Het bericht dat het LangeLandZiekenhuis overgenomen wordt |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Loek Winter neemt LangelandZiekenhuis over»?1
Ik ben bekend met de financiële problemen van het LangeLand Ziekenhuis. De Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht hebben in samenspraak een keuze gemaakt voor de heer Winter voor de overname van het ziekenhuis. Ik heb hierbij geen rol.
Wat is de verklaring voor de financiële problemen en het dreigende faillissement van het LangeLandZiekenhuis? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het ziekenhuis heeft aangegeven dat er sinds 2010 sprake is van een negatief operationeel resultaat. Door het negatieve resultaat gedurende deze jaren is het eigen vermogen geslonken en zal naar verwachting per eind 2012 negatief zijn. Daarnaast heeft het ziekenhuis laten weten dat, met in het verleden te veel ontvangen gelden van de zorgverzekeraars, lange termijn investeringen zijn gedaan in het ziekenhuis. Ze geven aan dat het waarschijnlijk niet gaat lukken om deze schulden op korte termijn te voldoen.
Is er een verband met de uitreding van het LangeLandZiekenhuis uit de A-12 coöperatie met de financiële problemen waarmee het ziekenhuis kampt? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Het ziekenhuis maakt sinds 2008 deel uit van de A12 coöperatie. Het doel van deelname aan de coöperatie was het leveren van betere zorg tegen lagere kosten. Volgens informatie van het ziekenhuis is inmiddels gebleken dat lidmaatschap van de coöperatie financiële problemen niet heeft kunnen voorkomen en dat de coöperatiepartners de problemen van het ziekenhuis niet kunnen oplossen. Daarom heeft het ziekenhuis gezocht naar een partner die mogelijk wel een oplossing voor de financiële problemen kan vinden.
Is u bekend hoe lang het LangeLandZiekenhuis financiële problemen heeft en hoe hoog de schuld is? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het ziekenhuis heeft aangegeven dat de financiële problemen al spelen sinds 2010, toen voor het eerst sprake was van een negatief operationeel resultaat. De bankschuld bedraagt op dit moment ruim € 44 miljoen. Daarnaast dient € 23 miljoen overschotfinanciering terugbetaald te worden aan de zorgverzekeraars.
Heeft het LangeLandZiekenhuis een beroep gedaan op het College Sanering Zorginstellingen met betrekking tot de benarde financiële positie? Heeft de financiële positie van het LangeLandZiekenhuis te maken met het uitblijven bevoorschotting van zorgverzekeraars?
Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat ze geen beroep hebben gedaan op het College Sanering Zorginstellingen en dat de financiële positie van het ziekenhuis niets te maken heeft met het uitblijven van bevoorschotting door zorgverzekeraars.
Heeft het ziekenhuis al vergoedingen gekregen voor zorg die in 2012 is geleverd? Is u bekend of de financiële problemen van het LangeLand Ziekenhuis de kwaliteit van zorg en behandelingen beïnvloeden? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het ziekenhuis heeft aangegeven dat er al declaraties ingediend en betaald zijn over 2012.
De IGZ heeft in de afgelopen maanden het LangeLand ziekenhuis meerdere malen bezocht en uitvoerig gesproken over de problemen die het ziekenhuis heeft en de mogelijk daaruit voortvloeiende gevolgen voor de kwaliteit van zorg. Om de kwaliteit van zorg te waarborgen heeft de bestuurder de IGZ eerder een aantal maatregelen toegezegd met name gericht op het reduceren van risicovolle situaties in de patiëntenzorg. Deze zijn door het ziekenhuis nagekomen. Zie ook mijn antwoord op vraag 18.
Hoeveel personeel is er ontslagen nadat private ondernemer Loek Winter de IJsselmeerziekenhuizen heeft overgenomen? Klopt het bericht dat de heer Winter alle onrendabele functies heeft afgestoten en 1/3 van het personeel heeft ontslagen?3 Zo ja, wat is uw oordeel daarover? Zo neen, hoe zit het dan precies?
De Raad van Bestuur van de IJsselmeer ziekenhuizen heeft aangegeven dat de Stichting IJsselmeer ziekenhuizen op 31 december 2008 890 FTE in dienst had. In de jaarrekening van 2009 is vermeld dat hiervan 50 FTE boventallig is verklaard in 2009. Op 31 december 2009 was er, na het verdwijnen van 50 FTE boventallig personeel en 39 FTE door natuurlijk verloop, 801 FTE in dienst. Van het boventallig verklaarde personeel had 95% per eind 2009 reeds een andere baan gevonden. De boventalligheid heeft plaatsgevonden bij de bedrijfsvoering (Bedrijfsbureau, Facilitair Bedrijf, Financiën, ICT, P&O) en door het reduceren van een tweetal management lagen, ofwel allemaal op de niet-medische functies. Er is 5,6% van het personeel boventallig verklaard.
Daarnaast geeft de Raad van Bestuur van de IJsselmeer ziekenhuizen aan dat het bericht dat alle onrendabele functies zijn afgestoten en 1/3 van het personeel ontslagen is niet klopt. Slechts «hoog complex, hoog risico» zorg is afgestoten en ondergebracht bij andere ziekenhuizen, conform de richtlijnen van de verschillende medische beroepsverenigingen.
Het ziekenhuis geeft aan dat de Stichting IJsselmeer ziekenhuizen per eind september 2012 809 FTE in dienst heeft; meer dan eind 2009. Per saldo zijn er dus banen gecreëerd door het ziekenhuis, zelfs na het afstoten van een aantal onderdelen, welke in 2009 nog wel onderdeel vormden van het ziekenhuis.
Wat vindt u van het volgende signaal dat Abvakabo FNV afgeeft: «In de laatste jaren ziet Abvakabo FNV nog een zorgwekkende ontwikkeling bij de voormalige IJsselmeer ziekenhuizen. Een toenemend aantal niet zorggebonden functies wordt ondergebracht in aan de IJsselmeerziekenhuizen gelieerde BV’s waarin de MC Groep van Loek Winter een meerderheidsbelang heeft. Deze ontwikkeling leidt niet onmiddellijk tot verlies van werkgelegenheid, maar wel tot een uitholling van de arbeidsvoorwaarden van ziekenhuismedewerkers. Zij worden niet langer uitbetaald volgens de cao Ziekenhuizen, maar op basis van minder goede bedrijfsregelingen. Dit geldt niet alleen voor medewerkers van allerlei facilitaire diensten, maar ook voor paramedisch personeel als fysiotherapeuten en diëtisten»?4
De Raad van Bestuur van de IJsselmeer ziekenhuizen heeft aangegeven dat het de visie van de IJsselmeer ziekenhuizen is om bij de medische of zorggebonden bedrijfsonderdelen die worden ondergebracht bij derden (omdat deze een betere kwaliteit leveren tegen lagere kosten), ook de zeggenschap daar te beleggen. Dit is bijvoorbeeld gebeurd met de fysiotherapeuten (6 medewerkers) en diëtisten (3 medewerkers), die werkzaam waren binnen het ziekenhuis. Noch de MC groep, noch een deelorganisatie daarvan heeft daar een meerderheidsbelang in.
Daarnaast heeft het ziekenhuis laten weten dat de medewerkers van het MC Facilitair Bedrijf, volgens marktconforme tarieven worden betaald. Deze marktconformiteit kan afwijken van de CAO-Ziekenhuizen, maar is conform wat bijvoorbeeld in de CAO-Schoonmaak of CAO-Horeca is afgesproken. De arbeidsvoorwaarden van de groep medewerkers, die eerder onder de CAO-Ziekenhuizen vielen, is voor de duur van het dienstverband gegarandeerd op het niveau van de CAO-Ziekenhuizen.
Is het waar dat de heer Winter als strategie om de kosten te drukken in het ziekenhuis in Lelystad, Emmeloord en Dronten niet medisch personeel afstoot en onderbrengt in aparte BV’s, waardoor de arbeidsvoorwaarden van het personeel onder druk komen te staan?
De Raad van Bestuur van de IJsselmeer ziekenhuizen heeft mij laten weten dat dit niet de strategie is van de IJsselmeer ziekenhuizen. Wel hebben de IJsselmeer ziekenhuizen voor wat betreft de facilitaire dienstverlening aansluiting gezocht met daarvoor vigerende marktconforme arbeidsvoorwaarden, die mogelijk af kunnen wijken van de CAO Ziekenhuizen. Arbeidsvoorwaarden voor personeel dat overgaat naar andere juridische entiteiten is, zoals onder het antwoord op vraag 8 beschreven, gegarandeerd.
Is u bekend of er door de financiële problemen ontslagen gaan vallen onder personeel van het LangeLandZiekenhuis? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het ziekenhuis heeft aangegeven dat op dit moment nog niet bekend is of er ontslagen gaan vallen.
Is de heer Winter van plan in het LangeLandZiekenhuis ook zoveel mogelijk facilitair en niet medisch personeel in aparte BV’s onder te brengen? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Op dit moment zijn de plannen van de heer Winter nog niet bekend.
Hoe worden de arbeidsvoorwaarden van het personeel geborgd bij een ondernemer die gefocust is op het maken van winst?
De arbeidsvoorwaarden worden geborgd middels bekende mechanismen zoals conformeren aan CAO-Ziekenhuizen, inclusief de Algemeen Verbindend verklaring, advies en instemming van OR en de periodieke gesprekken met de vakverenigingen.
Vindt u dat, als het LangeLandZiekenhuis inderdaad door de heer Winter wordt overgenomen, er dan een goed sociaal plan moet komen, en dat er in ieder geval geen sprake kan zijn van gedwongen ontslagen?
Het is de verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur van het LangeLand Ziekenhuis om te zorgen voor een goede bedrijfsvoering, zodat de zorg op een kwalitatief goede en doelmatige manier wordt geleverd. Ik heb hierbij geen rol. Gezien de situatie bij het LangeLand Ziekenhuis, moeten er moeilijke keuzes gemaakt worden. Ik ga er vanuit dat de Raad van Bestuur daar zorgvuldig mee omgaat. Dat wil ondermeer zeggen dat de toepasselijke wet- en regelgeving wordt nageleefd. De ondernemingsraad moet bijvoorbeeld geconsulteerd worden over de plannen van het bestuur ten aanzien van het personeel. Wanneer er sprake zou zijn van ontslag van 20 of meer medewerkers tegelijkertijd, gelden ook voor het LangeLand Ziekenhuis de vereisten uit de Wet melding collectief ontslag (Wmco). Op grond van de Wmco moeten bijvoorbeeld de vakbonden worden geraadpleegd en toetst het UWV of het ontslag gegrond is. Verder zijn in hoofdstuk 15 van de CAO-Ziekenhuizen tal van afspraken vastgelegd die de werkgever in dergelijke gevallen minstens moet naleven.
Vindt u het acceptabel dat specialisten mogelijk aandeelhouder worden van een ziekenhuis, waardoor de schijn van belangenverstrengeling en het risico van overproductie en kwaliteitsverlies ontstaan? Bent u bereid maatregelen te nemen die dit onmogelijk maken? Zo neen, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat medisch specialisten inspraak hebben in en verantwoordelijkheid dragen voor het ziekenhuis. Dit kan bijvoorbeeld bereikt worden door medisch specialisten een aandeel te laten nemen in het ziekenhuis. Dat kan er voor zorgen dat artsen bij hun handelen niet slechts hun eigen belang of dat van de vakgroep afwegen, maar ook het belang van het gehele ziekenhuis. Hierdoor wordt onder andere het kostenbewustzijn van artsen gestimuleerd. Bijvoorbeeld in het geval dat een arts moet kiezen tussen twee protheses van gelijke kwaliteit, maar met een ongelijke prijs. Het is dan in belang van het ziekenhuis om de goedkoopste te kiezen. Door aandeelhouderschap worden artsen gestimuleerd om doelmatiger te werken en beter samen te werken met andere vakgroepen. Dat is goed voor de kwaliteit van de zorg en kan kosten besparen. Ik ben niet bezorgd over belangenverstrengeling, overproductie of kwaliteitsverlies als gevolg van aandeelhouderschap. Medisch specialisten hebben een grote mate van professionaliteit en zijn gehouden om goede zorg te verlenen. Het leveren van minder kwaliteit zou de naam en reputatie van het ziekenhuis schaden en dat zou niet in het belang van de artsen/aandeelhouders zijn. Overproductie wordt tegengegaan door goede inkoop van de zorgverzekeraar en – als vangnet – het macrobeheersingsinstrument.
