden burgers geattendeerd op mogelijke terugvordering van toeslagschulden. Dit doet Dienst Toeslagen door zoveel mogelijk te werken in de actualiteit en burgers aan te sporen de gegevens actueel te houden. De publiekscampagne «check, pas aan en door» is hier een voorbeeld van. Ook worden bij life-events (zoals een scheiding, het krijgen van een kind of wisseling van inkomen) toeslaggerechtigden opgeroepen om hun gegevens aan te passen en zo terugvordering van toeslagschulden te voorkomen. Daarnaast heeft Dienst Toeslagen een app ontwikkeld die dit jaar voor alle toeslagsoorten wordt uitgerold. De app geeft alle toeslagontvangers inzicht in de actuele gegevens van hun toeslag(en).Veranderingen in het jaarinkomen kunnen op een eenvoudige en veilige wijze met de app worden doorgegeven. Met de app kan Dienst Toeslagen toeslagontvangers ook attenderen en ondersteunen om via de app wijzigingen door te geven.
Daarnaast heeft Dienst Toeslagen een herijkte invorderingsstrategie vastgesteld waarbinnen het voorkomen van probleemschulden één van de vijf uitgangspunten is. Verschillende verbetermaatregelen uit de invorderingsstrategie dragen bij aan het tijdig signaleren van probleemsituaties en het voorkomen van verdere schuldophoping.8
Kunt u uitgebreid reflecteren op de suggestie in het artikel dat er mogelijk een verband is tussen het oplopen van het aantal huishoudens met een problematische toeslagschuld en de onverwacht hoge loonstijgingen in 2022 in relatie tot de huurtoeslag?
De suggestie vloeit waarschijnlijk voort uit het feit dat in 2022 over de gehele linie de lonen sterker zijn gestegen dan waar met indexering eind 2021 is uitgegaan. Een hoger inkomen leidt tot een lagere toeslag, waardoor het kan voorkomen dat burgers een bedrag terug moeten betalen. Vanwege de definitie van een problematische schuld van het CBS (een schuld die minimaal 27 maanden openstaat) kan de loonstijging in 2022 geen verklaring zijn voor het oplopen van het aantal huishoudens met een problematische schuld.
Dienst Toeslagen heeft verschillende maatregelen genomen om burgers te attenderen op het belang van het doorgeven van inkomensstijgingen, en bij de jaarovergang naar 2023 is uitdrukkelijk aandacht besteed aan het zo realistisch mogelijk indexeren van de bij de Dienst Toelagen bekende inkomens. De schulden die zijn ontstaan als gevolg van de onverwacht hoge loonstijgingen in 2022 in de door het CBS onderzochte periode zijn niet meegenomen in de cijfers van het CBS over 2023. Ze vallen immers niet onder de problematische schuld volgens de definitie van het CBS, namelijk een toeslagschuld die voor tenminste één persoon in het huishouden langer dan 27 maanden openstaat voor een bedrag van minimaal € 50.
Hoe worden mensen in het huidige stelsel geholpen bij het actueel houden en doorgeven van relevante (gewijzigde) gegevens zodat onverwachte terugvorderingen kunnen worden voorkomen?
Dienst Toeslagen voert meerdere keren per jaar een publiekscampagne «check, pas aan en door» om burgers te informeren over het belang van doorgeven van wijzigingen. Ten tijde van de publiekscampagnes is ook een toename te zien van het aantal mutaties. Ook ontvangen toeslaggerechtigden vaker individuele attenderingen met het verzoek om te controleren of hun grondslagen nog actueel zijn. Zo is er in 2023 ruim 1 miljoen keer geattendeerd, dat is meer dan eerdere jaren. Deze attenderingen hebben voornamelijk betrekking op mogelijke wijzigingen van inkomen en op de afgenomen uren kinderopvang. Ook worden toeslaggerechtigden in het jaar waarin zij de AOW gerechtigde leeftijd bereiken, erop gewezen dat zij hun inkomensgegevens moeten checken en de relevante wijzigingen kunnen doorgeven. Verder ontvangen burgers met ingang van september 2023 hun voorschotbeschikking weer per post, met het verzoek om de gegevens te checken en zo wijzingen door te geven. Dienst Toeslagen maakt ook gebruik van gegevens uit basisregistraties om toeslagengegevens van burgers actueel te houden. Bovendien kunnen burgers die hup nodig hebben bij hun toeslagzaken, terecht bij de intermediairs en/of toeslagenservicepunten. Zie verder ook de maatregelen genoemd in het antwoord op vraag 8.
