Het weigeren medicijnen te verstrekken aan patiënten die niet meedoen aan het EPD |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Geen medicijnen voor EPD-weigeraars»?1
Ja.
Wat is uw mening over de reden van de keuze van de apotheek van het Antonius Ziekenhuis om geen geneesmiddelen te verstrekken aan patiënten die hun elektronisch patiëntendossier (EPD) niet openbaar maken?
Het st Antonius Ziekenhuis heeft het bericht over het niet verstrekken van medicatie, als de patiënt geen toestemming geeft voor inzage in zijn gegevens via de zorginfrastructuur, als onjuist bestempeld en gecorrigeerd. Het niet verstrekken van medicatie wanneer patiënten niet deelnemen aan uitwisseling van hun gegevens via de zorginfrastructuur is dan ook niet aan de orde.
Uitgangspunt is en blijft dat de patiënt zelf bepaalt of hij wil deelnemen aan de uitwisseling van zijn medische gegevens via de zorginfrastructuur.
Liggen er volgens u alleen veiligheidsaspecten voor de patiënt ten grondslag aan deze beslissing of zijn er ook administratieve voordelen voor de apotheek van het Antonius Ziekenhuis? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het niet verstrekken van geneesmiddelen aan patiënten die niet kiezen voor de opt-in in het EPD, een vorm van chantage is en de karakter van het opt-in systeem onderuit haalt? Kunt u dit toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat zegt het dat dit bericht opeens van de site van de apotheker is verdwenen?
Het st Antonius Ziekenhuis heeft het bericht als onjuist bestempeld en gecorrigeerd.
Is het u bekend of meerdere zorgverleners, apothekers of anderen deze onterechte voorwaarden stellen?
Nee, dat is mij niet bekend.
Derivaten in het onderwijs |
|
Michel Rog (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kunt u uiteenzetten wat de toegevoegde waarde is van het gebruik van derivaten door onderwijsinstellingen, met het oog op het onderzoek «Inventarisatie derivaten bij onderwijsinstellingen in het mbo en ho»1, waarin het bezit van derivaten door onderwijsinstellingen wordt onderzocht? In hoeverre wegen de eventuele baten van het gebruik van derivaten op tegen de risico’s, zoals die duidelijk uit het onderzoek naar voren komen?
De toegevoegde waarde van derivaten is dat onderwijsinstellingen hiermee een vaste rente met de bank kunnen afspreken die financieel interessant is en waarmee zij hun renterisico’s kunnen afdekken. Door de nieuwe regels die voortvloeien uit Basel III zijn banken minder dan voorheen bereid aan klanten leningen aan te bieden met een rentevaste periode die overeenkomst met de termijn van de lening of investeringsbehoefte. Hierdoor bieden banken of een variabel rentepercentage aan of, indien gewenst, een vast rentepercentage dat veel hoger ligt dan het variabele rentepercentage voor dezelfde looptijd en dus financieel onaantrekkelijk is. Derhalve kan worden gesteld dat financiering via derivaten min of meer noodzakelijk is geworden voor onderwijsinstellingen, aangezien de renteverschillen ten opzichte van de normale kredietverlening te hoog zijn.
Om toch een financieel interessante vaste rente te kunnen hanteren en zich te verzekeren tegen stijgende rentes heeft een aantal onderwijsinstellingen gekozen voor een derivaat in de vorm van een renteswap.
De baten van een derivaat zijn vaste rentekosten waar de instelling bij de meerjarige exploitatie rekening mee kan houden. Bij variabele rente moet een instelling voldoende liquide middelen aanhouden om renteschommelingen op te kunnen vangen. Het aanhouden van liquiditeiten kost ook geld.
Aan derivaten zitten inderdaad risico’s, maar zolang de onderwijsinstelling het derivaat direct koppelt aan een lening, de looptijd van het derivaat uitzit en in de aanvullende voorwaarden geen bijstortverplichtingen zijn vastgelegd (margin calls) zijn de risico’s beperkt.
Zie ook mijn aanbiedingsbrief op het rapport van de Inspectie van het Onderwijs (Kamerstuk 31 524, nr. 158).
Kunt u door middel van een voorbeeld aangeven waarom bijvoorbeeld een universiteit derivaten nodig zou kunnen hebben? Kunt u in dit voorbeeld een geheel en uitgewerkt overzicht van de balans geven, inclusief de derivaten?
Een instelling, bijvoorbeeld een universiteit, kan derivaten nodig hebben wanneer men een nieuw pand wil laten bouwen. De universiteit vraagt dan een lening aan bij de bank en de bank biedt een lening aan met een variabele rente. Omdat de universiteit graag meerjarige zekerheid wil in de te betalen rentekosten, zal de universiteit de voorkeur hebben voor een vaste rente. De bank zal dan een derivaat aanbieden, waarbij de variabele rente wordt omgewisseld, «geswapt», voor een vaste rente. De vaste rente via een derivaat biedt zekerheid en is daardoor financieel aantrekkelijker dan een variabele rente die direct door de bank wordt aangeboden.
De voorschriften met betrekking tot derivaten staan in de richtlijnen voor de jaarverslaglegging (RJ290). In deze richtlijnen staat onder andere hoe resultaten die voortvloeien uit tegen kostprijs gewaardeerde derivaten moeten worden verwerkt. Ook wordt er in de richtlijnen een vereenvoudigd alternatief geboden voor bijzondere waardevermindering dat aansluit bij de grondslag «kostprijs of lagere marktwaarde». Dit kan nader worden toegelicht bij de technische briefing over derivaten die op 12 december in uw Kamer zal plaatsvinden.
Is de conclusie juist dat 270 miljoen euro aan belastinggeld dat bestemd was voor onderwijs door bestuurders van deze instellingen, aan het onderwijs is onttrokken?
Nee, deze conclusie kan niet worden getrokken. De derivaten hebben gezamenlijk een negatieve waarde van 290 miljoen euro. Dit wordt echter pas een verlies als de situatie ontstaat dat alle instellingen per direct hun derivaat gaan afwikkelen. Dit is echter financieel erg onaantrekkelijk. Bovendien zijn de derivaten niet aangetrokken om te verhandelen, maar om renterisico’s af te dekken. Om deze redenen zullen onderwijsinstellingen niet geneigd per direct hun derivaten af te stoten en zullen ze de looptijd van het derivaat volbrengen. De onderwijsinstelling betaalt op dit moment een hoger rentepercentage dan het huidige variabele rentepercentage, maar is verzekerd tegen eventuele toekomstige rentestijgingen; immers in de toekomst kan de variabele rente ook boven het rentepercentage van de derivaat liggen. Het nadeel van een hogere vaste rente dan de huidige rente weegt echter niet op tegen de kosten van het opzeggen en afwikkelen van het derivaat en de risico’s die instellingen lopen bij eventuele rentestijgingen.
Deelt u de mening dat het gebruik van derivaten door onderwijsinstellingen onwenselijk is en daarom verboden zou moeten worden? Zo ja, op welke wijze gaat u dit verbod vorm geven? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in de antwoordbrief van het ministerie van Financiën (Kamerstuk 33 489, nr. 1) staat en in mijn aanbiedingsbrief op het rapport van de Inspectie van het Onderwijs is opgenomen (Kamerstuk 31 524, nr. 158), kunnen derivaten een nuttig instrument zijn om renterisico’s af te dekken, zolang er geen open posities worden ingenomen. De risico’s van derivaten zijn echter sterk afhankelijk van de manier waarop derivaten worden ingezet. Als derivaten enkel en alleen worden ingezet voor het afdekken van renterisico’s zijn de risico’s van derivaten substantieel minder groot dan wanneer de derivaten worden ingezet voor speculatieve doeleinden. Bovendien is er in het regeerakkoord Rutte II een passage opgenomen, waarin het speculeren met derivaten wordt verboden.
Omdat derivaten een nuttig instrument kunnen zijn om renterisico’s af te dekken, ben ik niet van plan derivaten te verbieden maar ik vind additionele regels wel wenselijk.
Welke sancties neemt u tegen onderwijsinstellingen en de verantwoordelijke bestuurders die open posities hebben of hebben gehad, met het oog op het speculatief risico dat zij namen? Wie draait op voor de verliezen?
Ik ben niet voornemens om onderwijsinstellingen of verantwoordelijke bestuurders sancties op te leggen omdat ze een open positie hebben of hebben gehad. De reden hiervoor is dat mijn beeld is dat de instellingen niet vanuit speculatieve overwegingen voor deze open positie hebben gekozen, maar dat de open positie is ontstaan door uitstel of afstel van een bouwproject, het vervroegd aflossen van een lening of een langere looptijd van het derivaat dan de onderliggende lening. Door voorlichting, de tekstpassage in het regeerakkoord waarin speculatie met derivaten wordt verboden en het aanscherpen van de regelgeving waarin open posities (ook) expliciet worden verboden, verwacht ik dat dergelijke situaties in de toekomst niet meer plaats zullen vinden.
De verliezen die hierdoor ontstaan in de vorm van rentekosten waaraan geen lening ten grondslag ligt, zijn als vanzelfsprekend voor de instelling zelf. De instelling is tenslotte het derivaat aangegaan.
Vanuit bedrijfseconomisch oogpunt is het vaak niet opportuun om het betreffende derivaat per direct af te wikkelen, omdat dan het verlies ineens moet worden genomen en de instelling dan in liquiditeitsproblemen kan komen. De betreffende instelling is zelf verantwoordelijk om de kosten op een verantwoorde wijze binnen hun financiële bedrijfsvoering op te nemen.
Wat is uw reactie op de kritiek van ROC West-Brabant op het rapport van de onderwijsinspectie?2
Uit de gegevens van het ROC West-Brabant blijkt dat hun uitleg klopt. Zij hebben derivaten met een totale actuele waarde van -59 miljoen euro. Van deze derivaten is er één (met een waarde van -14 miljoen euro) die een margin call heeft. De aanduiding (en het potentiële risico) heeft betrekking op dat derivaat en niet op het totaal aan derivaten dat zij bezitten. In de rapportage van de Inspectie van het Onderwijs is daar geen onderscheid in gemaakt omdat de inspectie niet bij alle instellingen exact deze onderverdeling c.q. nuancering kon maken. Daarom is alleen vermeld of er feitelijk sprake is van een open positie of margin call. De rapportage van de inspectie klopt dus. De nuancering van het ROC West-Brabant voegt daar extra meer gedetailleerde informatie aan toe, die de inspectie niet van alle instellingen ter beschikking had.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de OCW-begroting 2013?
Hierbij heeft u antwoord op de vragen, voor de behandeling van de OCW-begroting 2013.
Kent u het bericht «Buitenlandse Zaken weigert kritische hoogleraar in staatscommissie»?1
Ja.
Is het waar dat Liesbeth Zegveld, hoogleraar Internationaal Humanitair Recht, op last van uw ministerie, is geweigerd als lid van een onafhankelijke commissie die de regering adviseert over internationaal recht? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dr. Zegveld heeft op 11 maart 2003 gesolliciteerd op een advertentie voor drie vacatures voor CAVV-lidmaatschap. Per brief van 1 juli 2003 heeft zij haar sollicitatie ingetrokken, nadat zij is gewezen op haar betrokkenheid bij de Srebrenica-kwestie. Zij heeft daarbij laten weten in de toekomst geïnteresseerd te blijven in het lidmaatschap van de CAVV. In 2010 heeft zij niet gereageerd op een advertentie voor nieuwe leden.
Is het waar dat enkele commissieleden mevrouw Zegveld hadden voorgedragen, maar dat ze werd verzocht haar sollicitatie in te trekken? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ingevolge de Kaderwet adviescolleges vindt werving voor CAVV-lidmaatschap plaats door middel van openbaarmaking van vacatures. Bij de selectie wordt rekening gehouden met suggesties vanuit de CAVV. Dr. Zegveld is destijds in de CAVV genoemd naast zeven andere mogelijke kandidaten.
Bestaat er, zoals mevrouw Zegveld vermoedt, een verband tussen de weigering om als lid van de onafhankelijke commissie toe te worden gelaten en haar betrokkenheid bij een rechtszaak tegen Jorge Zorreguieta? Indien ja, welk verband betreft dit precies? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is niet gebleken van een verband met de zaak Zorreguieta.
Is het waar dat de betrokkenheid van mevrouw Zegveld bij de kwestie Srebrenica, zoals commissie-voorzitter Marcel Brus meent, oorzaak is van de weigering? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dr. Zegveld heeft destijds haar sollicitatie ingetrokken, nadat zij op haar betrokkenheid bij de kwestie Srebrenica was gewezen.
Kunt u aangeven om welke reden(en) mevrouw Zegveld is geweigerd als lid van de onafhankelijke commissie die de regering adviseert over internationaal recht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het optreden van potentiële nieuwe leden van de commissie bij procedures tegenover de Nederlandse Staat geen reden zou moeten zijn tot weigering van het lidmaatschap van de commissie? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze mening deel ik.
