De gevolgen voor patiënten van het niet afsluiten van een contract tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat het Slotervaartziekenhuis in Amsterdam en zorgverzekeraar Achmea voor 2013 geen contract hebben afgesloten, omdat het eindbod van Achmea volgens het ziekenhuis te laag zou zijn?1 Wat is uw mening daarover?
De contractonderhandelingen zijn naar mijn informatie (nog) niet definitief afgerond. Ik heb er geen mening over anders dan dat dit een mogelijke uitkomst kan zijn in het decentrale sturingsmodel waarvoor we in ons gezondheidszorgstelsel hebben gekozen.
Welke gevolgen heeft dit voor patiënten die nu worden behandeld in het Slotervaartziekenhuis? Welke gevolgen heeft dat voor patiënten van wie de behandeling doorloopt na 1 april 2013? Welke gevolgen heeft dat voor patiënten die vanaf 1 april 2013 onder behandeling komen in het Slotervaartziekenhuis? Deelt u de mening dat het niet afsluiten van dit contract vooral vervelende gevolgen heeft voor patiënten? Hoe zou dit voorkomen kunnen worden?
Zorginhoudelijk voorzie ik geen problemen, noch voor de patiënten die al onder behandeling zijn bij het Slotervaartziekenhuis noch voor de patiënten die na 1 april met de behandeling wilden starten. Voor de laatste categorie is het afhankelijk van de polis; natura of restitutie. Voor natura verzekerden is het inderdaad vervelend dat hun polis dan niet alles meer vergoedt. Ik ga ervan uit dat Achmea betrokkenen hier tijdig voor waarschuwt zodat ze voor een ander ziekenhuis kunnen kiezen. Een andere mogelijkheid voor deze verzekerden kan zijn over te stappen naar een verzekeraar die wel een contract met het Slotervaartziekenhuis heeft (zie het antwoord op vraag2.
Dit kan voorkomen worden door de contractering af te ronden voordat verzekerden hun polis bij een verzekeraar afsluiten (conform het wetsvoorstel Verticale integratie dat sinds september 2012 in uw kamer ligt.
Deelt u de mening dat het niet goed is dat pas tijdens het nieuwe verzekeringsjaar opeens blijkt dat er geen contract wordt afgesloten tussen Achmea en het Slotervaartziekenhuis, zodat verzekerden ook niet meer van verzekeraar kunnen wisselen? Deelt u voorts de mening dat dit voorkomen zou kunnen worden door te garanderen dat contracten tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders voor half december worden afgesloten, zodat voor verzekerden duidelijk is waarop zij bij hun verzekeraar kunnen rekenen? Is dit mogelijk? Zo ja, wat kunt u doen om dit te bereiken?
Ik deel de mening dat het wenselijk is dat verzekerden, op het moment dat zij hun zorgverzekeraar kiezen, duidelijkheid hebben over welke zorgaanbieders de verzekeraar gecontracteerd heeft. Zoals gezegd ligt momenteel een wetsvoorstel in de Tweede Kamer voor aanpassing van artikel 13 van de Zvw (Kamerstukken II 2011/12, 33 362 nrs. 1–3). Eén van de voorgestelde wijzigingen is dat zorgverzekeraars uiterlijk zes weken voor het einde van het jaar aangeven welke zorgaanbieders voor het nieuwe jaar gecontracteerd zijn (of welke niet). Gaat een verzekerde in het nieuwe verzekeringsjaar naar een aanbieder waarvan hij op bovengenoemde datum niet heeft kunnen weten dat er met die aanbieder geen contract zou zijn, dan heeft hij recht op de volledige vergoeding van de gemaakte zorgkosten. Als dit wetsvoorstel dit jaar wordt aangenomen en het wordt 1 januari 2014 van kracht, dan kan het zijn werking hebben voor de polissen voor het jaar 2015.
Welke mate van vrijheid hebben verzekeraars om wijzigingen aan te brengen in de in het voorafgaande jaar wel gecontracteerde zorg of in de betalingswijze door verzekerden (zoals het dwingen tot automatische incasso door zorgverzekeraar Menzis), gedurende het verzekeringsjaar? Deelt u de mening dat die vrijheid er alleen zou behoren te zijn als de verzekerde nog kan kiezen voor een andere verzekeraar?
Voor de laatste deelvraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3. Op de vraag welke mate van vrijheid verzekeraars hebben om wijzigingen aan te brengen in de polisvoorwaarden is mijn antwoord dat die vrijheid zover gaat als de wet toelaat. Op grond van het Burgerlijk Wetboek kan een schadeverzekering worden opgezegd als de verzekeraar de polis ten nadele van de verzekeringnemer of de verzekerde wijzigt. Dat geldt ook voor zorgverzekeringen (behalve als de poliswijziging het directe gevolg is van een overheidswijziging in het te verzekeren pakket). Het is echter niet aan mij om te oordelen wanneer sprake is van een polisverslechtering. Het is in eerste instantie aan de verzekerde hierover contact op te nemen met zijn zorgverzekeraar, dan wel hierover een klacht bij hem in te dienen. Indien de verzekerde er zelf niet uit komt met zijn zorgverzekeraar staat vervolgens de weg open via opeenvolgend de Ombudsman Zorgverzekeringen, de Geschillencommissie Zorgverzekeringen en uiteindelijk de bevoegde rechter om hierover een uitspraak te doen.
Kunt u een aantal behandelingen noemen waarvoor geldt dat patiënten van het Slotervaartziekenhuis niet het hele bedrag vergoed zullen krijgen, omdat het gemiddeld gecontracteerde tarief voor die behandeling lager is?
Afgaande op de door het Slotervaartziekenhuis bekend gemaakte tarieven voor 2013 en de door Achmea bekend gemaakte vergoedingen voor 2013, zal dat vrijwel voor elke behandeling het geval zijn.
Is het voor patiënten mogelijk om de vordering over te dragen aan het Slotervaartziekenhuis? Is het vervolgens mogelijk dat het Slotervaartziekenhuis de rekeningen alsnog indient bij Achmea voor een hoger, zogenaamd passantentarief? Is de zorgverzekeraar verplicht het passantentarief te betalen? Hoe veel hoger ligt het passantentarief? Is deze gang van zaken dermate voor de hand liggend dat rekening gehouden moet worden met overschrijdingen?
Ja, het is mogelijk dat patiënten hun vordering op de verzekeraar overdragen aan het ziekenhuis en het ziekenhuis kan de rekening indienen op basis van het passantentarief. De verzekeraar kan echter niet meer vergoeden dan waar de verzekerde recht op heeft. Een verzekerde met een restitutiepolis heeft – conform artikel 2.2 van het Besluit zorgverzekering – recht op een marktconforme vergoeding van de behandeling die hij heeft ondergaan en een naturaverzekerde die naar een niet gecontracteerde zorgaanbieder gaat, heeft in veel gevallen recht op een lager bedrag dan dat. Welk bedrag dat is, is afhankelijk van de polis. Vaak is het een bepaald percentage van de marktconforme restitutievergoeding. In het geliberaliseerde segment stellen ziekenhuizen de passantentarieven ieder voor zich in vrijheid vast. In het geval van het Slotervaartziekenhuis liggen de passantentarieven een factor 2 à 3 hoger dan de marktconforme vergoeding van Achmea. Gezien de hierboven genoemde wettelijke beperking aan de vergoeding ga ik er niet van uit dat als gevolg van het niet tot stand komen van het contract tussen het Slotervaartziekenhuis en Achmea overschrijdingen gaan ontstaan.
Het bericht dat Hezbollah betrokken zou zijn bij de busaanslag in Bulgarije |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bulgaria links Hezbollah to bus bombing»?1
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat er sterke aanwijzingen zijn dat Iran niet en Hezbollah wel betrokken is bij de busaanslag in Bulgarije, zoals blijkt uit de uitspraken van Europol-directeur Rob Wainwright?
In de verklaringen en uitspraken van de Bulgaarse autoriteiten en Europol, wordt geen melding gemaakt van enigerlei betrokkenheid van Iran, maar enkel gewezen op de betrokkenheid van Hezbollah.
Ziet u hierin voldoende aanleiding Hezbollah voor te dragen voor de «zwarte lijst» en bent u bereid u hiervoor in te spannen in Europees verband?
Nederland beschouwt Hezbollah al sinds 2004 als een terroristische organisatie. De conclusies van het Bulgaarse onderzoek bevestigen dit beeld. Nederland zal zich er andermaal sterk voor maken Hezbollah op de lijst van terroristische organisaties van de Europese Unie te plaatsen.
Bent u bereid om in overleg te treden met de directeur van Europol om u ervan te vergewissen dat de aanwijzingen inderdaad sterk zijn en hierover uw Europese collega’s bij te praten?
Europol heeft in een formele toelichting concrete informatie gegeven over de samenwerking met de Bulgaarse autoriteiten in het kader van het onderzoek naar de aanslag. In bijlage volgt deze verklaring.
Kunt u deze vragen vóór het algemeen overleg over de Raad Buitenlandse Zaken voorzien op 14 februari 2013 beantwoorden?
Ja.
De positie van forensische accountants bij onderzoek naar fraude |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Maak advocaat leidend bij fraude»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, aangezien forensische accountants sinds kort ook onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) vallen, het de intentie van de wetgever is geweest dat in geval deze accountants bij een onderzoek in een onderneming op frauduleuze transacties uit het verleden stuiten, die inderdaad gemeld dienen te worden? Zo ja, welke sancties staan er op het niet melden van dergelijke transacties? Zo nee, waarom niet?
Melding van een dergelijke transactie kan verplicht zijn voor zover de accountant van die transactie heeft kennisgenomen ten behoeve van zijn dienstverlening aan een cliënt en die transactie een handeling of samenstel van handelingen betreft van of ten behoeve van die cliënt. In geval van overtreding van de meldingsplicht zijn bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sancties en maatregelen mogelijk. Het Bureau Financieel Toezicht kan als toezichthouder een boete of een dwangsom opleggen. Verder is het onterecht niet melden van ongebruikelijke transacties op grond van de Wet op de economische delicten strafbaar met hechtenis van ten hoogste zes maanden (in geval van opzet: twee jaren), een taakstraf of geldboete van maximaal 19.500 euro. Het maximum van de geldboete is hoger bij veroordeling van een rechtspersoon en indien de betrokken transacties een waarde vertegenwoordigen van meer dan 4875 euro.
Deelt u de mening dat als een forensisch accountant opeens op verdachte zaken uit het verleden stuit waarbij er sprake is van gegevens waarvan de melding wettelijk verplicht is, het melden van die gegevens ook beoogd is? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het uitgangspunt, zoals dat blijkt uit de zinsneden dat «het te laat is om de forensisch accountant te weerhouden van zijn meldplicht», een in ieder geval naar de intentie van de wet verkeerd uitgangspunt is? Zo nee, waarom niet?
Het antwoord op beide vragen is ja. Per 1 januari 2013 is de WWFT op een aantal punten inhoudelijk gewijzigd. Eén van de wijzigingen betrof de werkzaamheden van de forensische accountancy. Forensische accountancyopdrachten, ongeacht of deze samenhangen met het samenstellen, beoordelen of controleren van de jaarrekening, vallen onder de WWFT. Het uitgangspunt van de wet is dat ongebruikelijke transacties die onder de meldplicht vallen dienen te worden gemeld. Het niet naleven van die meldplicht kan bestuursrechtelijk of strafrechtelijk worden gesanctioneerd.
Klopt het in het bericht gestelde dat als een advocaat de leidende persoon in een forensisch onderzoek is, dat de door die advocaat ingeschakelde forensisch accountant geen meldplicht zou hebben? Zo ja, hoe kant een leidende rol van een advocaat in deze worden afgebakend? Zo ja, deelt u de mening dat daarmee op een niet door de wetgever beoogde manier aan die meldplicht wordt ontkomen en dat dit niet in het belang is van fraudebestrijding bij ondernemingen? Zo ja, wat gaat u doen om de forensisch accountant die onder leiding van een advocaat onderzoek doet toch aan zijn meldplicht te houden? Zo nee, waarom niet en wilt u de relevante beroepsgroepen dan uitdrukkelijk op hun wettelijke verplichtingen ten aanzien van de meldplicht wijzen?
