De aansluiting van HBO’ers op de arbeidsmarkt |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving over een onderzoek naar de aansluiting van het hoger beroepsonderwijs (hbo) op de arbeidsmarkt?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie dat hbo-studenten nu in onvoldoende mate aansluiting vinden op de vraag op de arbeidsmarkt?
Ik constateer dat de aansluiting van het hbo op de arbeidsmarkt voldoende is. Uit het onderzoek «hbo studenten niet klaar voor de arbeidsmarkt» blijkt dat studenten en bedrijven de aansluiting van het hbo op de arbeidsmarkt gemiddeld met een 6,5 beoordelen. Ook blijkt uit de HBO-monitor 2011 dat studenten over het algemeen tevreden zijn met de aansluiting; ruim drie kwart van de studenten geeft aan dat de aansluiting tussen de gevolgde opleiding en hun functie voldoende of goed is2.
Wel is versterking van de aansluiting van belang. In de Strategische Agenda voor het Hoger Onderwijs en Onderzoek is aangegeven dat de samenwerking en/of aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt en de arbeidsmarktrelevantie van opleidingen zal worden verbeterd. Dit gebeurt onder andere door: zorg te dragen voor betere arbeidsmarktinformatie ten behoeve van de studiekeuze van studenten, het criterium arbeidsmarktrelevantie zwaarder te wegen bij de bekostiging van nieuwe opleidingen, het onderwijsaanbod en praktijkgericht onderzoek sterker te laten aansluiten bij de behoefte van het werkveld, door bijvoorbeeld Centres of Expertise gericht te stimuleren.
Ook in het Regeerakkoord «Bruggen slaan» wordt het belang van een goede aansluiting tussen onderwijs en de arbeidsmarkt onderkend. Het kabinet zet dan ook in op verbetering en versterking van de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt door: (1) de succesvolle samenwerking tussen bedrijfsleven, regio’s en overheid, in het kader van het topsectorenbeleid, voort te zetten, (2) het sluiten van een Techniekpact 2020 en (3) middelen vrij te maken om de samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen verder te stimuleren.
Tot slot ben ik van mening dat versterking en verbetering van samenwerking alleen tot stand komt als beide partijen, in het bijzonder het bedrijfsleven, hun verantwoordelijkheid nemen.
Deelt u de mening dat de aansluiting van toekomstig afgestudeerde hbo’ers op de arbeidsmarktvraag om nadrukkelijke verbetering en een gerichte beleidsaanpak vraagt?
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de Kamer binnen afzienbare tijd (in ieder geval voor 1 mei 2013) te informeren over concrete verbeterpunten die gezocht kunnen worden op het terrein van verdere kwaliteitsverbetering in het hbo, een verbeterde match tussen vraag en aanbod van studenten op de arbeidsmarkt, een verbetering van het aantal arbeidsmarktrelevantie van opleidingen en voldoende praktijkmogelijkheden voor studenten en praktijkkennis bij docenten? Zo nee, waarom niet?
Gezien de maatregelen die op het gebied van samenwerking en aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt worden genomen, acht ik het momenteel niet nodig om aanvullende acties te ondernemen.
Een mogelijke anti-homoseksualiteitswet in Oeganda |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de positie van Nederland ten aanzien van een mogelijke anti-homoseksualiteitswet in Oeganda, ook in relatie tot homoseksuele Oegandese asielzoekers in Nederland en homoseksuele asielaanvragers?1
Ja.
Klopt het dat de voorzitter van het Oegandese parlement heeft aangekondigd dat de anti-homoseksualiteitswet die de doodstraf oplegt aan homoseksuelen, voor het einde van dit jaar in stemming zal worden gebracht in het Oegandese parlement en zal worden aangenomen?2
Het Oegandese parlement zal het wetsvoorstel, waarin homoseksueel contact verder strafbaar wordt gesteld en zware straffen inclusief de doodstraf opgelegd kunnen worden, vermoedelijk in december 2012 of januari 2013 behandelen.
Bent u bereid uw ernstige zorgen over te brengen aan de hoogste vertegenwoordiger van Oeganda in Nederland en aan de Oegandese autoriteiten? Zo neen, waarom niet?
Ja. Dit is reeds verscheidene malen gebeurd.
Staat de Oegandese premier nog steeds achter zijn schriftelijke verklaring van begin dit jaar, waarin hij liet weten dat dit voorstel geen onderdeel vormt van zijn legislatieve programma en dat hij hiervan afstand neemt?
De EU-ambassadeurs hebben op 20 november jl. over deze kwestie een gesprek gevoerd met de premier en daarbij de ernstige zorgen van de EU overgebracht. Hierbij heeft hij nogmaals bevestigd dat de regering dit wetsvoorstel niet steunt.
In ieder gesprek over dit onderwerp worden de Oegandese autoriteiten er op gewezen dat het wetsvoorstel in strijd is met de door het land geratificeerde mensenrechtenverdragen.
Wanneer is de laatste EU-demarche uitgevoerd bij de Oegandese autoriteiten waarbij ernstige zorgen van de EU over deze wet zijn geuit? Zult u, wanneer dit niet recentelijk heeft plaatsgevonden, aandringen op een snelle demarche?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe en wanneer zult u in VN-, EU- en bilateraal verband de Oegandese autoriteiten nadrukkelijk wijzen op de verdragen die Oeganda heeft geratificeerd op mensenrechtengebied?
Zie antwoord vraag 4.
Welke concrete stappen zult u – al dan niet met internationale partners – verder ondernemen op het moment dat deze wet een feit is?
Het is te vroeg om vooruit te lopen op de verdere behandeling van het wetsvoorstel.
Bent u, gezien de mogelijke anti-homoseksualiteitwet en de reële risico’s voor Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender (LHBT), voornemens de uitzetting van LHBT uit Oeganda op te schorten totdat er duidelijkheid is over de anti-homoseksualiteitswet en risico’s in Oeganda? Zo neen, waarom niet?
Homoseksuele asielzoekers uit Oeganda worden beoordeeld als behorende tot een risicogroep. Dit betekent dat, wanneer een asielzoeker uit Oeganda zich beroept op problemen van de zijde van de autoriteiten of medeburgers die verband houden met zijn seksuele geaardheid, en er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, reeds met geringe indicaties aannemelijk kan worden gemaakt dat deze problemen leiden tot een gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Er vindt derhalve een zorgvuldige individuele toets plaats met inachtneming van de zorgelijke situatie van homoseksuelen in Oeganda. De regering ziet op dit moment geen aanleiding om iedere homoseksuele asielzoeker uit Oeganda zonder nadere individuele toets in aanmerking te laten komen voor een asielvergunning dan wel de uitzetting van afgewezen Oegandese homoseksuele asielzoekers op te schorten. Zoals in de eerdere beantwoording van vragen van uw Kamer3 is aangegeven, vindt er geen vervolging plaats door politie en justitie op basis van het huidige verbod op «tegennatuurlijke seksuele gemeenschap».
Het feit dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg geen dagboek over de situatie in een verpleeghuis in ontvangst wilde nemen |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat de Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ) een dagboek over het reilen en zeilen in een verpleeghuis in Den Haag niet in ontvangst wilde nemen?1
Wanneer er dagboeken over misstanden in de zorg in Nederland zijn dan vormen die een belangrijke bron voor het toezicht van de IGZ. De IGZ heeft in haar reactie op de uitnodiging om het genoemde boek publiekelijk in ontvangst te nemen aan de aanbieder laten weten dat zij het boek graag toegestuurd krijgt en zal betrekken bij haar toezicht. Ik vind het belangrijk dat de inspectie iedere melding over eventuele misstanden in de zorg serieus neemt.
Sinds wanneer luistert de IGZ niet meer naar de situatie op de werkvloer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat met deze weigering, in combinatie met het nieuws dat de IGZ maar zelden bij verpleeghuizen op bezoek komt, een treurig beeld ontstaat van de betrokkenheid van de IGZ bij de ouderenzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie mijn antwoord hierboven. In aanvulling hierop: met ingang van 2011 heeft de IGZ het toezicht op de ouderenzorg tijdelijk geïntensiveerd. De inspectie had daarbij als doelstelling om binnen twee jaar alle zorgconcerns en stichtingen in de ouderenzorg minimaal één keer te bezoeken om daarmee de ouderenzorg goed in beeld te krijgen. De inspectie rondt deze intensiveringsronde in de eerste maanden van 2013 af.
De dodelijke schietpartij bij een kickboksgala |
|
Joram van Klaveren (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Verdachte schietpartij kickboksgala was schoolschutter»?1
Ja.
Wat is volgens u de reden dat onder andere Marokkanen en Turken extreem zijn oververtegenwoordigd in de statistieken van geweldsdelicten?
Het feit dat de in Nederland verblijvende groep niet-westerse migranten voor een onevenredig groot deel uit jongeren bestaat, verklaart een deel van hun oververtegenwoordiging in overlast en criminaliteit. Uit het Jaarrapport Integratie 2011 van het Sociaal en Cultureel Planbureau blijkt dat deze en andere achtergrondkenmerken (zoals: sekse, leeftijd, huishoudinkomen, hoogst gevolgde opleiding en stedelijkheid) samen het grootste deel van het verschil in verdachtencijfers tussen autochtone jongeren en Turks-Nederlandse jongeren verklaren. Voor Turks-Nederlandse jongeren ligt het verdachtenpercentage, als dit met vergelijkbare autochtone jongeren wordt vergeleken, nog ongeveer 1 procentpunt hoger dan voor autochtone jongeren.
Bij de Marokkaanse groep is de kan met deze achtergrondkenmerken een aanzienlijk kleiner deel van de oververtegenwoordiging worden verklaard omdat het verdachtenpercentage bij deze categorie nog ongeveer 6 procentpunt hoger ligt.
Deze oververtegenwoordiging kan het SCP op basis van de beschikbare cijfers niet verklaren. Het lijkt echter plausibel dat andere demografische en sociaaleconomische factoren zoals gezinssamenstelling (gebroken gezinnen), schooluitval en de achterstand van de woonbuurt een rol spelen. Migratie- en groepsspecifieke en culturele factoren kunnen hierbij ook van invloed zijn.
Deelt u de visie dat A.D. gezien zijn levensgevaarlijke criminele verleden überhaupt niet meer in Nederland zou mogen zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik ga niet in op individuele gevallen. In zijn algemeenheid geldt voor vreemdelingen dat na een onherroepelijke veroordeling voor een misdrijf aan de hand van de glijdende schaal wordt getoetst of het verblijfsrecht kan worden beëindigd. De glijdende schaal legt een verband tussen de duur van het rechtmatig verblijf in Nederland en de opgelegde straf. In essentie betekent dat hoe langer het rechtmatig verblijf in Nederland hoe hoger de opgelegde straf moet zijn om tot verblijfsbeëindiging over te kunnen gaan. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie komt binnenkort met een voorstel om de glijdende schaal aan te scherpen waarmee wordt beoogd om de criminaliteit onder vreemdelingen verder terug te dringen.
Nadat het rechtmatig verblijf is beëindigd, krijgt de vreemdeling een inreisverbod of wordt hij ongewenst verklaard waarna hij uit Nederland wordt verwijderd.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen om A.D. zo spoedig ons land uit te zetten als blijkt dat hij schuldig is aan de schietpartij?
Zie antwoord vraag 3.
De toegang tot de schuldhulpverlening en de schuldsanering |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Selectie schuldsanering is strenger» op de webpagina van de NOS?1
Ja.