Daarnaast wordt binnen het programma Werken in de actualiteit (Wida) bekeken waar binnen het huidige toeslagenstelsel verbeteringen mogelijk zijn om de toekenningszekerheid te verbeteren. In het bijzonder wordt bezien welke potentiële verbeteringen kunnen bijdragen aan het verminderen van terugvorderingen. Onderwerp daarbij is ook hoe gegevensdeling en dienstverlening daar een rol bij kunnen spelen.
Kunt u reflecteren op de geciteerde uitspraak van de lector armoede-interventies aan de Hogeschool van Amsterdam die spreekt over de «achilleshiel van het toeslagenstelsel» wanneer het gaat over de verantwoordelijkheid van burgers om actuele gegevens door te geven aan de overheid?
In het huidige toeslagenstelsel ontstaan toeslagschulden relatief eenvoudig omdat toeslagen zijn gebaseerd op voorschotten die achteraf definitief worden vastgesteld. Daarom wordt er actief ingezet op het voorkomen van toeslagschulden, en wordt in het eindrapport traject «Toekomst Toeslagen» – dat in het eerste kwartaal aan uw Kamer zal worden aangeboden – gekeken naar fundamentele aanpassingenveranderingen die mogelijk zijn inclusief afschaffing.
Het kabinet is zich bewust van de voor- en nadelen van het feit dat burgers binnen het huidige toeslagenstelsel zelf verantwoordelijk zijn voor het tijdig doorgeven van wijzigingen. Burgers hebben zelf het beste beeld van de eigen actuele financiële situatie en omstandigheden.
Een groot voordeel is dat de toeslagen gelijk aangepast kunnen worden aan veranderende omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer het inkomen (onverwachts) hard daalt. Dit resulteert vrijwel onmiddellijk in een recht op meer toeslag. Een nadeel van de voorschotsystematiek is dat wanneer burgers wijzigingen niet doorgeven – maar wel te maken krijgen met veranderingen, zoals een hoger inkomen – zij naar verwachtingen een deel van de toeslag(en) moeten terugbetalen. Afhankelijk van de omstandigheden kan dit (zeer) problematisch zijn. Ter voorkoming van problematische terugvordering(en) is het essentieel dat burgers die recht hebben op toeslagen hun gegevens, en dus ook hun inkomen, actueel houden en eventuele veranderingen hierin tijdig doorgeven. Dat blijkt in de praktijk voor een deel van de burgers niet goed haalbaar (zie het antwoord op vraag 10 en 12 voor de acties die bedoeld zijn om burgers daarbij te ondersteunen).
Wat zou de overheid op dit punt en op korte termijn meer kunnen doen om kwetsbare groepen hierbij te ondersteunen?
Dienst Toeslagen wil burgers beter ondersteunen door onder andere meer te werken in de actualiteit. Dit houdt in dat tijdens de voorschotfase steeds wordt gekeken naar de actuele grondslagen op basis waarvan het voorschot zo nodig kan worden aangepast. Het doel hiervan is om hoge en onverwachte terugvorderingen van toeslagschulden na de definitieve beschikking te voorkomen. Dit heeft geleid tot minder terugvorderingen in de afgelopen jaren. Dienst Toeslagen verstuurt jaarlijks al ongeveer 1 miljoen attenderingen naar burgers om te wijzen op een mogelijke afwijking in de aanvraag. Zoals beschreven in het jaarplan van Dienst Toeslagen is een van de speerpunten in 2024 om bij nieuw aanvragen eerder te controleren op het recht, meer en slimmer te attenderen en waar mogelijk mutatie in te zetten in situaties waarin de burgers het risico lopen op een hoge terugvordering van toeslagschuld (zoals ook gesuggereerd in het artikel).