Of de forensisch accountant een meldplicht heeft hangt af van de rol die de advocaat vervult die opdrachtgever is van de forensisch accountant. Indien de advocaat werkzaamheden verricht waarop voor hemzelf het verschoningsrecht van toepassing is, dan mag de forensisch accountant zich op het afgeleide verschoningsrecht beroepen en geldt geen meldplicht. Dit doet zich voor bij werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid van de WWFT: de bepaling van rechtspositie van de cliënt, diens vertegenwoordiging en verdediging in rechte, het geven van advies voor, tijdens en na een rechtsgeding of het geven van advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding. Blijkens de wetsgeschiedenis dient dit restrictief te worden uitgelegd2. Voorkomen dient te worden dat door het enkel inschakelen van een advocaat het toezicht en de meldplicht illusoir worden gemaakt (misbruik afgeleid verschoningsrecht). In ieder concreet geval dient dan ook te worden toegelicht wat de rol en functie is van de advocaat. Als de advocaat werkzaamheden verricht waarop het verschoningsrecht niet van toepassing is, bijvoorbeeld als mediator of curator, dan kan de forensisch accountant geen beroep doen op het afgeleid verschoningsrecht en geldt de meldplicht onverkort.
Bestaan er beroepsgroepen die wel onder de Wwft en daaruit voortvloeiende meldplicht vallen, maar waarbij dat niet opgaat als zij hun beroep uitoefenen onder de regie of leiding van een beroepsbeoefenaar waarvoor een verschoningsrecht geldt? Zo ja, welke beroepsgroepen betreft dit? Zo ja, ziet u dit als een probleem en hoe gaat u dit oplossen?
Het in antwoord op vraag 4 ten aanzien van forensische accountants gestelde geldt ook voor alle andere beroepsgroepen die onder de Wwft vallen, zoals autohandelaren en belastingadviseurs. Met inachtneming van de in antwoord 4 gemaakte kanttekening over de restrictieve uitleg die misbruik van het afgeleid verschoningsrecht moet voorkomen zie ik dat niet als een probleem.
De uitspraken over de fusies van ziekenhuizen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het interview met de heer Don, lid van de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), en met de ingezonden brief van de heer Abeln en anderen1 2 die hierop een reactie is?
Ja.
Heeft u ervan kennisgenomen dat de heer Don in het interview suggereert dat de NMa strenger kijkt naar fusies dan naar samenwerking tussen ziekenhuizen («Het is minder helder voor de klant, en daarom potentieel schadelijker»)? Bent u het ermee eens dat deze suggestie ongelukkig is en dat er geen reden is om nuttige vormen van samenwerking tussen ziekenhuizen strenger te beoordelen dan fusies?
Ik heb van het artikel kennis genomen. Ik ben het met u eens dat nuttige vormen van samenwerking doorgang moeten hebben. Het gaat dan om vormen van samenwerking die goed zijn voor de patiënt. Het toezicht van de NMa is erop gericht om kartels tegen te gaan. Hiervan is sprake als bijvoorbeeld prijs- of marktverdelingsafspraken worden gemaakt en nieuwe toetreders worden tegengewerkt. Deze vormen van samenwerking zijn niet goed voor de patiënt en daarom vind ik het belangrijk dat de NMa daarop streng toezicht houdt.
In mijn brief (Vergaderjaar 2011–2012, Kamerstuk II 29 247, nr.168) van vorig jaar zomer heb ik aangegeven dat samenwerking in het belang van de patiënt mag en moet. Samenwerking in de vorm van uitruil van functies of van concentratie van functies tussen ziekenhuizen dient van de verzekeraar uit te gaan. Hij koopt immers in in het belang van de patiënt, zo schreef ik vorig jaar.
Deelt u de mening dat het interview met de heer Don de indruk wekt dat de NMa liever heeft dat ziekenhuizen fuseren in plaats van samen te werken?
Ik begrijp van de NMa dat dat niet de indruk is die zij wil wekken. In het interview benadrukt de heer Don dat veel samenwerkingsverbanden geen probleem zijn. Ik weet van de NMa dat zij zeker geen goede samenwerking wil blokkeren en ook niet wil sturen richting ziekenhuisfusies in plaats van samenwerking.
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van de vorige vraag, vind ik dat samenwerking in het belang van de patiënt mag en moet. Samenwerking en fusies die leiden tot een significante beperking van de mededinging zijn niet in het belang van de patiënt. Daarom vind ik het belangrijk dat de NMa daarop scherp toezicht houdt.
Herkent u zich in de kritiek van ziekenhuisdirecteuren dat de opstelling van de NMa bij fusies, respectievelijk samenwerking tussen ziekenhuizen, een vlucht stimuleert naar de «veilige weg» van de fusie? Bent u bereid te onderzoeken hoe deze perverse fusieprikkels kunnen worden weggenomen, zodat ziekenhuizen niet onnodig fuseren omdat dit nu kennelijk de makkelijkste weg?
Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording van de vorige vraag, herken ik mij daar niet in. Wel vind ik, zoals ik u tijdens de begrotingsbehandeling heb gemeld, dat een accentverschuiving ten opzichte van de huidige praktijk nodig is, als we willen dat er meer wordt samengewerkt en dat de ketensamenwerking van de grond gaat komen. Ik kondigde toen aan hiertoe voorstellen aan de Kamer te zullen zenden. Deze voorstellen zullen naar mijn mening ertoe moeten bijdragen dat onnodig fuseren wordt tegengegaan.
Is het waar dat het niet (meer) mogelijk is om samenwerkingsovereenkomsten voor goedkeuring aan te melden bij de NMa, maar dat het wel mogelijk is aan de NMa een informele zienswijze te vragen over plannen tot samenwerking? Klopt het dat de NMa ook richtsnoeren over samenwerking in de zorg heeft gepubliceerd, maar deze algemeen en theoretisch van aard zijn?
Het klopt dat de NMa samenwerkingsovereenkomsten niet vooraf goed kan keuren. Wel is het voor ziekenhuizen mogelijk om een informele zienswijze te vragen. De afgelopen drie jaar is er geen informele zienswijze afgegeven door de NMa, wel is er regelmatig informeel contact met ziekenhuizen geweest over wat wel en niet mag. De NMa kan niet op eigen initiatief informele zienswijzen geven, omdat dat niet mogelijk is zonder inzicht in een concrete casus. Wel heeft de NMa mij laten weten altijd open te staan voor aanvragen voor informele zienswijzen of anderszins informele contacten met betrekking tot samenwerking tussen ziekenhuizen.
Naast informele zienswijzen geeft de NMa voorlichting in de vorm van onder meer richtsnoeren en brochures. Zo geven de Richtsnoeren voor de zorgsector (2010) door middel van beschrijvingen en voorbeelden inzicht in de beoordelingscriteria die worden gehanteerd bij de handhaving van het kartelverbod in de zorgsector.
Deelt u de zorgen van de heer Don waar hij de vraag stelt «worden de ziekenhuizen niet te groot, zijn ze nog wel bestuurbaar?», maar dat dit niet onder de toets van de NMa valt?
Zoals ik in antwoorden op schriftelijke vragen van mevrouw Klever (PVV) al aangaf is schaalgrootte een afgeleide van de vraag welke (soorten) zorg een ziekenhuis wil en kan leveren. Het antwoord op die vraag dient bij uitstek in de fusie-effectrapportage gegeven te worden door de besturen van ziekenhuizen die het voornemen hebben te fuseren. In het wetsontwerp aangaande de zorgspecifieke fusietoets dat bij uw kamer ter behandeling voorligt zal de verplichting tot het opstellen van een fusie effectrapportage worden verankerd. Ook is het betrekken van de relevante stakeholders een onderdeel van de fusie-effectrapportage. Zorgbestuurders worden langs deze weg gedwongen de stakeholders zorgvuldig te betrekken en hierop te reageren. Op deze manier wordt door bestuur en stakeholders gezamenlijk beoordeeld of inderdaad sprake is van «onnodige» schaalvergroting.
Het bericht dat verschillende apotheken in Hengelo, Borne en Hof van Twente nog geen contract hebben met Achmea |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat verschillende apotheken in Hengelo, Borne en Hof van Twente nog geen contract hebben met Achmea en dus mogelijk medicijnen contant moeten afrekenen?1
Het staat zorgverzekeraars en zorgaanbieders vrij om wel of geen contract met elkaar af te sluiten. Het is van belang dat een zorgverzekeraar voldoende zorg contracteert om aan zijn zorgplicht te kunnen voldoen. Achmea heeft aangegeven met 1976 van de 1981 apotheken in Nederland een contract te hebben gesloten.
Verder heeft Achmea aangegeven dat de informatie uit het bericht feitelijk onjuist is. Bij de apotheken in Borne, Hengelo en Hof van Twente lopen de overeenkomsten door in 2013.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is wanneer patiënten contant moeten afrekenen wanneer zij bij hun eigen apotheek terecht willen?
Nee, die mening deel ik niet. Het kan voorkomen dat er geen contract tot stand komt tussen een zorgverzekeraar en een zorgaanbieder. Dit kan voor verzekerden ertoe leiden dat zij contant af moeten rekenen en de declaratie in moeten dienen bij hun zorgverzekeraar. De vergoeding die zij ontvangen van hun zorgverzekeraar is afhankelijk van de polisvoorwaarden. Ingeval van een restitutiepolis heeft de verzekerde recht op een marktconforme vergoeding, ingeval van een naturapolis bepaalt de zorgverzekeraar de hoogte van de vergoeding (via art. 13 Zvw).
Daarbij geldt dat indien het niet contracteren van een apotheek kan worden beschouwd als een polisverslechtering de verzekeringnemer een opzegrecht heeft. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als Achmea eind 2012, toen de polissen voor 2013 werden gesloten, de indruk heeft gewekt dat de betreffende apotheek wel gecontracteerd zou worden.
Het is echter niet aan mij om te oordelen of hier sprake is van een polisverslechtering. Het is in eerste instantie aan de verzekerde hierover contact op te nemen met zijn zorgverzekeraar, dan wel hierover een klacht bij hem in te dienen. Indien de verzekerde er zelf niet uit komt met zijn zorgverzekeraar staat vervolgens de weg open via opeenvolgend de Ombudsman Zorgverzekeringen, de Geschillencommissie Zorgverzekeringen en uiteindelijk de bevoegde rechter om hierover een uitspraak te doen.
Is het waar dat verschillende Achmeaverzekerden in Enschede nu al niet meer terecht kunnen bij hun eigen apotheek? Om hoeveel patiënten gaat het? Hoever moeten deze patiënten reizen om een apotheek te bereiken waar Achmea wel een contract mee heeft? Vindt u het acceptabel dat deze patiënten niet meer terecht kunnen bij hun eigen apotheek? Vindt u de afstand die deze patiënten moeten reizen acceptabel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Patiënten kunnen in principe nog steeds terecht bij hun «eigen» apotheek, alleen de vergoeding die zij ontvangen kan wijzigen ten opzichte van de situatie waarin er wel een contract was afgesloten tussen de apotheek en de zorgverzekeraar. Zie daarvoor ook mijn antwoord op vraag 2. Zorgverzekeraars hebben verder een zorgplicht. Voor verzekerden met een polis waarbij de zorgverzekeraar zorgaanbieders heeft gecontracteerd (doorgaans de naturapolis) moet de zorgverzekeraar zorg op een «redelijke afstand» van de woonplaats van de verzekerde aanbieden en «tijdig» leveren. In het veld worden zogenaamde streefnormen met betrekking tot de tijdigheid gehanteerd. Zo mag de toegangstijd tot de apotheek voor consumenten maximaal 1 werkdag bedragen. Wat een redelijke afstand is, verschilt per zorgsoort en is niet in normen of regelgeving vastgelegd. De NZa houdt toezicht op het naleven van de zorgplicht door zorgverzekeraars.
