Doodstraffen opgelegd in Egypte |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de aan Egyptenaren en een Amerikaan opgelegde doodstraf voor hun betrokkenheid bij het maken van een film?1
Ja.
Is het u bekend dat in 2011 in Egypte 123 maal de doodstraf is uitgesproken?
Ja. Amnesty International registreerde minimaal 123 gerechtelijke uitspraken en één uitvoering van de doodstraf in Egypte in 2011. Experts geven aan dat ten minste de helft van dergelijke uitspraken in cassatie wordt omgezet in een minder zware straf.
Deelt u de mening dat de doodstraf een achterlijke en barbaarse straf is?
Nederland is principieel tegen de doodstraf en draagt dit ondubbelzinnig uit. Een tiental EU-lidstaten, waaronder Nederland, voerde op 14 oktober jl. bij de autoriteiten een demarche uit tegen het voortbestaan van de doodstraf in Egypte.
Deelt u de mening dat het opleggen van de doodstraf in dit geval tot doel heeft de vrijheid van meningsuiting ernstig aan te tasten?
Een Egyptische rechtbank heeft in eerste aanleg en in absentia van de verdachten de doodstraf uitgesproken tegen een aantal personen dat betrokken zou zijn bij de film Innocence of Muslims. Ik acht het een ernstige zaak dat wordt aangestuurd op de doodstraf in een zaak waar de vrijheid van meningsuiting in het geding is. Nederland roept Egypte op internationale verplichtingen inzake vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst en levensovertuiging te handhaven.
Vindt u ook dat het onmogelijk is om met dit Egypte vooruit te komen bij het borgen van de mensenrechten?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u de Egyptische ambassadeur uitwijzen en de Nederlandse ambassadeur in Egypte terugroepen voor overleg?
Dat is niet aan de orde. Ik verwijs naar Nederlandse acties als genoemd in het antwoord op vragen 3, 4 en 5.
De Iraanse gevangene Nasrin Sotoudeh |
|
Harry van Bommel , Désirée Bonis (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met stand van zaken rondom de Iraanse gewetensgevangene Nasrin Sotoudeh, die onlangs de Sacharovprijs won en al sinds 17 oktober in hongerstaking is?1
Ik ben ervan op de hoogte dat Nasrin Sotoudeh in de Iraanse Evin gevangenis wordt vastgehouden en sinds 17 oktober in hongerstaking is, als protest tegen de beperkingen die aan haar familie door de Iraanse autoriteiten worden opgelegd. Volgens haar advocaat heeft Nasrin Sotoudeh op 4 december jl. na 49 dagen haar hongerstaking beëindigd, nadat de Iraanse autoriteiten het reisverbod, dat haar dochter was opgelegd, hebben opgeheven.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat Nasrin Sotoudeh een gewetensgevangene is en per direct vrijgelaten zou moeten worden? Indien neen, waarom niet?
Nederland en de EU delen het standpunt dat alle gewetensgevangenen met onmiddelijke ingang vrijgelaten moeten worden. De EU heeft bij de Iraanse autoriteiten – mede op Nederlands initiatief – herhaaldelijk aangedrongen op onmiddellijke vrijlating van mevrouw Sotoudeh.
Kunt u bevestigen dat het Nasrin Sotoudeh ernstig bemoeilijkt wordt om familie te ontvangen en dat de advocaat van de gevangene wordt tegengewerkt? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Mevrouw Sotoudeh heeft sinds haar hongerstaking enkele malen haar familie mogen ontvangen. Volgens haar advocaat wordt het mevrouw Sotoudeh inderdaad bemoeilijkt om haar familie te zien. Inmiddels heeft een delegatie van het Iraanse parlement aangegeven (de rechtmatigheid van) haar zaak te zullen onderzoeken.
Wat is u bekend over de medische toestand van de Iraanse gewetensgevangene Nasrin Sotoudeh? Krijgt zij voldoende medische zorg?
Op basis van uitlatingen van de echtgenoot van mevrouw Sotoudeh (die haar afgelopen weekend heeft bezocht) zou zij dagelijks de gevangeniskliniek bezoeken. Over haar precieze gezondheidssituatie noch over het niveau van de medische zorg in de gevangenis heb ik informatie.
Kunt u aangeven hoeveel gewetensgevangenen er momenteel gevangen zitten in Iran?
Het is niet mogelijk op deze vraag een betrouwbaar antwoord te geven. Naar schatting van internationale NGO’s tellen Iraanse gevangenissen enkele honderden gewetensgevangenen.
Bent u bereid, bilateraal en in EU-verband, bij de Iraanse autoriteiten aan te dringen op directe en onvoorwaardelijke vrijlating van Nasrin Sotoudeh en andere gewetensgevangenen en daarnaast op het stopzetten van alle onrechtmatige beperkingen die nu voor Nasrin Sotoudeh gelden op het zien van haar familie en haar advocaat? Indien neen, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2. De EU heeft hier langs verschillende wegen op aangedrongen. De EU Hoge Vertegenwoordiger heeft mondeling haar grote zorgen over de zaak van Nasrin Sotoudeh geuit. Verder heeft de EU recentelijk een demarche uitgevoerd in Teheran en is de Iraanse ambassadeur bij de EU in Brussel ontboden, waarbij is aangedrongen op onmiddellijke vrijlating van mevrouw Sotoudeh en andere mensenrechtenadvocaten. De Nederlandse ambassade volgt de zaak van Nasrin Sotoudeh aandachtig en EU partners ter plaatse staan in nauw contact met elkaar over haar zaak.
De mogelijk onveilige situatie in het Ruwaard van Putten Ziekenhuis |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de TV- uitzending van 23 november 2012, waarbij opnieuw aandacht wordt besteed aan mogelijke onveilige situaties in het Ruwaard van Putten Ziekenhuis in Spijkenisse?1
De situatie bij het ziekenhuis vind ik zorgelijk. Het is dan ook een goede zaak dat de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft ingegrepen. Op dit moment gaat het om vier belangrijke stappen. Afhankelijk van de bevindingen in de verschillende lopende onderzoeken, sluit ik vervolgstappen niet uit. De reeds ondernomen vier stappen zijn:
Zie voorts de door mij aan de Tweede Kamer gezonden stand van zaken brief over het Ruwaard van Putten ziekenhuis dd. 4 december jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 35). Hieraan kan ik thans toevoegen dat met toestemming van de IGZ, onder de regie van de maatschap cardiologie van het Maasstad ziekenhuis, de polikliniek cardiologie met ingang van 17 december jl. gefaseerd opengaat. Het aantal polikliniek spreekuren zal binnen enkele weken weer geleidelijk worden uitgebreid. De verpleegafdeling blijft voorlopig gesloten. Aanvullend informeer ik u bij deze over het besluit van de Inspecteur-generaal van de IGZ om een buitengewoon inspecteur te benoemen, tenminste voor de duur van het verscherpt toezicht.
Hoe beoordeelt u het optreden van de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie die uw uitspraak dat het veilig is omdat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) afdelingen heeft «dichtgegooid» bekritiseert en stelt dat de eerste vraag die beantwoord moet worden is «of het hier veilig is»?
Het Ruwaard van Putten ziekenhuis staat sinds 15 november jl. in zijn geheel onder verscherpt toezicht van de IGZ. Daarbij onderzoekt de IGZ ook de patiëntveiligheid op andere afdelingen dan de per 22 november jl. gesloten hartafdeling. Wanneer bevindingen van dit onderzoek daartoe aanleiding geven, kan de IGZ besluiten aanvullende maatregelen te nemen.
Waarom heeft de Inspectie niet onmiddellijk ingegrepen toen op 26 september jl. bij een onaangekondigd bezoek duidelijk werd dat cardiologen 30 minuten moeten reizen voordat ze in noodsituaties het ziekenhuis konden bereiken, en hartinfarcten niet door cardiologen persoonlijk werden gediagnosticeerd en behandeld? Waarom zijn zij pas op 14 november jl. onder verscherpt toezicht gesteld?2
Tijdens dit inspectiebezoek bleek dat de cardiologen conform de norm van de Nederlandse Vereniging Voor Cardiologie (NVVC) tijdens reguliere werktijden in het ziekenhuis aanwezig en/of oproepbaar waren tijdens avond- nacht- en weekenddiensten. Deze constatering was als zodanig dan ook geen reden voor de inspectie om verscherpt toezicht in te stellen. Ten aanzien van de reden voor de inspectie om verscherpt toezicht in te stellen verwijs ik u naar mij antwoord op vraag 1.
Kan op dit moment de veiligheid van alle mensen die het Ruwaard van Putten Ziekenhuis bezoeken, ook op andere afdelingen dan cardiologie, worden gegarandeerd, gezien ook de vele klachten die de Stichting Hartpatiënten Nederland krijgen?3 Zo ja, wilt u toelichten op basis waarvan u deze conclusie trekt?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Heeft de inspectie, voordat ze de diverse cardiologische afdelingen van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis sloot, voldoende rekening gehouden met de consequentie voor het ambulancevervoer en de opvang in andere ziekenhuizen?
Ja. Dat is ook de reden geweest om voor de eerste dag een opnamestop in te stellen en pas de volgende dag de overplaatsing te laten regelen. De continuïteit van de zorg voor cardiologiepatiënten van het Ruwaard van Putten ziekenhuis wordt gewaarborgd in nauwe samenwerking met andere ziekenhuizen in de regio. Wanneer iemand in de regio van het Ruwaard van Putten ziekenhuis hartproblemen krijgt dan maakt de Meldkamer Ambulancezorg de afweging of een deze persoon rechtstreeks naar het Maasstad Ziekenhuis wordt gebracht of toch eerst gestabiliseerd dient te worden in het Ruwaard van Putten ziekenhuis om vervolgens naar het Maasstad Ziekenhuis te worden gebracht. Het Ruwaard van Putten ziekenhuis heeft voor dat laatste een Spoed Interventie Team beschikbaar en er is 24x7 een anesthesioloog in huis. Bij acute hartproblemen is overdag een cardioloog van het Maasstad Ziekenhuis in het Ruwaard van Putten ziekenhuis aanwezig en ’s avonds, ’s nachts en in het weekend oproepbaar. Hierdoor vallen de ambulancetijden binnen de geldende 45 minutennorm.
Hieraan kan ik thans toevoegen dat met toestemming van de IGZ, onder de regie van de maatschap cardiologie van het Maasstad ziekenhuis, de polikliniek cardiologie met ingang van 17 december jl. gefaseerd opengaat. Het aantal polikliniek spreekuren zal binnen enkele weken weer geleidelijk worden uitgebreid. De verpleegafdeling blijft voorlopig gesloten.
Wat gaat u doen om de wachttijden voor patiënten die met een ambulance vervoerd moeten worden acceptabel te houden en te zorgen dat ook de spoedritten niet in het gedrang komen?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Wanneer komt er duidelijkheid over de situatie van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis, zodat de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond tijdig kan anticiperen, mochten er nog meer afdelingen van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis gesloten worden?
Zie mijn antwoorden op de vragen 2 t/m 6.
Wilt u deze vragen, alsmede de eerdere door ons gestelde vragen, zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja. Zie in dit verband de door mij aan de Tweede Kamer gezonden stand van zaken brief over het Ruwaard van Putten ziekenhuis dd. 4 december jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 35).
De berichtgeving dat de Egyptische president Morsi meer macht naar zich toe heeft getrokken |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met hert bericht «Egypt President Mursi defends new powers amid protests» van BBC news?1
Ja.
Deelt u de mening dat de nieuwe bevoegdheden, waar direct protest tegen ontstond in eigen land en volgens welke de rechterlijke macht de beslissingen van de president niet mag herroepen, verder gaan dan binnen een rechtstaat wenselijk is?
President Morsi heeft op 8 december jl. een nieuw decreet uitgevaardigd waardoor de rechterlijke macht zijn besluiten weer kan toetsen. Nederland roept de Egyptische autoriteiten op de werking van de rechtsstaat te garanderen en in onderlinge dialoog tot een oplossing te komen.
Hoe beoordeelt u de stap van president Morsi in het licht van de Europese «less for less and more for more» benadering en hebben deze stappen volgens u gevolgen voor de hulpgelden die Egypte ontvangt?
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 10 december 2012 heeft de EU zijn zorg uitgesproken over de aanhoudende onrust in Egypte. Zoals besproken tijdens het Algemeen Overleg van 29 november jl. ter voorbereiding van deze Raad, overweegt de Europese Commissie op dit moment niet om EU-hulpgelden voor Egypte aan te passen. De Raad deelt deze visie. Het is van belang dat gematigde krachten die zich inzetten voor opbouw van democratie en rechtsstaat en voor respect voor mensenrechten vanuit de EU worden ondersteund. In datzelfde licht heeft Nederland eerder ook besloten tot het activeren van overheidssamenwerking binnen het Matra-Zuid-programma, gericht op versterking van de rechtsstaat en goed bestuur. Tot slot wordt het transitieproces in Egypte voortdurend gemonitord.
Bent u bereid om in Europees verband aan te sturen op een veroordeling van de stappen van president Morsi?
De moord op een door Nederland afgewezen Servische asielzoeker na terugkeer in het land van herkomst |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Afgewezen asielzoeker vermoord»?1
Tijdens de begrotingsbehandeling van 28 en 29 november jl. heb ik met uw Kamer stilgestaan bij de tragische gebeurtenis van de moord op een Serviër van wie eerder het asielverzoek was afgewezen. Zoals ik tijdens de begrotingsbehandeling heb opgemerkt, ben ik terughoudend met het verstrekken van informatie over een individuele zaak.