Binnen het programma Wida wordt onderzocht waar binnen het huidige toeslagenstelsel verbeteringen mogelijk zijn om de toekenningszekerheid te verbeteren. In het bijzonder wordt bezien welke potentiële verbeteringen kunnen bijdragen aan het verminderen van terugvorderingen. Onderwerp daarbij is hoe gegevensdeling en dienstverlening daar een rol bij kunnen spelen. Binnen programma Wida zal ook de aansluiting worden gezocht met de opties die worden verkend in het eindrapport «Toekomst Toeslagen» om de samenhang te borgen.
Wanneer verwacht u concreet uitgewerkte voorstellen/beleidsopties en/of een visie te presenteren rondom de toekomst van het stelsel van toeslagen?
Het eindrapport Toekomst toeslagenstelsel is toegezegd voor aanbieding eerste kwartaal 2024. U zult dit rapport binnenkort ontvangen.
Welke «quick fixes» binnen het huidige stelsel worden op korte termijn getroffen? Wanneer wordt de Kamer daarover geïnformeerd?
Het kabinet beziet doorlopend welke verbeteringen mogelijk zijn binnen het huidige toeslagenstelsel, zowel in het beleid als in de uitvoering ervan. Het gaat hierbij om potentiële maatregelen die de complexiteit reduceren en openstaande schulden verminderen of schrijnende situaties oplossen. Zo kunnen burgers die bijvoorbeeld vanwege huiselijk geweld van de noodopvang gebruik maken vanaf 1 januari 2023 los van hun partner een toeslag aanvragen. Ook wijst Dienst Toeslagen via onder meer brieven op mogelijke afwijkingen in de aanvraag (attenderen). Verbetermaatregelen zijn echter geen «quick fixes». Ook hier spelen afruilen. Bij afruilen kan gedacht worden aan bijvoorbeeld hoe extra uitgaven gedekt kunnen worden binnen het stelsel of een vereenvoudiging die zorgt voor minder complexiteit.
De Kamer wordt op regelmatige basis op de hoogte gehouden van de stappen die dit kabinet zet, bijvoorbeeld in de stand van zakenbrieven toeslagen en het jaarplan van Dienst Toeslagen. Het kabinet heeft aangekondigd om per 2025 de 27-jaarsgrens voor eerstegraadsbloedverwanten in het toeslagpartnerschap af te schaffen. Hierdoor worden een ouder en een meerjarig kind die op hetzelfde adres wonen met een minderjarig kind niet meer gezien als toeslagpartner.9 In het eindrapport toekomst toeslagen wordt ook een aantal verdere verbeteringen van het huidige stelsel uitgewerkt.
Bent u het eens dat het proces van stelselherziening (te) lang op zich heeft laten wachten?
Er zijn geen eenvoudige alternatieven voor het huidige stelsel. Bij elk alternatief- waaronder het afschaffen – bestaan er nadelen en is er sprake van een uitruil tussen zekerheid en tijdigheid en eenvoud voor burger/uitvoering en de mate waarin het stelsel gericht is. Ook is de transitie naar een nieuw of herzien stelsel omvangrijk, waarbij niet alles tegelijk kan en tijd kost omdat de gevolgen voor mensen groot zijn.
Zo is uit het greenfieldtraject over de herziening van het financieringsstelsel van kinderopvang gebleken dat de optelsom van verschillende keuzes uiteindelijk bepaalt hoe een nieuw stelsel er uitziet en wat de effecten zijn op de beleidsdoelstellingen, ouders, kinderen, sector en uitvoering. De afzonderlijke keuzes kunnen werkbaar zijn, maar in combinatie met elkaar toch leiden tot een niet doenbaar en uitvoerbaar stelsel. De combinatie van keuzes in een concept-stelselontwerp is cruciaal.
