Gewelddadige roofoverval op een gelddepot van waardetransporteur Brinks |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van een gewelddadige roofoverval op een gelddepot van waardetransporteur Brinks?1
Ja.
Hoe ontwikkelt het aantal overvallen op gelddepots, waardetransporten, bankkantoren en pinautomaten zich de laatste jaren? Is het beeld juist dat de overvallen steeds vaker met zwaar geweld gepaard gaan?
In 2011 werden 117 ram- en plofkraken op geldautomaten begaan, in 2012 waren dat er 131. In de eerste maanden van 2013 (in de periode van januari t/m 22 april 2013) zijn in totaal 47 ram- en plofkraken op geldautomaten begaan. Dit betekent een stijging ten opzichte van dezelfde periode in 2012, waarin 24 ram/plofkraken op geldautomaten hebben plaatsgevonden, maar ongeveer gelijk aan het aantal in de eerste vier maanden van 2011 (45).
In 2011 hebben twee overvallen plaatsgevonden op gelddepots, in 2012 is één gelddepot overvallen en in 2013 (in de periode van januari tot heden) heeft er eveneens één overval op een gelddepot plaatsgevonden. Zowel in 2011 als in 2012 zijn er drie overvallen geweest op bankkantoren. Tot nu toe heeft er in 2013 geen overval plaatsgevonden op een bankkantoor. Met betrekking tot de overvallen op waardetransporten is er sinds 2011 een afname te zien. In 2011 zijn er 21 overvallen gepleegd op waardetransporten, in 2012 is dat aantal afgenomen naar 10. In 2013 zijn er tot heden twee overvallen gepleegd op een waardetransport.
Het beeld dat de overvallen steeds vaker met zwaar geweld gepaard gaan klopt voor wat betreft de ram- en plofkraken. Men probeert zich tegenwoordig ook door middel van voertuigen, het veroorzaken van een gasexplosie en soms zelfs gebruik makend van explosieven, toegang tot het geld te verschaffen. Voor de overige overvallen is dit beeld niet juist en is de mate van geweld bij deze overvallen nagenoeg gelijk gebleven.
Op welke wijze wordt getracht om het overvalrisico rond het transport en opslag van contant geld te beperken en de risico's voor de medewerkers te minimaliseren? Bent u bereid om in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer te bezien welke aanvullende maatregelen door banken, waardetransporteurs en de overheid gewenst zijn?
Al sinds een aantal jaren wordt zwaar ingezet op de aanpak van overvallen. Mijn ambities op dit terrein zijn u bekend. De zware overvallen op depots en geld- en waardetransporten vormen een aparte categorie: het geweld dat hierbij wordt gebruikt is buitensporig en de mate van georganiseerdheid is hoog. De aanpak wordt op deze bijzondere kenmerken afgestemd.
Zowel op preventief als repressief terrein staat de aanpak op scherp. Zo zijn de gelddepots aangesloten op het systeem Liveview waardoor de beelden van een overval rechtstreeks doorgezet kunnen worden naar de meldkamer van de politie en worden er op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus strikte eisen gesteld aan de beveiliging van geldtransport. Ook vindt er periodiek overleg plaats tussen de politie, banken en de branche van waardetransporteurs waarbij informatie en kennis wordt gedeeld. Met dit laatste wordt al tegemoet gekomen aan de wens om in gezamenlijkheid naar een verdere aanscherping van de aanpak te kijken. Betrokken partijen komen daarvoor al periodiek bij elkaar sinds 2011.
Maatregelen op repressief terrein zijn de verscherpte inzet van helikopters en van arrestatieteams die speciaal getraind zijn voor het zwaarste geweldsspectrum, samenwerking met buurlanden en een zware coördinatie op het bij elkaar brengen van de informatie uit verschillende lopende strafrechtelijke onderzoeken.
In het belang van de operationele strategie kan ik in deze brief niet ingaan op álle maatregelen die genomen worden om deze zware overvallen tegen te gaan. Potentiële overvallers zouden hierop in kunnen spelen. De inzet van een drone ter ondersteuning van een achtervolging is in principe een mogelijkheid, indien een drone in de nabijheid al in de lucht is. Wanneer dit niet het geval is dan lijkt het gebruik van een drone gelet op snelheid waarmee dit soort overvallen zich voltrekt, de tijd die benodigd is om het toestel operationeel in de lucht te kunnen krijgen en het beperkte bereik ervan praktisch weinig geschikt.