Achmea heeft aangegeven dat drie apotheken in Enschede hun overeenkomst met Achmea hebben opgezegd. Achmea heeft een contract met 14 van de 17 apotheken in Enschede en heeft haar verzekerden per brief geïnformeerd over de mogelijke alternatieven. De brief is verzonden aan in totaal 2155 verzekeringsnemers die woonachtig zijn binnen postcodegebieden rondom de niet gecontracteerde apotheken. Niet alleen de verzekerden maar ook de omliggende apotheken en de huisartsen in de omgeving zijn per brief geïnformeerd door Achmea. De alternatieve apotheken die Achmea heeft gecontracteerd zijn allemaal gelegen binnen een acceptabele reisafstand en er worden tevens alternatieve distributievormen aangeboden, zoals een bezorgservice. Daarnaast is een groep verzekerden gebeld door Achmea om eventuele vragen te beantwoorden en ondersteuning te bieden bij het overstappen naar een alternatieve apotheek.
Verder heeft Achmea een coulanceperiode ingesteld. Bij declaratie door de verzekerde van een factuur met betrekking tot vóór 1 april a.s. verstrekte medicijnen, wordt 100% van het marktconforme tarief vergoed door Achmea. Bovendien heeft Achmea met de apotheken afgesproken dat in een bijzondere situatie, bijvoorbeeld een hoog bedrag op de factuur, een apotheek na overleg eventueel rechtreeks bij Achmea kan declareren, zodat de verzekerde een dergelijk hoog bedrag niet eerst zelf hoeft voor te schieten.
Hoeveel Achmeaverzekerden kunnen in de toekomst niet meer terecht bij hun eigen apotheek? Hoever moeten Achmeaverzekerden uit Hengelo, Borne en Hof van Twente straks reizen om een apotheek te bereiken waar Achmea wel een contract mee heeft? Vindt u het acceptabel dat deze patiënten niet meer terecht kunnen bij hun eigen apotheek? Vindt u de afstand die deze patiënten moeten reizen acceptabel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 1 heeft Achmea mij gemeld met de apotheken in Borne, Hengelo en Hof van Twente een contract te hebben. Verder verwijs ik u graag naar mijn reactie op vraag 3 waarin ik heb toegelicht dat het niet tot stand komen van een contract in principe geen knelpunt hoeft te zijn zolang de zorgverzekeraar zijn zorgplicht naleeft en zijn verzekerden tijdig en voldoende informeert over de consequenties. De NZa houdt hier toezicht op.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is wanneer mensen gedwongen moeten wisselen van apotheek? Deelt u voorts de mening dat gedwongen wisselen van apotheker problemen kan opleveren, bijvoorbeeld bij ouderen of chronisch zieken die hun vertrouwde apotheek veelvuldig bezoeken, waardoor hun medicijngebruik bekend is bij de apotheker? Deelt u tevens de mening dat de veiligheid van medicijngebruik hierdoor achteruit gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het wisselen van apotheek kan voor sommige mensen vervelend zijn. Ik ga er echter vanuit dat zorgverzekeraars apotheken contracteren die goede kwaliteit van zorg leveren en zich dus op de hoogte stellen van het meest actuele geneesmiddelengebruik van de patiënt. Dit is vastgelegd in de beroepsnormen van apothekers en «de Richtlijn Overdracht van medicatiegegevens in de keten» verplicht hiertoe. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Wat gaat u er aan doen om te zorgen dat patiënten die verzekerd zijn bij Achmea bij alle apotheken blijvend terecht kunnen, zonder contant te moeten afrekenen of een eigen bijdrage te moeten betalen?
Het is niet mijn verantwoordelijkheid om op te treden in de contractonderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Zolang Achmea zijn verzekerden goed en tijdig informeert en zijn zorgplicht nakomt is er voor mij geen reden om stappen te ondernemen.
Vindt u niet ten principale dat de keuzevrijheid van patiënten om hun apotheek naar keuze te kunnen kiezen in het geding is bij een dergelijk financieel conflict tussen een verzekeraar en een apotheker? Zo neen, waarom niet?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Zorgverzekeraars hebben de verantwoordelijkheid gekregen om de zorg toegankelijk, betaalbaar en kwalitatief op niveau te houden in het belang van zijn verzekerden. Hiertoe sluiten zorgverzekeraars contracten met zorgaanbieders en het kan voorkomen dat er geen contract tot stand komt. De verzekerde kan jaarlijks de verzekeraar kiezen die het beste bij hem past. De ene verzekeraar zal selectiever contracteren, de andere wat ruimer. Ingeval van een naturapolis dienen verzekerden er rekening mee te houden dat zij alleen recht hebben op een volledige vergoeding van zorg indien zij naar een door de verzekeraar gecontracteerde zorgaanbieder gaan. Een verzekerde kan echter altijd naar de zorgaanbieder van eigen keuze gaan, maar indien er geen contract is afgesloten zal hij of een restitutiepolis moeten hebben of mogelijk een deel van de kosten zelf moeten betalen.
Het rapport Maatschappelijke effecten afschaffing ov-studentenkaart |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Maatschappelijke effecten afschaffing ov-studentenkaart» van Panteia en Significance?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat studenten gemiddeld € 1355 meer kwijt zijn aan reiskosten bij afschaffing van de ov-kaart zonder aanpassing van het reisgedrag en € 1053 na aanpassing van het reisgedrag? Welke kans ziet u om studenten effectief te compenseren voor de extra kosten bij afschaffing van de ov-kaart?
Het is goed dat de openbaar vervoerbedrijven een eerste aanzet hebben gedaan in het inzichtelijk maken van de kosten als gevolg van de voorgenomen besparing op de reisvoorziening. De berekeningen in het rapport van Panteia en Significance zijn echter gebaseerd op de aanname dat de huidige reisvoorziening wordt afgeschaft en er geen andere voorziening voor in de plaats komt. Dit terwijl het nadrukkelijke streven van het kabinet is om wél een alternatief vervoersarrangement voor studenten vorm te geven. De (financiële) effecten voor studenten zullen dan aanmerkelijk kleiner zijn.
Welke vorm het arrangement precies krijgt en welke effecten zich zullen voordoen, is nog onbekend. De openbaar vervoerbedrijven hebben hierop ook invloed aangezien het nieuwe vervoersarrangement in samenwerking en onderhandeling met de vervoerbedrijven zal worden vormgegeven.
Niettemin zal de gemiddelde student vanaf 1 januari 2016 met hogere reiskosten te maken krijgen. Dat is een gevolg van de bewuste keuze van het kabinet om te besparen op de ondersteuning in de kosten van levensonderhoud en reizen teneinde de vrijkomende middelen te investeren in de kwaliteit van onderwijs.
Ondersteunt u de conclusie dat de student na afschaffing van de ov-studentenkaart 45% minder met het ov gaat reizen dan hij nu gratis reist? Acht u dit een wenselijk scenario?
Dit percentage zal naar verwachting lager uitvallen wanneer een alternatief vervoersarrangement is vorm gegeven.
Hoeveel reizen studenten maken met het openbaar vervoer is uiteindelijk hun eigen afweging. Op dit moment kunnen studenten doordeweeks danwel in het weekend vrij reizen met de reisvoorziening die door de overheid wordt bekostigd. Dat betekent dat overheidsmiddelen deels niet doelmatig worden besteed. Ongeveer 30% van het totaal aantal gereisde kilometers wordt gemaakt met een niet-onderwijsgerelateerd doel.
Ondersteunt u de conclusie dat naar schatting 50.000 studenten ervoor zullen kiezen op zichzelf te gaan wonen als gevolg van de afschaffing van de ov-studentenkaart? Denkt u dat er betaalbare woonruimte voor deze studenten beschikbaar is?
Ik ondersteun de conclusie niet. In het onderzoek wordt als uitgangspunt genomen dat de reisvoorziening wordt afgeschaft terwijl de invloed van een alternatief vervoersarrangement niet in het onderzoek is meegenomen (zie ook mijn antwoord op vraag 2. Veel is afhankelijk van de uiteindelijke vorm van het nieuwe vervoersarrangement.
De landelijke monitor studentenhuisvesting die door Kences samen met het ministerie van BZK in 2012 is ontwikkeld, volgt de vraag-/aanbodverhouding per stad. Deze monitor is te vinden op www.wonenalsstudent.nl.
Ondersteunt u de conclusie dat het aanbod van openbaar vervoer zal dalen met gemiddeld tussen de 12,5% (bus, tram, metro) en 10,4% (trein)? Vindt u dit een wenselijk scenario?
Studenten vormen een substantieel deel van openbaar vervoerreizigers (oplopend tot 25 à 40% in de spits). Daar is deel van het openbaar vervoersysteem op gebouwd en ook de businesscases van de verschillende vervoerders. Echter, zoals ook in de antwoorden op de vragen 2 en 3 is aangegeven, zullen de effecten op het openbaar vervoer lager uitvallen dan vermeld in het rapport omdat er wordt voorzien in een alternatief vervoersarrangement voor studenten. Daarnaast zijn in het onderzoeksrapport niet alle effecten meegewogen. Zoals een mogelijk minder grote druk van studenten op de ochtendspits. Wanneer minder materieel in de spits ingezet hoeft te worden of er meer ruimte voor andere betalende reizigers ontstaat, kan dat een positief effect hebben op het openbaar vervoer en leiden tot het beter benutten van de beschikbare capaciteit. Bij de vormgeving van het nieuwe vervoersarrangement zullen daarom zowel positieve als negatieve effecten worden meegewogen.
Zoals ik ook in mijn hoofdlijnenbrief Studiefinanciering van 18 januari 2013 heb aangegeven, zal ik bij de voorbereiding van het vormgeven van het nieuwe vervoersarrangement samenwerken met onder meer de minister van Infrastructuur en Milieu, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de decentrale overheden.
Ondersteunt u de conclusie dat de afschaffing van de ov-jaarkaart zal leiden tot extra milieuschade en files als gevolg van een toename van het autogebruik? Acht de u dit wenselijk?
Ik ondersteun de conclusie niet. De in het rapport genoemde effecten zijn om bovengenoemde redenen erg voorbarig. In het rapport wordt bovendien alleen gespeculeerd over mogelijke negatieve effecten van veranderingen rond de reisvoorziening. Daartegenover kunnen ook de positieve effecten worden geplaatst. Bijvoorbeeld kunnen studenten voor de korte afstanden ervoor kiezen de fiets te nemen in plaats van een bus. Dat is goed voor gezondheid en milieu.
Hoe verhoudt de afschaffing van de ov-studentenkaart zich tot het actieplan «Groei op het spoor»?
Met de uitvoering van het Actieplan «Groei op het spoor» is er naar gestreefd om de trein aantrekkelijker te maken voor steeds meer mensen, door drempels weg te nemen. Over de voortgang wordt uw Kamer regelmatig door de staatsecretaris van Infrastructuur en Milieu geïnformeerd. De huidige studentenreisvoorziening maakt geen deel uit van de maatregelen uit het Actieplan.
Voor studenten streeft het kabinet naar een aantrekkelijk alternatief vervoersarrangement, zodat de trein een goede manier blijft om in de studieperiode te reizen. Daarnaast kan groei op het spoor op verschillende manieren worden gerealiseerd. Dat studenten waarschijnlijk minder kilometers over het spoor zullen afleggen, betekent niet dat er per saldo geen groei mogelijk is. Het is denkbaar dat de lege plaatsen van studenten snel worden opgevuld door andere betalende reizigers die bijvoorbeeld op dit moment drukke treinen mijden. Middelen die nu worden gereserveerd voor investeringen in materieel kunnen dan anders worden besteed, bijvoorbeeld aan veiligheid en comfort, wat uiteindelijk zou kunnen resulteren in groei op het spoor.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over de hoofdlijnenbrief studiefinanciering voorzien voor 13 februari 2013?