Deelt u de mening dat bovengenoemde kwesties geen reden zouden moeten zijn om mevrouw Zegveld te weigeren als lid van de onafhankelijke commissie die de regering adviseert over internationaal recht? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor zover de genoemde kwesties een rol hebben gespeeld bij de selectie in 2003 deel ik deze mening. De CAVV heeft thans het maximum aantal (van tien) leden. Indien prof. dr. Zegveld in de toekomst zou solliciteren, wordt haar kandidatuur met inachtneming van haar expertise bezien tegen de achtergrond van de andere sollicitaties en de samenstelling van de CAVV.
De sluiting van de afdeling cardiologie in Ruwaard van Putten ziekenhuis te Spijkenissen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ook zeer geschrokken van het bericht dat er mogelijk patiënten zijn overleden in het Ruwaard van Putten ziekenhuis te Spijkenisse door fouten van cardiologen?1
De situatie bij het ziekenhuis vind ik zorgelijk. Het is dan ook een goede zaak dat de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft ingegrepen. Op dit moment gaat het om vier belangrijke stappen. Afhankelijk van de bevindingen in de verschillende lopende onderzoeken, sluit ik vervolgstappen niet uit (zie ook mijn antwoord op vraag 2). De reeds ondernomen vier stappen zijn:
Zie voorts de door mij aan de Tweede Kamer gezonden stand van zaken brief over het Ruwaard van Putten ziekenhuis dd. 4 december jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 35)). Hieraan kan ik thans toevoegen dat met toestemming van de IGZ, onder regie van de maatschap cardiologie van het Maasstad ziekenhuis, de polikliniek cardiologie met ingang van 17 december jl. gefaseerd opengaat. Het aantal polikliniek spreekuren zal binnen enkele weken weer geleidelijk worden uitgebreid. De verpleegafdeling blijft voorlopig gesloten. Aanvullend informeer ik u bij deze over het besluit van de Inspecteur-generaal van de IGZ om een buitengewoon inspecteur te benoemen, tenminste voor de duur van het verscherpt toezicht.
Is onderzocht of, en zo ja, hoeveel slachtoffers er zijn gevallen door medisch onjuist handelen?
Naar aanleiding van de eind 2011 bekend geworden «Hospital Standardized Mortality Ratio» (HSMR) over 2010 heeft het Ruwaard van Putten Ziekenhuis begin 2012 bureau Medirede de opdracht gegeven onderzoek te doen naar de verhoogde cijfers voor hartfalen en hartinfarct. In het begin november jl. beschikbaar gekomen rapport trekt Medirede hierover de conclusie dat bij een aanmerkelijk aantal patiënten uit de onderzoeksgroep zowel vóór, tijdens als na de behandeling niet lege artis (conform de regels van het vak) is gehandeld en dat bij een groot aantal van deze patiënten, als gevolg van tekortkomingen in de behandeling, een groot aantal mogelijke vermijdbare adverse events (ongewenste gebeurtenis met schade) is opgetreden. Ook constateerde Medirede onzorgvuldigheden in de prognosestelling en de wijze van handelen rond het levenseinde.
De IGZ onderzoekt of patiënten van de betrokken artsen de zorg hebben gekregen die zij op basis van de professionele standaard hadden moeten krijgen dan wel waar de betrokken artsen niet conform de veldnormen, richtlijnen of vigerende wetgeving hebben gehandeld met als gevolg dat onverantwoorde zorg is geboden. Wanneer de IGZ met de eerste onderzoeksresultaten komt is nu nog niet te zeggen. Dit is immers mede afhankelijk van het verloop van het onderzoek. Wanneer de IGZ mogelijk strafrechtelijke feiten tegenkomt in het onderzoek dan meldt de inspectie dit terstond aan het Openbaar Ministerie (OM).
Daarnaast laat het ziekenhuis zelf onderzoek uitvoeren onder leiding van Prof. dr. S.A. (Sven) Danner. Het gaat hierbij om een onderzoek naar ongeveer achthonderd patiëntendossiers. Indien tijdens het dossieronderzoek door professor Danner in een van de dossiers ernstige feiten worden aangetroffen, wordt de inspectie onverwijld geïnformeerd.
Zijn waar dat mogelijk was, patiënten en betrokken familieleden geïnformeerd over de stand van zaken?
De communicatie naar patiënten krijgt op verschillende manieren vorm. Zowel actief als passief en zowel mondeling, schriftelijk als via de website (www.rvp.nl). Veel patiënten hebben vragen over de ontstane situatie in het ziekenhuis. Inmiddels heeft het ziekenhuis de belangrijkste vragen en antwoorden op haar website geplaatste zodat iedereen daar kennis van kan nemen. (zie: www.rpz.nl/nieuws/vragen-over-cardiologie-4 ). Ook kunnen patiënten en familieleden met vragen telefonisch contact opnemen via het informatienummer 0181–658645.
Het ziekenhuis doet er op dit moment alles aan om met de nabestaanden in contact te komen en zo spoedig mogelijk met hen in gesprek te gaan. Om dit proces optimaal te laten verlopen en zekerheid te hebben dat met deskundigheid over de verschillende situaties kan worden gesproken is een extern cardioloog als voorzitter van de projectgroep aangetrokken.
Ten aanzien van het inventarisatieproces onderzoekt het ziekenhuis op dit moment om welke patiënten het precies gaat en roept in dat kader ook familieleden van overleden patiënten actief op om te reageren naar de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis. Ook kunnen nabestaanden via internet het klachtenformulier invullen en een klacht indienen.
De IGZ spreekt in samenwerking met Zorgbelang in de eerste helft van januari 2013 met meer dan 30 personen die bij de inspectie een melding hebben gedaan over de kwaliteit van zorg en/of patiëntveiligheid bij het Ruwaard van Putten Ziekenhuis.
Wordt er momenteel onderzoek gedaan hoe het zover heeft kunnen komen dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg een bevel tot sluiting van de afdeling heeft afgegeven? Speelt dit ook c.q. zou dit kunnen gaan spelen in andere ziekenhuizen? Welke lessen kunnen hieruit geleerd worden? Zo ja, bent u bereid de resultaten van dit onderzoek naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Het bevel strekt er toe dat de vier cardiologen geen zorg meer mogen verlenen in het Ruwaard van Putten ziekenhuis. In aanvulling op mijn antwoorden op de vragen 1 en 2 heb ik op dit moment geen aanwijzingen dat er andere ziekenhuizen zijn waar zich vergelijkbare situaties voordoen. Met inachtneming van de privacy van de betrokken patiënten en het medisch beroepsgeheim zal ik uw Kamer ter gelegener tijd informeren over de resultaten van dit onderzoek.
De situatie bij het Ruwaard van Putten Ziekenhuis |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat patiënten in het Ruwaard van Putten Ziekenhuis te Spijkenisse zijn overleden door fouten en dat de interim-voorzitter zich «te pletter is geschrokken»?1
De situatie bij het ziekenhuis vind ik zorgelijk. Het is dan ook een goede zaak dat de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft ingegrepen. Op dit moment gaat het om vier belangrijke stappen. Afhankelijk van de bevindingen in de verschillende lopende onderzoeken, sluit ik vervolgstappen niet uit (zie ook mijn antwoord op vraag 3). De reeds ondernomen vier stappen zijn:
Zie voorts de door mij aan de Tweede Kamer gezonden stand van zaken brief over het Ruwaard van Putten ziekenhuis dd. 4 december jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 35). Hieraan kan ik thans toevoegen dat met toestemming van de IGZ, onder de regie van de maatschap cardiologie van het Maasstad ziekenhuis, de polikliniek cardiologie met ingang van 17 december jl. gefaseerd opengaat. Het aantal polikliniek spreekuren zal binnen enkele weken weer geleidelijk worden uitgebreid. De verpleegafdeling blijft voorlopig gesloten. Aanvullend informeer ik u bij deze over het besluit van de Inspecteur-generaal van de IGZ om een buitengewoon inspecteur te benoemen, tenminste voor de duur van het verscherpt toezicht.
Hoe is het mogelijk dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) pas in november 2012 handelt naar aanleiding van een onafhankelijk rapport dat gaat over de periode van eind 2011?2
Conform de afspraken tussen mijn ministerie, de IGZ, de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU) hebben de meeste ziekenhuizen hun zogenaamde «Hospital Standardized Mortality Ratio» (HSMR) gegevens op 20 december 2011 via de website van de NVZ/NFU openbaar gemaakt. Het Ruwaard van Putten ziekenhuis was één van de weinige ziekenhuizen die deze gegevens toen niet openbaar heeft gemaakt. Het ging hier om de sterftecijfers over het jaar 2010. Dit is niet verplicht.
Voor de goede orde: een verhoogde HSMR is een indicator waar onderzoek naar moet worden gedaan als die afwijkend is, maar het is geen uitslag. De HSMR is als het ware het verzamelcijfer van onderliggende SMR’s (Standardized Mortality Ratio).
Aangezien binnen de HSMR de SMR’s voor hartfalen en hartinfarct van het Ruwaard van Putten ziekenhuis sterk verhoogd waren, heeft de Raad van Bestuur (RvB) van het ziekenhuis begin 2012 bureau Medirede opdracht gegeven hier onderzoek naar te doen. De inspectie heeft hierover op 11 juni 2012 gesproken met de RvB. Het ziekenhuis deed daarbij de toezegging dat de IGZ het onderzoek na afronding zou ontvangen. Uit recent inspectieonderzoek is gebleken dat het rapport op 30 oktober jl. aan de RvB is aangeboden. Ten tijde van het aanbieden van het rapport vond net een bestuurswisseling plaats. De nieuwe interim-voorzitter van de RvB heeft direct na kennisname van het rapport (in het weekend van 10 en 11 november jl.) op maandag 12 november jl. de Raad van Toezicht (RvT) geïnformeerd en het rapport diezelfde dag aan de inspectie overhandigd.
Hoe worden de sterfgevallen precies onderzocht; door het ziekenhuis of door de IGZ of een combinatie van beiden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ onderzoekt of patiënten van de betrokken artsen de zorg hebben gekregen die zij op basis van de professionele standaard hadden moeten krijgen dan wel waar de betrokken artsen niet conform de veldnormen, richtlijnen of vigerende wetgeving hebben gehandeld met als gevolg dat onverantwoorde zorg is geboden. Wanneer de IGZ met de eerste onderzoeksresultaten komt is nu nog niet te zeggen. Dit is immers mede afhankelijk van het verloop van het onderzoek. Wanneer de IGZ mogelijk strafrechtelijke feiten tegenkomt in het onderzoek dan meldt de inspectie dit terstond aan het Openbaar Ministerie (OM).
Daarnaast laat het ziekenhuis zelf onderzoek uitvoeren onder leiding van Prof. dr. S.A. (Sven) Danner. Het gaat hierbij om een onderzoek naar ongeveer achthonderd patiëntendossiers. Indien tijdens het dossieronderzoek door professor Danner in een van de dossiers ernstige feiten worden aangetroffen, wordt de inspectie onverwijld geïnformeerd.
Wanneer zijn de eerste signalen van mogelijke foute diagnoses en een bovengemiddelde sterftecijfer geconstateerd bij het ziekenhuis?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wanneer zijn de eerste signalen van mogelijke foute diagnoses en een bovengemiddeld sterftecijfer bij de IGZ gemeld?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat heeft de IGZ sindsdien gedaan om de situatie in het Ruwaard van Putten Ziekenhuis te verbeteren? Kunt u een overzicht geven van het contact tussen het ziekenhuis en de IGZ?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2. Binnen het ingestelde verscherpt toezicht doet de IGZ nader onderzoek (zie ook mijn antwoord op vraag 3). Verder voert de IGZ (on)aangekondigde inspecties uit, meet daarbij de vorderingen en kijkt naar vervolgstappen zoals recent de gefaseerde herstart van de polikliniek cardiologie onder regie van de maatschap cardiologie van het Maasstad Ziekenhuis. Aanvullend is een buitengewoon inspecteur benoemd, tenminste voor de duur van het verscherpt toezicht. De contacten tussen het ziekenhuis en de IGZ zijn dan ook zeer frequent.
Is het waar dat eerst besloten is tot een opnamestop en sluiting van de afdeling cardiologie en dat pas daarna het Ruwaard van Putten Ziekenhuis onder verscherpt toezicht is geplaatst?3 Kunt u uitleggen welke procedures zijn gevolgd en welke keuzes zijn afgewogen?
Dat klopt. Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 6. De procedures en de overwegingen zijn openbaar beschikbaar via de website van de IGZ. De brieven van de IGZ over het instellen van het verscherpt toezicht en het bevel dat er toe strekt dat de vier cardiologen geen zorg meer mogen verlenen in het Ruwaard van Putten ziekenhuis, zijn te raadplegen via de website van de IGZ. Voor de goede orde voeg ik betreffende brieven bij deze beantwoording.4
Hoe ziet het vervolg eruit nu de afdeling is gesloten en het ziekenhuis onder verscherpt toezicht staat van de IGZ? Hoe lang zal deze situatie nog voortduren? Kunt u uw antwoord toelichten?
