Het bericht “Kamerleden nacht in ‘Vluchtkerk’” |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Kamerleden nacht in «Vluchtkerk»»?1
Ja.
Wat is uw mening over de handelwijze van de wethouder van Smallingerland over het opvangen van ex-asielzoekers? Om hoeveel asielzoekers gaat het hier en gedurende hoe lang is dit al gaande? Zijn er meer gemeenten waar dit gebeurt?
De gemeente Smallingerland heeft op 18 december 2012 besloten om gedurende de periode van 1 januari 2013 tot 1 mei 2013 eenmalig financiële middelen ter beschikking te stellen voor het uitvoeren van een noodopvang regeling.
Zoals ik heb geschreven in de beantwoording van eerdere Kamervragen2 over de handelwijze van de gemeente Smallingerland, vind ik het bieden van structurele noodopvang onnodig en onwenselijk. Structurele noodopvang is onnodig want de overheid heeft de afgelopen jaren werkende alternatieven ontwikkeld die structurele noodopvang overbodig maken. Ik stel vast dat de beoogde doelgroep van de opvang in Smallingerland onder meer vreemdelingen zijn die meewerken aan hun terugkeer. Precies voor deze groep heeft de rijksoverheid voorzien dat ze gedurende in beginsel 12 weken onderdak kunnen krijgen in een vrijheidsbeperkende locatie. Daarnaast vind ik structurele noodopvang onwenselijk omdat ik van mening ben dat zowel Rijk als gemeenten een verantwoordelijkheid hebben om consequent te zijn in het toekomstperspectief dat we de vreemdeling voorhouden. Het zonder meer verder faciliteren van een verblijf in Nederland terwijl hier geen perspectief op verblijf bestaat, vind ik niet verantwoord.
Wat het verbinden van consequenties aan het bieden van noodopvang door gemeenten betreft, zie ik meer heil in het aangaan van de dialoog met die gemeenten. In die dialoog kan de rijksoverheid gemeenten informeren over de mogelijkheden die de rijksoverheid biedt. Tegelijk biedt dit de rijksoverheid ook de gelegenheid begrip te creëren voor de complexe randvoorwaarden om een terugkeerproces te laten slagen zodat gemeenten een realistisch beeld hebben over wat ze kunnen en mogen verwachten van de zijde van de rijksoverheid. Eén van die belangrijke randvoorwaarden is de bereidheid en inzet van de vreemdeling zelf om terug te keren, zeker daar waar gedwongen terugkeer niet tot de mogelijkheden behoort. Terugkeer is nu eenmaal werken met mensen die ook eigen keuzes maken.
Die dialoog ga ik aan, enerzijds met de VNG, als belangenvertegenwoordiger van de Nederlandse gemeenten, anderzijds via de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) met de individuele gemeenten. De DT&V informeert gemeenten over de mogelijkheden tot terugkeer in individuele zaken en over de alternatieven die er zijn voor het bieden van noodopvang.
Bent u van mening dat de gemeente Smallingerland hiermee de afspraken over noodopvang van ex-asielzoekers in het Bestuursakkoord 2007 schendt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de instrumenten/maatregelen die u tot uw beschikking hebt om een einde te maken aan noodopvang van ex-asielzoekers in gemeenten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke concrete maatregelen kunt en zult u nemen tegen de noodopvang van ex-asielzoekers in Smallingerland?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de ambassades van India en Pakistan weliswaar via hun ambassades meewerken aan een verzoek tot terugkeer, maar deze aanvraag tot terugkeer vervolgens jaren laten liggen? Zijn er meer landen waarbij dit het geval is? Om hoeveel personen gaat het hier? Welke maatregelen kunt en zult u hier tegen treffen?
Er zijn mij geen landen bekend die structureel weigeren hun onderdanen terug te laten keren als zij dat wensen. Ook zelfstandige terugkeer naar Pakistan en India is mogelijk en wordt door de Nederlandse overheid gefaciliteerd. De ervaring leert dat wanneer een Indiase of Pakistaanse vreemdeling Nederland daadwerkelijk wenst te verlaten, bijvoorbeeld met ondersteuning van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), door beide vertegenwoordigingen binnen afzienbare termijn een vervangend reisdocument wordt afgegeven om terug te keren, mits de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor de afgifte van een dergelijk document. In 2011 en 2012 heeft IOM het vertrek gefaciliteerd van 35 personen naar Pakistan en van 40 personen naar India.
Het recht op veilige abortus voor verkrachte vrouwen in oorlogsgebieden |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u van mening dat vrouwen en meisjes die verkracht zijn in oorlogsgebieden, recht hebben op medische bijstand zoals gesteld in de Geneefse conventie en bijbehorende protocollen? Bent u van mening dat daaronder ook het recht op veilige abortus valt?
Slachtoffers van oorlogsgeweld, waaronder verkrachting, dienen op basis van het humanitair oorlogsrecht binnen de kortst mogelijke tijd en in de grootst mogelijke omvang de medische zorg te ontvangen die hun toestand vereist. Het humanitair oorlogsrecht voorziet niet specifiek in een recht op veilige abortus, maar abortus kan onder omstandigheden als noodzakelijke medische zorg worden beschouwd.
Bent u met het Verenigd Koninkrijk van mening dat deze humanitair rechtelijke principes voorrang genieten boven eventuele restrictieve nationale abortuswetgeving in het betreffende oorlogsgebied?1
Met het VK zijn wij van mening dat bovengenoemde oorlogsrechtelijke plicht tot noodzakelijke medische zorg ook het aanbieden van abortus aan slachtoffers van verkrachting kan omvatten indien daartoe een medische noodzaak bestaat, ongeacht nationale wetgeving ter zake.
Bent u bereid een publieke voortrekkersrol te spelen door te verklaren dat verkrachte vrouwen en meisjes in oorlogsgebieden recht hebben op veilige abortus en dit op te nemen in het Nationaal Actieplan 1325? Bent u daarnaast bereid de EU te bewegen dit voorbeeld te volgen?
Wij zijn van mening dat verkrachte vrouwen en meisjes in oorlogsgebieden recht hebben op noodzakelijke medische zorg van goede kwaliteit, inclusief veilige afbreking van zwangerschappen. Dit standpunt zullen wij actief en consequent blijven uitdragen, in EU- en VN-verband en andere relevante fora.
Het Nederlandse Nationaal Actieplan 1325 heeft politieke participatie en leiderschap van vrouwen in conflictgebieden als strategische focus voor de samenwerking tussen de (tot op heden) 44 ondertekenaars.
Bent u ervan op de hoogte dat de Amerikaanse regering bij de inzet van zijn hulpgelden een «no abortion» clausule hanteert die in de praktijk zo wordt uitgelegd dat veilige abortus geheel wordt onthouden aan vrouwen en meisjes die zijn verkracht in oorlogsgebieden? Indien ja, wat is hier uw reactie op? 2)
Dit is inderdaad recent bekend geworden. De regering is van mening dat vrouwen en meisjes die verkracht zijn in oorlogsgebieden toegang moeten hebben tot een breed pakket van zorg inclusief veilige abortus.
Bent u bereid om er bij de Amerikaanse regering op aan te dringen het zogenaamde Helms amendement zo te interpreteren dat Amerikaanse hulpgelden kunnen worden ingezet voor veilige abortus bij vrouwen en meisjes die verkracht zijn in oorlogsgebieden?
Ja.
Belast de Amerikaanse «no abortion» clausule direct of indirect Nederlands, Europese of VN humanitaire inspanningen, aangezien deze clausule ook geldt voor alle mede door de VS gefinancierde humanitaire activiteiten? Zo ja, bent u bereid te garanderen dat geen door Nederland of de EU gefinancierde hulporganisaties gehinderd wordt door deze clausule?
Er zijn de regering geen gevallen bekend waarin de «no abortion» clausule van invloed is geweest op de besteding van Nederlandse financiering. Echter, in gevallen waarbij Nederlandse ongeoormerkte financiering door de VN wordt vermengd met Amerikaanse financiering waarop de «no abortion» clausule van toepassing is, is niet uit te sluiten dat de clausule ook effect zou kunnen hebben op de inzet van Nederlandse financiering. Nederland zal dit punt in EU-verband en in de beheersraden van de relevante VN-organisaties mede daarom aan de orde stellen.
Bent u bereid bovenstaande onderwerpen te agenderen bij de aankomende vergadering van de VN Commission on the Status of Women die op 4 maart in New York van start is gegaan?
Het thema van de vergadering van de VN Commission on the Status of Women, die van 4 t/m 15 maart in New York plaatsvond, was geweld tegen vrouwen. In dit kader is gesproken over de noodzaak van beschikbaarheid van en toegang tot goede kwaliteit medische zorg voor seksuele en reproductieve gezondheid voor alle vrouwen en meisjes na geweld en verkrachting; dit is inclusief medische zorg voor het veilig afbreken van zwangerschappen. Nederland heeft zich met succes ingezet voor erkenning van het belang van veilige abortus en «emergency contraception» tijdens de Commission on the Status of Women.
Kwalificering van zionisme en islamkritiek als “misdaad tegen de menselijkheid” |
|
Raymond de Roon (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u het dat premier Erdogan van Turkije recent op het Vienna forum of the Alliance of Civilizations (een VN initiatief voor dialoog tussen het Westen en de Islam) «islamofobie» gelijkstelde aan antisemitisme en er voor pleitte islamofobie en zionisme als een misdaad tegen de menselijkheid te beschouwen?1
Ik neem uitdrukkelijk afstand van de uitspraak van premier Erdoğan. Dit soort uitspraken schaadt een gunstig klimaat voor vrede in de regio en ze hinderen normalisering van de betrekkingen tussen Turkije en Israël. Nederland blijft een groot voorstander van een toenadering tussen Turkije en Israël en zal zich hiervoor ook sterk blijven maken.
Deelt u de mening dat een dialoog, zoals het Vienna forum, met islamitische heersers die het sprookje verkondigen dat islam vrede is, die antisemitisme verspreiden en die islamkritiek de kop indrukken, verspilde moeite is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat heeft u richting Turkije en de internationale gemeenschap ondernomen naar aanleiding van de volgende recente vijandige uitlatingen van premier Erdogan?:
De Nederlandse positie is de Turkse regering bekend en ook nu weer uitgedragen.
Indien u niets heeft gedaan, wilt u dan toelichten waarom u deze «haattaal» van premier Erdogan ongemoeid heeft gelaten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat als «islamofobie» door Turkije als misdaad tegen de menselijkheid wordt beschouwd, dat land een fundamenteel tegenstander is van de vrijheid van meningsuiting en derhalve een vijand van de Westerse verworvenheden?
Nee.
Wanneer erkent u eindelijk eens dat het toetredingsproces van Turkije tot de Europese Unie een kansloze en onwenselijke zaak is? Wilt u alles in het werk stellen om daar een eind aan te maken?
Het toetredingsproces van Turkije is voor de EU – en dus ook voor Nederland – van wezenlijk strategisch en economisch belang. Bovendien is dit proces een belangrijke motor voor hervormingen in Turkije, mede op het gebied van mensenrechten. Het gaat hier om een proces met een open einde, waarvan de uitkomst niet op voorhand vaststaat. Nederland heeft ingestemd met het lidmaatschapsperspectief voor Turkije, mits aan alle gestelde voorwaarden wordt voldaan. Het Kabinet ziet geen aanleiding om af te wijken van dit beleid.
De zorgkosten als gevolg van luchtverontreiniging door zware bedrijfswagens (zogenaamde heavy goods vehicles, hierna: HGV’s) |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Reducing the € 45 billion health cost of air pollution from lorries»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de zorgkosten als gevolg van de luchtverontreiniging door HGV’s dienen te worden verlaagd? Zo nee, waarom niet?
Emissies van (vracht)verkeer dragen bij aan de gezondheidsschade die wordt veroorzaakt door luchtverontreiniging. Dat is reden om deze emissies structureel aan te pakken. Dat gebeurt door in EU-kader grenzen te stellen aan de uitstoot via de uitlaatgassen. De betrokken «Euro»-eisen zijn in de afgelopen jaren stapsgewijs aangescherpt. Een volgende aanscherping voor vrachtwagens (Euro VI) is per 31 december 2012 van kracht geworden voor nieuwe types vrachtwagens en zal per 31 december 2013 van kracht zijn voor alle nieuw verkochte vrachtwagens.