Bij dezen.
Het advies van CVZ over geestelijke gezondheidszorg (ggz) in het basispakket. |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Maakt u zich ook zorgen over de maatschappelijke onrust over het advies van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) over ggz in het basispakket? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Ik wil er met enige nadruk op wijzen dat het om een concept-advies gaat en dat daarin reacties uit de consultatie nog verwerkt worden. Ik hecht overigens aan een zo breed mogelijk draagvlak voor maatregelen die het basispakket betreffen. Met het oog daarop en mede vanwege de discussie die dit concept-advies over de geneeskundige geestelijke gezondheidzorg, deel 2 teweeg heeft gebracht, heb ik in de uitzending van Buitenhof op 10 februari jl. het zorgveld opgeroepen om mee te denken over alternatieve pakketmaatregelen.
Wat vindt u van de uitspraken van de voorzitter van het CVZ dat het concept-advies niet gewijzigd gaat worden, omdat het CVZ «geen inhoudelijke bezwaren» heeft gehoord?1
De voorzitter van het CVZ heeft met deze uitspraak gereageerd op de oproep het concept-advies, dat ter consultatie aan alle betrokken organisaties is voorgelegd, in te trekken. Het intrekken van het concept-advies achtte hij niet opportuun. Daarbij gaf hij aan dat het CVZ openstaat voor een dialoog en goed naar de kritiek zal luisteren. Het concept-advies is tenslotte een consultatiedocument.
Om voldoende ruimte te bieden voor een zorgvuldige inspraakprocedure heeft de Adviescommissie Pakket (ACP) op 22 februari een (extra) consultatiebijeenkomst over dit concept-advies gehouden. Begin april zal de ACP naar verwachting haar advies aan het bestuur van het CVZ vaststellen. Deze procedure met een extra consultatiebijeenkomst zorgt ervoor dat de reacties van betrokkenen op het ter consultatie voorgelegde concept-advies nauwgezet worden gewogen.
Gelet hierop acht ik het niet opportuun te reageren op de reacties op het concept-advies.
Deelt u die mening van het CVZ? Beoordeelt u de vele reacties op het concept-advies niet inhoudelijk?2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 Kunt u aangeven wat u beschouwt als een inhoudelijke bijdrage en wat niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van een lid van de Advies Commissie Pakket (ACP) dat «er wel een lans voor te breken is dat een aantal zaken uit de ggz-zorg wordt gehaald. Als de ggz-professional niet duidelijk kan maken waar de afkappunten van een behandeling liggen, heeft-ie een groot probleem. Als de ggz-professional geen eigen verantwoordelijkheid neemt, neemt de overheid de regie over.»?15 Zo ja, hoe komt u bij deze redenering? Zo neen, wat is dan uw opvatting?
Ik acht het niet passend te reageren op een uitspraak van een afzonderlijk ACP-lid. De procedure is dat de ACP over een concept-rapport adviseert aan het bestuur van het CVZ, waarna het CVZ zijn rapport of advies vaststelt en aan mij zendt.
Overigens vind ik het van belang dat behandelingen – ook in de GGZ- zo veel mogelijk op basis van behandelrichtlijnen en -standaarden plaatsvinden. Afwijkingen van die richtlijnen en standaarden moeten behandelaren kunnen beargumenteren.
Welke wetenschappelijke onderbouwing hanteert het lid van de ACP hier? Vindt u het juist dat een lid van een adviescommissie zo (politiek) stelling neemt, terwijl er juist nog «een gesprek» moet plaatsvinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat het CVZ in uw opdracht handelt om «een ordening aan te brengen in wat onder geneeskundige ggz verstaan moet worden en ten laste van de daarvoor bestemde budgetten gebracht kan worden»? Wilt u uw verzoek aan de Kamer zenden?16
Ja. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 15 juni 2012 aan de Tweede Kamer waarin ik een reactie geef op enkele CVZ-adviezen (Kamerstukken II 2011/12, 29 689, nr. 394). In de paragraaf waarin ik mijn standpunt op het CVZ-rapport Geneeskundige GGZ, deel 1 heb gegeven, heb ik aangegeven dat ik het van belang vind dat het CVZ de afbakening van de verzekerde geneeskundige GGZ nader uitwerkt.
Waarom antwoordt u op eerdere vragen dat een huisarts slechts mag doorverwijzen naar de ggz als er sprake is van een stoornis? Kunt u aangeven per wanneer dat beslist is?17
In zijn rapport Geneeskundige GGZ, deel 1 heeft het CVZ duidelijk aangegeven dat voor vergoeding van geneeskundige GGZ het onderscheid tussen psychische klachten en een psychische stoornis essentieel is. Hiermee heeft het CVZ aangegeven dat er sprake moet zijn van een psychische stoornis wil er sprake zijn van geneeskundige GGZ die behoort tot het verzekerde Zvw-pakket. In de in het antwoord op vraag 6 genoemde brief van 15 juni 2012 heb ik dit standpunt onderschreven. De in deze vraag bedoelde antwoorden zijn daarmee in lijn.
De juisheid van de berichten dat Deutsche Bank een toezegging doet aan boeren die met hun hele financiering naar een andere bank gaan. |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht LTO: Deutsche Bank doet toezegging1 en het persbericht van LTO, «Deutsche Bank maakt ruimte voor overstap naar andere bank»?2
Ja.
Is het u bekend dat er over de toezegging van Deutsche Bank (DB) waar in deze berichten melding van wordt gemaakt, nog veel onduidelijkheid heerst?
Het is mij bekend dat er onduidelijkheid is ontstaan over hoe Deutsche Bank omgaat met klanten die een leningdeel moeten herfinancieren en al dan niet willen overstappen naar een andere bank. Ik vind het van belang dat deze onduidelijkheid wordt weggenomen en ik heb hierover contact opgenomen met Deutsche Bank en Deutsche Bank heeft mij het volgende aangegeven.
Deutsche Bank heeft in december 2012 door middel van een persbericht een aanscherping van haar strategische focus aangekondigd waarin zij te kennen heeft gegeven zich meer te willen richten op «bedrijven en organisaties die behoefte hebben aan handelsfinanciering, ondersteuning bij internationaal betalingsverkeer en hoogwaardige financiële vraagstukken». In dit persbericht is de precieze inhoud van de strategie nog niet bekend gemaakt. Deutsche Bank heeft aangegeven hierbij te streven haar klanten binnenkort, in april 2013, nader te informeren over haar aangescherpte strategie.
Ten aanzien van de reeds ontstane onduidelijkheid bij klanten ten aanzien van hun financiering heeft Deutsche Bank aangegeven altijd samen met de klant op zoek te gaan naar een passende oplossing, indien de klant als gevolg van de strategische focus wordt geraakt. Een passende oplossing zal afhangen van onder andere het totaalpakket aan diensten dat wordt afgenomen, de bedrijfseconomische positie van de onderneming en de aard van de gestelde zekerheden. Eventuele oplossingsrichtingen die voor dergelijke situaties gangbaar zijn betreffen onder andere het eenmalig verlengen van de financiering van één van de leningdelen, het aanpassen van de gevraagde zekerheden of een vorm van ondersteuning bij overstap naar een andere partij, waarbij ook kan worden gekeken naar de boeteclausule.
Kunt u bij DB navragen of de toezegging van het boetevrij kunnen vertrekken klopt, aangezien van medewerkers van de bank vernomen wordt dat DB toch te allen tijde boetes zal heffen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat u ervan vindt dat bedrijven die bij een andere bank een lening kunnen ontvangen met een gering rentevoordeel ten opzichte van hun leningenpakket bij DB, bij het overzetten van de leningen alsnog met een grote boete van enkele tienduizenden euro’s, ineens te betalen, geconfronteerd kunnen worden, terwijl de baten van dat rentevoordeel pas over de looptijd van de nieuwe lening genoten zullen worden? Deelt u de mening dat dergelijke bedrijven hierdoor alsnog vastzitten aan hun lening bij DB, terwijl ze nooit bewust hebben gekozen voor een lening bij DB?
Ik zal bij de beantwoording van deze vragen eerst ingaan op herfinanciering van leningdelen en de rol van boeteclausules hierbij. Vervolgens op de specifieke situatie bij Deutsche Bank.
Bij financieringscontracten gelden vaak boeteclausules bij vervroegde aflossing of overstap naar een andere financier. Dit komt omdat financiers zelf ook operationele en financieringskosten moeten maken, voordat zij een klant van langlopende financiering kunnen verschaffen. Indien klanten altijd zonder boetes zouden kunnen overstappen, zou dat strategisch gedrag bij hen kunnen uitlokken. Zij zouden bijvoorbeeld als de rente daalt telkens naar een andere financier kunnen overstappen. Dit veroorzaakt echter instabiliteit en zou de financiers met grote lasten opzadelen. Om deze reden zijn er boeteclausules in dergelijke financieringscontracten opgenomen.
Deutsche Bank heeft een strategische keuze gemaakt zich in de toekomst niet meer op een bepaalde groep klanten te richten. Bestaande klanten blijven hierbij echter gebonden aan het financieringsaanbod dat deze ondernemers destijds geaccepteerd hebben. Onderdeel van dit aanbod is dat tussentijdse opzegging van de financiering tot een boete zal leiden. Er kan zich hierbij een situatie voordoen waarbij Deutsche Bank de ondernemer niet meer wil herfinancieren en dat de betreffende ondernemer bij een andere financier een lagere rente kan bedingen dan de klant voorheen bij Deutsche Bank betaalde. Zoals eerder aangegeven zal Deutsche Bank in gesprek gaan met de desbetreffende klanten en gezamenlijk met de klant op zoek gaan naar een passende oplossing.
De strategiewijziging van Deutsche Bank is een zelfstandige bedrijfseconomische beslissing, het is niet aan mij om rechtstreeks in te grijpen in de strategische beslissing van een individuele bank. Wel vind ik het niet meer dan vanzelfsprekend dat Deutsche Bank samen met haar klanten op zoek gaat naar een passende oplossing. Ik verwacht van alle banken dat zij altijd het belang van de klant centraal stellen.
Kunt u bij DB navragen hoe omgegaan wordt met de boeteclausules, als er verschillende leningdelen zijn, waarbij voor het ene leningdeel een hogere rente betaald moet worden bij een andere bank, terwijl voor het andere leningdeel een lagere rente betaald moet worden bij een andere bank?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de toezegging van het boetevrij vertrekken ook geldt voor bedrijven die een renteswap hebben? Kunnen die bedrijven ook boetevrij weg bij DB?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er aan de onzekerheid over het leningenbeleid van DB snel een einde moet komen? Kunt u er bij DB op aandringen dat de bank het gewijzigde leningenbeleid van de bank, inclusief de toezegging van het boetevrij kunnen vertrekken, zwart op wit zet, zodat voor alle bedrijven met leningen bij DB duidelijk is waar zij aan toe zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat alle bedrijven alsnog boetevrij moeten kunnen vertrekken bij DB, omdat DB tussentijds de voorwaarden heeft gewijzigd?
Zie antwoord vraag 4.
Drugssmokkel via de Antwerpse Haven. |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat zijn de precieze politiecijfers met betrekking tot de invoer van cocaïne in Nederland vanuit overige lidstaten van de Europese Unie (EU)? Welk percentage komt er bij benadering doorheen en zijn dus niet in deze cijfers verwerkt?1
Welk bedrag wordt door het Openbaar Ministerie (OM) jaarlijks ontnomen aan criminelen wegens wederrechtelijk verkregen voordeel uit cocaïnesmokkel?
Welke maatregelen worden er precies getroffen nu de hoofdverdachten van deze smokkel in het merendeel van de gevallen de Nederlandse nationaliteit hebben? Zijn deze personen al in beeld bij het OM? Zo nee, hoe wordt ervoor gezorgd dat deze personen zo spoedig mogelijk worden geïdentificeerd en aangepakt?