Deelt u de mening dat het betalingsverkeer niet mag worden verstoord door deze vorm van criminaliteit? Deelt u ook de mening dat het een slechte zaak zou zijn indien banken mede in reactie op het stijgende aantal ram- en plofkraken het aantal pinautomaten reduceren?2
De continuïteit van het betalingsverkeer mag uiteraard niet in het gedrang komen. Banken moeten zich echter in het kader van hun streven om het aantal plof- en ramkraken te reduceren ook een oordeel vormen over de uit het oogpunt van veiligheid meest wenselijke plaatsing van geldautomaten. Dat dit zo min mogelijk ten koste moet gaan van de toegankelijkheid en bereikbaarheid van contant geld is permanent onderwerp van overleg in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer, waarin de koepelorganisaties van winkeliers en banken, organisaties van mensen met een functiebeperking en de Consumentenbond onder voorzitterschap van DNB overleggen over het betalingsverkeer. Periodiek publiceert het MOB in dat kader een zeer gedetailleerde «Bereikbaarheidsmonitor». Een nieuwe versie van de monitor verschijnt dit jaar.
Op welke wijze gaat u de pakkans vergroten van de professionele bendes die hierachter schuil gaan? Bent u bereid de inzet van «drones» te overwegen, zoals bepleit door de politievakbond ACP, zodat daders in beeld blijven indien de achtervolging door de politie vanwege te grote risico's moet worden gestaakt?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de Russische overheid nieuwe stappen heeft gezet ten aanzien van de buitenlandse financiering van Russische ngo’s |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht dat de Russische overheid nieuwe stappen heeft gezet ten aanzien van de buitenlandse financiering van Russische niet-gouvernementele organisaties (NGO's)?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze stappen?
Vanaf het moment dat wetgeving inzake NGO’s (buitenlandse financiering en betiteling als «buitenlands agent») vorige zomer in Rusland aan de orde is, hebben mijn EU-collega’s en ikzelf hier herhaaldelijk tegenover Rusland onze zorgen kenbaar gemaakt. Ook de EU Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton heeft op 26 maart 2013 in een verklaring haar zorgen uitgesproken over de NGO wetgeving en de onderzoeken bij NGO’s die vorige maand in gang zijn gezet.
Deelt u de mening dat de mensenrechtensituatie in Rusland in het algemeen slechter is geworden sinds Poetin opnieuw president van Rusland is geworden? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering maakt zich zorgen over een aantal wetten dat sinds het voorjaar 2012 is aangenomen. Met deze wetten heeft Rusland rechten ingeperkt, waaraan ook Rusland in internationaal verband is gecommitteerd.
Zo ja, is de Minister-President bereid zijn zorgen te uiten over de mensenrechtensituatie in Rusland tijdens de ontmoeting met president Poetin op 8 april van dit jaar? Is hij daarbij bereid aan te dringen op meer vrijheid voor maatschappelijke organisaties in Rusland?
De mensenrechtensituatie in Rusland is één van de onderwerpen van gesprek tijdens de ontmoeting met president Poetin op 8 april aanstaande. Daarbij zal worden aangedrongen op het nakomen van internationale afspraken ten aanzien van burgerlijke vrijheden en op het belang van maatschappelijke organisaties en de betrokkenheid van de eigen burgers voor de ontwikkeling van de samenleving.
Kunt u ingaan op de discussie die tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 11 maart is gevoerd over de mensenrechtensituatie in Rusland? Deelt u de mening dat de EU een gezamenlijke uitspraak zou moeten doen over het belang dat zij hecht aan mensenrechten binnen de strategische relatie met Rusland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zult u bevorderen dat de EU een dergelijke uitspraak zal doen?
