De beloningen bij de genationaliseerde SNS |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven hoeveel werknemers van SNS REAAL en ABN Amro in 2013 meer verdienen dan de balkenendenorm voor 2013?
In het debat over de nationalisatie van SNS REAAL op 6 februari jl. heb ik toegelicht waarom de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), waarin het normsalaris voor de (semi-)publieke sector is opgenomen, niet van toepassing is op SNS REAAL. SNS REAAL opereert namelijk in een volledig commerciële en concurrerende omgeving en is daarmee geen publieke of semi-publieke instelling. Hoeveel werknemers van SNS REAAL en ABN AMRO meer verdienen dan het normsalaris voor de (semi-)publieke sector is daarom niet relevant.
Overigens beschik ik als aandeelhouder ook niet over overzichten van de beloningen van de gewone werknemers (niet zijnde bestuurders) van SNS REAAL en ABN AMRO.
Zoals ik heb aangegeven, ben ik van mening dat er van de werknemers van SNS REAAL en ABN AMRO een bijdrage mag worden verlangd nu hun werkgever met overheidsmiddelen overeind is gehouden. Aan de CEO van SNS REAAL is gevraagd hierover het gesprek aan te gaan met de bonden. Aan NLFI is gevraagd eenzelfde verzoek te doen aan de CEO’s van ABN AMRO en ASR.
Kunt u een overzicht geven van wat alle bestuursleden en commissarissen bij SNS REAAL en ABN Amro per persoon gaan verdienen in 2013?
De jaarverslagen van ABN AMRO en SNS REAAL geven gedetailleerde overzichten van de beloningen van de raad van bestuur en de vergoedingen van de raad van commissarissen. Voor de details van de vormgeving van de beloningen en vergoedingen verwijs ik naar de jaarverslagen. Onderstaand geef ik u een overzicht van de totale beloningen en vergoedingen die de leden ontvangen. Dit zijn vaste beloningen. Op grond van de Wet «bij steun, geen bonus»1 ontvangen bestuurders immers geen variabele beloningen.
Voor wat betreft SNS REAAL heb ik uw Kamer geïnformeerd over de beloning van de nieuwe CEO, die EUR 550.000,– verdient. De CFO verdient 80% van dit bedrag, te weten EUR 440.000,–. De overige bestuursleden van SNS REAAL hebben inmiddels ingestemd met een matiging van 5% van hun vaste beloning, zodat ook zij 80% van de beloning van de nieuwe CEO gaan verdienen.
De voorzitter van de raad van commissarissen van SNS REAAL ontvangt een jaarlijkse vaste vergoeding van EUR 45.000,–. De vaste jaarlijkse vergoeding van de vicevoorzitter bedraagt EUR 35.000,– en de overige leden van de raad van commissarissen krijgen een vaste jaarlijkse vergoeding van EUR 30.000. Voorts gelden aanvullende vergoedingen voor het lidmaatschap van de verschillende commissies binnen de raad van commissarissen: EUR 3250,– voor de Risico Commissie, Nominatie Commissie en de Remuneratie Commissie en EUR 7000,– voor de Audit Commissie.
Bij het aantreden in 2009 van de huidige raad van bestuur van ABN AMRO is de jaarlijkse beloning vastgesteld op EUR 750.000,– voor de voorzitter en EUR 600.000,– voor de overige bestuursleden. Het wettelijk verbod op bonussen voor staatsgesteunde instellingen (dat is ingegaan op 1 januari 2012) kende de mogelijkheid van een conversie van de variabele beloning naar het vaste salaris met maximaal 20%. Bij ABN AMRO is de conversie door de raad van commissarissen vastgesteld op 16,66%. De conversie geldt niet voor de voorzitter van de raad van bestuur. De leden van de raad van bestuur hebben over 2012 en 2013 vrijwillig afgezien van de conversie. De voorzitter en de leden van de raad van bestuur verdienen daarmee in 2013 respectievelijk EUR 759.375,– en EUR 607.500,– als gevolg van aanpassing van het salaris in lijn met de verhoging van Algemene Bank CAO in 2012.
De leden van de raad van commissarissen ontvangen een vergoeding van EUR 50.000,–. De vergoeding van de voorzitter van de raad van commissarissen is vastgesteld op EUR 65.000,–. Voor het voorzitterschap of lidmaatschap van de één van de drie commissies van de raad van commissarissen zijn ook vergoedingen vastgesteld. Deze vergoeding verschilt per commissie en functie daarin en ligt tussen EUR 10.000,– en maximaal EUR 15.000,– per lidmaatschap.
Kunt u reageren op de uitspraken van Ronald Latenstijn uit 2011, waar hij stelt dat het personeel van SNS REAAL gemiddeld 10 tot 15% hoger wordt betaald dan in vergelijkbare sectoren? Kunt u aangeven hoeveel er bij de staatsbanken bespaard kan worden en hoe gaat u dat realiseren?
Ik neem aan dat u doelt op de uitspraken van de heer Latenstein in het kader van de onderhandelingen die hebben geleid tot een nieuwe CAO voor 2012–2014. Uit de uitspraken van de heer Latenstein maak ik op dat SNS REAAL zich eerder al bewust was van de noodzaak tot matiging en het feit dat de arbeidsvoorwaarden voor bank-en verzekeringsmedewerkers op een hoger niveau liggen dan die in de algemene markt. De heer Latenstein achtte versobering reeds nodig omdat de rendementen in de financiële sector structureel lager worden. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 ook aangeef is deze noodzaak tot versobering verder toegenomen met de nationalisatie van SNS REAAL en heb ik de CEO van SNS REAAL gevraagd het gesprek hierover aan te gaan met de bonden.
In de beantwoording van Kamervragen van het lid Blanksma-van den Heuvel van 31 augustus 20122 is een overzicht gegeven van de kostenstructuur van de Nederlandse banken en is ingegaan op de kostenbesparingen die mogelijk zijn bij banken. De kosten van ABN AMRO en SNS Bank zijn hierin ook opgenomen. Hieruit blijkt onder meer dat de kosten-inkomstenratio van SNS Bank al een stuk onder het Europese gemiddelde ligt.
Het verbeteren van het bedrijfsresultaat en verlagen van de kosten is mijn inziens voor de hele financiële sector in Nederland een belangrijk aandachtspunt. Ik heb dit ook aangegeven bij de beantwoording op de Kamervragen naar aanleiding van het SOMO-rapport «Het financiële overgewicht van Nederland»,3 en in reactie op de motie Klaver.4 Nog afgezien van mijn verzoek aan de CEO van SNS REAAL om het gesprek over loonmatiging aan te gaan met de bonden (en mijn oproep aan NLFI om eenzelfde verzoek te doen aan de CEO van ABN AMRO), is het verlagen van kosten daarom een continu aandachtspunt in het beheer van SNS REAAL en ABN AMRO (door NLFI).
Klopt het dat Goldman Sachs heeft opgetreden als adviseur van SNS REAAL en Morgan Stanley als adviseur van uw ministerie, inzake de reddingspogingen en uiteindelijke nationalisatie van SNS REAAL? Hoeveel hebben deze adviseurs betaald gekregen voor hun werkzaamheden? Kunt u ook aangeven hoeveel er is betaald aan de taxateur Cushman & Wakefield?
Ja, dit klopt. Het ministerie van Financiën heeft EUR 2.500.000,– (excl. BTW) aan Morgan Stanley betaald voor de dienstverlening van deze zakenbank als financieel adviseur. Aan Cushman & Wakefield is door het ministerie van Financiën EUR 915.000,– (excl. BTW) betaald.
Ik kan geen uitspraken doen over de vraag wat door SNS REAAL is betaald aan adviseurs. Dit is aan de vennootschap zelf.
Kunt u uiteenzetten wanneer de huidige commissarissen van SNS REAAL zijn gestart in hun functie? Deelt u de mening dat het ongewenst is dat de huidige raad van commissarissen onderzoekt of bonussen kunnen worden teruggehaald en dat hier onafhankelijk onderzoek vereist is?
Het rooster van aantreden van de raad van commissarissen van SNS REAAL blijkt uit de jaarverslagen van SNS REAAL:
Jaap Lagerweij
12-10-2006
20-4-2011
Robert-Jan van de Kraats
12-10-2006
20-4-2011
Herna Verhagen
12-6-2008
25-4-2012
Jos Nijhuis
15-4-2009
Charlotte Insinger
15-4-2009
Ludo Wijngaarden
15-4-2009
Piero Overmars
7-10-2010
Jan Nijssen
13-9-2011
Ik deel de mening dat er een onafhankelijk onderzoek moet komen naar de mogelijkheden de toegekende en uitgekeerde variabele beloningen terug te vorderen. Ik heb dan ook gevraagd aan de waarnemend voorzitter van de raad van commissarissen om dit onderzoek door een onafhankelijk adviseur te laten uitvoeren en niet door de raad van commissarissen of de vennootschap zelf. Het daadwerkelijk terugvorderen van al uitgekeerde aan (voormalige) leden van de raad van bestuur is echter een bevoegdheid van de raad van commissarissen, zodat ik het ook een taak van de raad van commissarissen vind om dit onderzoek te laten uitvoeren. Uiteraard word ik als aandeelhouder op de hoogte gehouden van het onderzoek. Zoals ik tijdens het debat inzake de nationalisatie van SNS REAAL op 6 februari jl. heb toegezegd zal ik de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten.
Het bericht dat GGD Nederland, het Trimbos-instituut en het Nederlands instituut voor alcoholbeleid (STAP) adviseren zo snel mogelijk over te stappen op effectieve alcoholleeftijdscontrole in supermarkten |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u van de oproep van GGD Nederland, het Trimbos-instituut en het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid (STAP) aan supermarkten om zo snel mogelijk over te stappen op een effectief gebleken leeftijdscontrolesysteem?
Wij ondersteunen de oproep van deze partijen. De naleving van de leeftijdsgrenzen bij de verkoop van alcohol is in veel gevallen nog volstrekt onvoldoende. De aanstaande verhoging van de leeftijdsgrens naar 18 jaar maakt het belang van verbetering van de naleving van de leeftijdsgrenzen bij de verkoop van alcoholhoudende dranken in supermarkten nog groter, doordat de groep te controleren mensen groter wordt. Als er systemen zijn die kunnen bijdragen aan een betere naleving van de leeftijdsgrens, dan gaan wij er van uit dat supermarkten daarin hun verantwoordelijkheid nemen.
Ondersteunt u deze dringende oproep van de gezondheidsinstellingen, ook gezien recent onderzoek waaruit blijkt dat een 14- of 15-jarige bij supermarkten binnen 10 minuten alcohol kan kopen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen om te zorgen dat de supermarktbranche daadwerkelijk overgaat tot effectieve leeftijdscontrole?
Per 1 januari 2013 is het toezicht op de naleving van de Drank- en Horecawet overgegaan naar gemeenten. Deze wet geeft de burgemeester meer mogelijkheden dan voorheen om op te treden tegen overtredingen van de leeftijdsgrenzen door supermarkten. Als wordt vastgesteld dat artikel 20 van de Drank- en Horecawet binnen een periode van 12 maanden 3 maal is overtreden, kan de burgemeester op grond van artikel 19a supermarkten tijdelijk de bevoegdheid ontzeggen alcoholhoudende drank te verkopen. Wij gaan ervan uit dat supermarkten een dergelijke sanctie zoveel mogelijk willen voorkomen en dat de inzet van effectieve leeftijdscontrolesystemen daar een bijdrage aan kan leveren.
Deelt u de mening dat het vervangen van de huidige controle door effectieve leeftijdscontrole ook gunstig is voor gemeenten, omdat hun toezichtslasten aanzienlijk kunnen worden gereduceerd?
Die mening delen wij. Als supermarkten gebruik gaan maken van effectieve leeftijdscontrolesystemen, vermindert dat de noodzaak van het houden van toezicht op de naleving van de leeftijdsgrenzen bij de supermarkten die dergelijke effectieve systemen inzetten. Dat betekent dat gemeentelijke toezichthouders zich meer kunnen richten op andere verstrekkers en sectoren waar alcohol wordt verkocht, zoals de horeca en de sportkantines.
De marginalisatie van de Papoea’s in sociaal en economisch opzicht |
|
Han ten Broeke (VVD), Harry van Bommel , Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Raymond de Roon (PVV), Marit Maij (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat de Papoea’s in Indonesië bij de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen in hun provincie zouden worden gemarginaliseerd?1
Ja.
Is het bericht juist dat er door Indonesië grote ontwikkelingsprogramma’s worden opgezet in Papoea, waarbij er aanzienlijke aantallen immigranten worden ingevlogen? Wat betekent dit voor de toekomst van de inheemse bevolking?
Met het oog op voedselzekerheid en energievoorziening ontwikkelt Indonesië ontwikkelingsprogramma’s, ook in de provincie Papua. Indonesië voert hierbij geen transmigratiebeleid. Voor de ontwikkelingsprogramma’s in Papua en West-Papua worden vooral niet-inheemse inwoners ingehuurd, omdat deze meer over de benodigde vaardigheden en opleiding beschikken.
In hoeverre profiteert de inheemse bevolking van de genoemde ontwikkelingsprogramma’s?
De ontwikkelingsprogramma’s zijn bedoeld om ten goede te komen aan de gehele bevolking. De Indonesische autoriteiten streven er naar de inheemse bevolking bij dergelijke programma’s te betrekken. In het najaar van 2011 is een speciale eenheid voor de versnelling van de economische ontwikkeling (UP4B) opgericht. Deze eenheid heeft een coördinerende taak bij de sociaal-economische ontwikkeling van Papua.
Op welke wijze wordt de eigen grond van de Papoea’s juridisch beschermd en hoe wordt deze juridische bescherming in de praktijk geëffectueerd?
Met de Speciale Autonomiewet voor de provincies Papua en West-Papua is zogeheten Majelis Rakyat Papua (MRP) in het leven geroepen. De MRP bestaat uit vertegenwoordigers van inheemse Papua’s en ziet erop toe dat de inheemse cultuur en gewoonten worden gerespecteerd en beschermd. In het geval van overeenkomsten met derde partijen dienen de nationale en provinciale autoriteiten de MRP te consulteren indien de rechten van inheemse Papua’s in het geding zijn. De MRP dient vervolgens in te stemmen met een dergelijke overeenkomst. Deze consultatieplicht wordt in de praktijk niet altijd nageleefd. In geval van overdracht van land dient de gemeenschap daarmee in te stemmen en daarvoor te worden gecompenseerd. De Speciale Autonomiewet schrijft verder voor dat door de provinciale autoriteiten in samenwerking met het provinciale parlement en de MRP een lokale regeling wordt opgesteld voor economische activiteiten waarbij natuurlijke hulpbronnen in het geding zijn. Tot op heden is deze lokale regeling niet tot stand gebracht. Tijdens recent bezoek van de ambassade aan Papua is wederom aangedrongen op volledige implementatie van de Speciale Autonomiewet.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland kan bijdragen aan het verbeteren van de situatie van de Papoea’s, op welke wijze u daaraan kunt bijdragen en welke multilaterale kanalen er volgens u mogelijk zijn?