Op 27 november jl. heb ik u geschreven dat alles afwegend, de asielaanvraag van de heer Kosanovic zorgvuldig is beoordeeld op basis van de informatie die hij zelf heeft verstrekt en op basis van de informatie die op dat moment bekend was over Servië. Het besluit van de IND is getoetst door de Rechtbank ‘s-Gravenhage, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch en de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State en beide instanties hebben het besluit van IND bevestigd.
Nader onderzoek laten verrichten naar (de toedracht van) de gebeurtenissen in Servië, zal geen informatie kunnen opleveren, die relevant is voor het beoordelen van de zorgvuldigheid van de beslissing van de IND. Het besluit van de IND is immers genomen op basis van de toen bekende informatie. Er kunnen zich na de terugkeer naar Servië nieuwe omstandigheden hebben voorgedaan die invloed hebben op de situatie van de individuele vreemdeling. Deze omstandigheden konden vanzelfsprekend niet worden betrokken bij het asielverzoek, omdat ze zich pas daarna hebben voorgedaan en kunnen, als gezegd, dan ook niet de zorgvuldigheid van de genomen beslissing in twijfel trekken. Alleen al het tijdsverloop van ruim anderhalf jaar in deze individuele zaak tussen de terugkeer en de moord, maakt uitspraken over een direct verband tussen het besluit van de IND en de gebeurtenissen nadien in Servië, suggestief en laat allerminst toe om enig causaal verband te leggen. Sterker nog: achteraf monitoren voegt niets toe.
In de berichtgeving over deze zaak wordt sterk de nadruk gelegd op het feit dat de betrokken vreemdeling de broer is van een belangrijke getuige van het Joegoslavië Tribunaal. De vraag die daarbij rijst, is of dit feit doorslaggevend had moeten zijn voor het verlenen van bescherming. Ook deze informatie is zorgvuldig meegewogen in de beoordeling van alle toen bekende feiten, maar vormde geen aanleiding om tot asielverlening over te gaan.
Ik ben bereid om voor contact tussen overheidsinstanties verantwoordelijk voor de asielprocedure en beschermingsprogramma’s voor getuigen bij internationale tribunalen, aanvullende procedurele waarborgen op te nemen bij de asielprocedure. Ik zal uw Kamer over de uitkomst hiervan berichten.
Bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie op 29 november 2012 heeft het lid Gesthuizen (SP) een motie ingediend waarin gevraagd wordt om een uitgebreid onderzoek naar de exacte gang van zaken rond de besluitvorming in deze zaak alsmede de nadere omstandigheden die hebben geleid tot de dood van de heer Kosanovic. Deze motie is door de indiener vervolgens aangehouden in afwachting van onderhavige beantwoording.
Wat is uw reactie op deze zaak die door het radioprogramma Argos is uitgezocht?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat deze vermoorde Serviër de broer is van een belangrijke getuige van het Joegoslaviëtribunaal? Klopt het dat hij in 2005 vanwege bedreigingen en mishandelingen in zijn thuisland, asiel in Nederland heeft gevraagd? Kunt u inzicht geven in de gronden die hebben geleid tot de afwijzing van zijn asielaanvraag?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is hij, gezien de bedreigingen en mishandelingen, niet als vluchteling aangemerkt? Waarom is aan hem, gezien deze feiten, geen bescherming verleend omdat hij bij terugkeer naar Servië een reëel risico zou lopen op foltering/onmenselijke behandeling (artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens)? Heeft dit te maken met het feit dat de bedreigingen en mishandelingen vooral van particuliere aard waren? Is bij het besluit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) betrokken hoe ernstig en risicovol die mishandelingen en bedreigingen waren en in welke mate de overheid/politie in Servië hem feitelijk bescherming bood daartegen? Deelt u de mening dat, als van die bescherming onvoldoende te verwachten zou zijn, hij asiel in Nederland had moeten krijgen? Wat zijn uw algemene beleid en toetsstenen hieromtrent precies?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar wat er in deze zaak precies is gebeurd, vanaf het moment van binnenkomst in Nederland tot en met het moment van terugkeer naar Servië? Kunt u de Kamer over de resultaten daarvan informeren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe schat u op dit moment het handelen van de IND in deze zaak in, mede de zeer trieste afloop van deze zaak kennende?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe bent u in deze zaak op de hoogte geraakt van de moord op deze afgewezen asielzoeker? Heeft u hierop nog actie ondernomen richting de nabestaanden en/of mogelijke familieleden van deze asielzoeker in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Is door de man na zijn onherroepelijke afwijzing van zijn asielverzoek nog een opvolgende asielaanvraag in Nederland gedaan? Zo ja, wat was daarvan de uitkomst en wat waren daarbij de overwegingen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak komt het voor dat afgewezen en teruggekeerde asielzoekers in het land van herkomst alsnog vervolgd, gemarteld of gedood worden? Bestaat er enig instrument van monitoring van de Nederlandse overheid als asielzoekers worden uitgezet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de vooruitgang van patiëntveiligheid in ziekenhuizen traag gaat |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de publicatie over het VMS veiligheidsprogramma?1
Ja.
Onderschrijft u de veronderstelling dat de vooruitgang van patiëntveiligheid in ziekenhuizen «frustrerend traag» gaat? Zo ja, wat is hier de oorzaak van? Zo nee, welke vooruitgang is de afgelopen jaren geboekt op het gebied van patiëntveiligheid?
Volgens het artikel gaat de vooruitgang van patiëntveiligheid wereldwijd «frustrerend traag». Als de schrijvers hiermee «frustrerend» bedoelen dat de vooruitgang trager vordert dan zij zouden wensen, dan onderschrijf ik die uitspraak. Er is veel werk verzet, de kennis over patiëntveiligheid is toegenomen en er zijn veel materialen en interventies ontwikkeld, maar we zijn er nog lang niet. De aandacht voor patiëntveiligheid en kwaliteit van zorg is de afgelopen jaren sterk toegenomen, maar veilig werken is over het algemeen onvoldoende verankerd in de primaire zorgprocessen. Ook moet patiëntveiligheid bijvoorbeeld beter worden geborgd in de opleidingen van zorgverleners. In mijn brief van 26 november 2012 (brief kenmerk CZ3140961) aan uw Kamer heb ik u geïnformeerd over de voortgang op het gebied van patiëntveiligheid in de Nederlandse ziekenhuizen en heb ik een overzicht gegeven van de resultaten van het VMS veiligheidsprogramma. Ik verwijs u naar deze brief.
Wat zijn de redenen dat de doelstelling van het veiligheidsmanagementsysteem (VMS)-programma, halvering van vermijdbare sterfte, tot op heden niet is gehaald?
De halvering van vermijdbare sterfte is één van de doelstellingen van het VMS veiligheidsprogramma (2008–2012). Het is nu nog te vroeg om te concluderen dat deze doelstelling niet is gehaald, maar de cijfers van de laatste meting stemmen niet optimistisch. Op dit moment voert het EMGO/NIVEL een dossieronderzoek uit naar de vraag hoe het staat met deze doelstelling. De resultaten van dat onderzoek verwacht ik in november van dit jaar. Ik zal u te zijner tijd informeren over de uitkomsten en mijn reactie daarop.
Hoe verklaart u de veronderstelling dat er te weinig bewezen effectieve veiligheidsinterventies zijn? Welke bijdrage kunt u leveren om te komen tot voldoende betrouwbare meetinstrumenten, zodat de effectiviteit van veiligheidsinterventies in de toekomst wel meetbaar is?
Ik heb kennis genomen van de stelling van de schrijvers en kan deze niet op zijn merites beoordelen. De schrijvers van het artikel noemen zelf diverse redenen waarom zij van mening zijn dat het bijzonder ingewikkeld is om de effecten van veiligheidsinterventies te meten. Een van de redenen die zij noemen is dat er lokale verschillen bestaan in uitvoering van de interventies door zorgverleners. Volgens het aangehaalde artikel gaat het vooral om een wetenschappelijk en methodologisch probleem.
Wat vindt u van de bewering in het artikel dat de zwakke wetenschappelijke onderbouwing van veiligheidsinterventies, en de beperkte zichtbaarheid op de vooruitgang van patiëntveiligheid de veranderbereidheid van zorgverleners en het draagvlak voor het veiligheidsprogramma beïnvloedt?
Deze bewering kan ik niet staven. Wel is mij bekend dat het stimuleren van de veranderbereidheid en het vergroten van draagvlak voor het veiliger werken behoren tot de belangrijke uitdagingen waar het zorgveld de komende tijd voor staat omdat het randvoorwaarden zijn om de zorg ook echt veiliger te maken. Maar er zijn ook andere voorwaarden zoals een goed risicomanagement en goede communicatie.
Deelt u de opvatting dat factoren als een te sterk opgelegde «top-down»- implementatie door de Raad van Bestuur het invoeren van vele interventies tegelijk, en een gebrek aan leiderschap en samenwerking tussen afdelingen, de implementatie belemmert? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Uit uitspraken van veiligheidsdeskundigen en uit artikelen en publicaties over patiëntveiligheid valt inderdaad af te leiden dat teamgeest, samenwerking op de werkvloer en leiderschap belangrijke randvoorwaarden zijn voor het implementeren en vergroten van veiligheid. Ik verwacht dat het ZonMw programma «Veiligheid in de zorg» (2009–2014) inzicht zal geven in de kansen en belemmeringen (de do’s en de dont’s) voor de Raden van bestuur als het gaat om het scheppen van randvoorwaarden binnen de eigen organisatie voor meer veiligheid. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 5.
Hoe zorgt u er in de toekomst voor dat ziekenhuizen kunnen aantonen waar investeringen op het gebied van veiligheid toe leiden?
Ziekenhuizen en hun brancheorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor de verantwoording van de investeringen in hun instellingen op het gebied van veiligheid. Het ministerie van VWS eist altijd en zonder uitzondering een afdoende verantwoording van de middelen die zijn en worden geïnvesteerd in projecten. Dat geldt onverkort ook voor projecten op het gebied van kwaliteit en veiligheid.
Hoe kunt u eraan bijdragen om kennis te vergroten over welke interventies kosteneffectief zijn, en welke strategieën nodig zijn om interventies succesvol te implementeren?
Het ZonMw programma «Veiligheid in de zorg» loopt tot en met 2014 en focust ondermeer op implementatieonderzoek, waarbij het accent ligt op implementatiekennis voor het management en het bestuur van de zorgorganisatie wil men zijn verantwoordelijkheid kunnen nemen voor de veiligheid in de instelling.
Ten aanzien van het delen van bestaande kennis en ervaringen heeft ZonMw in samenwerking met het CBO een database ontwikkeld waarin meer dan 130 projecten op het gebied van patiëntveiligheid uit alle zorgsectoren zijn samengebracht. Hiermee is de kennis over patiëntveiligheid makkelijker vindbaar voor toepassing in de praktijk. ZonMw houdt de database de komende jaren actueel. Ik verwijs u ook naar het antwoord op vraag 4 en 6.
Wat gaat u doen om een vervolg te geven aan het VMS-programma na 2012, zodat patiëntveiligheid verbeterd wordt? Hoe zorgt u ervoor dat de technologische mogelijkheden voor automatische gegevensverzameling voor patiëntveiligheid, zoals bijvoorbeeld de TU Delft in samenwerking met het bedrijfsleven ontwikkelt, kunnen worden geborgd in de opvolging van het programma?2
Het VMS veiligheidsprogramma is officieel afgelopen, maar de activiteiten lopen nog door tot 1 mei 2013. Er is nog ca. € 1 mln. uit de programmagelden beschikbaar voor activiteiten in 2013. Dat neemt niet weg dat patiëntveiligheid de komende jaren nog verder moet worden verbeterd. Daarom heeft de sector beloofd om zich in elk geval in 2013 en 2014 op basis van een veiligheidsagenda 2012–2015 te blijven inspannen om alle doelstellingen te halen. Deze agenda wordt nog uitgewerkt. De basis voor deze plannen ligt in de twee hoofdlijnen akkoorden die lopen tot 2015. Patiëntveiligheid is expliciet onderdeel van deze akkoorden. De sector gaat dus voort op de ingeslagen weg om veiligheid te bevorderen. Dat vind ik van groot belang want het veld is in deze ook primair aan zet.
Technologische innovaties kunnen bijdragen aan kwaliteit en patiëntveiligheid maar er kunnen ook risico’s kleven aan de introductie en toepassing van medische technologie. De initiatieven die de TU Delft neemt om te kijken hoe technologie op verantwoorde wijze ingezet kan worden ten behoeve van patiëntveiligheid en het verminderen van schade bijvoorbeeld in het operatieve proces vind ik waardevol. Ik ga ervan uit dat de TU Delft toepassingen ontwikkelt samen met de beoogde gebruikers zoals professionals, ziekenhuizen en andere zorginstellingen, brancheorganisaties en zorgverzekeraars. Zij zijn de partijen die aan zet zijn bij de invulling van het vervolg van het VMS veiligheidsprogramma.
Hoe oordeelt u over dergelijke technologische innovaties zoals het patiëntvolgsysteem of het systeem dat de aanwezigheid en onderhoudsstatus van apparatuur op de operatiekamer signaleert? Welke bijdrage leveren dergelijke technologische innovaties aan het vergroten van de patiëntveiligheid?
Technologische innovaties kunnen bijdragen aan kwaliteit en patiëntveiligheid. Tegelijkertijd kunnen er risico’s zitten aan de introductie en toepassing van medische technologie. Met een brief van 22 december 2011 (brief kenmerk GMT/MVG-3096243 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de ontwikkelingen en de voortgang op het gebied van de veilige toepassing van medische technologie. Ik verwijs u ook naar mijn antwoord op vraag 9.