In hoeverre vindt u het wenselijk dat er een netwerk van privaat gefinancierde ziekenhuizen ontstaat? Wat is het oordeel van de Nederlandse Zorgautoriteit en de Nederlandse Mededingingsautoriteit hierover?
Ik heb geen oordeel over de wijze van financiering van ziekenhuizen, anders dan dat dit zich binnen de bestaande regelgeving moet voltrekken. Over een eventuele overname van het LangeLand Ziekenhuis is nog geen definitief besluit genomen. Indien dit doorgang heeft, zal de overname moeten worden voorgelegd aan de NMa die deze dan zal beoordelen. Ook zal de NZa dan een zienswijze uitbrengen.
In hoeverre bent u betrokken bij de dreigende overname?
Ik heb hierbij geen rol. Ik ben niet verantwoordelijk voor de continuïteit van een individuele zorgaanbieder. Dat is de verantwoordelijkheid van het LangeLand Ziekenhuis zelf. Wel ben ik verantwoordelijk voor de continuïteit van cruciale zorg. Het LangeLand Ziekenhuis is echter niet nodig voor de continuïteit van de cruciale zorg.
Zijn er meer overnamekandidaten? Zo ja, welke?
Het ziekenhuis heeft aangegeven dat drie kandidaten zich de afgelopen maanden hebben gemeld bij het ziekenhuis. Alle kandidaten hebben de gelegenheid gekregen zich te presenteren aan de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht van het ziekenhuis. Op basis van deze presentaties hebben de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht in samenspraak een keuze gemaakt voor de heer Winter.
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg op de hoogte van de problemen binnen het LangeLandZiekenhuis en ziet zij strenger toe op de kwaliteit van zorg? Hoe wordt de kwaliteit en toegankelijkheid van het LangeLandZiekenhuis gewaarborgd?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het borgen van de veiligheid in de zorg krijgt zijn invulling in afspraken die met de bestuurder worden gemaakt onder andere met betrekking tot hoog complexe behandeling en de afbakening in de spoedzorg. De IGZ monitort of deze afspraken door het ziekenhuis worden nagekomen.
Bent u bekend met het rapport van het Britse Office of Fair Trading (OFT) over betaal- en boekingskosten1 en de op basis daarvan in het Verenigd Koninkrijk eind 2011 goedgekeurde wetgeving2 die een einde maakt aan het «betalen om te betalen»?
Ja.
Vindt u de introductie van vergelijkbare wetgeving in Nederland wenselijk? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met de Europese consumentenrichtlijn (2011/83/EU) waarin in artikel 19 wordt gesteld dat de kosten voor de consument niet de kosten voor de verkoper mogen overschrijden? Waarom geldt deze richtlijn niet voor aanbieders van passagiersvervoer (luchtvaart)? Zijn er andere sectoren uitgezonderd?
Deelt u de mening dat de doorberekende kosten voor betalingsverkeer niet boven de kostprijs behoren te liggen? Geldt er in Nederland een maximum voor de prijs die een bedrijf een consument mag berekenen voor het gebruik van een betaalpas, creditcard of een ander betaalmiddel of betaalwijze? Zo nee, zou u een dergelijke maximumprijs wenselijk vinden?
Bent u bekend met de hoge boekingskosten bij luchtvaartmaatschappijen zoals Ryanair, Easyjet, KLM en Lufthansa, bij gebruik van een creditcard oplopend tot € 15 per ticket voor een enkele reis, waarbij in sommige gevallen bovendien geen alternatieve kosteloze betaalwijzen voorhanden zijn? Wat is uw mening over deze hoge boekingskosten?
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat bij boekingen alleen met dure creditcards kan worden betaald en er geen alternatieven voorhanden zijn? Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met de sectoren en te bevorderen dat er ook goedkopere en/of gratis betalingsalternatieven worden aangeboden?
Bent u bekend met de aanbeveling van de Stichting Reclame Code3 in de zaak tussen Ryanair en ANVR waarin de Stichting oordeelde dat de onvermijdbare boekingskosten bij Ryanair ook in de advertentieprijs moesten worden meegenomen? Deelt u de mening dat deze onvermijdbare kosten in de prijs moeten worden meegenomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u dit afdwingen?
Ja, de uitspraak van de Stichting Reclame Code is mij bekend.
Onvermijdbare kosten behoren in de prijs te worden meegenomen zodat de consument in staat wordt gesteld een reële prijsvergelijking te maken van de aanbiedingen op de markt. Er is verschillende wet- en regelgeving die hierbij relevant is. In dat licht zij gewezen op artikel 23 van Verordening 1008/2008 met betrekking tot prijstransparantie (op het tijdstip van publicatie van de prijs van het vliegticket moeten alle onvermijdbare kosten en heffingen daarbij vermeld worden) en afdeling 3A van titel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, welke afdeling betrekking heeft op oneerlijke handelspraktijken. De Consumentenautoriteit ziet toe op de naleving van deze wetgeving door de reisbranche en handhaaft waar nodig. Zo heeft de Consumentenautoriteit in haar Agenda «ondoorzichtige prijzen in de reisbranche» als aandachtsgebied voor 2012–2013 benoemd. De Consumentenautoriteit wil dat consumenten duidelijker geïnformeerd worden over de prijs van het standaardaanbod. Dit betekent dat duidelijk dient te zijn wat is inbegrepen in dit aanbod.
In dat kader consulteert de Consumentenautoriteit stakeholders over een aantal uitgangspunten voor prijstransparantie en binnenkort brengt zij deze onder de aandacht van de branche.
Het bericht dat er opnieuw wantoestanden zijn bij Cordaan |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wordt u ook zo moe van weer een artikel over slechte zorg bij Cordaan?1
Deelt u de mening dat het absoluut onacceptabel is dat de bewoner vier dagen lang geen zorg heeft gehad en met een acute longontsteking op de intensive care in het ziekenhuis werd opgenomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Wat is op dit moment de stand van zaken binnen Cordaan, zijn er meerdere bewoners die niet de zorg krijgen die zij nodig hebben? Wilt u uw antwoord toelichten?
Wat is de staat van het toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg bij Cordaan op dit moment?2
Hoe heeft dit kunnen gebeuren bij een zorginstelling die een jaar lang onder het vergrootglas heeft gelegen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg?3
Hoeveel klachten zijn er binnengekomen van zorg die tekortgeschoten is binnen Cordaan? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Cordaan levert – op diverse locaties – AWBZ-zorg aan ca. 10 000 cliënten. In 2011 zijn bij de instelling 800 klachten ingediend. Deze gaan over de zorginstelling, de zorgverlening of de kwaliteit van zorg. Klachten over de zorginstelling of over de ontvangen zorg moeten primair ingediend worden bij de zorgaanbieder zelf.
Wat vindt u van de reactie van Cordaan, dat zij zich niet herkent in de noodkreet van deze mensen? Deelt u de mening dat het bestuur de problemen van de hoge werkdruk en het chronische personeelstekort niet erkent? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het feit dat Cordaan zelf een onderzoek instelt naar de gebeurtenissen, betekent dat zij de problemen en de klacht van de familie serieus neemt. Cordaan erkent dat het buitengewoon vervelend is voor de cliënt en familie als de zorg niet naar tevredenheid en verwachting geleverd wordt. Zij stelt een onafhankelijk onderzoek in, omdat zij het belangrijk vindt goed uit te zoeken wat er gebeurd is.
Herinnert u zich de bezetting van een verpleeghuis bij Cordaan afgelopen juni door het personeel dat in opstand kwam, doordat in het afgesloten cao-akkoord niets gedaan werd aan flexibilisering, hoge werkdruk en de waardering van zorgverleners? Bent u bereid dit keer wel maatregelen te treffen om te zorgen dat personeel in de zorg kan werken onder betere arbeidsomstandigheden, zodat het goede kwalitatieve zorg kan bieden? Zo nee, waarom niet?
Ja ik herinner mij die actie, maar ik sta op het standpunt dat ik geen verantwoordelijkheden heb voor en/of bevoegdheden bij CAO-onderhandelingen, en wens die ook niet te hebben. Zaken rond arbeidsvoorwaarden en CAO zijn bij uitstek een aangelegenheid van werkgevers, werknemers en hun vertegenwoordigers
Het bericht ‘Klokkenluidster op non-actief’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u bekend met het bericht «Klokkenluidster op non-actief»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) klachten ontving van medewerkers van zorgvilla De Luchte, en dat de namen van de klagers bij de directie van de instelling bekend zijn gemaakt? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe is de directie dan achter de naam van de klokkenluidster gekomen?
Een anonieme melder, die aangaf ex-medewerker te zijn, heeft begin 2012 bij de IGZ melding gedaan over de situatie bij Villa De Luchte. Verder zijn er door individuen geen meldingen gedaan bij de IGZ. Wel zijn er meldingen gedaan door de Abvakabo en een andere zorginstelling. Ook heeft een journalist bij de IGZ gemeld dat verschillende (ex-)medewerkers klachten hadden over de arbeidsomstandigheden. Op basis van de meldingen heeft de IGZ onaangekondigd een bezoek afgelegd.
De IGZ heeft geen namen van medewerkers doorgegeven aan het bestuur van de instelling. Villa De Luchte is echter een kleine instelling met een beperkt aantal medewerkers, waardoor het bestuur mogelijk een idee heeft van de (ex-)medewerkers die de pers te woord hebben gestaan.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat een medewerkster, die zich inzet voor een betere kwaliteit van zorg en daarvoor de Inspectie inschakelt, bang moet zijn voor haar baan?
Zoals gezegd heeft de IGZ slechts een anonieme melding gehad, waarbij de melder aangaf een ex-medewerker te zijn. Het is dus niet bekend of de medewerkster genoemd in het artikel melding heeft gedaan bij de IGZ. De overheid erkent de maatschappelijke waarde van klokkenluiders. Daarom is op 1 oktober 2012 jl. het Adviespunt Klokkenluiders opgericht. Dit is een onafhankelijk advies- en verwijspunt voor klokkenluiders die werken bij de overheid of in de private sector en is opgericht om klokkenluiders te adviseren en te ondersteunen. Klokkenluiders kunnen zich tot dit adviespunt wenden indien daar behoefte aan is, bijvoorbeeld bij een arbeidsrechtelijk geschil.
Deelt u de mening dat de Inspectie nooit of te nimmer klachten van medewerkers bij een instelling terug mag leggen omdat bij herhaling2 blijkt dat dit kan leiden tot een heksenjacht tegen de zorgmedewerker(s)?
De IGZ legt een melding nooit zonder schriftelijke toestemming van de melder voor aan de zorginstelling.
Wanneer de Inspectie concludeert dat er hier sprake is van wanbestuur, worden de bestuurders dan hoofdelijk aansprakelijk gesteld zoals de motie-Gerbrands (PVV) beoogt?3 Zo nee, waarom niet?
Op 5 juni 2012 is de motie Gerbrands (PVV)4 aangenomen waarin de regering wordt verzocht de corporate governance regelgeving dusdanig aan te passen dat het mogelijk wordt om bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor het leveren van slechte kwaliteit van zorg.
Het is op dit moment al mogelijk om bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor schade die door hun handelen is veroorzaakt. Een rechtspersoon kan een (voormalig) bestuurder hoofdelijk aansprakelijk stellen. De overheid heeft deze mogelijkheid niet. De rechter beoordeelt of een bestuurder tegenover de rechtspersoon aansprakelijk is voor de schade en of hij hiervoor hoofdelijk aansprakelijk is.