Tijdens mijn bezoek aan Indonesië (20-21 februari jl.) sprak ik met de Indonesische minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Papua. Op 1 maart ontving ik Bambang Darmono, het hoofd van de door de Indonesische president ingestelde eenheid voor versnelde ontwikkeling van Papua. Ik heb daarbij het belang van transparantie benadrukt en gepleit voor grotere toegang voor internationale NGO’s tot het gebied. Ik heb tevens aangegeven dat Nederland bereid is om bij te dragen aan verbetering van de sociaaleconomische positie van de Papua’s. Nederland is op dit moment in Papoea actief met onder meer ondersteuning van een onderwijsprogramma van UNICEF alsook een programma van UNDP dat erop is gericht de capaciteit van lokale overheden te versterken, zodat deze beter in staat zijn om hun begroting en planning op te stellen op basis van daadwerkelijke behoeften van de bevolking.
De bescherming en de bewustwording van jongeren op internet |
|
Myrthe Hilkens (PvdA), Loes Ypma (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Veel jongeren met nare internetervaring»?1
Ja.
Is het waar dat twee derde van de jongeren tussen de twaalf en zestien jaar vorig jaar een vervelende ervaring heeft gehad op het internet? Zo ja, hoe verklaart u dat? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Deze conclusie uit het onderzoek van YoungWorks in opdracht van Digibewust kan ik niet op basis van eigen gegevens bevestigen. In het voorjaar van 2010 is door het Sociaal en Cultureel Planbureau onderzoek gedaan onder 1004 Nederlandse kinderen en jongeren van 9 tot en met 16 jaar die internet gebruiken.2 Het rapport concludeert dat jongeren, in tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, in beperkte mate te maken hebben met internetrisico’s. Van de onderzochte groep zegt nog geen kwart online pornografische beelden te hebben gezien en zegt 15% seksuele boodschappen via het internet te hebben ontvangen. Een derde van de jongeren onderhoudt online contacten met onbekenden en 6% van hen ontmoet deze online contacten ook in het echt. Minder dan 5% van de onderzochte jongeren geeft aan herhaaldelijk via het internet gepest te worden.
Hoe beoordeelt u de conclusie van Digibewust dat het online benaderd worden door een wildvreemde met bijvoorbeeld seksueel getinte verzoeken door tieners als meest vervelende ervaring wordt genoemd? Welke juridische en andere mogelijkheden staan u ter beschikking om op te treden tegen ongewenste verkooppraatjes online, pesten via social media, «grooming», het hacken van een account en oplichting online? Acht u deze mogelijkheden voldoende om de problemen aan te pakken?
De meeste jongeren uit het in antwoord op vraag 1 genoemde SCP-onderzoek ervaren geen hinder van deze ervaringen, beschreven bij het antwoord op vraag 2, maar een kleine minderheid ervaart die wel. Jongeren geven aan het vaakst van streek te zijn door het zien van seksueel getinte beelden op het internet (5% van alle 9–16-jarige internetgebruikers), gevolgd door het ontvangen van seksuele boodschappen (3%) en het persoonlijk ontmoeten van een online contact (0,5%). Van de slachtoffers van cyberpesten is aangenomen dat gepest worden sowieso als negatief ervaren wordt.
Met de Wet computercriminaliteit 1 en 2, die tot stand kwamen mede naar aanleiding van de ratificatie van het cybercrimeverdrag van de Raad van Europa, zijn veel vormen van cybercrime strafbaar gesteld. Seksueel kindermisbruik online, inclusief grooming, hacken en oplichten, vallen daaronder. Daarnaast wordt ongewenst gedrag op internet aangepakt door het stimuleren van zelfregulering bij dienstverleners op het internet en door het aangaan van dialoog en samenwerking met internetondernemers. Bovendien wordt via campagnes stevig ingezet op vergroting van internetvaardigheden bij gebruikers en op vergroting van de zelfredzaamheid in gevallen van ongewenste internetervaringen. Deze mogelijkheden acht ik thans voldoende.
Klopt het dat ouders weinig besef hebben van het online leven van hun kinderen, zoals Digibewust stelt? Zo ja, op welke wijze kunt u bijdragen aan een verbetering van deze digitale bewustwording onder ouders?
Het is duidelijk dat ouders minder goed zicht hebben op het doen en laten van hun kinderen online dan offline het geval is. Met name het toenemende gebruik van mobiele apparaten heeft daaraan bijgedragen. Dit zegt overigens niets over de betrokkenheid van ouders bij hun kinderen. Wel onderstreept dit het belang van mediawijsheid en digitale bewustwording. In dat licht geeft mijn collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uitvoering aan het mediawijsheidprogramma, via het expertisecentrum Mediawijzer.net. Sinds 2008 zet dit centrum zich in om kritisch, bewust en veilig mediagebruik te bevorderen onder met name de jeugd. Daarbij richt het centrum zich nadrukkelijk ook op ouders en leraren. Deze taak maakt immers onderdeel uit van de opvoeding van kinderen. Mediawijzer.net heeft het thema mediaopvoeding reeds in 2011 aangeduid als aandachtspunt en bijgedragen aan de totstandkoming van het internetplatform «Mediaopvoeding.nl». Hier kunnen ouders en (professionele) opvoeders terecht voor informatie en vragen over hoe je kinderen kunt begeleiden bij hun omgang met media (waaronder internet).
Heeft u inzicht in de mate waarin aanbieders van online diensten, waarbij de gegevens van kinderen onder de zestien gepubliceerd worden, toestemming vragen aan de ouders / vertegenwoordigers? Welke technische vormen worden hiervoor gebruikt? Hoe handhaaft het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) deze plicht en tot welke resultaten heeft deze handhaving geleid?
Het CBP heeft richtsnoeren gepubliceerd over de zorgplicht die verantwoordelijken voor online diensten, waaronder sociale netwerksites, hebben jegens minderjarige deelnemers. Minderjarigen dienen bij aanmelding te verklaren dat zij toestemming hebben van hun ouders om een profiel aan te maken. Bij enige twijfel aan de gegeven toestemming dient de verantwoordelijke nadere maatregelen te treffen om toegang tot het profiel te blokkeren, totdat de verantwoordelijke zich heeft vergewist dat de ouders daadwerkelijk hebben ingestemd met het aanmaken van het profiel. De verantwoordelijke dient verder als standaardinstelling te hanteren dat alleen zelfgekozen vrienden toegang hebben tot het profiel van deelnemers, totdat de deelnemer een bewuste en geïnformeerde keuze heeft gemaakt om de toegang eventueel te verbreden tot andere deelnemers van het netwerk en/of toegang voor onbekende derden via zoekmachines. Er moet duidelijke en voor de doelgroep begrijpelijke informatie worden geven over de risico’s die aan een dergelijke brede toegang zijn verbonden.
Gegeven het feit dat op internet (nog) geen identificatiemiddel beschikbaar is waarmee identiteit en leeftijd eenduidig kunnen worden vastgesteld, acht het CBP het op dit moment niet realistisch om verantwoordelijken te verplichten om de toegang voor derden tot profielpagina’s van jongeren onder de 16 jaar permanent onmogelijk te maken. Een dergelijke beperking kan eenvoudig omzeild worden door een hogere leeftijd op te geven. Dat neemt niet weg dat ontwikkelingen in de stand van de techniek aanleiding kunnen vormen om dit beleid te herzien.
Is het uitlokken van een volwassen «groomer» teneinde deze persoon op heterdaad te betrappen op dit strafbare feit geoorloofd? Zo ja, welke andere opsporingsmethoden worden ingezet door politiefunctionarissen om «grooming» tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
In de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 14 september 2012 heeft de rechtbank bepaald dat, gelet op de geldende wettekst (artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht) en de daaraan voorafgaande parlementaire discussie, geen sprake kan zijn van strafbaarheid voor grooming wanneer het beoogde slachtoffer in werkelijkheid 16 jaar of ouder is. Dit betekent dat wanneer als opsporingsmethode gebruik wordt gemaakt van de inzet van een politiefunctionaris als «lokpuber», geen sprake is van strafbaarheid voor grooming. Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep aangetekend tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De politie kan intussen bij de aanpak van grooming gebruik maken van alle opsporingsmethoden die de wet biedt, maar is hierbij anders dan bij de inzet van lokpubers veelal wel afhankelijk van een melding of aangifte.
Deelt u de opvatting dat er voor wat betreft de seksuele gezondheid van minderjarigen een opvoedingstaak ligt voor zowel de overheid als de ouders om minderjarigen beter te beschermen en weerbaar te maken voor vervelende ervaringen op het internet? Zo ja, op welke wijze zet u in op de seksuele en emotionele weerbaarheid van minderjarigen zowel online als offline?
Ja. Naast ouders en de overheid spelen ook scholen hierbij een belangrijke rol. Ter ondersteuning van ouders en scholen faciliteert het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) organisaties als Rutgers WPF en Soa Aids Nederland. Rutgers WPF en Soa Aids Nederland houden zich onder meer bezig met de ontwikkeling en inbedding van goede voorlichtingsmaterialen over seksualiteit en relaties voor opvoedingsondersteuning van ouders. VWS faciliteert eveneens de website Sense.info: een landelijke site voor jongeren tot 25 jaar met betrouwbare informatie over seksualiteit en relaties. Samen met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zet VWS in op een jongerenaanpak van Rutgers WPF en SOA Aids Nederland om seksuele weerbaarheid door middel van sociale media te versterken. Daarnaast financiert OCW de WE CAN Young-campagne. Deze campagne wordt met ondersteuning van Movisie uitgevoerd in 15 grote gemeenten. De WE CAN Young-campagne biedt jongeren de kans zelf acties, dit kan zowel online als offline, te bedenken en uit te voeren. Op deze manier wordt gewerkt aan het eigen bewustzijn en de weerbaarheid tegen seksueel overschrijdend gedrag en geweld.
Op welke wijze werkt de politie samen met de stichting Digibewusr en hun website www.meldknop.nl? Tot hoeveel meldingen heeft dit tot nu toe geleid en welke actie is hierop ondernomen?
De website www.meldknop.nl is een samenwerkingsverband van diverse organisaties, waaronder de politie. De politie heeft content geleverd voor de site en draagt bij aan de bekendheid en de promotie van dit portaal. Er zijn verwijzingen over en weer tussen de eigen websites van de politie en die van meldknop.nl. De website van meldknop.nl is een soort internetgids, die jongeren doorverwijst naar de websites van diverse andere instanties die hulp kunnen bieden, waaronder de politie. De meldingen worden dus niet op de site van meldknop.nl gedaan. Daardoor is ook niet aan te geven hoe veel meldingen door deze website bij andere instanties gedaan zijn.
Deelt u de mening dat de aanbieders van internetdiensten ook een grote verantwoordelijkheid hebben om de belangen van kinderen te beschermen? Bent u van mening dat de randvoorwaarden van het Safer Internet Programme hiervoor voldoende aanknopingspunten biedt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zorgt zelfregulering naar uw oordeel voor voldoende voortgang in de bescherming van kinderen?
Ik deel uw mening dat media-aanbieders een eigen verantwoordelijkheid hebben om ervoor te helpen zorgen dat kinderen geen schadelijke effecten ondervinden van hun mediadiensten en -aanbod. Zelfregulering is daarvoor een mooi instrument, zeker waar het gaat om internet dat zich door zijn aard immers moeilijk laat reguleren. In dat kader zijn op Europees niveau naast het Safer Internet Programme meerdere lijnen uitgezet om het digitale vertrouwen en in het bijzonder de online veiligheid van kinderen beter te regelen. Zo heeft de Europese Commissie medio 2012 een «Europese Strategie voor een beter internet voor kinderen» gepubliceerd.3 Doel van deze strategie is dat kinderen in alle lidstaten veilig internet kunnen gebruiken en dat kindvriendelijke online producten en diensten zich op de interne markt gemakkelijker kunnen ontwikkelen. Uiteraard blijft naast zelfregulering ook een strafrechtelijke aanpak ter bescherming van kinderen nodig.
Lasten bij invoer van biologische wijnen |
|
Erik Ziengs (VVD), Helma Neppérus (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat van biologische wijnen bij invoer in Nederland opnieuw moet worden aangetoond dat zij voldoen aan de eisen die aan een biologische wijn worden gesteld, nadat deze wijnen in het EU land van herkomst al aan deze eisen hebben voldaan?
Gelden voor andere biologische producten gelijksoortige regels bij het importeren in Nederland?
Welk voordeel hebben wijnhandelaren wanneer een wijn een keurmerk heeft dat de wijn biologisch is?
Herkent u zich in de kritiek uit de branche dat er veel administratieve lasten zijn en dat de controles erg streng zijn?
Het beleid voor de koninklijke archieven |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich de strekking van de motie-Kalsbeek waarin de regering wordt verzocht alle stukken die (mede) betrekking hebben op de uitoefening van de functie van staatshoofd, over te brengen naar het nationaal archief?1
De tekst van de motie is bekend.
Kunt u een overzicht verschaffen van de stukken die op basis van deze motie sindsdien zijn overgebracht vanuit het Koninklijk Huis archief naar het nationaal archief?
Het Koninklijk Huisarchief is een particulier archief waarop de Archiefwet niet van toepassing is. Vanuit het particulier archief van prins Bernhard zijn stukken overgedragen aan het Kabinet der Koningin en vervolgens door het Kabinet der Koningin aan het ministerie van Defensie.
De overgedragen stukken hebben betrekking op de werkzaamheden van de inspecteur-generaal van de krijgsmacht, het bevelhebberschap van de binnenlandse strijdkrachten en enkele organen die werkzaam waren op het terrein van Defensie.
Kunt u aangeven hoe de in de motie-Kalsbeek voorgestelde procedure in de praktijk werkt, daarbij ingaand op de vragen op welke wijze en naar welke informatie wordt gezocht in het Koninklijk Huis Archief om te bepalen of bepaalde stukken al dan niet in het Nationaal Archief thuishoren?
De inrichting en werking van de procedure is beschreven in antwoorden en de reactie die de regering na de indiening van de motie-Kalsbeek aan de Kamer heeft gezonden met betrekking tot het Koninklijk Huisarchief (Kamerstukken II 2004/5, 29 800 III, nrs. 23 en 29 en 2008/9, 31 700 III, nr. 16).
Kunt u aangeven wie naast de directeur van het Koninklijk Huis Archief en de directeur van het Nationaal Archief mede bepalen of stukken al dan niet thuishoren in het Nationaal Archief?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhouden uw uitspraken over de reeds van toepassing zijnde procedure zoals bedoeld in de motie-Kalsbeek, vóór de motie, zich tot het feit dat officiële stukken met betrekking tot prins Benhard in zijn functie als inspecteur-generaal van de krijgsmacht, tot voor kort niet in een openbaar toegankelijk archief rustten?
De betreffende stukken maakten onderdeel uit van een verzameling stukken. Bij het inventariseren hiervan is de beschreven werkwijze gevolgd die heeft geleid tot overbrenging van stukken aan het ministerie van Defensie waarop de Archiefwet van toepassing is.