In aanvulling op mijn antwoorden op de vragen 1, 3 en 6 is nu nog niet te zeggen wanneer de IGZ met de eerste onderzoeksresultaten komt. Dit is immers mede afhankelijk van het verloop van het onderzoek. Met inachtneming van de privacy van de betrokken patiënten en het medisch beroepsgeheim zal ik uw Kamer ter gelegener tijd informeren over de resultaten van dit onderzoek.
Is er sprake van onderzoek in het kader van tuchtrecht/strafrecht? In hoeverre is het openbaar ministerie bij de onderzoeken betrokken of gaat daarbij betrokken worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer de IGZ tijdens haar onderzoek mogelijk strafrechtelijke feiten tegenkomt, dan meldt zij dit terstond aan het Openbaar Ministerie (OM). Uit het onderzoek van de IGZ kunnen voorts tuchtrechtelijke maatregelen tegen individuele beroepsbeoefenaren voortvloeien.
Inmiddels is bekend geworden dat ook nabestaanden van overleden patiënten bij de politie aangifte hebben gedaan tegen een cardioloog en een internist van het ziekenhuis.
Welke verantwoordelijkheid heeft het ziekenhuis genomen c.q. neemt het ziekenhuis nu in de richting van patiënten en nabestaanden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het ziekenhuis doet er op dit moment alles aan om met de nabestaanden in contact te komen en zo spoedig mogelijk met hen in gesprek te gaan. Om dit proces optimaal te laten verlopen en zekerheid te hebben dat met deskundigheid over de verschillende situaties kan worden gesproken is een extern cardioloog als voorzitter van de projectgroep aangetrokken.
Ten aanzien van het inventarisatieproces onderzoekt het ziekenhuis op dit moment om welke patiënten het precies gaat en roept in dat kader ook familieleden van overleden patiënten actief op om te reageren naar de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis. Ook kunnen nabestaanden via internet het klachtenformulier invullen en een klacht indienen.
De IGZ spreekt in samenwerking met Zorgbelang in de eerste helft van januari 2013 met meer dan 30 personen die bij de inspectie een melding hebben gedaan over de kwaliteit van zorg en/of patiëntveiligheid bij het Ruwaard van Putten Ziekenhuis.
Bent u van mening dat het ziekenhuis met genoegdoening moet komen richting de nabestaanden? Zo ja, bent u bereid er voor te zorgen dat nabestaanden voldoende bijgestaan worden in mogelijke juridische procedures? Zo neen, waarom niet?
Wanneer mensen te maken krijgen met onverantwoorde zorg hebben zij de mogelijkheid om zowel het ziekenhuis als de medisch professional aansprakelijk te stellen. Deze mogelijkheid is er ook voor nabestaanden. Ik ben van mening dat het in de toekomst eenvoudiger en laagdrempeliger moet worden voor mensen om hun recht te halen.
De sector zet reeds zelf in op een betere afwikkeling van medische schade en meer openheid aan de hand van de Gedragscode Medische Incidenten (GOMA).
Daarnaast is bij uw Kamer wetgeving in voorbereiding die voorziet in een verbetering van de positie van nabestaanden.
Zijn er andere ziekenhuizen in Nederland waar zich vergelijkbare situaties voordoen? Zo ja, welke, en wat gaat u eraan doen? Zo nee, hoe kunt u dit garanderen?
Nee. De inspectie heeft op dit moment geen aanwijzingen dat er andere ziekenhuizen zijn waar zich vergelijkbare situaties voordoen.
In hoeverre is de situatie bij het ziekenhuis in Spijkenisse vergelijkbaar met de situatie in de jaren 2005 en 2006 bij het Universitair Medisch Centrum St. Radboud te Nijmegen, toen bleek dat er op de hartafdeling van dat ziekenhuis meer patiënten overleden dan in andere ziekenhuizen?4
Het verhoogde aantal overleden hartpatiënten in de casus van het Universitair Medisch Centrum St. Radboud in Nijmegen kwam onder andere door gemaakte fouten met betrekking tot bloedstolling waardoor het bloed van patiënten tijdens de operatie te dik of juist te dun was. Vooralsnog wijst onderzoek naar het verhoogde aantal overleden hartpatiënten in het Ruwaard van Putten ziekenhuis in Spijkenisse naar andere oorzaken dan bloedstolling. Het gaat hier over verschillende oorzaken, gelegen in de zorgverlening die hebben, of kunnen hebben, bijgedragen aan het eerder of onnodig overlijden van patiënten die met de diagnose hartfalen of myocard infarct zijn opgenomen in 2010. In die zin is de situatie niet vergelijkbaar.
Misstanden bij de sociale werkplaats in Schiedam |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Beerput sociale werkplaats geopend: werknemers getreiterd»?1
Ja.
Bent u (ook) geschrokken van het in bedoeld artikel omschreven klaarblijkelijk stelselmatig treiteren en kleineren van mensen die vaak minder weerbaar zijn dan andere werknemers? Wat vindt u van dergelijk gedrag?
Dergelijk gedrag is verwerpelijk. Uitgezocht moet worden of de signalen een accurate beschrijving van gedrag zijn.
Heeft u de indruk dat in sociale werkplaatsen in dit opzicht sprake is van een (mogelijk) structureel probleem? Zo ja, welke rol ziet u voor u zelf weggelegd in het aanpakken daarvan? Zo nee, bent u dan bereid onderzoek te verrichten naar dergelijk (wan)gedrag dan wel cao-partijen te verzoeken in overweging te nemen tijdens hun momenteel plaatsvindende onderhandelingen aandacht aan een en ander te besteden?
Ik wil niet speculeren over het wel of niet voorkomen van misstanden bij Sw bedrijven. Ik kan dat uiteraard niet uitsluiten. In voorkomende gevallen kunnen werknemers een klacht indienen bij de Inspectie SZW die daarop een onderzoek zal doen.
Intimidatie van werknemers door collega’s of leidinggevenden is een vorm van interne agressie. Werkgevers hebben een zorgplicht voor hun werknemers en zijn volgens de Arbowet verplicht om een beleid te voeren ter vermindering van psychosociale arbeidsbelasting. Werknemers kunnen een klacht indienen bij de Inspectie SZW als ze weten of vermoeden dat hun werkgever zich niet aan de wet houdt. De Inspectie zal daarop een onderzoek doen. In het specifieke geval van de sociale werkvoorziening in Schiedam is overigens geen klacht ingediend bij de Inspectie. Wsw-werknemers zijn in dienst van de gemeente. De colleges van B en W zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wsw. Uit navraag blijkt dat de gemeente Schiedam reeds maatregelen heeft getroffen en een onderzoek heeft gestart. In de afspraken rond de cao ben ik geen partij. Ik ga ervan uit dat cao partijen op een verantwoorde manier afspraken over gezond en veilig werken maken.
Bent u, mede tegen de achtergrond van het uit de afspraken in het regeerakkoord voortvloeiende extra aan de slag gaan van mensen met een beperking in het reguliere bedrijfsleven, voornemens (extra) aandacht te besteden aan de bejegening van mensen met een beperking door collega's en leidinggevenden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet erop in om zoveel mogelijk mensen bij een gewone werkgever aan de slag te krijgen. Uitgangspunt is dat alle mensen, met en zonder beperking, volwaardige burgers zijn en volwaardig mee moeten kunnen doen of participeren in de samenleving. Een bejegening, die ook geldt in het reguliere verkeer tussen werkgevers en werknemers, maakt daarvan onderdeel uit.
Werknemers met een arbeidsbeperking die worden getreiterd in Schiedam |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de geconstateerde misstanden bij de sociale werkplaats in Schiedam waar werknemers jarenlang zijn getreiterd en geïntimideerd door de leiding, te zwaar werk moesten verrichten, voor schut werden gezet, aan het werk moesten terwijl zij ziek waren en machtsmisbruik en een falende leiding zouden hebben ondergaan? Wanneer zijn de eerste meldingen van werknemers binnengekomen en bij wie? Hoe is hierop gereageerd?1 2
Ik vind het gedrag zoals dat uit de berichtgeving naar voren komt verwerpelijk. Uitgezocht moet worden of het een accurate beschrijving betreft.
Ik heb over de berichtgeving navraag gedaan bij de gemeente Schiedam. Daaruit blijkt het volgende:
De signalen zijn binnengekomen bij de vertrouwenspersoon van de gemeente. Op 2 november 2012 zijn naar aanleiding van ernstige signalen over intimidatie de directeur en vier medewerkers van BGS door de gemeente Schiedam op non-actief gesteld. Het personeel is direct op de hoogte gesteld van de maatregelen. De gemeentesecretaris van de gemeente Schiedam heeft op 2 november voorlopig de taken van de directeur overgenomen.
Met ingang van 9 november is er een officieel meldpunt ingesteld voor medewerkers van de Berckenrode groep Schiedam (BGS). Op 12 november benoemde het college van Schiedam een interim directeur voor de BGS.
Op 13 november stelde het college een commissie in die het onderzoek gaat leiden naar de vermeende integriteitschendingen bij de BGS. De commissie zal naar aanleiding van de ontvangen meldingen een persoonsgericht onderzoek doen naar het vermeend schenden van de Gedragscode Integriteit Schiedam door de vijf personen. Ook wordt onderzocht in hoeverre in een eerder stadium meldingen zijn gedaan die in dit kader relevant zijn.
Welke mogelijkheden hebben werknemers van een sociale werkvoorziening om zich tegen dergelijke mensonterende toestanden te verzetten? Deelt u de mening dat werknemers klachten en misstanden bij een onafhankelijk meldpunt moeten kunnen melden? Zo ja, welke rol zouden gemeenten hierbij moeten spelen? Zo nee, waarom niet?
Intimidatie van werknemers door collega’s of leidinggevenden is een vorm van interne agressie. Werkgevers hebben een zorgplicht voor hun werknemers en zijn volgens de Arbowet verplicht om een beleid te voeren ter vermindering van psychosociale arbeidsbelasting, hetgeen omvat de onderwerpen agressie en geweld, seksuele intimidatie, pesten, discriminatie en werkdruk. Tot de maatregelen behoren het opstellen van een gedragscode, het aanstellen van een vertrouwenspersoon, het inrichten van een meldings- en registratie-systeem, klachtenprocedure en klachtencommissie en het (laten) verzorgen van training en onderricht van werkgevers en werknemers. Werknemers kunnen een klacht indienen bij de Inspectie SZW als ze weten of vermoeden dat hun werkgever zich niet aan de wet houdt. De Inspectie zal daarop onafhankelijk een onderzoek doen.
Acht u het waarschijnlijk dat – in navolging van BSG Schiedam, Pauw Bedrijven in Nieuwegein en Pantar in Amsterdam, ook bij andere sociale werkplaatsen in Nederland dergelijke misstanden aan de orde zijn? Zo ja, bij welke bedrijven? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om een onderzoek in te stellen naar de arbeidsomstandigheden en veiligheid in sociale werkplaatsen en ervaringen van werkers?
Ik wil niet speculeren over het wel of niet voorkomen van misstanden bij Sw bedrijven. Ik kan dat uiteraard niet uitsluiten. In voorkomende gevallen kunnen werknemers een klacht indienen bij de Inspectie SZW die daarop een onderzoek zal doen.
Ziet u een relatie tussen de forse bezuinigingen op de sociale werkplaatsen van de afgelopen jaren op de begeleiding, het verminderen van budget voor werkplekaanpassingen en de onveilige situaties in sociale werkplaatsen? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Een correcte bejegening van werknemers door collega’s of leidinggevenden dient in alle omstandigheden de normale standaard te zijn en is een kwestie van goed fatsoen.
Bent u bereid om deze vragen voor het algemeen overleg over de Wsw en de Wajong op 22 november a.s. te beantwoorden?
Ja
De te hoge werkdruk bij verpleegkundigen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verpleegkundigen: werkdruk te hoog om pensioen te halen»?1
Het bericht is mij bekend.
Wat is uw reactie op het feit dat 40 procent van de verpleegkundigen zegt er zeker van te zijn het werk niet tot het pensioen vol te kunnen houden en 28 procent daaraan twijfelt? Wat is uw reactie op het feit dat bij verzorgenden het beeld nog somberder is en dat maar liefst 51% zeker weet het werk niet vol te houden tot het pensioen?
De twee berichten waar u naar verwijst, hebben dezelfde bron, het Panel Verpleging & Verzorging van het NIVEL. Het verschil berust in verschillende invalshoeken op dezelfde gegevens. Het recente bericht van het NIVEL uit november legt een relatie met onder andere de werkdruk en de duurzame inzetbaarheid van verpleegkundigen. In het eerdere bericht uit januari bleek ook dat ongeveer 40% van de verpleegkundigen denkt niet in staat te zijn hun huidige werk tot het pensioen te kunnen doen. Maar omdat dit niet veel verschilt van het Nederlands gemiddelde, lag de nadruk in die berichtgeving op de conclusie dat juist door betere ondersteuning en aanpassing van het werk, relatief veel verpleegkundigen verwachten wel tot hun pensioen te kunnen werken.