Het recht van ieder kind op natuur |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Co Verdaas (PvdA) |
|
Was u ook zo verheugd dat de koepel van meer dan 1 200 natuurorganisaties en 200 overheidsorganisatiesop op het congres van de International Union for the Conservation of Nature (IUCN) afgelopen september een bindende motie heeft aangenomen die het recht van ieder kind op contact met de natuur en op een schoon leefmilieu erkent?1
Ja, tenslotte komt het initiatief voort uit een project dat in 2008 is gestart vanuit een subsidie van de Regeling Draagvlak Natuur aan een coalitie van het Natuurcollege, Stichting Waarde en IUCN Nederland.
Kunt u bevestigen dat de motie vraagt er voor te zorgen dat ieder kind toegang heeft tot natuur als substantieel onderdeel van zijn of haar dagelijkse leven?
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat 70 procent van de kinderen in Nederland niet één keer per jaar in de vrije natuur komt?2 Zo ja, welke (tussen)doelen stelt u zichzelf om dit percentage aanzienlijk terug te dringen en welk tijdpad heeft u daarbij voor ogen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de zorgen. De gegevens komen uit onderzoek dat mijn ministerie heeft laten uitvoeren door Alterra, en is later bevestigd door onderzoeken die zijn gedaan in het kader van het programma Jeugd van het voormalige ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Het in contact brengen van kinderen met de natuur is primair een verantwoordelijkheid van ouders en opvoeders, en tevens van de school. Niettemin zal ik, daar waar gepast bij de rol van de overheid, stimuleren dat de voorwaarden om in contact te komen met natuur worden verbeterd. Ik denk daarbij onder meer aan het stimuleren van een groene leefomgeving (bijv. via het thema Groen in de Stad), goede toegankelijkheid van natuurgebieden, goede communicatie over de mogelijkheden voor beleving van natuur, zoals bij bezoekerscentra in en buiten Nationale Parken, en aan het (doen) verzorgen van Natuur- en Milieu Educatie. De uitvoering van dergelijk beleid ligt evenwel bij lokale en regionale overheden, terreinbeherende organisaties als Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten, en maatschappelijke organisaties als het IVN: Het project Oerrr van Natuurmonumenten, Kleine Kanjers, Scharrelkids. Dit zijn enkele voorbeelden van wat deze organisaties ondernemen op dit vlak.
Deelt u de mening dat het recht op natuur net als andere kinderrechten, zoals het recht op onderwijs en het recht op spelen, verankerd moet worden in het Verdrag inzake de Rechten van het kind van de Verenigde Naties? Zo ja, bent u bereid hier actief voor te pleiten en/of het voortouw in te nemen? Zo nee, waarom niet?
De rechten van kinderen op bescherming, op leven en ontwikkeling, op gezondheid en op recreatie zoals omschreven in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), bieden voldoende waarborgen voor het in contact brengen van kinderen met de natuur. Ouders zijn er in de eerste plaats verantwoordelijk voor dat hun kinderen in een veilige en geschikte omgeving kunnen opgroeien. De natuur en een schoon leefmilieu spelen daarin vanzelfsprekend een grote rol. De overheid stimuleert, zoals opgenomen onder vraag 3, in samenwerking met scholen en gemeenten een gezonde en kindvriendelijke leefomgeving voor alle kinderen.
Bent u bereid voor de begrotingsbehandeling Economische zaken, onderdeel Landbouw en Natuur uiteen te zetten hoe u het recht van ieder kind op natuur en een schoon leefmilieu gaat uitwerken in Nederland?
In de beantwoording van vraag 3 heb ik aangegeven welke stimulansen er zijn om het contact tussen kind en natuur te versterken, vanuit de overtuiging dat kinderen al vroeg betrokken moeten worden bij natuur en natuurbeleid en vanuit de wetenschap dat een groene leefomgeving bijdraagt aan het welzijn, welbevinden en welvaart van mensen in Nederland.
Het bericht dat leden van AbvaKabo FNV zijn aangehouden in zorginstelling Pleyade |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat leden van AbvaKabo FNV en een Kamerlid zijn aangehouden in verpleeghuis Altenova, dat onderdeel is van Pleyade, terwijl ze folders van de vakbond uit wilden delen?1
Naar ik heb begrepen heeft de politie de leden van AbvaKabo FNV en een Kamerlid verzocht verpleeghuis Altenova te verlaten omdat zij zich bevonden in of nabij de privéverblijven van de cliënten en niet vanwege hun vakbondswerk.
Deelt u de mening dat mensen van de vakbond toegang moeten hebben tot de werkplek van hun leden? Zo nee, waarom niet?
Vakbonden hebben in Nederland het recht om actie te voeren. Dat betekent echter niet dat alles is toegestaan. Zo kan de toegang tot gebouwen aan voorschriften zijn verbonden. Het is van belang dat de vakbond en werkgever met elkaar afstemmen hoe acties op een goede wijze kunnen worden gevoerd.
Deelt u de mening dat het bestuur van Pleyade vakbondsrechten heeft geschonden? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit in de toekomst niet meer te laten gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om daarover een oordeel uit te spreken. Werknemers mogen actievoeren bij een conflict met de werkgever over de arbeidsvoorwaarden. Dit recht is echter geen absoluut recht. Het collectieve actierecht kan door een rechter worden beperkt, onder andere als de rechten en vrijheden van anderen in het geding zijn of voor bescherming van de openbare orde, de nationale veiligheid, de volksgezondheid en de goede zeden. Op die wijze is goed geregeld dat de rechter – indien nodig – van geval tot geval de belangen kan afwegen van de bij het conflict betrokken partijen en van derden.
Ontspoorde verslavingszorg |
|
Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verslavingszorg zelf ontspoord»?1
Ja, ik ben op de hoogte van de inhoud van het artikel waarop wordt gedoeld.
Klopt het dat, zoals de heer Oomen van zorgverzekeraar DSW aangeeft, tachtig procent van de instellingen die sinds 2008 zijn opgericht de hoge behandelcategorieën declareert, terwijl dat bij reguliere klinieken slechts4 procent is? Hoe verklaart u dit verschil? Zijn deze declaraties terecht?
Ik heb navraag gedaan bij Vektis. Op basis van door Vektis ter hand gestelde gegevens heb ik kunnen vaststellen dat instellingen die na 2008 zijn opgericht uitsluitend hebben gedeclareerd in de verblijfscategorieën 3 en 4 van de productstructuur verblijf, terwijl voor de gebudgetteerde instellingen het zwaartepunt ligt in de categorieën 2 en
De opmerking van DSW dat ook voor behandeling duurdere prestaties in rekening worden gebracht dan medisch noodzakelijk is, kan ik niet beoordelen.
Het is aan zorgverzekeraars om na te gaan of deze declaraties terecht zijn en of de geleverde zorg doelmatig is. Dit gebeurt nu veelal achteraf door middel van controles. Ik ben blij dat DSW dit actief oppakt.
Omdat zorgverzekeraars momenteel beperkt zicht hebben op de zwaarte van de zorgvraag van de cliënt, is in het bestuurlijk akkoord opgenomen dat partijen in onderling overleg bepalen welke extra gegevens dan wel inzichten moeten worden uitgewisseld, zodat verzekeraars hun rol als inkopers van doelmatige zorg beter waar kunnen maken. Daarmee worden zij tevens beter geëquipeerd om toezicht te houden op de doelmatigheid van de geleverde zorg.
Deelt u de mening dat er een perverse volumeprikkel ontstaat door het ontbreken van een budgetplafond voor nieuwe instellingen? Wat gaat u eraan doen, nu blijkt dat dit leidt tot veel hogere declaraties van nieuwe toetreders?
Die mening deel ik niet. Vanaf het jaar 2012 heb ik met verzekeraars afspraken gemaakt over een scherpe zorginkoop. Verzekeraars hebben daarbij toegezegd dat zij met niet-gebudgetteerde instellingen, voor zover zij daarmee contracten afsluiten, p*q afspraken maken (omzetmaxima afspreken). Daar gaat een volumebeheersende werking vanuit. Daarnaast hebben verzekeraars aangegeven voor 2012 volumebeheersende maatregelen te zullen nemen in de vorm van onder andere een verlaging van de restitutievergoeding voor niet-gecontracteerde zorg.
Bent u op de hoogte van de constatering van DWS dat cliënten in de verslavingszorg worden opgenomen zonder dat dit medisch noodzakelijk is? Wat vindt u hiervan? Welke mogelijkheden heeft u om dit te voorkomen?
Ik ben van mening dat een klinische opname alleen dient te gebeuren wanneer dat noodzakelijk is. Ik ben voorstander van maatwerk, de juiste zorg op de juiste plaats en ambulant waar dit mogelijk is. Ik keur het dan ook af vanuit zowel het oogpunt van kwaliteit als doelmatigheid dat er opnames plaatsvinden die niet nodig zouden zijn. Om onnodige opnames te voorkomen heb ik met de sector een bestuurlijk akkoord gesloten waarin ondermeer is opgenomen dat de GGZ-macrokosten met maximaal 2,5% groeien en dat het aantal bedden zal worden gereduceerd met 33% in 2020 ten opzichte van 2008 en dat daarvoor in de plaats meer ambulant zal worden behandeld.
Als zorgverzekeraars constateren dat er onrechtmatig en ondoelmatig wordt gedeclareerd, dan hoeven zij die declaraties niet te vergoeden. Als dat al is gebeurd, kunnen zij dat bedrag terugvorderen. Als verzekeraars vermoeden dat een aanbieder zich niet houdt aan de wet- en regelgeving wat betreft hun declaratiegedrag, dan kunnen zij dat melden aan de NZa.
Wat vindt u van de constatering van DSW dat er 500 euro per dag gerekend wordt voor enkel het verblijf in een verslavingskliniek? Geldt dit bedrag in de gehele sector? Vindt u dit bedrag proportioneel?
Het genoemde bedrag door DSW heeft betrekking op de inmiddels verouderde productstructuur van de DBC voor verblijf. Hierbij werd gewerkt met tijdranches op basis waarvan de prijs van de DBC per dag werd bepaald. Het vermelde bedrag komt voor in de tariefbeschikking van de NZa.
Met ingang van 2012 is een nieuwe productstructuur voor verblijf ingevoerd die is ingedeeld in 7 categorieën en is afhankelijk van de intensiteit van de behandeling (wat een combinatie is van zorgvraag en het aantal FTE dat per bed wordt ingezet).
De huidige productstructuur voor verblijf met bijbehorende bedragen staat in de tariefbeschikking van de NZa. De bedragen variëren van € 167,10 voor deelprestatie verblijf A (lichte verzorgingsgraad) via deelprestatie verblijf F (extra intensieve verzorgingsgraad) voor een bedrag van € 386,46 naar maximaal € 770,88 voor deelprestatie verblijf G (zeer intensieve verzorgingsgraad); vermelde bedragen zijn per dag. Deze bedragen gelden voor de hele sector en zijn vastgesteld op basis van de gemiddelde werkelijke kosten na een kostprijsonderzoek.
Het is niet aan mij te oordelen of 500 euro proportioneel is. Zorgverzekeraars dienen na te gaan of het gedeclareerde bedrag voor verblijf correct is of niet.
Bent u bekend met het gegeven dat in verslavingsklinieken mensen zonder medische achtergrond therapie geven en regelmatig standaard het maximale bedrag voor een minimum aan zorg vragen? Wat vindt u van deze constatering van DSW? Deelt u de mening dat dit niet de bedoeling kan zijn? Zo ja, wat gaat u aan deze situatie doen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met deze constateringen van DSW.
Ten aanzien van de constatering dat mensen zonder medische achtergrond therapie geven, wil ik u verwijzen naar mijn antwoord op vraag 3 van de heer Van Veen hierover (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1136).
Ten aanzien van de constatering van DSW dat het maximale bedrag gevraagd wordt voor een minimum aan zorg, deel ik de mening dat dat zeer onwenselijk is. Ik streef zoals u weet naar een zo doelmatig mogelijke inzet van middelen in de zorg, ook binnen de GGZ-sector.
Op 18 juni 2012 heb ik u geïnformeerd over het bestuurlijk akkoord toekomst GGZ dat ik met de sector heb gesloten. In dit bestuurlijk akkoord zijn niet alleen afspraken gemaakt over over de groei van de GGZ macrokosten met maximaal 2,5% maar ook afspraken die er (mede) toe leiden dat verzekeraars steeds beter in staat zullen zijn te sturen op de prijs en de kwaliteit van zorg. Afgesproken is dat zorgaanbieders zicht zullen geven op de doelmatigheid, effectiviteit, veiligheid en de patiëntervaring van de geleverde zorg, onder andere via Routine Outcome Monitoring (ROM). Ook is afgesproken dat zorgaanbieders informatie beschikbaar zullen stellen over de zwaarte van de zorgvraag van hun patiënten. Hierdoor zal per zorgaanbieder steeds transparanter worden wat de zorgvraag van zijn patiëntenpopulatie is, wat de kosten zijn van de behandeling en wat het behandelresultaat is. Hierdoor ontstaat voor zowel zorgaanbieders als verzekeraars steeds beter inzicht in welke zorg wel en welke zorg niet of minder goed werkt in relatie tot de kosten en gegeven de zorgvraag van de cliënt. Er ontstaat zo dus een «lerend systeem». Dit heeft een positief effect op de (kwaliteits)ontwikkeling van zorgpaden en de kwaliteit en doelmatigheid van zorg en helpt over- of onderbehandeling te voorkomen. Ook zijn in het bestuurlijk akkoord diverse afspraken gemaakt die er mede toe dienen dat zorg zo veel mogelijk ambulant en alleen als dat noodzakelijk is in een intramurale setting wordt geleverd: partijen hebben in dit kader de gezamenlijke ambitie onderschreven om de totale beddencapaciteit in de periode tot 2020 af te bouwen met een derde ten opzichte van de capaciteit in 2008.
De bovenstaande afspraken zijn ook van toepassing op de verslavingszorg.