Kunt u verzekeren dat alle bestaande archiefstukken die betrekking hebben op de staatsfuncties van prins Bernhard waarin hij was benoemd door de regering in ballingschap in de periode 1940–1945, zoals de functies van hoofdverbindingsofficier; hoofd Nederlandse militaire missie; Hoofd van het Centraal Orgaan Voorbereidingen Terugkeer naar Nederland; Bevelhebber van de Nederlandse Strijdkrachten, evenals zijn directe betrokkenheid bij het Contact Holland en het Bureau Bijzondere Opdrachten, in het Nationaal Archief zijn opgenomen, in lijn met de door u geponeerde stelling dat «ook stukken die betrekking hebben op andere leden van het koninklijk huis die een publiek ambt hebben vervuld» zijn opgenomen in het Nationaal dan wel het ministerieel archief?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er grond is voor de veronderstelling dat het Koninklijk Huisarchief terzake delen bevat en bent u derhalve bereid delen van het Koninklijk Huisarchief openbaar te maken voor historici om deze kwestie nader te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u aanleiding om stukken die betrekking hebben op reizen van prins Bernhard in ballingschap naar het Vaticaan, Zweden, Midden-Amerika, Zuid-Amerika en Afrika toegankelijk te maken in het Nationaal Archief? Zo nee, waarom niet?
Stukken die hierop betrekking hebben en ressorteren onder instellingen waarop de Archiefwet van toepassing is, zullen volgens de bepalingen van de Archiefwet en het Archiefbesluit worden overgedragen aan het Nationaal Archief en daar dan toegankelijk zijn volgens de geldende voorschriften.
Het bericht dat de activiteiten van de stichting Ombudsman op 1 juni worden beëindigd |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat de activiteiten van de stichting Ombudsman op 1 juni worden beëindigd?1
Ja.
Is het waar dat door het wegvallen van de subsidies voor de omroep- en patiëntenorganisaties de activiteiten van de stichting Ombudsman, zoals sociaal juridische dienstverlening, niet meer worden verricht? Zo ja, is er een andere organisatie die de taken overneemt?
CG-Raad en Platform VG, die tot nog toe hun juridische ondersteuning door de Stichting De Ombudsman (Juridisch Steunpunt Regelrecht) lieten uitvoeren, gaan vanaf 1 april 2013 zelf juridische ondersteuning aanbieden aan hun leden. CG-Raad en Platform VG hebben daartoe besloten samen met de NPCF en het Landelijk Platform GGZ een nieuwe eigen juridische dienst in te richten. Als uitvloeisel van de visiebrief «Bundel je kracht, samen sterk» van 20 mei 2011 ontvangen de vier organisaties gezamenlijk een aanvullende subsidie voor activiteiten die hun gezamenlijke regierol in het veld versterkt. Een van de activiteiten waartoe is besloten, is het gezamenlijk inrichten van deze dienstverlening. Vanaf april 2013 zullen de leden van de CG-Raad en Platform VG al gebruik kunnen maken van de nieuwe juridische dienstverlening, de NPCF en Landelijk Platform GGZ volgen in het najaar.
Kunt u aangeven of, en zo ja,op welke wijze, deze activiteiten alleen nog onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) vallen (en geen Rijkstaak meer is) en door gemeenten worden gefaciliteerd?
Zoals aangegeven blijft juridische dienstverlening door de 4 koepels plaatsvinden. Gemeenten zijn daarnaast verantwoordelijk voor het lokale beleid, onder meer met betrekking tot de Sociaal Raadslieden en de invulling van het prestatieveld informatie, advies en cliëntondersteuning van de Wmo. Zij zijn niet verantwoordelijk voor de activiteiten c.q. de financiering van de landelijke Stichting De Ombudsman.
Hoe verhoudt het bovenstaande zich tot uw visie op de hervormingen van de AWBZ, de overheveling naar de Wmo, het scheiden van wonen en zorg en het extramuraliseren van de zorgzwaartepakketten 4?
Ik vind het met het oog op de hervormingen van belang dat vooral aan de voorkant van het systeem, bij het keukentafelgesprek met de cliënt wordt meegedacht over wat zijn wensen en behoeften zijn en waar hij daarbij ondersteuning nodig heeft in aanvulling op zijn eigen mogelijkheden en die van zijn sociale netwerk. Op die manier wil ik zoveel mogelijk voorkomen dat er achteraf allerlei juridische zaken nodig zijn omdat de cliënt ontevreden is met de uitkomst van het gesprek.
In mijn beleidsbrief over de hervorming van de langdurige zorg zal ik uitgebreid ingaan op de waarborgen voor en de positie van de burger.
Werkloze Friezen die direct bij de sociale werkplaats aan het werk worden gezet |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Is het waar dat dertien Friese gemeenten een werkproject zijn gestart waarbij mensen die zich aanmelden voor de bijstand direct bij de sociale werkplaats aan het werk worden gezet op straffe van een korting op de uitkering?1 2
Voor de beantwoording van de vragen heb ik nadere informatie van de deelnemende gemeenten ontvangen.
Ja. De mensen waarom het hier gaat worden niet in het kader van de sociale werkvoorziening geplaatst. Het betreft mensen die een beroep op de gemeente doen en via tussenkomst van Empatec aan de slag worden geholpen. NV Empatec is het mensontwikkelbedrijf van 13 Friese gemeenten. Het voert niet alleen de sociale werkvoorziening uit voor gemeenten maar ook andere re-integratiediensten.
Wat is de reden dat sociale werkplaats Empatec bijstandsgerechtigden met behoud van uitkering laat instromen in plaats van personen met een indicatie voor de sociale werkplaats die op de wachtlijst bij Empatec staan? Wat is de primaire doelstelling van sociale werkplaats Empatec?
De mensen waarom het hier gaat worden niet in het kader van de sociale werkvoorziening geplaatst. Dertien gemeenten in het westen van Friesland starten samen met Empatec een proefproject om uitkeringsgerechtigden zo snel mogelijk aan werk te helpen. De gemeenten hebben de keus gemaakt om mensen niet thuis te laten zitten met een uitkering, maar actief aan het werk te helpen.
Kunt u toelichten waarom bij sociale werkplaats Empatec na 1 januari 2014 wel bijstandsgerechtigden mogen instromen, maar geen personen met een indicatie voor de sociale werkplaats? Is het uw intentie om de sociale werkplaatsen om te vormen tot bedrijven waar bijstandsgerechtigden verplicht worden met behoud van uitkering te gaan werken?
Gemeenten hebben beleidsvrijheid in het organiseren van de uitvoering van de Wsw. Veel gemeenten maken daarbij gebruik van sw-bedrijven. Naast de uitvoering van de Wsw kunnen gemeenten de expertise van sw-bedrijven ook inzetten voor andere taken.
Gemeenten krijgen met de inwerkingtreding van de Participatiewet de mogelijkheid om via een nieuwe voorziening beschut werk te organiseren voor mensen met een arbeidshandicap. Zij kunnen daarbij desgewenst de opgebouwde kennis van de sw-bedrijven voor deze groep inzetten.
Kunt u toelichten in welke mate er sprake is van verdringing van werknemers van de sociale werkplaatsen door bijstandsgerechtigden die moeten werken met behoud van uitkering?
Zie het antwoord op vraag 2. Er is volgens de gemeenten geen sprake van verdringing. Empatec verzorgt voor haar gemeenten al jarenlang re-integratietrajecten waarbij continu ca 450 WWB-ers en Wajongers een traject volgen. De bedrijfsvoering is er op gericht dat er voldoende en passend werk is voor zowel WWB-ers als Wsw-ers. In de afgelopen jaren heeft Empatec geïnvesteerd in doorontwikkeling van haar werkbedrijven, zodat er voor beide doelgroepen hoogwaardig werk en opleidingsmogelijkheden zijn ontstaan.
Krijgen bijstandsgerechtigden die verplicht moeten werken met behoud van uitkering na de projectduur de garantie van een vast contract bij een reguliere werkgever of worden zij teruggeplaatst in de bijstand?
Werken met behoud van uitkering is een van de instrumenten die de gemeente kan inzetten om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt te activeren en te begeleiden naar werk. Werken met behoud van uitkering is mogelijk voor een beperkte periode. Gedacht kan worden aan een periode van zes maanden. Uitzondering op de genoemde duur van werken met behoud van uitkering vormen de participatieplaatsen. Gemeenten kunnen dit instrument inzetten voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, maar die wel het perspectief hebben dat zij met langere begeleiding weer inzetbaar zijn in reguliere arbeid. Mensen op een participatieplaats kunnen hierbij twee jaar werken met behoud van uitkering. De gemeente kan deze periode onder voorwaarden met maximaal twee keer een jaar verlengen. Bij een participatieplaats staat de toenadering tot de arbeidsmarkt voorop, moet er sprake zijn van een additionele arbeidsplaats waardoor verdringing wordt voorkomen en aan uitkeringsgerechtigden zonder startkwalificatie, wordt na zes maanden scholing of een opleiding aangeboden, tenzij dit niet bijdraagt aan de arbeidsmarktkansen. Gemeenten moeten uitkeringsgerechtigden na zes maanden werken op een participatieplaats en vervolgens elke zes maanden een premie geven, tenzij de uitkeringsgerechtigde naar het oordeel van het college onvoldoende heeft meegewerkt.
Volgens de betrokken gemeenten hebben tientallen bedrijven inmiddels aangegeven zeer enthousiast te zijn over de nieuwe aanpak en de integrale werkwijze van het proefproject. De werkwijze is er op gericht om mensen zo snel als mogelijk te begeleiden naar een dienstverband bij een werkgever conform de daarvoor geldende cao. Werken bij een werkgever met behoud van uitkering wordt tot een minimum beperkt. In principe wordt hierbij uitgegaan van een periode van maximaal 3 maanden. Empatec streeft naar een proefplaatsing van gemiddeld 1 maand. De werkgever neemt het besluit of personen al dan niet in dienst worden genomen.
Welke reguliere bedrijven hebben zich reeds aan dit werkproject gecommitteerd? Krijgen bijstandsgerechtigden die binnen dit werkproject aan de slag gaan in een reguliere functie bij een reguliere werkgever bijbehorend functieloon betaald zoals omschreven in de geldende cao? Zo nee, wat is hiervan de reden?
Zie antwoord vraag 5.
Acht u het wenselijk dat bijstandsgerechtigden een jaar lang werken maar onder het minimumloon worden betaald? Deelt u de mening dat dit onwenselijk? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen na drie maanden tenminste het wettelijk minimumloon verdienen met uitzicht op cao-functieloon? Zo nee, bent u tegen eerlijk werk voor eerlijk loon?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de kosten en de baten van het Friese werkproject? Wanneer is het project geslaagd?
Het is niet aan mij om te bepalen wanneer dit project geslaagd is. Dat is ter beoordeling van de colleges en gemeenteraden. De kosten worden binnen de budgetten van de samenwerkende partijen gedekt. Het doel is om meer mensen naar een regulier arbeidsplaats te begeleiden door het ontwikkelen van een gezamenlijke integrale aanpak en door maatwerk. Het streven van de deelnemende gemeenten is om ten opzichte van 2011 5% meer uitstroom naar regulier werk te realiseren.
Wat zijn de regionale werkloosheidscijfers van Friesland? Welke doelstelling hebben de 13 Friese gemeenten geformuleerd als het gaat om het tegengaan van werkloosheid in de regio?
Het CBS (Statline) geeft ten aanzien van het werkloosheidscijfer voor de Provincie Friesland de stand van eind 2011 weer: 5,7% (landelijk was toen 5,4%). Het gemiddelde percentage werkzoekenden (ingeschreven niet-werkende werkzoekenden; NWW) van de dertien betrokken gemeenten bedroeg eind 2011 6,2%. De doelstelling van het proefproject is om de uitstroom naar regulier werk te verhogen van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
Fraude bij Holland Casino |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Casino ten einde raad: verlink foute collega's»?1
Ja.
Is het waar dat frauderende medewerkers door de directie van Holland Casino tijd krijgen zichzelf aan te geven en dat zij in ruil daarvoor een vorm van baangarantie krijgen? Zo ja, deelt u de mening dat frauderende medewerkers van Holland Casino wellicht niet goed in staat zijn om taken zoals het voorkomen van witwassen van geld, fraude of gokverslaving uit te voeren en dat dat arbeidsrechtelijke consequenties dient te hebben? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Holland Casino heeft mij desgevraagd meegedeeld in haar bedrijfsvoering het tegengaan van fraude, criminaliteit en kansspelverslaving hoog in het vaandel te hebben staan en dat, in het verlengde daarvan, de integriteit van haar personeel boven iedere twijfel verheven moet zijn. Dit komt duidelijk tot uiting in een aantal interne regels en procedures bij Holland Casino. Begin vorig jaar zijn arbeidsrechtelijke stappen genomen tegen een aantal medewerkers van het casino in Scheveningen die deze regels hadden overtreden, onder meer omdat zij betrokken waren bij het organiseren van illegale kansspelen. In de periode daarna bleven op de werkvloer van het casino echter nog steeds hardnekkige geruchten de ronde doen dat ook andere werknemers betrokken waren bij illegale kansspelen. Het bewijs daarvan was echter niet te leveren. De directie van het casino in Scheveningen heeft haar medewerkers vervolgens, in een uiterste poging de feiten op tafel te krijgen dan wel de geruchten in de kiem te smoren, per brief opgeroepen er melding van te maken als zij zélf dan wel eventuele collega’s betrokken zijn bij het organiseren of spelen van illegale kansspelen.
Op basis van eventuele meldingen worden gesprekken gevoerd met de betrokken medewerkers en wordt vervolgens bepaald tot welke maatregelen wordt overgegaan. Het onderzoek wordt begin april afgerond. Naar ik van Holland Casino heb begrepen, zullen in geval van feitelijk vastgestelde integriteitsschendingen passende arbeidsrechtelijke maatregelen worden genomen, maar worden medewerkers die zichzelf op eigen initiatief melden niet ontslagen.
Het behoort tot de competentie van het bestuur van Holland Casino om, als onderdeel van de bedrijfsvoering, te bepalen hoe om te gaan met eventuele geconstateerde strafbare feiten of andere overtredingen van haar medewerkers, zolang dit geen afbreuk doet aan de wijze waarop Holland Casino uitvoering geeft aan haar publieke taken.
Deelt u de mening dat de directie van Holland Casino, mede gegeven de publieke taken die dit bedrijf heeft, zich niet zou moeten beperken tot interne maatregelen of sancties, laat staan het geven van enige vorm van baangarantie voor fraudeurs, maar dat aangifte van strafbare feiten bij de politie eerder voor de hand ligt? Zo ja, hoe gaat u dit aan de directie van Holland Casino vertellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de directie van Holland Casino sinds 1 januari 2012 aangiften gedaan van strafbare feiten die door medewerkers van het bedrijf zouden zijn gepleegd? Zo ja, hoe vaak is dit gebeurd en wat is de aard van de delicten waarvoor aangifte is gedaan? Zo nee, deelt u dan de mening dat de berichten over een stroom incidenten, de signalen dat medewerkers de regels overtreden en het feit dat er geen of nauwelijks aangiften bekend zijn, de indruk wekken van een doofpotcultuur bij Holland Casino?