Het is mogelijk om op korte termijn de problematiek van het stelsel deels te mitigeren door verbeteringen binnen het huidige toeslagenstelsel door te voeren. Dit zal echter niet alle fundamentele problemen van het stelsel oplossen. Binnen een stelsel dat werkt met voorschotbepaling zal er altijd een mate van terugvordering noodzakelijk zijn.
Wilt u de vragen afzonderlijk beatwoorden binnen een termijn van twee weken?
In verband met de vereiste zorgvuldigheid en afstemming van de antwoorden op de Kamervragen was het niet mogelijk om binnen de gebruikelijk termijn van drie weken te antwoorden.
Het bericht ‘Paarse Vrijdag? ‘Ongewenste gekkigheid uit de Randstad’ |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Paarse Vrijdag? «Ongewenste gekkigheid uit de Randstad»»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat de zorgen van leerlingen en ouders over de manier waarop Paarse vrijdag wordt ingezet, groeien? Wat is uw reactie daarop?
Het kabinet vindt het belangrijk dat iedere leerling zichzelf kan zijn en zich veilig voelt, ook op school. Scholen in het funderend onderwijs hebben een zorgplicht voor een (sociaal) veilig schoolklimaat. Tevens hebben scholen de verplichting, in het kader van burgerschapsonderwijs, leerlingen te leren respectvol om te gaan met (seksuele) diversiteit binnen de samenleving. Scholen bepalen zelf hoe zij invulling geven aan dat onderwijs. Ook beslissen scholen zelf welke lespakketten het beste passen bij de school en de leerlingen. Paarse Vrijdag is één van de manieren waarop scholen aandacht kunnen besteden aan diversiteit en gelijkheid. Scholen die deelnemen aan Paarse Vrijdag kiezen daar zelf voor en geven zelf invulling aan de dag. Ze kunnen daarbij gebruik maken van de lespakketten van het COC, maar kunnen ook voor andere lesmethodes kiezen. De lespakketten die door het COC beschikbaar worden gesteld, zijn ontwikkeld met leraren en afgestemd op leeftijden van leerlingen. Naast materiaal voor leerlingen, stelt het COC ook informatie voor ouders beschikbaar (zoals FAQ’s).
Uit de Veiligheidsmonitor 2021–2022 van het funderend onderwijs blijkt dat lhbt-leerlingen vaker worden gepest dan niet-lhbt leerlingen, vaker slachtoffer zijn van incidenten, minder vaak melding durven te maken en dat hun meldingen minder vaak worden opgevolgd. Ook de monitor integrale veiligheid in het mbo laat zien dat lhb-studenten zich minder vaak veilig voelen dan niet-lhb studenten.2 Om dit tegen te gaan is het belangrijk om aandacht te blijven besteden aan de acceptatie van lhbtiq+ leerlingen. Uit onderzoek blijkt dat het bespreekbaar maken van diversiteit bijdraagt aan een veiliger schoolklimaat: leerlingen voelen zich veiliger, zitten beter in hun vel en kunnen beter omgaan met negatieve reacties.3
De afgelopen jaren is het aantal scholen dat deelneemt aan Paarse Vrijdag flink gestegen4. Hieruit blijkt een behoefte van scholen. COC Nederland evalueert de ervaringen met Paarse Vrijdag van (lhbtiq+)leerlingen, scholen en ouders. De uitvraag onder (lhbtiq+)leerlingen vindt momenteel plaats. De uitvraag onder scholen en ouders laat zien dat zowel scholen als ouders overwegend positief reageren. Dat is in lijn met eerdere evaluaties. Met vragen of zorgen kunnen ouders en leerlingen terecht bij de docent, leerkracht of het schoolbestuur. Ik ga ervanuit dat zij de vragen en zorgen van ouders en leerlingen serieus nemen. Ook vertrouw ik erop dat scholen een goede afweging kunnen maken in de keuze voor deelname aan Paarse Vrijdag, het gebruik van lespakketten en dat leraren goed weten wat past bij de leeftijd, ontwikkeling en belevingswereld van leerlingen.