Omdat verpleegkundigen belangrijk werk doen, moeten deze werknemers zoveel mogelijk voor de zorg behouden blijven. Het Panel Verpleging & Verzorging suggereert dat maatwerk daarbij van grote waarde kan zijn. Ik deel die conclusie. Het is de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers gezamenlijk om het werk zo vorm te geven dat werknemers duurzaam inzetbaar blijven.
Hoe verklaart u het verschil tussen de resultaten van dit NIVEL-onderzoek en de panelgegevens van begin dit jaar, waaruit blijkt dat veel verzorgenden best door willen werken tot hun 65ste, mits ze extra ondersteund zouden worden door de werkgever?2 Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er cijfers beschikbaar over de uitstroom van personeel in de sector verpleging en verzorging? Hoe lang werken mensen gemiddeld in deze sector? In welke leeftijd is de uitstroom het grootst? Hoe groot is het aandeel 55-plussers in genoemde sector?
Het percentage Verpleegkundig, Verzorgend en Sociaal Pedagogisch (VOV) medewerkers in de Verpleging Verzorging en Thuiszorg (VVT) dat in 2010 de zorgsector heeft verlaten (inclusief gepensioneerden) is 6,1%. De gemiddelde periode dat VOV-personeel in de VVT werkzaam is, is 16,8 jaar. Bij werknemers ouder dan 25 jaar is de uitstroom in deze sector het grootst in de leeftijd 55–56 jaar (9,8%). 20,7% van het personeelsbestand in de sector VVT was in 2010 is ouder dan 55 jaar. Het aantal 55-plussers dat werkt in de zorg groeit de laatste jaren, vooral doordat de uittredeleeftijd in de zorg tussen 2007 en 2011 gestegen van 61 jaar naar ruim 63 jaar.
Deelt u de mening dat het belangrijk is personeel in de zorg te behouden, enerzijds om de kwaliteit te garanderen en anderzijds om aan een toename van de zorgvraag te kunnen voldoen? Wat is uw inzet om het behoud van personeel in de zorg te verbeteren?
In het bericht stelt de onderzoeker dat zorgverleners die minder tevreden zijn met hun werk of die een hogere werkdruk ervaren, zich minder vaak in staat voelen door te werken tot hun pensioen dan degenen die meer tevreden zijn of een lagere werkdruk ervaren. Ik deel haar opvatting dat hier een aandachtspunt ligt voor werkgevers. Het is primair hun verantwoordelijkheid om, in samenwerking met werknemers, de werkdruk te beheersen en de werktevredenheid te verbeteren. De arbo-catalogi bieden hiervoor voldoende instrumenten. De Inspectie SZW controleert of werkgevers zich aan de arboregels houden.
Zoals eerder vermeld, is maatwerk essentieel om langer doorwerken in de zorg te stimuleren. Dat geldt overigens niet alleen voor de zorg, maar voor alle bedrijfstakken. In steeds meer zorg-CAO’s zijn door sociale partners inmiddels afspraken gemaakt om allerlei generieke (en daardoor weinig efficiënte) regelingen om te zetten in individuele arrangementen. Vanuit het kabinet wordt de duurzame inzetbaarheid van zorgpersoneel langs verschillende wegen gestimuleerd. De minister van SZW heeft een Europees Sociaal Fonds-regeling opgezet, gericht op versterking van de duurzame inzetbaarheid bij werkgevers, inclusief zorginstellingen. De Inspectie SZW zet zich de komende jaren extra in voor goede arbeidsomstandigheden met de sectoraanpak zorg en welzijn. Daarnaast ondersteunen we projecten van zorginstellingen op het gebied van duurzame inzetbaarheid. Hiervoor is jaarlijks € 1 miljoen beschikbaar. Verder ondersteunen we het regionale arbeidsmarktbeleid met € 30 miljoen voor de periode 2012–2015, waarin duurzame inzetbaarheid een prominente plaatst inneemt.
Wat is uw reactie op het feit dat zorgverleners die voortdurend het gevoel hebben te weinig tijd te hebben voor cliënten, een verhoogd risico op voortijdige uitval hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw inzet om zorgverleners langer aan het werk te houden, hen de mogelijkheid te geven meer tijd aan cliënten te laten besteden en minder werkdruk te laten ervaren?
Zie antwoord vraag 5.
Welke plannen steunt of initieert u om de beroepstrots onder verpleegkundigen en verzorgenden te vergroten?
Programma’s als «Excellente Zorg» en «In voor Zorg» stimuleren en appelleren direct en indirect aan de beroepstrots.
Het schrappen van de registratie van de dubbele nationaliteit voor in Nederland geborenen |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bij welke instanties, naast gemeenten met hun gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA), wordt er geregistreerd welke personen een dubbele nationaliteit hebben en voor welke instanties is het van invloed voor die registratie als men stopt met de registratie in het GBA?
Welke instanties in hun registraties gegevens over de meervoudige nationaliteit (gegevens over de vreemde nationaliteit naast de gegevens over de Nederlandse nationaliteit) registreren, hangt af van de verschillende werkprocessen van de vele afzonderlijke instanties. Tijdens de voorbereiding van de nota van wijziging bij het wetsvoorstel Basisregistratie personen (Brp) inzake de beperking van de registratie van de meervoudige nationaliteit in de Brp is niet gebleken dat de gevolgen van de beperking van de registratie van de meervoudige nationaliteit in de Brp van grote invloed zullen zijn voor uitvoering van de taken.
Hoeveel mensen hebben aangegeven dat zij problemen ondervinden met de huidige registratie van de dubbele nationaliteit en in welke rapporten zijn die cijfers terug te vinden?
Er is geen kwantitatief onderzoek gedaan naar hoeveel mensen problemen ondervinden met de huidige registratie van de meervoudige nationaliteit. Wel heeft een quickscan onder gemeenten in 2009 uitgewezen dat bijna 10% van de gemeenten in het jaar voorafgaand aan de quickscan klachten heeft ontvangen over de registratie van de meervoudige nationaliteit in de GBA. Daarnaast is in deze quickscan naar voren gekomen dat er personen zijn die zich uitsluitend Nederlander voelen en niet met een vreemde nationaliteit in de bevolkingsadministratie geregistreerd willen worden. Naar de mening van het kabinet is er dan ook sprake van een probleem dat om een oplossing vraagt.
Bij welke instantie(s) wordt er nu en na het schrappen van de registratie van de dubbele nationaliteit in het GBA, informatie opgevraagd over de nationaliteit(en) om te bepalen of iemand gedenaturaliseerd kan worden?
De IND gebruikt de gegevens over de vreemde nationaliteit naast de gegevens over de Nederlandse nationaliteit uit de GBA in een beperkt aantal gevallen bij de uitvoering van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Na het beperken van de registratie van de meervoudige nationaliteit zal, voor die gevallen waarin de gegevens over de vreemde nationaliteit naast de Nederlandse nationaliteit niet meer in de Brp, de beoogd opvolger van de GBA, zijn opgenomen, de IND ingeval van denaturalisatie de informatie gebruiken uit het dossier van de betreffende persoon waarover de IND al beschikt.
Op welke wijze zal er na het schrappen van de registratie van de dubbele nationaliteit in het GBA worden bijgehouden hoeveel en welke mensen een dubbele nationaliteit hebben?
Dat hangt af van de afzonderlijke werkwijzen van de instanties die de gegevens over de meervoudige nationaliteit nodig hebben voor de uitvoering van hun taken. Sommige instanties zullen deze gegevens voor zichzelf bijhouden. Andere instanties zullen op het moment dat de gegevens nodig zijn een onderzoek instellen.
Het voorstel voor een gasfonds |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Discussie over gasfonds opgerakeld»?1
Ja.
Klopt het dat u aan een voorstel werkt voor een nieuw gasfonds? Zo ja, kunt u dit voorstel motiveren en de werking van het fonds toelichten? Klopt het dat gedacht wordt aan het opzetten van een «sovereign wealth fund»?
In het kader van de gasrotonde is door een werkgroep gekeken op welke wijze de communicatie rondom mijnbouwactiviteiten en het draagvlak hiervoor verbeterd zouden kunnen worden. Deze werkgroep bestond uit vertegenwoordigers van diverse overheden, industrie, milieufederatie en wetenschap. Deze werkgroep heeft een aantal voorstellen gedaan, waaronder het voorstel om een deel van opbrengsten uit gaswinning in een fonds te storten, waaruit lokale, bijvoorbeeld duurzame energieprojecten gefinancierd kunnen worden.
Tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van de Nederlandse Olie en Gas Exploratie en Productie Associatie (Nogepa), die in het bovengenoemde artikel wordt genoemd, heeft de directeur-generaal Energie, Telecom en Mededinging van het Ministerie van Economische Zaken gerefereerd aan de voorstellen van deze werkgroep. In deze toespraak is het idee van het oprichten van een nieuw fonds niet «geponeerd», zoals de schrijver van het artikel «Discussie over gasfonds opgerakeld» beweert2. In deze toespraak is ook nadrukkelijk gezegd dat het in eerste instantie aan de industrie zelf is om de financiële middelen te vinden om een dergelijk fonds op te richten, indien zij dat zou willen, om onder andere de betrokkenheid van de bevolking bij de productie van gas te vergroten.
Ik ben nu bezig de voorstellen van de werkgroep te bestuderen en zal daarna beslissen welke opgepakt zullen worden voor nadere uitwerking. Ik zal ook de Tweede Kamer per brief informeren over wat ik met de voorstellen ga doen. Ik streef ernaar dit voor de begrotingsbehandeling te doen.
Op welke wijze benutten andere landen met eindige, natuurlijke hulpbronnen, zoals bijvoorbeeld Noorwegen, de baten die deze bronnen opleveren? Worden deze baten in fondsen ingebracht en het rendement daarvan benut? Wat kan Nederland leren van deze landen?
Inkomsten vanuit natuurlijke hulpbronnen kunnen en worden door landen op verschillende manieren gebruikt. Mogelijkheden zijn onder andere het inzetten voor structurele investeringen in de economie, het opbouwen van een financieel fonds (een zogenaamd «Sovereign Wealth Fund») of voor aflossing van de staatsschuld.
Twee Europese voorbeelden zijn het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen. In het Verenigd Koninkrijk is de winning van olie en gas geheel geprivatiseerd en verkrijgt de overheid via belastingheffing inkomsten die direct naar de overheidsbegroting gaan. Net als in Nederland is in Noorwegen ook de staat betrokken bij de winning van olie en gas. De baten (belastingen, licenties en dividend) gaan naar een sovereign wealth fund, het in 1990 opgerichte Petroleum Fund of Norway dat sinds 2006 deel uitmaakt van het Government Pension Fund. Het fonds belegt vooral in aandelen en onroerend goed en is gericht op rendement op de lange termijn, als een spaarpot voor de komende generaties.
Belangrijkste les vanuit andere landen en uit het verleden is dat inkomsten uit natuurlijke hulpbronnen niet moeten worden gebruikt voor uitgaven waarmee een permanente verhoging van de welvaartstaat wordt gecreëerd tot een niveau dat onhoudbaar wordt zodra de hulpbronnen opdrogen (de zogenaamde «Dutch disease»).
In hoeverre wordt door de regering rekening gehouden met terugvallende aardgasbaten in de komende jaren en de effecten daarvan voor de begrotingen?
De meerjarenraming van de aardgasbaten voor 2012 en verder zijn opgenomen in de Miljoenennota (pagina 58 e.v.) en in de EZ-begroting (o.a. pagina 61 en 71). Deze meerjarenraming van de aardgasbaten is gebaseerd op het meest recente scenario van het CPB uit de concept-Macro Economische Verkenning (MEV). De bepalende factoren hierbij zijn de aardgasprijs en het volume van de verkopen. De aardgasprijs is gerelateerd aan enerzijds de prijs van olie in dollars in combinatie met de euro/dollar-koers en anderzijds aan de prijs van gas die onafhankelijk van de olieprijs op de markt tot stand komt op onder andere gasbeurzen. De verwachte productievolumes dalen in de loop van de periode van de meerjarenraming. Hierdoor wordt er rekening gehouden met terugvallende aardgasbaten.
De begrotingsregels van het kabinet bepalen dat delfstofbaten, waartoe de aardgasbaten behoren, tot de niet-kaderrelevante uitgaven en niet-belastingontvangsten worden gerekend. Dit betekent dat eventuele mee- en tegenvallers die zich in de toekomst ten opzichte van de huidige meerjarenraming voordoen, niet van invloed zijn op de (inkomsten- en) uitgavenkaders, maar direct doorwerken in het EMU-saldo en de EMU-schuld. Eventuele toekomstige mee- en tegenvallers in de aardgasbatenraming hebben derhalve geen effect op de departementale begrotingen, die binnen de vastgestelde kaders zijn opgesteld. Voorwaarde hierbij is wel dat het kabinet blijft voldoen aan de Europese begrotingsafspraken.