Deelt u de mening van de European Environment Agency (EEA) dat de zorgkosten als gevolg van luchtverontreiniging door HGV’s, geschat op € 43 tot 46 miljard per jaar, zouden moeten worden opgenomen in de prijzen van goederen? Zo nee, waarom niet?
In het milieubeleid geldt als algemeen uitgangspunt dat «de vervuiler betaalt». In aanvulling op de Euro-eisen aan de uitstoot worden vrachtwagens belast voor het gebruik van de weginfrastructuur.
In Nederland geldt specifiek voor zware vrachtvoertuigen boven de 12 ton de BZM (Belasting zware motorrijtuigen), beter bekend als «het Eurovignet». Nederland heeft met België, Denemarken, Luxemburg en Zweden een Eurovignetverdrag gesloten en deze landen heffen gezamenlijk het Eurovignet. Het Eurovignet wordt gedifferentieerd op basis van indeling in euroklasse en in het regeerakkoord is hieromtrent afgesproken dat het Eurovignet verder word toegespitst op schonere vrachtwagens. Voor een wijziging van de tariefstructuur is een verdragwijziging nodig. Hierover vindt in de loop van 2013 overleg plaats met de andere verdragslanden.
Het Eurovignet wordt geheven binnen het kader van de Eurovignetrichtlijn. Bij de wijziging van de Eurovignetrichtlijn in 2011 is een begin gemaakt met het internaliseren van een deel van de externe kosten, te weten de schade die ontstaat door luchtverontreiniging en geluidshinder. De Europese Commissie dient uiterlijk op 16 oktober 2015 een rapportage op te stellen over de effecten van deze richtlijn.
Onderschrijft u de bevindingen van de EEA dat in Nederland de totale zorgkosten van luchtverontreiniging als gevolg van wegtransport € 3,689 miljard bedragen, waarbij € 1,734 miljard euro voor rekening komt van de HGV’s? Zo nee, waarom niet?
Bij de berekening is uit gegaan van algemeen geaccepteerde aannames over de ernst, omvang en kosten van gezondheidseffecten door deeltjes- en gasvormige luchtverontreiniging. Deze aannames zijn ook onderbouwd in het door de WHO ondersteunde «Clean Air for Europe»-programma. Er is dan ook geen aanleiding om uit te gaan van misrekeningen. Alhoewel over de monetaire waardering van ziekte en sterfte discussie mogelijk blijft, zijn de cijfers als «benchmark» in Europa breed aanvaard. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de waardering van verloren levensjaren en «zorgkosten». De genoemde geldbedragen slaan op het geheel van de gezondheidsschade en bestaan voor bijna 75% uit verloren levensjaren en voor ruim 15% uit verloren gezonde levensjaren door chronische bronchitis en andere luchtwegaandoeningen. Circa 9% bestaat uit de kosten van arbeidsverzuim en nog geen 1% uit kosten van medicijnen en ziekenhuisopname (de zorgkosten in engere zin). Met name over de waardering van verloren levensjaren bestaat discussie.
Bent u bereid om precies uit te zoeken wat de schadelijke effecten zijn van HGV’s voor de volksgezondheid in Nederland, in termen van aantal vroegtijdige extra sterftegevallen dan wel het gemiddeld verlies in levensverwachting?
Het RIVM berekent jaarlijks het aantal vroegtijdige sterfgevallen ten gevolge van acute blootstelling aan verhoogde luchtverontreiniging en het gemiddelde levensduurverlies ten gevolge van langdurige blootstelling aan luchtverontreiniging voor de gehele Nederlandse bevolking. Ten gevolge van acute blootstelling overlijden naar schatting jaarlijks ca. 3000 mensen enkele weken tot maanden eerder dan anders het geval zou zijn geweest. De langdurige blootstelling veroorzaakt naar schatting gemiddeld voor de Nederlandse burger een levensduurverlies van ca. 11 maanden. In aansluiting bij de internationale benadering speelt in dergelijke berekeningen van de gezondheidseffecten de blootstelling aan PM2.5 een overheersende rol.
Bent u bereid uit te zoeken welk aandeel HGV’s in Nederland hebben in de totale luchtverontreiniging, uitgesplitst naar fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2)? Zo nee, waarom niet?
Het aandeel van HGV’s aan de gemiddelde concentraties van PM10, PM2.5 en NO2 in Nederland is respectievelijk 2,0%, 2,7% en 16,4%. In de grote agglomeraties is de bijdrage aan de gemiddelde concentratie iets groter (respectievelijk 2,3%, 2,9% en 18,6%).
Onderschrijft u de bevindingen van de EEA dat in Nederland de zorgkosten van Euroklasse III HGV’s gemiddeld 7,1 eurocent per km zijn en in Amsterdam zelfs gemiddeld 8,1 cent per km, terwijl de zorgkosten van Euroklasse IV HGV’s gemiddeld respectievelijk 4,4 en 4,9 cent per km zijn? Zo nee, waarom niet?
Bij de EEA berekeningen is uitgegaan van internationaal algemeen geaccepteerde aannames. Zie ook antwoord 4.
Hoeveel HGV’s van Euroklasse III en lager zijn er nog in het wagenpark in Nederland?
De HGV’s van Euroklasse III en lager maken ca. 52% uit van het Nederlandse vrachtwagenpark.
Welke stappen bent u bereid te nemen om het wagenpark van logistieke bedrijven zodanig te vernieuwen dat zij geen gebruik meer maken van HGV’s van Euroklasse III en lager, maar enkel nog van Euroklasse VI, V en VI?
In de afgelopen jaren zijn door de rijksoverheid al veel maatregelen genomen om het wagenpark schoner te maken. Voor vrachtwagens en bussen is veel subsidiegeld gestopt in het voorzien van bestaande voertuigen van emissieverminderende voorzieningen (roetfilters) en de stimulering van de aanschaf van de schoonste vrachtwagens (Euro V, EEV).
Medio 2012 is het subsidieprogramma voor de stimulering van nieuwe Euro VI-voertuigen gestart; hiervoor is € 40 mln. gereserveerd. Vanaf 31 december 2013 mogen Euro V-voertuigen niet meer geleverd worden. Verder is Nederland één van de deelnemers in het Eurovignet (zie ook het antwoord op vraag 3). Daarnaast hebben decentrale overheden verschillende maatregelen genomen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Eén van de belangrijkste voorbeelden hiervan is de milieuzone voor vrachtverkeer in binnensteden en op de Maasvlakte. De toegangseisen op de Maasvlakte verschillen van die van milieuzones in binnensteden. Op de Maasvlakte geldt vanaf 1 januari 2014 dat alle vrachtauto's met dieselmotor die nieuw op kenteken zijn gezet vanaf 1 januari 2013 over een Euro VI motor moeten beschikken. Vrachtauto's die vóór 1 januari 2013 nieuw op kenteken zijn gezet mogen niet ouder zijn dan zeven jaar. In binnensteden hebben diesel vrachtauto’s met Euro IV motor of hoger en met Euro III motor met gecertificeerd roetfilter die jonger zijn dan acht jaar toegang tot de milieuzone. Per 1 juli 2013 wordt deze eis aangescherpt naar alleen euro IV vrachtauto’s of hoger.
Ook bij aanbestedingen door overheden en contracten met leveranciers kunnen eisen worden gesteld aan het gebruikte wagenpark.
Deelt u de mening dat, gezien de toenemende kennis over de schadelijke effecten van luchtverontreiniging voor de volksgezondheid, er binnen Europa strengere wetgeving nodig is?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u zich daar voor inzetten en welke concrete maatregelen stelt u voor?
De Europese Commissie werkt momenteel aan de herziening van het EU-beleid en de EU-regelgeving met betrekking tot luchtverontreiniging en luchtkwaliteit. Eind 2013 hoopt de Commissie nieuwe voorstellen te presenteren. Nederland draagt hieraan bij middels WHO-bijeenkomsten ter evaluatie van de huidige kennis over gezondheidseffecten en via expertbijeenkomsten van de Europese Commissie. Het kabinet zet zich in voor verdere reductie van emissies en van blootstelling aan luchtverontreiniging. De wijze waarop en via welke maatregelen zal in belangrijke mate samenhangen met nieuwe Europese afspraken over het EU-bronbeleid. Het is belangrijk dat de daarin nagestreefde ambitie een Europees gedeelde ambitie zal zijn, omdat anders het gelijke Europese speelveld ontbreekt en de Nederlandse concurrentiepositie wordt aangetast.
De alternatieve opvang voor slachtoffers van loverboys |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de werkwijze van de Stichting StopLoverboysNu? Wat is uw reactie op de artikelen in het Algemeen Dagblad hierover?1
Ja. Ik ben overtuigd van de goede bedoelingen die de stichting heeft, maar gezien de ernst van de problematiek van sommige van deze meisjes is het zeer wel denkbaar zij ook professionele hulp en zorg nodig hebben.
Hoe beoordeelt u de kritiek dat beloofde hulp uitblijft, dat getraumatiseerde slachtoffers voorlichting moeten geven op scholen, en dat moeders van opgevangen meisjes zich buitenspel gezet voelen?
In hoeverre de kritiek terecht is, kan ik niet beoordelen. Het gaat hier om een particulier initiatief, waarin los van de wettelijke kaders in het zorgdomein kwetsbare meisjes die slachtoffer zijn geweest van een loverboy worden opgevangen en geholpen. De meisjes hebben, al of niet met steun van hun ouders, zich daar vrijwillig gemeld. De Inspectie Jeugdzorg en de Inspectie voor de Gezondheidszorg hebben geen wettelijke bevoegdheid om toezicht te houden omdat de activiteiten van de stichting niet kunnen worden aangemerkt als zorg of ondersteuning die tot het domein van de VWS-wetgeving behoort.
Dat wil niet zeggen dat de jeugdzorg met lege handen staat. In geval van misstanden zoals kindermishandeling kan bureau jeugdzorg of het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) een onderzoek instellen, op basis van meldingen van bij voorbeeld huisartsen of onderwijzers volgens de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Dat kan uiteindelijk tot gevolg hebben dat aanwezige kinderen onder toezicht worden gesteld en uit huis worden geplaatst.
Er wordt op dit moment (door SZW en VWS) onderzocht of er mogelijkheden zijn om toezicht te kunnen houden op privaat gefinancierde internaten. Ik zal bezien of de uitkomsten van dit onderzoek ook toepasbaar zijn op de vragen rond deze stichting.
Vindt u de verhalen van slachtoffers die vertellen over de keerzijde van deze stichting, die belooft hulp te bieden, niet schrijnend? Wat is uw reactie op de oproep van slachtoffers dat er een einde moet komen aan deze werkwijze van de stichting?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat slachtoffers van loverboys in een particuliere woning worden opgevangen, door mensen die hier niet voor zijn opgeleid, zonder enige vorm van toezicht of plicht om aan door de overheid gestelde eisen te voldoen?
De berichten over de stichting baren mij zorgen. Tegelijkertijd kan ik met het huidige wettelijke instrumentarium een dergelijk initiatief niet verbieden. Wel is het, zoals hierboven vermeld, mogelijk om in te grijpen bij misstanden zoals kindermishandeling. De ouders kiezen er zelf voor hun kind onder te brengen bij dit particulier initiatief. Voor alle duidelijkheid, er staat hen niets in de weg om professionele hulp te zoeken voor hun dochters.
Deelt u de mening dat de werkwijze van de Stichting ten aanzien van deze uiterst kwetsbare doelgroep, zonder enige vorm van toezicht, niet langer kan voortduren? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat hieraan een einde komt?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u eveneens de mening dat dergelijke hulpverlening professioneel georganiseerd zou moeten zijn, gebonden aan regels en kwaliteitseisen, met extern toezicht van (bijvoorbeeld) de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Inspectie Jeugdzorg kan ingrijpen bij particuliere jeugdzorg instanties, en ook zo nodig kan sluiten, zoals ook het geval is bij de IGZ?
Indien een particuliere zorgaanbieder een contract heeft met een provinciaal gefinancierde zorgaanbieder, dan draagt de gesubsidieerde zorgaanbieder er zorg voor dat de Inspectie Jeugdzorg via haar toezichtstaak kan controleren of de particuliere zorgaanbieder verantwoorde zorg verleend. Zoals ook aangegeven in antwoord op de Kamervragen van het lid Bergkamp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1555) heb ik samen met het IPO, de Inspectie Jeugdzorg en Jeugdzorg Nederland duidelijke afspraken gemaakt over de inzet van particuliere aanbieders. Deze afspraken zijn neergelegd in het «Protocol voorwaarden inzet particuliere zorgaanbieders in de jeugdzorg als onderaannemer». In dit protocol zijn ook afspraken gemaakt over het toezicht op particuliere aanbieders.