Bent u bereid om in overleg met Zorgverzekeraars Nederland en GGZ Nederland de meest perverse prikkels in de verslavingszorg in kaart te brengen, een plan van aanpak op te stellen met concrete maatregelen om dit soort praktijken tegen te gaan en te komen tot een doelmatige en kwalitatief goede verslavingszorg? Kunt u voor 1 maart 2013 dit plan van aanpak aan de Kamer sturen?
Gezien de bij vraag 6 genoemde afspraken met het veld is dit juist een plan van aanpak.
Zoals ik hierboven duidelijk heb gemaakt, is er mij alles aan gelegen het systeem zo in te richten dat iedereen zijn werk goed kan doen. Dat laat onverlet dat er mensen zijn die willens en wetens misbruik maken van de mogelijkheden die er zijn. Daarom wijs ik hier graag op de toezegging die ik heb gedaan tijdens de recente begrotingsbehandeling om een risicoanalyse op fraude in de GGZ te starten. De verslavingszorg zal daarin worden meegenomen. Over de resultaten van de risicoanalyse zal ik uw Kamer later dit jaar informeren.
Het bericht dat de afstemming tussen ketenpartners bij de aanpak van huiselijk geweld beter moet |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de afstemming tussen ketenpartners bij de aanpak van huiselijk geweld beter moet?1
Ja.
Kunt u het in het artikel genoemde onderzoek aan de Kamer doen toekomen?
Ja, een geanonimiseerde versie is als bijlage bijgevoegd, met uitzondering van bijlagen 3 en 4. Deze bijlagen worden door anonimisering zeer slecht leesbaar.
Is het waar dat instanties bij herhaling langs elkaar heen hebben gewerkt bij een geval van huiselijk geweld met dodelijke afloop in Maastricht? Zo ja, welke oorzaken liggen hieraan ten grondslag? Zo nee, waar blijkt dat uit? Hoe verhoudt dit incident zich ten opzichte van het landelijke beleid met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld?
Op 1 april 2012 vond in Maastricht een ernstig huiselijk geweldsincident plaats. Een man verwondde zijn ex-partner levensgevaarlijk om vervolgens in de woning van zijn ex ten overstaan van politieambtenaren zelfmoord te plegen.
Naar aanleiding van dit incident hebben de hoofdofficier van justitie van het regioparket Limburg en de korpschef van de regiopolitie Limburg-Zuid opdracht gegeven aan een externe en onafhankelijke commissie om na te gaan of deze huiselijk geweldzaak adequaat door de keten (Openbaar Ministerie (OM), politie, gemeente en een aantal hulpverlenende instanties die allen participeren in het Veiligheidshuis) is opgepakt. Daarbij is gevraagd aanbevelingen te doen.
De commissie heeft geconcludeerd dat de betrokken instanties in grote lijnen en binnen hun eigen domein veel procedures en afspraken zijn nagekomen.
De commissie heeft echter ook geconcludeerd dat de betrokken instanties, in afwijking van de Aanwijzing Huiselijk Geweld en Eergerelateerd Geweld2, deze huiselijk geweldzaak onvoldoende integraal hebben benaderd. De oorzaak hiervan is volgens de commissie een onvoldoende structurele aansturing van en regie op de aanpak van huiselijk geweld in Maastricht. De commissie kan echter niet vaststellen of – indien er wel een hulpaanbod zou zijn gedaan aan verdachte – de fatale afloop van de onderhavige huiselijk geweldzaak had kunnen worden voorkomen.
Ten aanzien van het landelijk beleid met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld wordt opgemerkt dat een integrale benadering van de problematiek en ketensamenwerking uitgangspunten van beleid3 zijn. Het landelijke beleid richt zich er op om op lokaal en regionaal niveau de ketensamenwerking te stimuleren en te bevorderen. Een voorbeeld daarvan is de eerdergenoemde OM-Aanwijzing. Daarnaast vormt de Wet tijdelijk huisverbod een stimulans in de ketenaanpak en ketensamenwerking. Dit blijkt onder meer uit recent onderzoek naar beschermingsbevelen waarin deze elementen grote succesfactoren van het huisverbod werden genoemd4. Voorts verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Welke maatregelen worden er getroffen om de werkwijze in de veiligheidshuizen in Limburg structureel te verbeteren?
De aanbevelingen van de onderzoekscommissie zijn door de betrokken instanties overgenomen en worden thans geïmplementeerd. Daarbij wordt tevens gestuurd op een consistente en adequate aanpak van huiselijk geweld door de verschillende veiligheidshuizen in de hele regio. Voorts is de regionale stuurgroep huiselijk geweld opnieuw ingesteld om ervoor te zorgen dat de afspraken worden nagekomen en problemen op operationeel niveau worden opgelost.
Onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie draaien er bij drie Veiligheidshuizen zogenoemde Code Rood-pilots. Doel van de pilots is het vroegtijdig signaleren en effectief aanpakken van zogenaamde «intimate terrorists» (plegers van huiselijk geweld met de grootste impact op slachtoffers). Daarnaast voert Bureau Beke in opdracht van het Landelijk Programmabureau Huiselijk Geweld & de politietaak van de politie en de Mutsaertsstichting te Venlo een wetenschappelijk onderzoek uit dat tot doel heeft om voor de politie en hulpverlening in een vroegtijdig stadium risicogezinnen te signaleren en een proactieve methode te ontwikkelen om het huiselijk geweld te stoppen. Tot slot is het Openbaar Ministerie bezig om de strafrechtelijke afdoening van huiselijk geweldzaken verder te uniformeren en professionaliseren. Daarbij zullen de resultaten van de hiervoor genoemde initiatieven worden betrokken.
Deelt u de mening dat zorgvuldige uitwisseling van informatie tussen ketenpartners essentieel is voor het bieden van effectieve hulp aan slachtoffers van huiselijk geweld? Zo ja, onder welke voorwaarden is gegevensuitwisseling binnen een samenwerkingsverband voor de aanpak van huiselijk geweld toegestaan?
Ja, uitwisseling van informatie tussen ketenpartners kan bijdragen aan een betere, integrale aanpak van de problematiek. Hierbij dient de privacywetgeving in acht te worden genomen. Binnen de Veiligheidshuizen vindt gegevensuitwisseling plaats conform een privacyconvenant. Het privacyconvenant dient uit te gaan van de Wet bescherming persoonsgegevens en kan te allen tijde worden getoetst door het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP). Voor de precieze voorwaarden verwijs ik kortheidshalve naar de privacyconvenanten van de Veiligheidshuizen.
In hoeverre vormt de Wet bescherming persoonsgegevens een belemmerende factor in de aanpak van huiselijk geweld?
Mij is niet bekend dat de Wbp een belemmerende factor vormt.
Op welke wijze wordt de samenhang in de aanpak van huiselijk geweld gewaarborgd met de decentralisatie in het vooruitzicht?
De aanpak van geweld in huiselijke kring is onderdeel van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Alle gemeenten hebben de opdracht om beleid te voeren ter bestrijding van geweld in huiselijke kring. De 35 centrumgemeenten zijn verantwoordelijk voor de opvang en de steunpunten huiselijk geweld. Gemeenten hebben dus een sleutelrol. Door de voorgenomen decentralisaties Jeugd en vanuit de AWBZ naar de Wmo kan door gemeenten integraler en effectiever beleid worden gevoerd. In dat kader heeft het Kabinet aangekondigd de rol van gemeenten in het bestrijden van geweld in huiselijke kring nog verder te verstevigen5. Daarvoor voeren de VNG en de Federatie Opvang (FO) vanaf juli 2012 het project «Aanpak geweld in huiselijke kring» uit. Belangrijk onderdeel van dit project betreft het opstellen van regiovisies (regionale beleidsplannen). Deze plannen moeten leiden tot versterkt lokaal en regionaal beleid waarbij alle partijen daarbinnen hun verantwoordelijkheid nemen voor de aanpak van geweld in huiselijke kring. In deze plannen zal ook nadrukkelijk aandacht worden besteed aan kwaliteit en toezicht.
Op welke wijze gaat u uitvoering geven aan uw belofte om een einde te maken aan de praktijk waarbij vele hulpverleners langs elkaar heen werken bij de ondersteuning van een gezin dat te maken heeft met huiselijk geweld? Acht u een landelijk integraal actieplan huiselijk geweld en kindermishandeling van belang om hieraan een bijdrage te leveren? Zo ja, wanneer kan de Kamer een dergelijk voorstel verwachten? Zo nee, waarom niet?
Er ligt al een rijksbrede integrale aanpak. In de voortgangsrapportage over deze rijksbrede aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties van 30 oktober (zie noot 3) wordt in samenhang gerapporteerd over de verschillende onderwerpen die onder dit geweld vallen. Het gaat dan niet alleen om huiselijk geweld of kindermishandeling, maar bijvoorbeeld ook om ouderenmishandeling, huwelijksdwang en vrouwelijke genitale verminking. In deze rapportage wordt aangegeven dat, om versnippering te voorkomen, sterker dan voorheen wordt ingezet op het verder vergroten van de samenhang binnen het beleid. Daarbij gaat het in de kern om een ketenaanpak: voorkomen, signaleren, stoppen en nazorg. Deze uitgangspunten heeft het kabinet vertaald in een gezamenlijk vastgestelde rijksbrede aanpak, met drie pijlers, te weten het versterken van de positie van (potentiële) slachtoffers, het gericht opsporen en aanpakken van de daders en het doorbreken van de intergenerationele overdracht van geweld.
Deelt u de opvatting dat het structureel investeren in preventie en het voorkomen van overdracht van generatie op generatie nodig is om de ernst en omvang van huiselijk geweld te verminderen? Zo ja, welke specifieke maatregelen neemt de regering dienaangaande? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw opvatting. Een van de pijlers van de rijksbrede aanpak is het doorbreken van intergenerationele overdracht van geweld. Het Kabinet neemt daartoe verschillende maatregelen.
Zo wordt er gewerkt aan een grotere seksuele en relationele weerbaarheid van jongeren via de »WE CAN Young» campagne. Deze campagne wordt mogelijk gemaakt door de minister van OCW en met ondersteuning van Movisie uitgevoerd door 15 grote gemeenten (2012–2014). De jongeren (changemakers) voeren acties uit om leeftijdsgenoten te mobiliseren en aan het denken te zetten over geweld tegen vrouwen, ongelijkheid en stereotiepe beeldvorming.
Daarnaast laat de minister van OCW verkennen of een internationaal vergelijkend onderzoek mogelijk is naar de preventie van intergenerationele overdracht van geweld door ondersteuning van vaders, moeders en kinderen.
Voor het primair onderwijs, het speciaal onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs gelden per 1 december 2012 de aangepaste kerndoelen op de thema’s seksualiteit en seksuele diversiteit. Gedachte hierachter is dat aandacht voor deze onderwerpen van groot belang is voor seksuele weerbaarheid, een veilig schoolklimaat, tolerantie en respect.
Maar ook op andere manieren proberen we de intergenerationele overdracht van geweld te doorbreken. Zo heeft de staatssecretaris van VWS in het kader van het Verbeterplan Vrouwenopvang de methodiek Veerkracht laten ontwikkelen, zodat kinderen die met hun moeder meekomen naar de vrouwenopvang worden «gezien» door professionals en de aandacht en begeleiding krijgen die zij nodig hebben.
Het te laag vaststellen van de beslagvrije voet door deurwaarders en overheidsinstanties |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Deurwaarder te streng bij beslaglegging»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusies van de Nationale ombudsman dat de beslagvrije voet onder andere door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) vaak te laag wordt vastgesteld en dat burgers hierdoor onnodig dieper in de financiële problemen komen? Zo nee, waarom niet?
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (V en J) en ik vinden dat mensen in hun levensonderhoud moeten kunnen voorzien. Daarom achten wij het van belang dat de inkomenswaarborg in de vorm van de beslagvrije voet wordt gehandhaafd.
Schuldeisers, waaronder ook het UWV en de SVB begrepen, moeten op het moment dat zij overgaan tot beslaglegging of andere invorderingsmaatregelen treffen de geldende wet- en regelgeving in acht nemen. Het UWV en de SVB hebben mij laten weten zich niet te herkennen in de uitspraak uit het bericht «Deurwaarder te streng bij beslaglegging» dat zij de beslagvrije voet vaak te laag vaststellen. Overigens geldt dat de beslagleggende partij verantwoordelijk is voor het berekenen van de beslagvrije voet. Dit geldt ook als door een andere partij wordt beslag gelegd op een uitkering die door het UWV of de SVB wordt verstrekt.
Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman en het onderzoek «Paritas Passé, debiteuren en crediteuren in de knel door ongelijke incassobevoegdheden» blijkt dat de handhaving van de beslagvrije voet in de uitvoeringspraktijk complex en weerbarstig is. De staatssecretaris van V en J en ik verwachten begin 2013 met de door de Tweede Kamer gevraagde kabinetsreactie op het onderzoek Paritas Passé te komen.
Kunt u een inschatting maken bij hoeveel mensen de beslagvrije voet te laag wordt vastgesteld? Heeft u er zicht op hoeveel mensen hier bezwaar tegen maken en hoeveel mensen door een te laag vastgestelde beslagvrije voet in de problemen komen?
Er is geen registratie waarin ten laste van een schuldenaar gelegde beslagen en/of daarmee vergelijkbare invorderingsmaatregelen worden geadministreerd. Het is voor mij dan ook niet mogelijk om een inschatting te maken bij hoeveel mensen de beslagvrije voet te laag wordt vastgesteld.