Holland Casino heeft mij meegedeeld sinds 1 januari 2012 zeven keer aangifte te hebben gedaan, nadat zich verschillende incidenten hadden voorgedaan. Het betrof incidenten waarbij sprake was van samenspel tussen medewerkers en gasten, dan wel diefstal. Incidenten komen op verschillende manieren aan het licht: via medewerkers die hun leidinggevende informeren, door signalen van gasten of door zelfstandig onderzoek van de afdeling Security & Legal. Gemelde incidenten worden altijd onderzocht.
Op basis van mij bekende informatie heb ik niet de indruk dat er bij Holland Casino sprake is van een doofpotcultuur. Het bedrijf kent zowel vertrouwenspersonen als een klokkenluidersregeling. Ook schroomt Holland Casino niet om aangifte te doen van strafbare feiten, zelfs wanneer dit leidt tot media-aandacht. Incidenten worden bovendien breed binnen de organisatie gecommuniceerd.
Over welke mogelijkheden beschikken u of andere organen van de overheid om toezicht te houden op Holland Casino? Wordt daar in verband met het voorkomen van fraude door medewerkers van dat bedrijf gebruik van gemaakt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Naast mijn stelselverantwoordelijkheid voor het kansspelbeleid in brede zin zijn er verschillende overheidsorganen die, steeds vanuit verschillend perspectief, toezicht houden op Holland Casino.
De kansspelautoriteit ziet toe op de naleving van de Wet op de kansspelen (en onderliggende regelgeving) en de aan Holland Casino verleende vergunning. Het gaat hier in het algemeen om voorschriften die ertoe strekken de voor kansspelen relevante publieke belangen – het tegengaan van kansspelverslaving en het beschermen van consumenten – te borgen. Bij overtreding van deze voorschriften kan de kansspelautoriteit o.a. een bestuurlijke boete opleggen.
Conform het deelnemingenbeleid is de Minister (in dit geval: de Staatssecretaris) van Financiën verantwoordelijk voor het beheer van het aandeelhouderschap in de onderneming en treedt hij bij Holland Casino, gelet op diens rechtsvorm, op als ware hij aandeelhouder. Dit komt tot uiting in de statuten van Holland Casino, waarin verschillende rechten en bevoegdheden van de minister in zijn rol van aandeelhouder zijn vastgelegd.
De Nederlandsche Bank ziet toe op de naleving van tal van wetten van financiële aard. Het betreft hier onder andere de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, de Wet op het financieel toezicht, de Wet inzake de geldtransactiekantoren en de Sanctiewet.
De Algemene Rekenkamer tenslotte kan onderzoek instellen naar het financiële beheer van Holland Casino.
Naast deze overheidsorganen ziet de raad van commissarissen van Holland Casino toe op de algemene gang van zaken in de stichting, het financiële verloop bij de stichting en de winstafdracht aan de Staat der Nederlanden alsmede op het beleid van het bestuur.
Het voorkomen van dan wel het omgaan met fraude door medewerkers van de onderneming valt net als bij andere ondernemingen binnen de normale verantwoordelijkheden van het bestuur, en is als zodanig niet specifiek belegd bij één van de publieke toezichthouders. Naar mijn mening is dat ook niet nodig, omdat het hier gaat om maatregelen die het bestuur in het kader van haar normale bedrijfsvoering kan (en zal) treffen en waarop de raad van commissarissen toezicht houdt.
Wat is de stand van zaken met de plannen om het staatsbedrijf Holland Casino te verkopen? Wordt er bij die plannen uitdrukkelijk rekening gehouden met eisen ten aanzien van de integriteit van het personeel en taken met betrekking tot het voorkomen van fraude, witwassen van geld en gokverslaving?
Op dit moment werken de ministeries van Veiligheid en Justitie en van Financiën, in nauw overleg met de kansspelautoriteit, beleidsmatige maatregelen uit die strekken tot herinrichting van de casinomarkt. Integraal onderdeel van de herinrichting is de privatisering van Holland Casino. De Staatssecretaris van Financiën en ik streven ernaar uw Kamer daarover voor de zomer nader te berichten. Bij de uitwerking van de plannen zal nadrukkelijk rekening worden gehouden met de beleidsdoelstellingen – het tegengaan van kansspelverslaving, het beschermen van de consument en het tegengaan van fraude en witwassen.
De strijd tegen de drugscriminaliteit en de wens van gemeenten wietteelt te legaliseren |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Hennepteelt groeit politie boven het hoofd»?1
Het artikel is mij bekend. Het is goed nieuws dat het aantal meldingen door burgers over wietplantages flink is gestegen. Daarnaast is het aantal plantages dat jaarlijks wordt geruimd nog steeds hoog. Alle inspanningen hebben effect. Desondanks blijft de georganiseerde hennepteelt een ernstig probleem en blijft de aanpak hiervan een topprioriteit van deze regering. Hierbij wordt ingezet op een geïntegreerde aanpak samen met gemeenten, belastingdienst en andere partners, zodat ook de criminele organisaties die schuil gaan achter de kleine telers in het vizier komen. Om deze samenwerking nog bestendiger te maken, zijn de gemeenschappelijke uitgangspunten voor de geïntegreerde aanpak recentelijk vastgelegd in een Leidraad Geïntegreerde Aanpak van Ondermijnende Criminaliteit.
Hoeveel politiecapaciteit houdt zich op dit moment bezig met de illegale hennepteelt? Wat kost deze inzet van politie?
Politiecapaciteit wordt niet specifiek geoormerkt. Ook wordt geen uitsplitsing gemaakt naar kosten voor de bestrijding van bepaalde vormen van criminaliteit. Criminaliteit wordt bestreden en capaciteit wordt daar ingezet waar dit nodig is.
Wat is uw reactie op het gegeven dat verzekeraars duizenden claims krijgen die samenhangen met hennepteelt, zoals branden in woningen, met een totale jaarlijkse schade van 100 miljoen euro?
Dat verzekeraars schade hebben ten gevolge van hennepteelt is bekend. Om die reden wordt in het kader van de bestrijding van georganiseerde hennepteelt regelmatig contact onderhouden met het Verbond van Verzekeraars (VVV) of het daaraan verbonden Centrum Bestrijding Verzekeringsfraude (CBV). Dit contact heeft er onder meer toe geleid dat het CBV, Meld Misdaad Anoniem en de politie samenwerken wanneer er (anonieme) signalen binnenkomen die betrekking hebben op de hennepteelt.
Kunt u een totaaloverzicht geven van alle kosten die de huidige strijd tegen de georganiseerde hennepteelt voor de samenleving met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet? Blijft u, ook met het oog op deze kosten, vasthouden aan het huidige beleid met alle onwenselijke effecten van dien?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het artikel «Gemeente mag zelf wiet kweken» en de opmerkingen van de geciteerde hoogleraar/rechtswetenschapper dat het verbieden van gemeentelijke hennepteelt onzin is en nergens op slaat?2
Zoals ik eerder heb aangegeven is de geldende wet- en regelgeving duidelijk: regulering van de hennepteelt is in strijd met VN-verdragen, EU-recht en de Opiumwet. Er is geen ruimte voor gemeentelijke initiatieven die daarvan afwijken. Ik heb uw Kamer tijdens het algemeen overleg over de clubpas van 13 december 2012 een inventarisatie toegezegd van de plannen van gemeenten om hennepteelt te reguleren. In het verlengde daarvan heb ik ook toegezegd om onderzoek te doen naar de kleinschalige hennepteelt in Europa en de VS, waarbij ik ook de juridische aspecten zal meenemen. Ik zal uw Kamer hierover voor het einde van dit jaar berichten.
Deelt u de mening van deze hoogleraar dat de internationale regels boterzacht zijn en er niet toe leiden dat gemeentelijke experimenten met wietteelt onder alle omstandigheden verboden moeten blijven?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de observatie dat Nederland aan alle kanten voorbij wordt gestreefd door bijvoorbeeld Amerikaanse staten voor wat betreft de regulering van wietteelt? Hoe kan dit, indien het toestaan van gereguleerde wietteelt in zou druisen tegen internationale regels, zoals u stelt?
Zie antwoord vraag 5.
Zit deze hoogleraar er volgens u geheel naast of bent u bereid toe te geven dat de internationale regels wel degelijk enige ruimte laten om gereguleerde wietteelt toe te staan?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid enkele gemeenten alsnog toestemming te verlenen te experimenteren met gereguleerde wietteelt, juist ook vanwege de strijd tegen de drugsgerelateerde criminaliteit?
Zie antwoord vraag 5.
De handhaving van het rookverbod in de horeca |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nauwelijks controle op rookverbod»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) vorig jaar 3000 rookcontroles heeft uitgevoerd, terwijl het rookverbod in 60.000 horecagelegenheden geldt?
Vorig jaar zijn 3154 rookcontroles uitgevoerd gericht op cafés en discotheken.
De gehele horecasector bestaat uit ongeveer 43.000 horecagelegenheden. Daarnaast is er de paracommerciële sector van verenigingen, stichtingen en kerkgenootschappen die een buffet of kantine in eigen beheer hebben.
Naast de gerichte rookcontroles hebben 14.074 voedselveiligheidinspecties binnen de horeca plaatsgevonden, waarbij het roken eveneens een aandachtspunt is.
Vindt u een rookcontrole in 5% van de horecagelegenheden voldoende voor adequaat toezicht? Zo ja, waarom? Zo nee, bij welk percentage is dat volgens u wel het geval?
Uitsluitend binnen de cafésector en de discotheekbranche wordt het rookverbod slecht nageleefd. Het betreft een segment van ongeveer 10.000 horeca-inrichtingen. Alleen binnen dit segment hebben in 2012 de 3154 gerichte inspecties plaatsgevonden. Binnen de huidige mogelijkheden van de NVWA is het toezicht zo optimaal mogelijk vormgegeven.
Klopt de stellingname van een in het artikel opgevoerde anonieme ex-inspecteur van de NVWA dat er regio’s zijn waar helemaal niet gecontroleerd wordt? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Deze stellingname neem ik niet voor mijn rekening. Uiteraard wordt in dun bevolkte gebieden minder gecontroleerd. Ook moet de ondersteuning van de politie bij de geplande acties toereikend zijn.
Kunt u een overzicht geven van het aantal controles per plaats in Nederland over het jaar 2012?
Bij de antwoorden op de vragen van de leden Dijkstra en Schouw (D66) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1481) heb ik een overzicht van het aantal controles per plaats over het jaar 2012 gevoegd.
Deelt u de mening dat het feit dat er slechts gering gecontroleerd wordt op de naleving van het rookverbod in de horeca geen verband houdt met de vormgeving van het rookverbod in de horeca? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijns inziens is er geen sprake van een geringe controle-inspanning.
Premieshoppen op Cyprus |
|
Farshad Bashir , Paul Ulenbelt |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending: «Premieshoppen op Cyprus»?1
In de uitzending van Nieuwsuur d.d. 4 februari 2013 wordt aandacht besteed aan Nederlandse vrachtwagenchauffers die voor een Nederlands bedrijf werken via een in Cyprus gevestigd uitzendbureau. Het gevolg van deze constructie is dat de werknemers onder het sociale verzekeringsstelsel van Cyprus vallen en dat de sociale premies in Cyprus worden afgedragen. Op deze wijze worden de arbeidskosten voor de inlener verlaagd waardoor zijn concurrentiepositie op de Nederlandse markt sterker wordt.
Is de Sociale Verzekeringsbank (SVB) op de hoogte van dit verschijnsel?
Ja.
Welke controles voert de SVB uit wanneer ingezetenen van Nederland sociale premies af wensen te gaan dragen in het buitenland?
Ingezetenen van Nederland kunnen niet kiezen waar zij sociale premies af dragen en waar zij sociaal verzekerd zijn. Naast de Nederlandse wetgeving wordt dit bepaald door de Europese coördinatieregels op het terrein van de sociale zekerheid en de bilaterale verdragen.
In Nederland woonachtige of werkende arbeidskrachten kunnen onder bepaalde voorwaarden sociaal verzekerd (en premieplichtig) zijn in het buitenland. Dit is bijvoorbeeld het geval indien er sprake is van internationale detachering of wanneer een arbeidskracht in twee of meer lidstaten werkt en hij minder dan 25% van zijn werkzaamheden in zijn woonland verricht.
Bij een aanvraag om een detacheringsverklaring of om de afgifte van een verklaring over de toepasselijke wetgeving als er in twee of meer landen wordt gewerkt, toetst de SVB of aan de wettelijke criteria hiervoor is voldaan. Bij twijfel wordt onder meer contact opgenomen met de werkgever en de werknemer en wordt gevraagd naar bewijsstukken zoals het arbeidscontract en werkroosters.
Heeft de SVB concrete gevallen waarin ingezetenen sociale premies af wensen te gaan dragen op Cyprus? Zo, ja, hoe gaat de SVB hier te werk en wat zijn de ervaringen wat betreft het uitwisselen van informatie met de bevoegde autoriteiten op Cyprus?
Ja. Tussen de EU-lidstaten is een procedure afgesproken hoe sociale zekerheidsorganen elkaar dienen te informeren indien de werknemer (of de werkgever) een verklaring over de toepasselijke wetgeving vraagt in het geval de werknemer gedetacheerd wordt in een ander land of werkzaamheden in meerdere lidstaten verricht.
De procedure in geval van detachering houdt in dat de werkgever in de detacherende staat, contact op neemt met het sociale zekerheidsorgaan van deze staat, indien mogelijk vóór de detachering. Dit orgaan toetst of aan de voorwaarden voor detachering is voldaan en geeft de gevraagde verklaring af. Vervolgens informeert dit orgaan de staat van de tewerkstelling.
De procedure in geval van werken in meerdere lidstaten houdt in dat de in Nederland woonachtige werknemer (of zijn Cypriotische werkgever) meldt dat er in meerdere lidstaten wordt gewerkt. Dit moet worden gemeld in de woonstaat van de werknemer, ook als hij van mening is dat niet de Nederlandse maar de buitenlandse wetgeving van toepassing is. De SVB onderzoekt vervolgens welke wetgeving van toepassing is op deze werknemer en neemt dan contact op met het orgaan waar de buitenlandse werkgever gevestigd is, in dit geval Cyprus. Als blijkt dat de Cypriotische wetgeving van toepassing is, geeft het Cypriotisch orgaan de verklaring toepasselijke wetgeving af. Als de Nederlandse wetgeving van toepassing is, geeft de SVB een verklaring af.
De ervaring is dat de informatieverstrekking door Cyprus aan de SVB soms langzaam verloopt. In dit verband heeft SZW in oktober vorig jaar op verzoek van de SVB contact gehad met het Cypriotische ministerie van Sociale Zaken om de gegevensverstrekking door het Cypriotische orgaan te verbeteren. Dit heeft er toe geleid dat Cyprus in een aantal concrete gevallen alsnog relevante informatie aan de SVB heeft verzonden.