De in mijn antwoorden op eerdere vragen5 van het lid Van der Steur opgenomen constatering dat het merendeel van de hoofdverdachten van cocaïnehandel- en smokkel in Nederland een Nederlandse achtergrond heeft, ziet op resultaten van strafrechtelijke onderzoeken. Deze hoofdverdachten zijn zodoende bekend bij het OM.
De prioritaire aanpak van cocaïnehandel- en smokkel houdt ondermeer in dat Nederlanders en in Nederland actieve personen die zich met (de voorbereiding van) internationale cocaïnehandel bezighouden worden opgespoord en vervolgd. De 100%-controles op Schiphol van bepaalde vluchten vloeien ook voort uit deze prioriteitsstelling. Ik verwijs voor de verdere invulling van de prioriteitsstelling graag naar het Nationaal Dreigingsbeeld 2012 en de beleidsreactie daarop. Deze beide documenten zijn op 13 maart 2013 aan uw Kamer worden gezonden.
Wat wordt er bedoeld met het antwoord dat er grote prioriteit wordt toegekend aan de bestrijding van cocaïnehandel en -smokkel? Wat voor maatregelen en inzet van politie en justitie worden er aan die prioritering verbonden?
Zie antwoord vraag 3.
Is het in de praktijk mogelijk om wederrechtelijk verkregen voordeel uit cocaïnehandel en -smokkel te ontnemen? Hoe vaak komt het voor dat dit niet lukt? Welke maatregelen worden er getroffen om ervoor te zorgen dat ook in deze gevallen kan worden gekomen tot het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel? Kunt u een overzicht geven van de straffen die zijn opgelegd voor deze vorm van smokkel en het aantal verdachten dat met succes veroordeeld is?
Het ontnemen van uit cocaïnehandel en -smokkel verkregen vermogen is mogelijk. In de praktijk dient hiertoe zicht te worden verkregen op uitgaven en/of vermogensbestanddelen ten behoeve van het maken van de voordeelsberekening en/of de executie van een opgelegde ontnemingsmaatregel. Dit is lastiger naarmate er meer vermogen is ondergebracht in het buitenland, zeker als het gaat om een land waarmee Nederland geen – op ontneming toegesneden – rechtshulprelatie heeft. Ik onderhoud contacten met andere landen om eventuele belemmeringen voor het ontnemen zoveel mogelijk weg te nemen. Mijn inzet in EU-verband is gericht op wederzijdse erkenning van ontnemingsbeslissingen. Verder zijn met de inwerkingtreding van de Wet verruiming mogelijkheden voordeelontneming per 1 juli 2011 de mogelijkheden om criminele winsten af te pakken uitgebreid. Zo is het mogelijk geworden na een opgelegde ontnemingsmaatregel een strafrechtelijk executie onderzoek te starten om vermogensbestanddelen op te (blijven) sporen.
Het OM heeft mij meegedeeld dat geen overzichten beschikbaar zijn van gevallen waarin ontnemen niet lukt, of van de straffen die zijn opgelegd voor deze vorm van smokkel en het aantal verdachten dat met succes is veroordeeld.
Waarom bestaat er geen voornemen om de taakomschrijving van de Koninklijke Marechaussee uit te breiden naar de bestrijding van cocaïnehandel en -smokkel?
Waarom wordt slechts op ad hoc basis samengewerkt met het Verenigd Koninkrijk bij de bestrijding van drugssmokkel, zeker nu qat recent strafbaar is gesteld? Is er extra inzet vereist in de landen waarmee Nederland op ad hoc basis samenwerkt om tot een betere bestrijding van drugssmokkel te komen? Is er geen aanleiding om structureler samen te werken met andere EU-lidstaten om de smokkel van drugs tegen te gaan?
Welke concrete maatregelen heeft België genomen om deze vorm van smokkel tegen te gaan? Hoe beoordeelt u die inspanningen in vergelijking met de aanpak in Rotterdam? Hoeveel kilo cocaïne wordt jaarlijks in België in beslag genomen en hoe verhoudt zich dat met de vangsten in Rotterdam?
Het onderzoek Teacher evaluations and pupil achievement, Evidence from classroom observation |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van het Centraal Planbureau «Teacher evaluations and pupil achievement: Evidence from classroom observation»?1
Ja, dit punt vloeit voort uit het beleid van het kabinet Rutte I.
Wat is uw oordeel over de stelling van de onderzoekers dat aan de hand van evaluatie van docenten in de context van een klaslokaal, de leerresultaten van leerlingen voorspeld kunnen worden?
Dit laat zien dat met het meetinstrument dat in dit onderzoek is gebruikt (lesobservaties door getrainde observatoren) wordt gekeken naar de cruciale elementen van leerkrachthandelen. Het gaat om elementen die ertoe doen voor het bereiken van goede leerprestaties.
Ziet u mogelijkheden om, via de door de onderzoekers gehanteerde observatiemethode, in te zetten op het verbeteren van de docentkwaliteit in het primair onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mogelijkheid zie ik en de resultaten uit de pilot sluiten uitstekend aan bij de prioriteiten uit het regeerakkoord. Ik zie die mogelijkheid in eerste instantie voor het voortgezet onderwijs. Momenteel wordt gewerkt aan plannen waarbij deze werkwijze (gerichte lesobservaties en coaching van leerkrachten) onderdeel is van de begeleiding van startende leraren in tekortvakken (vakken waarvoor moeilijk een leraar is krijgen). Daarnaast wil ik – in het verlengde van het regeerakkoord – ervoor zorgen dat het instrument en de kansrijkheid van feedback en coachinterventies veel meer wordt ingezet in het primair en voortgezet onderwijs. In het overleg dat plaatsvindt met de Stichting van het Onderwijs over het Nationaal Onderwijs Akkoord staat dit onderwerp dan ook hoog op de agenda.
Deelt u de mening dat bij het beoordelen van de kwaliteit van scholen er meer aandacht moet zijn voor docentkwaliteit? Ziet u voor de Inspectie van het Onderwijs mogelijkheden om dit uit te voeren op basis van de methodiek die in het bovenstaande onderzoek beschreven wordt?
Ik deel die mening niet. De inspectie beoordeelt de lerarenkwaliteit bij risicoscholen. Dit doet de inspectie om verklaringen voor kwaliteitsrisico’s te vinden, niet om individuele leraren te beoordelen. Het door het CPB gebruikte onderzoeksinstrument om de kwaliteit van leraren vast te stellen, vertoont overigens sterke overlap met het toezichtinstrument van de Inspectie.
Ik zie hier vooral een rol voor schoolleiders en bestuurders. Zij kunnen de beschreven werkwijze inzetten op hun scholen en benutten als hulpmiddel voor hun personeels- en professionaliseringsbeleid. In een professionele lerende organisatie ligt hiervoor bovendien niet alleen een verantwoordelijkheid voor schoolleiders en bestuurders, maar ook voor leerkrachten zelf.
De beveiliging van de website van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de melding van een verlopen veiligheidscertificaat op de klachtenpagina van de website van het UWV?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Wat zijn de risico’s van het ongeldige veiligheidscertificaat voor de bezoeker van klachten.uwv.nl?
Deelt u de mening dat mensen met klachten over het UWV de mogelijkheid moeten hebben om op een veilige manier klachten te uiten? Zo ja, garandeert u op dit moment deze veiligheid?
Deelt u de mening dat het UWV zijn beveiligingsbeleid serieus dient te nemen en dient te voorkomen dat gegevensuitwisseling met haar website onderschept kan worden door al dan niet kwaadwillende derde partijen?
Zijn er reeds meldingen bekend waaruit blijkt dat door het verlopen van het veiligheidscertificaat er gegevens zijn onderschept door al dan niet kwaadwillende derde partijen? Zo ja, hoeveel bezoekers zijn hier reeds de dupe van geworden?
Gebrek aan veiligheid in overdekte zwembaden |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over een vallende lamp in een zwembad?1
Hoe verklaart u dat er in Dordrecht nog steeds lampen worden opgehangen met rvs-schroeven, terwijl bekend is, en door de toenmalige VROM Inspectie is geconstateerd, dat deze schroeven worden aangetast door de chloorlucht in zwembaden (zogenaamde chloorspanningscorrosie)?2
Is het waar dat de «Praktijkrichtlijn voor inspectie en onderhoud van (ophang)constructies, bevestigingsmiddelen en voorzieningen in overdekte zwembaden (2004)» van het Ministerie van VROM/NCC/TNO nog steeds van kracht is? Zo ja, bent u ook van mening dat deze praktijkrichtlijn dient te worden vervangen?
Deelt u de mening dat er nog steeds een probleem is met de handhaving en uitvoering van de veiligheidsvoorschriften in overdekte zwembaden, ondanks een onderzoek hiernaar van de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT)?3
Gelet op het feit dat in het rapport van de ILT wordt gesteld dat 79% van de gemeentes hun toezichthoudende taak niet vervult, kunt u toelichten welke vooruitgang er ondertussen is geboekt?
Deelt u de mening dat, gezien het verzuim van veel gemeentes wat betreft hun toezichthoudende taak rondom de veiligheidsvoorschriften in overdekte zwembaden, er een rol is weggelegd voor de Rijksoverheid? Zo ja, hoe wilt u hier concreet invulling aan geven? Zo nee, waarom niet en hoe rijmt u dit dan met de brief van 16 december 2011?4
Bent u bereid om de ILT opnieuw de Nederlandse overdekte zwembaden te laten onderzoeken, teneinde incidenten als in Dordrecht in de toekomst te voorkomen? Zo ja, wanneer worden de uitkomsten van dit onderzoek verwacht? Zo nee, waarom niet en welke verbetermaatregelen stelt u dan voor?
Opmerkingen van de VN Special Rapporteur voor de zgn “Palestinian Authority Territories” |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u ook kennisgenomen van de veroordelingen door onder anderen de Britse premier David Cameron, de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten Navi Pillay en de Secretaris-Generaal van de VN Ban Ki-moon van eerdere onbetamelijke gedragingen en uitlatingen van Richard Falk, zoals antisemitisme?1 Deelt u de mening dat deze gedragingen en uitlatingen extra kracht bijzetten aan de noodzaak om hem als Speciale Rapporteur van de VN te verwijderen en contact met hem te mijden?
Ja, ik heb kennis genomen van deze reacties. Zie verder mijn antwoord op vragen 7 en 8 van uw eerdere vragen terzake, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1374.
Leerlingenvervoer |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met de inspanningen van de gemeente Gaasterlân-Sleat om af te komen van haar wettelijke plicht tot tegemoetkoming in de kosten van leerlingenvervoer voor alle leerlingen?1
Ja.
Onderkent u het belang van zorgvuldige beeldvorming en een stevige feitelijke basis bij de discussie over de bekostiging van het leerlingenvervoer? Wat is uw reactie op het gegeven dat deze gemeente verzuimt te vermelden dat de door haar te maken kosten vanwege de eigen bijdrage van ouders niet 47.000 euro bedragen, maar ongeveer 38.000 euro?
Voor een zorgvuldige beeldvorming is het inderdaad van belang dat van de juiste gegevens wordt uitgegaan. Volgens informatie van de gemeente bedragen de kosten van het leerlingenvervoer naar de Eben-Haezerschool te Emmeloord na aftrek van de eigen bijdrage van de ouders € 38.712. Er worden echter ook nog leerlingen vervoerd naar de Eliezer+Obadjaschool te Zwolle ten bedrage van € 32.177 na aftrek van de eigen bijdrage. De totale netto kosten voor deze groep leerlingen komen daarmee op € 70.889. De totale kosten voor het leerlingenvervoer in de gemeente bedroegen voor het schooljaar 2011–2012 € 270.000.
Is het waar dat de gemeente Gaasterlân-Sleat voor de leerlingen die voortgezet onderwijs volgen in Kampen geen kosten hoeft te maken?
Ja. Voor leerlingen in het voortgezet onderwijs is de regeling leerlingenvervoer alleen voor leerlingen die wegens hun handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.