Indien de inspectie constateert dat een particuliere aanbieder die een contract heeft met een provinciaal gefinancierde zorgaanbieder, niet voldoet aan de kwaliteitseisen die de Wet op de jeugdzorg aan instellingen stelt, heeft zij dezelfde mogelijkheden om in te grijpen als bij de gesubsidieerde aanbieder. De IJZ kan geen instellingen sluiten, maar zij kan wel de gesubsidieerde zorgaanbieder en de provincie verzoeken de kinderen daar zo snel mogelijk weg te halen. Dit gebeurt in de praktijk ook zo.
Dit protocol is echter niet van toepassing op dit initiatief omdat de stichting geen samenwerkingsrelatie onderhoudt met een gesubsidieerde zorgaanbieder.
Welke maatregelen gaat u nemen om de kwaliteit van de hulpverlening aan deze slachtoffers te waarborgen?
Minderjarige slachtoffers van loverboys kunnen worden opgevangen en behandeld in een jeugdzorginstelling of in de vrouwenopvang. Indien de problematiek van het meisje hier aanleiding toe geeft, kunnen slachtoffers van loverboys ook worden behandeld in een jeugdzorgplus instelling. Dit kan het geval zijn wanneer het meisje zich onttrekt aan de behandeling of de loverboy haar aan de behandeling probeert te onttrekken. Voor deze doelgroep is er bij Fier Fryslân het programma Asja II. Samen met het ministerie van Veiligheid en Justitie subsidieer ik acht opvangplaatsen speciaal voor minderjarige slachtoffers van mensenhandel.
Daarnaast is er de categorale (vrouwen)opvangvoorziening voor buitenlandse meisjes en jonge vrouwen die slachtoffer zijn of dreigen te worden van gedwongen prostitutie/loverboys.
In hoeverre krijgt Stichting StopLoverboysNu ook geld vanuit het persoonsgebonden budget? Deelt u de mening dat een niet-professionele jeugdzorginstelling geen aanspraak mag maken op deze financieringsstroom?
Ik vind het onwenselijk dat (jeugd)zorginstellingen die ontoereikende zorg bieden met een persoonsgebonden budget worden gefinancierd. De Inspectie Jeugdzorg en de Inspectie voor de Gezondheidszorg zien erop toe dat instellingen verantwoorde zorg leveren. Het leveren van zorg van onvoldoende kwaliteit kan de aanleiding zijn tot het nemen van maatregelen.
Uit navraag bij het zorgkantoor van de regio waarin deze stichting is gevestigd is naar voren gekomen dat deze stichting niet met een persoonsgebonden budget wordt gefinancierd. Overigens zou, om volledig uit te sluiten dat iemand ooit zijn persoonsgebonden budget heeft aangewend om opvang bij de stichting te bekostigen, bij alle zorgkantoren moeten worden nagevraagd of dit het geval is. Gezien het karakter van de stichting lijkt dit niet aan de orde.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht “ABN biedt toch dividend na meevaller” |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het artikel in het Financieel Dagblad waarin wordt gesteld dat de nettowinst van ABN AMRO over 2012 uitkomt op een bedrag van 1285 miljoen euro en dat de stijging van de winst (met 34%) volledig is toe te schrijven aan meevallers, onder meer in de voorzieningen voor slechte kredieten en andere vorderingen? Acht u het verstandig dat ABN AMRO 250 miljoen euro aan dividend uitkeert als de stijging van de winst enkel veroorzaakt wordt door meevallers?1
Dat artikel ken ik. Dividenduitkering is niet afhankelijk van hoeveel de winst stijgt of daalt, maar van de hoogte van de winst. Uit het persbericht van ABN AMRO is op te maken dat de winst ook exclusief eenmalige posten zodanig is dat een dividend op de plaats werd geacht.
ABN AMRO keerde medio 2012 geen interim-dividend uit omdat de vooruitzichten te onzeker waren; wat zijn de vooruitzichten op dit moment? Hoe hoog schat u het risico op tegenvallers het komende half jaar in?
De vooruitzichten blijven zodanig onzeker dat ABN AMRO geen uitspraken doet over toekomstige dividenden, waaronder een eventueel interim--dividend. Een bank moet een zo goed mogelijke schatting maken van de verwachte toekomstige resultaten op haar portfolio. Realisaties van tegenvallers en/of meevallers ten opzichte van de schatting zijn nooit uit te sluiten.
In december 2012 schreef ABN AMRO aan zijn klanten: «De nieuwe Europese regelgeving schrijft voor dat banken meer kapitaal en liquiditeit moeten aanhouden. Het verstrekken van kredieten wordt hierdoor duurder. We ontkomen er niet aan een deel van de kosten aan u door te berekenen.»; dat is ook gebeurd, want vanaf 1 januari 2013 betalen MKB-ondernemers met een doorlopend krediet bij ABN AMRO rente over kredieten die zij niet opnemen; hoe beoordeelt u het doorrekenen van de kosten aan ondernemers door ABN AMRO, terwijl de nettowinst van deze bank uitkomt op 1285 miljoen euro?
De bedrijfsvoering en de besluitvorming ten aanzien van de tariefstelling van producten is een zaak van het bestuur van ABN AMRO. Een gezonde onderneming concurreert op prijs en maakt winst; de precieze afweging is aan de onderneming. Als certificaathouder (het aandeelhouderschap is op verzoek van de Kamer op afstand ondergebracht bij NLFI, de Staat houdt certificaten) heb ik niet de intentie dit type beslissingen te willen beïnvloeden. Ik neem aan dat ABN AMRO doelt op de invoering van het Bazel III-kapitaalakkoord, waarin staat dat banken ook voor niet-getrokken kredietlijnen een hoeveelheid kapitaal moeten aanhouden. Het verplicht aanhouden van (doorgaans laagrenderende) liquide middelen is voor een bank een kostenpost, die zij – net als andere kostenposten – aan klanten zal trachten door te berekenen. De geharmoniseerde liquiditeitsregels zullen vanaf 2015 van kracht worden maar banken zullen reeds nu, zeker voor langlopende kredietlijnen, kunnen willen anticiperen op de nieuwe regels.
Kunt u uw uitspraak tijdens het debat over de Parlementaire enquêtecommissie financieel stelsel dat systeembanken hogere buffers zouden moeten aanhouden dan de internationale regels voorschrijven concreter maken? Hoe hoog zouden de buffers van systeembanken volgens u moeten zijn?
De Financial Stability Board (FSB) heeft een lijst opgesteld van wereldwijd systeemrelevant bevonden banken, waarop ING voorkomt. Wij gaan nationaal conform die FSB-afspraak een extra buffer vereisen van ING, maar introduceren tegelijkertijd eenzelfde vereiste voor alle banken die in het Nederlandse financiële stelsel systeemrelevant zijn. Dat vereiste wordt ingevuld conform de methodiek van de Financial Stability Board (FSB) en zal resulteren in een extra buffervereiste voor deze banken van maximaal 3 procent van de risicogewogen activa (RWA), afhankelijk van de mate van systeemrelevantie. De Nederlandsche Bank (DNB) zal daarvoor de mogelijk systeemrelevante banken toetsen aan een aantal criteria: de relatieve omvang van de bank ten opzichte van de sector en het bbp, de mate waarin belemmeringen bestaan voor de afwikkelbaarheid, de verwevenheid van de bank met andere (voornamelijk financiële) partijen, de vervangbaarheid van de dienstverlening van de bank en eventuele gedragseffecten die zich kunnen voordoen in de markt als gevolg van informatie over, of een gedraging van de bank in kwestie. Dit beleid maakt onderdeel uit van het wetsvoorstel Wijzigingswet financiële markten 2014, dat momenteel bij de Raad van State ligt en dit voorjaar bij uw Kamer zal worden ingediend.
DNB zal, als het wetsvoorstel wordt aangenomen, vanaf 2014 systeemrelevante banken kunnen aanwijzen en daaraan een buffervereiste koppelen. De totale buffer van een systeemrelevante bank is gerelateerd aan de mate van systeemrelevantie en kan dus per systeemrelevant bevonden bank verschillen. DNB zal deze aanwijzingsbevoegdheid vanaf 2014 gebruiken. Zo krijgen de banken snel duidelijkheid over hun kapitaalbehoefte in de komende jaren zodat ze die beter kunnen plannen.
De FSB-regels zullen vereisen dat de banken tussen 2016 en 2018 elk jaar 25 procent extra van hun systeemrelevantiebuffer opbouwen om zo in 2019 de uiteindelijk vereiste kapitaalbuffer volledig te hebben opgebouwd. Ook de Nederlandse systeemrelevantiebuffer zal vanaf 2016 via dit ingroeipad moeten worden opgebouwd. Met het oog op een soepelere ingroei naar de volledige kapitaalbuffer zullen de banken, doordat ze in 2014 al duidelijkheid krijgen over de hoogte van hun systeemrelevantiebuffer, hier al in 2014 in hun kapitaaltransitieplannen rekening mee kunnen houden.
Wanneer zouden systeembanken aan deze strengere eisen moeten voldoen?
Zie antwoord vraag 4.
Voldoen de buffers van ABN AMRO al aan de door u gewenste norm?
ABN AMRO voldoet aan de op dit moment geldende kapitaalvereisten en zet reeds stappen om te voldoen aan de kapitaal- en buffervereisten die op grond van Bazel III zullen gaan gelden. Die nieuwe vereisten zullen stapsgewijs worden ingevoerd om schokeffecten tegen te gaan en zo banken voldoende tijd te gunnen om de kapitaalpositie te versterken. ABN AMRO is een systeemrelevante bank, maar de hoogte van de systeemrelevantiebuffer voor ABN Amro is nog niet formeel vastgesteld. Ik kan niet treden in de bevoegdheden van het bestuur van de bank ten aanzien van het al dan niet anticiperen op toekomstige hogere kapitaal- en buffereisen en of de bank eventueel eerder dan wettelijk vereist aan die hogere eisen wil voldoen.
ABN AMRO moet zich gedragen als ware het een onderneming met een gewone aandeelhouder, waarbij als wederprestatie voor het ingelegde kapitaal groei en/of dividend wordt verlangd. Het (al dan niet verplicht) versterken van de kapitaalpositie kan er wel toe leiden dat er (gedeeltelijk) wordt afgezien van het uitkeren van dividend.
Zo nee, is de nettowinst over 2012 toereikend om de buffers van de bank op het door u gewenste niveau te brengen?
Zie antwoord vraag 6.
Zo nee, vindt u het dan wenselijk dat ABN AMRO ervoor kiest een deel van de winst uit te keren als dividend in plaats van de volledige winst in te zetten voor het versterken van zijn kapitaalbuffers?
Zie antwoord vraag 6.
Turkse vluchtelingenkampen alias jihadistische rekruteringskampen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u de berichten «Christians Squeezed Out by Violent Struggle in North Syria» en «Syrië telt spoedig geen christenen meer», waarin onder meer de problemen van Syrische christenen in Turkije worden aangekaart?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat in Turkse vluchtelingenkampen de terreurorganisatie Jahbat al Nusra gevluchte Syrische mannen die de strijdbare leeftijd hebben, rekruteert en terugstuurt naar Syrië om daar jihad te voeren?
Er is geen bevestigde informatie beschikbaar over vluchtelingen in Turkse vluchtelingenkampen die gerekruteerd worden door de terreurorganisatie Jahbat al Nusra. Ik zie daarom geen aanleiding dit aan te kaarten.
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat in Turkije door de VN-gefinancierde vluchtelingenkampen, waar Nederland ook flink aan bijdraagt, omgetoverd blijken te worden tot rekruteringskampen voor jihadisten? Zo ja, bent u bereid dit aan te kaarten bij de VN en Turkije en geen euro meer over te maken voor noodhulp aan Syrische vluchtelingenkampen via de VN zolang deze situatie voortduurt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de Iraakse constatering dat de steun van Turkije aan de Syrische oppositie ook een destabiliserend effect heeft op Irak? Welke consequenties verbindt u daaraan? 2
De federale regering in Bagdad, die een moeizame relatie met Turkije onderhoudt, maakt zich zorgen over de ontwikkelingen in Syrië en de mogelijke consequenties hiervan voor de eigen soennitische minderheid. Nederland blijft, net als de EU en de VN, tegenover Irak benadrukken dat een stabiel en verenigd Irak belangrijk is voor de stabiliteit in de regio.