Deelt u het standpunt dat sociale premies niet kunnen en mogen worden afgedragen in lidstaten waar de betreffende werknemer feitelijk geen arbeid verricht en zelfs nog nooit geweest is? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat standpunt deel ik niet. Ingevolge Europese regelgeving is een werknemer die in twee of meer landen werkt en minder dan 25% van zijn werkzaamheden verricht in het land waar hij woont, verzekerd in het land waar zijn werkgever is gevestigd. In de kern is dit een legale constructie die versnipperde uitkeringsrechten en hoge administratieve lasten voorkomt en zo bijdraagt aan het goed functioneren van de interne Europese markt. Het is echter niet de bedoeling dat deze regeling misbruikt wordt om te frauderen met premieafdracht. Daarom worden er ook bepaalde eisen gesteld voordat een bedrijf gebruik kan maken van deze regeling. Zo moet de werkgever wel echt gevestigd zijn in het land waar de premies worden afgedragen en mag het niet gaan om een schijnconstructie.
Heeft de u voldoende middelen om een bureau als AFMB uit Cyprus (genoemd in Nieuwsuur) dat zich bezig houdt met het rekruteren van Nederlandse werknemers die in de Nederlandse transportsector zouden moeten gaan werken onder Cypriotisch sociale zekerheidsrecht aan te pakken? Zo ja, welke zijn dat? Hoe vaak zijn die toegepast?
Voor het vaststellen van de toepasselijke sociale zekerheidswetgeving, dient de SVB onderzoek te verrichten naar de omvang van de verrichte werkzaamheden in Nederland en naar de vraag, of het bureau in Cyprus daadwerkelijk als werkgever kan worden beschouwd. Voor het onderzoek naar de vraag of minder dan 25% van de werkzaamheden in Nederland worden verricht, is de SVB aangewezen op informatie van de werkgever en de werknemer. De aanvrager van een verklaring toepasselijke wetgeving moet desgevraagd zijn aanvraag onderbouwen, bijvoorbeeld door het overleggen van een werkrooster of een reiskalender. Als dit niet voldoende inzicht biedt, kan de SVB nadere informatie aan de werkgever of werknemer vragen aan de hand waarvan beoordeeld kan worden of substantieel in Nederland wordt gewerkt.
Voor het onderzoek naar de werkgever in het uitzendende land of andere landen waarin gewerkt wordt, is de SVB aangewezen op het bevoegde sociale zekerheidsorgaan in dat land.
Bij het onderzoek of aan de criteria is voldaan heeft de SVB baat bij informatie die bij inspectiediensten (I-SZW, ILT) of ketenpartners (UWV, Belastingdienst, CVZ, gemeenten) en andere partijen (KIWA) aanwezig kan zijn. De Belastingdienst kan bijvoorbeeld reeds een beslissing hebben genomen over de fiscale zetel van een onderneming, hetgeen relevant kan zijn om te bepalen waar de werkgever feitelijk gevestigd is.
Uitzendbureaus die chauffeurs uitzenden in het beroepsgoederenvervoer dienen een aanwijzingsbeschikking aan te vragen bij Kiwa Register; welke toets vindt plaats alvorens instellingen in aanmerking komen voor een aanwijzingsbeschikking van het ministerie? Wat gaat u ondernemen als geen toets plaats vind?
Kiwa toetst of in het uittreksel van de Kamer van Koophandel staat vermeld of de instelling die een aanwijzingsbeschikking aanvraagt, chauffeurs inhuurt dan wel uitzendt aan beroepsgoederenvervoerders. Het betreft dus een marginale toets die tot stand is gekomen na het vervallen van de certificering in de uitzendbranche.
Deelt u de mening dat er een overtreding van de eis van dienstbetrekking plaatsvindt indien er gebruik wordt gemaakt van bureaus als AFMB met als enige doel te kunnen concurreren op de premies en salarissen van chauffeurs? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee, die mening deel ik niet. Aangezien aan het bureau AFMB een aanwijzingsbeschikking is verstrekt, is er geen sprake van overtreding van de eis van dienstbetrekking. Wel zal door ILT een verzoek worden ingediend bij de Cypriotische inspectiedienst om de werkwijze van twee Cypriotische transportondernemingen en één Cypriotisch uitzendbureau te onderzoeken. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Bent u van oordeel dat inlenende werkgevers aansprakelijk gesteld moeten worden voor de premieafdrachten en loonbetalingen in Nederland, in gevallen waar op malafide wijze gebruik wordt gemaakt van bijvoorbeeld de «Cyprus route»?
Op grond van de Invorderingswet 1990 kan een inlener aansprakelijk worden gesteld voor de schulden die de uitlener heeft in verband met niet afgedragen loonbelasting en sociale premies ter zake van uitlening. De vraag of er in gevallen dat gebruik gemaakt is van een zogenaamde schijnconstructie, aansprakelijkstelling zal plaatsvinden, kan niet in zijn algemeenheid worden beantwoord. Dit hangt af van de individuele omstandigheden van het geval.
Het feit dat er in de praktijk gevallen zijn waarin op malafide wijze gebruik gemaakt wordt van bepaalde uitzendconstructies, maakt duidelijk dat het belangrijk is dat er een integrale aanpak van schijnconstructies komt. Uiterlijk 1 mei zal ik u informeren over een integrale aanpak voor het terugdringen van schijnconstructies. Daarbij zal ook uitgebreid ingegaan worden op problemen die zich voor doen, wat er momenteel gebeurt om deze aan te pakken en wat we nog meer kunnen doen.
Is er onderzoek ingesteld naar de feitelijke vestigingsvoorwaarden conform Verordening 1072/2009 van uitgevlagde Nederlandse ondernemingen op Cyprus? Zo ja, wat is het resultaat en zo nee, bent u daartoe bereid?
De werkwijze van twee Cypriotische transportondernemingen en één Cypriotisch uitzendbureau met transportactiviteiten in Nederland is enige tijd geleden informeel onder de aandacht gebracht van de zusterorganisatie van ILT op Cyprus. Deze organisatie zag op dat moment geen reden tot nader onderzoek en inspectie. Thans zal deze casuïstiek aan de hand van een formeel verzoek door de ILT worden aangekaart bij de Cypriotische Inspectiedienst. Met dit verzoek wordt Cyprus onder meer verzocht te onderzoeken of de bedrijven gevestigd zijn in Cyprus en geleid worden vanuit Cyprus.
Heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (IL&T) ervaring met internationaal onderzoek met buitenlandse inspectiediensten ten aanzien van de controle op de feitelijke vestigingsvoorwaarden uit Verordening 1072/2009? Welke zijn de ervaringen? Met welke landen zijn er goede en met welke landen slechte ervaringen?
De uitvoering van Verordening 1072/2009 is voorbehouden aan de lidstaten. De inspectie heeft ervaring met internationaal onderzoek met buitenlandse inspectiediensten ten aanzien van de controle op de feitelijke vestigingsvoorwaarden uit Verordening 1072/2009. De ervaringen zijn tot nu toe beperkt en met sommige landen heeft de ILT nog weinig of geen ervaring. De samenwerking met België, het Verenigd Koninkrijk en Polen verloopt goed; de samenwerking met Duitsland is complexer door de diversiteit aan deelstaten.
Hoe verloopt in de praktijk de samenwerking in dit soort situaties tussen de inspecties? Komt het voor dat mensen die klachten indienen van de een naar de andere inspectie worden doorverwezen?
De Inspectie SZW en ILT hebben in 2012 een gezamenlijk project in de Transportsector opgezet. Er vinden gezamenlijke inspecties plaats waarbij wordt gecontroleerd op de naleving arbeidswetgeving, zoals illegale tewerkstelling en de Wet Wegvervoer Goederen. Er wordt geïnspecteerd op basis van een gezamenlijke risicoanalyse en op naar aanleiding van meldingen. Relevante meldingen die bij één van beide diensten binnenkomen worden gedeeld tussen Inspectie SZW en ILT.
Het bericht dat er nauwelijks controle is op het rookverbod in de horeca |
|
Gerard Schouw (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Nauwelijks controle op rookverbod»?1
De strekking van het bericht laat ik voor rekening van de Telegraaf.
Is het waar dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in 2012 slechts 3000 gerichte rookcontroles uitvoerde, terwijl het rookverbod in ruim 60.000 horecagelegenheden geldt? Zo ja, deelt u de mening dat dit te weinig controles zijn om het rookverbod effectief te handhaven?
De gehele horecasector bestaat uit ongeveer 43.000 horecagelegenheden. Daarnaast is er de paracommerciële sector van verenigingen, stichtingen en kerkgenootschappen die een buffet of kantine in eigen beheer hebben.
Uitsluitend binnen de cafésector en de discotheekbranche wordt het rookverbod slecht nageleefd. Het betreft een segment van ongeveer 10.000 horeca-inrichtingen. Binnen dit segment hebben in 2012 3154 gerichte inspecties plaatsgevonden. Binnen de huidige mogelijkheden van de NVWA is het toezicht zo optimaal mogelijk vormgegeven.
Klopt het dat de NVWA in sommige delen van Nederland geen controles uitvoert? Zo ja, kunt u aangeven in welke delen van Nederland er wel en in welke delen er niet wordt gecontroleerd, en bent u bereid de controles gelijkmatiger over het land te verdelen?
Dit klopt niet, in principe wordt een verantwoorde spreiding nagestreefd.
Uiteraard wordt in dunbevolkte gebieden minder gecontroleerd. Daarbij is ook een adequate ondersteuning van de politie bij gerichte acties een punt van betekenis.
In bijgaand2 overzicht uit 2012 staan de controlebezoeken per gemeente weergegeven.3
Klopt het dat de NVWA in sommige horecagelegenheden meerdere controles uitvoert, terwijl andere zaken nooit worden gecontroleerd? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Het kan zeker voorkomen dat sommige horecagelegenheden frequenter worden gecontroleerd dan andere omdat ze als notoire overtreder te boek staan. Het kan ook zijn dat door toeval andere gelegenheden nooit gecontroleerd zijn, of omdat er nooit klachten over zijn gemeld.
Sinds het najaar van 2012 gaat de NVWA vaker over op integrale gemeentelijk controle om alle bij elkaar gelegen horecagelegenheden binnen een kort tijdsbestek te kunnen controleren.
Hoeveel inspecteurs stelt de NVWA beschikbaar voor het handhaven van het rookverbod?
Zeven horecateams zijn naast het toezicht op de voedselveiligheid tevens belast met het toezicht op de rookvrije horeca. De formatie van het aantal inspecteurs bedraagt 144,7.
In hoeveel gevallen hebben controles in 2012 geleid tot maatregelen, zoals waarschuwingen en boetes? Kunt u het totaal aantal van de maatregelen uitsplitsen naar waarschuwingen, eerste overtredingen (600 euro), tweede overtredingen (1200 euro), derde overtredingen (2400 euro) en vierde overtredingen (4500 euro)?
Het aantal schriftelijke waarschuwingen bedroeg 352. Voor een eerste overtreding zijn 1 394 boetes opgelegd (114 nog van € 300 en 1 280 van € 600), voor een tweede overtreding 181 (30 nog van € 600 en 151 van € 1200), voor een derde overtreding 84 (13 nog van € 1 200 en 71 van € 2400) en voor een vierde overtreding 62 (3 nog van € 2 400 en 59 van € 4 500).
Klopt het dat de NVWA naast de rookcontroles nog 13.000 andere inspecties heeft uitgevoerd naar onder meer brandveiligheid en hygiëne, en dat bij een deel van die controles ook gekeken is of er asbakken op tafel staan?2 Kunt u aangeven om hoeveel extra «asbakcontroles» het gaat? In hoeveel gevallen hebben deze controles geleid tot maatregelen?
Naast de gerichte rookcontroles hebben er nog 14.074 voedselveiligheidinspecties binnen de horeca plaatsgevonden, waarbij het roken eveneens een aandachtspunt is.
Voor wat betreft het rookverbod hebben deze controles geleid tot het opmaken van 200 schriftelijke waarschuwingen en 485 boeterapporten.
Hoeveel gerichte rookcontroles bent u voornemens uit te voeren in 2013?
Voor 2013 staan 4000 gerichte rookcontroles gepland.
Bent u bereid het aantal rookinspecties structureel te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Ik onderzoek op dit moment de mogelijkheden om de handhavingscapaciteit te vergroten. De ontwikkeling van de benodigde capaciteit is mede afhankelijk van de stand van de naleving.
Taalproblemen in de zorg |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Apothekers moeten taalbarrière slechten»1 en «Spraakverwarring in de spreekkamer» en «Zonder tolken verslechtert de zorg»2?
Ja.
Wat is uw reactie op het signaal dat ouderen met een migrantenachtergrond vaak de bijsluiter niet kunnen lezen, of de uitleg van de apotheker niet snappen?
Communicatie is belangrijk in de zorg, zowel bij het vaststellen van de diagnose, als bij de behandeling zelf en bij leefstijladvies. Mensen zijn er zelf primair verantwoordelijk voor dat ze in het Nederlands kunnen communiceren. Dat betekent dat zij zelf naar oplossingen zoeken als zij de Nederlandse taal niet machtig zijn en daardoor de bijsluiter niet of niet goed kunnen lezen. Maar ook zorgverleners hebben op grond van de Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO) de verplichting om zich in te spannen om zo begrijpelijk mogelijk te communiceren. De apotheker kan relevante informatie daartoe ook op andere wijze verstrekken dan met een schriftelijke of mondelinge toelichting. Via beeldmateriaal kan bijvoorbeeld worden uitgelegd hoe een middel moet worden gebruikt. Dit is niet alleen in het belang van ouderen met een migrantenachtergrond, maar ook van mensen die laaggeletterd zijn. Voor apotheken is sinds 2009 hiervoor een nuttig instrument beschikbaar: de zogenoemde balieklapper.3
Deelt u de mening dat zorg, waaronder die van apothekers, voor iedereen toegankelijk moet zijn? Zo ja, deelt u voorts de mening dat die toegankelijkheid voor mensen met een taalbarrière op dit moment voldoende gegarandeerd is?
Ja, ik deel de mening dat de zorg in Nederland voor iedereen toegankelijk moet zijn. Er zijn verschillende manieren waarop zowel de cliënt als de zorgverlener hulp kunnen inschakelen als er sprake is van een taalbarrière.
Zo nemen ouderen vaak iemand uit hun netwerk van familieleden en mantelzorgers mee als zij gebruik maken van zorg. Dit betreft ook veel oudere migranten. Het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM) heeft samen met het Netwerk van Organisaties van Oudere Migranten (NOOM) en Marokko Media een website ontwikkeld met meer informatie en hulpmiddelen voor dit netwerk van familie en mantelzorgers. Op www.zorgvoorjeouders.nl kunnen zij informatie vinden over de zorg in Nederland, de meeste voorkomende ziektes en informatie over het goed gebruik van medicijnen. Als oudere migranten bepaalde problematiek niet in aanwezigheid van familie willen bespreken kunnen zij zelf de tolkentelefoon inschakelen.