Is het aantal mensen met problematische schulden dat niet in aanmerking komt voor schuldsaneringen/of schuldhulpverlening toegenomen? Kunt u dit onderbouwen met cijfers? Bent u van mening dat dit probleem in de toekomst groter zal worden?
Gemeenten zijn met de inwerkingtreding van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) sinds 1 juli 2012 verantwoordelijk voor schuldhulpverlening. Door het Rijk worden geen gegevens bijgehouden over het aantal mensen met problematische schulden dat niet in aanmerking komt voor schuldhulpverlening. Ten aanzien van schuldsanering stijgt het aantal aanvragen aanzienlijk en het aantal afwijzingen licht (zie tevens antwoord op vraag2. Ik kan daarom niet bevestigen dat er sprake is van een dalende instroom.
Wat vindt u van de criteria die de gemeenten stellen om in aanmerking te kunnen komen voor de schuldhulpverlening? Verschillen deze sterk per gemeente? Is er naar uw mening sprake van rechtsongelijkheid? Zo ja, bent u bereid om hier iets aan te doen?
De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) geeft gemeenten het wettelijk kader waarbinnen de schuldhulpverlening moet plaatsvinden. Het is aan gemeenten om invulling te geven aan de (integrale) schuldhulpverlening waarbij zij rekening kunnen houden met de plaatselijke of regionale situatie. Hierdoor is het mogelijk dat er tussen gemeenten verschillen ontstaan, ook voor wat betreft de toegang tot de schuldhulpverlening. Dit is inherent aan de decentrale verantwoordelijkheid voor schuldhulpverlening. Ik wijs in dit verband op de verkennende studie Stand van zaken uitvoeringspraktijk schuldhulpverlening 2010/2011 van de Inspectie Werk en Inkomen (nu: Inspectie SZW), waaruit is gebleken dat in de uitvoeringspraktijk van schuldhulpverlening nog veel verbetering mogelijk was. Ik verwacht dat de Wgs gemeenten een impuls geeft om de kwaliteit en effectiviteit van de schuldhulpverlening verder te verbeteren. Om gemeenten daarbij te ondersteunen is het ondersteuningsprogramma «Op weg naar effectieve schuldhulp» ingericht.
In hoeverre is de terugloop van het aantal schuldsaneringen toe te schrijven aan de strengere criteria die gemeenten stellen aan de schuldhulpverlening? Hoe beoordeelt u deze ontwikkeling?
Wat betreft schuldsanering verwijs ik naar de achtste meting (over het jaar 2011) van de Monitor Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp), die ik uw Kamer onlangs toezond.3 Daaruit blijkt dat er geen sprake is van een terugloop, maar van een stijging van het aantal aanvragen schuldsaneringen. Uit de monitor blijkt dat er tussen 2010 en 2011 sprake is van een aanzienlijke stijging van het aantal Wsnp-aanvragen: van 16 643 aanvragen in 2010 naar 21 114 aanvragen in 2011. Het percentage afgewezen Wsnp-verzoeken is iets hoger dan in 2010: 16% in 2010 tegenover 17,1% in 2011. Een Wnsp-verzoek wordt afgewezen als de verzoeker niet voldoet aan alle toelatingscriteria uit artikel 288 van de Faillissementswet. Uit deze cijfers blijkt niet dat de criteria enorm zijn aangescherpt.
Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de schuldhulpverlening van de verschillende gemeenten? Bestaan er grote verschillen tussen gemeenten? Zo ja, welke gemeenten doen het goed en welke minder? Wat zijn de oorzaken van deze verschillen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden heeft iemand die niet in aanmerking komt voor de schuldhulpverlening en/of schuldsanering nog om uit de schuldproblemen te geraken?
In het algemeen geldt dat mensen zelf moeten proberen hun schulden op te lossen. Het is daarbij niet zo dat iemand die geen schuldsanering of schuldhulpverlening (meer) krijgt ook niet in aanmerking kan komen voor adviesgesprekken of voorlichting dan wel andere vormen van hulpverlening om onderliggende problemen aan te pakken.
Hoe beoordeelt u de risico’s op gezondheidsproblemen, juridische problemen, crimineel gedrag enz. voor mensen die langdurig in de schulden zitten? Wat gaat u hieraan doen?
Het hebben van langdurige schulden kan bepaalde risico’s met zich meebrengen. Daarom is het belangrijk dat de gemeentelijke schuldhulpverlening een integraal karakter heeft. Dat betekent dat er bij de schuldhulpverlening niet alleen aandacht moet zijn voor het oplossen van de financiële problemen van de schuldenaar maar ook voor andere omstandigheden die in verband staan met de financiële problemen van een cliënt. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om psychosociale factoren, relatieproblemen, de woonsituatie, de gezondheid, verslaving of gezinssituatie. Oplossingen of eventuele maatregelen moeten dan ook maatwerk zijn. Daarom ligt het voortouw dan ook bij gemeenten.
Wegen de kosten van de schuldhulpverlening op tegen de baten? Zo ja, zou een investering in de schuldhulpverlening geld kunnen opleveren?
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat schuldhulpverlening gemiddeld meer oplevert dan dat het kost4. De inzet van schuldhulpverlening kan (hoge) kosten op andere terreinen voorkomen. Met name worden kosten voorkomen bij de verstrekking van uitkeringen (WWB en WW) en op het terrein van wonen.
De dynamische verkeersmodellen |
|
Jaco Geurts (CDA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het paper «De meerwaarde van dynamisch rekenen aan emissies» van Verkeersadviesbureau Goudappel Coffeng en de Universiteit Twente?1
Ja.
Deelt u de stellingname dat statische verkeersmodellen onvoldoende rekening houden met congestie? Hoe beoordeelt u de conclusie dat het gebruik van statische in plaats van dynamische verkeersmodellen kan leiden tot foutieve beleidsbeslissingen?
Nee. Statische modellen leveren goede prognoses van de verkeersomvang in de toekomst en de bijbehorende effecten. Dynamische verkeersmodellen zijn vooral geschikt voor details in de verkeersafwikkeling. Dynamische verkeersmodellen leiden niet tot betere beleidsbeslissingen over investeringen in milieumaatregelen. Voor het bepalen van de effecten van verkeersmanagement zijn dynamische modellen meer geschikt. Kortom, het gaat erom het juiste model voor de juiste toepassing op de juiste manier te gebruiken. Daar hangt het van af of een goede beleidsbeslissing genomen wordt.
Bent u bereid met behulp van dynamische verkeersmodellen de situatie met betrekking tot luchtkwaliteit en geluidsproductie opnieuw te laten doorlichten, zoals bij de A10 in Amsterdam, de A13 in Rotterdam en andere knelpunten?
Nee, zie antwoord op vraag 2.
Acht u het wenselijk de verkeersmodellen te moderniseren (van statisch naar dynamisch) zodat de berekeningen nauwkeuriger uitkomsten kunnen genereren en maatwerk in specifieke situaties mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Dynamische modellen zijn geschikt om effecten van details in het ontwerp op de verkeersontwikkeling in beeld te brengen. Dit type modellen wordt daarom door IenM gebruikt voor gedetailleerde ontwerpvraagstukken en effectiviteit van benutting. Voor het bepalen van geluid- en luchteffecten van het wegverkeer hebben statische modellen de voorkeur, omdat die de juiste informatie leveren om deze effecten op een landelijk uniforme wijze te bepalen.
Welke consequenties kan een nieuwe rekenmethodiek op basis van dynamische verkeersmodellen hebben voor het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) en de wetsvoorstellen over geluidhinder, namelijk SWUNG I en SWUNG II?
Met een statisch model komen goede verkeersprognoses tot stand, die geschikt zijn voor gebruik in NSL en SWUNG. Bij eventueel gebruik van dynamische modellen zou de betrouwbaarheid van de voorspelling niet toenemen. En dit zou niet tot andere lucht- en geluidmaatregelen leiden.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de behandeling van de begroting Infrastructuur en Milieu?
De gezondheidsrisico’s van de alternatieve behandeling chelatietherapie |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u een reactie geven op de TV-uitzending over de alternatieve behandeling chelatietherapie die volgens een advies van de Gezondheidsraad «niet aanvaardbaar» is en zelfs de dood tot gevolg kan hebben?1
De uitzending sprak denk ik voor zichzelf. Ik vind het ernstig te betreuren dat artsen behandelingen aanbieden waarvan bekend is dat ze niet werken. Dat geldt des te meer als die behandelingen ingrijpende onbedoelde effecten kunnen hebben.
Hoe beoordeelt u het feit dat de alternatieve behandeling van hart- en vaatziekten met chelatietherapie in zelfstandige klinieken wordt aangeboden? Hoe verhoudt zich dit met het advies van de Gezondheidsraad om chelatietherapie alleen toe te staan voor het behandelen van metaalvergiftigingen en vanwege de gevaarlijke mogelijke bijwerkingen dan alleen in ziekenhuizen met voldoende diagnostische en therapeutische voorzieningen?2
Er is geen bewijs voor de medische werkzaamheid van chelatietherapie gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek anders dan voor het behandelen van metaalvergiftigingen. Evenals de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) beschouw ik chelatietherapie bij behandeling van hart- en vaatziekten als een alternatieve behandeling met een niet geregistreerd, in de apotheek bereid geneesmiddel. Wanneer gekwalificeerde (individuele) beroepsbeoefenaren de betreffende behandeling aanbieden en toepassen dan nemen zij daarmee de verantwoordelijkheid voor de mogelijk negatieve effecten daarvan op zich.
De behandeling wordt in privéklinieken slechts op zeer beperkte schaal toepast.
Bij de IGZ zijn op dit moment twee klinieken bekend die de behandeling aanbieden. Zie ook mijn antwoord op vraag 7. In Nederland is het niet verboden alternatieve therapieën aan te bieden, mits de patiënt uitgebreid wordt geïnformeerd en tijdig naar reguliere zorg wordt doorverwezen. Het staat patiënten vrij om voor alternatieve therapieën of alternatieve geneesmiddelen te kiezen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Nederlandse Vereniging van Cardiologen dat chelatietherapie voor hart- en vaatziekten een dure en zinloze therapie is die gevaarlijk kan zijn?
Die uitspraak acht ik in overeenstemming met de feiten, zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Is het waar dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) pas in algemene zin kan optreden tegen chelatietherapeuten als de therapie voor hart- en vaatziekten verboden is?
De IGZ kan handhavend optreden als zij van oordeel is dat de kwaliteit van zorg aantoonbaar onvoldoende is en/of patiëntveiligheid aantoonbaar in gevaar is en/of de wijze waarop het product is bereid kwalitatief onvoldoende is. Zij kan, op basis van de Kwaliteitswet zorginstellingen en de Wet BIG, een bevel uitvaardigen om de behandelaar(s) te dwingen om te stoppen met de therapie of een tuchtprocedure starten tegen de betreffende beroepsbeoefenaar. Tevens kan zij op basis van de Geneesmiddelenwet stappen ondernemen wanneer het voor deze therapie benodigde natriumedetaat onder ongeoorloofde omstandigheden wordt bereid en afgeleverd. Alleen het enkele feit dat een alternatieve behandeling onwerkzaam is, zoals chelatietherapie bij hartvaatziekte, is als zodanig inderdaad geen aanleiding voor handhavend optreden door IGZ. Bij het aanbieden van alternatieve therapieën moet helder worden aangegeven dat het geen reguliere zorg betreft en moet de patiënt worden voorgelicht over de risico’s. Ook moet de patiënt worden doorverwezen naar de reguliere gezondheidszorg als daarvoor aanleiding is.