De constatering van het lid Stoffer (SGP) dat de inzet voor sociale acceptatie kan doorschieten en tot beperking kan leiden van de vrijheden van anderen, deel ik niet. Voor alle leerlingen is het belangrijk dat ze leren dat iedereen zichzelf mag zijn en leren omgaan met elkaars verschillen. Mij hebben geen signalen bereikt dat scholen excuses hebben gemaakt voor de uitvoering van Paarse Vrijdag.
Hoe beoordeelt u het feit dat inmiddels meerdere scholen excuses hebben aangeboden voor het feit dat de uitvoering van Paars vrijdag te ver ging en onvoldoende getuigde van respect voor de positie van leerlingen? Is dit voor u een indicatie dat de inzet voor sociale acceptatie kan doorschieten en tot beperking van de vrijheden van anderen kan leiden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat in meerdere gevallen voorstellingen en beelden zijn vertoond die door leerlingen en ouders als te confronterend zijn ervaren, wat zelfs leidt tot afwezigheid van leerlingen of de noodzaak van alternatieve lessen? Hoe zet u zich ook in dit opzicht in voor de sociale veiligheid van alle leerlingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het het goed recht is van leerlingen, ouders en personeel om niet actief mee te doen aan Paarse vrijdag? Hoe draagt u eraan bij dat zij zich voldoende gesteund kunnen weten en bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan met de sectorraden?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2, 3 en 4, zijn scholen verplicht om voor een (sociaal) veilig schoolklimaat te zorgen en hebben scholen de verplichting om leerlingen te leren over diversiteit, waaronder seksuele diversiteit. Het staat scholen en leerkrachten vrij om zelf de methode en het moment te kiezen die het beste passen bij de school en de leerlingen. Paarse Vrijdag kan daar onderdeel van zijn, maar dat hoeft niet. Leerlingen worden niet vrijgesteld van lessen die gaan over diversiteit, zoals seksuele en genderdiversiteit. Leerlingen, ouders, verzorgers en personeel kunnen in eerste instantie bij de school zelf terecht met vragen en zorgen over de inhoud van de lessen. Ik vertrouw erop dat scholen, zoals het COC ook adviseert, ouders tijdig informeren over eventuele deelname aan Paarse Vrijdag en de inhoud van de lessen. Het COC heeft dit jaar nadrukkelijk aandacht besteed aan het betrekken van leraren en ouders door bijeenkomsten over Paarse Vrijdag te organiseren en een FAQ op te stellen voor mensen die vragen hebben over Paarse Vrijdag. Ik zie op dit moment geen aanleiding om hierover in gesprek te gaan met de sectorraden.
Vindt u dat sprake is van een veilig schoolklimaat als kinderen niet op school durven komen zonder paarse trui vanwege de druk die zij voelen of zelfs omdat zij daarover ter verantwoording worden geroepen?
Paarse Vrijdag is een dag waarop scholen die dat willen paars kleuren, om te laten zien dat iedereen zichzelf mag zijn en dat je respectvol omgaat met elkaar. Daar hoort uiteraard ook bij de vrijheid om géén paarse trui te dragen – en het respect voor die keuze. Verschillende meningen zijn een groot goed en horen bij het voeren van een respectvol gesprek.
Bent u ook van mening dat straatmeubilair niet primair bedoeld is om een LHBTI-campagne mee te voeren en dat de functionaliteit en esthetiek voorop moeten staan?
Het selecteren en plaatsen van voorzieningen in de openbare ruimte, zoals regenboogbanken, is aan gemeenten en niet aan mij. Gemeenten zijn vrij om daarin een eigen keuze te maken.