Deelt u bovendien de mening dat het belangrijk is dat artsen en apothekers goed met allochtone patiënten moeten kunnen communiceren, zeker gezien het feit dat migranten op leeftijd, in vergelijking met autochtone ouderen, vaker een gezondheidsachterstand hebben?
Zorgverleners moeten in staat zijn om zorg op maat te bieden, rekening houdend met de vaardigheden en achtergrond van de patiënt. Om ervoor te zorgen dat ook kwetsbare groepen de zorg krijgen die zij nodig hebben, is het van belang dat er professionele standaarden zijn die vanuit het cliëntperspectief zijn geschreven. Naar aanleiding van de motie van mevrouw Bruins Slot zal ik het Kwaliteitsinstituut vragen om informatie over kwaliteit van zorg ook toegankelijk te maken voor laaggeletterden. De in het antwoord op vraag 2 genoemde balieklapper vind ik een goed voorbeeld hiervan.
Wat is uw reactie op de stelling dat de kwaliteit van de zorg lijdt onder de bezuiniging op medische tolken, bijvoorbeeld doordat behandelingen vertraging oplopen door de taalbarrière?
Ik heb geen gegevens ontvangen waaruit blijkt dat de kwaliteit van zorg aantoonbaar zou lijden doordat de inzet van tolken niet meer centraal wordt vergoed. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft ook geen meldingen ontvangen van incidenten die betrekking hadden op taalproblemen in de zorg.
Zoals ik heb aangegeven kunnen mensen er zelf voor kiezen om een professionele tolk in te schakelen of een familielid, mantelzorger of vrijwilliger mee te nemen als zij gebruik maken van zorg. Daarnaast zijn zorgverleners gehouden zich in te spannen om zo goed mogelijk met patiënten te communiceren vanuit hun verantwoordelijkheid voor goede informatie en het informed consent.
Wat is uw reactie op de uitspraak dat huisartsen zonder tolk vaker doorverwijzen?
De zorgverlener moet goed kunnen inspelen op de verschillen tussen patiënten en moet de zorgverlening optimaal afstemmen op de individuele behoeften en mogelijkheden. Zoals ik bij vraag 2 heb aangegeven hebben zowel patiënten als zorgverleners een verantwoordelijkheid om te zorgen voor een goede onderlinge communicatie. Mensen die minder goed onder woorden kunnen brengen welke klachten zij hebben worden soms eerder doorverwezen voor nader onderzoek. Ik vind het om die reden van belang dat de patiënt zich inspant om in het Nederlands te kunnen communiceren.
Kunt u aangeven hoeveel extra zorgkosten er jaarlijks gemaakt worden, doordat artsen eerder doorverwijzen of de behandeling vertraagd wordt, omdat de patiënt de Nederlandse taal niet machtig is? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik heb geen indicatie van extra zorgkosten die gemaakt worden omdat de patiënt de Nederlandse taal niet machtig is en deze zelf geen informele of professionele tolk heeft ingeschakeld. Uit bijgevoegde kosten- en opbrengstenanalyse van tolkdiensten is, met kanttekeningen, op te maken dat op het moment dat tolken nog vergoed werden door de overheid, voor wat betreft huisartsen en ggz-instellingen de kosten voor het toenmalige gebruik van professionele tolken ongeveer € 7 miljoen bedroegen en de opbrengsten ongeveer € 3,5 miljoen. Overigens is in het rapport op enkele punten bedrijfsgevoelige informatie weggelakt.
Deelt u de mening, zeker gezien de uitspraak dat er jaarlijks meer zorgkosten gemaakt worden door sneller doorverwijzen, dat de inzet van tolken in de zorg juist zorgkosten kan besparen?
Ik deel de mening niet dat het collectief financieren van tolken leidt tot kostenbesparingen. Als in de zorg alleen gebruik gemaakt wordt van collectief vergoede, professionele tolken leidt dit (op basis van de kosten- en batenanalyse uit 2009) mogelijk zelfs tot een toename van zorgkosten. De inzet van tolken door mensen zelf is één van de mogelijkheden om zorgkosten te besparen. De patiënt en de zorgverlener kunnen samen ook zoeken naar andere oplossingen om een taalbarrière te overbruggen.
Wanneer kan de Kamer de resultaten van het onderzoek naar de problemen in de praktijk, na afschaffing van de tolkenvergoeding in de zorg, tegemoet zien?
Bij de behandeling van de begroting heb ik toegezegd om de huidige praktijk te onderzoeken met betrekking tot de vergoeding van tolken in de zorg en waar de problemen zitten ten aanzien van informed consent. Ik betrek hierbij ook zorgverzekeraars en de KNMG. Ik informeer u hierover door de voorjaarsnota 2013, dus uiterlijk in mei 2013.
Gebrek aan controle ziekenhuis declaraties door zorgverzekeraar |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ook tevreden over feit dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) werk maakt van gebrek aan controle op declaraties van ziekenhuizen door zorgverzekeraars, maar dat meer nodig is?1
Ja, ik ben tevreden met het feit dat de NZa hier werk van maakt en ja, het klopt dat er meer nodig is. Het aanpakken van onterechte en ongepaste declaraties is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. De zorgaanbieders zijn in algemene zin verantwoordelijk voor het juist en gepast declareren. De zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor het controleren of de zorgaanbieder daadwerkelijk een juiste en gepaste declaratie heeft ingediend. Deze boodschap heeft NZa ook duidelijk op 7 maart jl. naar voren gebracht in de nieuwsbrief die specifiek over correct declareren gaat. De zorgautoriteit heeft aangekondigd dat ze haar toezicht verder gaat intensiveren. De NZa gaat ziekenbestuurders, medisch specialisten en zorgverzekeraars aanspreken op hun verantwoordelijkheid bij het voorkomen van onterechte declaraties. In het toezicht op de zorgverzekeraars zet de NZa al sinds enkele jaren in op verbetering van de controle van declaraties. Zo heeft de NZa in het bijgevoegde «Samenvattend rapport rechtmatigheid uitvoering Zorgverzekeringswet 2011» aangegeven dat de zorgverzekeraars meer werk moeten maken van deze controles.
Is er een analyse gemaakt van de oorzaak van verkeerde en te hoge declaraties uit de zorg enerzijds en gebrek aan controle hierop door zorgverzekeraars anderzijds? Zo ja, wat is de oorzaak en hoe wordt deze aangepakt? Zo nee, gaat dit nog gebeuren?
De Erasmus Universiteit Rotterdam en het Verwey-Jonker Instituut hebben in opdracht van de NZa de beleving van en de bereidheid tot naleving van de wettelijke declaratievoorschriften onderzocht onder medisch-specialisten.3 Uit deze Doelgroepenanalyse declaratiepraktijk medisch specialistische zorg blijkt onder meer dat de sector erkent dat niet-correct declareren plaatsvindt maar ook dat een aanzienlijk deel van de beroepsbeoefenaren zich al op een juiste manier aan de regels houdt. In het kader van de intensivering van het toezicht op correct declareren, is de NZa (onder meer) met ziekenhuizen, verzekeraars, medisch specialisten en hun brancheorganisaties in gesprek en geeft de zorgautoriteit aan welke verbeteringen in declaratiegedrag worden verwacht. De NZa zal daarbij voorlichten over de belangrijkste do’s en don’ts bij het declareren. Als er aanleiding toe bestaat, stelt de NZa een toezichtonderzoek in, zoals ze dat in december 2012 bij een academisch ziekenhuis heeft gedaan. Voorts is in het kader van de beoogde intensivering van het toezicht op de Zorgverzekeringswet (Zvw) onder regie van mijn departement een analyse gemaakt van de vraag hoe controle en toezicht eraan kunnen bijdragen dat voorkomen wordt dat declaraties voor ziekenhuiszorg die niet voldoen aan de wettelijke voorwaarden uit het Zorgverzekeringsfonds worden gefinancierd. Uit deze analyse komt naar voren dat er reële aanknopingspunten tot verbetering zijn bij alle partijen in de zorgketen (van regulering en pakketbeheer tot registratie, declaratie, verantwoording en controle en toezicht). De gewenste verbeteringen draaien vooral maar niet uitsluitend rond de vraag of aan de volgende wettelijke voorwaarden wordt voldaan: is de zorg feitelijk geleverd? Is de geleverde zorg volgens de stand van de wetenschap en praktijk? En is de geleverde zorg naar inhoud en omvang redelijkerwijs aangewezen? Hierbij zijn de volgende aandachtsgebieden geïdentificeerd.
Als de prestatiebeschrijving (in het kader van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg)) niet goed aansluit op het collectief verzekerd pakket volgens de Zvw kan de rechtmatigheid van de declaraties moeilijker worden gecontroleerd. De NZa heeft dit onderwerp als aandachtspunt benoemd in de doorontwikkelagenda DOT (november 2011 en 2012). Op verzoek van de NZa onderzoeken DBC-Onderhoud en het CVZ in samenspraak met zorgverzekeraars en zorgaanbieders momenteel hoe een betere aansluiting tussen de aanspraken in het verzekerd pakket en prestatiebeschrijvingen het controleproces kan ondersteunen.
In de Zvw is de inhoud en omvang van de te verzekeren prestaties in veel gevallen open geformuleerd. Duidelijkere normen over gepast gebruik vergemakkelijken effectieve controle door zorgaanbieders en zorgverzekeraars en toezicht door de NZa. Het CVZ brengt regelmatig een standpunt of advies uit ter verduidelijking, waardoor deze open formulering in de praktijk beter hanteerbaar wordt. De voorgenomen oprichting van het Nederlands Kwaliteitsinstituut zal bijdragen aan een verbetering van de richtlijnen en de transparantie en implementatie ervan. Dit draagt op haar beurt bij aan de verduidelijking van de normering wat onder andere weer zorginkoop door zorgverzekeraars op basis van kwaliteit vergemakkelijkt.
In het huidige controlesysteem bestaan onvoldoende stimulansen voor de zorgaanbieder om te voorkomen dat onjuiste declaraties worden aangeleverd. Onderzocht zal worden hoe zorgaanbieders kunnen worden gestimuleerd om de controle op declaraties te versterken.
Controle is normaliter een onderdeel van een risicomanagementsysteem (zijnde het cyclisch doorlopend proces van het identificeren en beoordelen van risico’s en het vaststellen van beheersmaatregelen om de risico’s in voorkomende gevallen te verkleinen of uit te bannen). De aandacht voor controle is nog in ontwikkeling en zou een integraal element bij de invoering van systemen moeten zijn. Onderzocht wordt hoe dit verder kan worden gestimuleerd.
Om de juistheid van de declaraties te kunnen vaststellen moeten declaraties worden gecontroleerd. Voor een goede uitvoering van deze controles dienen aan de hand van betrouwbare data onder andere opvallende afwijkingen of statistische verbanden (de potentiële risico’s) in kaart te worden gebracht. Vervolgens dienen deze te worden geanalyseerd en gewogen. De uitkomst hiervan indiceert de aandachtsgebieden waarop het risicobeheer (inclusief AO/IC) van zorgverzekeraars en zorgaanbieders zich dient te richten. Kortom er dienen bij beide partijen op elkaar afgestemde risicomanagementsystemen te bestaan.
Door bij risicoanalyses bovendien zoveel mogelijk samen te werken tussen zorgaanbieders onderling, zorgverzekeraars onderling en tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars samen wordt de kwaliteit van de analyses verbeterd en worden kosten bespaard. Voldoende onderzoekscapaciteit (softwaresystemen en data-analisten) en adviserend geneeskundigen vormen hierbij de basis voor elk risicobeheersysteem.
De risico’s dat bij het declareren niet aan de wettelijke voorwaarden worden voldaan, zijn in kaart gebracht. Het is nu zaak om de bovenstaande aandachtspunten in concrete stappen om te zetten. Ik ben in overleg met de betrokken ZBO’s en veldpartijen om een gezamenlijk plan van aanpak op te stellen.
Is ook onderzocht waarom declaraties van het ziekenhuis, in tegenstelling tot bijvoorbeeld van de tandarts, zo laat worden verzonden en voor velen onbegrijpelijke codetaal bevatten?
Er is een aantal oorzaken aan te wijzen die leiden tot verschillen tussen de declaraties van medisch specialistische zorg en tandartszorg. Medisch specialistische zorg wordt gedeclareerd in zogenaamde DBC-zorgproducten. Deze kennen afsluitregels als onderdeel van de declaratieregels die bepalen dat de declaratie van de verleende zorg pas na een bepaalde termijn mag plaatsvinden. Dit voorkomt dat er een nieuw DBC-zorgproduct geopend moet worden als de patiënt kort na het sluiten van het DBC-zorgproduct toch nog een keer terug moet komen. De verdere afhandeling, waaronder de controle, van de declaratie kost meer tijd vanwege de hogere mate van ingewikkeldheid. Medisch specialistische zorg bestaat vaak uit verschillende soorten zorgverlening die in sommige gevallen door meerdere medisch specialisten is geleverd. Daarnaast kunnen vertragingen in contractonderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders ertoe leiden dat de zorg door het ziekenhuis later gedeclareerd wordt.
Ziekenhuizen sturen doorgaans nagenoeg alle facturen rechtstreeks naar de zorgverzekeraar. Dit laat onverlet dat de NZa toezicht houdt op de informatieverstrekking van zorgaanbieders aan patiënten. Zo zijn zorgaanbieders verplicht om het tarief dat zij in rekening brengen bekend te maken als de patiënt daar om vraagt.
Het verbeteren van de helderheid van zorgnota’s die de verzekeraar aan de verzekerde verstrekt, heeft voor mij een hoge prioriteit. Hierover heb ik op 10 november 2011 in de Kamer gezegd dat als zorgverzekeraars hier geen actie op ondernemen, dat ik met wettelijke maatregelen zal komen. Inmiddels is er een aantal stappen gezet. In 2012 heeft de NPCF een enquête uitgezet onder haar leden waarin wordt gevraagd naar de begrijpelijkheid van de nota’s. Momenteel wordt er aan de hand van de uitkomsten van deze enquête gewerkt aan verbeteringen. Hierbij wordt tevens aandacht besteed aan het verbeteren van de informatie-uitwisseling tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar. Privacyaspecten zijn daarbij een belangrijk aandachtspunt. Ik houd de Kamer op hoogte van de vorderingen.
Deelt u de mening dat patiënten, indien gewenst, betrokken kunnen worden bij controle van nota's, maar dat hiervoor tijdig een leesbare factuur gestuurd moet worden door het ziekenhuis aan de patiënt?
Zie antwoord vraag 3.
Is er een breed plan van aanpak bij de NZa om foute declaraties en vervolgens niet-controlerende verzekeraars te voorkomen, op te sporen en indien nodig te handhaven? Zo ja, kan de Kamer een jaarlijkse effectenrapportage ontvangen?