Het kabinet zal komen met een visie op governance in de zorg. Hierbij zal aansprakelijkheid van bestuurders ook worden meegenomen.
Vogelvrije conciërges |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Conciërges vogelvrij»?1
Ja.
Hoe verhouden de cijfers in dit onderzoek van CNV Onderwijs – waaruit blijkt dat 80% van het onderwijsondersteunend personeel te maken heeft gehad met vormen van (verbaal) geweld – zich tot de cijfers door u genoemd in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor incidentenregistratie waaruit blijkt dat 7% van de leerlingen en personeel op scholen zich niet veilig voelt? Is in dit onderzoek ook het onderwijsondersteunend personeel ondervraagd?
De cijfers waar u aan refereert zijn afkomstig uit de monitor Sociale veiligheid in en rond scholen. Deze monitor wordt iedere twee jaar in opdracht van mij uitgevoerd. Voor deze monitor wordt ook het onderwijs ondersteunend personeel bevraagd. Uit het eerste concept van de monitor 2012 komt naar voren dat circa 93% van het personeel zich veilig voelt op school en dat 7% zich onveilig voelt. De veiligheidsgevoelens van onderwijzend en ondersteunend personeel blijken niet wezenlijk te verschillen. Eind dit jaar verschijnt de monitor Sociale veiligheid in en rond scholen 2012. Zodra deze afgerond is zal ik deze aan uw Kamer beschikbaar stellen.
Het onderzoek van CNV onderwijs is anders van opzet en is op dit onderdeel niet vergelijkbaar met de monitor Sociale veiligheid in en rond scholen. Uit het onderzoek van CNV onderwijs blijkt wel dat het onderwijs ondersteunend personeel de veiligheidssituatie op school gemiddeld een 8 geeft. Dat is een ruime voldoende. Dat neemt niet weg dat de in het onderzoeksrapport genoemde voorbeelden van incidenten verontrustend zijn en dat blijvende aandacht voor de veiligheid op school noodzakelijk is.
Bent u van mening dat scholen zich voldoende realiseren hoe wijdverbreid agressief gedrag op scholen verspreid is en er voldoende tegen doen? Hoe verhoudt zich de houding van de sectororganisaties hiermee, die zich altijd hebben verzet tegen het wetsvoorstel dat verplichte registratie van incidenten regelt?
Ik ben met u eens dat de aandacht voor veiligheid op scholen niet mag verslappen. De VO-raad en PO-Raad hebben publiekelijk hun zorg over de voorbeelden in het genoemde onderzoek uitgesproken. Deze sectorraden zijn ook actief om agressie en geweld in hun sector terug te dringen. Dit doen de sectorraden deels zelf, zoals door de handreiking «Leren van incidenten». Ook zaten de sectorraden en de vakbonden samen met OCW in de begeleidingscommissie van het programma Veilige Publieke Taak Onderwijs. Samen met de sectororganisaties en de vakbonden zal ik binnenkort om de tafel gaan om tot afspraken over een gezamenlijke aanpak tegen agressie en geweld in het onderwijs te komen voor de komende periode.
Deelt u de mening dat er naast de verplichte registratie van incidenten op korte termijn een actieplan moet worden opgesteld door de diverse betrokken partijen om hufterig en agressief gedrag op scholen door leerlingen, ouders en personeel tegen te gaan?
Ik ben met u eens dat een gezamenlijke aanpak van sectororganisaties en vakbonden nodig is om tot de aanpak van agressie tegen onderwijspersoneel te komen. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat het sinds 2010 mogelijk is de strafeis in gevallen van agressie tegen personeel met een publieke functie te verdubbelen? Kunt u aangeven in hoeveel gevallen dat daadwerkelijk gebeurd is als het gaat om onderwijspersoneel?
Sinds 2011 wordt, voor dergelijke gevallen van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak, zelfs een driemaal zo hoge strafeis voorgeschreven. Tijdens het Algemeen Overleg over Veilige Publieke Taak van 8 maart 2011 heeft de minister van Veiligheid en Justitie toegezegd te volgen in hoeverre rechters ook daadwerkelijk deze hogere strafeisen van het OM volgen en derhalve zwaarder straffen. Uit een eerder onderzoek uit 2010 bleek dat rechters bij het opleggen van straffen de verhoogde strafeisen vaak volgen (de hoogte van de gemiddelde straf bleek 93% te zijn van de hoogte van de gemiddelde strafeis). Jaarlijks wordt nu gevolgd welke straffen er door het OM worden geëist en of de rechters deze ook volgen. Het herhaalonderzoek wat betrekking heeft op de cijfers van 2011 wordt nu afgerond en zal door de minister van Veiligheid en Justitie binnenkort naar uw Kamer worden verzonden.
Het bericht dat de staatssecretaris niet ambitieus is voor jonge ondernemers |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bleker niet ambitieus voor jonge ondernemers»?1
Ja.
Herkent u zich in de reactie van de agrarische jongeren dat u tijdens de Europese Landbouwraad op 22 oktober jl. nauwelijks de ambitie had om u in te zetten voor een succesvolle bedrijfsovername door jonge boeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, hierin herken ik mij niet. Tijdens de Raad heb ik mij juist sterk gemaakt voor extra ondersteuning voor jonge boeren. Vele lidstaten willen dat de door de Europese Commissie voorgestelde verplichte ondersteuning via een extra hectaretoeslag volledig vrijwillig zou worden. De Cypriotische voorzitter heeft daarop voorgesteld dat dit een mogelijkheid zou kunnen zijn mits die lidstaten die de extra ondersteuning via de Eerste Pijler (extra hectaretoeslagen) niet willen toepassen een inzet ten behoeve van jonge boeren zouden moeten plegen via de Tweede Pijler (Plattelandsbeleid). Ook daartegen verzetten zich diverse lidstaten.
Mijn reactie daarop is geweest dat ik mij zou kunnen vinden in het voorstel van het voorzitterschap onder de voorwaarde dat dan de inzet via de Tweede Pijler van minstens vergelijkbare omvang moet zijn als de voorziene inzet via de Eerste Pijler.
Deelt u de mening dat de maatregel voor jonge boeren in de eerste pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zou moeten worden geregeld? Zo ja, waarom hebt u dan tijdens de Landbouwraad gezegd dat het Nederland niet uitmaakt of steun voor jonge boeren via de eerste of tweede pijler gaat?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en daarnaast het volgende. Zoals ook aangegeven in de kabinetsreactie op de wetgevingsvoorstellen van de Europese Commissie (Kamerstuk 28 625, nr 137) kan ik mij verenigen met het voorstel om extra steun voor jonge boeren te realiseren via de Eerste Pijler. Het kabinet heeft daarbij echter ook aangegeven de meer doelgerichte steun in de Tweede Pijler van groot belang te achten.
Deelt u de opvatting dat bedrijfsovername steeds minder vanzelfsprekend is en dat een langdurige regeling voor bedrijfsregeling in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid via de eerste pijler noodzakelijk is, aangezien de maatregelen voor jonge boeren in de tweede pijler vooral gericht zijn op specifieke investeringen? Zo nee, waarom niet?2
Bedrijfsovername is een ingrijpend en moeilijk proces en extra steun in die fase van de bedrijfsontwikkeling ligt daarom voor de hand. Het kabinet ziet dit echter ook als een kans voor verdere bedrijfsontwikkeling waarbij juist de specifieke steun vanuit de Tweede Pijler effectief is voor modernisering, versterking en verduurzaming van de bedrijven, in tegenstelling tot een generieke hectarebetaling vanuit de Eerste Pijler.
Het bericht dat de overheid gegevens van miljoenen burgers aan de Mormonen heeft verstrekt |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Halbe Zijlstra (VVD) |
|
Kent u het bericht «Overheid gaf mormonen gegevens van miljoenen burgers»?1 Kent u de persverklaring van het Centraal Bureau voor Genealogie over verfilming van persoonskaarten?2
Ja.
Is het waar dat het Centraal Bureau voor Genealogie in de samenwerking met de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen (Mormonen) privacywetgeving heeft overtreden? Zo ja, welke overtredingen zijn concreet begaan en op welke wijze kan daarmee de persoonlijke levenssfeer van burgers zijn geschonden? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De huidige digitale bevolkingsboekhouding, de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) wordt voorafgegaan door een papieren stelsel op grond van de Wet bevolkings- en verblijfregisters, nader geregeld in het Besluit bevolkingsboekhouding. In dat stelsel werden gegevens over een ingezetene van Nederland vastgelegd op een persoonskaart. Het betrof onder meer gegevens over de betrokkene inzake de naam, de nationaliteit, de ouders, de echtgenoot, de kinderen en het adres. De persoonskaart kon ook een aanduiding bevatten van een kerkgenootschap, van het beroep van de betrokkene en bevatte diverse andere aantekeningen. Zo vermeldden oude persoonskaarten (tot 1956) de doodsoorzaak. Uit een aantekening kon blijken dat de betrokkene (in enige periode) ontzet was uit de ouderlijke macht, of dat hem een paspoort was geweigerd. De kaart bevatte voorts aantekeningen die bepaalden aan wie kennisgeving moest worden gedaan bij een wijziging van de gegevens.
De persoonskaarten van overledenen werden ten behoeve van de bevolkingsstatistiek overgebracht naar het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het CBS zond, na verwerking van de gegevens, de kaarten naar de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters (de inspectie) om de kaarten verder te bewaren. De inspectie was een onderdeel van het departement van Binnenlandse Zaken. In 1949 kwam de minister van Binnenlandse Zaken met de Stichting Centraal Bureau voor Genealogie (CBG) overeen dat het CBG deze persoonskaarten van overledenen voor de inspectie ging beheren. In de overeenkomst verbond het CBG zich om de nodige voorzieningen te treffen om de kaarten goed te bewaren en deze onder meer te beschermen tegen brandgevaar en vocht.
In 1973 sloot het CBG een overeenkomst met de Genealogical Society te Utah, USA, die er toe strekte dat de persoonskaarten van personen die zijn overleden tussen 1940 en 1973 op film werden vastgelegd. Dat verfilmen was op zich een verstandige en in die tijd passende wijze om gegevens op (archief)bescheiden te beschermen tegen aantasting door bijvoorbeeld verwering, vocht of brand. In de periode 1973–1978 zijn de persoonskaarten in het pand van het CBG verfilmd door medewerkers van de Genealogical Society. De persoonskaarten zelf zijn in het bezit van het CBG gebleven en het CBG verkreeg op deze wijze een gefilmde kopie van de kaarten.
De overeenkomst bevatte echter ook bepalingen op grond waarvan een (tweede) film met de desbetreffende gegevens in de handen kwam van de Genealogical Society, om te worden opgeborgen in een bewaarplaats van de Society in de Rocky Mountains, even buiten Salt Lake City. Daarbij was bepaald dat de desbetreffende gegevens uitsluitend voor intern gebruik zouden dienen en dat de film niet aan het publiek ter inzage zou worden gegeven.
Het uitvoeren van dit onderdeel van de overeenkomst moet gezien worden als het verstrekken van inlichtingen uit de bevolkings- en verblijfregisters. De rechtmatigheid daarvan moet beoordeeld worden in het licht van het toenmalige recht – en dat is met name neergelegd in het toenmalige Besluit bevolkingsboekhouding van 29 augustus 1967.
Het is niet eenvoudig om nu vast te stellen hoe een rechter toen over een dergelijke verstrekking geoordeeld zou hebben.