Zijn er maatregelen genomen op basis van de uitspraak van de Gezondheidsraad «dat de toediening van natriumedetaat bij patiënten met hart- en vaatziekten thans niet als therapie beschouwd kan worden, en derhalve niet aanvaardbaar is», anders dan voor het behandelen van metaalvergiftigingen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2, 4 en 8.
Worden de aard en het aantal bijwerkingen van chelatietherapie, die volgens de Gezondheidsraad talrijk kunnen zijn en ook zelfs de dood tot gevolg kunnen hebben, bijgehouden? Zo ja, om hoeveel en welke bijwerkingen gaat het en hoe vaak worden deze gemeld? Zo nee, waarom niet?
In Nederland is natriumedetaat niet geregistreerd als geneesmiddel en er is dus geen sprake van geneesmiddelenbewaking door een vergunninghouder. Zowel beroepsbeoefenaren als patiënten kunnen bijwerkingen melden bij het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb.
Met betrekking tot natriumedetaat voor de behandeling van hart- en vaatziekten is tot nog toe het aantal bij de IGZ gemelde bijwerkingen minimaal.
Hoeveel klinieken in Nederland bieden chelatietherapie aan?
De IGZ houdt toezicht op privéklinieken waarvan er bij twee is vastgesteld dat die chelatietherapie aanbieden en daarnaast op zelfstandig opererende artsen die de behandeling individueel aanbieden maar zich soms als kliniek afficheren.
Hoeveel tuchtzaken zijn u sinds 1983 bekend waar chelatietherapeuten bij betrokken waren?
In relatie tot chelatietherapie zijn mij twee uitspraken bekend, te weten de uitspraak van 7 juni 2011 van het Regionaal Tuchtcollege (RTC) Eindhoven (ref. Y61152) en de uitspraak van 21 juni 2012 van het Centraal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg (CTC), Den Haag (ref. Y62148). Het gaat hier om twee uitspraken betreffende één en dezelfde zaak. De tuchtrechter verwijt de arts dat deze tekort is geschoten in zijn zorgplicht, omdat hij een patiënt die in mogelijk levensgevaar verkeerde niet nadrukkelijk genoeg heeft doorverwezen naar de reguliere gezondheidszorg voor een therapie die hij dringend nodig had op dat moment.
'Illegale internaten in moskeeën' |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bevinden zich in Nederland internaten welke niet vallen binnen de wet- en regelgeving zoals waaraan internaten voor kinderen van schippers, circus- en kermisexploitanten moeten voldoen? Zo ja, hoeveel zijn er bekend bij de landelijke overheid en gemeenten?
Mij is niet bekend hoeveel internaten er in Nederland zijn. Het is de verantwoordelijkheid van de lokale overheid om inzicht te hebben in de aanwezigheid van internaten binnen de gemeentegrens. De gebruiksvergunningplicht volgt uit de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo). Op grond van deze wet geldt dat voor het bieden van nachtverblijf aan meer dan 10 personen een omgevingsvergunning brandveilig gebruik («gebruiksvergunning») verplicht is.
Hoeveel van deze internaten zijn illegaal vanwege het ontbreken van een juiste gebruikersvergunning?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe wordt dit gehandhaafd?
Op grond van de Wabo houden gemeenten toezicht op de naleving van de voorschriften inzake brandveilig gebruik. Gemeenten dienen hiertoe een handhavingsbeleidsplan op te stellen waarin wordt aangegeven op welke wijze het toezicht wordt uitgevoerd. Het gemeentelijk toezicht is onderworpen aan controle door de gemeenteraad en interbestuurlijk toezicht door de provincie.
Welke ruimte biedt de huidige wet- en regelgeving om als landelijke overheid en gemeente toezicht te houden op veiligheid, welzijn, verzorging en de aanwezigheid van voldoende gekwalificeerd personeel met betrekking tot dit type internaat?
Dit type internaat is een particulier initiatief en daarmee zijn formele gronden voor toezicht afwezig. Ouders zijn primair verantwoordelijk voor hun kinderen. Voor het welzijn van kinderen is de overheid afhankelijk van meldingen van kindermishandeling bij een Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) of de politie. Desalniettemin heeft het college van de gemeente Rotterdam aan de gemeenteraad de volgende acties aangekondigd:
Het kabinet juicht deze stap van de gemeente Rotterdam toe.
In verlengde hiervan ben ik voornemens overleg te starten met een aantal betrokken gemeenten om te bezien of het beschikbare instrumentarium toereikend is om de veiligheid en het welzijn van kinderen te waarborgen. Ik zal uw Kamer over de uitkomst van dit overleg ter zijnde tijd informeren.
Wat betreft bouwveiligheid bestaan er wel formele gronden voor toezicht. Het gebruik van een dergelijk internaat dient te voldoen aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 die rechtstreeks gelden en de aanvullend hierop gestelde voorschriften in een gebruiksvergunning. Indien niet aan de voorschriften wordt voldaan kan een gemeente hier handhavend tegen optreden.
Is er een rol voor de GGD weggelegd voor controle op gezondheids- en veiligheidsaspecten met betrekking tot dit type internaat?
Op basis van de Wet publieke gezondheid heeft een gemeentelijke gezondheidsdienst de jeugdgezondheidszorg als wettelijke taak. Verder kan een gemeente aan gezondheidsdiensten vragen om gezondheidsscreeningen te doen.
Is er een rol voor Bureau Jeugdzorg weggelegd voor controle op welzijnsaspecten binnen dit type internaat?
Nee. Een bureau jeugdzorg heeft tot taak om te bezien of een cliënt zorg nodig heeft waarop in het kader van de Wet op de jeugdzorg, de AWBZ of de Zorgverzekeringswet aanspraak bestaat. Ook kunnen bij een AMK signalen of vermoedens van kindermishandeling gemeld worden. Deze worden vervolgens onderzocht en als daar aanleiding toe is doorgegeven aan de politie.
De leidster/kind-ratio in de kinderopvang |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Nieuwe regels bedreiging voor kwaliteit kinderopvang»1 en «Geen ruimere norm kinderopvang»?2
Ja.
Kunt u nader toelichten welke regelgeving precies ter discussie is komen te staan binnen de sector en of er daadwerkelijk sprake is van het oprekken van de regels met betrekking tot de leidster-kind-ratio?
De discussie richt zich op de nieuwe wettelijke regels voor het berekenen van de beroepskracht-kindratio, zoals vastgelegd in de wijziging van de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (Staatscourant 2012 nr. 21891). Deze regels behelzen een rekenmethode voor het vaststellen van de beroepskracht-kindratio en een op deze rekenmethode gebaseerde rekentool. Deze rekentool is vanaf 1 januari 2013 als enige geldende berekeningswijze aangewezen.
Het uitgangspunt bij de nieuwe rekenmethode luidt: hoe ouder de kinderen, hoe meer kinderen per beroepskracht zijn toegestaan. Alle partijen zijn het eens over dit uitgangspunt. Voor groepen met alleen nuljarigen is het uitgangspunt een ratio van 1 beroepskracht op 4 kinderen. Voor groepen met alleen driejarigen is het uitgangspunt een ratio van 1 beroepskracht op 8 kinderen. Voor groepen kinderen met gemengde leeftijden van 0 tot 4 jaar is het uitgangspunt een ratio van 1 beroepskracht op 6 kinderen. Deze ratio betekent dat twee beroepskrachten op een gemengde groep van twaalf kinderen van 0 tot 4 jaar mogen staan. Ook over dit uitgangspunt is iedereen het eens.
In de discussie die nu is ontstaan luidt de vraag of de rekentool moet worden aangescherpt voor gemengde groepen van 0 tot 4 jaar met relatief veel baby’s (waarmee wordt gedoeld op nul- en eenjarigen). Voor gemengde groepen met relatief veel nuljarigen is de rekentool al door mijn ambtsvoorganger aangescherpt:
Een groep met twee beroepskrachten mag maximaal bestaan uit:
Een groep met één beroepskracht mag maximaal bestaan uit vier nuljarigen en één ouder kind.
Over deze aanscherping zijn alle partijen positief. Wat resteert is de vraag of de rekentool ook moet worden aangescherpt voor gemengde groepen met relatief veel eenjarigen.
Ik wil zoveel mogelijk vasthouden aan de afspraken over de rekenmethode voor de rekentool die BOinK en de Brancheorganisatie Kinderopvang eerder zelf hebben gemaakt (voor een uitgebreide beschrijving van het proces bij totstandkoming van de rekentool verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 5). Een verdere aanscherping van de rekentool acht ik momenteel niet noodzakelijk. Ook BOinK en de Brancheorganisatie Kinderopvang zijn het niet eens over de noodzaak van een verdere aanscherping.
De huidige regels voor het berekenen van de beroepskracht-kindratio bevatten veel ruimte voor interpretatie. Dit heeft ertoe geleid dat de regels in de praktijk op verschillende manieren worden uitgelegd. Dit vind ik ongewenst. De rekentool zorgt voor een precisering van de huidige regels. Deze precisering past binnen de interpretatieruimte die de huidige regels biedt. Tegelijkertijd kunnen de huidige regels ook strenger worden uitgelegd dan de gekozen precisering in de rekentool. Dit maakt het moeilijk om precies te duiden of de rekentool soepeler of strenger is dan de huidige regels.
Ten opzichte van een veel gebruikte interpretatie van de huidige regels door de GGD, bevat de rekentool zowel versoepelingen als verzwaringen. In het overgrote gedeelte van de groepssamenstellingen is de rekentool even streng als deze interpretatie door de GGD.
Kunt u nader toelichten wat bedoeld wordt met de stelling dat gevallen waarin er minder leidsters nodig zijn «zuiver theoretisch» zijn? Kunt u nadere informatie geven over de 115 uitzonderingen die zijn geprogrammeerd in de rekentool?
De stelling waaraan u refereert is afkomstig uit een reactie van de Brancheorganisatie Kinderopvang op de recente berichtgeving rondom de rekentool. Ik verwijs u graag naar hen voor een nadere toelichting op de stelling.
De verwijzing naar 115 gevallen die zijn geprogrammeerd in de rekentool, is onjuist. Het betreft 81 gevallen waarin op verzoek van de Brancheorganisatie Kinderopvang en BOinK een uitzondering is geprogrammeerd. Het gaat om groepssamenstellingen waarbij het toevoegen van een kind in de rekentool zou leiden tot een kleiner aantal benodigde beroepskrachten. Als in deze groepssamenstellingen een kind wordt toegevoegd, wordt het aantal benodigde beroepskrachten in de rekentool door de uitzonderingsregel nu met 1 verhoogd.
Kunt u bevestigen dat de regering navolging zal blijven geven aan de aanbevelingen van de commissie Gunning met betrekking tot de leidster/kind-ratio in de kinderopvang? Kunt u bevestigen dat de kwaliteit en veiligheid van de kinderopvang niet in het geding zijn?
De commissie Gunning doet geen aanbevelingen over een concrete norm voor het maximaal aantal kinderen per beroepskracht. Wel constateert de commissie Gunning dat de beroepskracht-kindratio zwakke plekken bevat vanuit het oogpunt van veiligheid van kinderen. Zo garandeert de beroepskracht-kindratio niet dat er altijd minimaal twee beroepskrachten op de groep staan. Gedurende drie uur per dag mag van deze norm worden afgeweken: aan het begin en einde van de dag als er weinig kinderen zijn en ouders in- en uitlopen, en tijdens de lunchpauze als (een groot deel van) de kinderen slapen. In samenhang met deze constateringen beveelt de commissie Gunning aan het vierogenprincipe in te voeren. Dit principe is inmiddels vastgelegd in de Ministeriële regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en geldt per 1 juli 2013 voor alle kinderdagverblijven.