Ja. De NZa onderneemt op een breed terrein acties en heeft vanaf 2010 haar toezicht verscherpt. Op het terrein van correct declareren heeft de NZa onlangs – in december 2012 – een grootschalig onderzoek uitgevoerd bij een academisch ziekenhuis. Voor 2013 heeft de NZa een interventiestrategie ontwikkeld die draait om een mix van voorlichting en bewustwording, versterking van het interne toezicht bij zorgaanbieders, indringender controles door zorgverzekeraars en, indien nodig, handhavend optreden. De NZa heeft gepast gebruik in het Protocol vereveningsonderzoek opgenomen en heeft samen met het CVZ een gezamenlijke voorlichtingsronde langs zorgverzekeraars en hun externe accountants gehouden. De NZa heeft ervoor gekozen om het toezicht op gepast gebruik in fases uit te rollen. Hierdoor hebben partijen de gelegenheid om hun rol beter op te pakken en ook het toezicht goed in te richten. In dit verband heeft de NZa eind 2012 ook de Regeling controle en administratie zorgverzekeraars (Staatscourant 2012, nr. 26404) vastgesteld, die tot doel heeft nadere voorschriften te stellen aan de uitvoering van formele en materiële controles en onderzoek signalen van fraude door zorgverzekeraars.
In het reeds genoemde «Samenvattend rapport rechtmatigheid uitvoering Zorgverzekeringswet 2011» doet de NZa verslag van de bevindingen over dat jaar en de manier waarop de door haar gewenste acties in het rapport van het voorafgaande jaar zijn opgevolgd4. Dit rapport geeft bovendien een actueel inzicht in het toezicht van de NZa en de hierbij opkomende aandachtsgebieden voor verbetering. In het rapport heeft de NZa net als bij het onderzoek in 2010 de focus gelegd op de formele en materiële controles, misbruik en oneigenlijk gebruik en gepast gebruik. Daarnaast geeft de NZa een oordeel over de juistheid van financiële verantwoordingen. De NZa vindt dat zorgverzekeraars meer werk moeten maken van de controle van declaraties van prestaties en de controle van hun financiële verantwoordingen. Met de extra aandacht in het vereveningsonderzoek is het aantal aanwijzingen van de NZa aan zorgverzekeraars en informatieverzoeken voor verbeterplannen voor formele en materiële controles, misbruik en oneigenlijk gebruik en gepast gebruik toegenomen.
ZN heeft een aantal jaren geleden het programma «Samenwerken aan Controles» uitgevoerd. Dit programma was voornamelijk gericht op het samenwerken door zorgverzekeraars op het gebied van (technische en) formele controles. Resultaat van dit programma is onder meer een gezamenlijke visie op controle, namelijk controle zo vroeg mogelijk in de keten en dat het om een «goede» declaraties moet gaan. Een ander resultaat van het programma is dat voor alle sectoren de technische controles uniform zijn opgesteld en worden uitgevoerd via VECOZO. Wat betreft de formele controles hebben de zorgverzekeraars gezamenlijk voor een aantal sectoren de controles uniform opgesteld en afgestemd met de zorgaanbieders. De daaraan vooraf liggende interpretatie van de NZa beleidsregels is ook in gezamenlijkheid uitgevoerd.
Voor de sector Medisch Specialistische Zorg worden de controles ook nog eens gezamenlijk uitgevoerd via de DOT Controlemodule. Deze module is door de zorgverzekeraars gratis beschikbaar gesteld aan de ziekenhuizen. Tot op heden hebben zestien ziekenhuizen hiervan gebruik gemaakt.
In vervolg op bovenstaande programma start ZN met een nieuw programma dat zich met name richt op het intensiveren van de materiële controle en controle op gepast gebruik. Eén van de deelprojecten richt zich op de mogelijkheden om verzekerden in te zetten bij het controleren van de nota. De zorgverzekeraars zijn ten slotte bezig hun risicomanagementsystemen te versterken.
De NVZ en de NFU hebben aangegeven dat beide organisaties betere controlefaciliteiten gedurende het zorgproces gaan inzetten. Momenteel onderzoeken de NVZ en NFU of er mogelijkheden zijn om controles, die een verband leggen tussen diagnose en geregistreerde zorg, niet langer achteraf plaats te laten vinden wat duurder en arbeidsintensiever is, maar gedurende het zorgproces in te zetten. In de huidige situatie maken nagenoeg alle ziekenhuizen gebruik van controle instrumenten, maar deze zijn onvoldoende op elkaar en op de controlemethodieken van de zorgverzekeraars afgestemd.
De NMa opinie "Versterking landbouw vraagt om innovatie, niet om minder concurrentie" |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de opinie van de Nationale Mededingingsautoriteit (NMa) «Versterking landbouw vraagt om innovatie, niet om minder concurrentie»?1
Ja.
Wat is uw inhoudelijke mening over deze opinie?
Bij de koers voor de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), want daar gaat deze opinie van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) over, spelen veel belangen een rol. Binnen de huidige voorstellen voor het GLB wordt de positie van de primaire producent versterkt door producentenorganisaties in alle sectoren van de landbouw toe te staan. Het kabinet steunt dit voorstel van de Europese Commissie om op deze manier de marktmacht van primaire producenten te versterken. Deze producentenorganisaties dienen zich wel aan de mededingingsregels te houden. Hoe die regels er voor de agrarische sector precies uit gaan zien, is een punt dat in deze eindfase van de onderhandelingen tussen het Europees Parlement, de Europese Raad en de Europese Commissie met een goede betrokkenheid van u als nationaal parlement duidelijk moet worden. De Landbouwcommissie van het Europees Parlement heeft hier reeds stelling in genomen. Volgens mij moeten we een weg vinden die recht doet aan zowel de situatie van de primaire producent, als aan de rol die mededinging speelt bij onder meer vernieuwing en slagkracht van de agrarische sector.
Deelt u de mening dat de NMa in deze opinie een waardeoordeel geeft over Europarlementariërs en indirect over de leden van de Tweede Kamer door onder andere te stellen dat «Europarlementariërs de problemen in de Europese landbouw niet oplossen», «... zeggen ... nee tegen vernieuwingen» en «... oproep die we in Nederland ook nog wel eens horen», en dat zij meent de politiek te moeten beïnvloeden door onder andere te stellen: «... moeten we een geluid laten horen dat we deze weg niet op moeten»?
Nee.
Deelt u de mening dat de onafhankelijkheid van de NMa hiermee is aangetast? Zo ja, wat gaat u ondernemen om de onafhankelijkheid weer te herstellen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De NMa geeft aan wat in haar ogen en vanuit haar ervaring, als mededingingsautoriteit, nodig is bij de hervorming van het GLB. Dit strookt met de onafhankelijke positie van de NMa. Tegelijkertijd voert de Staatssecretaris van Economische Zaken de onderhandelingen over het GLB in Brussel. De NMa zal conform de uiteindelijk overeengekomen Europese kaders toezicht houden op het naleven van de mededingingsregels.
Vindt u dat een Chief Economist NMa of überhaupt een medewerker van de NMa dit soort zwaar politiek inhoudelijke opinies mag publiceren? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u ondernemen om dit in de toekomst te voorkomen én welke sanctie treft u richting de Chief Economist?
De NMa geeft vanuit haar economische expertise aan hoe zij aankijkt tegen de hervormingen in het GLB en de rol die mededinging daar in zou moeten nemen. Zoals ik in het vorige antwoord al heb verwoord, heeft de NMa een onafhankelijke positie die ruimte biedt om zulke opinies te verwoorden. Aan deze opinie van de NMa over de hervormingen van het GLB ligt een gezamenlijk statement ten grondslag van de hoofden van de Europese mededingingsautoriteiten dat op 21 december 2012 is gepubliceerd op de website van het Directoraat-generaal Mededinging van de Europese Commissie. Het standpunt van Nederland ten aanzien van de hervorming van het GLB is door het kabinet in samenspraak met de Tweede Kamer bepaald.
De NMa zal conform de Europese kaders van het GLB, zoals die na de hervorming zullen gelden, toezicht houden op het naleven van de mededingingsregels.
Een onderzoek dat uitwijst dat een meerderheid van lokale bestuurders voorstanders is van een vuurwerkverbod |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitkomsten van het onderzoek van DirectResearch onder gemeenteraadsleden, wethouders en burgemeesters waaruit blijkt dat een ruime meerderheid van lokale bestuurders en politici voorstander is van een vuurwerkverbod?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het signaal dat een meerderheid van lokale bestuurders voorstander is van een verbod op het afsteken van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling en welke consequenties verbindt u hier aan?
Kunt u uiteenzetten of u het draagvlak voor een vuurwerkverbod onder lokale bestuurders hebt getoetst alvorens te stellen dat er onvoldoende draagvlak zou zijn voor een verbod op het afsteken van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling? Zo ja, waarom weegt u in uw afwijzing van een vuurwerkverbod niet mee dat een meerderheid van de lokale bestuurders en politici een voorstander is van een verbod op consumentenvuurwerk? Zo nee, waarom niet?
Onderschrijft u dat het draagvlak voor het afsteken van vuurwerk tijdens de jaarwisseling tanende is, zoals ook blijkt uit dit onderzoek? Zo ja, welke consequenties verbindt u hier aan? Zo nee, waarom niet
Bent u bereid alsnog toe te werken naar een algeheel verbod op consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling naar aanleiding van deze onderzoeksresultaten? Zo nee, waarom niet?
Reclames en patiënten werving van GGZ-instelling Indigo |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe rijmt u uw antwoord op eerdere vragen, waarin u stelt mijn zorgen te delen over de reclame om patiënten te werven door de GGZ-instelling Indigo, als u tevens schrijft geen actie te ondernemen?1
Zoals ik in mijn andere antwoorden heb aangegeven, valt de handelwijze van de instelling binnen de regels van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) en de Zorgverzekeringswet (Zvw). In tegenstelling tot wat de LVE schrijft, biedt de instelling geen hulp voor mensen die geen verwijsbrief hebben van de huisarts. Zodra men contact opneemt met Indigo worden zij door de medewerkers geïnformeerd over de mogelijkheden en de rol van de huisarts als verwijzer. Indien de huisarts vervolgens vermoedt dat deze persoon een stoornis heeft, verwijst hij naar een instelling, dat kan ook een andere instelling zijn. De zorgverlening die wordt verleend past binnen de aanspraak van de wet en de behandelwijze geschiedt conform richtlijnen en standaarden. Daarbij ga ik er vanuit dat indien de huisarts constateert dat er geen sprake is van een psychische stoornis, maar bijvoorbeeld alleen van klachten van somberheid en stress, de patiënt niet wordt doorverwezen naar de GGZ. Om die reden onderneem ik geen actie op dit moment, maar ik ben wel alert. Daarom vind ik het belangrijk dat de NZa deze casus wel gaat monitoren. Ik kom hier later nog op terug.
Wat bedoelt u met uw opmerking dat de handelwijze van de instelling «vooralsnog» binnen de regels van de Zorgverzekeringswet lijkt te vallen? Kan hieruit worden opgemaakt dat u voornemens bent de wet aan te scherpen, waardoor dergelijke reclame/misleiding niet meer voor kan komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn binnen de Zorgverzekeringswet geen beperkingen ten aanzien van reclame uitingen door zorgaanbieders. Buiten het feit dat ik – zoals ik reeds al aangaf – het niet nodig acht op dit moment maatregelen te nemen, zou de Zvw op dit punt niet aangepast kunnen worden.
In de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) is in artikel 39 geregeld dat «Zorgaanbieders ervoor zorgdragen dat de door of namens hen verstrekte of beschikbaar gestelde informatie terzake van een product of dienst, waaronder reclame-uitingen, geen afbreuk doet aan het bepaalde bij of krachtens deze wet, de Zorgverzekeringswet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, en niet misleidend is». Er mag dus reclame gemaakt worden, zolang dit niet misleidend is. De NZa houdt hier toezicht op, en heeft de wettelijke regels voor zorgaanbieders hierover nader toegelicht en verduidelijkt in het Richtsnoer Informatieverstrekking Zorgaanbieders.
Wat bedoelt u concreet als u de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vraagt er «aandacht aan te besteden»? Welke verandering gaat dit in de praktijk opleveren en op welke termijn? Vindt u dat de NZa op een gedegen en zorgvuldige manier reclame-uitingen van zorgaanbieders beoordeelt op hun misleiding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u hierbij naar het antwoord op vraag 2. Op de vraag of er een verandering zal gaan optreden als ik vraag aan de NZa er aandacht aan te besteden, kan ik op dit moment niet antwoorden. Dit is afhankelijk van de wijze waarop de NZa het een en ander wel of niet zal beoordelen.
Bent u het met de Landelijke Vereniging van Eerstelijnspsychologen (LVE) eens dat mensen altijd eerst naar de huisarts zouden moeten gaan als zij klachten hebben, aangezien u de poortwachtersfunctie van de huisarts belangrijk vindt? Zo ja, waarom doet u dan niets (of laat u niets doen) aan de handelwijze van Indigo? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik in mijn vorige antwoorden heb aangegeven, verwijst Indigo de patiënten eerst naar de huisarts voordat ze bij de Indigo in behandeling gaan. Dat is ook verplicht. De huisarts zal conform richtlijnen de patiënt wel of niet verwijzen naar de GGZ.
Vindt u het echt geen misleiding dat een (grote) instelling mensen werft voor zorg, door een «gratis eerste consult» aan te bieden en daarmee mensen de zorg in te lokken?
Zoals ik in de beantwoording van de vorige set Kamervragen heb aangegeven, biedt de instelling een gratis eerste consult aan om de patiënt de gelegenheid te bieden om bij zichzelf na te gaan of hij/ zij bereid is het behandeltraject bij de instelling aan te gaan. Ik heb al aangegeven dat dit integer kan zijn, maar ook de schijn van aanbodgestuurde vraag in zich draagt. Vandaar dat ik benadruk dat een verwijsbrief van de huisarts nodig is en de NZa vraag hieraan extra aandacht te besteden. Het is wettelijk niet verboden een gratis eerste consult aan te bieden. Zorgaanbieders hebben in beginsel het recht, uit altruïsme of anderszins, zorg te verlenen zonder dat hier een betaling tegenover staat, tenzij zij daarmee een contractuele verplichting jegens hun verzekeraar schenden.
Hoe gaat u voorkomen dat mensen naar de huisarts gaan, om achteraf een doorverwijzing te vragen om naar Indigo te gaan en hoe kunt u dan de poortwachtersfunctie van huisartsen garanderen?
Indigo zal, zoals zij ook aangeeft, patiënten vóóraf een verwijsbrief laat halen door de huisarts en dat de huisarts adequaat, en aan de hand van de richtlijnen die daarvoor gehanteerd worden, deze patiënt wel of niet doorstuurt naar een zorgaanbieder.
Hoeveel meer dochterondernemingen van Parnassia BavoGroep werft patiënten via reclames? Bent u bereid dit te onderzoeken?
De andere zorgbedrijven die vanuit de Parnassia Groep aan de uitingen deelnamen zijn: Bavo Europoort, PsyQ, Brijder en Lucertis.
Het bericht verstandelijk beperkt echtpaar in de vrieskou |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Verstandelijk beperkt echtpaar in de vrieskou»?1
Het bericht is juist dat het echtpaar bij rechterlijk vonnis het huis is uitgezet vanwege grote huurachterstand. Inmiddels hebben zij tijdelijk onderkomen gevonden in een woonlocatie voor mensen met een handicap.