Anders dan bij de registers van de burgerlijke stand (die volgens het Burgerlijk Wetboek in beginsel openbaar zijn, maar waarbij beperkingen gelden ten aanzien van die openbaarheid), betitelde het Besluit bevolkingsboekhouding de gegevens in de bevolkings- en verblijfregisters als geheim. Vervolgens worden diverse bepalingen gewijd aan de gevallen waarin toch inlichtingen uit de registers verstrekt mochten of moesten worden. Dat is niet vreemd, gelet op het doel van het bevolkingsregister om de overheid zelf te voorzien van gegevens over de ingezetenen. In de woorden van het Besluit bevolkingsboekhouding «(kunnen) de inlichtingen, gevraagd ten behoeve van een Nederlands ambtelijk doel, (...) niet worden geweigerd». Maar ook in andere gevallen mochten of moesten gegevens uit het bevolkingsregister worden verstrekt. Zo was bepaald dat de inlichtingen gevraagd ten dienste van de geestelijke zorg door een (onderdeel van een) Nederlands kerkgenootschap, of een Nederlands genootschap op geestelijke grondslag eveneens niet kunnen worden geweigerd.
Voor de verstrekking van inlichtingen aan de Genealogical Society ten behoeve van bewaring en intern gebruik van die gegevens door de Society, kende het Besluit bevolkingsboekhouding echter géén specifieke grondslag.
Tegen deze achtergrond is het aannemelijk dat de verstrekking gezien moet worden als in strijd met het toenmalige Besluit bevolkingsboekhouding uit 1967.
De voorschriften in het Besluit bevolkingsboekhouding dienden mede ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen. De verfilmde persoonskaarten bevatten echter op de eerste plaats gegevens van overledenen. Er zal dan naar zijn aard geen schending zijn van de levenssfeer van de betrokkene. Maar de gegevens kunnen ook betrekking hebben op personen die een verwantschap hebben met de overledene en die nog wel in leven zijn, bijvoorbeeld op kinderen van de overledene. In hoeverre een (inmiddels overleden of nog in leven zijnde) betrokkene daadwerkelijk een schending van de persoonlijke levenssfeer ondervonden heeft, is in zijn algemeenheid niet te zeggen; dat hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Bij het CBG zijn drie gevallen bekend waarin een burger naar aanleiding de recente aandacht in de media op deze gronden heeft geklaagd over het verstrekken van de gegevens van de persoonskaarten aan de Genealogical Society. Geen van deze klachten is procedureel doorgezet na uiteenzetting van de situatie zoals deze hierboven ook is beschreven.
Wat betreft de vraag of de mormonen of het CBG dan wel een andere rechtspersoon aansprakelijk gesteld kunnen worden voor een aantasting van de persoonlijke levenssfeer, geldt – aangenomen dat Nederlands recht van toepassing is – het algemene aansprakelijkheidsrecht van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat de Wet bescherming persoonsgegevens enkele aanvullende bepalingen kent. Daaruit blijkt onder meer dat ook nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, voor schadevergoeding in aanmerking kan komen. Verder zijn de algemene regels inzake de onrechtmatige daad van toepassing. Zo moet er sprake zijn van een onrechtmatige gedraging die is toe te rekenen aan degene die wordt aangesproken (artikel 162 van Boek 6 van het Burgerlijk wetboek). Bovendien zal een vordering tot schadevergoeding verjaren na 5 jaar vanaf bekendheid met de schade en in ieder geval twintig jaar na de gebeurtenis waardoor de (gestelde) schade is veroorzaakt (artikelen 306 en 310 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek). Het zal in voorkomende gevallen aan de Burgerlijke rechter zijn om te bepalen of een vordering moet worden ingewilligd.
De hiervoor genoemde overeenkomst uit 1973 tussen het CBG en de Genealogical Society had tot resultaat dat een film met de gegevens van de persoonskaarten van de overledenen in het bezit kwam van de Genealogical Society. Een vordering om bezit of eigendom van de film terug te krijgen zal naar verwachting – als zij niet op andere gronden wordt afgewezen -afstuiten op de geldende verjaringstermijnen. Er is overigens geen behoefte aan het opvragen van (een kopie van) de film indien de persoonskaarten in Nederland verloren zouden gaan. Zoals hiervoor al bleek heeft het CBG zelf de beschikking over een dergelijke film.
Kan het verstrekken van persoonsgegevens over overleden personen, zoals gegevens over detentie, medische achtergrond of inkomenssituatie) ook de persoonlijke levenssfeer van nog levende nabestaanden schenden? Zo ja, op welke wijze en hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere antwoord dat de bescherming van de persoonsgegevens zich niet uitstrekt tot overleden personen?3 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er gegevens aan de Mormonen verstrekt die ten tijde van die verstrekking wel,, maar onder de huidige privacywet- en regelgeving niet meer verstrekt hadden mogen worden? Zo ja, welke gegevens zijn dit en waarin is de wet- en regelgeving sinds die verstrekking veranderd?
Sinds de overeenkomst uit 1973 tussen het CBG en de Genealogical Society inzake de verfilming van de persoonskaarten van overledenen, zijn de regels ten aanzien van de bevolkingsboekhouding veranderd. In 1994 is de huidige digitale bevolkingsboekhouding ingevoerd, de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Het Besluit bevolkingsboekhouding is vervallen. Het regime ten aanzien van de persoonskaarten van overledenen uit de «oude» bevolkingsboekhouding is neergelegd in het overgangsrecht in de Wet GBA. De persoonskaarten vormen het centraal archief van overledenen, bedoeld in artikel 142 Wet GBA.
In de Regeling gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is een regeling getroffen waarin de verstrekking uit het centraal archief van overledenen is beperkt (artikelen 51 tot en met 55 Regeling GBA). In hoofdlijnen komt het er op neer dat gegevens verstrekt kunnen worden ten behoeve van ambtelijk, wetenschappelijk en historisch (waaronder genealogisch) onderzoek. Gegevens kunnen aan een derde worden verstrekt, indien deze bij de verstrekking een gerechtvaardigd belang heeft en voor zover de persoonlijke levenssfeer daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Gegevens met een gevoeliger karakter worden niet verstrekt of pas na verloop van tijd. Gegevens over het kerkgenootschap worden bijvoorbeeld niet verstrekt. Gegevens over het adres mogen in beginsel pas 20 jaar na het overlijden van de betrokkene aan een derde verstrekt worden. Als er gegevens over een nog levende persoon zijn vermeld op de persoonskaart, kan deze gegevensverstrekking over hem aan derden blokkeren.
De persoonskaarten van het centraal archief van overledenen worden ook nu beheerd door het CBG. Daartoe heeft de toenmalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken een overeenkomst met het CBG afgesloten, waarin onder meer is bepaald dat het CBG (als bewerker voor de minister) zich dient te houden aan de hierboven geschetste bepalingen uit de Regeling gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
Een verstrekking door het ter beschikking stellen van een film van de persoonskaarten aan de Genealogical Society zou onder de huidige regels niet kunnen plaatsvinden.
Van ingezetenen die zijn overleden ná de inwerkingtreding van de Wet GBA worden gegevens verstrekt aan het CBG. Het CBG krijgt niet de beschikking over de gehele persoonslijst (de digitale opvolger van de persoonskaart), maar ontvangt slechts een beperkte set van gegevens. De verstrekking is geregeld in artikel 99 van de Wet GBA en in artikel 68d van het Besluit GBA. De gegevens worden aan het CBG verstrekt overeenkomstig een autorisatiebesluit van de minister van BZK. Voor zover de gegevens (mede) betrekking hebben op nog levende personen, is het voor hen mogelijk om de verstrekking door het CBG van die gegevens te blokkeren.
Kunnen burgers, behalve de Mormonen, ook het Centraal Bureau voor Genealogie in Den Haag dan wel de rechtspersoon waaronder het bureau valt, aansprakelijk stellen voor aantasting van de persoonlijke levenssfeer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het mogelijk om de ten onrechte verstrekte gegevens van de Mormonen terug te vragen? Ja, op welke juridische basis en gaat u de gegevens terugvragen? Zo nee, waarom niet en hoe kunt u dan zeker weten dat de door de Mormonen opgeslagen stukken wel (al dan niet in kopie) terugkomen indien deze vanwege een calamiteit in Nederland verloren zijn gegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat er een overeenkomst tussen het Centraal Bureau voor Genealogie en de Mormonen? Zo ja, wat is de exacte inhoud daarvan? Zo nee, op grond waarvan zijn er afspraken tussen beide partijen gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het vaststellen dat genoemde informatie in de praktijk niet openbaar toegankelijk is onvoldoende is om vast te stellen dat de privacy van betrokkenen gewaarborgd is? Zo ja, wat kunt u doen om die privacy alsnog te garanderen? Zo nee, waarom niet?
De toegang tot de gegevens van de persoonskaarten van overledenen zoals die nu zijn opgeslagen in het centraal archief van overledenen, is bij de beantwoording van vraag 4 besproken. De persoonlijke levenssfeer is in de desbetreffende regelgeving en de wijze waarop deze door het CBG in de praktijk wordt gebracht naar mijn mening voldoende beschermd.
Omtrent het gebruik van de gegevens van de persoonskaarten door de Genealogical Society is in het verleden enkele malen contact geweest tussen enerzijds het CBG en anderzijds de Genealogical Society of de rechtsopvolger hiervan, FamilySearch. De strekking daarvan was om het gebruik van die gegevens (nog verder) te beperken. Naar aanleiding van vragen van de journalist die het artikel in Trouw (zie vraag 1) schreef, is er nogmaals contact geweest met FamilySearch. Van hun kant is bevestigd dat de film zodanig geclassificeerd is dat niemand toegang heeft tot de gegevens.
Ik ben in aanvulling hierop van plan om de aard en omvang van de mogelijke publieke beschikbaarheid van de persoonskaarten in de archieven van FamilySearch in Utah nader te verifiëren, en op basis daarvan, indien nodig, tot een duurzame oplossing te komen om veilig te stellen dat toegang tot deze persoonsgegevens ook in de toekomst beperkt blijft. Ik zal uw Kamer hierover begin 2013 nader informeren.
In hoeverre verhoudt de vrijheid van godsdienst van de Mormonen (om mensen ongevraagd postuum te dopen) zich tot de vrijheid van godsdienst van mensen die niet onder een andere religie gedoopt willen worden of helemaal niet gedoopt willen worden?
De religieuze overtuiging van de mormonen over het dopen van overledenen en de daarmee samenhangende dooppraktijk zou in bepaalde gevallen op gespannen voet kunnen staan met wensen en belangen van nabestaanden of respect voor de religieuze overtuiging van de overledene. In zo een inhoudelijk-religieuze kwestie past mij echter terughoudendheid. Dit laat onverlet hetgeen hierboven is opgemerkt met betrekking tot de verstrekking van informatie uit de bevolkingsregisters aan, en het gebruik van die gegevens door de mormonen.
Het bewind in Egypte onder president Morsi |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Uri Rosenthal (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten betreffende de bedreiging van de persvrijheid1, het aanhoudende politiegeweld2 en de deelname aan het gebed waarbij er gebeden werd voor de vernietiging van joden3, dit alles onder president Morsi?
Deelt u de mening dat er in tegenstelling tot uw eerdere verklaringen4 nog altijd een structurele praktijk bestaat van het doden van demonstranten, het martelen van gevangenen en het intimideren van critici, zoals ook blijkt uit de rapporten aangaande het politiegeweld?
Hoe verhouden uw uitspraken zich tevens tot de uitspraken van president Morsi tijdens de Algemene Vergadering van de VN over de beperking van de vrijheid van meningsuiting?
Deelt u de mening dat het deelnemen van president Morsi aan een gebed waarin wordt opgeroepen tot vernietiging van de joden, onacceptabel is en leidt tot het verder aanwakkeren van antisemitisme? Bent u van mening dat hiermee het vredesverdrag met Israël verder onder druk is komen te staan? Bent u bereid dit te veroordelen en u tevens in te zetten voor een EU-veroordeling? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel geld is met de nauwere economische samenwerking gemoeid waar in het persbericht op de website van uw ministerie over wordt bericht?5 Wanneer wordt de Kamer over deze samenwerking geïnformeerd? Hoe verhouden deze berichten van verdere samenwerking zich tot de verslechtering van de positie van mensenrechten in Egypte? Hoe verhoudt dit zich verder tot het principe van «more for more, less for less» wat u hanteert?