Kunt u aangeven hoe de kosten van het leerlingenvervoer zich normaliter verhouden tot het alternatief dat de gemeente de kosten voor bijvoorbeeld huisvesting van een volledige extra schoolklas moet betalen?
De gemiddelde vervoerskosten van leerlingen die niet wegens een handicap vervoerd worden bedragen volgens een onderzoek van de Besturenraad € 1737. Onderling zijn daar grote verschillen tussen, variërend van € 450 tot € 10.000 per leerling waardoor niet goed aan te geven is hoe dit zich normaliter verhoudt tot de kosten voor huisvesting van een extra schoolklas. De gemeentelijke kosten voor een extra lokaal in het basisonderwijs bedragen € 13.000 per jaar.
Kunt u bevestigen dat de leerlingen die vanwege denominatieve redenen gebruik maken van leerlingenvervoer in tegenstelling tot eerdere suggesties niet een uur naar hun school reizen, maar slechts een ruim halfuur?2
De betreffende leerlingen komen uit verschillende dorpen waaronder Harich, Oudemirdum, Nijemirdum en Sondel en worden vervoerd naar de Eben-Haezerschool te Emmeloord (28 leerlingen) of Eliezer +Obadjaschool te Zwolle (3 leerlingen). De reistijd (enkele reis) varieert van 40 minuten tot 72 minuten.
Bent u bekend met het gegeven dat de kosten voor het leerlingenvervoer drastisch zijn toegenomen nadat deze gemeente in plaats van het bestaande eigen vervoer het vervoer middels Europese aanbesteding aan een vervoerder heeft gegund? Welke mogelijkheden zijn er voor gemeenten om het vervoer zonder aanbestedingsprocedure zelf te organiseren?
Volgens de gemeente is er nooit sprake geweest van eigen vervoer door de gemeente en zijn de kosten voor het leerlingenvervoer door de Europese aanbesteding juist sterk gedaald ten opzichte van de oude situatie waarbij een individuele gemeente zelf haar vervoer aanbesteedde. De gemeente kan het vervoer zonder aanbestedingsprocedure organiseren wanneer zij zelf in het vervoer voorziet, dus met eigen busjes en chauffeurs.
Kunt u in een overzicht aangeven welke wettelijke mogelijkheden gemeenten hebben om de kosten voor het leerlingenvervoer zoveel mogelijk te beperken?
De gemeente kan voor leerlingen die voldoen aan de voorwaarden om voor vervoer in aanmerking te komen, op verschillende manieren in de bekostiging van dat vervoer voorzien. De gemeente kan bekostiging in geld geven, het vervoer zelf verzorgen of het vervoer doen verzorgen. Dit wordt bepaald in de gemeentelijke regeling. Door die keuzemogelijkheid kunnen ze de kosten beperken. Ook kan in de regeling worden bepaald dat voor een leerling die ouder is dan een bepaalde leeftijd, de aanspraak op bekostiging wordt beperkt tot de kosten van openbaar vervoer, dan wel, indien dat in redelijkheid kan worden verlangd, een goedkopere wijze van vervoer. Dit vervoer moet wel passend zijn. Verder kan de gemeente in de regeling bepalen dat bij vervoer over een afstand van meer dan 20 kilometer, de hoogte van de bekostiging afhankelijk is van de financiële draagkracht van de ouders. Tot slot kan een gemeente door gezamenlijk met andere gemeenten het vervoer aan te besteden de kosten beperken.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg van 14 februari 2013 over leerlingenvervoer?
Ja.
Het bericht dat mensen met een lager inkomen een grotere kans hebben om te sterven na een hartaanval |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat mensen met een lager inkomen een grotere kans hebben om te overlijden na een hartaanval?1
Het is al enige tijd bekent dat er verschillen in gezondheid zijn tussen mensen met een lagere opleiding en mensen met een hogere opleiding. Het betreft een complexe materie waaraan verschillende factoren ten grondslag liggen. De oplossingen moeten dan ook van verschillende kanten komen. Ik ga er vanuit dat alle betrokken partijen hier in hun werk zoveel mogelijk rekening mee houden. Het onderzoek van het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMC) en het Academisch Medisch Centrum Amsterdam (AMC) laat nogmaals zien dat aandacht nodig blijft.
Vindt u het acceptabel dat de sociaal economische status van mensen (mede) bepalend is voor de overlevingskans na een hartaanval? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het belangrijk dat iedere patiënt kwalitatief goede zorg krijgt. Ik maak me er sterk voor om binnen deze complexe materie dat te beïnvloeden wat we kunnen om dat te bereiken. Om ervoor te zorgen dat ook kwetsbare groepen de zorg krijgen die zij nodig hebben, is het van belang dat er professionele standaarden zijn. Daarin moet rekening worden gehouden met alle relevante kenmerken van de patiënt. Zorgverleners moeten in staat zijn om zorg op maat te bieden, rekening houdend met de vaardigheden en achtergrond van de patiënt. Met de oprichting van het Kwaliteitsinstituut wil ik hier een bijdrage een leveren, door ervoor te zorgen dat ook het perspectief van de patiënt gelijkwaardig wordt meegenomen bij het ontwikkelen van deze standaarden. Daarnaast richt ik mij ook op het verminderen van de risicofactoren en het vergroten van de gezondheidsvaardigheden van de meest kwetsbare groepen. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag drie.
Welke oorzaken liggen er volgens u aan ten grondslag dat mensen met een lager inkomen een grotere kans hebben te overlijden na een hartaanval? Welke kansen ziet u om die oorzaken weg te nemen?
Dat mensen met een lagere opleiding een grotere kans hebben om te overlijden na een hartaanval kent meerdere oorzaken.
Aan de ene kant hebben mensen met een lagere opleiding een groter risicoprofiel. Het risicoprofiel wordt vooral bepaald door de leefomstandigheden van mensen en door risicofactoren zoals roken, ongezonde voeding, weinig bewegen, comorbiditeit en stress. Het is daarom belangrijk om in te blijven zetten op het verminderen van risicofactoren. Ik draag daaraan bij door de onderliggende risicofactoren aan te pakken en meer mogelijkheden voor mensen te creëren om gezonder te leven. Denk hierbij aan goede informatie en voorlichting, toegankelijk aanbod van gezond eten, mogelijkheden om veilig te sporten en bewegen in de buurt, en de gezonde keus de makkelijk keus maken. Dit kan toegespitst worden op specifieke risicogroepen, zoals in het geval van bijvoorbeeld JOGG, buurt-sportcoaches en de aanpak rond perinatale sterfte.
Aan de andere kant zijn mensen met een lage opleiding vaak minder vaardig in het herkennen van symptomen, wachten zij langer om medische zorg in te schakelen, kunnen zij hun klachten minder goed beschrijven en zijn ze minder op de hoogte van de besluitvorming in het ziekenhuis. Dit komt ook uit het onderzoek naar voren. In het bijzonder wanneer het patiënten betreft met beperktere gezondheidsvaardigheden, zijn kijken en luisteren belangrijke voorwaarden voor goede zorgverlening. Doordat communicatie tussen patiënt en zorgverlener zo belangrijk is, ligt de oplossing ook voor een groot deel in de relatie tussen de patiënt en de zorgverlener. Partijen in de zorg werken samen, in de Alliantie Gezondheidsvaardigheden, om dit verbeteren. Daarnaast zet het kabinet in op het, in algemene zin, verbeteren van basisvaardigheden van mensen.
Geldt voor mensen met een lage sociaal economische situatie ook bij andere aandoeningen dat zij een verhoogd risico lopen om eerder of sneller te overlijden? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
De risicofactoren die bij hartfalen een rol spelen kunnen ook bij andere aandoeningen van belang zijn. Het feit dat er zoveel verschillende factoren ten grondslag liggen aan de problematiek betekent echter dat de aanpak in de zorg niet geïsoleerd moet worden opgepakt. Een integrale aanpak is noodzakelijk. Dit neemt niet weg dat de sector hier wel aandacht aan kan besteden in specifieke protocollen. Het is daarom belangrijk dat veldpartijen zelf hun onderzoeksagenda opstellen. Zij kunnen het beste beoordelen of de beschikbare kennis voldoende is. De overheid kan onderzoek faciliteren en stimuleren. Dit doen we onder andere via onderzoeksprogramma’s van ZonMw, het Kwaliteitsinstituut en het RIVM en via de subsidie-instelling van bepaalde kennisinstituten, waaronder het Nivel en Pharos.
Deelt u de mening van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC) dat het zo kan zijn dat mensen met een lage sociaal economische status hun klachten in het ziekenhuis minder goed beschrijven en minder weet hebben van de besluitvorming in een ziekenhuis? Bent u van plan om het bewustzijn van artsen over dit probleem te vergroten? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Mensen met een lage opleiding zijn inderdaad vaak minder vaardig in het omschrijven van hun klachten en minder goed op de hoogte van de besluitvorming in het ziekenhuis.
De relatie tussen de zorgverlener en de patiënt is daarom zo belangrijk, omdat zij samen afspraken moeten maken over zorg en behandeling en dat moeten doen op zo’n niveau dat de patiënt goed begrijpt waar het over gaat. Het is van belang dat dit door de professionals zelf ook volledig wordt omarmd. Vandaar dat beroepsgroepen en opleidingsinstellingen zelf verantwoordelijke zijn voor het opstellen van beroepsprofielen, opleidingseisen en curricula. Ook nascholing is een zaak van de beroepsgroepen zelf.
Wilt u onderzoeken welke kennis over sociaal economische gezondheidsverschillen beschikbaar is bij andere vakgebieden en deze informatie in kaart brengen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven is het belangrijk dat veldpartijen zelf hun onderzoeksagenda opstellen. Zij kunnen het beste beoordelen welke kennis zij nodig hebben. Daarnaast haal ik nogmaals het belang van een integrale aanpak aan die zich richt op de onderliggende factoren.
Erkent u dat kennis van sociaal economische gezondheidsverschillen een vast en wezenlijk onderdeel dient te zijn binnen de opleidingen van artsen en ander zorgpersoneel? Zo ja, kunt u in kaart brengen hoe hier invulling aan wordt gegeven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals ik reeds eerder heb aangegeven zijn beroepsgroepen en opleidingsinstellingen zelf verantwoordelijke zijn voor het opstellen van beroepsprofielen, opleidingseisen en curricula. Voor een goede zorgverlening aan iedereen is het van belang dat zij deze aspecten in de opleiding meenemen.
Deelt u onze mening dat het onacceptabel is dat mensen met een lage opleiding gemiddeld 7 jaar korter leven en een gezonde levensverwachting hebben die twintig jaar korter is? Zo ja, bent u bereid tot een actieplan om die sociaal economische gezondheidsverschillen fors te verkleinen? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit actieplan ontvangen? Zo nee, waarom niet? cijferboek 2012: onderzoek van het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMC) en het Academisch Medisch Centrum Amsterdam (AMC) gepubliceerd door de Hartstichting in het Boek «Hart- en vaatziekten in Nederland 2012» (Hoofdstuk 5 Sociaaleconomische status en korte termijn sterfte na een acuut hartinfarct bij mannen en vrouwen van verschillende leeftijden)
Btw-heffing zelfstandigen in de zorg |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ondernemers laken controle door fiscus op btw in de zorg»?1
Ja.
Op wie en in welke werksituatie is de Btw-vrijstellingsregeling in de zorg precies van toepassing?
In de Wet op de omzetbelasting 1968 (de wet) is een vrijstelling opgenomen voor de gezondheidskundige verzorging van de mens door beoefenaren van een beroep waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Wet BIG (artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 1°, van de wet, de zgn. medische vrijstelling). De vrijstelling geldt alleen als de beroepsbeoefenaar zelfstandig een gezondheidskundige dienst verricht, een Wet BIG-opleiding heeft afgerond en de verrichte dienst behoort tot het deskundigheidsbereik van die beroepsbeoefenaar.