Deelt u de mening dat er snel een oplossing moet komen voor de naar Turkije gevluchte Syrische christenen, die aangeven zich onveilig te voelen door de rebellen in de kampen en die geen liefdadigheidshulp ontvangen vanwege hun christen-zijn?
Volgens UNHCR zijn er geen aanwijzingen voor «sektarisch» geweld richting Syrische christenen in Turkse vluchtelingenkampen. Syrische christenen kiezen er veelal voor om, met toestemming van de autoriteiten, buiten de vluchtelingenkampen te verblijven. UNHCR heeft contact met enkele van deze vluchtelingen.
Heeft u kennisgenomen van het verzoek van Syria Request, waarin wordt beschreven dat de meeste Syrische christenen uit Hassaka ervoor kiezen 850 kilometer dwars door het Syrische oorlogsgebied te vluchten, naar Libanon, omdat Turkije hen de toegang weigert tot Tur Abdin?
Ja, Syria’s Request is door mijn ministerie geïnformeerd dat er geen informatie is die erop wijst dat Turkije vluchtelingen de toegang weigert tot Tur Abdin.
Hoe apprecieert u in dit kader de toezegging van Ankara om een apart vluchtelingenkamp voor Syrische christenen op te zetten indien nodig? Is de Turkse regering bereid om in het Tur Abdin een vluchtelingenkamp in te richten, en zo ja, hoeveel Syrische-christelijke vluchtelingen is Turkije bereid hierin toe te laten en wat gebeurt er met de overigen?
Deze toezegging wordt door UNHCR Turkije niet bevestigd.
Hatelijke uitlatingen van de Turkse premier Erdogan over het Zionisme |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving waarin is vermeld dat de Turkse premier Erdogan Zionisme heeft omschreven als een misdaad tegen de menselijkheid?1 Hoe beoordeelt u de gedane uitlatingen?
Ja, ik heb kennis genomen van de uitspraak van premier Erdoğan. Ik neem hier uitdrukkelijk afstand van. De uitspraak kan niet door de beugel en ik heb er alle begrip voor dat in Israël hierop ontstemd is gereageerd. Dit soort uitspraken schaadt een gunstig klimaat voor vrede in de regio en ze hinderen normalisering van de betrekkingen tussen Turkije en Israël. Nederland blijft een groot voorstander van een toenadering tussen Turkije en Israël en zal zich hiervoor ook sterk blijven maken.
Wat betekenen deze uitspraken in uw ogen voor de relatie tussen Turkije en Israël? Heeft u de indruk dat Turkije aanstuurt op een steeds hardere confrontatie met Israël?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u uw verontwaardiging over deze uitlatingen laten blijken? Bent u bereid om de Turkse ambassadeur te ontbieden om uw afkeuring uit te spreken over deze uitspraken? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd kan de uitspraak niet door de beugel en neem ik er uitdrukkelijk afstand van. De Nederlandse positie ter zake wordt blijvend op politiek en ambtelijk niveau bij Turkije uitgedragen en dat is ook naar aanleiding van deze concrete uitspraak gebeurd.
Hoe heeft de Nederlandse delegatie gereageerd tijdens de VN-bijeenkomst waar deze uitlatingen zijn gedaan? Heeft deze delegatie van zijn afkeuring laten blijken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat de Secretaris-Generaal van de VN Ban Ki-Moon – die aanwezig was op de betreffende bijeenkomst – de uitlatingen van premier Erdogan niet heeft veroordeeld, terwijl zijn voorganger Kofi Anan destijds heel expliciet de link tussen Zionisme en racisme heeft veroordeeld?
Secretaris-Generaal van de VN Ban Ki-Moon heeft afstand genomen van de uitlatingen en gezegd: «it is unfortunate that such hurtful and divisive comments were uttered at a meeting being held under the theme of responsible leadership.»
De gevolgen van door medeoverheden verstrekte hypotheken voor de schuldpositie |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat het van belang is dat de Kamer inzicht heeft in de gevolgen van de door gemeenten, provincies, waterschappen en ZBO’s in het verleden verstrekte hypothecaire leningen aan medewerkers voor de schuldpositie van die organen? Zo nee, waarom niet?1
Sinds 1 januari 2009 is het op grond van Wet FIDO art. 2, 4e lid, niet meer toegestaan dat openbare lichamen contracten afsluiten met betrekking tot het verstrekken van hypothecaire leningen of garanties op de verstrekking ervan door financiële instellingen. De totale waarde aan voor die tijd uitgegeven hypothecaire leningen aan personeel, neemt daarom komende jaren steeds verder in grootte af, totdat de waarde in zijn geheel op termijn is afgebouwd.
Het verstrekken van hypothecaire leningen aan eigen personeel is een autonome aangelegenheid waarover geen specifieke rapportageplicht bestaat. Verstrekte leningen in algemene zin maken echter wel onderdeel uit van de begroting en verantwoording, waardoor via het stelsel van horizontale verantwoording aan de raad daarover en het reguliere verticale toezicht door de provinciale toezichthouder, risico’s geïdentificeerd en gemitigeerd kunnen worden.
Bij ZBO’s die onderdeel zijn van de Staat en ZBO’s met eigen rechtspersoonlijkheid die de arbeidsvoorwaarden van het Rijk volgen, geldt een iets andere situatie. In de arbeidsvoorwaarden van het Rijk is van het verstrekken van hypotheken door de werkgever nimmer sprake geweest. Wel was er ooit de mogelijkheid tot het verstrekken van garanties op hypothecaire leningen van financiële instellingen, maar dat is lang geleden afgeschaft.
ZBO’s met eigen rechtspersoonlijkheid en andere (eigen) arbeidsvoorwaarden geven zelf inzicht in en leggen verantwoording af over eventueel verstrekte leningen en daarmee gepaard gaande risico’s in hun begroting en jaarrekening en op hun balans. De minister houdt hier toezicht op en de rechtmatigheid en de doelmatigheid worden extern getoetst. Ook hier kunnen dus mogelijke risico’s worden gesignaleerd en – zo nodig – worden geïntervenieerd.
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verstrekte hypothecaire leningen aan personeel tot onverantwoorde en onvoorzienbare financiële risico’s leiden bij de medeoverheden en ZBO’s. Ik deel daarom niet de mening dat het van belang is voor de Kamer om inzicht te krijgen in de gevolgen van de door gemeenten, provincies, waterschappen en ZBO’s in het verleden verstrekte hypothecaire leningen.
Deelt u de mening dat het feit dat dit een autonome aangelegenheid betreft een informatieverzoek aan de betreffende organen niet in de weg staat, analoog aan bijvoorbeeld het recente informatieverzoek over de derivatenpositie? 2 Zo nee, waarom niet?
De derivatenposities van medeoverheden zijn inderdaad onlangs in kaart gebracht middels een inventarisatie. In tegenstelling tot (verstrekte) leningen zijn derivatenposities doorgaans geen gangbaar onderdeel van de begroting en verantwoording van medeoverheden, waardoor het minder vanzelfsprekend was er van uit te gaan dat de hieraan verbonden mogelijke risico’s volledig inzichtelijk en beheersbaar waren. Voor de in het verleden verstrekte hypothecaire leningen geldt dit niet (zie antwoord3. Het feit dat het een autonome aangelegenheid betreft voor medeoverheden staat een informatieverzoek niet in de weg. Maar op basis van bovenstaande gronden zie ik helaas geen reële kans een informatieverzoek te doen. Dit geldt ook voor de ZBO’s.
Bent u bereid te inventariseren wat de effecten zijn van eventueel uitstaande hypothecaire leningen voor de schuldpositie van gemeenten, provincies en waterschappen? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze inventarisatie tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bereid te inventariseren welke ZBO’s hypothecaire leningen aan hun medewerkers hebben verstrekt en welke bedragen hier mee gemoeid zijn? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze inventarisatie tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De toetreding van Kroatië |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot uw voornemen om vrij werknemersverkeer met Kroatië uit te stellen?1
Ik heb de Tweede Kamer op 15 maart jl. geïnformeerd over het kabinetsbesluit om het vrij verkeer van werknemers met Kroatië uit te stellen.
Hoe verhoudt dit zich tot de volgende uitspraak van de minister van Buitenlandse Zaken op 29 februari 2013 in de Kamer ten aanzien van het overgangsregime voor Kroatië: «Wij wachten op een rapport daarover van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, want wij willen dat wel zorgvuldig en secuur doen»? Gaat uw beslissing om niet te wachten op het door de minister van Buitenlandse Zaken genoemde rapport inderdaad ten koste van een zorgvuldig en secuur besluit?
De minister van Buitenlandse Zaken heeft bedoeld aan te geven dat het binnen het kabinet aan de minister van SZW is om een kabinetsbesluit over vrij werknemersverkeer met Kroatië voor te bereiden en vervolgens naar de Tweede Kamer te sturen. Dit besluit is zorgvuldig en secuur. In Nederland is sprake van een oplopende werkloosheid. Het kabinet wil zoveel mogelijk het binnenlands onbenut arbeidspotentieel activeren. Daarnaast is er een toenemend aanbod aan arbeidskrachten uit EU-lidstaten waarvoor het vrij verkeer van werknemers geldt. Het ligt dan niet voor de hand om het potentiële arbeidsaanbod verder te vergroten. Ook zijn we nog bezig om de huidige, nog steeds toenemende, arbeidsmigratie vanuit de EU in goede banen te leiden. De Tweede Kamer heeft de regering via een breed gesteunde motie opgeroepen om gebruik te maken van het overgangsregime met betrekking tot werknemers uit Kroatië.
Heeft u in verband met het verbod op vrij werknemersverkeer met Kroatië onderzoek gedaan naar de kwalificaties van de beroepsbevolking aldaar? Heeft u onderzocht in hoeverre die kwalificaties de Nederlandse arbeidsmarkt kunnen versterken?
Aangezien het besluit over het vrij werknemersverkeer met Kroatië is ingegeven door de situatie in Nederland, heb ik geen onderzoek gedaan naar de kwalificaties van de beroepsbevolking in Kroatië.
Hoeveel Kroaten zijn er bijvoorbeeld met een technische studie? Hoe groot is de behoefte aan mensen met een technische achtergrond in Nederland?
Dit voorjaar sluit het kabinet met de onderwijsinstellingen en sociale partners het Techniekpact 2020 om de schaarste aan technici en vakkrachten tegen te gaan. In dit Techniekpact komen onder andere afspraken te staan over het beschikbaar stellen van voldoende stageplaatsen en leerwerkplekken, transparantie over loopbaanperspectieven, het verder terugdringen van schooluitval in het technisch onderwijs en het bevorderen van intersectorale mobiliteit. Het Techniekpact bouwt daarmee voor een belangrijk deel voort op de al lopende acties uit de kabinetsreactie op het Masterplan Bèta en Techniek.
Dit laat onverlet dat Kroatische werknemers als kennismigrant naar Nederland kunnen komen. Daarnaast biedt de Wet arbeid vreemdelingen de mogelijkheid om buitenlandse werknemers naar Nederland te halen. Dit kan alleen als er geen arbeidsaanbod beschikbaar is voor de betreffende functie in zowel Nederland als de lidstaten waarvoor vrij verkeer van werknemers geldt. Het is mij niet bekend hoeveel Kroaten een technische studie hebben gevolgd.
Heeft u onderzocht of landen die vooraan lopen met het toestaan van vrij werknemersverkeer een ander type arbeidsmigranten aantrekken? Is het bijvoorbeeld zo dat de meest innovatieve en best gekwalificeerde arbeidsmigranten als eerste komen?
Bij mij is dergelijk onderzoek niet bekend.
Klopt het dat – net als bij Roemenië en Bulgarije – detacheringsconstructies tijdens de overgangsperiode wel zijn toegestaan?