Wat vindt u van de aanbeveling in de studie van De Nederlandse Bank uit 2008 «De Nederlandse gasbaten en het begrotingsbeleid: theorie versus praktijk» om de aardgasbaten niet te gebruiken voor de financiering van de lopende begroting, maar te gebruiken voor een financieel fonds waarvan het rendement naar de schatkist vloeit?
In 2008 heeft het kabinet gereageerd op de studie van De Nederlandsche Bank (Kamerstuk 31 700 nr. 44). Daarin heeft het kabinet destijds te kennen gegeven dat in het licht van begrotingsoverschotten en een gestaag dalende overheidsschuld de vraag naar de optimale vormgeving van vermogensbehoud een relevante is, die nadere studie verdient. In de beantwoording op de vragen «Aardgasinkomsten en een staatsfonds» (vragen 2012Z16568) is aangegeven hoe het kabinet invulling aan de nadere studie heeft gegeven.
Het huidige kabinet zet de lijn van het vorige kabinet voort om de aardgasbaten geheel ten goede te laten komen van de begroting. De aardgasbaten maken daarmee onderdeel uit van de integrale afweging van de overheidsfinanciën. Gezien de toename van de staatsschuld in recente jaren geniet de aflossing van de staatsschuld volgens het kabinet de voorkeur boven het instellen van een financieel fonds.
Kunt u aangeven waarvoor de aardgasbaten in het verleden, op dit moment en in de toekomst zijn of worden gebruikt? Welk deel wordt gebruikt voor de lopende begroting en welk deel gaat naar het Fonds Economische Structuurversterking? Welke projecten zijn de afgelopen jaren uit dit fonds gefinancierd? Welke rendementen zijn op deze investeringen behaald?
Voor 1994 kwamen de aardgasbaten volledig ten goede van de lopende begroting. Van 1994 tot en met 2010 is een deel van de aardgasbaten ten goede gekomen aan het FES. In de jaarverslagen van het FES is het totaal aan projecten inclusief bedragen en verantwoording terug te vinden. Met ingang van 2011 is de voeding van het FES stopgezet waardoor er geen nieuwe projecten uit het Fonds Economische Structuurversterking meer plaatsvinden.
Klopt het dat gasproducenten op vrijwillige basis een bijdrage zouden kunnen gaan leveren aan een nieuw op te richten gasfonds? Of is er ook sprake van een verplichte, fiscale bijdrage door gasproducenten?
Het gasfonds is voorgesteld door de werkgroep die ik noemde in het antwoord op vraag 2. Dit gasfonds zou een privaat fonds van de gasproducenten zijn waar zij zelf de financiële bijdragen aan leveren. Het voorstel noemt onder andere dat met het fonds lokale, bijvoorbeeld duurzame energieprojecten gefinancierd kunnen worden.
Ik bestudeer nu de voorstellen van de werkgroep en zal de Tweede Kamer informeren over mijn reactie. Ik streef ernaar u mijn reactie voor de begrotingsbehandeling te sturen.
Deelt u de stelling in het artikel dat voor een dergelijk gasfonds geen additionele belastingmaatregelen nodig zijn en dat onze gastoekomst moet worden heroverwogen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid te onderzoeken of een dergelijk gasfonds gebruikt kan worden om de investeringen in een duurzame en betaalbare energievoorziening en energiebesparing te financiëren?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de begrotingsbehandeling 2013 van uw ministerie?
Ja.
Het bericht ‘Verloskunde Sionsberg sluit definitief in december’ |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verloskunde Sionsberg sluit definitief in december»?1
Ja. Het ziekenhuisbestuur heeft in lijn met eerdere besluiten steeds aangegeven dat er sprake is van sluiting van de klinische verloskunde uiterlijk per 1 mei 2013, maar zoveel eerder als noodzakelijk is. Het besluit om eerder te stoppen met de klinische verloskunde in De Sionsberg volgt op het vertrek van medewerkers, vooruitlopend op de sluiting van de afdeling klinische verloskunde in mei 2013. Hierdoor kan De Sionsberg de dienstroosters op de betreffende afdeling in de laatste periode van dit jaar niet meer verantwoord gevuld krijgen. Als gevolg daarvan kan goede en verantwoorde klinische verloskunde in De Sionsberg niet meer worden gegarandeerd. Overigens betreft het hier alleen sluiting van de klinische verloskunde; de rest van de zorg rond zwangerschap en geboorte wordt blijvend in De Sionsberg aangeboden.
Sinds wanneer is het u bekend dat de afdeling klinische verloskunde niet in mei 2013 dichtgaat, maar al over vier weken?
Het besluit om de afdeling eerder te sluiten is op 13 november 2012 genomen door het bestuur van het ziekenhuis. Het besluit is op 13 november gecommuniceerd naar de interne betrokkenen, de betrokken partijen in de regio, de Raden van Bestuur van de omliggende ziekenhuizen, De Friesland Zorgverzekeraar en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ).
Kunt u aangeven in hoeverre het ziekenhuisbestuur de lokale bevolking heeft meegenomen in de plannen om verloskundige zorg te schrappen? Deelt u de mening dat een ziekenhuis meer is dan alleen verzamelplek van zorg, maar ook een maatschappelijk instelling met betekenis voor de omgeving en dat daarom lokaal draagvlak voor te nemen beslissingen van groot belang is?
Ik ben met u eens dat een ziekenhuis een maatschappelijke verantwoordelijkheid heeft en dat lokaal draagvlak daarom van belang is. Het ziekenhuisbestuur heeft in lijn met eerdere besluiten steeds aangegeven dat er sprake is van sluiting van de klinische verloskunde uiterlijk per 1 mei 2013, maar zoveel eerder als noodzakelijk is. Deze standpunten zijn steeds weergegeven in de communicatie met de regionale pers, in de gesprekken met het gemeentelijk bestuur, de eerstelijns verloskundigen en de gesprekken met onder andere de actiegroep Red de Sionsberg. Deze actiegroep wordt door het ziekenhuisbestuur gezien als een belangrijke spreekbuis voor de bevolking in Noordoost Friesland op het gebied van de ziekenhuiszorg.
Op welke wijze is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) bij deze beslissing betrokken, gezien de eerdere bemoeienis van de IGZ met de toekomst van de geboortezorg in Friesland?
In het jaargesprek met de IGZ in september van dit jaar is door het ziekenhuisbestuur aangegeven dat, wanneer het ziekenhuis de dienstroosters van de afdeling klinische verloskunde niet meer sluitend zou kunnen krijgen, sluiting mogelijk voor 1 mei 2013 zou moeten plaatsvinden om de patiëntveiligheid te borgen. In het jaargesprek met de IGZ heeft het ziekenhuis tevens aangegeven dat de eerste stappen zijn gezet, gericht op de herinrichting van de geboortezorg in de regio Noordoost Friesland, conform het op 6 juli 2012 door de IGZ geaccordeerde Plan van Aanpak Herinrichting geboortezorg Noordoost Friesland. Deze eerste stappen bestaan uit het op orde hebben van voldoende faciliteiten in de omliggende ziekenhuizen in Drachten en Leeuwarden, om de extra bevallingen op te vangen, en het beschikken over de noodzakelijke werkafspraken tussen de betrokken zorgverleners om de continuïteit en veiligheid van de zorg te realiseren. De faciliteiten zijn inmiddels op orde en de noodzakelijke werkafspraken zijn gemaakt. Op de dag van het besluit, 13 november 2012, is de IGZ door het ziekenhuisbestuur geïnformeerd over het genomen besluit.
Is het u bekend dat er gesproken wordt van beoogde samenwerking tussen de vakgroep en maatschap gynaecologen van de beide ziekenhuizen, zodat vrouwen bij dezelfde groep gynaecologen kunnen bevallen? Kunt u aangeven of deze samenwerking voor de sluiting van de afdeling klinische verloskunde al is bereikt?
Ja, dit is mij bekend. Ik heb begrepen dat deze samenwerking zich in een afrondend stadium bevindt.
Welke gevolgen heeft deze beslissing voor de aanrijtijden?
Aandachtspunt in de besluitvorming is steeds geweest de bereikbaarheid van de acute zorg in de regio binnen de gestelde normtijd van 45 minuten. Om die reden heeft De Friesland zorgverzekeraar eerder dit jaar een set aan maatregelen genomen. Zie hiervoor mijn brief van 12 november 2012, met kenmerk CZ-3140692.
Welke gevolgen heeft deze beslissing voor de vrouwen die in Noordoost-Friesland willen thuisbevallen?
Door de betrokken zorgverleners wordt voor iedere zwangere vrouw een zorgvuldige screening op risico’s uitgevoerd. Op basis van deze screening worden, samen met de zwangere vrouw, afspraken gemaakt over de plaats en de wijze van bevallen. Deze afspraken worden steeds gemaakt met als uitgangspunt de veiligheid voor moeder en kind. Dit kan betekenen dat er, binnen de groep van 4175 mensen die buiten de 45 minutennorm wonen, straks om redenen van veiligheid minder vaak gekozen wordt voor het thuis bevallen. Indien de zwangere buiten de 45 minutennorm woont, zal De Friesland zorgverzekeraar de eigen bijdrage voor de poliklinische bevalling (€ 350,–) betalen.
Welke gevolgen heeft de sluiting van de afdeling op de leefbaarheid van de regio Noordoost-Friesland?
Gezien de getroffen maatregelen om de kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg te waarborgen is er in principe geen aanleiding voor een verandering van de leefbaarheid in de betreffende regio.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over zwangerschap en geboorte op 13 december 2012?
Ja.
Het bericht dat Zuid-Sudan een VN-medewerker heeft uitgezet |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht dat Zuid-Sudan een VN-medewerker heeft uitgezet, nadat de lokale overheid weigerde in te gaan op aantijgingen tegen het Zuid-Sudanese leger?1
Ja.
Kunt u ingaan op de aantijgingen die tegen de Zuid-Sudanese veiligheidstroepen zijn gedaan?
Het bericht in de New York Times verwijst naar het UNMISS rapport «Incidents of Inter-communal Violence in Jonglei State» van juni 2012. Dit rapport bevat de uitkomsten van het onderzoek van UNMISS naar het intertribale geweld rond de jaarwisseling in de provincie Jonglei. Het rapport stelt dat de Zuid-Sudanese autoriteiten meer hadden moeten doen om burgers te beschermen, gewelddadige incidenten te onderzoeken en daders ter verantwoording te roepen.
Uit het meest recente rapport van de SGVN van 8 november 2012 blijkt dat de Zuid-Sudanese autoriteiten de aanbevelingen uit het UNMISS rapport gedeeltelijk hebben opgevolgd. Zo is in Jonglei met steun van UNMISS een vredes- en verzoeningsproces in gang gezet tussen betrokken gemeenschappen. De commissie die in maart is ingesteld om het intertribale geweld rond de jaarwisseling te onderzoeken, is echter nog niet begonnen met zijn werk.
Kunt u aangeven in hoeverre de VN-missie in Zuid-Sudan (UNMISS) kan bijdragen aan het verbeteren van de situatie bij deze veiligheidstroepen? Welke benchmarks zijn op dit gebied gesteld?
UNMISS heeft een adviserende en ondersteunende rol bij het verbeteren van het functioneren van Zuid-Sudanese overheidsinstituties, waaronder het leger en de politie. Drie van de in totaal vijf benchmarks zijn hierop van toepassing. Benchmark I heeft betrekking op de capaciteit van de Zuid-Sudanese overheid om conflicten te voorkomen, te mitigeren en op te lossen en effectief burgers te beschermen. Benchmark III gaat over de versterking van de capaciteit van instituties op het gebied van veiligheid (o.a. het leger) en de rechtsstaat. Benchmark IV tenslotte heeft betrekking op de rol van de overheid bij het monitoren en voorkomen van mensenrechtenschendingen. Voor elk van deze benchmarks zijn resultaten geformuleerd. Het rapport van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties over UNMISS van 8 november 2012 geeft voorbeelden van de voortgang die is geboekt ten aanzien van deze benchmarks. Zo zijn de Zuid-Sudanese autoriteiten bezig met de ontwikkeling van een Nationale Veiligheidsstrategie en hebben zij een interministerieel Rule of Law forum opgezet om onder meer arbitraire detentie aan te pakken. UNMISS speelt een adviserende en faciliterende rol bij beide processen.
Kan uit deze uitzetting worden afgeleid dat het voor VN-medewerkers in het algemeen moeilijker wordt om in Zuid-Sudan te werken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u ingaan op de gevolgen die dit heeft voor UNMISS?
De regering is bezorgd over het signaal dat de Zuid-Sudanese regering heeft afgegeven met de uitzetting van de UNMISS mensenrechtenmedewerker. De uitzetting is in strijd met het Handvest van de Verenigde Naties en de Status of Forces Agreement die Zuid-Sudan met de VN heeft ondertekend.
Op verschillende fronten is daarom druk op Zuid-Sudan uitgeoefend om het besluit tot uitzetting van de UNMISS mensenrechtenmedewerker terug te draaien. Zo vroegen o.a. de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten Pillay en EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton aandacht voor de zaak. De kwestie is ook besproken in de vergadering van de VN-Veiligheidsraad van 28 november, waar het rapport van de SGVN van 8 november op de agenda stond.