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 11 maart jl. hebben de ministers uitgebreid het strategisch partnerschap met Rusland besproken. Ikzelf heb daarbij het belang benadrukt van respectvolle maar duidelijke boodschappen aan Rusland over de binnenlandse situatie. Alle lidstaten hebben hun zorgen kenbaar gemaakt over de binnenlandse ontwikkelingen en hebben herbevestigd dat gemeenschappelijke waarden een essentieel onderdeel zijn van de relatie tussen de EU en Rusland. Binnen de EU zijn wij het er over eens dat alleen door eensgezind en gezamenlijk optreden een zinvolle dialoog met Rusland kan worden gevoerd. Ook ik zal mij daarvoor blijven inzetten.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over Rusland van 3 april a.s.?
Ja.
De Wet Uniformering Loonbegrip |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat de Wet uniformering loonbegrip, en meer in het bijzonder artikel 11d Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB), naast een impact op het belastbare loon van voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) verzekerde werknemers eveneens een impact heeft op werknemers die in een andere EU-lidstaat verzekerd zijn tegen ziektekosten, en zo ja, wat is die impact naar uw mening, zowel in stelsels waar een werkgeversbijdrage bestaat als in stelsels waarin geen werkgeversbijdrage in de ziektekostenverzekering bestaat?
Als gevolg van de Wet uniformering loonbegrip (hierna: Wet ULB) is de inhoudingsplichtige met ingang van 1 januari 2013 een inkomensafhankelijke bijdrage Zvw verschuldigd. Ingevolge artikel 11d van de Wet op de loonbelasting 1964 behoort deze bijdrage niet tot het loon van de werknemer. Ten opzichte van het jaar 2012 zijn werknemers over hun belastbare loon zelf niet meer bijdrageplichtig voor de Zvw en vervalt de belaste vergoeding die zij van hun werkgever hiervoor ontvingen. Voor de werknemer blijft er dan een voordeel over omdat hij minder belasting is verschuldigd. Dit voordeel is geneutraliseerd door de verhoging van het belastingtarief van de eerste schijf. Werknemers die voor de ziektekosten onder een buitenlands stelsel verzekerd zijn, ondervinden niet de gevolgen van de wijzigingen van de Zorgverzekeringswet, terwijl zij voor hun in Nederland belastbare loon wel te maken hebben met de verhoging van het belastingtarief.
Artikel 11d van de Wet op de loonbelasting 1964 is niet van toepassing op werknemers die voor de ziektekosten onder een buitenlands stelsel zijn verzekerd. Het maakt daarvoor niet uit of het buitenlandse stelsel voor de ziektekosten een werkgeversbijdrage kent of niet. Zie verder de antwoorden op vragen 4, 5 en 6.
Welke impact heeft artikel 11d Wet LB daarnaast op het Nederlandse fiscaal loon dat in Nederland wonende maar in België werkende grensarbeiders dienen aan te geven in hun Nederlandse aangifte Inkomstenbelasting ten behoeve van de berekening van de compensatieregeling?
Een vergelijkbaar effect als beschreven bij antwoord 1 doet zich voor bij inwoners van Nederland die in België in dienstbetrekking werkzaam zijn en recht hebben op de compensatieregeling van artikel 27 van het Nederlands-Belgische belastingverdrag. Zij vallen in het algemeen onder de Belgische wettelijke ziektekostenverzekering. De Nederlandse verhoging van de belastingtarieven leidt tot vermindering van de compensatie.
Is het uitvoeringsvoorschrift van artikel 3.12, lid 4, Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 – tot de belaste waarde van een Belgische ziektekostenverzekeringsaanspraak behoort de inkomensafhankelijke Zvw-werkgeversbijdrage – onverbindend vanwege de wettelijke bepaling van artikel 11d Wet LB, dat bij het bepalen van de omvang van het loon géén rekening wordt gehouden met de ter zake van het loon verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in de Zvw? Zo neen, waarom niet?
Zoals in antwoord 1 is vermeld, is artikel 11d van de Wet op de loonbelasting 1964 niet van toepassing op werknemers die voor de ziektekosten onder een buitenlands stelsel zijn verzekerd. Artikel 3.12, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 is dan ook niet in strijd met artikel 11d van de Wet op de loonbelasting 1964.