Met Kroatië geldt met ingang van de datum van toetreding (naar verwachting 1 juli 2013) vrij verkeer van diensten. Dit betekent dat dienstverleners die in Kroatië zijn gevestigd, vrij zijn om in Nederland hun diensten aan te bieden. Dit geldt voor zelfstandigen zonder personeel en voor dienstverleners met eigen personeel. Voor deze werknemers geldt geen tewerkstellingsvergunningplicht, maar een notificatieplicht.
Kunt u voor de jaren 2007 tot en met 2012 inzicht geven in het aantal Roemenen en Bulgaren dat in Nederland werkzaam was via een tewerkstellingsvergunning?
In onderstaande tabel (bron: UWV) is het aantal tewerkstellingsvergunningen van 2007 tot en met 2012 opgenomen dat voor Bulgaarse en Roemeense werknemers is verleend.
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Bulgaren
996
1.080
922
866
562
539
Roemenen
2.658
2.993
3.286
2.734
1.433
522
Kunt u voor de jaren 2007 tot en met 2012 inzicht geven in het aantal Roemenen en Bulgaren dat in Nederland werkzaam was via een detacheringsconstructie?
In onderstaande tabel (bron: UWV) is het aantal notificaties opgenomen ten aanzien van Bulgaren en Roemenen die tijdelijk in Nederland hebben gewerkt op grond van het vrij verkeer van diensten. De tabel bevat gegevens vanaf 2010: over eerdere jaren zijn wel totaalaantallen beschikbaar, maar niet uitgesplitst naar nationaliteit.
2010
2011
2012
Bulgaren
1.114
1.695
424
Roemenen
5.411
7.114
861
NB: UWV heeft in 2012 een nieuw systeem in gebruik genomen. Sindsdien kunnen werknemers wel meerdere keren worden genotificeerd, maar ze worden in de rapportage maar één keer geteld.
Deelt u de mening dat een verbod op vrij werknemersverkeer met Kroatië de detacheringsconstructies in de hand werkt? Erkent u dat het verbod het risico op schijnconstructies vergroot met alle negatieve gevolgen van dien voor de arbeidsmigranten zelf en de Nederlandse samenleving?
Het is denkbaar dat werkgevers zoeken naar mogelijkheden om toch Kroatische werknemers in Nederland te laten werken door oneigenlijk gebruik te maken van de mogelijkheden van het vrij verkeer van diensten. Dit weegt echter niet op tegen het belang van het beschermen van ons aanbod van binnenlandse werkzoekenden in deze periode van oplopende werkloosheid. Overigens is in de land- en tuinbouwsector gebleken dat een daling van het aantal verleende tewerkstellingsvergunningen voor Bulgaarse en Roemeense werknemers niet heeft geleid tot een evenredige toename van het aantal notificaties.2 Ook is het gebruik van schijnconstructies niet beperkt tot de groep werknemers voor wie nog geen vrij verkeer van werknemers geldt. Schijnconstructies komen ook voor met werknemers die zonder tewerkstellingsvergunning in Nederland mogen werken. Zoals eerder aangekondigd ontvangt uw Kamer in april een actieplan om schijnconstructies aan te pakken.
De Nader Onderzoek DoodsOorzaak (NODO) meldplicht |
|
Ronald van Raak |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek naar de NODO-meldplicht en het aantal meldingen aan gemeentelijke lijkschouwers in geval van overlijden van een minderjarige? Wat is uw reactie op de bevindingen van de onderzoekers?1
Ik heb kennis genomen van het artikel in Medisch Contact van 14 februari 2013 over dit onderzoek. Het percentage uit 2010 van 51,4%, met betrekking tot de overlegplicht uit artikel 10a lid 1 van de Wet op de lijkbezorging is laag. Contact met het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) levert op dat dit percentage juist is. Uit het onderzoek blijkt niet of de lage meldingsgraad blijvend is. De invoering van de zogenoemde meldplicht is gepaard gegaan met gezamenlijke voorlichting vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Veiligheid en Justitie richting de betreffende beroepsgroepen2.
Wat is uw verklaring voor het verschil tussen het aantal daadwerkelijke sterfgevallen van minderjarigen en het aantal meldingen bij de gemeentelijke lijkschouwers?
De oorzaak van dit lage meldingspercentage in 2010 was volgens het FMG gelegen in de onbekendheid van de behandelend arts met deze wettelijke meldplicht en een gebrek aan bereidheid van artsen om minderjarige overlijdensgevallen te melden, omdat de NODO-procedure nog niet was ingevoerd.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat de meldplicht niet goed nageleefd wordt, waardoor gemiddeld een meldingspercentage van 51,4% wordt gehaald?
Uit het onderzoek blijkt niet of de lage meldingsgraad blijvend is. Het meldingspercentage van 51,4% heeft alleen betrekking op 2010; het eerste jaar na inwerkingtreding van artikel 10a lid 1 van de Wet op de lijkbezorging.
Contact met het FMG levert op dat de naleving van de meldingsplicht beter wordt, maar dat nog niet alle minderjarige overlijdensgevallen worden gemeld.
Het aantal meldingen wordt niet centraal bijgehouden.
Verschillende regio’s houden het aantal meldingen zelf bij. Door invoering van de per 1 januari 2013 gewijzigde A-verklaring wordt gestreefd meer inzicht te krijgen in het aantal meldingen.
Wat is volgens u de oorzaak van het niet naleven van de wettelijke meldplicht?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het meldingspercentage aanzienlijk gaat stijgen, liefst naar 100%, zodat de NODO-regeling in de toekomst goed wordt toegepast?
In overleg met beroepsverenigingen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zal de bekendheid van de meldplicht worden vergroot. In overleg met de VNG wordt ook extra communicatie richting ambtenaren van de Burgerlijke Stand ingezet om de aandacht te vestigen op de gewijzigde A-verklaring. Hierbij wordt aangegeven dat, zonder deze gewijzigde verklaring van overlijden, geen toestemming mag worden gegeven voor het begraven dan wel cremeren van een overleden minderjarige.
Het opzeggen door Mongolië van het belastingverdrag met Nederland |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Mongolië neemt unieke stap en verscheurt het verdrag»?1
Ja.
In het artikel is sprake van een adviesrapport van het IMF aan Mongolië waarin het belastingverdrag met Nederland als «problematisch» wordt gekwalificeerd; klopt deze lezing van de feiten in het artikel? Zo ja, bent u dan bereid het desbetreffende rapport op te zoeken en aan de Tweede Kamer te sturen?
Het IMF heeft in juni 2012 een rapport opgesteld over technische bijstand voor Mongolië. Het rapport, opgesteld op verzoek van Mongolië en voorbereid door adviseur belastingrecht van het IMF dr. Michielse, is getiteld «Safeguarding Domestic Revenue–A Mongolian DTA Model». Het rapport is gepubliceerd op de website van het IMF (www.imf.org) in november 2012 (zie bijlage)1.
In het rapport wordt onder meer een overzicht gegeven van de verdragen van Mongolië met de bronheffingen op dividenden, interest, royalty’s en vergoedingen voor technische diensten (blz. 12). Daarbij wordt voor de genoemde categorieën in een noot aangetekend dat de verdragen van Mongolië met Koeweit, Luxemburg, de VAE en Nederland als problematisch worden beschouwd, maar enkel voor zover het gaat om één of sommige van de genoemde categorieën in de vier verdragen. Voor Nederland wordt alleen het verdragstarief van 0% voor deelnemingsdividen-den als problematisch ervaren, niet de andere verdragstarieven (blz. 12).
In de noot bij het overzicht wordt ter zake van het nultarief toegevoegd dat bescherming van de Mongoolse belastinggrondslag onmiddellijke actie vereist. Uit de aanbevelingen in het rapport valt evenwel op te maken dat daaronder niet zonder meer opzegging van verdragen lijkt te worden verstaan.
De opmerking in het artikel van de NRC dat het IMF-rapport het verdrag met Nederland (in zijn algemeenheid) als «problematisch» voor Mongolië kwalificeert, behoeft dus, gezien het vorenstaande, de nodige nuancering. Bovendien mag de bronheffingskwestie niet los worden gezien van andere heffingen door Mongolië over de opbrengst van natuurlijke rijkdommen, zoals ik hierna toelicht.
In aanvulling op het rapport en het NRC-artikel wijs ik er met nadruk op dat door Mongolië, conform internationaal gebruik, de winsten van bedrijven (inclusief mijnbouwbedrijf Oyu Tolgoi) worden belast (Vbp-tarieven zijn 10% en 25%) en dat de staat Mongolië, ingevolge de investeringsovereenkomst in 2009 gesloten tussen de regering van Mongolië en Oyu Tolgoi in samenhang met de Mineralenwet, een belang van 34% heeft in het mijnbedrijf (66% is in handen van Oyu Tolgoi)(zie www.ot.mn). Gezien de te verwachten winst zal het grootste deel worden belast tegen 25% (vóór uitkering van dividend). Het belang van 34% betekent dat de staat Mongolië in beginsel 34% van de dividenden zal kunnen ontvangen.
Heffing van bronbelasting over de dividenden naast vennootschapsbelasting over de winst leidt tot economisch dubbele belasting, wat internationaal in beginsel als «problematisch» wordt gezien.
Heffing van 5% bronbelasting door Mongolië zal dus economisch dubbele belasting tot gevolg hebben, ongeacht of deze dividenden via Nederland dan wel direct naar andere landen toestromen.
Verder ontvangt Mongolië op grond van zijn Mineralenwet royalty’s (5%) over de bruto verkoopwaarde van de mineralen.
Gezien een en ander kan uit het IMF-rapport van 2012 en het artikel geen volledig beeld van de Mongoolse belastingheffing worden verkregen, aangezien beide zich beperken tot de invloed van het Verdrag op heffing over met name passieve inkomsten. Zie verder het antwoord op vraag 1 van het lid Klaver (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1676).
Op welke gronden heeft Mongolië besloten het belastingverdrag met Nederland op te zeggen? Heeft de Mongoolse regering hierbij ook aangegeven waaruit het financiële nadeel bestaat bij continuering van het huidige belastingverdrag met Nederland en om welke concrete fiscale regelingen het hier ging?
De toelichting op het wetsvoorstel voor opzegging van de vier genoemde verdragen vermeldt dat Mongolië zijn fiscale beleid en het volledige verdrags-netwerk heeft heroverwogen, en wel omdat men te veel heffingsrechten zou kwijtraken. Het parlement was van oordeel dat de genoemde verdragen bepalingen bevatten, die conflicteren met het belang van de Mongoolse staat en niet meer in lijn zijn met latere verdragen, en dat Mongolië belastinginkomsten zou missen als gevolg van houdsterstructuren in Nederland.
Mongolië heeft aanvankelijk overwogen om al zijn belastingverdragen te beëindigen en een nieuw verdragennetwerk op te zetten, gebaseerd op handels-omvang en wederkerigheid in economische relaties. Uiteindelijk heeft Mongolië daarvan afgezien en alleen de vier genoemde verdragen opgezegd, omdat deze volgens Mongolië het meeste financiële nadeel zouden opleveren.
Dit financiële nadeel had voor Nederland met name betrekking op het nultarief voor deelnemingsdividenden. Dit tarief spoorde niet meer met het tarief van 5%, dat Mongolië thans als verdragsbeleid hanteert. Volgens een voorbeeldberekening van het Mongoolse Ministerie van Financiën zou Mongolië voor 2014 als gevolg van de vier genoemde verdragen een belastingverlies van ca. 45 miljoen euro in totaal lijden op dividend, interest, royalty’s en vergoedingen voor technische diensten betaald door Oyu Tolgoi, maar daarbij lijkt wel te zijn uitgegaan van een maximale verliespositie, namelijk het verlies uitgaande van de nationale tarieven (in alle gevallen 20%) afgezet tegen de verdragstarieven, hetgeen geen realistische voorstelling van zaken is, omdat in het algemeen onder verdragen nationale tarieven worden verlaagd. Hoe de berekening precies tot stand is gekomen, is evenwel niet te achterhalen.
De fiscale regelingen waar het hier om gaat, zien dus op de verdragstarieven voor bronheffing, die afwijken van de nationale Mongoolse tarieven.
Is er tussen Mongolië en Nederland overleg geweest over een mogelijke aanpassing van het belastingverdrag alvorens deze drastische stap is genomen? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor paragraaf «Verloop tot de opzegging van het Verdrag» in deze brief.