Met de invoering van het vierogenprincipe per 1 juli 2013 en de Algemene Maatregel van Bestuur continue screening, die momenteel ter advies bij de Raad van State ligt, wordt op het gebied van veiligheid in de kinderopvang een stap vooruit gemaakt.
Om te bezien welke gevolgen de rekentool heeft op de groepssamenstellingen in de praktijk zal ik de rekentool een half jaar na inwerkingtreding evalueren.
Hoe is het mogelijk dat de nieuwe regels zo verschillend zijn geïnterpreteerd binnen de kinderopvangsector? Kunt u inzicht geven in hoeverre de sector geconsulteerd is in deze en wat de uitkomsten van deze consultatie waren? Hoe gaat u er voor zorgen dat dergelijke verwarring in het vervolg voorkomen wordt?
De nieuwe rekentool laat slechts één interpretatie toe. De rekentool geeft per mogelijke groepssamenstelling aan hoeveel beroepskrachten minimaal op de groep moeten staan. Dit is een grote vooruitgang ten opzichte van de huidige regels voor het vaststellen van de beroepskracht-kindratio, welke in de praktijk op verschillende manieren worden geïnterpreteerd. Omdat de rekentool hier helderheid over schept, zijn maatregelen ter voorkoming van verwarring in de toekomst niet nodig.
Bij de totstandkoming van de rekentool is de sector uitgebreid geconsulteerd. De rekentool is namelijk gebaseerd op afspraken over een rekenmethode die BOinK en de Brancheorganisatie Kinderopvang hebben gemaakt en in april 2012 aan Minister Kamp hebben aangeboden (zie Convenant Kwaliteit Kinderopvang, april 2012). Bij de vertaling van deze afspraken naar de rekentool zijn BOinK en de Brancheorganisatie Kinderopvang nog een aantal aanscherpingen overeengekomen: de in de beantwoording van vraag 3 genoemde 81 gevallen waarin een uitzondering is geprogrammeerd. De rekentool is toen met instemming van BOinK en de Brancheorganisatie Kinderopvang aan de toenmalig Minister van SZW aangeboden. Vervolgens is de rekentool, vooruitlopend op de inwerkingtreding, al in juli 2012 online geplaatst op de website van de rijksoverheid.
In augustus 2012 ontstond een nieuwe discussie over de rekentool naar aanleiding van signalen uit de praktijk over te ruime groepsnormen voor groepen met veel baby’s (waarmee gedoeld werd op nul- en eenjarigen). BOinK en de Branchevereniging Kinderopvang zijn het vervolgens niet eens geworden over de manier waarop de rekentool moest worden aangescherpt. Toen bleek dat deze partijen er niet uit kwamen heeft mijn ambtsvoorganger in oktober 2012 zelf een besluit genomen in deze kwestie: een extra aanscherping van de rekentool voor groepen met veel nuljarigen. De aangescherpte rekentool is vervolgens vastgelegd in de wijziging van de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (Staatscourant 2012 nr. 21891).
Bent u bereid om de Kamer te informeren over de uitkomsten van de evaluatie van de rekentool over een half jaar?
Ja, met dien verstande dat de rekentool een half jaar na inwerkingtreding (per 1 januari 2013) wordt geëvalueerd.
Het schrappen van de functie huishoudelijke verzorging |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de zorgorganisatie Thebe van Tilburg e.o. de functie van «thuishulp» schrapt?1
Naar ik heb begrepen verstaat Thebe onder «thuishulp» activiteiten zoals schoonmaken, strijken en wassen. «Thuishulp» ondersteunt daarnaast bij de organisatie van de huishouding en signaleert problemen bij de cliënt in een vroegtijdig stadium.. Ik heb van dit bericht kennis genomen.Het is niet aan mij om in de bedrijfs economische afweging van Thebe te treden.
Deelt u de mening dat 750 mensen de keuze bieden tussen een salarisdumping van 20% of ontslag onfatsoenlijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik heb vernomen dat Thebe een sociaal akkoord aan haar medewerkers heeft voorgesteld. Dit sociaal akkoord was volgens Thebe gericht op behoud van werkgelegenheid en om de cliënt het vertrouwde gezicht van de hulp in de huishouding te laten behouden. Op dit moment worden nog gesprekken gevoerd tussen Thebe en vakbonden over dit voorgestelde sociaal akkoord. Zolang deze gesprekken niet zijn afgerond valt niet te zeggen of het mogelijk is dat mensen hun vertrouwde thuiszorgmedewerker kunnen behouden. Overigens is een sociaal plan een aangelegenheid tussen werkgever en werknemers, en ik zal daar niet in treden.
Wat zou u tegen de thuiszorgwerkers zeggen die het sociaal plan van de zorgorganisaties een «asociaal plan» noemen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat het wel echt sociaal plan wordt?3
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel mensen met een indicatie worden getroffen door dit besluit? Acht u het mogelijk dat mensen hun vertrouwde thuiszorgmedewerker verliezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze voldoen de gemeenten die met Thebe werken nog aan het kwaliteitsdocument, omdat Thebe de signalerende taak uit de functie «schrapt»? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Het is aan gemeenten om burgers waar nodig in staat te stellen een huishouden te voeren en de op basis van maatwerk aangeboden voorziening uit te voeren. Daar waar de noodzakelijke voorziening ook het organiseren van de huishouding en/of signalerende taken omvat is het aan de gemeenten om deze ondersteuning te (doen) leveren en toe te zien op de kwaliteit van de uitvoering. De kwaliteitswet zorginstellingen en het «kwaliteitsdocument voor Verantwoorde Hulp bij het Huishouden» zijn onverkort van toepassing op de aanbieders van hulp bij het huishouden.
Over de voorgenomen reorganisatie wordt door Thebe ook overleg met de betrokken gemeenten gevoerd.
Hoe zijn gemeenten betrokken bij deze loondumping? Kunt u de Kamer daarover informeren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid in te grijpen door met de gemeenten waar Thebe voor werkt af te spreken dat zij de loondumping niet accepteren? Zo neen, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte houden?
Nee. Het is de verantwoordelijkheid van de betrokken gemeenten om in het kader van de Wmo de voorziening te bieden die is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt. In het kader van deze verantwoordelijkheid vervullen de gemeenten een brede opdrachtgeversrol naar aanbieders.
Welke gemeenten hebben een contract met Thebe? Wat is het tarief voor de huishoudelijke verzorging (zowel 1 als2? Zijn dit naar uw oordeel fatsoenlijke basistarieven?5
Het betreft 20 gemeenten in het zuidwesten van Noord-Brabant. De precieze invulling van deze voorziening verschilt per gemeente en binnen gemeenten. Dit betekent dat de tarieven per gemeenten ook verschillen en zich niet laten vergelijken. Over de hoogte van deze tarieven kan ik dan ook geen oordeel geven. Met de per 1 september jl. inwerking getreden wijziging van de Wmo heeft de gemeenteraad de taak om de basistarieven voor het verlenen van huishoudelijke verzorging vast te stellen op basis van reële kostprijzen en uitgaande van de inzet van personeel door de aanbieder tegen arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden benodigd voor het leveren van huishoudelijke verzorging.
Erkent u dat het onverantwoordelijk en kortzichtig is om huishoudelijke verzorging af te schaffen in een tijd waarin nieuwe zorgtaken op gemeenten zullen afkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om de solidariteit en de zorg voor mensen die het echt nodig hebben te handhaven is het de overtuiging van de regering dat we tot een herijking van de achterliggende waarden van de langdurige zorg moeten komen. Daarbij hoort ook het kritisch kijken naar wat mensen zelf kunnen en wat mensen echt nodig hebben.
Onderdeel van de voorgenomen hervorming van de langdurige zorg is de maatregel om de huishoudelijke hulp te beperken en te vervangen door een maatwerkvoorziening voor degenen die het echt nodig hebben en het niet uit eigen middelen kunnen betalen. De maatregel wordt momenteel verder uitgewerkt in overleg met betrokken partijen.
Erkent u dat gemeenten gehouden zijn aan het organiseren van huishoudelijke verzorging? Zo ja, wat gaat u doen om gemeenten aan deze taak te houden? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe verhouden de forse bezuinigingen op de Wet maatschappelijke ondersteuning zich tot de miljarden die bij zorgverzekeraars op de plank liggen en hun miljoenenwinsten die verdubbeld zijn, blijkens antwoorden op eerdere schriftelijke vragen?6
Zie antwoord vraag 9.
Het geruzie in het VUmc |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er een mogelijke samenzwering is in het VUmc?1
De betreffende melding wordt momenteel door de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) onderzocht. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek bepaalt de IGZ haar vervolgacties. Wanneer de IGZ mogelijke strafbare feiten aantreft, dan meldt zij dit bij het Openbaar Ministerie (OM).
Hoeveel meldingen over mogelijk patiëntengevaar zijn er inmiddels binnengekomen bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg?
Daar kan ik op dit moment nog geen uitspraak over doen aangezien de IGZ momenteel onderzoek doet naar de meldingen bij het VUmc.
Kloppen de beweringen zoals deze worden geuit in het genoemde artikel? Zo ja, wat zullen de consequenties zijn voor het VUmc? Wat wordt er aan gedaan om ervoor te zorgen dat deze gevaarlijke situaties nooit meer plaatsvinden?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
De verslechterde positie van moslims in Birma |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Moslims Birma vogelvrij»?1
Is het juist te stellen dat de Birmese overheid de gewelddadige escalatie tussen de boeddhistische meerderheid en de islamitische minderheid niet aankan? Deelt u de mening dat door het oplaaiend conflict de voorzichtige hervormingen van de Birmese regering, in ruil voor (financiële) westerse steun, grotendeels teniet worden gedaan?
Hoe verhoudt de huidige verslechterde situatie in het land, waarbij soms hele islamitische dorpen met de grond gelijk worden gemaakt, zich tot uw uitspraken eerder dit jaar dat de banden met Birma aangehaald moeten worden?
In hoeverre bent u van mening dat Birma steun nodig heeft, bijvoorbeeld in VN-verband, om de orde en veiligheid te herstellen en de islamitische minderheid effectief te beschermen? Bent u bereid u hiervoor in internationaal verband sterk voor te maken? Zo nee, waarom niet?
Het geruzie in het VUmc en de gevolgen daarvan en het wederom niet melden van een sterfgeval |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de radio-uitzending over het geruzie in het VU medisch centrum (VUmc), deel 3?1
Ik heb kennis genomen van de uitzending. Zie voorts mijn reactie op de uitzending in de antwoorden op de vragen hierna.
Hoe beoordeelt u de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), die aanvankelijk instemde met een extern onderzoek naar calamiteiten door drie hoogleraren maar later dit onderzoek blokkeerde? Is er door bepaalde specialist(en) in het VUmc druk uitgeoefend op de IGZ om het externe onderzoek niet door te laten gaan zoals in het programma Argos voor mogelijk wordt gehouden? Zo ja, is dit dan niet een opmerkelijke en vreemde gang van zaken?