Deelt u de mening dat overheidsinstanties zoals het UWV en de SVB op de juiste wijze met de berekening van de beslagvrije voet moeten omgaan? Wilt u afspraken maken met het UWV en de SVB om zo min mogelijk uit te gaan van vaste percentages voor het berekenen van de beslagvrije voet en in plaats daarvan een individuele berekening te maken? Bent u bereid om het UWV en de SVB bij beslagleggingen in hun communicatie naar burgers toe duidelijker te laten aangeven wat de regels over de beslagvrije voet zijn, hoe de beslagvrije voet in de individuele situatie is berekend en dat burgers bezwaar tegen de vastgestelde beslagvrije voet kunnen maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, moeten alle beslagleggende partijen, waaronder ook het UWV en de SVB, de beslagvrije voet berekenen conform de daarvoor geldende wettelijke normen. Anders dan door de vraagsteller wordt verondersteld, gaan het UWV en de SVB niet uit van vaste percentages maar maken zij een individuele berekening. Daartoe wordt informatie uitgevraagd bij de schuldenaar. Als de gevraagde informatie niet, niet juist of niet volledig wordt verstrekt, dan kan het gevolg zijn dat de beslagvrije voet niet juist wordt berekend of als gevolg van het ontbreken van gegevens op nihil wordt gezet.
Het UWV en de SVB verstrekken op gepaste momenten informatie aan hun cliënten over het toepassen van de beslagvrije voet en geven daarbij ook aan wat de schuldenaar moet doen als hij het niet eens is met de toegepaste beslagvrije voet. Het UWV en de SVB hebben aangegeven het invorderingstraject op het punt van behoorlijke voorlichting te bezien en aan te passen waar nodig. Daaronder valt ook de communicatie over de beslagvrije voet.
Ziet u tevens een rol weggelegd voor de gemeenten om de informatievoorziening aan burgers over de beslagvrije voet te verbeteren, aangezien gemeenten met de Wet gemeentelijk schuldhulpverlening de lokale verantwoordelijkheid hebben gekregen voor de schuldhulpverlening? Bent u bereid om de problemen van het te laag vaststellen van de beslagvrije voet bij de gemeenten onder de aandacht te brengen, zodat zij hun cliënten er op kunnen wijzen? Zo nee, waarom niet?
Met de inwerkingtreding van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening op 1 juli 2012, is integrale schuldhulpverlening een wettelijke taak van gemeenten. Het voorkomen van problematische schulden (preventie) maakt daar onderdeel van uit. Voorlichting over de beslagvrije voet kan helpen om mensen bewust te maken van het minimumbedrag waarop zij recht hebben, waardoor het risico op (nieuwe) financiële problemen wordt verkleind. Ik zal dit onder de aandacht brengen van gemeenten via de verzamelbrief.
Kunt u zich vinden in de reactie van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) dat de centrale regie ontbreekt omdat zonder afstemming zorgverzekeraars beslag kunnen leggen op de zorgtoeslag en verhuurders op de huurtoeslag? Bent u bereid om de regie over de invorderingen weer op één centrale plek te leggen? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u dan zorgen dat de regie wordt gewaarborgd?
In de praktijk kan het voorkomen dat gelijktijdig meerdere beslagen worden gelegd op dezelfde of verschillende inkomensbronnen zonder dat de beslagleggende partijen dit van elkaar weten. Deze problematiek wordt ook aan de orde gesteld in het hiervoor genoemde onderzoek Paritas Passé. Het antwoord op deze vraag zal worden betrokken bij de kabinetsreactie op dit onderzoek.
Deelt u de conclusie van de KBvG dat de regelgeving over de berekening van de beslagvrije voet te ingewikkeld is? Overweegt u om de regelgeving over de berekening van de beslagvrije voet te vereenvoudigen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het genoemde onderzoek signaleert diverse uitvoeringsproblemen in de praktijk van de berekening en handhaving van de beslagvrije voet. Ook de KBvG heeft aandacht gevraagd voor de berekening van de beslagvrije voet en de mogelijke vereenvoudiging daarvan, bijvoorbeeld door de regie op een centrale plek neer te leggen en daar de berekening te laten plaatsvinden. Het antwoord op deze vraag hangt sterk samen met de vorige vraag en zal ook worden betrokken bij de kabinetsreactie op dit onderzoek.
Het bericht de megabezuiniging van 100 miljoen euro op het gevangeniswezen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending over de megabezuiniging van 100 miljoen euro op het gevangeniswezen en de 800 gevangenen die massaal hun straf thuis mogen uitzitten?1
Ja.
Klopt het dat u nog geen twee jaar geleden de regelgeving van uw voorganger terugdraaide omdat u thuisdetentie geen geloofwaardige vorm van tenuitvoerlegging van straffen achtte? Zo nee, waarom niet?
Het Regeerakkoord van het kabinet bevat een groot aantal aanscherpingen bij de aanpak van criminelen en het terugdringen van de recidive. Zo wordt de algemene detentiefasering afgeschaft en investeert het kabinet onder meer in het verhogen van de pakkans. Tegelijkertijd noopt de financieel-economische situatie tot bezuinigingen op de rijksbegroting. Daarvoor zijn ingrijpende maatregelen nodig, die niet ten koste mogen gaan van de doelen die wij beogen bij de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen. Het Kabinet wenst dat er een afgewogen pakket tot stand komt waarmee zowel de aanpak van criminelen kan worden geïntensiveerd als de noodzakelijke bezuinigingen kunnen worden gerealiseerd. De invoering van elektronische detentie zal onderdeel zijn van dit afgewogen pakket.
Deelt u de conclusie dat u 180 graden van standpunt bent gedraaid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze bezuiniging geheel in strijd is met de aangekondigde harde aanpak van criminelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is als een crimineel zijn door de rechter opgelegde gevangenisstraf gewoon thuis kan ondergaan en een gevaar vormt voor zijn slachtoffer/slachtoffers? Deelt u de mening dat dit ook niet aan hen is uit te leggen? Zo nee, waarom niet?
Elektronische detentie is als proef ingevoerd en nadien voortgezet als alternatief voor de kortdurende gevangenisstraf. In 2010 is de proef met elektronische detentie beëindigd. Zoals ik tijdens de behandeling van de begroting 2013 van het ministerie van Veiligheid en Justitie heb aangegeven, bereid ik een wetsvoorstel voor dat de toepassing van elektronische detentie mogelijk maakt. Mits juist vormgegeven en selectief toegepast, beschouw ik elektronische detentie als een acceptabel alternatief voor de intramurale vrijheidsstraf. Uit onderzoek is gebleken dat elektronische detentie door de delinquent wel degelijk als een vrijheidsbenemende maatregel wordt ervaren. Daarbij blijkt uit onderzoek dat elektronische detentie uit het oogpunt van recidivebestrijding beter scoort dan de tenuitvoerlegging van met name korte vrijheidsstraffen. Met elektronische detentie kan detentieschade worden voorkomen en kan de veroordeelde zijn werk en woning behouden. Ons strafrechtstelsel moet uiteraard te allen tijde zijn geloofwaardigheid behouden. Bij de invulling van een regeling voor elektronische detentie zal dit ook een nadrukkelijke randvoorwaarde zijn. Ik deel dan ook niet de mening dat elektronische detentie een vrijbrief is om weer in de fout te gaan.
Deelt u de mening dat thuisdetentie een vrijbrief is om weer de fout in te gaan? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat, als een rechter kiest om een crimineel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, hij er niet voor kiest om de crimineel voorwaardelijk thuis te laten zitten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de aangekondigde megabezuiniging ernstige risico's zal vormen voor de veiligheid van het gevangenispersoneel? Zo nee, waarom niet en hoe kunt dit garanderen?
Het is van belang dat elektronische detentie op een verantwoorde wijze en selectief wordt toegepast. In het kader van het aan uw Kamer voor te leggen wetsvoorstel zal het kabinet duidelijk maken op welke wijze hieraan invulling zal worden gegeven.
Bent u bereid er alles aan te doen om te voorkomen dat 800 gevangenen thuis met een enkelband thuis kunnen zitten en om te zorgen dat zij hun onvoorwaardelijke gevangenisstraf gewoon in de gevangenis zullen uitzitten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer en welke concrete maatregelen gaat u nemen?
In mijn brief van 27 november jl. (Kamerstuk II 24 587, nr. 479) heb ik uw Kamer gemeld dat DJI zich geplaatst ziet voor een zeer omvangrijke bezuinigingstaakstelling. Met het oog op een zorgvuldig besluitvormingsproces heb ik de hoofddirecteur van DJI verzocht om een Masterplan detentiecapaciteit DJI op te stellen. In dit Masterplan worden alle gevolgen van de ombuigingen voor de celcapaciteit van DJI en de gevolgen voor het personeel helder in beeld gebracht. Uiteraard zal hierbij ook het zekerstellen van de veiligheid van het personeel en de gedetineerden een belangrijke rol spelen.
Het afluisteren van telefoongesprekken van gedetineerden |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Standaard opname telefoontjes vanuit de bak is verboden»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op vragen over het afluisteren van advocaten?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de beroepscommissie van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdrecht (RSJ) in een uitspraak van 29 oktober 2012 heeft bepaald dat er een einde moet komen aan het standaard opnemen van telefoongesprekken van gedetineerden? Zo nee, hoe luidt de uitspraak dan wel?
Het is juist dat de RSJ zich op dit standpunt stelt. De Raad is van oordeel dat van standaard opnemen geen sprake kan zijn en dat aan het eventuele opnemen van een telefoongesprek een belangenafweging door de directeur dient vooraf te gaan. De Raad beroept zich hierbij op de strekking van de wettelijke regeling.
Welke gevolgen verbindt u aan deze uitspraak?
Ik heb over het toezicht op het telefoonverkeer regelmatig overleg met de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA). Deze uitspraak van de RSJ zal ik bij dat overleg uiteraard betrekken. Ik wijs er op dat met de sinds 1 januari 2011 inwerking getreden wijzigingen in de Pbw en onderliggende regelgeving al is voorzien in een grondslag voor het standaard opnemen. In die regeling is tot uitdrukking gebracht dat het opnemen van telefoongesprekken moet worden onderscheiden van het houden van toezicht. Het uitoefenen van toezicht is het beluisteren van een gesprek terwijl het wordt gevoerd. Het kan ook bestaan uit het uitluisteren van een gesprek wanneer het eenmaal is opgenomen. Het uitoefenen van toezicht vergt een daartoe strekkende beslissing van de directeur. Aan dit toezicht gaat een belangenafweging vooraf. De RSJ heeft in zijn uitspraak aangegeven dat ook aan het opnemen een afzonderlijke belangenafweging vooraf dient te gaan. Gelet op de huidige wet- en regelgeving is dit mijns inziens niet het geval. Uit de wettelijke regeling vloeit voort dat het opnemen van telefoongesprekken standaard kan plaatsvinden.
De RSJ en de NOvA zijn bij de totstandkoming van deze regelgeving betrokken. Door hen uitgebrachte adviezen hebben tot wijzigingen geleid van de aanvankelijk voorgenomen regeling. Zo is naar aanleiding van die adviezen erin voorzien dat met geheimhouders opgenomen gesprekken moeten worden gewist. Van wissen kan uiteraard eerst sprake zijn wanneer bij het uitoefenen van toezicht blijkt dat ze zijn opgenomen. Door het wissen kan van de inhoud van die gesprekken aldus geen kennis worden genomen. Evenmin – ik zeg dit wellicht ten overvloede – kan de inhoud van die gesprekken een rol gaan spelen in een strafrechtelijke procedure.
In het debat dat is ontstaan naar aanleiding van de RSJ-uitspraak zie ik evenwel aanleiding tot het nemen van maatregelen die vooruitlopen op de ingebruikneming van het nummerherkenningssysteem dat momenteel door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) samen met de NOvA wordt ontwikkeld (zie het antwoord op vraag 6). In de gevallen waarin gedetineerden verzoeken een telefoongesprek dat zij voornemens zijn te voeren met een geheimhouder niet op te nemen, zal de directeur van de penitentiaire inrichting hiervoor een voorziening treffen. Dit kan bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van een ander telefoontoestel waarbij gesprekken niet worden opgenomen. Ook andere mogelijkheden worden momenteel onderzocht.
Geeft de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) onmiddellijk gehoor aan de genoemde uitspraak? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het feit dat de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) zelf bezig is met het opzetten van een systeem voor nummerherkenning? Zo ja, komt dit omdat advocaten onvoldoende vertrouwen hebben in systeem van nummerherkenning van het Korps landelijke politiediensten (KLPD)? Acht u dit, gezien de incidenten rondom het afluisteren van advocaat cliënt gesprekken, terecht?
Ja, ik ben bekend met het systeem van nummerherkenning waar de NOvA aan werkt. De NOvA en DJI zijn eind 2011 overeengekomen om een systeem van nummerherkenning te bouwen, gekoppeld aan de kaarttelefoons voor justitiabelen. Met dit nummerherkenningsysteem wordt voorkomen dat telefoongesprekken met advocaten worden opgenomen. Het gaat dan om telefoonnummers van advocaten(kantoren) die zich hebben aangemeld. Dit nummerherkenningsysteem zal naar verwachting in de loop van 2013 operationeel worden. Invoering van dit nummerherkenningssysteem heeft geen relatie met het reeds bestaande nummerherkenningssysteem tussen het KLPD en de NOvA.
Zie overigens mijn antwoord op vraag 4 en 5.