Deelt u de mening dat de hervatting van de wapenexport naar Egypte vanwege vermeende verbetering van de mensenrechten onder president Morsi gezien het bovenstaande voortijdig is geweest? Zo nee, waarom niet?
Een klokkenluider in het VUmc wiens positie in het geding is |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de Raad van Bestuur van het VUmc professor Postmus verwijt dat hij contact heeft gehad met de voorzitter van de Raad van Toezicht en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) over een situatie op de afdeling chirurgie die de patiëntveiligheid in het geding heeft gebracht en als gevolg waarvan het ziekenhuis nu door de IGZ onder toezicht is gesteld? Is deze handelwijze toegestaan? Zo nee, waarom niet?
De IGZ is door het VUmc op de hoogte gebracht van het feit dat de heer Postmus op non-actief is gesteld. Daarnaast ben ik bekend met de berichtgeving in de media over het conflict tussen de heer Postmus en het VUmc.
Relevant is hier dat het VUmc zelf regels heeft opgesteld met betrekking tot klokkenluiden door medewerkers in het geval van misstanden. Deze regeling is leidend voor de manier waarop het VUmc om moet gaan met het intern (binnen de organisatie) en extern (buiten de organisatie) melden van misstanden. Ik ga ervan uit dat het VUmc zich houdt aan de door hen gecreëerde waarborgen voor medewerkers die als klokkenluider kunnen worden gezien. De IGZ zal het verscherpte toezicht, waaronder het VUmc staat, ook gebruiken om toe te zien dat de eigen regels van het ziekenhuis goed worden toegepast in dit conflict met de heer Postmus.
Zoals ik ook eerder in antwoord op Kamervragen van de leden Voortman en Van Gent4 heb geschreven, is het niet aan mij om uitspraken te doen over een arbeidsrechtelijk conflict. Dit is in eerste instantie een zaak tussen de werknemer en de werkgever en nu er sprake is van een kort geding is het aan de rechter om een uitspraak te doen in deze zaak.
Wel heeft de overheid, gezien de maatschappelijke waarde van klokkenluiders, op 1 oktober 2012 jl. het Adviespunt Klokkenluiders opgericht. Dit is een onafhankelijk advies- en verwijspunt voor klokkenluiders die werken bij de overheid of in de private sector en is opgericht om klokkenluiders te adviseren en te ondersteunen. De heer Postmus kan zich tot dit adviespunt wenden indien hij hier behoefte aan heeft.
Wat is uw oordeel over het feit dat professor Postmus, al 20 jaar een gerenommeerd afdelingshoofd met een grote reputatie en staat van dienst binnen een academisch medisch centrum, nu als klokkenluider geslachtofferd dreigt te worden, en hij zich gedwongen ziet een kort geding aan te spannen tegen het VUmc?1
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat hij wel als longarts zou kunnen terugkeren, en dus zijn functie en positie moet opgeven, maar niet als afdelingshoofd?
Dit is mij niet bekend en vind ik een zaak tussen de werkgever en de werknemer.
Bent u ervan op de hoogte dat de heer Plukker, voorzitter van de Raad van Bestuur van het VUmc, in een interview heeft aangegeven dat er binnen meerdere afdelingen van het VUmc problemen bestaan, maar dat dit niet geldt voor de afdeling waarvan professor Postmus afdelingshoofd is, de Afdeling Longziekten? Kunt u in dit licht uitleggen waarom professor Postmus niet als afdelingshoofd van de Afdeling Longziekten mag terugkeren?2
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat het feit dat hij kritiek heeft geuit op de leiding en een aantoonbaar onveilige situatie aan de kaak heeft gesteld, als gevolg waarvan de leiding ook is opgestapt, geen reden mag zijn voor demotie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u erop toezien dat hij inderdaad niet geslachtofferd wordt als klokkenluider, in lijn met eerdere uitspraken van uw kant?3 Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u deze vragen voor 30 oktober aanstaande, wanneer het kort geding dient, beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de Inspectie een neparts heeft aangehouden |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Man werkt jaren illegaal als arts»?1
Nadat dit bij de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) bekend werd, heeft de inspectie ingegrepen door – na overleg met en in samenspraak met het Openbaar Ministerie (OM) – Bureau Opsporing van de IGZ de handelswijze van deze man te laten onderzoeken. Dit onderzoek is afgerond en de zaak wordt op korte termijn overgedragen aan het OM in verband met strafrechtelijke feiten.
Hoe verklaart u het feit dat de man zich 8 jaar lang kon uitgeven als arts?
De betrokken werkgevers hebben deze man in dienst genomen kennelijk zonder dat men het BIG register heeft geraadpleegd. De man heeft zich overigens niet acht jaar lang aaneengesloten uitgegeven als arts. De man heeft zich zowel in sollicitatiegesprekken als tijdens verschillende dienstverbanden als arts voorgedaan. Zie voorts mijn antwoord op vraag 3.
Worden de instellingen waar deze man heeft gewerkt aangepakt, omdat ze verzuimd hebben het BIG-register (Beroepen Individuele Gezondheidszorg) te raadplegen?
De IGZ ziet toe op de kwaliteit van de zorg en patiëntveiligheid. Het personeelsbeleid inclusief het verifiëren of een nieuwe werknemer de juiste papieren heeft is primair een verantwoordelijkheid van de zorginstellingen zelf. De betrokken instellingen zijn inmiddels voldoende doordrongen van het feit dat zij hier in gebreken zijn gebleven. In het onderzoek van Bureau Opsporing van de IGZ zijn er tot op heden geen meldingen of signalen naar voren gekomen van of over benadeelde patiënten. Vervolgactie van de kant van de IGZ is dus vooralsnog niet noodzakelijk.
Toelichting: bij 3 van de betrokken instellingen is de verdachte binnen korte tijd ontslagen aangezien duidelijk werd dat de verdachte geen geldige BIG registratie had. Bij deze instellingen is de man niet daadwerkelijk als arts opgetreden en er is dan ook geen sprake geweest van patiëntencontact. Bij één betrokken instelling heeft de man zich in de jaren «90 voorgedaan als bedrijfsarts en is er wel patiëntencontact geweest. Op het moment dat ook hier duidelijk werd dat verdachte geen arts was is hij ontslagen. Vervolgens zijn alle patiëntendossiers door de desbetreffende instelling doorgenomen en zijn patiënten door deze instelling persoonlijk opgeroepen en opnieuw beoordeeld. Ook bij de laatste werkgevers zijn geen patiëntencontacten geweest.
Hoe vaak is het in de afgelopen 10 jaar voorgekomen dat personen zich onterecht voor arts hebben uitgegeven?
Er is geen landelijke registratie van aangiftes over nepartsen alsmede van gerechtelijke uitspraken waarbij is vast komen te staan dat personen zich onterecht als arts hebben uitgegeven. Het is mij dan ook niet bekend hoe vaak personen zich in de afgelopen 10 jaar onterecht als arts hebben uitgegeven.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat dit nooit meer kan gebeuren?
Wanneer de IGZ dergelijke meldingen ontvangt en/of Bureau Opsporing van de IGZ nepartsen signaleert, dan worden deze meldingen en/of signalen onderzocht en indien relevant overgedragen aan het OM. Voor alle duidelijkheid: zorginstellingen, bedrijven en particulieren kunnen ook zelf bij de politie aangifte doen van een neparts.
Wordt er onderzocht of patiënten nadeel hebben ondervonden van deze neparts?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Worden de patiënten die door deze neparts zijn behandeld ingelicht?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
De bloedige onderdrukking van Papoea’s in Indonesië |
|
Harry van Bommel , Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Uri Rosenthal (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bloedig ingrijpen van de Indonesische autoriteiten tijdens een demonstratie gehouden door Papoea’s waarbij naar verluidt tenminste 4 doden zijn gevallen??1
Op 23 oktober jl. vonden ongeregeldheden plaats tussen demonstranten en politie in Manokwari in West-Papua. Volgens politie en mensenrechtenactivisten zijn daarbij enkele gewonden gevallen.
Deelt u de mening dat het bloedig neerslaan van demonstraties van Papoea’s door Indonesische autoriteiten helaas structurele vormen heeft aangenomen?
Nee. Er vinden ook regelmatig demonstraties plaats waarbij veiligheidstroepen zich afzijdig houden of geweldloos de orde handhaven.
Bent u bereid deze bloedige onderdrukking te veroordelen? Bent u tevens bereid om de Indonesische ambassadeur te ontbieden? Zo nee, waarom niet?
De toedracht van de ongeregeldheden bij de demonstratie van 23 oktober jl. vormt nog onderwerp van onderzoek door de bevoegde autoriteiten.
Bent u bereid om initiatieven te ondernemen om de vrije pers in West Papoea te bevorderen aangezien de vrije media daar onmogelijk worden gemaakt door de Indonesische autoriteiten? Zo ja, welke initiatieven?
Er is sprake van persvrijheid in Indonesië. Vrije toegang voor buitenlandse journalisten tot de provincies Papua en West-Papua is echter beperkt, evenals de mate waarin journalisten in deze twee provincies vrij kun werk kunnen doen. De Indonesische autoriteiten beroepen zich hier veelal op de veiligheidssituatie. Nederland heeft zowel bilateraal als in EU-kader herhaaldelijk bij de Indonesische autoriteiten gepleit voor grotere toegang voor buitenlandse journalisten.
Deelt u de mening dat de tijd is aangebroken om onafhankelijke waarnemers naar het gebied te sturen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland zal in bilaterale contacten en via de EU-mensenrechtendialoog aandacht blijven vragen voor de mensenrechtensituatie in Papua en West-Papua.
De olieramp op Sint Eustatius |
|
Henk van Gerven |
|
Joop Atsma (CDA) |
|
Welke milieu- en veiligheidsvoorschriften gelden voor de inrichting van NuStar Statia Terminals Docking facilities, die tonnen olie lekte die nu in de Oranjebaai van Sint Eustatius voor een milieu- en natuurramp zorgen? Hoe gaat u voorkomen dat unieke en kwetsbare natuur wordt bedreigd en vernietigd? Bent u bereid alles in het werk te stellen om vernietiging van koraalriffen te voorkomen?1
Tijdens het incident is een beperkte hoeveelheid olie in het mariene milieu terechtgekomen. NuStar is direkt begonnen de olie op te ruimen. Een groot deel van de olie is verdampt en opgelost. Op de kust van Saba zijn verspreid kleine deeltjes olierestanten aangespoeld. De verwachting is dat dit geen negatieve gevolgen heeft voor het ecosysteem. Op dit moment wordt er onderzoek gedaan naar de oorzaak van het incident.
De gevolgen van de maritieme operaties van NuStar worden gereguleerd op grond van de Wet maritiem beheer BES (Wmb BES) en de eilandelijke hinderverordening Sint Eustatius 1993. De Wmb BES valt onder mijn bevoegdheid. Bij het eilandbestuur is een vergunning op grond van de hinderverordening aangevraagd. Naar verwachting wordt deze vergunning in het voorjaar van 2013 afgegeven, mits aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan. Ik ondersteun het eilandbestuur bij het tot stand komen van deze vergunning.
I&M investeert in de uitbreiding van oliebestrijdingsmateriaal in de regio.
Wie draait op voor de kosten van schoonmaak en herstel van natuur en culturele waarde van het gebied? Wie draait op voor de kosten van extra inzet van personeel van Rijkswaterstaat? Hoeveel gaat NuStar daaraan bijdragen?
De veroorzaker van de olieverontreiniging (NuStar) is aansprakelijk gesteld voor alle gemaakte kosten alsmede voor het herstel van de opgetreden schade.
Deelt u de mening dat het heel onlogisch is om een dergelijke faciliteit voor olieopslag in een zo unieke en kwetsbare natuurlijke omgeving in te richten? Zou dit bedrijf op basis van de huidige regels een vergunning hebben gekregen?