Onderzoek door een externe commissie kan in bepaalde situaties nuttig zijn, al dan niet als aanvulling op het interne onderzoek. Het principe van het uitvoeren van een onderzoek door een externe commissie is volgens de IGZ een goede zaak. Echter, de vraagstelling die het VUmc aan de externe commissie wilde meegeven was veel breder dan onderzoek naar de gemelde gebeurtenis, waardoor naar oordeel van de IGZ de focus daarop verloren dreigde te gaan. Specifiek onderzoek naar de melding zag de inspectie niet expliciet terug in de vraagstelling aan de externe commissie. Dit heeft de inspectie besproken met het VUmc. De inspectie heeft het ziekenhuis verzocht het eigen onderzoek af te ronden. De inspectie heeft met het VUmc afgesproken te bezien of extern onderzoek daarna nog in de rede lag. De inspectie heeft het laten uitvoeren van het onderzoek door een externe commissie overigens niet geblokkeerd.
Is het waar dat een sterfgeval – de verbloeding van een betrekkelijk jonge patiënt met een longtumor op de operatietafel – niet gemeld is bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg door het VUmc? Was hier sprake van een calamiteit die wel had moeten worden gemeld, zoals enkele oud-inspecteurs van de IGZ stellen? Kunt u dit toelichten? Gaat de IGZ deze zaak onderzoeken?1
Het betreft een patient die tijdens een grote operatie voor een maligniteit (kwaadaardige aandoening) is overleden. Door het VUmc is destijds besloten dat er sprake was van een complicatie, geen calamiteit. Naar aanleiding van de Argos uitzending heeft de inspectie het VUmc opgedragen hier onderzoek naar te doen. Aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek worden de nodige vervolgstappen bepaald.
Hoe is het mogelijk dat een ziekenhuis dat onder verscherpt toezicht staat van de Inspectie een sterfgeval niet meldt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 3.
Bent u nog steeds van mening dat «de huidige problematiek binnen het VUmc zich niet concentreert op medisch-specialistische expertise», zoals u onlangs stelde in antwoorden op Kamervragen van de leden Leijten en Van Gerven2, maar op de kennelijk totaal verziekte verhoudingen tussen specialisten met alle risico’s van dien?
De inspectie heeft besloten het VUmc onder verscherpt toezicht te stellen om de volgende redenen (citaat):
In de brief die de inspectie op 21 augustus naar het VUmc heeft gestuurd vanwege de instelling van het verscherpt toezicht, schrijft de inspectie (citaat) «[….] dat er nog steeds sprake is van grote problemen in de samenwerking binnen en met de chirurgie, met name rondom één longchirurg. In de analyse staat echter ook vermeld dat de problemen in de samenwerking tussen verwijzend specialisten en de IC niet gebagatelliseerd moeten worden. Verder blijkt dat de relationele problemen tussen de medisch specialisten ernstig van aard zijn en dat die niet zijn op te lossen door mediation, noch door het ontslaan van enkele medisch specialisten.»
Hieruit blijkt dat de inspectie in het kader van het verscherpt toezicht ook nadrukkelijk kijkt naar problemen in de onderlinge samenwerking.
Bent u inmiddels van mening dat een onafhankelijk onderzoek ingesteld moet worden naar de oorzaken en vermijdbaarheid van sterfgevallen in het VUmc op de afdelingen intensive care en longchirurgie? Zo nee, waarom niet en kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van het verscherpt toezicht kijkt de inspectie naar de hele organisatie. Afhankelijk van de resultaten van het verscherpt toezicht bepaalt de inspectie eventuele vervolgactiviteiten.
Is de patiëntveiligheid in het VUmc op dit moment gegarandeerd?
De inspectie ziet naar aanleiding van de huidige situatie en het opgestelde verbeterplan op dit moment geen directe noodzaak tot het nemen van meer maatregelen. De IGZ blijft, in het kader van het verscherpt toezicht, alert monitoren en volgt de kwaliteit van de zorgverlening nauwlettend.
Hoe en per wanneer zal de samenwerking verbeteren tussen de medisch specialisten van het VUmc? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het VUmc staat onder verscherpt toezicht. Verder zijn er twee nieuwe leden tot de raad van bestuur toegetreden. Zij hebben de problemen geïnventariseerd en maatregelen genomen en deze worden nu uitgevoerd. De inspectie volgt dit nauwlettend door middel van gesprekken en eigen verificatie. Zie verder antwoord op vraag 7.
Uitbreiding van de nederzettingen door Israël |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
erinnert u zich uw veroordeling van het besluit van de Israëlische regering om de bouw van 1 285 nieuwe woningen in nederzettingen aan te besteden?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de veroordeling ter zake door uw Britse collega minister Alistair Burt, die dit besluit als «provocatief» heeft aangemerkt en die het «diep teleurstellend» vindt dat de Israëlische regering de oproepen van het Verenigd Koninkrijk en andere bevriende landen blijft negeren?2 Deelt u zijn mening?
Ja.
Wilt u de Kamer laten weten, op basis van eigen monitoring of betrouwbare informatie van andere bronnen, hoeveel nieuwe woningen in nederzettingen de Israëlische regering sinds 1 januari 2012 heeft aangekondigd of aanbesteed?
Sinds 1 januari 2012 heeft de Israëlische regering 4 644 nieuwe woningen aangekondigd en 3 348 woningen aanbesteed.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Israëlische regering zou overwegen de bouw van nederzettingen explosief te versnellen, indien de Palestijnse Autoriteit in de Algemene Vergadering van de VN de status van «non-member state» zou aanvragen?3 Deelt u de mening dat een dergelijke strafmaatregel, in strijd met het internationaal recht, gevolgen zou moeten hebben voor de breedte en diepte van de bilaterale betrekkingen met Israël?
Uitgangspunt van deze regering is de wens bij te dragen aan het bereiken van een twee-statenoplossing. Hiertoe onderhoudt de regering goede relaties met beide partijen. Uitbreiding van de nederzettingen is de grootste bedreiging voor een twee-statenoplossing. Nederland, in samenwerking met andere EU-lidstaten, zal trachten de Israëlische autoriteiten hiervan te weerhouden.
Herinnert u zich de EU Raadsconclusies van 14 mei 2012, waarin de EU en de lidstaten hun ernstige zorgen hebben geuit over de dreiging die de versnelde uitbreiding van nederzettingen voor de haalbaarheid van de tweestatenoplossing vormt?4 Deelt u de mening dat de internationale druk op de Israëlische regering op korte termijn substantieel opgevoerd moet worden om de levensvatbaarheid van de tweestatenoplossing te beschermen?
Zie antwoord op vraag 4.
Op welke wijze zult u zich in Europees verband inzetten voor consensus over een robuust EU-beleid, gericht op het indammen van het nederzettingenbeleid?
De effectiviteit van het EU-beleid ten aanzien van het Midden-Oosten Vredesproces is gebaat bij EU-consensus. Dat geldt nog sterker voor het beleid van de Unie inzake nederzettingen. Nederland blijft zich daarom actief inzetten voor een heldere en gemeenschappelijke EU-koers op dit onderwerp.
Het bericht dat in korte tijd twee gehandicapte bewoners zijn overleden bij zorginstelling Bartimeus |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de artikelen «Gehandicapte man stikt in stukje brood» en «Personeelsleden Bartimeus ziek thuis na sterfgevallen»? Wilt u uw antwoord toelichten?1 2
Ik heb kennis genomen van de artikelen en kan mij goed voorstellen dat het overlijden van deze bewoners een enorme klap moet zijn. In de eerste plaats voor de familie en vrienden van de overledenen maar ook voor het personeel van Bartiméus. Ik wens hen dan ook veel sterkte toe in de komende periode. Op de oorzaak van de incidenten kan ik op dit moment niet ingaan. Hiernaar lopen momenteel verschillende onderzoeken.
Hoe is het mogelijk dat een bewoner die uitdrukkelijk geen vast voedsel mag, dat wel krijgt, met deze gevolgen?
Naar de oorzaak hiervan wordt momenteel onderzoek gedaan door een extern onderzoeksbureau dat door Bartiméus is ingeschakeld. Over de uitkomsten van dit onderzoek wordt de IGZ geïnformeerd. Daarnaast verricht ook de IGZ onderzoek hiernaar.
Wat is er gebeurd met de overleden vrouw waar het artikel van 8 november over bericht?
Dit wordt momenteel door de IGZ onderzocht.
Is u bekend dat er bij de zorginstelling een grote reorganisatie van personeel heeft plaatsgevonden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Desgevraagd laat Bartiméus weten dat in de sector wonen een reorganisatie is doorgevoerd op de woongroepen, de dagbesteding en in de samenwerking tussen de woongroepen en dagbesteding. Doel was om door aanpassing van de werkprocessen met behoud van de kwaliteit van zorg doelmatiger te werken waardoor kosten konden worden bespaard. Bartiméus geeft aan dat de nieuwe werkprocessen in nauwe samenwerking met alle medewerkers zijn ontwikkeld en per 1 oktober zijn ingevoerd. Van de 750 arbeidsplaatsen konden daardoor 54 arbeidsplaatsen worden opgeheven. Doordat gelijktijdig 20 nieuwe arbeidsplaatsen werden gecreëerd, bedraagt de totale personeelsreductie uiteindelijk 34 arbeidsplaatsen. Dat is circa 5 % van het totale personeelsbestand van de sector Wonen.
Is het personeel betrokken bij de plannen voor een reorganisatie, en welke rol heeft de vakbond hierin gehad? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4. Desgevraagd laat Bartiméus weten dat de reorganisatie in nauwe samenwerking met alle medewerkers tot stand is gekomen. Zowel de Ondernemingsraad als de Cliëntenraad Wonen zijn in het gehele proces betrokken en hebben met de reorganisatie ingestemd. De reorganisatie is door de Raad van Toezicht goedgekeurd. De vakbonden zijn eveneens volledig in het proces van reorganisatie betrokken.
Hoeveel personeelsleden hebben vóór 1 oktober jl. hun zorgen geuit over de reorganisatie bij Bartimeus? Wat is met deze zorgen gedaan? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Bartiméus laat weten dat de Ondernemingsraad en de Cliëntenraad Wonen bij het gehele proces van reorganisatie zijn betrokken. Met medewerkers die zorgen uitten of knelpunten aangaven is in gesprek gegaan en werden mogelijke oplossingen besproken.
De IGZ heeft in 2011 en 2012 geen meldingen van medewerkers gekregen, dus ook niet over personele tekorten of over tekortschietende deskundigheid.
Klopt het dat personeelsleden hebben aangegeven dat door de reorganisatie «doden kunnen vallen»? Zo ja, waarom is hier niet naar geluisterd?
Bartiméus laat weten dat deze signalen hen niet bekend zijn. De IGZ heeft hier ook geen melding van gekregen.
Gaan er nog meer ontslagen vallen bij deze zorginstelling? Klopt het dat ontslagen medewerkers vervangen worden door goedkoper personeel? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de instelling zelf om er zorg voor te dragen dat er voldoende en goed opgeleid personeel aanwezig is. Bartiméus laat weten dat zij niet voornemens zijn om in het primaire proces meer arbeidsplaatsen te schrappen. Wel zullen er in de ondersteunende processen mogelijk nog arbeidsplaatsen verdwijnen. Bartiméus ontkent dat er sprake zou zijn van het vervangen van ontslagen medewerkers door lager gekwalificeerd personeel.
Hoe reageert u op het feit dat medewerkers vervangen worden door goedkopere krachten, maar dat het aantal (duurbetaalde) managers gelijk is gebleven? Is er naar uw mening sprake van evenwichtig personeelsbeleid bij Bartimeus? Wilt u uw antwoord toelichten?