Deelt u de mening van de voorzitter van de Vereniging van Strafrechtadvocaten dat zolang het niet mogelijk is voor gevangenen om te telefoneren met hun advocaat zonder dat het gesprek wordt opgenomen, er sprake is van een stelselmatige schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), de Penitentiaire beginselenwet en het vrij verkeer tussen advocaten en gedetineerde cliënten? Zo ja, kunt u garanderen dat gedetineerden vrijelijk met hun advocaat kunnen bellen en hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Bij de totstandkoming van de huidige regeling is bezien of er sprake is van strijdigheid met artikel 8 EVRM. Daarbij is overwogen dat door het enkele opnemen van een gesprek geen sprake is van een beperking van het verkeer tussen advocaat en gedetineerde. Bij het uitoefenen van toezicht zal van een beperking eerder sprake kunnen zijn. Tegen deze achtergrond ben ik van oordeel dat onder 4 en 5 beschreven wettelijke regeling met artikel 8 EVRM geheel in lijn is. Dit neemt niet weg dat ik bereid ben om, vooruitlopend op de inwerkingstelling van het systeem van nummerherkenning, tijdelijk andere voorzieningen te treffen waarbij het opnemen achterwege blijft.
Het artikel ‘verslavingszorg zelf ontspoord’ |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Verslavingszorg zelf ontspoord»?1
Ja, ik ben op de hoogte van de inhoud van het artikel waarop wordt gedoeld.
Herkent u het beeld dat instellingen in de verslavingszorg zeer hoge bedragen rekenen voor verblijf en standaard het maximale bedrag voor een minimum aan zorg vragen? Zo ja, is dit een landelijk probleem? Zo nee, kunt u onderbouwen dat het hier gaan om een incident?
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 van de heer Kuzu is aangegeven, komt uit beschikbaar gestelde cijfers van Vektis naar voren dat instellingen die na 2008 zijn opgericht uitsluitend hebben gedeclareerd in de verblijfscategorieën 3 en 4 van de productstructuur verblijf, terwijl voor de gebudgetteerde instellingen het zwaartepunt ligt in de categorieën 2 en 3. In mindere mate hebben de gebudgetteerde instellingen in de categorieën 1 en 5 gedeclareerd.
Dit is een opmerkelijk verschil. Als zorgverzekeraars constateren dat er onrechtmatig of ondoelmatig wordt gedeclareerd, dan hoeven zij die declaraties niet te vergoeden. Als dat al is gebeurd, kunnen zij dat bedrag terugvorderen. Als verzekeraars vermoeden dat een aanbieder zich niet houdt aan de wet- en regelgeving wat betreft hun declaratiegedrag, dan kunnen zij dat melden aan de NZa.
Herkent u het beeld dat instellingen in de verslavingszorg personeel zonder medische achtergrond therapie laten geven? Zo ja, is dit een landelijk probleem? Zo nee, kunt u onderbouwen dat het hier gaat om een incident?
De zorgverzekeraar DSW heeft mij geïnformeerd over haar controles van na 2008 opgerichte instellingen voor verslavingszorg. Uit die controles blijkt volgens DSW dat specialistisch personeel bij deze instellingen vaak ontbreekt, of nauwelijks betrokken is bij de behandeling. In de regelgeving van de NZa is vastgelegd dat uitsluitend zorgverleners met een beroep dat is opgenomen in het BIG-register en die bevoegd en bekwaam zijn om patiënten te classificeren volgens de DSM IV en die als enige directe tijd mogen schrijven hoofdbehandelaar mogen zijn. Dit biedt zorgverzekeraars een aanknopingspunt bij de controle van ingediende declaraties.
De IGZ heeft onlangs geconstateerd dat het hoofdbehandelaarschap in de geestelijke gezondheidszorg nog onvoldoende scherp gedefinieerd is. De IGZ is naar aanleiding daarvan bezig met een advies ten behoeve van een veldnorm over het hoofdbehandelaarschap in de tweedelijns curatieve ggz (zie ook TK 29 689, 418). Het gaat dan om de vraag welke beroepen het hoofdbehandelaarschap mogen vervullen, en wat de taken en verantwoordelijkheden van de hoofdbehandelaar zijn. Een dergelijke veldnorm is wenselijk, omdat het duidelijkheid biedt over wie welke rol speelt in de zorgverlening. Dit is belangrijk vanuit oogpunt van kwaliteit, maar biedt ook handvatten om onterechte declaraties te voorkomen.
Herkent u het beeld dat er een enorm groot verschil is in declaratiegedrag tussen oude instellingen (voor 2008) en nieuwe instellingen (na 2008)? Zo ja, is dit een landelijk probleem? Zo nee, kunt u onderbouwen dat het hier gaat om een incident?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord dat ik op vraag twee heb gegeven.
Herkent u het beeld dat instellingen in de verslavingszorg veel mensen opnemen zonder dat het medisch noodzakelijk is? Zo ja, is dit een landelijk probleem? Zo nee, kunt u onderbouwen dat het hier gaat om een incident?
Het is van belang dat verzekeraars hierop controle uitvoeren.
Ik ben van mening dat een klinische opname alleen dient te gebeuren wanneer dat noodzakelijk is. Ik ben voorstander van maatwerk, de juiste zorg op de juiste plaats. Daarom heb ik met de sector een bestuurlijk akkoord gesloten waarin ondermeer is opgenomen dat het aantal bedden zal worden gereduceerd met 33% in 2020 en dat daarvoor in de plaats meer ambulant zal worden behandeld.
Als zorgverzekeraars constateren dat er onjuist wordt gedeclareerd, dan hoeven zij die declaraties niet te vergoeden. Als dat al is gebeurd, kunnen zij dat bedrag terugvorderen. Als verzekeraars vermoeden dat een aanbieder zich niet houdt aan de wet- en regelgeving wat betreft hun declaratiegedrag, dan kunnen zij dat melden aan de NZa. Omdat zorgverzekeraars momenteel beperkt zicht hebben op de zwaarte van de zorgvraag van de cliënt, is in het bestuurlijk akkoord opgenomen dat partijen in onderling overleg bepalen welke extra gegevens dan wel inzichten moeten worden uitgewisseld, zodat verzekeraars hun rol als inkopers van doelmatige zorg beter waar kunnen maken. Daarmee worden zij tevens beter geëquipeerd om toezicht te houden op de doelmatigheid van de geleverde zorg.
Wat is uw reactie op de gesuggereerde oorzaak van de in het artikel geschetste problematiek dat nieuwe klinieken kunnen declareren wat ze willen omdat er geen budgetplafond voor hen geldt?
Vanaf het jaar 2012 heb ik met verzekeraars en aanbieders, inclusief de nieuwe toetreders, afspraken gemaakt over een scherpe zorginkoop. Verzekeraars hebben daarbij toegezegd dat zij met niet-gebudgetteerde instellingen, voor zover zij daarmee contracten afsluiten, p*q afspraken maken (omzetmaxima afspreken). Daar gaat een volumebeheersende werking vanuit. Daarnaast hebben verzekeraars aangegeven voor 2012 volumebeheersende maatregelen te zullen nemen in de vorm van onder andere een verlaging van de restitutievergoeding voor niet-gecontracteerde zorg.
Wat zijn de jaarlijkse bedragen die omgaan in de verslavingszorg voor de jaren 2006 tot en met 2011?
De jaarlijkse bedragen die in de verslavingszorg, de Zvw en AWBZ samen, omgaan voor de jaren 2006 tot en met 2011 zijn achtereenvolgens:
€ 240 mln., € 270 mln., € 300 mln., € 340 mln., € 360 mln. en € 380 mln.
Wat is uw reactie op de stelling dat er inmiddels jaarlijks € 100 miljoen aan omzet bij klinieken omgaat en dit snel meer zal worden?
Ik herken het vermelde bedrag niet. Aan de hand van de aan mij door Vektis verstrekte gegevens bedraagt de omzet in 2011 bij instellingen die vanaf 2008 zijn opgericht enige tientallen miljoenen euro’s.
Basis-ggz bij huisartsen |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ggz-behandeling door huisarts op de tocht»?1
Ja.
Bent u het met de schrijfster van het artikel eens dat huisartsen, samen met de praktijkondersteuner-GGZ (POH-GGZ), steeds beter in staat zijn een breed spectrum aan ggz-klachten adequaat te diagnosticeren en te behandelen?
Ja, er is een ontwikkeling gaande in de sector waarbij huisartsen steeds meer, met onder andere ondersteuning van de POH-GGZ, en steeds beter in staat zijn om mensen met psychische problematiek te herkennen en te behandelen. Dit zijn initiatieven die ik toejuich en in het beleid ook stimuleer.
Deelt u het standpunt dat de huisarts een cruciale rol vervult in de basis-ggz zowel qua behandeling als qua diagnose en dat die rol essentieel is voor betaalbare, klantgerichte geestelijke gezondheidszorg (ggz) dicht bij de patiënt? Zo nee, welke rol ziet u voor de huisarts in de basis-ggz?
In het veld worden de termen «basis GGZ» en huisartsenzorg nog wel eens op verschillende wijzen uitgelegd. In het bestuurlijk akkoord GGZ wordt met de term «basis GGZ» meer de huidige eerstelijnspsychologische zorg, aangevuld met een deel van wat nu nog tweedelijns GGZ-zorg is. Uitgangspunt hierbij is dat binnen de basis GGZ een zwaardere patiëntenpopulatie kan en zal worden behandeld dan thans het geval is binnen de huidige eerstelijnspsychologische zorg.
Daartoe is in het Bestuurlijk Akkoord GGZ afgesproken dat er per 2014 een bekostiging op basis van een beperkt aantal (circa 3) zorgzwaarte-prestaties wordt ingevoerd, die aansluit op de zorgvraag van de patiënt. De zorgzwaarte-prestaties bieden ruimere behandelmogelijkheden dan de huidige vijf zittingen eerstelijnspscychologische zorg.
Door deze zorgzwaarte-prestaties wordt het mogelijk gemaakt om – na verwijzing van de huisarts- in de basis GGZ zogenaamde «anderhalvelijnszorg» aan te bieden. Door het ontwikkelen en versterken van de generalistische basis GGZ kan een aanzienlijk deel (minimaal 20%) van de patiënten die nu in de gespecialiseerde tweedelijn wordt geholpen naar de generalistische basis GGZ verschuiven.
Dit neemt niet weg dat de huisartsenzorg zijn cruciale rol in de keten van de GGZ behoudt en dat deze zelfs wordt versterkt. De huisartsenzorg kenmerkt zich door een sterke poort waarin patiënten met psychische problematiek adequaat worden herkend, behandeld of waar nodig verwezen naar de basis GGZ of de gespecialiseerde GGZ. Dit betekent dat de huisarts goed in staat moet zijn om psychische problematiek te herkennen, te behandelen en waar nodig adequaat te kunnen verwijzen. Om de huisarts beter in staat te stellen de toeloop van mensen met psychische klachten te organiseren en te begeleiden is er in het bestuurlijk akkoord afgesproken om de module POH-GGZ per 2013 te verruimen en per 2014 functioneel te maken. Dit houdt in dat vanaf 2013 een huisarts in plaats van 4,5 uur maximaal 9 uur per week aan GGZ ondersteuning kan inzetten. Hiervoor zijn extra financiële middelen beschikbaar gesteld. Vanaf 2014 krijgt de huisartsenzorg nog meer mogelijkheden om via de module POH-GGZ de juiste professionals rondom de patiënt te organiseren. Het wordt dan binnen deze module ook mogelijk om bijvoorbeeld internetprogramma’s aan te bieden of de psychiater, psychotherapeut, klinisch psycholoog en (eerstelijns) GZ-psycholoog te consulteren. Dit stelt de huisarts ook beter in staat om patiënten met psychische problematiek te herkennen en te verwijzen. Met dit beleid beoog ik de patiënt, zo veel als mogelijk, in de eerste lijn en bij de huisarts te houden. In het voorjaar van 2013 zal de NZa advies uitbrengen over het functioneel maken van de module POH-GGZ.
Deelt u met de schrijfster de vrees dat de door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geadviseerde «voorwaartse integratie» van ggz-instellingen een bedreiging kan zijn voor de klantgerichte ggz bij de huisarts? Zo ja, moet deze voorwaartse integratie dan voorkomen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze vrees deel ik niet. In het regeerakkoord is afgesproken om de zorg zoveel als mogelijk dichtbij huis te organiseren en onnodig gebruik van de dure tweedelijnszorg te ontmoedigen. De sleutelrol van de huisarts is daarin onmisbaar. De versterking van de functie POH-GGZ (zie antwoord 3) helpt de huisarts om de toenemende druk op de huisartsenzorg te ondervangen. Met het functioneel maken van deze module per 2014 kunnen inderdaad ook andere zorgaanbieders (in brede zin) deze module POH-GGZ contracteren en organiseren, maar met als doel de huisarts ondersteuning te bieden in de organisatie van de zorg. De zorg «verdwijnt» niet naar de tweedelijnszorg, omdat de voorwaarde is dat deze zorg in de huisartsenpraktijk als ondersteuning van de huisartsenzorg blijft aangeboden. Dit betekent dat de huisarts, ondanks dat hij de organisatie van deze zorg aan andere aanbieders overlaat, wel zorginhoudelijk eindverantwoordelijk blijft van deze ondersteuningsfunctie. Hiermee wordt -samen met adequate sturing van zorgverzekeraars op verwijsgedrag – voorwaartse integratie waar over in het artikel wordt gesproken, voorkomen.
Herkent u het mogelijke effect dat het huisartsenakkoord voor de invulling van de basis-ggz, het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ en het NZa advies over de basis-ggz er toe kunnen leiden dat huisartsen slechts nog een diagnoserol hebben en gaan verwijzen naar de duurdere tweedelijnszorg? Deelt u de mening van de schrijfster dat door die ontwikkeling de kosten van ggz-zorg onnodig zullen oplopen?
Nee, de afspraken in het Bestuurlijk Akkoord GGZ stimuleren juist de huisarts om meer patiënten in de huisartsenpraktijk te kunnen behandelen (door flexibilisering POH-GGZ) en adequaat te kunnen verwijzen naar de basis GGZ of gespecialiseerde tweedelijn indien dat nodig is.