Worden niet in Nederland sociaal verzekerde werknemers ongelijk behandeld ten opzichte van werknemers die wel in Nederland sociaal verzekerd zijn? Zo neen, waarom niet? Zo ja, waarin ligt de rechtvaardiging voor die ongelijke behandeling? Is mogelijk sprake van strijd met het EU-recht?
Om het onderscheid tussen werknemers die onder de Nederlandse Zorgverzekeringswet vallen en werknemers die onder een vergelijkbaar buitenlands stelsel vallen, weg te nemen, zal ik in een wetsvoorstel voor de buitenlandse situaties een aan artikel 11d van de Wet op de loonbelasting 1964 vergelijkbare bepaling opnemen. Vervolgens zal in het te actualiseren besluit van 7 april 2009, nr. CPP2009/93M, Stcrt. 2009, 76, voor het vaststellen van het loon naar Nederlandse fiscale maatstaven worden bepaald hoe voor (onder andere) de Belgische en Duitse ziektekostenregelingen de wettelijk verschuldigde bijdragen zich verhouden tot de bijdragen die verschuldigd zijn op grond van de Nederlandse Zorgverzekeringswet.
Bent u bereid een besluit uit te vaardigen dat inhoudt dat bij de bepaling van de omvang van het belastbare loon van een in Nederland belastingplichtige maar niet sociaal verzekerde werknemer, het werkgeversaandeel in een buitenlandse ziektekostenregeling volledig buiten beschouwing blijft?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat werknemers die grensoverschrijdend in Nederland werken en hier belastingplichtig zijn, maar niet sociaal verzekerd, als gevolg van de inwerkingtreding per 1 januari 2013 van de Wet uniformering loonbegrip, een hogere belastingdruk op hun loon ondervinden dan de met hen vergelijkbare werknemers die in Nederland sociaal verzekerd zijn?
Zie antwoord vraag 4.
De cumulatieve effecten op natuur en milieu van activiteiten in het Waddengebied |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zoutwinning vergroot zandhonger van ’t wad»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gestelde in dit bericht dat zoutwinning leidt tot vergroting van de zandhonger van de Waddenzee?
Frisia heeft een Milieu Effect Rapport en een passende Beoordeling opgesteld om de gevolgen te onderzoeken van het voornemen om zout te winnen onder de Waddenzee. Uit dit onderzoek blijkt dat er sprake zal zijn van enige daling van de ondergrond. Dit zal aan het oppervlak van het wad niet meetbaar of merkbaar zijn omdat natuurlijke sedimentatieprocessen de bodemdaling kunnen bijhouden. De bodemdaling als gevolg van de zoutwinning blijft binnen het zogenaamde meegroeivermogen van de Waddenzee.
Tevens is berekend wat het volume is van de verwachte daling van de ondergrond. Op grond hiervan is berekend tot welke vergroting van de zandhonger dit zal leiden. In de aanvraag van een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet 1998) zal Frisia moeten aangeven hoe de zandhonger gemitigeerd zal worden. Zonder adequate invulling hiervan kan geen instemming gegeven worden op het winningsplan.
In antwoord op eerdere vragen schrijft u dat er momenteel onderzocht wordt of de afname van de buitendelta’s gecompenseerd zou moeten worden, wordt hierbij ook bekeken of de effecten van de zandhonger gecompenseerd kunnen worden, wat de ecologische gevolgen hiervan zijn, en hoe dit zou moeten gebeuren?2
Ja, deze onderwerpen zijn onderdeel van de lopende en toekomstige studies. Om voldoende kennis te verwerven over het Waddensysteem, wordt in het kader van het Nationaal Deltaprogramma (deelprogramma Waddengebied in combinatie met het deelprogramma Kust) een kennis- en monitoringprogramma ontwikkeld. De lange termijn ontwikkeling van de buitendelta’s maakt onderdeel uit van dit programma.
Bent u het met mij eens dat er geen vergunning verleend kan worden voor zoutwinning onder de Waddenzee voordat de effecten van de zandhonger op de buitendelta’s, de kusten van Noord-Holland en de Waddeneilanden duidelijk zijn en voordat duidelijk is hoe deze effecten gecompenseerd kunnen worden?