Klopt het dat Oyu Tolgoi Netherlands B.V. gevestigd te Amsterdam geen medewerkers in dienst heeft en zodoende geen loon of sociale premies heeft afgedragen over het afgelopen belastingjaar? Zo ja, wat waren de redenen waarom kennelijk wel werd voldaan aan de in Nederland geldende substance eisen voor buitenlandse bedrijven die gebruik maken van het Nederlandse verdragennetwerk? Is de casus Mongolië voor u reden om aanvullende substance eisen te stellen aan hier gevestigde bedrijven? Welke concrete voorstellen wilt u daarvoor doen?
Op grond van artikel 67 AWR kan ik niet ingaan op concrete gevallen. In het algemeen kan echter niet verdedigd worden dat een voorwaarde om gebruik te mogen maken van (de voordelen in) een belastingverdrag bestaat uit het in dienst hebben van medewerkers en het afdragen van loonbelasting of sociale premies.
Het feit dat Mongolië het Verdrag heeft opgezegd, is voor mij geen aanleiding voorstellen te doen om Nederlandse wet- of regelgeving aan te passen. Bij verschillende gelegenheden heb ik duidelijk gemaakt dat ik mij ervan bewust ben dat vragen worden gesteld bij de mogelijkheden voor in Nederland gevestigde vennootschappen om gebruik te maken van verdragen. Ik heb daarbij ook duidelijk gemaakt dat dit in eerste instantie een zaak is van onze verdragspartner, die op grond van het Verdrag terugtreedt bij de uitoefening van zijn heffingsrechten. Daarnaast heb ik duidelijk gemaakt dat Nederland altijd bereid is gerichte en proportionele antimisbruikbepalingen in verdragen op te nemen. In de brief van juni 2011 is daarom Mongolië aangeboden om in het Verdrag een antimisbruik-bepaling op te nemen.
Bij de beoordeling van de vraag of het verstandig is aanvullende substance-eisen te stellen, wil ik de conclusies betrekken die zullen blijken uit het onderzoek dat SEO doet naar de betekenis van de non-bank financial sector voor de Nederlandse economie. Het opzeggen van het Verdrag door Mongolië geeft mij geen aanleiding daar nu op vooruit te gaan lopen.
Het bericht dat de chemische industrie in Delfzijl niet gebouwd is op het doorstaan van aardbevingen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de bedrijven in Delfzijl niet zijn gebouwd op aardbevingen?1
Welke risico’s voor de veiligheid en de gezondheid van de bewoners voorliggen?
Kunt u het in het artikel genoemde vervolgonderzoek versnellen, zodat de uitkomsten niet nog een half jaar op zich laten wachten?
Kunt u de door de commissie voor Veiligheid en Justitie gevraagde brief over de veiligheidsregio Groningen in relatie tot de aardbevingen als gevolg van gaswinning voor 1 april 2013 aan de Kamer doen toekomen?
Het sluiten van cellen in gevangenissen in het Noorden |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat er nu reeds cellen worden gesloten in de penitentiaire inrichtingen in Hoogeveen en Ter Apel?1
Hoeveel cellen worden er precies in welke inrichtingen gesloten? Hoeveel contracten met medewerkers worden er beëindigd?
Wat is de reden van deze sluitingen en ontslagen in het Noorden van het land?
Wordt hiermee vooruitgelopen op de plannen over definitieve sluitingen en ontslagen, ter invulling van de meer dan 100 miljoen euro aan bezuinigingen in het gevangeniswezen?
Wanneer kan de Kamer deze plannen verwachten? Bent u bereid geen onomkeerbare stappen te zetten tot er met de Kamer over deze plannen gesproken is?
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk vóór 14 maart 2013, te beantwoorden in verband met het algemeen overleg over het gevangeniswezen?
De toetredingsvoorwaarden van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen |
|
Jan de Wit , Sadet Karabulut |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Waarom is in artikel 288 van de Faillissementswet ervoor gekozen om toetreding tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) af te wijzen indien deze persoon in de afgelopen tien jaar in de schuldsanering heeft gezeten?
De omstandigheid dat een persoon al eerder gebruik heeft gemaakt van de kans op een schone lei die de schuldsaneringsprocedure biedt, is van meet af aan een wettelijke afwijzingsgrond geweest. Voor 1 januari 2008 ging het hier om een facultatieve afwijzingsgrond, die de rechter in staat stelde om van geval tot geval af te wegen of men bij schuldenrecidive wederom toegang zou mogen krijgen tot de schuldsaneringsprocedure. Met de wetswijziging van 1 januari 2008 is dit een imperatieve weigeringsgrond geworden, teneinde meer rechtsgelijkheid te scheppen en de rechter in de vele schuldsaneringszaken minder te belasten met het invullen van «open normen».
Een categorisch beletsel vormt een eerdere schuldsanering echter niet. De afwijzingsgrond van artikel 288 lid 2 sub d van de Faillissementswet (Fw) is niet van toepassing als de eerdere schuldsanering op een positieve wijze is geëindigd, namelijk als alle schulden betaald konden worden of als de schuldenaar de betaling van zijn schulden gaandeweg weer kon hervatten. Een tweede schuldsanering binnen tien jaar is evenmin een beletsel voor de toegang als die eerdere schuldsanering tussentijds werd beëindigd doordat er bovenmatige nieuwe schulden ontstonden wegens niet-toerekenbare redenen.
Hoe vaak wordt tot dusver gebruik gemaakt van de uitzonderingsmogelijkheid van artikel 288, tweede, onder d, Faillissementswet, te weten de uitzondering dat de schuldenaar bovenmatige schulden doet of laat ontstaan om redenen die de schuldenaar niet waren toe te rekenen?
Het is niet mogelijk een exact aantal te geven. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat in de administratie van Bureau Wsnp niet tot in detail de feiten en omstandigheden van iedere zaak worden geregistreerd. Soms ontbreekt een Burgerservicenummer of worden bij verhuizing zaken overgeheveld naar een andere rechtbank, hetgeen een exacte telling bemoeilijkt.
Uit de administratie van Bureau Wsnp blijkt wel dat na 1 januari 2008 minstens 237 personen die de Wsnp doorlopen hebben, binnen 10 jaar na beëindiging van de Wsnp opnieuw zijn toegelaten. Ik concludeer hieruit dat ondanks de tienjaarsregel toch geregeld gebruik gemaakt wordt van de uitzonderingsmogelijkheden die artikel 288, tweede lid, onder d, Faillissementswet nu biedt.
Deelt u de observatie dat, mede vanwege de economische crisis met hoge werkloosheid tot gevolg, steeds meer mensen in financiële problemen komen waarvoor de schuldsanering een oplossing zou kunnen zijn?
Door de recessie groeit de economie al enkele jaren niet of nauwelijks. Daardoor staat de koopkracht onder druk. Het is essentieel dat mensen hun uitgaven aanpassen aan hun inkomsten om zichzelf te behoeden voor problemen. Ik deel de verwachting dat de recessie ertoe zal leiden dat meer mensen in financiële problemen komen. Schuldsanering kan een oplossing zijn, maar moet gezien worden als een ultimum remedium. In eerste instantie wordt bij problematische schulden hulp geboden door de instanties die actief zijn in het minnelijke traject van schuldhulp, dat veelal in de gemeentelijke sfeer wordt verzorgd. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening die per 1 juli 2012 in werking is getreden versterkt deze eerstelijnshulp.
Schuldpreventie en schuldhulpverlening acht ik van groot belang om grote financiële problematiek bij individuen te voorkomen of tijdig in te grijpen. Zij kunnen voorkomen dat het aantal mensen dat daadwerkelijk een beroep moet doen op de schuldsanering al te sterk stijgt.
Wat vindt u van het voorbeeld van de heer D., die in december 2007 een «schone-lei-verklaring» heeft gekregen maar door ontslag in 2011 weer in de problemen is gekomen, als gevolg van deze regels pas in januari 2018 toegelaten kan worden tot de WSNP?1
Het is niet aan mij te beoordelen of het voorbeeld van de heer D. een geval is dat onder de uitzonderingsmogelijkheid valt van artikel 288, twee lid, onder d, Faillissementswet. Deze beoordeling is overgelaten aan de rechter die het schuldsaneringsverzoekschrift onder ogen krijgt.
Bent u bekend met het feit dat in de jurisprudentie pogingen zijn gedaan om de strikte toelatingseisen en de nauwe uitzonderingsgronden op te rekken,2 3 maar dat de Hoge Raad hier niet in mee gaat?4 Wat is uw analyse van deze gerechtelijke uitspraken gezamenlijk? Wat zijn nu precies de grenzen?
Ja. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 1 februari 2013 (LJN: BY0964) de wettelijke bepaling van artikel 288 lid 2 onderdeel d Fw toegepast zoals de wetgever dat voor ogen stond bij de wetswijziging van 1 januari 2008. Die wetswijziging is juist doorgevoerd om de begrenzingen van een herhaald beroep op de schuldsaneringsregeling duidelijker te trekken dan voorheen het geval was.
Dit betekent niet dat er bij schuldenrecidive geen hulp meer bestaat. Het feit dat men binnen tien jaar voorafgaand aan hernieuwde problematische schulden een schuldsaneringsregeling geheel of gedeeltelijk heeft doorlopen, staat niet in de weg aan een minnelijk schuldhulptraject of aan een beschermingsbewind. De introductie van het schuldenbewind via het wetsvoorstel wijziging bepalingen curatele, beschermingsbewind en mentorschap5 zal er naar verwachting toe leiden dat dit laatste alternatief verder wordt versterkt.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad dat de Hoge Raad geen ruimte heeft voor het doorbreken van de tienjaarstermijn indien de WSNP met een schone lei is geëindigd en er bij de betrokken schuldenaar te goeder trouw weer schulden zijn ontstaan, dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat men slechts één keer in de tien jaar de kans heeft de WSNP te doorlopen, dat er ook geen ruimte is om te concluderen tot toepassing naar analogie van de hardheidsclausule en dat de rechter deze keuze van de wetgever dient te respecteren?5
De Hoge Raad constateert op zichzelf terecht dat artikel 288 lid 2 sub d Fw niet de ruimte biedt om in alle gevallen personen een tweede maal binnen tien jaar een kans op een schone lei te bieden. Dit zou ook niet stroken met het in beginsel unieke en bijzondere karakter van de schone lei, waarbij schuldeisers eens in de tien jaar bij hun schuldenaar geconfronteerd kunnen worden met de oninbaarheid van hun vorderingen. In beginsel is het per tien jaar derhalve een eenmalige kans op een schuldenvrije toekomst, die volgens de jaarlijkse Monitor Wsnp verreweg de meeste schuldenaren ook weten te benutten (circa 72%).
De wetgever heeft – om deze regel te verzachten – uitzonderingen mogelijk gemaakt, zoals hiervoor in antwoord op vraag 1 uiteengezet. Dit is een duidelijke keuze van de wetgever geweest, zoals de advocaat-generaal in zijn conclusie opmerkt. De hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw biedt ruimte voor toelating tot de schuldsaneringsregeling in gevallen waarin de schuldenaar – ondanks twijfels aan de goede trouw – toch weet aan te tonen dat de oorzaak van de schulden al enige tijd onder controle is gebracht. In het licht van de ruimte die de reeds bestaande uitzonderingen op de tienjaarstermijn bieden zie ik onvoldoende aanleiding om die termijn te bekorten of de hardheidsclausule te veralgemeniseren.
Hoe beoordeelt u de slotopmerkingen van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad in zijn conclusie, waarin feitelijk de suggestie besloten ligt dat de wetgever een algemene hardheidsclausule zou kunnen introduceren dan wel zou kunnen kiezen voor het verkorten van de tienjaarstermijn om de knellende werking van artikel 288, tweede lid, onder d, Faillissementswet voor schrijnende gevallen te verminderen?6
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid met voorstellen te komen om de tienjaarstermijn generiek te verkorten dan wel een algemene hardheidsclausule te introduceren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Adoptie uit Ethiopië |
|
Ingrid de Caluwé (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de uitzending van Brandpunt van 24 februari 2013 over misstanden bij adopties van kinderen uit Ethiopië al dan niet door tussenkomst van Wereldkinderen en van het bericht «Nederland telt vele Betty's» in de Volkskrant van 27 februari 2013?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat Wereldkinderen onderdeel uitmaakt van de alliantie Together4Change, die in 2010 ruim 52 miljoen euro uit het Mede Financierings Stelsel (MFS-II) heeft ontvangen, waarmee Wereldkinderen in onder andere Ethiopië projecten voor kinderrechten en kinderwelzijn uitvoert?