Bartiméus laat weten dat het aantal managers niet gelijk is gebleven maar dat er gewerkt is aan een reductie van de overhead door het aantal directeuren te verminderen (van 4 naar3 en het aantal clustermanagers en teamleiders te reduceren. De overhead van de sector wonen is gedaald van 11 naar 9,4%.
Wat is uw reactie op de intimidatie en angstcultuur onder personeel die, volgens de artikelen, heerst binnen Bartimeus? Gaat u dit onderzoeken en actie ondernemen als het klopt? Zo nee, waarom niet?
Ik heb begrepen dat de dialoog tussen de leiding van Bartiméus en het personeel naar aanleiding van de incidenten goed op gang is gekomen. Hiernaast heeft Bartiméus aangegeven te werken met vertrouwenspersonen waarbij medewerkers, indien er sprake zou zijn van kritiek die zij niet in persoon zouden willen uiten, deze toch kwijt kunnen. Voor een weloverwogen oordeel wacht ik eerst de bevindingen van de IGZ af.
Erkent u dat intimidatie en angstcultuur geen goede voorwaarden zijn voor het verlenen van goede zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Zijn de IGZ en het Openbaar Ministerie ingeschakeld na het overlijden van de bewoners? Zo ja, is dit direct gebeurd, en wat zijn hun vervolgacties? Zo neen, waarom niet? Wilt u uw antwoord toelichten?
Bartiméus heeft beide calamiteiten direct bij de IGZ gemeld. De IGZ doet hier momenteel onderzoek naar.
Van het ministerie van Veiligheid en Justitie heb ik het volgende vernomen. In verband met het incident waarbij een bewoner overleed nadat deze zich had verslikt in het eten, heeft de gemeentelijk lijkschouwer, omdat sprake was van een niet natuurlijk overlijden, conform de Wet op de Lijkbezorging contact opgenomen met het Openbaar Ministerie (OM). Het OM – dat geen aangifte heeft ontvangen ter zake van dit incident – heeft besloten om geen strafrechtelijk onderzoek in te stellen, omdat er geen verdenking bestond dat een strafbaar feit was gepleegd. Met het oog op de toezichthoudende taak van IGZ, is het incident door het OM wel gemeld aan de IGZ. Als het onderzoek door de IGZ daartoe aanleiding zou geven, kan de IGZ aangifte doen.
Zijn er sinds de reorganisatie meer incidenten geweest bij Bartimeus? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Bartiméus heeft in 2011 en 2012 in totaal vijf incidenten aan de IGZ gemeld, waaronder de twee recente calamiteiten.
Bent u op de hoogte van het externe onderzoek dat Bartimeus heeft ingesteld? Wie leidt dit onderzoek, en kunt u de onafhankelijkheid garanderen? Wanneer worden de uitkomsten van het externe onderzoek verwacht? Bent u bereid de uitkomsten naar de Kamer te sturen, voorzien van uw commentaar? Zo neen, waarom niet?
Het is mij bekend dat Bartiméus onderzoek laat doen door een externe partij. Zij hebben op basis van een afspraak tussen de gehandicapteninstellingen in Utrecht (VGU) een beroep gedaan op collega instellingen die ervaren onderzoekers ter beschikking hebben gesteld. De IGZ wil de uitkomsten van dit onderzoek uiterlijk vóór 2 december ontvangen en zal dit gebruiken bij haar eigen onderzoek. Het onderzoek van Bartiméus wordt uitsluitend aan de IGZ en de familie van de overleden bewoner beschikbaar gesteld. Dit onderzoek zal daarom niet openbaar worden gemaakt. De bevindingen van het onderzoek van de IGZ zullen wel openbaar worden gemaakt.
Is het niet vreemd dat een zorginstelling een eigen extern onderzoek laat uitvoeren, terwijl de IGZ en het OM dat toch behoren te doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorgaanbieders zijn primair verantwoordelijk voor het doen van onderzoek naar calamiteiten. Zij kunnen hiervoor een externe partij inschakelen. Als er sprake is van een ernstige calamiteit die mogelijk wijst op structurele tekortkomingen binnen een organisatie dan doet de IGZ zelf ook onderzoek.
Vindt u het niet nog vreemder dat de IGZ verscherpt toezicht instelt, maar eerst het externe onderzoek afwacht? Erkent u dat de IGZ door deze handelswijze volledig de zijde van de zorginstelling lijkt te kiezen en niet onafhankelijk over komt? Zou het een probleem zijn als de IGZ naast het externe onderzoek optreedt? Wilt u uw antwoord toelichten?
De IGZ is gestart met haar onderzoek waaruit moet blijken of er sprake is van structurele problemen bij Bartiméus. Mocht dit het geval zijn dan zal de IGZ gaan handhaven. Zij kan dit doen met verscherpt toezicht, maar dit is afhankelijk van de bevindingen. Verscherpt toezicht is bij Bartiméus vooralsnog niet ingezet. Berichtgeving in de media hierover was onjuist.
Bent u van mening dat er, juist dus ook in de gehandicaptenzorg, te allen tijde vast en opgeleid personeel aanwezig moet zijn? Zo ja, vindt u het verantwoord dat er 57 fulltime banen wegbezuinigd zijn binnen Bartimeus? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor ook mijn antwoorden op vraag 4 en 9. Het is aan de zorginstelling zelf om er zorg voor te dragen dat er te allen tijde sprake is van voldoende en goed opgeleid personeel om de kwaliteit van zorg te kunnen garanderen. Ik heb momenteel geen aanwijzingen dat hier geen sprake van is.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van voldoende personeel cruciaal is voor goede, kwalitatieve zorg? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om hiervoor te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 17.
Deelt u de mening dat wanbeleid en incidenten niet onder de pet mogen worden gehouden? Zo ja, hoe reageert u op het bericht dat personeelsleden is verteld dat zij niet met de pers mogen praten, en dit anoniem (moeten) doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw mening. Beide incidenten zijn direct aan de IGZ gemeld. Bartiméus laat ook weten dat alle medewerkers en cliëntvertegenwoordigers rechtstreeks per brief zijn ingelicht en dat er geen instructies zijn meegegeven over contacten met de pers. Wel is medewerkers aangeraden om, in geval zij benaderd werden door de media, betrokkenen door te verwijzen naar algemene woordvoering.
Bent u van mening dat bij wanbeleid, dat leidt tot sterfgevallen, bestuurders aansprakelijk gesteld moeten worden? Zo ja, gaat u bestuurders van Bartimeus aansprakelijk stellen als er blijkt dat er sprake is van wanbeleid? Wilt u uw antwoord toelichten?
In eerste instantie is de instelling verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg. Zoals ik ook recent op Kamervragen van het lid Agema heb geantwoord is het op dit moment al mogelijk om bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor schade die door hun handelen is veroorzaakt, mocht een instelling daar aanleiding toe zien. Een rechtspersoon (in dit geval dus de zorginstelling) kan een (voormalig) bestuurder hoofdelijk aansprakelijk stellen. De overheid heeft deze mogelijkheid niet. De rechter beoordeelt of een bestuurder tegenover de rechtspersoon aansprakelijk is voor de schade en of hij hiervoor hoofdelijk aansprakelijk is. De rechter doet dit door te onderzoeken of de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Op 5 juni 2012 is de motie Gerbrands (PVV)4 aangenomen waarin de regering wordt verzocht de corporate governance regelgeving dusdanig aan te passen dat het mogelijk wordt om bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor het leveren van slechte kwaliteit van zorg.
Het kabinet zal komen met een visie op governance in de zorg. Hierbij zal aansprakelijkheid van bestuurders ook worden meegenomen.
Kunt u het uitleggen dat een bestuurder van een zorginstelling een totaalinkomen van € 249 811 heeft, terwijl er te weinig personeel is om veilige zorg te kunnen bieden?3
Het is niet aan mij om die uitleg te geven. Bestuurders worden aangesteld door de Raad van Toezicht. Wat ik op dit punt wel in zijn algemeenheid kan opmerken, is dat het kabinet de normering van de topinkomens in de publieke en de semipublieke sector serieus neemt. Dit komt ondermeer tot uitdrukking in het inwerkingtreden van de WNT (wet normering topinkomens) per 1 januari 2013. Verder zijn er verdergaande voornemens opgenomen in het Regeerakkoord.
KLM en de no fly list |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Is het waar dat in Qatar een passagier, die voor een familiebezoek naar de Verenigde Staten wilde, door KLM de toegang tot het vliegtuig is geweigerd omdat hij door het US Department of Homeland Security op de no fly list is gezet?1 Indien neen, wat zijn hier dan de feiten?
Ja.
Zijn de Nederlandse autoriteiten op enigerlei wijze betrokken bij maatregelen van KLM om reizigers die op de no fly list staan, niet toe te laten op vluchten naar of binnen de Verenigde Staten? Zo ja, waaruit bestaat deze betrokkenheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, de Nederlandse autoriteiten zijn daarbij niet betrokken.
Is er op enigerlei wijze overleg tussen de Nederlandse regering of Nederlandse instituties en de Amerikaanse regering of Amerikaanse instituties over de door de Verenigde Staten opgestelde no fly list? Indien ja, wat voor afspraken zijn er in dit overleg gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, over deze lijst is geen overleg met de Amerikaanse autoriteiten.
Bent u ervan op de hoogte dat individuen die op de no fly list staan doorgaans niet de redenen waarom zij er op staan kunnen achterhalen, en dat het de facto vrijwel onmogelijk is om van zo’n lijst af te komen? Bent u er verder van op de hoogte dat een no fly list in de praktische uitwerking een discriminerende werking heeft ten opzichte van moslims?
De Amerikaanse Transportation Security Administration (TSA) houdt een lijst van personen bij die geen toegang krijgen tot het luchtruim en het grondgebied van de Verenigde Staten. Het besluit om personen op de lijst te zetten is een eenzijdige beslissing van de Amerikaanse autoriteiten. Welke personen er op deze lijst staan en op basis van welke criteria mensen op de lijst terechtkomen, valt onder de verantwoordelijkheid van de Amerikaanse autoriteiten en is mij niet bekend. Ik heb geen reden om aan te nemen dat er een discriminerende werking uitgaat van deze lijst. Uw zorgen over de in vraag 4 vermelde aspecten deel ik dan ook niet.
Wat betreft het van de lijst afhalen van personen, het Amerikaanse Departement for Homeland Security (DHS) heeft een procedure waarmee personen kunnen verzoeken om van de No Fly list te worden afgehaald, genaamd «DHS-Trip». Zie hiervoor website van DHS: de http://www.dhs.gov/dhs-trip.
Deelt u de zorgen over de in vraag 4 vermelde aspecten van de no fly list? Indien ja, bent u bereid om aan de Amerikaanse autoriteiten uw zorgen hierover te uiten? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Besparingen in de zorg |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel in het Financieel Dagblad met voorstellen voor besparingen?1 Bent u het eens met de auteurs dat de voorstellen ten aanzien van de ziektekostenpremie kansen bieden om het draagvlak voor besparingen te vergroten?
Ja, ik ben op de hoogte van het artikel. De voorstellen zoals door de auteurs verwoord zijn echter niet meer aan de orde omdat de inkomensafhankelijke zorgpremie van de baan is.
Wat is uw reactie op het voorstel om de Wet geneesmiddelenprijzen (WGP) aan te scherpen volgens het Noorse systeem? Bent u het eens met de auteurs dat een prijsdaling van dure geneesmiddelen direct profijt zou opleveren voor de groep met een bovenmodaal inkomen die progressief meer eigen risico betaalt en daarmee opdraait voor de te hoge kosten van geneesmiddelen?