De regering gaat er van uit dat de Zuid-Sudanese autoriteiten de boodschappen van de internationale gemeenschap ter harte nemen en VN-medewerkers de ruimte geeft om het mandaat van UNMISS uit te voeren. Nederland zal de Zuid-Sudanese autoriteiten hierop aan blijven spreken.
Deelt u de mening dat verbetering van mensenrechten een belangrijke voorwaarde is voor samenwerking tussen de internationale gemeenschap en Zuid-Sudan? Zo ja, op welke manier zult u bevorderen dat de Zuid-Sudanese overheid haar verantwoordelijkheid neemt voor de door de VN geconstateerde feiten?
Verbetering van de mensenrechtensituatie in Zuid-Sudan is van groot belang. Nederland voert hierover een stevige politieke dialoog met de Zuid-Sudanese autoriteiten en trekt hierbij zoveel mogelijk op met anderen om boodschappen kracht bij te zetten (o.a. EU-partners, VS, Canada, Noorwegen, Zwitserland en Afrikaanse partners). Tegelijkertijd draagt Nederland via het OS-programma bij aan de opbouw van Rule of Law-instituties en versterking van een onafhankelijk maatschappelijk middenveld. In Zuid-Sudan, een jonge staat waar nog amper sprake is van een functionerende rechtsstaat, is het van belang dat de internationale gemeenschap betrokken blijft en deze instituties ondersteunt met het oog op versterken van de rechtsstaat.
Kunt deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg algemeen overleg over Sudan en Zuid-Sudan op 13 december 2012?
Ja.
Het besluit om bevallingen vanaf 1 januari 2013 niet meer in het Diaconessenhuis in Meppel te laten plaatsvinden |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat het besluit om bevallingen vanaf 1 januari 2013 niet meer in het Diaconessenhuis in Meppel te laten plaatsvinden is ingegeven vanuit een arbeidsmarktprobleem, namelijk het niet tijdig kunnen aantrekken van een nieuwe gynaecoloog? Zo ja, welke stappen zijn ondernomen om dit arbeidsmarktprobleem te voorkomen?
De Raad van Bestuur van Zorgcombinatie Noorderboog heeft, omwille van kwaliteit en doelmatigheid het besluit genomen om bevallingen vanaf 1 januari 2013 niet meer in het Diaconessenhuis te laten plaatsvinden. Van de diverse redenen die aan dit besluit ten grondslag liggen is het aanstaande tekort aan gynaecologen van doorslaggevend belang. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 572) beschrijf, speelt het feit dat er in het Diaconessenhuis slechts 700 bevallingen per jaar plaatsvinden hierin een belangrijke rol. Het betreft hier een lokaal arbeidsmarktprobleem.
In algemene zin heb ik de afgelopen periode diverse acties ondernomen om een eventueel landelijke tekort aan gynaecologen tegen te gaan. Ten eerste ligt de instroom van studenten gynaecologie op het niveau van het meest recente advies van het capaciteitsorgaan. Ten tweede heb ik u per brief van 1 maart 2012 (kenmerk CZ/TSZ 3106339), laten weten dat ik de drie strengste bevallingsnormen niet onverkort zal invoeren. Invoering van deze normen zou immers, met name in kleine ziekenhuizen, de inzet van extra gynaecologen vergen en dat is niet overal haalbaar. Ten derde is in het regeerakkoord opgenomen dat met verzekeraars een convenant wordt afgesloten inzake de concentratie van acute zorg, waaronder ook de acute verloskundige zorg. Mogelijk heeft ook deze concentratie positieve effecten op een mogelijk landelijk tekort aan gynaecologen. Uitgangspunt hierbij is natuurlijk wel dat de kwaliteit en bereikbaarheid wordt geborgd, zoals in de plannen in de regio Meppel het geval is.
Waren er eventueel ook tijdelijke oplossingen mogelijk geweest totdat er een nieuwe gynaecoloog zou zijn aangetrokken om het team rondom klinische bevalling weer compleet te maken? Zijn er nog alternatieven onderzocht?
Zie mijn antwoord op vraag 5 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 572). In het advies van de heer Blijham zijn ook alternatieve modellen voor de regio meegenomen. Hij komt echter tot de conclusie dat deze niet haalbaar en ondoelmatig zijn.
Verwacht u dat een gebrek aan medisch specialisten in andere krimpregio's zal leiden tot het moeten sluiten van afdelingen?
Ik heb geen concrete signalen ontvangen dat andere ziekenhuizen om deze reden afdelingen moeten sluiten.
Wordt de afdeling gesloten omdat er niet voldaan wordt aan de bevallingsnormen, opgesteld door de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte, of wordt de afdeling gesloten omdat niet wordt voldaan aan de minimumnormen gesteld door de overheid?
Met het aanstaande tekort aan gynaecologen in Meppel zou het niet mogelijk zijn geweest om aan de geldende minimumnormen te voldoen.
Kunt u aangeven in hoeverre het sluiten van deze afdeling past binnen uw streven om zorg voor de mensen in het landelijk gebied bereikbaar te houden, ook als het om acute verloskundige zorg gaat (zie het verslag van het algemeen overleg Zwangerschap en geboorte van 7 maart jl.1?
Het uitgangspunt voor dit besluit is dat zorg dicht bij wordt geboden waar het kan, en verder weg waar het moet. De begeleiding tijdens en na afloop van de zwangerschap verandert niet en blijft gewoon in handen van de vertrouwde gynaecoloog dichtbij in het Diaconessenhuis. De gynaecologische zorg in het Diaconessenhuis wordt zelfs uitgebreid met verschillende specialisaties zoals vruchtbaarheidsonderzoek. Alleen voor de acute verloskundige zorg dient de zwangere vrouw naar het ziekenhuis in Zwolle te reizen indien dit nodig is. Hiervoor is een aantal afspraken met de Regionale Ambulance Voorzieningen (RAV) gemaakt waarvan onderzoek van het RIVM aantoont dat de bereikbaarheid in de regio zelfs verbetert.
Kunt u aangeven hoe u deze beslissing waardeert binnen uw woorden tijdens dat algemeen overleg dat «bij acute verloskundige zorg afstand en bereikbaarheid ongelooflijk belangrijk zijn» en dat u «zich hard maakt dat juist in landelijk gebied de infrastructuur goed op orde wordt gehouden»?
Zie mijn antwoord op vraag 5. Het op orde houden van een goede infrastructuur in landelijk gebied is inderdaad erg belangrijk voor mij. Dit mag echter niet ten koste gaan van de kwaliteit van zorg. Ook mensen in het landelijk gebied hebben recht op kwalitatief goede zorg.
Kunt u uiteenzetten hoe uw oordeel van de huidige situatie overeenkomt met het niet nemen van onomkeerbare stappen zoals gevraagd in de moties van de leden Arib en Smilde2? Waarom is er niet gewacht totdat College Perinatale Zorg (CPZ) haar plannen presenteerde, te meer omdat u het CPZ als een belangrijke pijler van het Nederlandse verloskundig systeem heeft genoemd in dat algemeen overleg?
In de motie Smilde wordt de regering verzocht «erop aan te dringen dat ziekenhuizen geen onomkeerbare stappen nemen met betrekking tot de concentratie van verloskundige zorg, bijvoorbeeld door het sluiten van verloskundige afdelingen, voordat de Inspectie voor de Gezondheidszorg de plannen van aanpak van ziekenhuizen heeft beoordeeld.» Met de beoordeling van de plannen van aanpak door de IGZ wordt verwezen naar de inventarisatie van de IGZ naar de voortgang van de implementatie van de stuurgroepnormen in de ziekenhuizen. Deze inventarisatie is op geaggregeerd niveau gepresenteerd in een rapport dat ik u bij brief van 1 maart 2012 (kenmerk CZ/TSZ-3106339) heb toegestuurd. Daarmee is er op basis van deze motie geen reden om de sluiting van de acute verloskunde in Meppel, of andere onomkeerbare stappen in de acute verloskundige zorg, tegen te houden. Uiteraard houdt de IGZ in Meppel, net als in de rest van Nederland, toezicht op de naleving van de normen voor kwaliteit en bereikbaarheid. De andere motie, van de leden Arib en Smilde, gaat in op de ontwikkeling van regionale zorgstandaarden voor zorg rond zwangerschap en geboorte, maar stelt niets over het nemen van onomkeerbare stappen. Zie voor een reactie op deze motie mijn antwoord op vraag 9 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 572).
Welk effect heeft de beslissing om de afdeling klinische verloskundige zorg in Meppel te sluiten op de mogelijkheid van thuis bevallen in de regio?
Zie mijn antwoord op vraag 6 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 572).
Welk effect heeft de beslissing op de verloskundige keten in deze regio?
Zie mijn antwoord op vraag 11 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 572).
Wat is de omvang van de kosten die in vraag 10 van de eerdere vragen van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder3 worden genoemd?
Onduidelijk is nog hoe hoog de kosten en reductie van kosten als gevolg van dit besluit precies zijn, omdat nog onduidelijk is welke keuzes de zwangere vrouwen in de regio uiteindelijk maken ten aanzien van de locatie waar zij willen bevallen. Daarmee wordt gaandeweg het jaar pas duidelijk wat exact de gevolgen van het besluit zijn voor bijvoorbeeld de extra kosten voor eerstelijns verloskunde en de ambulancevoorzieningen.
Kunt u aangeven in hoeverre de afbouw van voorzieningen (concentratie van afdelingen) ook de maatschappelijke functie van zorg kan raken als kwaliteit niet het doorslaggevende argument is?
Zoals ik in antwoord op vraag 12 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 572) heb beschreven ben ik van mening dat een ziekenhuis een maatschappelijke functie in de regio heeft. Ik heb daarbij wel aangegeven dat de kwaliteit en bereikbaarheid van zorg mijns inziens leidend is. Naar mijn mening is kwaliteit van zorg, waaronder het hebben van voldoende kwalitatief personeel, in Meppel doorslaggevend geweest in de plannen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over zwangerschap en geboorte d.d. 13 december a.s.?
Ja
Executies in Iran |
|
Harry van Bommel , Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met de grote zorgen die Amnesty International heeft met betrekking tot executies in Iran, waaronder de zorgen die worden geuit in een recent bericht over vijf mensen voor wie executie op handen is?1 Wat kunt u mededelen over het lot van deze vijf ter dood veroordeelden?
Ja, daarmee ben ik bekend en ik deel de zorgen met betrekking tot executies in Iran. In het bericht van Amnesty International wordt één persoon met naam genoemd, de heer Gholamy. Hij is tegelijk met negen andere veroordeelden op 7 november jl. ter dood gebracht.
Hoeveel executies zijn er in Iran dit jaar reeds voltrokken? Kunt u aangeven hoe u aan dit getal bent gekomen? Kunt u bevestigen dat het officiële aantal executies dat door de Iraanse autoriteiten wordt opgegeven waarschijnlijk (ruim) minder is dan het werkelijke aantal executies? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Iraanse autoriteiten hebben tot nu toe voor dit jaar 262 executies bekendgemaakt. Volgens gegevens waarop de Nederlandse ambassade in Teheran zich baseert zijn in 2012 tot op heden 344 doodstrafvonnissen voltrokken. De Nederlandse ambassade houdt het aantal executies bij op basis van onafhankelijke binnenlandse en buitenlandse bronnen en deelt deze cijfers met partnerlanden. Het is niet uit te sluiten dat het werkelijke aantal executies hoger ligt.
Is het waar dat verreweg de meeste mensen in Iran vanwege drugsgerelateerde zaken worden geëxecuteerd? Voor welke andere delicten worden mensen in Iran geëxecuteerd? Worden mensen ook geëxecuteerd om politieke redenen?
Ja. Andere delicten waarvoor de doodstraf wordt opgelegd zijn onder meer verkrachting en moord. In enkele gevallen zijn mensen ter dood veroordeeld vanwege Moharebeh («strijd tegen God en zijn profeet»). Het valt niet uit te sluiten dat achter dit containerbegrip andere motieven – zoals politieke – schuilgaan.
Is het waar dat ook personen onder de 18 jaar worden geëxecuteerd in Iran?2
Voor zover bekend zijn er dit jaar geen minderjarigen ter dood gebracht. In 2010 en 2011 is dit wel een aantal keer gebeurd.
Het huidige wetboek van strafrecht bevat geen verbod op de doodstraf voor minderjarigen. De concept herziening van het wetboek van strafrecht verbiedt de doodstraf voor minderjarigen voor misdrijven waar de rechter discretionaire bevoegdheid heeft (zoals drugsgerelateerde zaken). Van dit verbod zijn uitgezonderd delicten waarop volgens de sharia de doodstraf staat, zoals verkrachting en moord.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat met betrekking tot executies momenteel sprake is van een «state killing spree» en dat veel mensen bovendien worden geëxecuteerd na oneerlijke processen? Indien neen, waarom niet? Indien ja, bent u bereid om bilateraal en in EU-verband protest aan te tekenen tegen de gang van zaken betreffende de vele executies in Iran en bent u bereid de Kamer op korte termijn te informeren over uw inspanningen? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens Nederlandse telling is ten opzichte van vorig jaar (436 executies) geen sprake van een sterke stijging in het aantal doodstrafopleggingen. In Iran vinden regelmatig schendingen van het recht op een eerlijk proces plaats.