Het bericht van slechte zorg en intimidatie in de locatie voor gehandicaptenzorg “Kleine Johannes” van de zorginstelling Amsta |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending «Zorgen ouders om zorg in Kleine Johannes»?1
Ook ik heb zorgen over de zorg bij betreffende instelling. Daarom heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: Inspectie) de locatie «De Kleine Johannes» op 3 december 2012 – voor een periode van 6 maanden – onder verscherpt toezicht gesteld en doet zij ondertussen nader onderzoek. Ik kan de uitlatingen van de moeder in de betreffende uitzending dan ook goed plaatsen. De Inspectie heeft hoge risico’s voor het toepassen van vrijheidsbeperking en het ondersteuningsplan van cliënten aangetroffen. Voorts is de sturing op het verbeteren van de kwaliteit en de veiligheid van de zorg bij «De Kleine Johannes» onvoldoende.
Hoe lang bent u al op de hoogte van de problemen bij de Kleine Johannes? Wilt u uw antwoord toelichten?
Sinds eind 2011. Eind 2011 heeft de Raad van Bestuur van de Inspectie de opdracht gekregen de kwaliteit binnen de zorginstelling te verbeteren. Gedurende het verbetertraject heeft de inspectie toezicht gehouden, onder andere tot uitdrukking komend in locatiebezoeken op 9 augustus en 10 september 2012, en de daarop gebaseerde rapportage van eind november 2012. Uit de rapportage blijkt dat de uitvoering van het door de instelling eerder ingediende verbeterplan nog onvoldoende was. Daarom heeft de inspectie op 3 december 2012 verscherpt toezicht ingesteld voor de periode van zes maanden.
Vindt u het verantwoord dat bewoners van de Kleine Johannes slecht verzorgd worden door een tekort aan gekwalificeerd personeel? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat de bewoners zo snel mogelijk goede en verantwoorde zorg krijgen? Zo nee, waarom niet?
Als de kwaliteit en veiligheid van cliënten in het geding is, treedt de Inspectie hier tegen op zodat cliënten weer verantwoorde zorg krijgen. Zie verder mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Wat vindt u van de handelwijze van de Kleine Johannes die een vraag van een ouder negeerde, met het gevolg dat het kind pas na 5 weken zorg ontving voor de diagnose kinkhoest, die tevens voor 20 besmettingen zorgde? Hoe heeft dit kunnen gebeuren, en wat gaat u eraan doen om te zorgen dat dit niet meer voorkomt?
Er zijn bij de Inspectie geen meldingen over deze specifieke situatie binnengekomen. Ik acht de sturing op het verbeteren van de kwaliteit en veiligheid van de zorg bij «De Kleine Johannes»in algemene zin onvoldoende, hetgeen voor de Inspectie reden was om verscherpt toezicht in te stellen, zoals ik heb aangegeven in het antwoord op uw eerste vraag.
Vindt u het verantwoord dat bewoners van de Kleine Johannes in vieze kamers leven, waarin muizenkeutels, stofnesten, vieze bedden en schimmels aangetroffen zijn? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat de hygiëne zo snel mogelijk verbeterd wordt in de Kleine Johannes?
Tijdens Inspectiebezoeken is hier niets van gebleken. In algemene zin vind ik dergelijke situaties ontoelaatbaar en zal de inspectie in voorkomende gevallen daarop handhavend optreden.
Welke bemoeienis heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg gehad in deze situatie? Bent u van mening dat het toezicht adequaat is of tekort schiet, gezien de lange periode van problemen met de zorg die geboden wordt aan bewoners die verblijven in de Kleine Johannes? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op vragen 1 en 2.
Met welke reden zijn de klachten van een ouder die in de uitzending spreekt niet behandeld door de directie van de Kleine Johannes? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Dit is in eerste instantie een kwestie tussen de betrokken ouder en de directie van de Kleine Johannes. Ik heb geen bemoeienis met deze individuele casus. Wel is het belangrijk dat de interne klachtenregeling bij De Kleine Johannes goed functioneert. De Inspectie kijkt hier specifiek naar in het kader van het verscherpt toezicht en zal genoemde klacht hierbij betrekken zodat deze meer gericht bij het verscherpt toezicht kan worden betrokken.
Deelt u de mening dat er sprake is van wanbeleid door bestuurders, omdat zij eerdere meldingen van slechte zorg niet hebben aangepakt? Gaat u de bestuurders van Amsta aansprakelijk stellen voor wanbeleid en slechte zorg? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie houdt toezicht op de kwaliteit van de zorgverlening en treedt zo nodig handhavend op. Zoals hiervoor al aangegeven heeft de Inspectie de locatie op 3 december 2012 onder verscherpt toezicht gesteld. Daarbij kijkt de Inspectie ook of de bestuurders van Amsta in voldoende mate hun verantwoordelijkheid voor kwaliteit en veiligheid van de zorg bij De Kleine Johannes nemen.
Hoe oordeelt u over de verklaring van de Kleine Johannes die aangeeft dat hij de vereiste zorg niet kan bieden door geldgebrek, terwijl Amsta een eigen vermogen heeft van € 12 miljoen, de bestuurder een salaris ontvangt van € 222 271 en een auto van de zaak heeft van € 23 490? Deelt u de mening dat dit niet een kwestie is van geldgebrek, maar van wanbeleid? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Dit zijn afwegingen die primair op het niveau van de instelling moeten worden gemaakt. Wat het laatste punt betreft, merk ik het volgende op. De salarissen van de Raad van Bestuur van Amsta zijn openbaar. Uit het jaarverslag over 2011 blijkt dat het salaris lager is dan de norm van 130% van het huidige ministersalaris. Overigens wijs ik op de kabinetsaanpak van een normering van de topinkomens tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau die is neergelegd in de Wet normering topinkomens (WNT).
Is u bekend dat er nog steeds intimidatie plaatsvindt binnen Amsta, en dat zorgpersoneel niet durft te reageren uit angst voor baanverlies? Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat intimidatie binnen Amsta per direct stopt? Wilt u uw antwoord toelichten?3
Ik vind het in algemene zin verontrustend wanneer zorgpersoneel niet durft te reageren uit angst voor baanverlies. Wanneer zorgpersoneel problemen ziet ten aanzien van de kwaliteit of veiligheid, dan kan dat voor de Inspectie een belangrijk signaal zijn om nader onderzoek te doen. Ik moedig bij dezen zorgpersoneel dan ook aan dergelijke gevallen te melden bij de Inspectie. Dat kan overigens ook anoniem. De Inspectie heeft dergelijke signalen of meldingen daarover in deze specifieke zaak niet ontvangen.
Is u bekend dat er veel personeelswisselingen plaatsvinden in de Kleine Johannes en dat personeel niet altijd voldoende geschoold is in bijvoorbeeld het hanteren van agressie? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat Amsta dit snel verbetert? Zo nee, waarom niet?
De individuele instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor het aantrekken van voldoende personeel dat adequaat is toegerust om verantwoorde zorg te bieden aan de hen toevertrouwde cliëntenpopulatie. De Inspectie ziet hier op toe. Zie voorts antwoord vragen 2 en 3.
Hoe reageert u op het feit dat meerdere ouders geen reactie durven te geven op berichten over slechte verzorging, omdat zij bang zijn dat hun kind daar de dupe van wordt? Vindt u dit stroken met de vrijheid van meningsuiting? Erkent u dat iedere ouder het recht heeft te spreken over de verzorging van zijn of haar kind? Wilt u uw antwoord toelichten?
Als ouders geen reactie durven te geven op berichten over slechte verzorging uit angst voor mogelijke negatieve gevolgen voor de behandeling van hun kind, dan is dat zeer kwalijk. Iedereen moet zijn of haar klacht over de verzorging veilig kunnen uiten. Tijdens de Inspectiebezoeken dit jaar is overigens niet naar voren gekomen dat hier sprake van is. Ook zijn er bij de Inspectie geen meldingen met deze strekking binnen gekomen. Het aandachtspunt is echter wel onderdeel van het verscherpt toezicht van de inspectie.
Een ouder of wettelijk vertegenwoordiger heeft het recht mee te spreken over de inhoud van het ondersteuningsplan. De insteek hierbij is zoveel mogelijk tot overeenstemming te komen over te maken afspraken in het ondersteuningsplan.
Vindt u het acceptabel dat de moeder die te zien is in het nieuwsbericht van AT5 een bezoekregeling opgelegd heeft gekregen na haar medewerking daaraan? Wilt u uw antwoord toelichten?4
Het opleggen van een bezoekregeling is een kwestie die in onderling overleg tussen instelling en betrokken ouder kan worden gemaakt. Er kunnen redenen zijn bezoekvoorwaarden op te stellen. Als een ouder het hier niet mee eens is, dan kan hiertoe een klacht bij de klachtencommissie worden ingediend.
Wat vindt u van de voorwaarden waarop deze moeder haar zoon mag bezoeken? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Hoeveel familieleden hebben in Amsta een bezoekregeling opgelegd gekregen door Amsta? Vindt u het acceptabel dat ouders hun kinderen niet of beperkt mogen bezoeken door een zorginstelling? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke bezoekregelingen acht ik toelaatbaar. Ik weet niet hoeveel familieleden een bezoekregeling hebben opgelegd gekregen door Amsta.
Ik zie geen aanleiding tot het laten uitvoeren van een inventariserend onderzoek ter zake. Dit is namelijk een kwestie die in overleg tussen de desbetreffende instelling en de betrokken familieleden moet worden besproken, eventueel met behulp van een mediator. Er kunnen zich feiten en omstandigheden voordoen waardoor instellingen familieleden een bezoekersregeling opleggen. De instelling kan hiertoe besluiten uit overwegingen van veiligheid en zorg voor cliënten en medewerkers of alsmede ter voorkoming van verstoringen van de orde zoals die in de huisregels is beschreven. Deze redenen zullen van geval tot geval verschillen.
Vindt u het wenselijk dat zorginstellingen bezoekregelingen mogen opleggen aan familieleden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Hoeveel familieleden in Nederland worden door een zorginstelling beperkt in het bezoeken van hun verwant? Bent u bereid dit uit te zoeken? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u de resultaten?
Zie antwoord vraag 15.
Herinnert u zich uw antwoorden op de eerderere vraag of u van oordeel bent dat de huisregels van een zorginstelling met verblijf geen afbreuk mogen doen aan het recht van bewoners op eerbiediging van het privéleven, familie- en gezinsleven en met welke inperkingen u het genoemde recht toelaatbaar acht? Herinnert u zich voorts de antwoorden waarin u refereerde naar artikel 40 van de Wet Bopz? Is deze wet toepasbaar op de situatie, zoals in de onderhands verstrekte brief is aangegeven? Zo nee, welke maatregelen bent u bereid te treffen om te zorgen dat de ouder haar kind weer onbeperkt kan bezoeken?5
Ja. Deze vragen hadden betrekking op beperkingen in het recht van de heer W.M. op het ontvangen van bezoek. De juridische grondslag daarvoor is gelegen in art. 40 van de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). In de onderhavige casus bij de Kleine Johannes zijn specifiek aan de moeder van een cliënt voorwaarden gesteld waaronder zij haar zoon kan bezoeken. Inperkingen die voldoen aan de criteria zoals omschreven in artikel 40 van de Wet Bopz acht ik in algemene zin toelaatbaar.
Is uw opvatting over het recht op een familieleven, zoals verwoord in het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, veranderd? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om er voor te zorgen dat familieleden niet meer beperkt worden in het kunnen bezoeken van hun verwanten?
Nee. Zie antwoorden op vragen 15 tot en met 18.
Het bericht dat patiënten van de Antonius apotheek geen medicijnen krijgen als zij niet aangesloten zijn op het EPD |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Antonius: medicijn alleen met EPD»1?
Het st Antonius Ziekenhuis heeft het bericht over het niet verstrekken van medicatie als de patiënt geen toestemming geeft voor inzage in zijn gegevens via de zorginfrastructuur als onjuist bestempeld en gecorrigeerd. Het niet verstrekken van medicatie wanneer patiënten niet deelnemen aan uitwisseling van hun gegevens via de zorginfrastructuur is dan ook niet aan de orde.
Uitgangspunt is en blijft dat de patiënt zelf bepaalt of hij wil deelnemen aan de uitwisseling van zijn medische gegevens via de zorginfrastructuur. Huisartsen en apotheker hebben een zorgplicht richting hun patiënten. Het enkele feit dat een patiënt geen toestemming heeft voor de uitwisseling van zijn gegevens mag er niet toe leiden dat de apotheker geen medicijnen aflevert. Wel kunnen er andere redenen zijn waarom de apothekers de medicatie niet afleveren, zij hebben dan ook geen afleverplicht.
Deelt u de mening dat deze apotheek direct moet stoppen met deze eis? Zo nee, waarom niet?
Het st Antonius Ziekenhuis heeft het bericht over het niet verstrekken van medicatie als de patiënt geen toestemming geeft voor inzage in zijn gegevens via de zorginfrastructuur als onjuist bestempeld en gecorrigeerd. Er is dan ook geen sprake van een dergelijke eis.
Wilt u onderzoeken of er nog meer zorgaanbieders zijn die deze eis aan patiënten stellen?
Het st Antonius ziekenhuis heeft het bericht als onjuist bestempeld. Een onderzoek lijkt mij op dit moment dan ook niet aan de orde.
Vindt u dwang het juiste middel om het aantal inschrijvingen in het elektronisch patiëntendossier (EPD) omhoog te krijgen?
Nee. Uitgangspunt is en blijft dat de patiënt zelf bepaalt of hij wil deelnemen aan de uitwisseling van zijn medische gegevens via de zorginfrastructuur.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat patiënten, of ze nu in het EPD staan of niet, door alle zorgverleners zonder problemen geholpen worden?