Van het zelfstandig verrichten van een gezondheidskundige dienst is geen sprake als de betrokken beroepsbeoefenaar onder leiding en toezicht van een opdrachtgever (bijvoorbeeld een arts) werkzaamheden uitvoert. In dat geval stelt de Wet BIG-beroepsbeoefenaar zijn of haar diensten (arbeid) ter beschikking en is sprake van een met btw-belaste prestatie, ook al wordt gezondheidskundige arbeid verricht. Deze dienstverlening is vergelijkbaar met die van medische uitzendbureaus, die Wet BIG-beroepsbeoefenaren ter beschikking stellen. De Hoge Raad heeft beslist dat in het geval van een medisch uitzendbureau de btw-vrijstelling niet van toepassing is3. Hof Amsterdam heeft beslist dat de btw-vrijstelling niet van toepassing is bij prestaties door een verpleegkundigenmaatschap aan ziekenhuizen4, aangezien zij in concurrentie treden met uitzendbureaus: de prestatie (ter beschikking stellen van arbeid) is in wezen gelijk. Hetzelfde geldt ook voor de diensten van BIG-geregistreerde zzp’ers/zorgverleners die hun arbeid, al dan niet door middel van bemiddelingsbureaus, aan ziekenhuizen ter beschikking stellen.5
Of in een concrete situatie sprake is van het zelfstandig verrichten van een gezondheidskundige dienst, moet worden beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval. In zijn algemeenheid merk ik op dat verpleegkundigen die door een ziekenhuis worden «ingehuurd» niet zelfstandig gezondheidskundige diensten verrichten. Die verpleegkundigen verrichten hun werkzaamheden niet zelfstandig, maar onder leiding en toezicht van een arts. Dit betekent dat verpleegkundigen die als zzp’er werkzaam zijn in een ziekenhuis, btw-plichtig zijn voor de door hen verrichte diensten.
Wanneer is volgens de Belastingdienst een verpleegkundige zelfstandig ondernemer (zzp’er)?
Er bestaat geen wettelijke definitie van de zelfstandige zonder personeel (zzp’er).2 Aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden van het geval zal moeten worden beoordeeld of al dan niet sprake is van ondernemerschap in de zin van de inkomstenbelasting en van de omzetbelasting. Beslissend zijn de criteria van artikel 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 en de daarop betrekking hebbende jurisprudentie.
Specifiek voor de omzetbelasting betekent dit dat zodra een verpleegkundige buiten dienstbetrekking en regelmatig tegen betaling werkzaamheden verricht voor één of meer ziekenhuizen, deze verpleegkundige ondernemer is voor de omzetbelasting.
In welke andere sectoren wordt het criterium «onder toezicht staan» ook toegepast bij de beoordeling van zelfstandigheid en waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Is er sprake van oneerlijke concurrentie in de zorg als gevolg van onduidelijkheid over de toepassing van de regels omtrent Btw-vrijstelling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de problemen op te lossen?
Hiervoor heb ik het standpunt ingenomen dat het ter beschikking stellen van personeel of arbeid aan ziekenhuizen in de btw-heffing moet worden betrokken.
Dat is ook het geval als het om BIG-geregistreerde verpleegkundigen gaat en/of zzp’ers. Dit standpunt volgt uit wet- en regelgeving en de rechtspraak en is bekend binnen de Belastingdienst. Dit draagt de Belastingdienst ook uit, zowel langs voorlichting vooraf als via de handhaving achteraf. Zo is het ook onder de aandacht gebracht van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en bij ZZP-Nederland.
Ik zie daarom het artikel meer als een signaal dat er mogelijk nog wat te verbeteren valt dan dat de Belastingdienst onduidelijkheid over de toepassing van de regelgeving laat bestaan.
Algemeen bekend is dat het uitlenen van verpleegkundigen door uitzendbureaus belast is met btw. Zelfstandige verpleegkundigen die werkzaam zijn voor ziekenhuizen treden in concurrentie met deze uitzendbureaus. Het achterwege laten van btw bij zelfstandige verpleegkundigen is wettelijk niet toegestaan en leidt tot oneerlijke concurrentie met uitzendbureaus.
Ik herken de kritiek niet dat belastinginspecteurs de regels niet eenduidig zouden hanteren. Als in het toezicht blijkt dat door een onjuiste tarieftoepassing te weinig btw is voldaan door een belastingplichtige in deze branche, vindt correctie plaats. Ook voor wat betreft overleg of vragen van belastingplichtigen zijn er geen concrete signalen dat inspecteurs verschillende standpunten innemen.
Zoals hiervoor al is aangegeven, heeft de Belastingdienst contact opgenomen met de NVZ en ZZP-Nederland over deze problematiek. Daarnaast heeft de Belastingdienst deze problematiek nadrukkelijker opgenomen in de toelichting op belastingdienst.nl (zie: http://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/zakelijk/btw/tarieven_en_vrijstellingen/vrijstellingen/gezondheidszorg/vrijstelling_in_de_gezondheidszorg).
Kunt u ingaan op de kritiek van accountant L. Dijckmans over de «lakse houding van de belastingdienst»?
Zie antwoord vraag 5.
Herkent u de kritiek dat belastinginspecteurs de regels niet eenduidig hanteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen treft u om de al geruime tijd bestaande klachten op te lossen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat tot twee maal veroordeelde huisarts nog altijd als bevoegd arts in het BIG register staat |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht op Medical Facts dat een tot tweemaal veroordeelde huisarts nog altijd als bevoegd arts in het BIG-register staat?1
Ja.
Hoe kan het dat een arts die tweemaal is veroordeeld voor kinderporno nog in het BIG-register ingeschreven staat?
Omwille van de privacy van betrokkene kan ik niet ingaan op de achtergronden van dit concrete geval. Bij de handhaving van wettelijke regels rond volksgezondheid speelt het samenwerkings- en informatieprotocol IGZ-OM een belangrijke rol. Hierin is afgesproken hoe wordt samengewerkt en door welke instantie wordt gehandeld wanneer sprake is van een samenloop van toezicht, bestuurlijke handhaving, opsporing en strafrechtelijke handhaving. Wanneer voor handelingen in de zorg strafrechtelijk in plaats van tuchtrechtelijk optreden geïndiceerd is, dan vindt in het kader van voornoemd protocol overleg plaats tussen OM en IGZ over onder andere de vraag of een beroepsverbod gevorderd wordt. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 van het lid Bouwmeester (vraagnummer 2013Z01939, ingezonden 1 februari 2013).
Waarom heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) niet via een tuchtprocedure (regionaal tuchtcollege of college medisch toezicht) afgedwongen om tot doorhaling uit het BIG-register over te gaan om daarmee de patiënt te beschermen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de IGZ laks is geweest indien zij geen verdere actie heeft ondernomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat iemand die tot twee keer is veroordeeld voor kinderporno in geen geval geschikt kan zijn om huisarts te zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is er na de recidive geen beroepsverbod opgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden zijn er om alsnog tot doorhaling in het BIG-register over te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Welke oplossingen biedt een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) als het gaat om zelfstandig functionerende beroepsbeoefenaren zoals een huisarts?
Ik wil verplicht stellen dat alle medisch professionals in de zorg een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) kunnen overleggen. Dit betekent dat ook vrijgevestigde artsen en ZZP’ers, wanneer de IGZ hierom vraagt, een VOG moeten kunnen overleggen. Dit voornemen zal onderdeel zijn van de nota van wijziging waarmee de Wet cliëntenrechten zorg wordt beperkt tot bepalingen omtrent kwaliteit, toezicht en klachten en geschillen. Zoals aangegeven in de strategische agenda van de staatssecretaris en mijzelf van 8 februari 2013 zal uw Kamer deze nota van wijziging in april ontvangen.
Een veroordeelde arts die veroordeelt is voor kinderporno, maar nog wel big register staat |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met bericht «veroordeelde huisarts nog ingeschreven als bevoegd arts in BIG-register»?1 2
Ja.
Vind u het ook zeer zorgelijk dat een arts die is veroordeelt voor kinderporno met een patiënt nog steeds staat ingeschreven als arts in BIG-register? Zo ja, wat kan u daaraan doen?
Omwille van de privacy van betrokkene kan ik niet ingaan op de achtergronden van dit concrete geval. In het algemeen is het zo dat de strafrechter slechts bij een beperkt aantal delicten een beroepsverbod kan opleggen, hetgeen doorhaling in het BIG-register tot gevolg heeft, en alleen indien de strafbare feiten zijn begaan in de beroepsuitoefening. Dit beroepsverbod is beperkt in duur. Een blijvend beroepsverbod kan alleen worden opgelegd bij veroordeling tot levenslange gevangenisstraf.
Ik vind het onbevredigend dat beroepsbeoefenaren die ernstige zeden- of geweldsmisdrijven hebben gepleegd, en bij wie een kans op recidive aanwezig is, hun beroep (opnieuw) kunnen uitoefenen. Zoals eerder gemeld in mijn brief van 22 januari 2013 over het tuchtrecht (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 31 016, nr.3 bezie ik in overleg met mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie of en op welke wijze de mogelijkheden voor het opleggen van een beroepsverbod kunnen worden verruimd.
Deelt u de mening dat hierdoor voor patiënten niet inzichtelijk is dat deze arts is veroordeeld voor kinderporno met een patiënt en dat dit zeer ongewenst is?
Ik vind het belangrijk dat bevoegdheidsbeperkende maatregelen kenbaar zijn voor patiënten. Tuchtrechtelijke maatregelen, zoals doorhalingen, worden openbaar gemaakt. Sinds 1 juli 2012 worden ook de doorhalingen op grond van door de strafrechter opgelegde ontzettingen van het recht het beroep uit te oefenen openbaar gemaakt. Bij tuchtrechtelijke maatregelen wordt sinds juli 2012 de aard van het vergrijp dat heeft geleid tot de maatregel vermeld. Alle voornoemde maatregelen die via de website van het BIG-register openbaar worden gemaakt blijven (afhankelijk van de zwaarte van de maatregel) 5 tot 10 jaar raadpleegbaar voor het publiek. Daarnaast vindt publicatie van de maatregel plaats in een dagblad en in de Staatscourant.
Ik wil verplicht stellen dat alle medisch professionals in de zorg een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) kunnen overleggen. Dit betekent dat ook vrijgevestigde artsen en ZZP’ers, wanneer de IGZ hierom vraagt, een VOG moeten kunnen overleggen. Dit voornemen zal onderdeel zijn van de nota van wijziging waarmee de Wet cliëntenrechten zorg wordt beperkt tot bepalingen omtrent kwaliteit, toezicht en klachten en geschillen. Zoals aangegeven in de strategische agenda van de staatssecretaris en mijzelf van 8 februari 2013 zal uw Kamer deze nota van wijziging in april ontvangen.
Deelt u de mening dat patiënten het recht hebben op vindbare en leesbare informatie over kwaliteit, maar ook over misstanden van artsen?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich eerdere vragen over afwezigheid van koppeling tussen strafrecht, tuchtrecht en bestuursrecht?
Ja.
Deelt u de mening dat gezien dit zoveelste voorbeeld het wenselijk is om een koppeling te maken tussen strafrecht, tuchtrecht en civielrecht? Deel u de mening dat een arts die strafbare handelingen met een patiënt heeft gepleegd niet alleen strafrechtelijk wordt veroordeeld, maar ook zijn vak niet meer mag uitoefenen? Zo ja, hoe gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de strafrechter om te beoordelen of een beroepsverbod in een concrete strafzaak tegen een BIG-geregistreerde aangewezen is. Zoals vermeld in antwoord op vraag 2 ben ik in overleg met mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie om te bezien of en op welke wijze de mogelijkheden voor het opleggen van een beroepsverbod kunnen worden verruimd. Wat betreft het maken van een koppeling tussen strafrecht, tuchtrecht en civielrecht is van belang dat het BIG-register bevoegdheidsbeperkingen verwerkt die voorvloeien uit uitspraken van de tuchtrechter (zoals doorhaling en schorsing), de strafrechter (ontzetting van het recht het beroep uit te oefenen) en de civiele rechter (ondercuratelestelling wegens geestelijke stoornis). De bevoegdheidsbeperking wordt openbaar gemaakt door verwerking in het BIG-register, door vermelding op de online lijst met «maatregelen Wet BIG» en door publicatie in een dagblad en in de Staatscourant.