Wereldkinderen maakt inderdaad deel uit van de MFS II-alliantie Together4Change, waarvan de organisatie ICS (Investing in Children and their Societies) penvoerder is. Deze alliantie ontvangt 46 mln. euro financiering uit het Medefinancieringsstelsel MFS II voor de jaren 2011 t/m 2015. Ik kan bevestigen dat Wereldkinderen in Ethiopië in samenwerking met lokale partners projecten uitvoert die op het terrein van kinderrechten, kinderwelzijn, alternatieve zorg en sociaal economische versterking van gezinnen liggen, maar niet op het terrein van interlandelijke adoptie.
Is het mogelijk dat de adopties via Wereldkinderen, waar in Brandpunt aan wordt gerefereerd, uit deze MFS-II-gelden zijn gefinancierd? Zo ja, waarom wordt ervoor gekozen om adoptieactiviteiten met gelden bestemd voor ontwikkelingshulp te ondersteunen? Wat is de relevantie van adoptie voor ontwikkelingshulp?
Het is uitgesloten dat de adopties via Wereldkinderen waaraan in Brandpunt wordt gerefereerd uit MFS-II middelen zijn gefinancierd. De desbetreffende adopties vonden in de periode 2004–2005 plaats. De MFS-II subsidie is pas vanaf 2011 beschikbaar gesteld. De MFS II Alliantie Together4Change werkt juist aan versterking van lokale structuren voor kind- en jeugdbescherming zodat kinderen op een adequate manier binnen hun eigen gezin of gemeenschap kunnen worden opgevangen. De door het ministerie van Buitenlandse Zaken beschikbaar gestelde gelden aan de Together4Change Alliantie worden niet besteed aan activiteiten op het gebied van interlandelijke adoptie.
In hoeverre worden de overige Nederlandse adoptievergunninghouders (deels) uit overheidsgelden gefinancierd, al dan niet via middelen bestemd voor ontwikkelingssamenwerking? Is er ook sprake van indirecte ondersteuning van betreffende adoptieorganisaties door ondersteuning met ontwikkelingsgelden van aan de organisaties gelieerde ontwikkelingsorganisaties of -programma's?
Geeft voornoemde uitzending u aanleiding acties te ondernemen ter zake (lopende) adoptieprocedures uit Ethiopië? Zo ja, welke maatregelen zullen genomen worden?
De extra waarborgen die Nederland heeft ingevoerd om de adoptieprocedures meer in lijn te krijgen met de uitgangspunten van het Haags Adoptieverdrag staan beschreven in mijn brief aan de Tweede Kamer op 16 februari 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 31 265, nr.32). In de brief aan uw Kamer van 13 maart 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 199, nr.1) over de beleidsdoorlichting staat tevens vermeld welke maatregelen ik heb genomen om betere controle uit te voeren op de adoptieprocedures. Daarnaast draagt een aanpassing van het kwaliteitskader, de nauwe contacten met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de informatie-uitwisseling tussen de Europese Centrale autoriteiten ertoe bij dat er meer en beter zicht is op de zorgvuldigheid en zuiverheid van de adoptieprocedures. Gelet op deze maatregelen is het niet noodzakelijk om nu actie te ondernemen.
In hoeverre zijn adoptieorganisaties strafbaar of vervolgbaar naar Nederlands recht, indien zou worden vastgesteld dat adoptieprocedures niet conform de regelgeving zouden zijn verlopen?
Adoptieorganisaties zijn niet strafrechtelijk vervolgbaar. In bepaalde situaties kunnen medewerkers wel vervolgd worden. Ook bestaat de mogelijkheid om de vergunning van de vergunninghoudende instelling in te trekken (artikel 18 Wobka).
Wat zijn de familierechtelijke en internationaal privaatrechtelijke gevolgen voor geadopteerde kinderen nadat is vastgesteld dat een adoptieprocedure met misstanden zou zijn omgeven en het betrokken kind onvrijwillig zou zijn afgestaan? Houdt een adoptie dan stand?
Als de adoptiebeschikking in Nederland is erkend, dan geldt ook naar Nederlands recht dat de adoptie tot stand gekomen is. Deze adoptie houdt dan naar Nederlands recht stand, tenzij de Nederlandse rechter een verzoek van de geadopteerde tot herroeping van de adoptie toewijst. Als de in het buitenland tot stand gekomen adoptie niet in Nederland wordt erkend, bijvoorbeeld omdat sprake is van strijd met de openbare orde, dan bestaat die adoptie naar Nederlands recht niet.
Klopt het dat nagenoeg uitgesloten is dat adopties na 2010 zonder medeweten van biologische ouders tot stand zijn gekomen? Hoe wordt bovendien gecontroleerd dat biologische ouders inderdaad dood zijn, indien dit in een adoptieprocedure zou worden opgeworpen?
Eén van de extra waarborgen die in de procedure gevoegd zijn, is dat er een vertegenwoordiger van de Nederlandse vergunninghouder de biologische ouders bezoekt en (nogmaals) uitlegt wat de consequentie is van het afstand doen van hun kind voor interlandelijke adoptie. Hiermee is het risico tot een minimum beperkt dat ouders niet op de hoogte zijn van de consequenties van interlandelijke adoptie. Verder is het in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de Ethiopische autoriteiten om zich er zeker van te stellen dat de informatie die in het Ethiopische adoptiedossier aanwezig is, juist is.
Het weigeren van blindengeleidehonden door taxichauffeurs |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de reportage van PowNews waarin aangetoond wordt dat taxichauffeurs mensen met een blindengeleidehond weigeren?1
Ja, ik heb de uitzending gezien.
Bent u ook verbaasd dat het de betreffende vrouw niet lukt een taxi te krijgen vanwege haar blindengeleidehond?
Helaas ben ik niet verbaasd. Uit eerdere berichtgeving is mij gebleken dat het weigeren van blindengeleidehonden in taxi’s voorkomt. Ik vind dit ongewenst en ongepast.
Deelt u de mening dat mensen niet geweigerd mogen worden voor een taxirit op basis van de aanwezigheid van een blindengeleidehond? Welke maatregelen zijn er reeds genomen om de toegankelijkheid van taxivervoer voor mensen met een handicap, en mensen met een blindengeleidehond in het bijzonder, te waarborgen?
Ik deel deze mening. Voor het taxivervoer via standplaatsen (de «opstapmarkt») geeft de Taxiwet van oktober 2011 gemeenten de mogelijkheid kwaliteitseisen te stellen, in aanvulling op de algemene wettelijke eisen. Gemeenten kunnen dus ook eisen stellen aan de toegankelijkheid van taxivoertuigen en een vervoerplicht opleggen. Ik zal bij de gemeenten aandringen dit punt in hun locale taxiregelgeving op te nemen, zoals ik heb aangekondigd in de beantwoording van eerdere Kamervragen (Aanhangsel handelingen 1398).
Bij besteld taxivervoer (de «belmarkt») kan de klant tevoren aangeven dat hij een beperking heeft en eventueel een blindengeleidehond meevoert. De taxivervoerder kan zijn aanbod dan hierop afstemmen.
Reizigers met een fysieke of mentale handicap, en reizigers met een rolstoel kunnen ook gebruik maken van speciaal taxivervoer («contractvervoer»). Hieronder vallen onder meer het Wmo-vervoer, vervoer via Valys en het leerlingenvervoer. Dit taxivervoer wordt vaak met taxibusjes uitgevoerd die geschikt zijn voor het meenemen van reizigers in rolstoelen.
Bent u na het zien van deze uitzending van mening dat het taxivervoer voldoende toegankelijk is voor mensen met een handicap en mensen met een blindengeleidehond in het bijzonder? Zo nee, welke (wettelijke) maatregelen kunt en wilt u nemen om de toegankelijkheid van het taxivervoer voor deze mensen wel te waarborgen?
Gelet op mijn antwoord op vraag 3 ben ik van mening dat het goed zou zijn als gemeenten waar nodig de toegankelijkheid verder verbeteren door eisen aan het locale taxivervoer te stellen, in de zin dat zij een vervoerplicht eisen voor deze specifieke groep(en). In mijn antwoord op vraag 3 heb ik ook aangegeven dat ik de gemeenten zal aansporen van hun bevoegdheid gebruik te maken.
Deelt u de mening dat het toelaten van mensen met een blindengeleidehond tot de taxi onderdeel zou moeten zijn van de vergunningverlening voor taxivervoerders? Is bij u bekend hoeveel gemeenten deze eis expliciet in de vergunningverlening hebben opgenomen? Bent u tevreden over de wijze waarop door gemeenten wordt toegezien op naleving van deze toelatingseisen?
Als gemeenten een vervoerplicht opleggen impliceert dit dat blindengeleidehonden niet mogen worden geweigerd.
Mij is niet bekend hoeveel gemeenten sinds het van kracht worden van de Taxiwet in oktober 2011 een vervoerplicht hebben ingevoerd. Zoals bekend voert de gemeente Amsterdam per 8 mei 2013 de vervoerplicht in voor de opstapmarkt.
Over de naleving van toelatingseisen kan ik geen oordeel geven, omdat nog geen gemeentelijke taxiverordeningen van kracht zijn. Dit punt neem ik wel mee in de evaluatie van de Taxiwet in 2014.
Bent u van mening dat gemeenten voldoende toezicht kunnen houden op de toegankelijkheid van het taxivervoer voor mensen met een blindengeleidehond, zeker gezien het in deze reportage gaat om een gemeente waarvan u eerder stelde dat deze in de verordening heeft vastgelegd dat taxichauffeurs geen mensen met een blindengeleidehond mogen weigeren?2
Gemeenten kunnen voldoende toezicht houden op de toegankelijkheid van taxivervoer, als dit in hun taxiverordening is opgenomen. Gemeenten kunnen daartoe handhavingscapaciteit inzetten. De gemeente Amsterdam heeft aangekondigd vanaf 8 mei 2013 streng toe te zien op naleving van de taxiverordening door de TTO’s, de Toegelaten Taxi Organisaties.
Bent u nog steeds van mening dat landelijke wetgeving voor de toegankelijkheid van taxivervoer voor mensen met een handicap, en mensen met een blindengeleidehond in het bijzonder, niet noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie mijn antwoorden op de vragen 3 en 4. Ik vind dat er voldoende mogelijkheden zijn om op locaal niveau maatregelen te nemen. Locaal maatwerk past mijns inziens het beste bij het aanpakken van het weigeren van blindengeleidehonden in straattaxi’s.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de ratificatie van het VN verdrag voor mensen met een handicap? Per wanneer denkt u dit verdrag te kunnen ratificeren?
Een wetsvoorstel tot goedkeuring van het VN-verdrag wordt met bijbehorend voorstel voor een invoeringswet dit jaar bij uw Kamer ingediend. Volgens planning zal het VN-verdrag medio 2015 geratificeerd zijn.
Het bericht dat zeker honderd buurthuizen gesloten zijn en vele tientallen met sluiting worden bedreigd |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat honderden buurthuizen inmiddels zijn gesloten?1
Ik kan goed begrijpen dat het sluiten van een buurthuis voor de bezoekers, de vrijwilligers en de werknemers vervelend is. Het al dan niet sluiten van buurthuizen is een lokale verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) moeten gemeenten onder meer er voor zorgen dat mensen elkaar kunnen ontmoeten. Dit kan via een voorziening als een buurthuis maar dat kan ook op andere manieren. Ik ga ervan uit dat gemeenten een afgewogen afweging maken welke faciliteiten zij hiervoor beschikbaar stellen. Zij leggen hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Hoeveel buurthuizen zijn de afgelopen 2 jaar gesloten, en in welke steden? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend hoeveel buurthuizen zijn gesloten. Een nader onderzoek vind ik niet zinvol omdat het weinig zegt over de inzet van gemeenten om ontmoeting en sociale contacten tussen inwoners te stimuleren.
Buurthuizen kunnen helpen om sociale contacten tussen mensen te bevorderen. Het sluiten van een buurthuis is echter niet bij voorbaat positief of negatief te duiden. Het kan zijn dat bijvoorbeeld te weinig mensen van een buurthuis gebruik maken. In het land zijn diverse vernieuwende initiatieven om sociale contacten tussen mensen te bevorderen. Een voorbeeld is het samengaan van een buurthuis en een kerkelijk ontmoetingscentrum om daarmee één ontmoetingsplek in een wijk te creëren of een sportkantine die ook buurtbewoners ruimte biedt om elkaar te ontmoeten. Daarnaast zijn er buurthuizen die – zonder of met beperkte overheidssubsidie – succesvol draaien op zelfbeheer door vrijwilligers.