Met uw Kamer ben ik van mening dat het van groot belang is dat patiënten los van het feit of zij toestemming geven voor deelname aan elektronische uitwisseling van hun gegevens goede zorg krijgen. Huisartsen en apotheker hebben een zorgplicht richting hun patiënten. Het enkele feit dat een patiënt geen toestemming heeft voor de uitwisseling van zijn gegevens mag er niet toe leiden dat de apotheker geen medicijnen aflevert. Daar is ook geen sprake van, het bericht van het st Antonius ziekenhuis is door het ziekenhuis als onjuist bestempeld. Aanvullende maatregelen zijn dan ook op dit moment niet aan de orde.
Kent u het bericht dat de Franse president Hollande heeft gesproken over steun aan een mogelijke Afrikaanse missie in Noord-Mali?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de Franse opstelling ten aanzien van Mali?
Frankrijk toont zich evenals de meeste andere EU-lidstaten zeer bezorgd over de situatie in Mali die is ontstaan na de staatgreep van 22 maart 2012. Het ontstaan van een vrijhaven voor terroristische groeperingen en criminele netwerken in het noorden van Mali ziet Frankrijk op termijn als een groot gevaar voor de stabiliteit van de Maghreblanden en Europa. In EU-verband heeft Frankrijk een geïntegreerde benadering bepleit en heeft het zich bereid getoond een bijdrage te leveren aan een eventuele EU-trainingsmissie. Tijdens het bezoek van de Malinese interimpremier Diarra aan Frankrijk deze week heeft Frankrijk opnieuw benadrukt dat Mali het politieke proces vooruit moet helpen aan de hand van een routekaart.
Kunt u een inschatting geven van de huidige situatie in Noord-Mali en de gevolgen die dit heeft voor de bredere regio?
Sinds eind maart controleren islamitisch terroristische en Toeareg-groeperingen de noordelijke helft van Mali en is het noorden zeer onveilig. Samenwerkende groeperingen als AQIM, MUJAO en Ansar Dine zijn in de steden Timboektoe, Gao en Kidal een dominante machtsfactor en er zijn indicaties dat zij onder dwang de sharia invoeren. Zowel de veiligheidssituatie als de situatie op het gebied van mensenrechten zijn zeer zorgwekkend. Omringende landen zijn bezorgd dat de crisis naar hun grondgebied overslaat. De humanitaire situatie is onverminderd slecht. Er zijn ongeveer 435 000 vluchtelingen en ontheemden.
Deelt u de zorgen van de buurlanden van Mali, verenigd in ECOWAS, ten aanzien van Mali? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier zal Europa de initiatieven van ECOWAS ten aanzien van Mali ondersteunen?
Nederland deelt de zorgen van de ECOWAS landen ten aanzien van Mali. In EU-verband wordt een voorstel voor een EU-trainingsmissie uitgewerkt ter ondersteuning van het Malinese leger. Tevens wordt gekeken op welke manieren een eventuele Afrikaanse/ECOWAS interventiemacht ondersteund kan worden.
Kunt u aangeven in hoeverre de berichten juist zijn dat de Verenigde Staten en Frankrijk luchtsteun hebben aangeboden? Zo ja, waar bestaat deze luchtsteun uit?
Berichten over het aanbieden van luchtsteun door de VS en Frankrijk ter ondersteuning van een AU/ECOWAS missie kan ik niet bevestigen.
Is er binnen de NAVO gesproken over eventuele steun aan een missie? Zo ja, op welke momenten? Was er eensluidendheid over de behoefte aan steun aan het land? Zo nee, waarom niet?
Nee, NAVO steun aan een eventuele missie is niet aan de orde.
Kent u de berichten dat er een link bestaat tussen de terreurgroep AQIM, die ook actief is in Mali, en de aanval op het Amerikaanse consulaat in Benghazi van afgelopen september? Zo ja, hoe beoordeelt u deze berichten en welke conclusie trekt u hieruit?2
Ja. Dergelijke berichten zijn reden voor de Nederlandse regering de ontwikkelingen in Mali en omtrent AQIM zo nauwkeurig mogelijk te volgen en de dreiging vanuit terroristische netwerken serieus te nemen. Betrokkenheid van jihadistische groeperingen als AQIM bij aanslagen tegen westerse doelen en de destabilisatie van de Sahel-regio in het algemeen en Mali in het bijzonder zijn voor de Nederlandse regering reden om zowel in VN- als EU-verband actief mee te denken over mitigerende maatregelen die de slagkracht en bewegingsvrijheid van dergelijke groeperingen aan banden leggen, waaronder versterking van de capaciteit van het Malinese leger middels een EU-trainingsmissie en een mogelijke ECOWAS/AU-missie in Mali onder VN-mandaat.
Kent u de berichten dat er grote sommen losgeld worden betaald aan terroristen om westerse burgers vrij te krijgen? Klopt het dat hierover geen eensluidende Europese afspraken zijn gemaakt?3
De berichten in de media over losgeldbetalingen zijn bekend.
Binnen de EU hebben lidstaten de omgang met ontvoeringen tot nu toe tot hun eigen nationale competentie gerekend. Dit komt mede voort uit het feit dat lidstaten in hun beleid t.a.v. ontvoeringszaken zijn gebonden aan nationale wetgeving en dat ontvoeringszaken zeer divers zijn van aanleiding, daders en slachtoffers, lokale omstandigheden en gezagsstructuur en wat betreft aard, inhoud en adressering van de eisen. Mede op initiatief van het EU Raadssecretariaat neemt de aandacht toe voor een uniform beleid over ontvoeringen, zeker ten aanzien van terroristische ontvoeringen zoals die onder andere in de Sahel-regio plaats vinden. Ook in andere fora dan de EU wordt aandacht gevraagd voor deze problematiek.
Deelt u de mening dat een duidelijk signaal moet worden gegeven aan de groeperingen in dit gebied, dat ontvoering van Europeanen niet zal worden beloond? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier zult u zich hiervoor inzetten?
Het Nederlandse beleid bij ontvoeringen van Nederlandse onderdanen in het buitenland is dat de Nederlandse overheid geen losgeld betaalt, niet onderhandelt en ook anderszins niet tegemoet komt aan terroristische eisen. Nederland draagt dit beleid uit in elk forum en bij elke gelegenheid dat dit onderwerp staat geagendeerd. Tijdens de Ministeriële Conferentie op 14 december aanstaande van het Global Counter Terrorism Forum (GCTF), waar ook Nederland aan zal deelnemen, zal naar verwachting een memorandum worden aangenomen waarin lidstaten uitspreken samen te zullen werken om ontvoeringen terug te dringen en zich in te spannen om te voorkomen dat terroristische organisaties (financieel) profiteren van ontvoeringen.
Wilt u de vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over de Raad Buitenlandse Zaken van 29 november a.s.?
Ja.
Het verdwijnen van banen bij Menzis in Groningen |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «165 banen weg bij Menzis Groningen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de regio Groningen onevenredig hard wordt getroffen nu 165 banen van 250 medewerkers geschrapt worden dan wel verdwijnen naar andere delen van het land?
Het verliezen van een baan kan grote gevolgen hebben voor de betrokken personen. Voor die groep kan dat hard aankomen. Het is echter onvermijdelijk dat op de ene plek banen verdwijnen, terwijl op de andere plek juist banen ontstaan. Deze dynamiek op de arbeidsmarkt is essentieel voor een goed functionerende arbeidsmarkt. Het kabinet houdt de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt nauwlettend in de gaten en heeft daarbij ook oog voor regionale ontwikkelingen. De regierol voor het regionale arbeidsmarktbeleid ligt echter bij gemeenten en het UWV.
Het kabinet werkt aan maatregelen om de transitie van werk naar werk soepeler te laten verlopen. Sociale partners spelen hierbij een belangrijke rol. Het kabinet treedt daarom in gesprek met sociale partners over de uitwerking van de maatregelen in het regeerakkoord om te komen tot een gezamenlijke sociale agenda.
Vindt u een concentratie van werkzaamheden van (steeds groter wordende) zorgverzekeraars wenselijk en in het belang van een spreiding van werkgelegenheid?
Het kabinetsbeleid is niet gericht op een spreiding van werkgelegenheid, maar richt zich op de versterking van de gehele Nederlandse economie en arbeidsmarkt. Door de schatkist op orde te brengen en in te zetten op duurzame groei worden banen gecreëerd in heel Nederland. Het kabinet bevordert daarmee de werkzekerheid voor alle Nederlanders.
Het vestigings- en personeelsbeleid van individuele bedrijven is uiteindelijk een private aangelegenheid. De overheid mag niet in dergelijke strategische overwegingen van bedrijven treden. Dit laat onverlet dat lokale overheden, indien zij dat wensen, in overleg kunnen treden met bedrijven en dat ook veelvuldig doen.
Deelt u de mening dat het vertrek van zoveel werkgelegenheid een klap is voor de noordelijke arbeidsmarkt, in het bijzonder die van Groningen?
In individuele gevallen komt baanverlies hard aan, dat kan ook voor een stad of regio gelden bij massaontslagen. Het kabinet is zich daar terdege van bewust. Het kabinet heeft overigens geen signalen dat de noordelijke arbeidsmarkt slechter presteert dan de arbeidsmarkt in andere provincies. Zo blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek dat bijvoorbeeld de werkloosheid in Groningen niet onevenredig hard is gegroeid tijdens de financiële en economische crisis.
Bent u, gezien de urgentie van het behoud van werkgelegenheid in de regio, bereid om actie te ondernemen richting Menzis zodat de banen voor de noordelijke arbeidsmarktregio behouden kunnen blijven?
Het kabinet heeft vertrouwen in een goed overleg tussen het bedrijf en de vakbonden en draagt in het uiterste geval zorg voor een goed vangnet voor werklozen. Daarnaast hebben het UWV en de gemeenten een rol om eventuele werkzoekenden naar een volgende baan te begeleiden. Het kabinet wil ook bijdragen aan perspectief voor deze mensen. Dat kan niet door individuele bedrijven te helpen, maar wel door er alles aan te doen om te zorgen dat de Nederlandse economie sterker uit de crisis komt.
Het bericht dat er gevangenissen in Groningen, Drenthe Zeeland worden gesloten |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA), Albert de Vries (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten waarin wordt gesteld dat er plannen in ontwikkeling zijn om alle gevangeniscomplexen in Groningen, Drenthe en Zeeland te sluiten?1
Ja.
Ja.
Ja.
Klopt de berichtgeving dat deze plannen in ontwikkeling zijn binnen het ministerie van Veiligheid en Justitie?
Bij brief van 27 november jl. met kenmerk 332891 heb ik gereageerd op het verzoek van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie om nadere informatie over het bericht in de media over de sluiting van gevangenissen. In deze reactie heb ik aangegeven dat er verschillende opties worden onderzocht om de taakstellingen waarvoor de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) zich geplaatst ziet in te vullen. Er is nog geen enkel besluit genomen. De omvang van de bezuinigingen waarvoor DJI staat, is zo groot dat het niet te vermijden is dat er inrichtingen moeten worden gesloten. Het sluiten van gevangenissen zou inderdaad van invloed kunnen zijn op de reistijd van familieleden die gedetineerden willen bezoeken.
Met het oog op een zorgvuldig besluitvormingsproces heb ik de hoofddirecteur van DJI verzocht om een Masterplan detentiecapaciteit DJI op te stellen, waarin de gevolgen van de ombuigingen voor de celcapaciteit van DJI en het personeel in beeld worden gebracht. Dit Masterplan zal ik in april 2013 aan uw Kamer voorleggen. Ik deel de opvatting dat de keuze om gevangenissen al dan niet te sluiten niet louter op een bedrijfseconomische afweging dient plaats te vinden. Ik onderken de grote betekenis van vestigingen van DJI voor de werkgelegenheid in de provincies Groningen, Drenthe en Zeeland. In mijn brief heb ik dan ook meerdere factoren genoemd die ik van belang acht: naast bedrijfseconomische factoren zijn dat de gevolgen voor het personeel, de regionale werkgelegenheid en de regionale spreiding van gevangenissen.
Deelt u de opvatting dat de werkgelegenheid van de gevangeniscomplexen in Groningen, Drenthe en Zeeland van grote betekenis zijn voor die provincies, mede in het licht van de werkgelegenheidscijfers?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat de vestiging van dit type rijksdiensten bijdraagt aan versterking van de werkgelegenheidsstructuur in Groningen, Drenthe en Zeeland en bovendien bijdraagt aan reductie van congestieproblemen in de randstad?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat werving en behoud van werknemers voor penitentiaire inrichten in Groningen, Drenthe en Zeeland beter mogelijk is dan in de randstad?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat tot de vestiging van het penitentiair complex in Ter Apel is besloten omwille van het compenseren van de werkgelegenheidseffecten van het verdwijnen van het NAVO-depot in Ter Apel?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat de keuze om gevangeniscomplexen al dan niet te sluiten niet louter op een bedrijfseconomische afweging dient plaats te vinden, maar dat ook een afweging van maatschappelijke kosten en baten dient plaats te hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Onderkent u het belang van het penitentiair complex voor de plaats Veenhuizen, niet alleen vanwege het belang van werkgelegenheid, maar ook vanwege de cultuurhistorische betekenis, onder meer blijkend uit de voordracht van Veenhuizen voor plaatsing op de UNESCO werelderfgoedlijst?
Zie antwoord vraag 1.
Zal het sluiten van deze gevangenissen gevolgen hebben voor het bezoek aan de gedetineerden? Betekent dat dat de gedetineerden waarschijnlijk minder bezoek krijgen omdat familieleden verder moeten reizen? Deelt u de mening dat het sluiten van deze gevangenissen gevolgen heeft voor bezoek van kinderen aan hun ouders? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.