Op welke manier kunnen strafrechtelijke uitspraken over artsen, die relevant zijn voor de relatie arts patiënt inzichtelijk worden gemaakt voor patiënten, zodat patiënten niet worden blootgesteld aan artsen die een gevaar vormden of kunnen vormen voor patiënten?
Als door de strafrechter een beroepsverbod wordt opgelegd aan een BIG-geregistreerde, wordt de inschrijving van betrokkene doorgehaald in het BIG-register. Zie hierover mijn antwoord op vragen 3 en 6. De strafrechter kan, indien de bescherming van de samenleving daartoe noodzaakt, in bij de wet bepaalde gevallen, als bijkomende straf openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak gelasten.
Waarom wordt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) niet automatisch ingeschakeld bij strafrechtelijke uitspraken over artsen, indien die van invloed zijn op patiëntveiligheid en de arts-patiënt relatie? Op welke manier kan dat wel worden geregeld?
Op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de daarop gebaseerde Aanwijzing Wjsg is het Openbaar Ministerie (OM) bevoegd om derden in kennis te stellen van strafvorderlijke gegevens voor buiten de rechtspleging gelegen doeleinden. De IGZ behoort tot de in de aanwijzing genoemde ontvangers. Per geval beoordeelt het OM aan de hand van de in de aanwijzing genoemde criteria of verstrekken aangewezen is.
De gevolgen extra taken Geld Service Nederland |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Is het u bekend dat de drie grote Nederlandse banken een gemeenschappelijk bedrijf hebben opgericht – Geld Service Nederland (GSN) – dat niet alleen de gezamenlijke inkoop verzorgt, maar ook het geldtellen, geldopslag en geldtransport gaat verzorgen?1
Ja, dit is mij bekend. Hierbij merk ik wel op dat het De Nederlandsche Bank (DNB) is die op grond van het Europees Verdrag2 de taak heeft de geldsomloop te verzorgen voor zover deze uit eurobankbiljetten bestaat.
Kunt u schetsen welke gevolgen deze verandering heeft voor de logistiek van het cash geld in Nederland, de rol die de Nederlandsche Bank in de keten speelt (toezicht, beheer cash geld) en welke gevolgen dit heeft voor winkeliers en consumenten?
GSN heeft zich tot doel gesteld om met behoud van de veiligheid, de efficiëntie van de chartale keten voor de deelnemende banken te vergroten. GSN telt en sorteert de bankbiljetten voor de aangesloten banken. GSN vult ook geldcassettes voor de geldautomaten van de aangesloten banken en laat het onderhoud van de automaten verzorgen. GSN «regisseert» daarnaast het waardevervoer naar en van de bankkantoren en geldautomaten van de aangesloten banken, in de zin dat GSN waardevervoerders contracteert en bepaalt waar en wanneer geld moet worden gebracht of gehaald. GSN heeft zelf geen contractrelaties met retailklanten. Concreet gevolg van de komst van GSN is dat het aantal locaties waarop door banken geld wordt verwerkt beperkt wordt en het verwerkingsproces – door schaalvoordelen – efficiënter kan worden ingericht. De door de aangesloten banken zelf beheerde tel- en sorteeractiviteiten vonden voor de komst van GSN op 5 locaties plaats. Deze activiteiten zijn nu geconcentreerd op 3 (reeds bestaande) locaties. Het aantal vervoerbewegingen kan ook afnemen doordat GSN het waardevervoer van deze banken combineert en daardoor efficiënter kan plannen. De rol van DNB blijft hierbij gelijk. De Bankwet draagt DNB – mede ter uitvoering van het Europees Verdrag – op de geldsomloop te verzorgen voor zover deze uit eurobankbiljetten bestaat en de goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen. DNB ziet daarnaast toe op de naleving van de sorteervoorschriften van de ECB die banken en andere partijen zoals waardevervoerders moeten naleven als zij bankbiljetten die zij van het publiek hebben ontvangen via geldautomaten weer aan het publiek verstrekken.
Winkeliers en andere zogenoemde toonbankinstellingen waarvan de kassaopbrengst verwerkt wordt bij GSN sluiten geen contracten af met GSN, maar met hun eigen bank. De banken zijn vrij in hun tariefstelling. De banken betalen GSN voor de aan hen verleende diensten. Winkeliers kunnen hun kassaopbrengst ook laten tellen, sorteren en giraal bijschrijven door andere partijen zoals waardevervoerders, die daarvoor over eigen faciliteiten voor geldverwerking beschikken.
Is het waar dat er schakels aan de logistieke keten worden toegevoegd, doordat het aantal telcentrales/overslagpunten, beheerplekken en transporten van cash geld toeneemt? Welk gevolgen heeft dit voor de veiligheid? Wat zijn de gevolgen voor de kosten en de efficiency in het kader van de veiligheid?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is er naar uw oordeel sprake van marktverstoring ten opzichte van de private partijen die momenteel een belangrijke uitvoerende rol spelen in de logistiek en beveiliging? Is er sprake van ongewenste monopolievorming? Worden er door de rol van GSN in de exploitatie en het beheer van cash geld drempels opgeworpen voor het toetreden van andere banken tot de Nederlandse markt? Ziet u aanleiding om de Nederlandse Mededingingsautoriteit te verzoeken een onderzoek te starten?
De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) heeft naar aanleiding van de oprichting van GSN een klacht ontvangen. De NMa onderzoekt of de mededinging door GSN wordt beperkt, of daarbij sprake is van overtreding van het kartelverbod uit de Mededingingswet en of daarbij eventueel een beroep kan worden gedaan op een wettelijke uitzondering van het kartelverbod door mogelijke voordelen die uit de samenwerking voortvloeien. Indien de NMa een overtreding constateert, kan zij daartegen optreden.
Hoe reëel acht u het risico dat de wijzigingen in de logistieke keten van invloed zijn op het publieke belang van de beschikbaarheid van en toegang tot cash geld? Welke garanties zijn er dat er sprake blijft van een efficiënte dienstverlening aan de consument en dat het aantal pinautomaten (nu nog circa 12 000) op peil blijft?
Het aantal bancaire geldautomaten was eind 2012 7569. Het aantal geldautomaten is aan verandering onderhevig. Zo is in de periode 2000–2008 het aantal pinautomaten gegroeid van 6900 in 2000 naar ongeveer 8700 in 2008. Sinds 2008 is er weer sprake van een daling. Naast het pinnen bij geldautomaten van banken zijn er in sommige winkels ook mogelijkheden om meer te pinnen dan het aankoopbedrag. Dit zijn er inmiddels ongeveer 800, waardoor de afname van het aantal bancaire geldautomaten gedeeltelijk wordt gecompenseerd. Overigens valt het plaatsingsbeleid ten aanzien van geldautomaten niet onder GSN. Dit is de verantwoordelijkheid van de banken zelf gebleven. Mochten de banken op dit punt overigens willen gaan samenwerken, dan zal deze samenwerking moeten voldoen aan de mededingingsregels. Het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer, dat onder voorzitterschap staat van DNB, monitort de bereikbaarheid en de toegankelijkheid van betaaldiensten. In dat kader wordt om de drie jaar een fijnmazig landelijk onderzoek gedaan (de bereikbaarheidsmonitor). In de afgelopen jaren is steeds geconcludeerd dat de bereikbaarheid gewaarborgd bleef. Dit jaar wordt dit onderzoek herhaald. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren.
Wat zijn de gevolgen van de komst van GSN voor winkeliers? In hoeverre zullen zij worden geconfronteerd met hogere kosten door de extra schakels die in de logistieke keten lijken te worden gecreëerd?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze beoordeelt toezichthoudende instantie – de Nederlandsche Bank – het logistieke herontwerp van de beschikbaarheid van cash geld in Nederland?
De Bankwet draagt DNB op de geldsomloop te verzorgen voor zover deze uit eurobankbiljetten bestaat en de goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen. Daarbij let DNB met name op de veiligheid, betrouwbaarheid en efficiëntie van het betalingsverkeer, in dit geval het contante betalingsverkeer. Met het oog daarop heeft DNB de totstandkoming van GSN nauwlettend gevolgd en staat zij daar in beginsel positief tegenover. Vanwege de belangrijke rol van GSN binnen het vitale proces van de contant geldvoorziening in Nederland, is DNB als waarnemer aanwezig bij vergaderingen van de Raad van Commissarissen van GSN.
Onduidelijkheid bij terug verkrijgen CBF keurmerk goede doelen |
|
Mei Li Vos (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Argos radio 1 (19 januari 2013) over het keurmerk van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) voor goede doelen?
Ja.
Herinnert u zich de eerdere vragen over ditzelfde onderwerp van 27 oktober 2012?1
Ja.
Deelt u nog steeds de mening dat eerlijke en duidelijke informatie over het handelen van goede doelen van belang is voor de consument en de sector zelf?
Ja.
Hoe beoordeelt u de onduidelijkheid die het CBF creëert door eerst het keurmerk in te trekken voor het wereld kankeronderzoek en vervolgens terug te geven zonder inhoudelijke toelichting?
Het CBF verstrekt als onafhankelijke organisatie het CBF-keur aan goede doelenorganisaties die aan de gestelde criteria voldoen. Op de website van het CBF is in de nieuwsberichten te lezen welke organisaties wel/niet (meer) voldoen aan de criteria voor het CBF-keur. Ook zijn de criteria voor het verkrijgen van het CBF-keur op de website te vinden.
Voor het verlenen, intrekken en/of teruggeven van keurmerken door de Commissie Keurmerk van het CBF zijn formele procedures vastgesteld. Aan dergelijke beslissingen ligt een gedegen analyse en motivering ten grondslag. Ik treed niet in individuele beoordelingen van het CBF. Wel ben ik van mening dat een toelichting aan het publiek omtrent het afnemen of teruggeven van een keurmerk de transparantie ten goede komt. Om die reden heb ik het CBF gevraagd hiervoor aandacht te hebben. Het doel van de visie op toezicht en transparantie in de filantropische sector is te bewerkstelligen dat de burger beter in staat is te beoordelen hoe goede doelenorganisaties functioneren. Een stevig en transparant keurmerk waar burgers op kunnen vertrouwen vormt derhalve één van de pijlers van het validatiestelsel in de genoemde visie.
Hoe ver staat het met de ontwikkeling van het convenant met de goede doelen sector, dat onder meer moet leiden tot meer transparantie over inhoud, doel en besteding van geld?
Op 20 september 2012 heb ik u, met mijn ambtgenoot van Financiën, de «visie op toezicht en verantwoording in de filantropische sector» toegezonden2. Deze visie vloeit voort uit afspraak 8 van het convenant «Ruimte voor geven» dat de overheid heeft afgesloten met de sector, vertegenwoordigd door de Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie (SBF)3.
Aan de uitwerking van de visie wordt thans in een projectgroep met vertegenwoordigers van de betrokken ministeries en de SBF gewerkt. Door de projectgroep wordt concreet invulling gegeven aan het validatiestelsel, bestaande uit één keurmerkstelsel, één gedragscode en een publiekstoegankelijk internetportaal. Op grond van het convenant «Ruimte voor geven» dient het validatiestelsel in het vierde kwartaal van 2013 gereed te zijn.
Onder leiding van de heer De Jong, voormalig lid van de Algemene Rekenkamer, wordt door een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van de betrokken ministeries, de sector, keurmerkinstanties en de wetenschap een toetsingskader ontwikkeld. Het toetsingskader stelt, vanuit het publieksbelang, minimumeisen aan het op te leveren validatiestelsel. Dit normenkader zal dit voorjaar aan u worden verzonden.
Vindt u het zonder toelichting afnemen en teruggeven van het keurmerk aan het wereld kankeronderzoek transparant en passen binnen de uitgangspunten van het convenant? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 4.