Nederland is principieel tegen de doodstraf en draagt dit ondubbelzinnig uit. Zo heeft Nederland op 21 oktober jl. protest aangetekend bij de Iraanse ambassadeur in Den Haag tegen de dreigende executie van elf personen en de autoriteiten opgeroepen hiervan af te zien. Binnen de EU neemt Nederland regelmatig het initiatief tot EU-actie tegen oplegging van de doodstraf in Iran (onder meer in de vorm van gezamenlijke demarches en verklaringen van HV Ashton).
Het bericht dat er aanwijzingen zijn dat Nederlandse patiënten in het buitenland organen kopen en laten transplanteren |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Omvangrijk onderzoek naar illegale orgaanhandel»?1
Ik ben blij dat de Europese Commissie geld beschikbaar heeft gesteld voor dit internationale onderzoek en verheugd voor het Erasmus Medisch Centrum dat zij het onderzoek mogen uitvoeren.
Hoe herkent u het beeld dat er «steeds meer aanwijzingen zijn dat ook Nederlandse patiënten in het buitenland organen kopen en laten transplanteren»?
Het is mij bekend dat ook Nederlandse patiënten die wachten op een orgaan, soms naar het buitenland gaan voor een transplantatie. Of in die gevallen sprake is van orgaanhandel is lastig te beoordelen. Het is goed dat daar onderzoek naar wordt gedaan.
Zijn u concrete gevallen in Nederland bekend? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het en welke stappen zijn er genomen?
Mij is een concreet geval bekend uit 2007 van een patiënt die naar Pakistan is gereisd om zich daar te laten transplanteren. De kosten van deze transplantatie werden destijds nog vergoed uit hoofde van de Zorgverzekeringswet. Mijn ambtsvoorganger heeft hierop het besluit Zorgverzekeringen zodanig aangepast dat transplantaties buiten de EU alleen nog voor vergoeding in aanmerking komen wanneer sprake is van een bloedverwant, echtgenoot of geregistreerd partner.
Bent u bereid al tijdens de duur van het aangekondigde internationale onderzoek een analyse te maken van de Nederlandse situatie, en deze aan de Kamer te doen toekomen?
Naar aanleiding van het onderzoeksrapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel heb ik de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) gevraagd om met een voorstel te komen voor de wijze waarop op regelmatige basis een indicatie kan worden gegeven van de omvang van orgaanhandel in Nederland. Ik ben in afwachting van dat voorstel. Ik zal de Tweede Kamer te zijner tijd informeren over de gegevens die aan de hand van de door NTS voorgestelde methode zijn verzameld.
Hoe is het verbod op orgaanhandel op dit moment in Nederland en in Europa vormgegeven? Welke sancties staan hierop?
Orgaanhandel is in de Wet op de orgaandonatie strafbaar gesteld in artikel 32 en wordt bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de vierde categorie.
Bent u van mening dat er een verband bestaat tussen de aanwijzingen dat Nederlandse patiënten organen kopen, en de afwezigheid van een goed functionerend systeem van orgaandonatie? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik zie wel een verband tussen het tekort aan donororganen en de aanwijzing dat Nederlandse patiënten organen kopen.
Wat is uw opvatting over de uitlatingen van onderzoekers van het Rathenau-instituut en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, waarin zij wijzen op de noodzaak de huidige donatiepraktijk in Nederland aan te passen aan de nieuwe realiteit van orgaanhandel?2 Bent u bereid mogelijkheden hiertoe te verkennen?
Ik neem aan dat u met uw vraag doelt op het financieel stimuleren van donatie bij leven, bijvoorbeeld in de vorm van een vrijstelling van ziektekostenpremies. Los van het feit dat ik twijfels heb bij het effect van zo’n maatregel, is zo’n maatregelen juridisch ook niet mogelijk, omdat deze in strijd is met nationale en Europese wet- en regelgeving. Zowel de Wet op de orgaandonatie als Richtlijn 2010/53/EU inzake kwaliteits-en veiligheidsnormen voor menselijke organen bestemd voor transplantatie staan niet toe dat donoren een vergoeding ontvangen die meer bedraagt dan de kosten, inclusief inkomstenderving, die een rechtstreeks gevolg zijn van de verwijdering van het orgaan. Voor de vergoeding van kosten die een rechtstreeks gevolg zijn van de verwijdering van een orgaan, heb ik de subsidieregeling Donatie bij leven ingesteld.
Het bericht dat de gemeente Smallingerland opvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers wil betalen met geld dat bedoeld is voor mensen met een beperking |
|
Sietse Fritsma (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het voornemen van de gemeente Smallingerland om (in strijd met gemaakte afspraken) uitgeprocedeerde asielzoekers op te vangen?1
Ja.
Hoe gaat u deze ernstige ondermijning van het terugkeerbeleid voorkomen?
Het is nog niet duidelijk of en hoe de gemeente daadwerkelijk (nood)opvang gaat bieden aan deze mensen en op welke wijze een en ander gefinancierd gaat worden. Ik wil niet vooruitlopen op het besluit van de gemeente Smallingerland.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat genoemde gemeente deze opvang ook nog wil betalen met geld dat bedoeld is voor mensen met een beperking (Wmo- gelden)? Zo ja, hoe pakt u genoemde gemeente op deze misstand aan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat er geen cent belastinggeld, dat bedoeld is voor mensen met een beperking, naar vreemdelingen gaat die hier niet eens mogen zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. De gemeenten hebben beleidsvrijheid ten aanzien van hun eigen middelen.
Kunt u gemeenten als Smallingerland duidelijk maken dat het hier gaat om vreemdelingen waarbij (tot en met de onafhankelijke rechter) is vastgesteld dat ze geen gevaar lopen in het land van herkomst, daar (dus) naar terug moeten keren maar dit simpelweg weigeren? Zo nee, waarom niet?
Vreemdelingen die niet in aanmerking komen voor bescherming in Nederland, moeten voldoen aan hun vertrekplicht en Nederland verlaten. Vreemdelingen dragen zelf verantwoordelijkheid voor hun vertrek. Deze uitgangspunten van ons terugkeerbeleid ben ik niet bereid los te laten.
Vreemdelingen die terug willen, kunnen terug. Indien ze bereid zijn om terug te keren naar hun land van herkomst, kunnen ze ervoor kiezen om hierbij te worden gefaciliteerd door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) eventueel met inbegrip van onderdak in een vrijheidsbeperkende locatie. Deze vreemdelingen kunnen dus een situatie van illegaliteit of een verblijf in een (nood)opvang voorkomen of beëindigen, mits ze in woord en daad bereid zijn te werken aan het vertrek.
Het bieden van structurele(nood)opvang door gemeenten aan personen die niet langer rechtmatig in Nederland verblijven is dus onnodig en kan een goed functionerend terugkeerbeleid frustreren. Personen ten aanzien van wie besloten is dat zij terug moeten keren, wordt zo ten onrechte toch hoop op uiteindelijke toelating voorgehouden. De focus van deze mensen is dan niet gericht op daadwerkelijk vertrek.
De DT&V informeert gemeenten over de mogelijkheden voor individuele vreemdelingen om terug te keren naar de landen van herkomst (of een derde land). Aan gemeenten kan praktische hulp worden geboden en maatwerk voor de betroffen vreemdelingen kan worden voorgesteld. Ook met gemeente Smallingerland onderhoudt de DT&V regelmatig contact.
Kunt u bevorderen dat veel meer uitgeprocedeerde asielzoekers terugkeren naar het land van herkomst dan wel uitgezet worden, zodat het niet meer nodig is om gemeenten steeds aan te spreken op het (tegen de afspraken in) bieden van opvang? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet maakt zich sterk voor een actief en consequent terugkeerbeleid. Wie hier niet mag blijven moet vertrekken, bij voorkeur zelfstandig en indien noodzakelijk gedwongen. Uitgangspunt voor het huidige beleid zijn onder meer de maatregelen, genoemd in de brief «Terugkeer in het vreemdelingenbeleid» van
1 juli 20112. Door middel van de in deze brief genoemde en inmiddels grotendeels geïmplementeerde maatregelen zal Nederland, waar nodig met versteviging van het beleid en het opvoeren van de druk op de landen van herkomst, de terugkeer van die vreemdelingen die niet toegelaten zijn bevorderen.
Speelnatuur en groene schoolpleinen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u ook met veel plezier het RTL-nieuwsitem over de positieve effecten van groene schoolpleinen op de gezondheid van kinderen bekeken, waarin onder andere duidelijk werd dat pesten vermindert en kinderen zich beter kunnen concentreren na het speelkwartier?1
Wij hebben kennisgenomen van het RTL-nieuwsitem over groene schoolpleinen.
Onderschrijft u de positieve effecten van groene schoolpleinen en speelnatuur op de gezondheid van kinderen? Zo nee, waarom niet?
In onze brieven2 aan uw Tweede Kamer hebben wij het belang van bewegen voor jongeren onderschreven. De meeste kinderen en jongeren vinden spelen en bewegen leuk om te doen. Aangetoond is dat bewegen, naast een positieve invloed op gezondheid, een belangrijke bijdrage kan leveren aan de motorische, sociale en cognitieve ontwikkeling van kinderen. Dit kan leiden tot betere schoolprestaties en minder uitval. Groene schoolpleinen en speelnatuur bieden kinderen en jongeren de gelegenheid om te bewegen en te spelen. Of groene schoolpleinen effect hebben op de gezondheid en het gedrag van kinderen is thans onderwerp van onderzoek. Navraag leert dat het onderzoek nog loopt en dat er nog geen resultaten bekend zijn.
Deelt u de mening dat het een positieve ontwikkeling is dat steeds meer stenen schoolpleinen worden veranderd in groene speelpleinen en speelnatuur en dat initiatieven hiertoe moeten kunnen worden voortgezet? Zo nee, waarom niet?
De ontwikkeling, aanleg en de inrichting is een taak en verantwoordelijkheid van gemeenten. Dat geldt eveneens voor de transformatie van bestaande «stenen» schoolpleinen in groene speelplaatsen. Het latere onderhoud van bestaande schoolpleinen is een verantwoordelijkheid van de individuele schoolbesturen.
De inrichting, aanleg en onderhoud van speelnatuur ligt bij de gemeenten en eventueel particuliere initiatiefnemers. Het is hierbij van zelfsprekend dat de initiatiefnemend partijen in goed overleg kijken naar de wensen en behoefte van scholen en de buurt.
De rijksoverheid heeft geen directe verantwoordelijkheid ten aanzien van de inrichting van schoolpleinen en speelnatuur. Desalniettemin staan we positief tegenover deze ontwikkelingen. Wij waarderen de initiatieven die schoolbesturen, gemeenten en particuliere organisaties op dit terrein ontwikkelen. De ontwikkelingen in de regio Den Haag, die in het nieuwsitem aan de orde komen, geven tevens aan dat de rol van de Rijksoverheid niet per se noodzakelijk is voor de vergroening van speelpleinen.
Kunt u aangeven wat tot nu toe uw inzet is geweest om de aanleg en inrichting van groene schoolpleinen en natuurlijke speelplaatsen te bevorderen en wat uw verdere plannen daartoe zijn, mede gelet op de motie Ouwehand?2
Uw motie verzoekt ons de aanleg en/of inrichting van groene schoolpleinen en natuurlijke speelplaatsen te betrekken in de overleggen met gemeenten over een gezonde leefomgeving. In de gesprekken die met gemeenten plaatsvinden brengen wij dit onderwerp, daar waar gepast, ook aan de orde. Daarnaast ontwikkelt VWS initiatieven om scholen te stimuleren in te zetten op gezonde, groene en beweegvriendelijke schoolpleinen. Deze initiatieven komen uit de extra middelen uit het Lenteakkoord voor bestrijding van overgewicht bij kinderen4. In 2013 gaan we hiermee van start.
Het artikel “Het goud ligt er. Zeggen ze” |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Het goud ligt er. Zeggen ze»?1
Ja.
Op welke wereldwijde locaties denkt u dat het Nederlandse goud ligt? Kunt u een overzicht geven per locatie?
Naar aanleiding van deze vragen merk ik op dat de verantwoordelijkheid voor de opslag en het beheer van de goudvoorraad primair bij de Nederlandsche Bank (DNB) ligt. Desgevraagd heb ik van DNB de volgende informatie verkregen: Er wordt een locatiebeleid gevoerd waarbinnen het goud is opgeslagen in Amsterdam (11%), Londen (18%), New York (51%) en Ottawa (20%). De spreiding over meerdere locaties vergroot zowel de veiligheid van de opslag als de beschikbaarheid van de goudvoorraad. Ook is het opportuun om de goudvoorraad dicht bij grote internationale financiële centra te hebben, zoals in New York en Londen. Overigens zijn er in recente jaren geen goudtransacties verricht door DNB. De laatste goudverkoop vond plaats in 2008 en DNB is in datzelfde jaar gestopt met zowel het uitlenen van goud als met het handelen in goudswaps.