Is het bericht juist dat een ouder echtpaar met beperkte verstandelijke vermogens in Dordrecht op 22 januari jl. door Woonzorg Nederland zonder pardon uit een seniorenflat is gezet vanwege een huurachterstand?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat in situaties als deze geen huisuitzetting dient plaats te vinden zonder dat er een hulpverlener wordt ingeschakeld, omdat het voorkómen van huisuitzettingen beter en goedkoper is dan mensen weer van de straat te halen?
Bij brief van 22 februari jl. is uw Kamer geïnformeerd over huisuitzettingen in algemene zin.2 Daarin is aangegeven dat huurachterstand, overlast of illegale praktijken (bijvoorbeeld hennepteelt) de meest voorkomende redenen zijn voor een huisuitzetting zijn. Een te hoog opgelopen huurachterstand is echter veruit de belangrijkste reden. Aan een huurovereenkomst is de verplichting tot huurbetaling verbonden. Het voorkomen van huisuitzettingen is een verantwoordelijkheid van verhuurders. Het is niet alleen in het belang van de huurder, maar ook in het belang van de corporaties. Corporaties zijn al in een vroeg stadium alert op huurachterstanden, de zogenoemde «vroegsignalering». Corporaties proberen problematische betalingsachterstanden te voorkomen door het treffen van betalingsregelingen, het afleggen van huisbezoeken en door met gemeenten en maatschappelijke organisaties afspraken te maken over vroegtijdige signalering en doorverwijzing.
Hoe verhoudt de gang van zaken zich tot de regierol van de GGD volgens de samenwerkingsovereenkomst preventie huisuitzettingen, die de gemeente Dordrecht op 12 december 2011 met de Sociale Dienst Drechtsteden, de GGD en vijf woningcorporaties heeft gesloten?
Op 25 februari jl. zijn Woonzorg Nederland en de gemeente Dordrecht een samenwerkingsconvenant preventie huisuitzetting aangegaan. Met deze overeenkomst gaan zij de samenwerking versterken en preventief optreden om huisuitzettingen te verminderen.
Woonzorg Nederland sluit zich daarmee aan bij de grote woningcorporaties in de Drechtsteden, de Sociale Dienst Drechtsteden en GGD Zuid Holland Zuid. Met deze samenwerking wordt gestreefd naar het tegengaan van woningontruimingen door (vroeg-) tijdige interventie bij huurachterstanden. Woonzorg heeft in Dordrecht ook afspraken gemaakt met meerdere hulpverlenende instanties om bewoners te begeleiden.
Deelt u de overtuiging dat het sluiten van de (preventieve) keten noodzakelijk is in verband met een goed, sociaal beleid van alle partners in het maatschappelijk middenveld?
Ja. Het verheugt dan ook dat Woonzorg inmiddels de samenwerking is aangegaan.
Bent u bereid te bevorderen dat gemeenten als «eerste overheid» het initiatief nemen tot samenwerking om in situaties als deze huisuitzettingen te voorkomen?
Het voorkomen van huisuitzettingen is als gezegd in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de verhuurders. Samenwerking met gemeenten is hierbij van belang. In de eerdergenoemde brief is aangegeven dat hoewel de indruk is dat zij er alles aan doen om betalingsachterstanden en huisuitzettingen te voorkomen, wij het belang hiervan in overleggen met betrokken partijen nog eens zullen onderstrepen.
Uitspraken zijn uitspraken over overheveling van zorgtaken naar gemeenten |
|
Renske Leijten , Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Waarom streeft u ernaar dat gemeenten geen verantwoording hoeven af te leggen per overgeheveld onderdeel, wanneer deze gemeenten de verantwoordelijkheid krijgen voor nieuwe (zorg/begeleiding/ondersteuning/jeugd) taken die nu onder de verantwoordelijkheid vallen van een andere overheid?1
Een belangrijk argument om gemeenten geheel verantwoordelijk te maken voor de activiteiten op het gebied van ondersteuning, begeleiding en verzorging, zoals afgesproken in het Regeerakkoord, is dat gemeenten goed in staat zijn om verbindingen te leggen met andere relevante gemeentelijke beleidsterreinen. Deze verbindingen kunnen zowel binnen het sociaal domein (o.a. het welzijnsbeleid, de participatiewet, de schuldhulpverlening, de Jeugdwet), als daarbuiten ontstaan (o.a. het woonbeleid, openbare orde en veiligheid). De gezamenlijke decentralisaties in het sociale domein bieden daarom het perspectief op de totstandkoming van een integrale, vraaggerichte en op de mogelijkheden en behoeften van de burger toegesneden ondersteuning en dientengevolge een doelmatige inzet van de beschikbare middelen. Financiële verantwoording vragen per onderdeel zou deze gewenste integrale benadering onnodig frustreren. Bovendien zouden gemeenten worden geconfronteerd met onnodige administratieve verplichtingen.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat gemeenten «geen verantwoording per onderdeel» hoeven af te leggen zich tot de uitspraken van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, tevens coördinerend bewindspersoon voor de decentralisaties, dat gemeenten dit wel moeten doen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Op 19 februari heeft de minister van Binnenlandse Zaken namens het kabinet de decentralisatiebrief aan de Tweede Kamer gezonden. In deze brief kiest het kabinet ervoor om in stappen de budgetten in het sociale domein te bundelen. Het perspectief is een zo breed mogelijke integraal budget voor het sociaal domein binnen het gemeentefonds. Bij financiering van taken via het gemeentefonds is het uitgangspunt dat de verantwoording door gemeenten is gericht op het adequaat informeren van de gemeenteraad. Mijn uitspraken in Binnenlands Bestuur sluiten hier naadloos bij aan.
Kunt u uitleggen hoe u gaat volgen hoe het gaat met de overgehevelde taken, als er geen geen omschreven (zorg/begeleiding/ondersteuning/jeugd) taken zijn voor gemeenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de decentralisatiebrief heeft het kabinet aangekondigd om met gemeenten afspraken maken over een intensieve monitoring van de bereikte resultaten en de gemeentelijke uitgaven over het geheel van het brede sociaal domein (en dus niet per onderdeel) door te meten en te benchmarken. Doel van deze monitor is drieledig: Ten eerste biedt de monitor het kabinet inzicht in het functioneren van het stelsel zodat het kan worden aangepast indien het stelsel niet tot de juiste resultaten leidt. Ten tweede biedt de monitor inzicht aan gemeenten in hun eigen prestaties ten opzichte van andere gemeenten om van elkaar te leren en het horizontaal verantwoordingsproces te ondersteunen. Ten derde biedt de monitor de informatie voor de Tweede Kamer over de behaalde resultaten in het sociaal domein. Deze monitor houdt nauw verband met het voornemen van het kabinet om een verkenning uit te voeren naar verdere stroomlijning van de interbestuurlijke informatie in het sociaal domein, waardoor deze beter aansluit bij de behoefte van zowel Rijk als gemeenten.
Ziet u ook risico’s wanneer u zorgtaken niet zult omschrijven? Hoe ziet u persoonlijke verzorging en/of begeleiding een gemeentelijke taak worden zonder omschrijving en hoe verhoudt zich dat tot de verschillende kwaliteitsnormen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eind maart zal ik de Tweede Kamer per brief infomeren over de hoofdlijnen van de hervorming van de langdurige zorg. In deze brief zal ik ook de hoofdlijnen van de decentralisatie naar gemeenten toelichten.
Wat bedoelde u concreet met uw uitspraken bij «Jeugdpoort», toen u zei dat u gemeenten wil «afrekenen op beleidsresultaten»? Hoe gaat u dit doen? Hoe ontstaan beleidsresultaten zonder verantwoording hoeven af te leggen?3
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Wat bedoelde u met de zin die u uitsprak tijdens Jeugdpoort: «Desnoods geven we groene, gele en rode stoplichten aan gemeenten»? Betekent dit dat mensen in een gemeente met een rood, oranje of groen stoplicht kunnen komen te wonen? Wat betekent dat voor de rechtsgelijkheid van de inwoners van Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Jeugdpoort heb ik aangegeven dat we nu alle energie moeten stoppen in de voorbereiding van de implementatie van het nieuwe jeugdstelsel en dat gemeenten en jeugdhulpaanbieders tijdig gereed zijn voor hun nieuwe taken. Dit in het belang van jeugdigen en hun ouders en de continuïteit van zorg tijdens de transitie. In Jeugdpoort heb ik gemeenten ook aangemoedigd hun eigen prestaties te vergelijken met andere gemeenten. Door te benchmarken en te vergelijken weet je waar je als gemeente staat en hoe je presteert. Het biedt gemeenten bovendien de mogelijkheid om te leren van andere gemeenten. De te ontwikkelen monitor over het brede sociale domein (zie vraag 3) draagt bij aan dit proces.
In welke «schuttersputjes» bevinden gemeenten zich? Zijn de aangekondigde forse bezuinigingen op de (jeugd)zorg een methode om hen daaruit te krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De beeldspraak over de «schutterputjes» heb ik gebruikt ter illustratie van mijn indruk dat gemeenten in algemene zin nog te terughoudend zijn om hun prestaties te vergelijken met andere gemeenten en daarvan te leren (zie ook mijn antwoord op vraag 6).
Hoe zou u uw vertrouwen in gemeenten omschrijven als u spreekt van «schuttersputjes» en als de VNG in haar brief zelf aangeeft «zeer grote risico’s» te zien met betrekking tot de decentralisaties? Kunt u uw antwoord toelichten?4
In de slotparagraaf van de decentralisatiebrief spreekt het kabinet het vertrouwen uit in de gemeenten. Het kabinet realiseert zich dat gemeenten voor een forse opgave staan, maar gaat er van uit dat zij, mede door de voorgestelde maatregelen gericht op het versterken van de uitvoeringskracht van gemeenten, in staat zullen zijn om de nieuwe taken goed op te pakken.
In het overhedenoverleg is uitvoerig stilgestaan bij de risico’s en kansen met betrekking tot de decentralisaties. Deze risico’s zijn ook benoemd in de brief van de VNG. Het kabinet en de medeoverheden hebben hierover afgesproken om de komende maanden intensief overleg te voeren over de decentralisaties. De door het kabinet ingestelde ministeriële commissie voor de decentralisaties zal regelmatig in overleg treden met de VNG over voortgang en (financiële) consequenties van de decentralisaties.
Welke criteria hanteert u om te komen tot de woorden dat de bezuinigingen op de zorg «fors, maar niet onmogelijk zijn»? Wanneer zijn volgens u bezuinigingen wel onmogelijk?
In de brief over de hoofdlijnen van de langdurige zorg die ik eind maart aan de Tweede Kamer zal zenden zal ik uiteenzetten op welke wijze ik de noodzakelijke hervorming van in de langdurige zorg realiseerbaar acht.
Kunt u het verslag van het overhedenoverleg naar de Kamer sturen? Heeft u het verzoek van de VNG voor een onderzoek gehonoreerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer is dat onderzoek gereed?
Het overhedenoverleg is een informeel overleg tussen het kabinet en de koepels van medeoverheden waarvan geen verslag wordt vastgesteld. In het overhedenoverleg is afgesproken dat er geen onderzoek komt naar de voorwaarden waaronder decentralisaties op het gebied van jeugdzorg, werk en ondersteuning kunnen worden gerealiseerd. Het kabinet en de medeoverheden hebben wel afgesproken om de komende maanden intensief overleg te voeren over de decentralisaties. De door het kabinet ingestelde ministeriële commissie voor de decentralisaties zal regelmatig in overleg treden met de VNG over voortgang en financiële consequenties van de decentralisaties. Verder zal het kabinet met gemeenten afspraken maken over een intensieve monitoring van de bereikte resultaten en de gemeentelijke uitgaven over het geheel van het brede sociaal domein (zie mijn antwoord op vraag 3). Ik heb er kennis van genomen dat de VNG het cpb om een onderzoek wil vragen.
Wat is uw reactie op de grote risico’s die de VNG benoemt? Op welke wijze past u het beleid ten aanzien van de verschillende decentralisaties daarop aan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de motie Slob (Kamerstuk 33 410, nr. 19) heeft de Tweede Kamer het kabinet opgeroepen bij de uitwerking van het regeerakkoord de sociale partners en organisaties in het binnenlands bestuur, de zorg en het onderwijs actief te betrekken bij de verdere invulling van de gemaakte afspraken en in de gelegenheid te stellen alternatieven en verbetervoorstellen aan te dragen. Ik heb aan deze motie gehoor gegeven door een bestuurlijke regiegroep in het leven te roepen waaraan, naast de VNG, ook de zorgverzekeraars, aanbieders en patiënten- en cliëntenorganisaties deelnemen. In deze regiegroep wil ik met partijen tot een gedeelde visie op de langdurige zorg komen en heb ik partijen in de gelegenheid gesteld om alternatieve voorstellen te doen. In mijn brief over de hoofdlijnen van de langdurige zorg die ik eind maart aan de Tweede Kamer zal sturen worden de resultaten van de regiegroep verwerkt.
Op welke wijze gaat u garanderen dat mensen geen hulp of zorg verliezen tijdens en na de decentralisaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn brief over de hervorming van de langdurige zorg zal ik de Tweede Kamer nader informeren over de verdere uitwerking van de maatregelen ten aanzien van de langdurige zorg. Juist om de langdurige zorg houdbaar te maken, ga ik niet garanderen dat alle zorg die burgers onder de AWBZ ontvingen in de toekomst in gelijke mate beschikbaar is. Daarnaast stuur ik op korte termijn de eerste rapportage van de Transitiecommissie Jeugd naar de Tweede Kamer, waarin ik in de aanbiedingsbrief zal ingaan op de voortgang van de transitie van de stelselwijziging jeugd.
Wat zullen de gevolgen zijn voor de arbeidsmarkt en de medewerkers die werkzaam zijn in de sectoren die te maken hebben met de decentralisaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb in overleg met sociale partners besloten een arbeidsmarkt-effectrapportage (AER) uit te laten voeren. De eerste resultaten daarvan verwacht ik in mei. Uiteraard zal ik de Tweede Kamer over de uitkomsten informeren.
Houdt u rekening met ontslagen? Zo ja, hoeveel? Wat doet u eraan om ontslag te voorkomen? Kunt u uw antwoord uitsplitsen per sector?
Zie mijn antwoord op vraag 13
Bent u bereid de snelheid van het doorvoeren van de decentralisaties te vertragen als gemeenten, zorginstellingen of zorgmedewerkers aangeven niet op tijd klaar te kunnen zijn om de zorgtaken over te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben daar op voorhand niet toe bereid. De hervorming van de langdurige zorg dient met voortvarendheid ter hand genomen te worden. Bovendien zijn in het Regeerakkoord besparingen ingeboekt die samenhangen met de voorgenomen decentralisaties. De transitiebureau’s, waarin VWS en VNG samen werken aan de voorbereiding van de implementatie van de decentralisaties op het terrein van jeugd en Wmo, zijn aan de slag om gemeenten en alle betrokken veldpartijen voor te bereiden op de aanstaande decentralisaties.