De bestaande inrichting is sinds 1975 in het gebied gevestigd. Sinds de onderneming is overgenomen door NuStar, heeft het bedrijf geïnvesteerd in diverse milieuvoorzieningen. Op basis van vigerend beleid en richtlijnen is een maritieme vergunning verleend (zie vraag 1). Verder is het mijn verwachting dat de aangevraagde activiteiten op grond van de hinderverordening eveneens vergunbaar zullen zijn.
Wie verzorgt toezicht en handhaving op de inrichting en hoe vaak heeft die dit afgelopen twee jaar plaatsgevonden?
Ik verzorg toezicht en handhaving op de regels van de Wmb BES. Het eilandbestuur is verantwoordelijk voor het toezicht op de vergunning op grond van de hinderverordening. Vanaf 10-10-2010 zijn er door Rijkswaterstaat meerdere controles uitgevoerd op grond van de Wmb BES, waaronder twee inspecties op locatie. Hierdoor is er zicht op de bedrijfsvoering van NuStar en de bijbehorende risico’s. De resultaten van de controles en inspectie hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de vergunning.
Welke middelen staan u ter beschikking om de olieopslag van NuStar te verplaatsen?
Deze vraag valt buiten de reikwijdte van mijn bevoegdheid en is een autonome bevoegdheid van het bestuurscollege van Sint Eustatius.
Een nieuwe, eenvoudige Cito-toets voor leerlingen met taal- een rekenproblemen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er eenvoudigere Cito-toetsen worden gemaakt voor potentiële vmbo-ers?1
Ja.
Welke precieze analyse ligt er onder de beschreven aanname dat het noodzakelijk is om een aparte, eenvoudigere Cito-eindtoets basisonderwijs aan te gaan bieden vanaf 2013 voor een grotere groep leerlingen met leerproblemen?
De Eindtoets Basisonderwijs is een product van Cito. Veel scholen kiezen ervoor om deze eindtoets af te nemen bij de leerlingen van groep 8. De keuze om de Eindtoets aan te passen is dus aan Cito en het is niet aan mij om daar een oordeel over te vellen. Wel is er een wetsvoorstel in behandeling bij de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2011–12, 33 157) dat onder meer beoogt de invoering van een centrale eindtoets voor taal en rekenen te regelen. Die toets zal, als het wetsvoorstel wordt aanvaard, geconstrueerd worden door Cito onder de verantwoordelijkheid van het College voor examens en zal sterk geënt zijn op de bestaande Eindtoets Basisonderwijs. De beantwoording van de gestelde vragen vindt plaats tegen deze achtergrond.
Al geruime tijd (sinds 2004) bestaat de Eindtoets Basisonderwijs uit twee versies: de reguliere toets (vanaf volgend jaar de Eindtoets Basis) en de zogeheten Niveautoets (vanaf volgend jaar de Eindtoets Niveau). Deze laatste toets maakt maatwerk mogelijk, omdat hij aansluit bij de kennis en vaardigheden van leerlingen die volgens het advies van de basisschool zullen uitstromen naar de meer praktisch georiënteerde leerwegen van het vmbo. De vragen van de Niveautoets overlappen deels (ongeveer 25%) met de vragen van reguliere toets, maar zijn voor een belangrijk deel ook eenvoudiger. Daardoor houden de leerlingen tijdens het maken van de toets hun zelfvertrouwen vast en blijven ze gemotiveerd. Zodoende wordt het uiteindelijke toetsresultaat betrouwbaarder.
Er zijn twee wijzigingen die Cito nu doorvoert. De eerste is dat de Eindtoets Niveau op papier beschikbaar komt, terwijl deze eerst alleen digitaal kon worden afgenomen. Daarnaast geeft Cito specifieker aan voor welke leerlingen deze Eindtoets Niveau geschikt is.
Overigens is ook in het bovengenoemde wetsvoorstel ruimte gemaakt voor toetsen op verschillende niveaus. De aanpassingen die Cito nu doet zijn in lijn met dit wetsvoorstel.
Hoe kijkt u aan tegen de zorg dat deze preselectie over het niveau van de af te nemen toets ook kan bijdragen aan onderadvisering van leerlingen die wellicht een hoger niveau aankunnen?
De Eindtoets Basisonderwijs en Eindtoets Niveau worden, ook nu al, zo geconstrueerd dat kennis en vaardigheden van leerlingen op dezelfde schaal worden gescoord. Dat betekent dat de resultaten van dezelfde leerling op beide toetsen dezelfde score en dus hetzelfde schooladvies opleveren. Dit met dien verstande dat de score van een leerling die een veel te moeilijke of een veel te makkelijke versie van de toets maakt, niet betrouwbaar is.
Vanwege deze toetsconstructie is er geen sprake van preselectie of mogelijke onderadvisering, maar van toetsing op maat, waarbij de school en de groepsleraar op basis van hun kennis en inzicht over de leerling een keuze kunnen maken welke toets het beste bij de leerling en zijn of haar verwachte uitstroomperspectief past. Dat uitstroomperspectief, waarin het advies van de basisschool een belangrijke rol speelt, is gebaseerd op (toets)gegevens en observaties van de leerlingen gedurende de hele basisschoolperiode en wordt in verreweg de meeste de gevallen bevestigd door de Eindtoets. Als dat niet zo is en de score wijkt sterk af van de verwachting van de school en de leerling, is er de mogelijkheid dat de leerlingen de toets herkanst. De belangrijkste afwegingen bij de advisering ligt dus bij de basisschool, die de leerling kent en een professionele inschatting maakt van zijn of haar niveau en welk vervolgonderwijs daarbij past. De resultaten op een eindtoets vormen het tweede, objectieve gegeven dat het basisschooladvies ondersteunt.
Hoe beoordeelt u deze zorg met betrekking tot de risico’s voor leerlingen en scholen als op grond van een eenvoudige toets sprake is van mogelijk te hoog eindadvies voor het voortgezet onderwijs?
Het antwoord op de voorgaande vraagt geldt eveneens voor mogelijke overadvisering: deelname aan de Eindtoets Niveau leidt tot hetzelfde advies als deelname aan de Eindtoets Basis. Bovendien bevestigt in de meeste gevallen het resultaat op de Eindtoets het advies van de basisschool.
Op welke wijze is de manier van begeleiding van leerlingen met leerproblemen onderdeel geweest van de zoektocht naar verbeterpunten voor het afnemen van een Cito-eindtoets?
Ik begrijp van Cito dat dit geen overweging is geweest bij de toetsconstructie. Een toets als de Eindtoets Basisonderwijs brengt de leervorderingen van leerlingen in beeld en doet dat los van het onderwijsleerproces dat een individuele leerling heeft gevolgd. Binnen dat proces is er natuurlijk aandacht voor verschillende onderwijsbehoeften van leerlingen (bijvoorbeeld in de vorm van verlengde instructie, of meer uitleg of juist een extra, uitdagende opdracht), maar de eindtoets is niet geconstrueerd om de effectiviteit van die aandacht vast te stellen.
Deelt u de mening dat het nadrukkelijk onderscheid tussen de Eindtoets Basis en de Eindtoets Niveau mogelijk een stigmatiserend effect kan hebben op leerlingen?
Aanvullend op het antwoord op vraag 2 hierboven, ben ik van mening dat eerder het omgekeerde het geval is. Waar in het verleden sommige leerlingen werden uitgesloten van de Eindtoets, doen ze nu mee met hun klasgenoten. In dezelfde periode en gewoon in het klaslokaal maken ze de voor hen meest geschikte versie van de toets.
Worden leraren extra geïnstrueerd of begeleid rondom het werken met twee niveaus voor de Cito-eindtoets en de beoordeling van de resultaten, zeker gezien hun selecterende rol richting de leerlingen over het niveau van de toets die zij kunnen maken?
Zoals hiervoor is aangegeven is een belangrijke functie van de Eindtoets Basisonderwijs dat het resultaat op de toets leidt tot een advies voor het vervolgonderwijs, dat de groepsleraar en de school benutten als het tweede gegeven naast het basisschooladvies. Scholen hebben daar al jarenlange professionele ervaring mee, ook in het werken met een eindtoets met twee niveaus. Daardoor is extra instructie of begeleiding niet nodig: leraren zijn gewend om de resultaten van de toets te interpreteren en ze worden daarbij ondersteund door materiaal van Cito.
Kunt u aangeven hoe het overleg over deze nieuwe werkwijze rond de Cito-toets vooraf vorm heeft gekregen tussen Cito, uw ministerie en de betrokken onderwijskoepels?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is de Eindtoets Basisonderwijs een product van Cito en is Cito daarvoor ook verantwoordelijk. Tussen Cito en het departement is regelmatig overleg, ook in het perspectief van het hiervoor genoemde wetsvoorstel. Wel constateer ik dat de PO-Raad positief is over het feit dat er voor specifieke groepen leerlingen toetsen op maat beschikbaar zijn.
Nieuwe regels voor orgaandonatie in Denemarken |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Deense minister: strengere regels orgaandonatie nodig»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de gebeurtenis in Denemarken?
Het lijkt erop dat er een verkeerde diagnose is gesteld door de behandelend arts, waardoor de familie onnodig is benaderd met het verzoek om toestemming te geven voor orgaandonatie.
Kunt u aangeven wat op dit moment de verschillen zijn tussen het Deense en het Nederlandse systeem van orgaandonatie?
In Denemarken mag al toestemming worden gevraagd voordat de dood is vastgesteld, in Nederland mag pas om toestemming worden gevraagd nadat de dood is vastgesteld.
Kunt u aangeven welke verschillen er nog overblijven tussen beide systemen, indien het voorstel tot wijziging van de Wet op de orgaandonatie (32 711), dat binnenkort door de Kamer wordt behandeld, wordt doorgevoerd?
Het hierboven genoemde verschil blijft bestaan, toestemming mag pas worden gevraagd als de dood is vastgesteld. In het algemeen kun je zeggen dat het wetsvoorstel beoogt om, nadat door de behandelend arts de diagnose is gesteld dat de patiënt binnen afzienbare tijd zal overlijden, de mogelijkheid tot orgaandonatie ook open te houden in die gevallen dat door de betrokkene niet zelf toestemming is gegeven voor orgaandonatie.
Zou een casus – zoals beschreven in het artikel – in Nederland kunnen voorkomen onder het huidige systeem dan wel onder het systeem dat beoogd wordt met de wetswijziging? Overweegt u het wetsvoorstel hierop aan te passen? Zo ja, welke wijzigingen overweegt u? Zo nee, waarom niet?
Antwoord Het stellen van een onjuiste diagnose is met geen enkele wet te voorkomen, geneeskunde blijft mensenwerk. Zowel onder de huidige wet als onder de voorgestelde wijziging is het vragen van toestemming voor orgaandonatie pas toegestaan na overlijden.
Vindt u dat in de huidige Nederlandse Wet op de orgaandonatie de procedure rondom het gesprek met de familie over orgaandonatie zorgvuldig genoeg is omschreven? Wanneer dient dit gesprek met de familie volgens u plaats te vinden?
Ik vind het belangrijk dat pas met de familie over orgaandonatie gesproken wordt als vaststaat dat de patiënt binnen afzienbare tijd zal komen te overlijden en dat pas toestemming wordt gevraagd nadat de dood is vastgesteld. De voorgestelde wetswijziging geeft, beter dan in de huidige wet het geval is, duidelijk de bevoegdheden aan die horen bij de verschillende momenten die voorafgaan aan een eventuele donatieprocedure.
Is het in het huidige Nederlandse systeem van orgaandonatie mogelijk al op zoek te gaan naar de juiste orgaanontvanger, voordat een patiënt hersendood is? Is hierbij een verschil tussen patiënten die zich hebben laten registreren als orgaandonor, patiënten die de keuze overlaten aan nabestaanden, patiënten die zich niet hebben laten registreren en patiënten die hebben aangegeven geen orgaandonor te willen zijn?