Dat ben ik met u eens. Ten behoeve van de zoutwinning onder de Waddenzee zijn door Frisia de effecten van de hierdoor optredende zandhonger op de buitendelta’s, de kusten van Noord-Holland en de Waddeneilanden, en naar de noodzaak en mogelijkheden om deze effecten door zandsuppleties te mitigeren, voorafgaand aan de vergunningprocedures onderzocht in het Milieu Effect Rapport en in de passende beoordeling. Op basis hiervan zal bij een eventuele vergunning verlening in de vergunningvoorschriften de verplichting moeten worden opgenomen om deze effecten te mitigeren, zoals ik ook bij het antwoord op vraag 2 heb aangegeven. De vergunningprocedures zullen naar verwachting binnenkort van start gaan.
Uit uw beantwoording van eerdere vragen wordt duidelijk dat er geen overkoepelend overzicht is van de effecten op natuur en milieu van de verschillende activiteiten in de Waddenzee; zou het dan niet verstandiger zijn een centraal en openbaar overzicht bij te houden van de effecten op natuur en milieu van de verschillende activiteiten in het Waddengebied?
Het overzicht van de cumulatieve effecten van activiteiten in het Waddengebied wordt naar mijn mening door het bevoegde gezag adequaat gegenereerd als dat nodig is. Per nieuwe activiteit ligt de coördinatie bij het vergunning verlenende bevoegde gezag zoals dat in het wettelijk instrumentarium is geregeld. Zie ook mijn antwoord d.d. 15 januari 2013 op vragen 7 en 8 van mevrouw Dik-Faber (Vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 997).
Kunt u aangeven hoe vaak jaarlijks een passende beoordeling wordt opgesteld voor activiteiten in het Waddengebied waarbij ook cumulatieve effecten op natuur en milieu worden gegenereerd bij verschillende bevoegde instanties?
Een passende beoordeling wordt opgesteld als onderbouwing van een vergunningaanvraag op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet).
In elke passende beoordeling worden de cumulatieve effecten beschreven van de activiteit met alle relevante andere projecten of activiteiten, ook als daarvoor vergunning is verleend door een van de andere bevoegde instanties.
Op 1 januari 2013 waren in totaal 123 Nb-wet vergunningen van kracht voor activiteiten of projecten in het Waddengebied, verleend door de vier bevoegde gezagen voor het Waddengebied te weten de provincies Groningen (23 vergunningen), Friesland (49) en Noord-Holland (9), en het ministerie van Economische Zaken (42).
Als bijlage bij deze brief is een overzicht gevoegd van alle (123) Nb-wet vergunningen die op 1 januari 2013 van kracht waren voor een activiteit of project in het Waddengebied3.
Kunt aangeven hoe vaak jaarlijks overleg plaatsvindt tussen verschillende bevoegde instanties over een concrete passende beoordeling en de toetsing hiervan?
Dit is mij niet bekend. Wel is mij bekend dat tussen bevoegd gezag en initiatiefnemer in de meeste gevallen vroegtijdig overleg plaatsvindt over de projecten of activiteiten waarvan de cumulatieve effecten in de passende beoordeling dienen te worden meegenomen.
Tevens is mij bekend dat op structurele basis uitwisseling van informatie plaatsvindt tussen de bevoegde instanties.
Hoe wordt voorkomen dat er effecten over het hoofd gezien worden, gezien de honderden verleende vergunningen en de vele tientallen beschermde soorten en habitats in het Waddengebied?
Dit wordt voorkomen door de bij wet vastgelegde uitgebreide procedure om te besluiten op een vergunningaanvraag.
Allereerst dient de initiatiefnemer voorafgaand aan de vergunningaanvraag in de passende beoordeling systematisch alle relevante effecten op beschermde natuurwaarden, waaronder cumulatieve effecten van andere projecten of activiteiten, te beschrijven.
Het bevoegde gezag weet welke andere vergunningen afgegeven of in voorbereiding zijn en voert hierover overleg met de initiatiefnemer. De kwaliteit en volledigheid van de passende beoordeling, waaronder de toets op cumulatieve effecten, wordt beoordeeld door het bevoegde gezag. Indien tijdens behandeling van de aanvraag blijkt dat informatie ontbreekt of onvolledig is, kan de procedure worden geschorst en wordt de initiatiefnemer in de gelegenheid gesteld de ontbrekende informatie aan te vullen.