Welke goudtransacties, zoals bijvoorbeeld de aan- en verkoop van goud en goudswaps, hebben de afgelopen jaren plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is het nog steeds wenselijk beleid om het Nederlandse goud op diverse locaties te bewaren?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u helemaal zeker dat het goud ook echt op die locaties ligt? Bent u van plan om zelf (of middels een vertegenwoordiger) een kijkje te gaan nemen op de verschillende locaties waar het Nederlandse goud zich zou behoren te bevinden? Zo nee, waarom niet?
DNB heeft aangegeven ervoor te kiezen delen van de goudvoorraad in bewaring te geven bij drie centrale banken met een uitstekende staat van dienst, waarmee zij al decennialang een goede relatie heeft. Ook geeft DNB aan passende procedures voor de voorraadcontrole te hanteren. Zij ontvangt jaarlijks van alle bewaarders van het goud een overzicht van de voorraad. Daarnaast vraagt en ontvangt de interne accountantsdienst van DNB jaarlijks een verificatie van de interne accountantsdienst van de centrale banken waar het goud ligt opgeslagen. Nederland heeft, in tegenstelling tot Duitsland, meermalen goud verkocht en verplaatst in de afgelopen decennia. De afgifte van goud die in deze periode hiervoor nodig was is altijd probleemloos verlopen. Gezien de jaarlijkse controles en het feit dat de verkoop van goud in de praktijk altijd vlekkeloos is verlopen, zie ik geen aanleiding om de Rekenkamer in te schakelen. Overigens wordt in Duitsland niet de rekenkamer ingeschakeld maar gaat naar verwachting de Bundesbank op suggestie van de rekenkamer zelf de goudvoorraad fysiek controleren.
Bent u van plan om, naar Duits voorbeeld, de Rekenkamer bij de controle van de fysieke aanwezigheid van het goud in te schakelen?
Zie antwoord vraag 5.
Over welke mogelijkheden tot schadeloosstelling beschikt u of beschikt DNB indien het Nederlandse goud niet wordt aangetroffen?
Zie antwoord vraag 5.
De berichtgeving dat het gebruik van statische verkeersmodellen zou kunnen leiden tot verkeerde beleidskeuzes |
|
Attje Kuiken (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten: «Verkeerd gebruik verkeersmodellen kan leiden tot verkeerde beslissingen»1 en «Rekenfout kost miljoenen»?2
Ja.
In welk deel van de gevallen waarin u besluit tot milieumaatregelen baseert u dit besluit op de uitkomsten van statische verkeersmodellen?
Besluiten over milieumaatregelen kunnen onderdeel zijn van tracé- of wegaanpassingsbesluiten of kunnen volgen uit de programma’s SWUNG (naleving geluidplafonds) en NSL (lucht).
Besluiten over milieumaatregelen die onderdeel zijn van een tracé- of wegaanpassingsbesluit worden altijd gebaseerd op verkeersgegevens uit statische verkeersmodellen.
Besluiten over milieumaatregelen die volgen uit de programma’s SWUNG (naleving geluidplafonds) en NSL (lucht) worden grotendeels gebaseerd op verkeersgegevens uit statische verkeersmodellen en deels ook op de werkelijk waargenomen verkeersomvang (tellingen).
Beide programma’s kennen een jaarlijkse rapportage met een meerjarige vooruitblik naar de in de toekomst noodzakelijke milieumaatregelen. De hiervoor benodigde gegevens over de toekomstige verkeersomvang worden ontleend aan de uitkomsten van (statische) modellen. Elk jaar wordt op basis van de meest actuele gegevens opnieuw beoordeeld welke maatregelen nodig zijn.
Kunt u aangeven welke redenen ten grondslag liggen aan de overweging om in die gevallen geen dynamische modellen te gebruiken?
Dynamische modellen geven waardevolle informatie over de details van de verkeersafwikkeling. Dit type modellen wordt dan ook binnen IenM gebruikt voor het evalueren van verkeersmanagement- en benuttingmaatregelen en bij het vergelijken van opties voor het gedetailleerde wegontwerp.
Voor de afweging van geluidmaatregelen zijn dynamische modellen van minder belang. Voor het berekenen van de geluidbelasting is de snelheid bij vrije doorstroming bepalend, omdat de geluidbelasting in etmaalgemiddelden wordt uitgedrukt.
De mate van doorstroming is wel van enig belang voor de effecten op verkeersemissies en luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit vereist echter niet het detailinzicht dat een dynamisch model kan bieden. Daarvoor is omrekening nodig naar weekdaggemiddelde verkeersintensiteiten. De verschillen in tijd en plaats in de doorstroming en verkeersafwikkeling verspreid over een dag spelen daarin geen rol.
Kunt u aangeven in hoeveel van deze gevallen de statische modellen significant andere uitkomsten hadden op het vlak van verkeersintensiteit en NOx dan wat naderhand in werkelijkheid gemeten is? Welke conclusie trekt u daaruit? Als dit niet wordt gemeten, kunt u aangeven of meting in uw ogen toch meerwaarde kan hebben?
Metingen worden ingezet om de modellen te ijken. Dit geldt zowel voor de modellen die de verkeersomvang voorspellen als voor de modellen die de luchtkwaliteit berekenen.
Verkeersmodellen worden regelmatig geactualiseerd op basis van verkeerstellingen en mobiliteitsgedrag. Zo wordt ervoor gezorgd dat prognoses goed overeen blijven komen met de werkelijke verkeersintensiteiten.
Er zijn geen gegevens die een directe vergelijking tussen verkeersprognoses en metingen op wegvakniveau mogelijk maken en gezien het voorgaande is dit ook niet nodig.
Kunt u toelichten welk model accurater de werkelijkheid nabootst, het statische of het dynamische, welk model uw voorkeur heeft en in welke gevallen?
Het voorspellen van (de omvang van) een toekomstige verkeersstroom kan niet met een dynamisch model. Daarin is een statisch model dus accurater. Het nabootsen van details in de verkeersafwikkeling, op verschillende tijdstippen van de dag, is het sterke punt van dynamische modellen. Daarin zijn dynamische modellen dus accurater.
Beide typen modellen worden door IenM gebruikt. Statische modellen hebben de voorkeur wanneer gegevens nodig zijn over de verkeersomvang in de toekomst. Dynamische modellen worden ingezet wanneer detailinformatie nodig is over de verkeersdoorstroming, zoals bij vraagstukken over verkeersmanagement, benutting en wegontwerp. Overigens maken dynamische modellen gebruik van gegevens uit statische modellen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de behandeling van de begrotingsstaten van Infrastructuur en Milieu?
Ja.
Het hoge aantal sterfgevallen in het Ruwaard van Putten ziekenhuis in Spijkenisse |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ziekenhuis onder verscherpt toezicht»?1
De situatie bij het ziekenhuis vind ik zorgelijk. Het is dan ook een goede zaak dat de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft ingegrepen. Op dit moment gaat het om vier belangrijke stappen. Afhankelijk van de bevindingen in de verschillende lopende onderzoeken, sluit ik vervolgstappen niet uit (zie ook mijn antwoord op vraag 6). De reeds ondernomen vier stappen zijn:
Zie voorts de door mij aan de Tweede Kamer gezonden stand van zaken brief over het Ruwaard van Putten ziekenhuis dd. 4 december jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 35). Hieraan kan ik thans toevoegen dat met toestemming van de IGZ, onder de regie van de maatschap cardiologie van het Maasstad ziekenhuis, de polikliniek cardiologie met ingang van 17 december jl. gefaseerd opengaat. Het aantal polikliniek spreekuren zal binnen enkele weken weer geleidelijk worden uitgebreid. De verpleegafdeling blijft voorlopig gesloten. Aanvullend informeer ik u bij deze over het besluit van de Inspecteur-generaal van de IGZ om een buitengewoon inspecteur te benoemen, tenminste voor de duur van het verscherpt toezicht.
Waarom wordt het hoge aantal sterfgevallen nu pas bekend, terwijl het in 2010 speelde?
Conform de afspraken tussen mijn ministerie, de IGZ, de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU) hebben de meeste ziekenhuizen hun zogenaamde «Hospital Standardized Mortality Ratio» (HSMR) gegevens op 20 december 2011 via de website van de NVZ/NFU openbaar gemaakt. Het Ruwaard van Putten ziekenhuis was één van de weinige ziekenhuizen die deze gegevens toen niet openbaar heeft gemaakt. Het ging hier om de sterftecijfers over het jaar 2010. Dit is niet verplicht.
Voor de goede orde: een verhoogde HSMR is een indicator waar onderzoek naar moet worden gedaan als die afwijkend is, maar het is geen uitslag. De HSMR is als het ware het verzamelcijfer van onderliggende SMR’s (Standardized Mortality Ratio).
Aangezien binnen de HSMR de SMR’s voor hartfalen en hartinfarct van het Ruwaard van Putten ziekenhuis sterk verhoogd waren, heeft de Raad van Bestuur (RvB) van het ziekenhuis begin 2012 bureau Medirede opdracht gegeven hier onderzoek naar te doen. De inspectie heeft hierover op 11 juni 2012 gesproken met de RvB. Het ziekenhuis deed daarbij de toezegging dat de IGZ het onderzoek na afronding zou ontvangen. Uit recent inspectieonderzoek is gebleken dat het rapport op 30 oktober jl. aan de RvB is aangeboden. Ten tijde van het aanbieden van het rapport vond net een bestuurswisseling plaats. De nieuwe interim- voorzitter van de RvB heeft direct na kennisname van het rapport (in het weekend van 10 en 11 november jl.) op maandag 12 november jl. de Raad van Toezicht (RvT) geïnformeerd en het rapport diezelfde dag aan de inspectie overhandigd.
Welke afdelingen en personen zijn hierbij betrokken?
Het gaat om de afdeling cardiologie, om vier cardiologen en een arts assistent niet in opleiding.
Hoe verloopt de communicatie naar de patiënten?
De communicatie naar patiënten krijgt op verschillende manieren vorm. Zowel actief als passief en zowel mondeling, schriftelijk als via de website (www.rvp.nl). Zie ook mijn antwoord op vraag 5. Veel patiënten hebben vragen over de ontstane situatie in het ziekenhuis. Inmiddels heeft het ziekenhuis de belangrijkste vragen en antwoorden op haar website geplaatste zodat iedereen daar kennis van kan nemen (zie: www.rpz.nl/nieuws/vragen-over-cardiologie-4 ). Ook kunnen patiënten en familieleden met vragen telefonisch contact opnemen via het informatienummer 0181–658645.
Zijn de nabestaanden van de overledenen op de hoogte gesteld?
Het ziekenhuis doet er op dit moment alles aan om met de nabestaanden in contact te komen en zo spoedig mogelijk met hen in gesprek te gaan. Om dit proces optimaal te laten verlopen en zekerheid te hebben dat met deskundigheid over de verschillende situaties kan worden gesproken is een extern cardioloog als voorzitter van de projectgroep aangetrokken.
Ten aanzien van het inventarisatieproces onderzoekt het ziekenhuis op dit moment om welke patiënten het precies gaat en roept in dat kader ook familieleden van overleden patiënten actief op om te reageren naar de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis. Ook kunnen nabestaanden via internet het klachtenformulier invullen en een klacht indienen.
De IGZ spreekt in samenwerking met Zorgbelang in de eerste helft van januari 2013 met meer dan 30 personen die bij de inspectie een melding hebben gedaan over de kwaliteit van zorg en/of patiëntveiligheid bij het Ruwaard van Putten Ziekenhuis.
Wanneer komt de Inspectie voor de Gezondheidszorg met de eerste resultaten van het onderzoek?
De IGZ onderzoekt of patiënten van de betrokken artsen de zorg hebben gekregen die zij op basis van de professionele standaard hadden moeten krijgen dan wel waar de betrokken artsen niet conform de veldnormen, richtlijnen of vigerende wetgeving hebben gehandeld met als gevolg dat onverantwoorde zorg is geboden. Wanneer de IGZ met de eerste onderzoeksresultaten komt is nu nog niet te zeggen. Dit is immers mede afhankelijk van het verloop van het onderzoek. Wanneer de IGZ mogelijk strafrechtelijke feiten tegenkomt in het onderzoek dan meldt de inspectie dit terstond aan het Openbaar Ministerie (OM).
Daarnaast laat het ziekenhuis zelf onderzoek uitvoeren onder leiding van Prof. dr. S.A. (Sven) Danner. Het gaat hierbij om een onderzoek naar ongeveer achthonderd patiëntendossiers. Indien tijdens het dossieronderzoek door professor Danner in een van de dossiers ernstige feiten worden aangetroffen, wordt de inspectie onverwijld geïnformeerd.