Ja, dat is mogelijk, de arts is op grond van artikel 18, eerste lid van de Wet op de orgaandonatie verplicht om het vermoedelijk beschikbaar komen van organen onmiddellijk te melden bij het orgaancentrum. Hij doet dat nadat hij heeft vastgesteld dat de patiënt binnen afzienbare tijd zal overlijden. Het orgaancentrum kan op basis van de melding gaan bepalen aan welke patiënten op de wachtlijst de organen, die mogelijk beschikbaar komen, moeten worden toegewezen. Van patiënten die hebben aangegeven geen orgaandonor te willen zijn wordt natuurlijk geen melding bij het orgaancentrum gedaan. Zij hebben immers vastgelegd geen donor te willen zijn.
Verandert het antwoord op vraag 7 wanneer de beoogde wijziging van de Wet op orgaandonatie doorgang vindt?
Nee.
Welke nieuwe regels wil de Deense minister van Gezondheid exact nemen om het Deense systeem van orgaandonatie aan te passen?
De Deense minister van Gezondheid is van plan om een protocol te laten opstellen over het moment waarop wordt gestopt met machinale ondersteuning van de vitale lichaamsfuncties.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Deense collega om informatie in te winnen over deze casus, ten behoeve van het beantwoorden van voorgaande vragen en het informeren van de Kamer over deze relevante gebeurtenis?
Ja, voor de beantwoording van de vragen heb ik contact gezocht met het Deense ministerie van Gezondheid. Bovenstaande antwoorden zijn opgesteld aan de hand van de informatie die ik uit Denemarken ontving.
Het verzoek om overzicht van de derivatenposities van alle instellingen in de publieke en semipublieke sector te ontvangen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Paul de Krom (VVD), Marja van Bijsterveldt (CDA), Jan Kees de Jager (CDA), Liesbeth Spies (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich nog het verzoek bij de regeling van werkzaamheden van 27 september jl. van de fracties van CDA, PVV, SP, D66, CU, SGP, Partij voor de Dieren en 50plus om met spoed een overzicht te ontvangen van de derivatenposities van alle instellingen in de publieke en semipublieke sector?
Ja, het antwoord op dit verzoek treft u in bijlage 1 aan.1
Deelt u de mening dat dit overzicht nu wel erg lang op zich laat wachten, te meer daar hierom eerder gevraagd was?1
In antwoord op vragen van de leden Wolbert en Groot heeft de minister van VWS op 5 oktober 2012 aangegeven dat de resultaten van de uitvraag die het Waarborgfonds voor de Zorgsector eerder dit jaar onder haar aangesloten zorginstellingen hield, later dit jaar beschikbaar komen. Mede op basis daarvan zal bepaald worden of nadere regelgeving noodzakelijk is.
Zoals aangegeven in de beantwoording van het verzoek van 27 september geldt dat voor het toezicht op decentrale overheden de horizontale toezichtsketen van toepassing is. Dit betekent dat het Rijk geen informatie heeft over derivatenposities van decentrale overheden.
Overigens heeft het onderwerp derivaten de aandacht van de betrokken ministeries. Niet voor niets zijn er onderzoeken in gang gezet naar het gebruik van derivaten en de risico’s die daarmee gepaard gaan bij de ministeries van OCW en VWS. Op basis van de resultaten en hetgeen in het regeerakkoord is opgenomen, zullen de ministeries van OCW, VWS, SZW, BZK en FIN gezamenlijk bekijken op welke wijze de wet- en regelgeving en het toezicht aangescherpt kunnen worden. U wordt hier begin 2013 over geïnformeerd.
Is het rapport van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de derivatenpositie per instelling klaar – zeker nu ook Zadkine, een instelling met derivaten in zeer zwaar weer zit – en kunt u dit aan de Kamer doen toekomen?2
Het ministerie van OCW zal hierover binnen enkele weken separaat aan de Kamer berichten. De Onderwijsinspectie is het onderzoek momenteel aan het afronden. De eerste resultaten en inzichten, inclusief een reactie van de minister van OCW, zullen aan de Kamer worden toegezonden.
Welke gemeentes en provincies hebben een zodanige positie dat zij moeten bijstorten?3
Inzicht in derivatenposities van decentrale overheden is op Rijksniveau niet voorhanden. Het antwoord op vraag 5 gaat hier nader op in.
Heeft het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzicht in de derivatenpositie van gemeentes, provincies en daaraan gelieerde organisaties, zoals Seaports Groningen? Zo nee, wat heeft zij dan de afgelopen maanden gedaan, zo ja, kunt u dat aan de Kamer doen toekomen?
Inzicht in derivatenposities van decentrale overheden en daaraan gelieerde organisaties is op Rijksniveau niet voorhanden. Het zogenaamde verticale financiële toezicht (van Rijk op provincies en van provincies op gemeenten en waterschappen) is generiek, risicogericht en, daarmee verbonden, terughoudend en proportioneel. Het toezicht wordt uitgevoerd op begrotingen en jaarrekeningen met gebruik van de opmerkingen die de accountant maakt over de jaarrekeningen. Provincies en gemeenten hoeven – gelet op het kader waarbinnen zij zich moeten verantwoorden, het Besluit begroten en verantwoorden (Bbv) – zich niet te verantwoorden over derivatenposities in hun begroting en jaarrekening. Er vindt thans geen specifiek verticaal toezicht plaats op deze derivatenposities door de provincies of de Rijksoverheid. Bij het afsluiten van derivaten moet voldaan worden aan de bepalingen in de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo), waarvan artikel 4 bepaalt dat derivaten uitsluitend mogen worden gebruikt ter beperking van financiële risico’s. Tevens zijn open derivatenposities niet toegestaan. Het afsluiten van derivaten is een verantwoordelijkheid van de desbetreffende decentrale overheid zelf en het toezicht daarop ligt primair bij de gemeenteraad, de provinciale staten resp. het dagelijks bestuur van de waterschappen (het zogenaamde horizontale toezicht).
Voor aan decentrale overheden gelieerde organisaties geldt eveneens dat, voor zover er sprake is van verticaal toezicht, dit toezicht zich niet richt op derivaten. Hierdoor is er ook met betrekking tot deze organisaties geen inzicht in derivatenposities.
Heeft u kennisgenomen van de derivatenpositie van Groningen Seaports4 en de bijstortverplichting van meer 10 miljoen in 2011?5 Zo ja, wanneer heeft u hier kennis van genomen en welke acties zijn ondernomen?
Ja, de minister van BZK is vanuit zijn rol van toezichthouder op zogenaamde gemeenschappelijke regelingen waar provincies in participeren, op de hoogte van het feit dat Groningen Seaports derivaten in haar bezit heeft, die -zoals nu blijkt- tot zogenaamde bijstortverplichtingen kunnen leiden.
Tot afgelopen jaar was er, mede gebaseerd op het oordeel van de accountant bij de jaarstukken, geen aanleiding hier bijzondere aandacht aan te besteden.
Enerzijds naar aanleiding van de Vestia-affaire en de maatschappelijke discussie rondom derivaten en anderzijds naar aanleiding van de opmerking van de accountant inzake de derivaten bij Groningen Seaports in de jaarstukken over het jaar 2011, zijn thans door de minister van BZK wel stappen ondernomen om meer inzicht te krijgen in de specifieke casus.
Op dit moment wordt door de minister van BZK nog aanvullende informatie verzameld op basis waarvan de minister van BZK een definitief oordeel kan vormen over de derivatenpositie van Groningen Seaports.
Is de derivatenpositie van Groningen Seaports, dat wel derivaten heeft, maar geen leningen die eronder liggen, conform de vigerende wet- en regelgeving?
Op basis van de thans beschikbare informatie bij de minister van BZK kan hierover nog geen oordeel gevormd worden. Na beoordeling van de bij vraag 6 genoemde aanvullende informatie wordt de Kamer nader geïnformeerd.
Is de boekhoudkundige truc, waarmee de derivaten een paar dagen eerder betaald worden, dan als afkoopsom gelden, een geldige truc? Verbloemt deze de werkelijke positie van Groningen Seaports?
Op basis van de thans beschikbare informatie bij de minister van BZK kan hierover nog geen oordeel gevormd worden. Na beoordeling van de bij vraag 6 genoemde aanvullende informatie wordt de Kamer nader geïnformeerd.
Kunt u het nu twee keer eerder gevraagde overzicht van de derivatenposities van alle instellingen in de semipublieke en publieke sector, voor zover het nu bekend is, voor 31 oktober aan de Kamer doen toekomen?
Voor het antwoord op deze vraag wordt u verwezen naar bijlage 1.
In het ordedebat van 25 oktober jongstleden zijn door de heer Omtzigt ook problemen als gevolg van ongedekte derivatenposities van een slibverwerkingsbedrijf ter sprake gebracht.
Het gaat hier om Slibverwerking Noord-Brabant (SNB). In de media zijn berichten verschenen dat SNB in zware financiële problemen is gekomen als gevolg van derivaten. De werkelijkheid is echter anders dan in de media wordt geschetst.
SNB is een overheidsvennootschap waarvan zes waterschappen de aandelen houden. In 2007 heeft SNB een Switch Transaction (ST) afgesloten met Deutsche Bank (DB) met als voornaamste doel financiële risicovermindering door spreiding van bestaande leasedeposito’s voor een periode van 10 jaar. Daarnaast levert de ST een van tevoren bekende en vastgelegde financiële opbrengst.
SNB benadrukt dat deze financiële transactie géén rentederivaat betreft; het gaat hier zuiver om risicovermindering door tijdelijke herverzekering.
Het besluit om de ST aan te gaan is genomen in de Raad van Commissarissen van SNB en bekrachtigd door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. Hoewel SNB niet hoeft te voldoen aan de Wet Fido is de ST daaraan in 2007 wel getoetst. De ST voldoet aan alle bepalingen van de Wet Fido en de Ruddo.
De ST loopt tot 2017 zonder tussentijdse betalingsverplichting voor SNB en haar aandeelhouders. Enkel door exceptionele economische ontwikkelingen zou deze situatie kunnen veranderen.
Recente wijziging van de verslaggevingsregels door de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) maakt dat SNB genoodzaakt is om halverwege de looptijd de ST tegen reële waarde te waarderen in plaats van tegen kostprijs, zoals in voorgaande jaren. Hierdoor ontstaat boekhoudkundig een negatief eigen vermogen. Op papier lijkt SNB hierdoor failliet, terwijl de omzet en de kostenstructuur in orde zijn. Het negatieve eigen vermogen staat op gespannen voet met de contractuele afspraken met DB. SNB is daarom thans in gesprek met DB over hoe om te gaan met deze wijziging in de verslaggevingregels. Het is algemeen gebruikelijk en geaccepteerd dat banken en bedrijven bij wijziging van regelgeving met elkaar nieuwe afspraken maken.
Voor de volledigheid wordt nog vermeld dat de provincie de aangewezen toezichthouder is voor de waterschappen.
Over de toekomst van het Bethesda ziekenhuis in Hoogeveen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op de meer dan 14 000 handtekeningen die zijn opgehaald onder de lokale bevolking van Hoogeveen voor behoud van het ziekenhuis?1
Ik begrijp dat de zorggroep Leveste Middenveld, bestaand uit de ziekenhuizen in Emmen en in Hoogeveen, aan het bekijken is hoe een bereikbaar en kwalitatief goed ziekenhuisaanbod voor de bewoners in Drenthe behouden kan blijven. Ik vind het een verstandig initiatief dat zij zich hierop beraden. Echter, ik kan de onrust onder de bevolking in Hoogeveen wel begrijpen.