Het onderzoeksbureau Conquaestor heeft in mijn opdracht een onderzoek uitgevoerd naar de werking en de toekomstbestendigheid van de Wet geneesmiddelenprijzen (WGP). Daarbij is ook gekeken naar het Noorse systeem. Het onderzoek heb ik op 5 juli 2012 aan de Tweede Kamer gestuurd nog zonder standpuntbepaling in verband met de demissionaire status van het toenmalige kabinet. Als ik mijn standpunt op het rapport heb bepaald zal ik het aan de Tweede Kamer sturen. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Bent u van mening dat de limieten van geneesmiddelen op dit moment te hoog zijn vastgesteld omdat deze voor het laatst zijn aangepast in 1998? Betekent dit dat te dure geneesmiddelen vergoed worden terwijl een goedkoop middel beschikbaar is?
Ik neem aan dat in de vraag de vergoedingslimieten uit het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) zijn bedoeld. Naast het GVS is er een aantal andere beleidsmaatregelen van zorgverzekeraars dat van invloed is op de hoogte van de gedeclareerde en vergoede prijzen voor geneesmiddelen en die gelden als feitelijke vergoedingslimiet. De door zorgverzekeraars vergoede prijzen worden namelijk òf afgesproken in de contracten tussen zorgverzekeraars en apotheekhoudenden òf vastgesteld door de zorgverzekeraars via de restitutievergoeding. Of dure geneesmiddelen worden vergoed terwijl er een goedkoop middel beschikbaar is, is vooral een gevolg van het niet-doelmatig voorschrijven van geneesmiddelen, als dit medisch wel verantwoord is.
Overigens is er ook een groep patiënten juist aangewezen op duurdere geneesmiddelen die dankzij de nu geldende vergoedingslimieten wel volledig vergoed worden (zie het antwoord op de vragen 4, 5 en 6). Ik vind dan ook niet dat de limieten te hoog zijn vastgesteld.
Is het waar dat het College voor zorgverzekeringen (CVZ) alleen de opbrengst van de eigen bijbetaling heeft berekend en de kostenvermindering door het gebruik van alleen de goedkope middelen niet in de berekening heeft opgenomen?
In de bijlage van de brief aan de Tweede Kamer van 6 september 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 XVI, nr. 164) is precies aangegeven hoe de berekening is gemaakt en welke uitgangs-punten daarbij zijn gebruikt. Daarbij is aangegeven dat opbrengst te vinden valt in lagere prijzen en/of hogere bijbetalingen door patiënten. Daarbij is ook aangegeven dat een aantal patiënten noodgedwongen is aangewezen op de duurdere geneesmiddelen in hetzelfde GVS-cluster met een andere werkzame stof dan een middel waarvoor niet bijbetaald zou hoeven te worden. Ook is aangegeven dat de opbrengst van herberekening wordt beïnvloed door al ingezet beleid (met ingeboekte opbrengst) zoals het preferentiebeleid en substitutiebeleid van zorgverzekeraars en het beleid gericht op doelmatig voorschrijven. In de brief en bijlage is eveneens aangeven dat bij de opbrengstberekening nog geen rekening is gehouden met uitvoeringskosten (waaronder de kosten van huisartsen, medische specialisten en apotheekhoudenden voor het omzetten naar een ander geneesmiddel en de kosten van verzekeraars voor het uitvoeren van een maximeringsregeling). Niet meegenomen in de berekening maar wel reëel is het risico op prijsverhogingen.
Het CPB heeft aangeven zich te vinden in de berekening van het CVZ en hanteert eenzelfde opbrengst als het CVZ in de Keuzes in Kaart (KIK) 2013–2017. Daar staat aangegeven: «Het CVZ heeft een opbrengst-berekening gemaakt van een eventuele herberekening van het geneesmiddelenvergoedingsysteem (GVS). In de brief van 6 september 2010 gaat de minister daar op in. Zij concludeert dat de opbrengst van een herberekening van het GVS per saldo ten hoogste € 28 miljoen zou bedragen en dat, afhankelijk van het prijsgedrag van fabrikanten, er een risico is dat herberekening zelfs tot hogere uitgaven leidt. Het CPB rekent met eenzelfde opbrengst.» Of, en zo ja welke andere overwegingen het CPB in dit verband heeft gemaakt, is mij niet bekend.
Wat de opbrengst van een aanpassing van de WGP betreft heeft het CPB in de CPB-notitie «Aanvullende informatie voor de doorrekening van de verkiezingsprogramma’s» van 3 juli 2012, als conclusie aangegeven: «Aanpassing WGP wordt door het CPB op PM gezet en er wordt bij de KIK doorrekening geen besparing ingeboekt.» Voor de argumenten die het CPB hanteert om tot deze conclusie te komen verwijs ik kortheidshalve naar blz. 11 van de CPB-notitie.
Gezien het bovenstaande heb geen enkele aanleiding om te veronder-stellen dat er besparingen mogelijk zijn op de uitgaven in de orde van grootte zoals door de auteurs gesteld. Daarbij geldt dat een goede schatting van een mogelijke besparing die met aanpassingen van de WGP en het GVS zouden kunnen worden bereikt, wordt bemoeilijkt door de, ook door het CPB geconstateerde, onzekerheid ten aanzien van de gedragseffecten en de samenhang met reeds ingezet beleid (zie het antwoord op vraag 3).
Is het waar dat het Centraal Planbureau (CPB) in de opbrengstberekening van herberekening van het Geneesmiddelen Vergoedingssysteem (GVS) alleen de berekening van het CVZ heeft overgenomen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel zou bespaard kunnen worden door de WGP en het GVS aan te passen zoals vaker is voorgesteld? Klopt het dat hiermee minimaal 500 miljoen euro zou kunnen worden bespaard? Zo nee, waarom niet en welke bedragen en berekeningen zijn volgens u dan van toepassing? Wat zou dit voor de premie betekenen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat voor hulpmiddelen, met de invoering van een systeem waarin goedkope middelen volledig worden vergoed en voor dure gelijke middelen een bijbetaling wordt gevraagd (systeem van vermijdbare bijbetaling), besparingen kunnen worden gerealiseerd ? Hoe hoog schat u deze in?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Ik zal de Tweede Kamer geen voorstel voor een dergelijk systeem sturen, omdat aan het hanteren van vergoedingslimieten nadelen zijn verbonden (minder dynamiek in de prijsvorming omdat, zoals in het verleden voor hulpmiddelen is gebleken, in een systeem van vergoedingslimieten de prijzen op de vergoedingslimiet komen te liggen en weinig sprake is van prijsconcurrentie). Ik geloof meer in een systeem van een functiegerichte aanspraak op hulpmiddelenzorg met als uitgangspunt eenvoudige hulpmiddelen waar dat kan en complexe hulpmiddelen waar dat nodig is. Dat levert meer maatwerk op. Met vergoedingslimieten zou de beoogde beleidsvrijheid voor zorgverzekeraars om uitgaven te beheersen, juist te niet worden gedaan.
Bent u bereid de Kamer een voorstel te sturen voor een dergelijk systeem voor hulpmiddelen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat er transparantie dient te bestaan over de prijzen voor geneesmiddelen? Wat is uw mening ten aanzien van het couvert dan wel pakjes model dat door sommige verzekeraars wordt gehanteerd?
Verzekerden hebben naar mijn mening meer belang bij lagere (netto-) prijzen die zorgverzekeraars voor hen bedingen dan bij volledige transparantie van bruto-prijzen die onderwerp van onderhandeling zijn en die niet gedeclareerd worden, zoals opgenomen in een openbare prijslijst zoals de Taxe van Z-Index B.V.
In de brief aan de Tweede Kamer van 9 november 2009 (Kamerstukken 2009–2010, 29 477, nr. 123) is mijn ambtsvoorganger uitgebreid ingegaan op het onder couvertsysteem en op het pakjesmodel. Ik deel zijn conclusies. Kortheidshalve verwijs ik verder naar de inhoud van deze brief.
Omdat de prijzen in een openbare prijslijst niet de prijzen hoeven te zijn die gedeclareerd worden, ben ik niet bereid om de voorgestelde verplichting in te voeren. Het zijn immers bruto-adviesprijzen waarover wordt onderhandeld. Daarnaast zouden met een dergelijke wijziging effectievere vormen van preferentiebeleid niet meer mogelijk zijn. Verzekerden zouden voordelen in de vorm van minder hoge zorgpremies en/of het niet belasten van het eigen risico, zoals nu bij het «onder couvertsysteem» plaatsvindt, worden onthouden. Met een dergelijke aanpassing zou ook een mogelijk concurrentievoordeel van zorgverzekeraars die preferentiebeleid onder couvert hanteren ten voordele van hun verzekerden, worden weggenomen. Een dergelijke maatregel zal leiden tot minder dynamiek in de prijsvorming en hogere uitgaven dan zonder de maatregel.
Bent u bereid het besluit zorgverzekering te wijzigen door aan artikel 1a toe te voegen dat de zorgverzekeraar dient te zorgen voor een transparante lage prijs die door een verzekerde is terug te vinden in een openbare prijslijst (bijvoorbeeld de Z-index)?
Zie antwoord vraag 9.
De werkwijze van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) |
|
Tunahan Kuzu (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending van Max waarin medewerkers van een verpleeghuis onherkenbaar aangeven dat hun klachten over misstanden in het verpleeghuis niet serieus worden genomen door de IGZ?1 Wat is uw reactie?
Ik heb kennisgenomen van de tv-uitzending. Zoals de IGZ eerder heeft aangegeven in haar reactie op de nieuwsberichten hierover, herkent de inspectie het geschetste beeld niet.
Met de extra middelen van € 10 miljoen heeft de IGZ onder andere haar toezicht op de ouderenzorg geïntensiveerd. De inspectie had daarbij als doelstelling om binnen twee jaar alle zorgconcerns en stichtingen in de ouderenzorg minimaal één keer te bezoeken om daarmee de ouderenzorg goed in beeld te krijgen. De inspectie rondt deze intensiveringsronde in de eerste maanden van 2013 af. Na deze intensiveringsronde gaat de IGZ door met het risicogestuurde toezicht. Dankzij de extra middelen kan de inspectie veel meer instellingen bezoeken dan voorheen.
Conform de Toezichtvisie IGZ (Kamerstuk 22 149, nr. 4) werkt de inspectie risicogebaseerd. De inspectie bepaalt de risico’s op basis van informatie van en over instellingen. Dit zijn de meldingen en klachten van burgers en zorgpersoneel maar ook mediaberichten en zwartboeken en de oordelen van de inspecteurs van eerder uitgevoerd toezicht. Op grond hiervan bepaalt de inspectie welke locaties bezocht moeten worden en welke niet.
Bent u het eens met de stelling dat het bezoeken van 3.7% van de instellingen geen structureel toezicht genoemd kan worden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat instellingen zelf kunnen bepalen of de IGZ een bezoek aflegt omdat dit gebeurt op basis van een door de instellingen ingevulde enquête? Zo ja, wat is uw mening hierover? Denkt u dat de IGZ op deze wijze een representatief beeld krijgt van de gang van zaken in instellingen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de IGZ onaangekondigde bezoeken zou moeten afleggen en ook op de werkvloer moet gaan kijken wanneer er herhaaldelijke meldingen van medewerkers binnenkomen? In hoeverre gebeurt dit nu? Na hoeveel meldingen of bij welke mate van ernst van een klacht legt de IGZ een bezoek af?