Deelt u de mening dat juist buurthuizen de basis kunnen zijn voor het sociale netwerk van mensen? Zo ja, waarom staat u het toe dat deze buurthuizen verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe moeten mensen in de komende jaren gebruik maken van hun sociale netwerk, als gemeenten door bezuinigingen gedwongen worden buurthuizen te sluiten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het artikel waarin gesteld wordt dat mensen vereenzamen omdat ze geen koffie meer kunnen drinken in hun buurt? Welke maatregelen gaat u in samenspraak met gemeenten nemen om vereenzaming van mensen te voorkomen?
Ik vind eenzaamheid een groot maatschappelijke probleem waar vele partijen zoals gemeenten een rol spelen in de oplossing ervan. Het is een probleem dat niet afhankelijk is van het al dan niet aanwezig zijn van een buurthuis. Veel gemeenten zijn al actief met dit vraagstuk bezig. De brief over eenzaamheid die u in oktober 2012 heeft ontvangen, bevat de rijksmaatregelen op het bestrijden van eenzaamheid. Daarnaast vindt in het kader van de decentralisatie naar de Wmo intensief overleg plaats met de VNG en wordt gesproken met koepels van aanbieders en gebruikers. Hier wordt ook gesproken over de manier waarop doelen zoals participatie en zelfredzaamheid het best kunnen worden bereikt zonder daarbij vast te willen houden aan bestaande vormen.
Ik verspreid in dit kader ook voorbeelden hoe sociale contacten in wijken kunnen worden verbeterd. In de Wmo-werkplaatsen wordt ook gewerkt aan methodieken ter voorkoming van eenzaamheid.
Wat is uw reactie op het artikel waarin gesteld wordt dat critici waarschuwen dat het sociaal-cultureel werk, dat in decennia is opgebouwd, nu in korte tijd wordt afgebroken? Wat gaat u doen om deze afbraak tegen te gaan?
Op het ogenblik zitten we in een overgangsfase voor het welzijnswerk. Steeds meer komt de eigen kracht en de mogelijkheden van burgers centraal te staan. In deze overgangsfase zullen soms bestaande voorzieningen worden afgebouwd of omgebouwd en nieuwe concepten (juist ook geïnitieerd door mensen zelf) worden vorm gegeven. Ik ga ervan uit dat de decentralisatie van delen van de AWBZ naar gemeenten ook meer mogelijkheden zal bieden om inwoners op maat ondersteuning te bieden. In het TransitieBureau, waarin ik met de VNG samenwerk, worden deze ontwikkelingen gestimuleerd en goede voorbeelden hiervan verspreid.
Deelt u de mening dat behoud van het welzijnswerk, en dus ook het jongerenwerk, van groot belang is, gezien het feit dat straks de jeugdzorg overgaat naar de gemeenten, en het welzijnswerk een belangrijke preventieve functie heeft?
Ik verwacht dat de bij vraag 6 genoemde ontwikkelingen en de decentralisatie van de jeugdzorg nieuwe vormen van jongerenwerk zullen ontstaan, die aansluiten bij de behoeften en de mogelijkheden van jongeren.
Met welke redenen heeft u eerder niet ingegrepen bij gemeenten die buurthuizen inmiddels hebben gesloten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het besluit van gemeenten om bepaalde voorzieningen zoals buurthuizen te sluiten, is voor mij geen reden om in te grijpen. Gemeenten bepalen op grond van de lokale omstandigheden welke voorzieningen voor burgers de lokale beleidsdoelen – zoals het bevorderen van sociale contacten – het best realiseren. Zoals al eerder is aangegeven, leggen zij hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Welke afspraken gaat u met gemeenten maken om sluiting van buurthuizen en uitholling van het welzijnswerk te voorkomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Er is de afgelopen jaren door VWS geïnvesteerd in de vernieuwing van het welzijnswerk bij gemeenten via onder meer de programma’s Welzijn Nieuwe Stijl, Beter in Meedoen en de Kanteling. In het kader van de decentralisatie naar de Wmo die gaat plaatsvinden, verspreid ik samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten via het TransitieBureau Begeleiding de ervaringen en voorbeelden die bij gemeenten, welzijnswerkers, zorgaanbieders en anderen zijn en worden opgehaald. Deze voorbeelden gaan ook over hoe sociale contacten in wijken kunnen worden verbeterd, bijvoorbeeld door het inzetten van steunpunten, het opzetten van wijknetwerken of het beter benutten van buurthuizen of andere accommodaties.
Bent u bereid te onderzoeken hoeveel gemeenten het afgelopen jaar hebben bezuinigd op het welzijnswerk? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om te bepalen hoe de doelen van de Wmo op efficiëntere wijze kunnen worden bereikt.
De sombere CBS cijfers over de werkloosheid, de huizenprijzen en het consumentenvertrouwen over de maand januari |
|
Teun van Dijck (PVV), Roland van Vliet (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de sombere CBS-cijfers over de werkloosheid, de huizenprijzen en het consumentenvertrouwen over de maand januari?
Ja.
Deelt u de conclusie dat door het vasthouden aan de 3%-grens de economische neergang steeds verder versnelt?
Voor 2013 voorziet het kabinet een begrotingstekort van boven de 3 procent. Het woningmarktpakket waarover kabinet met D66, ChristenUnie en SGP overeenstemming heeft bereikt betekent in 2013 een stimulans voor de woningmarkt en bouwsector. Dit ondersteunt de kwetsbare werkgelegenheid in deze sector. Zo wordt onder andere de btw voor onderhoud en renovatie een jaar lang verlaagd tot 6 procent, wordt het budget voor startersleningen opgehoogd, en draagt de overheid bij aan een revolverend fonds energiebesparing. Naast de stimulansen van het woningpakket zal het kabinet bedrijven in staat stellen om investeringen die dit jaar worden gedaan, versneld af te schrijven. Bij elkaar betekent dit een impuls van ruim 800 miljoen in het lopende jaar.
Het kabinet zal verder voor 2013 de begrotingsregels handhaven; eventuele overschrijdingen zullen binnen de begroting worden opgelost, het uitgavenplafond wordt gerespecteerd. In aanvulling hierop worden in 2013 geen extra besparingsmaatregelen getroffen. Hierbij houdt het kabinet rekening met de actuele economische situatie, het al omvangrijke pakket voor 2013, de EMU-saldobelastende nationalisatie van SNS-Reaal en het beperkte instrumentarium om de begroting van een lopend jaar te beïnvloeden.
Voor 2014 en latere jaren heeft het kabinet voorstellen gedaan om het tekort duurzaam onder de 3 procent te brengen. Op deze manier wordt voorkomen dat de overheid te lang boven haar stand leeft. Financièle markten houden kritisch in de gaten dat overheden hun begroting op orde brengen.
Het op orde brengen van de overheidsfinanciën is geen doel op zich. Het is een middel om meer ruimte te bieden voor initiatief en talent en onze voorzieningen, bijvoorbeeld op het gebied van zorg, onderwijs en AOW, op een fatsoenlijk niveau in stand te kunnen houden; nu maar ook in de toekomst.
Deelt u de mening dat de hervormingen op het gebied van de woningmarkt, de arbeidsmarkt en het pensioenstelsel, contraproductief zijn voor het herstel van het consumentenvertrouwen?
Voor een duurzame economische groei en werkgelegenheid is het van belang om de belangrijke hervormingen en maatregelen uit het regeerakkoord op het gebied van de woningmarkt, de arbeidsmarkt en het pensioenstelsel door te zetten. Hiermee versterken we het structurele groeivermogen van onze economie en zorgen we voor duidelijkheid voor burgers en bedrijven over de toekomstige inrichting van ons land. Dit vormt een goede basis voor de terugkeer van vertrouwen.
Wat gaat u doen om de stijgende werkeloosheid te stoppen en de koopkracht van de gedeprimeerde belastingbetalers te versterken, zodat de koopbereidheid, de economie en het vertrouwen de broodnodige stimulans krijgen?
De maatregelen uit het regeerakkoord hebben bij uitstek het doel het vertrouwen in de Nederlandse economie weer te herstellen. Het kabinet doet dit onder meer door zekerheid te bieden over de woningmarkt, door de zorg houdbaar te maken voor de toekomst en door de AOW betaalbaar te houden. Alleen op deze manier zal Nederland de transitie maken naar een toekomstbestendig groeimodel maken.
Tegelijkertijd vraagt de situatie op de Nederlandse arbeidsmarkt nadrukkelijk om aandacht en actie van het kabinet. Daarom werkt het kabinet, in samenspraak met de sociale partners, aan versterking van de Nederlandse economie waardoor de kansen op werk voor iedereen worden vergroot. Op korte termijn leidt de verslechterde economische situatie tot een snel oplopende werkloosheid. Voor mensen die hun baan verliezen of wiens baan onzeker is, zijn dit zware tijden. Het kabinet heeft daarom extra middelen uitgetrokken voor de ondersteuning van zowel jongere als oudere werklozen in 2013 en 2014. Daarnaast heeft het kabinet sociale partners gevraagd om sectorale plannen in te dienen. In deze sectorale plannen kunnen sociale partners afspraken maken over bijvoorbeeld van-werk-naar-werk trajecten. Het kabinet is bereid om, onder voorwaarden, deze sectorale plannen via cofinanciering te faciliteren.
Om de werkloosheid onder jongeren te bestrijden en te voorkomen, wordt een nieuwe impuls gegeven aan de regionale aanpak van jeugdwerkloosheid. Door de herinvoering van School Ex 2.0 stimuleren we jongeren langer door te leren en te kiezen voor een opleiding met meer arbeidsmarktperspectief. Daarnaast blijft het kabinet onverminderd inzetten op het versterken van de aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt en het verder terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters. Om de Aanpak Jeugdwerkloosheid kracht bij te zetten stelt het kabinet op korte termijn een ambassadeur voor de Aanpak Jeugdwerkloosheid in.
Mogelijke marktverstoring door Keuringsinstituut Kiwa |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kiwa weer in opspraak»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat Kiwa niet-onderbouwde uitspraken doet over het afnemende rendement van zonnepanelen?
Ik heb hier geen professionele mening over. Kiwa draagt zelf verantwoordelijkheid voor zijn uitspraken.
Deelt u de mening dat Kiwa met de oprichting van een kwaliteitsregister de acties van de overheid, installateurs en leveranciers om de markt voor zonnepanelen transparanter te maken, doorkruist?
De aanvankelijke berichtgeving heeft onmiskenbaar gezorgd voor onduidelijkheid bij consumenten en bedrijven over de kwaliteit van zonnepanelen. Ik constateer dat Kiwa zijn uitspraken inmiddels ook heeft genuanceerd.
Vindt u het wenselijk dat een keuringsinstituut informatie verspreidt, die vooral de eigen commerciële belangen lijkt te dienen?
Dat lijkt niet in alle gevallen handig, zoals deze casus ook lijkt te illustreren. Keuringsinstituten zijn echter reguliere commerciële bedrijven. Zij mogen dus informatie verspreiden die de eigen commerciële belangen dienen.
Wat is het wettelijk kader voor de oprichting van een kwaliteitsregister voor zonnepanelen? Welke rol ziet u daarin weggelegd voor de overheid?
Als bedrijven zonnepanelen op de markt brengen moeten zij zich houden aan de Warenwet en de Richtlijn laagspanning (2006/95/EG), waarin veiligheidsaspecten worden geregeld. De NVWA houdt toezicht op de veiligheid van de producten, waaronder zonnepanelen.
Zou de sector in uw ogen gebaat zijn bij het instellen van een onafhankelijk keurmerk voor zonnepanelen, dan wel het aansluiten bij een Duits keurmerk?
Zoals in het vorige antwoord aangegeven, is de overheid verantwoordelijk voor de naleving van de veiligheid van zonnepanelen. De sector kan zelf het beste de afweging maken of er meerwaarde zit in een keurmerk dat ziet op levensduur of opwekcapaciteit van zonnepanelen. Zonnepanelen zijn in deze zin niet verschillend van andere producten of diensten.