Hoe oordeelt u over het feit dat KPMG/Plexus een ziekenhuisconcept vergelijkt met de IKEA en de Bijenkorf? Vindt u een ziekenhuis te vergelijken met een warenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Bij een ziekenhuis moet kwaliteit en bereikbaarheid voorop staan. KPMG/ Plexus heeft een scenarioanalyse uitgevoerd en is tot de conclusie gekomen dat het scenario waarbij een nieuw interventiecentrum wordt gebouwd voor operaties en opnames en waarbij de poliklinische zorg en dagbehandeling wordt behouden op de bestaande locaties nader uitgewerkt zou moeten worden. Dit scenario is door veel betrokkenen ook genoemd als voorkeursscenario. Ik concludeer dat sommige concepten die ook in andere sectoren zoals retail worden toegepast, ook succesvol in de zorgsector kunnen worden toegepast.
Bent u bereid er voor te zorgen dat het gehele rapport van KPMG/Plexus openbaar wordt? Zo neen, waarom niet?
Nee, het is aan KPMG/Plexus en de ziekenhuisgroep zelf om te besluiten of het rapport openbaar gemaakt wordt.
Hoe oordeelt u erover dat ook het Refajaziekenhuis aan tafel zit bij de besprekingen over de toekomstige ziekenhuiszorg in Drenthe? Hoe verhoudt dit zich tot de fusievoornemens3
Dit is aan de ziekenhuizen zelf. Zorggroep Leveste Middenveld en Ziekenhuis Refaja hebben hun voornemen om te fuseren kenbaar gemaakt bij de NMa. Het is aan de NMa om dat voornemen te toetsen.
Vindt u het zinvol dat drie ziekenhuizen in de regio zouden verdwijnen (Bethesda, Refaja en Schepener) ten faveure van een groot gemeenschappelijk ziekenhuis dat de concurrentie zou moeten aangaan met de Isalaklinieken in Zwolle en het UMCG in Groningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet mijn rol om te speculeren op alle mogelijke scenario’s. Zorg in de buurt is belangrijk, zowel voor de patiënt als voor de werkgelegenheid. Ook vindt ik het belangrijk dat er voldoende keuze mogelijkheden blijven. Goede zorg moet centraal staan. Het is de rol van de ziekenhuizen om de meest optimale situatie te realiseren. Randvoorwaarde is de bereikbaarheid van de spoedeisende hulp binnen de normtijd van 45 minuten.
Erkent u dat een ziekenhuis zeer belangrijk is voor een gemeenschap, omdat zij zorg dichtbij organiseert en werkgelegenheid schept? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u van mening dat het zinvol is om streekziekenhuizen te sluiten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Leveste zorggroep wel dure adviseurs aan tafel uitnodigt voor «strategische» besprekingen die de bevolking en haar behoeften niet representeert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga er niet over wie de Leveste Zorggroep aan tafel uitnodigt. Ik ben van mening dat bij de toekomstplannen ook de bevolking moet worden betrokken. Het is aan de Zorggroep zelf hoe en wanneer dat te doen.
Wat is de bemoeienis van de zorgverzekeraar met het plan voor de zorg in Drenthe? Bent u bereid de Kamer te informeren over zijn positie over één ziekenhuis in plaats van drie streekziekenhuizen?
Het is vanwege de zorgplicht van verzekeraars voor de hand liggend dat zij zich een oordeel vormen over het zorgaanbod in de regio en de organisatie daarvan. Omdat er verschillende verzekeraars actief zijn, betreft dat niet het oordeel van één afzonderlijke verzekeraar. Mij is niet bekend hoe zij hier in staan.
Het bericht over een zelfmoord in de gevangenis Vught |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Opnieuw zelfmoord in gevangenis Vught»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op de eerdere Kamervragen over zelfmoord in detentie en in het bijzonder in de penitentiaire inrichting (PI) Vught?2 Herinnert u zich in het bijzonder vraag 5? Zo ja, geven de nieuwe zelfmoord in de PI Vught en de in het artikel genoemde zelfmoord uit juli aanleiding om uw antwoord op deze vraag uit april 2012 te herzien? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op Kamervragen van het lid Bouwmeester bleek uit de laatste inspectierapporten van de Inspectie voor Veiligheid en Justitie (IVenJ) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dat de penitentiaire inrichting (PI) Vught over het geheel genomen goed functioneert en dat deze PI medisch verantwoorde zorg verleent. Voorts ben ik, zoals aangegeven in het antwoord op dezelfde Kamervragen, van mening dat onafhankelijk en zorgvuldig onderzoek naar sterfgevallen tijdens detentie van groot belang is, om te bezien of er een relatie is tussen het sterfgeval en de verleende zorg. In PI Vught hebben zich in 2012 tot 12 november jl. 6 sterfgevallen voorgedaan, waarvan vier suïcides. Vanwege dit relatief hoge aantal sterfgevallen heb ik de IVenJ en de IGZ gevraagd gezamenlijk te onderzoeken of er een causaal verband tussen deze suïcides en de door DJI verleende zorg is. Ik heb op dit moment geen aanleiding een dergelijk verband te veronderstellen, maar vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid acht ik dit onderzoek noodzakelijk Dit onderzoek is in het voorjaar van 2013 gereed. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten informeren.
Ziet u vanwege de nieuwe meldingen van zelfmoord in de PI Vught aanleiding om deze incidenten niet alleen ieder op zich te onderzoeken maar ook te betrekken bijeen onderzoek naar mogelijk structurele problemen in de PI Vught? Zo ja, hoe vindt dat onderzoek plaats of gaat het plaatsvinden en wanneer kunnen de uitkomsten daarvan worden verwacht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het nodig om op korte termijn maatregelen te treffen om zelfmoorden in specifiek de PI Vught te helpen voorkomen? Zo ja, welke maatregelen zijn dit en op welke termijn worden die ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
Maatregelen vooruitlopend op de uitkomsten van het onderzoek van de IVenJ en IGZ acht ik op dit moment niet noodzakelijk. Indien de uitkomsten van het onderzoek daartoe aanleiding geven tref ik nadere maatregelen ten aanzien van PI Vught.
Heeft u kennis genomen van het feit dat de heer Wishnudath Datadin met de Nederlandse nationaliteit op 8 oktober jl. om 12.50 uur (plaatselijke tijd) in Dubai door twee agenten uit vliegtuig EK-651 is meegenomen en dat zijn familie sindsdien helemaal niets meer van hem vernomen heeft?1
Zowel het ministerie als het consulaat-generaal te Dubai is op de hoogte gesteld van een mogelijke detentie van de heer Datadin.
Heeft u kennis genomen van het feit dat de broer van deze persoon zich meerdere keren tot het consulaat-generaal gewend heeft omtrent de vermissing van zijn broer met de vraag waar hij zit?
De broer van de heer Datadin heeft op zondag 14 oktober contact opgenomen met het consulaat-generaal te Dubai om melding van deze mogelijke arrestatie te doen. Het consulaat-generaal heeft vervolgens alle informatie verzameld en diverse lokale instanties benaderd om na te vragen of de heer Datadin gearresteerd is. Conform de gebruikelijke procedure houdt ook het ministerie contact met de broer en schoonzuster van de heer Datadin.
Op welke wijze heeft het Nederlandse consulaat-generaal deze zaak behandeld en heeft zij om opheldering gevraagd en die gekregen bij lokale autoriteiten?
Het consulaat-generaal in Dubai heeft al het mogelijke gedaan om te achterhalen waar de heer Datadin verbleef. Direct na de melding door de broer op 14 oktober jl. heeft het consulaat-generaal contact opgenomen met de immigratiedienst, de duty manager van het vliegveld, de luchthavenpolitie, Emirates Airlines en het Criminal Investigation Department.
Bent u bereid onmiddellijk opheldering te vragen bij de autoriteiten van Dubai en/of de Verenigde Arabische Emiraten om te ontdekken waar de agenten hem naartoe geleid hebben, of zij hem hebben laten gaan of nog steeds vasthouden, waar hij momenteel verblijft en hoe zijn gezondheidstoestand is?
Zie vraag 3. De politie in Dubai heeft op donderdag 18 oktober jl. in de avond aan het consulaat-generaal laten weten dat de verblijfplaats van de heer Datadin bekend is. De heer Datadin is niet gearresteerd. Het ministerie heeft diezelfde avond de familie op de hoogte gesteld van zijn verblijfplaats en een telefoonnummer doorgegeven waarop hij te bereiken is.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden en de familie misschien nog wel spoediger informeren?
Ja. Er is regelmatig contact met zijn familie.
Het gebrek aan voortgang van meer vrouwen in topfuncties |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ook bij de overheid weinig vrouwen in topposities»?1
Ik heb kennisgenomen van genoemd artikel.
Hoe beoordeelt u de stagnatie in de opmars van vrouwen aan de top van het openbaar bestuur in de afgelopen kabinetsperiode en welke verklaring heeft u hiervoor?
De laatste jaren is inderdaad sprake van een beperkte groei van het percentage vrouwen bij overheidsmanagers. In 2008 ging het bij de rijksoverheid om 20%, in 2009 24,9%, in 2010 25,9%, in 2011 25,7% en per september 2012 25,9% (cijfers Algemene Bestuursdienst). Een belangrijke rol spelen de bezuinigingen en krimp binnen het Rijk. Deze hebben geleid tot een beperkte instroom. Het gaat om 67 ABD benoemingen in 2011, waarbij 47 managers al een ABD-functie bekleedden.
Vindt u dat de overheid een voorbeeldfunctie heeft en actief beleid moet voeren om een evenwichtige verdeling van mannen en vrouwen in de top van het openbaar bestuur te bewerkstelligen? Zo ja, op welke wijze zou, volgens u, een actieve voorbeeldrol van de overheid vorm moeten krijgen? Zo nee, waarom vindt u dat de overheid hier geen voorbeeldfunctie heeft?
Het huidig kabinetsbeleid gaat uit van zelfregulering, de stimulering van het charter Talent naar de Top, de corporate governance code en de invoering van het amendement Kalma per 1 januari aanstaande. Dit biedt volop mogelijkheden voor maatwerk per organisatie en past bij het uitgangspunt dat het bevorderen van meer vrouwen in de top primair de verantwoordelijkheid van de werkgever is.
Of en in hoeverre de overheid de komende jaren een voorbeeldfunctie moet hebben is een zaak voor het nieuwe kabinet.
Hoe beoordeelt u – in het licht van dit artikel – de matige resultaten en stagnatie zoals weergegeven in de monitor «Talent naar de Top 2011» van het Sociaal en Cultureel Planbureau?2
Bij het in ontvangst nemen van de monitor Talent naar de Top 2011 van het SCP/ Commissie Monitoring Talent naar de Top heb ik mijn zorgen uitgesproken over het tempo van vorderingen. Ook heb ik aangedrongen bij bedrijven/ondertekenaars op het aanscherpen van de ambitie en het tijdig anticiperen op de invoering van het amendement Kalma.
Hoe ziet u de rol van de overheid om de voortgang van de streefwaarde van 30% vrouwen in de top, zoals neergelegd in de motie van het lid Kalma c.s., in 2016 ook daadwerkelijk te kunnen behalen?3
De invulling van deze rol is een zaak voor het nieuwe kabinet.
Nieuwe besmettingen Q-koorts |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Melkgeitenbedrijf opnieuw besmet met Q-koorts»?1
Kunt u aangeven hoe het kan dat een bedrijf waar alle geiten zijn gevaccineerd tegen Q-koorts toch weer besmet raakt? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of er sprake is geweest van een onzorgvuldige controle van tankmelk, waardoor het bedrijf eerder onterecht Q-koortsvrij is verklaard en daarom nu weer te maken heeft met een besmetting? Zo ja, wie is verantwoordelijk voor deze onzorgvuldige controle en wat gaat u doen om te voorkomen dat dit in de toekomst weer gebeurt? Zo nee, wat is de oorzaak van deze nieuwe besmetting?
Deelt u de mening dat de besmetting van dit bedrijf en mogelijke andere besmettingen een gevaar vormen voor de volksgezondheid? Zo ja, wat gaat u doen om de risico’s voor de volksgezondheid te beperken? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat u doen om verdere besmettingen op andere bedrijven te voorkomen?