Ja. De IGZ werkt immers risicogebaseerd. Wanneer de IGZ herhaaldelijk meldingen over een zorginstelling of zorgverlener ontvangt, is dat voor de inspectie een signaal dat patiënten of cliënten mogelijk risico’s lopen. Niet zelden is de vervolgstap van de IGZ een onaangekondigd bezoek aan de betrokken zorginstelling of zorgverlener. Welke vervolgstappen de IGZ neemt is overigens niet alleen afhankelijk het aantal meldingen dat de IGZ over een bepaalde zorginstelling of zorgverlener ontvangt, maar des te meer van de ernst van de meldingen. Daarbij weegt de IGZ ook specifieke risico’s af zoals of het gaat om mogelijk relatief onervaren nieuwe toetreders op de zorgmarkt die de zorg verlenen, maar ook of het gaat om mogelijk extra kwetsbare groepen zoals ouderen en gehandicapten die de zorg ontvangen.
Een aangekondigd bezoek van de inspectie bevat overigens zeer vaak onaangekondigde elementen. Zo wijkt een inspecteur vaak af van het aangekondigde bezoekprogramma door spontaan gesprekken met andere zorgverleners en bezoekende familieleden te voeren en op andere afdelingen rond te lopen. Een derde van de algemene toezichtbezoeken van de IGZ wordt onaangekondigd gebracht.
Hoe verklaart u het feit dat de IGZ betoogt signalen van medewerkers serieus te nemen, terwijl medewerkers in instellingen aangeven meerdere malen serieuze klachten te hebben gemeld zonder dat daarop wordt gereageerd? Waar komt dit verschil in ervaring vandaan?
De twee op 19 november 2012 uitgebrachte onderzoeksrapporten over de IGZ laten zien dat de verwachtingen van melders ten aanzien van de rol en taak van de IGZ soms uiteenlopen. In de rapporten hebben de onderzoekers aanbevelingen gedaan om – ook ten aanzien van dit punt – verbeteringen bij de IGZ door te voeren. De nieuwe Inspecteur-generaal van de IGZ komt met een plan van aanpak voor de implementatie van de aanbevelingen. De minister van VWS neemt haar standpunt daarover mee in haar beleidsreactie op beide onderzoeken die zij in februari 2013 aan de Tweede kamer zal zenden.
Op welke wijze kunnen de rapportages van de IGZ over instellingen voor verpleging en verzorging meer transparant worden gemaakt? Is het bijvoorbeeld mogelijk alle rapportages openbaar te maken en zo nodig een deel te anonimiseren?
De inspectie maakt alle rapporten van haar algemene toezicht en thematisch toezicht in de ouderenzorg openbaar op haar website. Rapporten over incidenten in de ouderenzorg zijn moeilijker openbaar te maken vanwege privacyaspecten. De inspectie onderzoekt of zij dergelijke rapportages openbaar kan maken.
Kunt u aangeven op welke wijze de investering van € 10 miljoen extra is besteed?
De IGZ heeft met de extra € 10 miljoen extra medewerkers aangetrokken. Aan het einde van 2012 zal de inspectie een extra capaciteit hebben van ongeveer 100 medewerkers. Deze nieuwe medewerkers worden primair ingezet ter versterking van de handhavingcapaciteit. Voordat de nieuwe medewerkers volwaardig kunnen worden ingezet moeten zij eerst een aantal maanden de interne opleiding tot inspecteur doorlopen. Met de extra capaciteit zet de IGZ onder andere in op meer inspecties op de werkvloer en meer onaangekondigde bezoeken. Voorts verbetert de IGZ haar Incidententoezicht inclusief het omgaan met ernstige klachten. De IGZ investeert fors in het toezicht zowel op de ouderenzorg als op de zorg voor ouderen in de ziekenhuizen en de eerstelijnszorg.
Bent u bereid deze bevindingen mee te nemen in de lopende onderzoeken naar de IGZ?
Beide externe onderzoeksrapporten zijn op maandag 19 november 2012 uitgebracht en op die zelfde dag door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Tweede Kamer gezonden. Zoals aangegeven door de minister van VWS komen wij nog met een reactie op beide rapporten.
De Israëlische aankondiging van de bouw van woningen in Oost-Jeruzalem en op de Westelijke Jordaanoever |
|
Désirée Bonis (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de aankondiging op 6 november jl. van de Israëlische regering om bijna 1 300 nieuwe woningen te gaan bouwen in Oost-Jeruzalem en op de Westelijke Jordaanoever?1 Heeft u eveneens kennis genomen van de gezamenlijke reactie op deze aankondiging van 11 Europese Niet-Gouvernementele Organisaties (NGO’s), waaronder IKV Pax Christi en Cordaid?2
Ja.
Deelt u de mening dat deze door de Israëlische regering nieuw aangekondigde bouw in strijd is met het internationaal recht en de hoop op een tweestatenoplossing verder ondermijnt? Zo ja, bent u bereid aan de Israëlische regering over te brengen dat u deze bouw afkeurt? Zo nee, waarom niet?
De bouw van nederzettingen in de Palestijnse Gebieden is in strijd met het internationale recht en ondergraaft de twee-statenoplossing, waarbij Israël en een toekomstige Palestijnse staat in vrede en veiligheid naast elkaar bestaan. Ik heb de aankondiging dan ook veroordeeld.
Bent u tevens bereid deze kwestie met uw EU-collega’s te bespreken om te komen tot een gezamenlijke reactie op voornoemde Israëlische aankondiging? Zo nee, waarom niet?
Hoge Vertegenwoordiger Ashton heeft namens de EU in een verklaring laten weten dat ze de uitbreiding van 1 213 woningen in de nederzettingen Pisgat Zeev en in Ramot ten zeerste betreurt en dat uitbreiding diplomatieke inspanningen bemoeilijkt om terug te keren naar onderhandelingen. De EU heeft er bij Israël herhaaldelijk op aangedrongen een onmiddellijk einde te maken aan de planning, bouw en uitbreiding van alle nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem.
Bent u eveneens bereid in overleg te treden met uw EU-collega’s over de voortdurende overtredingen van het internationaal recht door Israël en mogelijke gevolgen daarvan voor de betrekkingen tussen de EU en dit land? Zo nee, waarom niet?
De nederzettingen zijn in strijd met het internationaal recht en de uitbreiding ervan vormt een groeiende bedreiging voor een twee-statenoplossing. De EU Raadsconclusies van 14 mei jl. zijn hierover ondubbelzinnig. Over de wijze waarop de EU en EU-lidstaten effectief kunnen bijdragen aan het tegengaan van verdere uitbreiding van nederzettingen voert Nederland geregeld overleg in EU-verband.
Problemen die ontstaan als de OV-studentenkaart wordt afgeschaft |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het onderzoek van EenVandaag, waaruit blijkt dat zes van de tien studenten minder college gaan volgen als de OV-studentenkaart voor studenten wordt afgeschaft?1
De reisvoorziening voor studenten wordt niet afgeschaft maar krijgt een andere vorm. Het vrij-reizen verdwijnt vanaf 1 januari 2016 maar studenten krijgen vanaf dat moment korting op hun reizen. Studenten zullen ook in de toekomst bij DUO kunnen lenen, tot een bepaald maximum, voor onder meer de resterende reiskosten die zij moeten maken. Deze lening kent sociale voorwaarden zoals een lange terugbetaalperiode, een lage rente, terugbetaling naar draagkracht en mogelijkheden om een terugbetaalpauze in te lassen.
Deelt u de mening dat het schadelijk is voor de kwaliteit van het onderwijs als studenten minder college gaan volgen?
Ja, voldoende contacturen zijn belangrijk voor de kwaliteit van onderwijs. Om die reden is bij sommige colleges aanwezigheid verplicht. Het is belangrijk dat studenten hun aanwezigheidsplicht serieus nemen en ook wanneer er geen aanwezigheidsplicht is een verantwoorde afweging maken over hun aanwezigheid.
Hoe oordeelt u over het feit dat 58 procent van de scholieren aangeeft dat de verwachte reiskosten een grote rol gaan spelen bij de studiekeuze?
Eerder onderzoek onder scholieren die al een keuze gemaakt hebben, geeft andere uitkomsten. In 2010 gaf 6% van de bevraagde minderjarige mbo’ers aan dat reiskosten de belangrijkste reden voor de uiteindelijke schoolkeuze was. Voor nog eens 23% van de bevraagde minderjarige mbo’ers speelden reiskosten een rol bij schoolkeuze. Voor maar liefst 71% van de minderjarige mbo’ers speelden reiskosten dus geen rol van betekenis bij schoolkeuze.2
De regering wil scholieren/studenten in hun reiskosten tegemoetkomen door hun een kortingskaart voor het openbaar vervoer te verstrekken én hun de mogelijkheid te bieden om te lenen voor het resterende deel van de reiskosten.
Staat u nog steeds achter uw uitspraak dat studenten dan maar «dichter bij huis» moeten gaan studeren? Vindt u dat niet erg makkelijk en heeft u niet liever dat studenten kiezen voor een goede opleiding, in plaats van een opleiding dichtbij huis?2
Wat ik heb gezegd is dat er niets mis mee is om dichter bij huis te gaan studeren, als daar een vergelijkbare opleiding wordt aangeboden. Veel studenten volgen nu al onderwijs in de regio waar zij wonen. Dat neemt niet weg dat bij een verantwoorde studiekeuze de kwaliteit van de opleiding voorop hoort te staan.
Erkent u dat het lastiger wordt om «dichter bij huis» te gaan studeren, aangezien u tevens van plan bent om de studiefinanciering af te schaffen waardoor het duurder wordt om zelfstandig te gaan wonen?
Het is een misverstand dat studiefinanciering wordt afgeschaft. De aanvullende beurs blijft bestaan en de basisbeurs wordt vervangen door een andere vorm van studiefinanciering: een lening tegen lage rente, die wordt terugbetaald naar draagkracht.
Wat is uw reactie op de website «studentenovmoetblijven.nl», waar in korte tijd circa 50 000 handtekeningen zijn opgehaald voor behoud van de OV-studentenkaart? Deelt u de mening dat deze maatregel meer leed veroorzaakt dan goed is?
De waardering van maatregelen kan in de loop der tijd veranderen. Zo waren veel studenten nog tegen de reisvoorziening toen deze in 1991 werd ingevoerd, terwijl de reisvoorziening nu positief wordt gewaardeerd. Het effect van deze maatregel op de student is afhankelijk van het reisgedrag en het uiteindelijke arrangement dat met de vervoersbedrijven overeen wordt gekomen. Voor minderjarige mbo’ers is de maatregel in elk geval positief. Zij ontvangen nu voor het eerst een landelijke reisvoorziening.
Wat zijn de meerkosten voor studenten als zij zelf hun reiskosten moeten gaan betalen? Zijn hier cijfers en scenario’s over beschikbaar?
Op korte termijn, in ieder geval begin volgend jaar, ontvangt u een «procesbrief» waarin ik zal ingaan op de maatregelen die dit kabinet wil nemen in de studiefinanciering inclusief de ov-kaart voor studenten. In deze brief zal ik ondermeer aangeven op welke wijze ik uitvoering geef aan de motie Slob (33 410, nr. 20).
Bent u bereid te onderzoeken wat de gevolgen zijn van afschaffing van de OV-studentenkaart, met name als het gaat om extra kosten voor studenten, invloed op hun studiekeuze en aantasting van de onderwijskwaliteit?
Zie het antwoord op vraag 7.