Vervolgens kunnen zowel andere bestuursorganen als mogelijk belanghebbenden, zoals natuur- en milieuorganisaties, een zienswijze op de aanvraag en de passende beoordeling indienen. Het bevoegde gezag betrekt deze zienswijzen bij het besluit op de vergunningaanvraag.
Wat is de status van het onderzoek dat u laat uitvoeren naar de mogelijkheden om bedrijven op een eenvoudige wijze en tegen de laagst mogelijke kosten toegang te verlenen tot ecologische informatie, met het oog op een snelle en goedkope vergunning- en ontheffing verlening?
Onder leiding van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een taskforce ingesteld die een nieuw exploitatiemodel voor de Database Flora en Fauna uitwerkt. De ontsluiting van ecologische gegevens in het kader van vergunningverlening maakt hiervan ook onderdeel uit. Naast het IPO nemen vertegenwoordigers van het Ministerie van EZ, Particuliere Gegevensinwinnende Organisaties, Vereniging van Nederlandse Gemeenten en Natuurmonumenten deel aan de taskforce. Eind mei 2013 komt de taskforce met haar resultaten.
De Wet openbaarheid van bestuur (Wob) |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kunt u aangeven waarom u het dictum van de motie Bisschop over het weigeren van openbaarmaking van toetsresultaten, waarin de regering verzocht wordt gebruik te maken van de mogelijkheid van artikel 10, tweede lid, onderdeel g, van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB), als een oproep tot bestuurlijke ongehoorzaamheid beschouwt?1
Uitgangspunt van de WOB is openbaarheid. Documenten die onder de reikwijdte van de WOB vallen, moeten openbaar gemaakt worden, tenzij een uitzonderingsgrond van artikel 10 of 11 van de WOB van toepassing is. De ruimte voor een bewindspersoon om een verzoek tot openbaarmaking af te wijzen is beperkt. Dit is wat ik aan het einde van een intensief debat over het wetsvoorstel Eindtoets PO op 21 maart 2013 heb willen benadrukken toen ik uw motie met een kwinkslag ontraadde.
Na ampele overweging heb ik besloten dat het algemeen belang van openbaarmaking zwaarder weegt dan het eventueel onevenredig nadeel dat scholen ondervinden. Uit zorgvuldigheid heb ik toepassing gegeven aan de bepaling in de WOB die de mogelijkheid biedt om openbaarmaking uit te stellen als rekening gehouden moet worden met bezwaren. Daar heeft een substantieel aantal schoolbesturen gebruik van gemaakt. In het kader van de bezwaarprocedure zal ik het door mij genomen besluit tot openbaarmaking heroverwegen, ook op het punt van het ingeroepen onevenredig nadeel voor de scholen. Op de uitkomst van deze heroverweging – die nog moet plaatsvinden – kan ik niet vooruitlopen. De jurisprudentie is casuïstisch. Het eventuele onevenredige nadeel moet aannemelijk worden gemaakt. Daartoe hebben de schoolbesturen de gelegenheid bij mijn heroverweging op bezwaar.
Uiteraard zal ik u informeren over de beslissing op bezwaar zodra deze is genomen.
Onderkent u dat artikel 10, tweede lid, onderdeel g, van de WOB bewust een ruime grondslag biedt om met het oog op de belangen van betrokkenen, zoals de overheid en scholen, openbaarmaking te kunnen weigeren?2 Zou het gelet op het karakter van deze bepaling niet merkwaardig zijn om juist op voorhand, zonder tussenkomst van de rechter, te stellen dat er geen juridische mogelijkheden zijn om openbaarmaking te weigeren?
In uw vraag wijst u er terecht op dat het merkwaardig zou zijn om, in situaties waarin aan de zijde van betrokkenen sprake kan zijn van belangen die de WOB beoogt te beschermen, zonder tussenkomst van de rechter tot openbaarmaking te besluiten. Dit zal vooral het geval zijn in situaties waarin rekening moet worden gehouden met bezwaren van deze belanghebbenden. Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, opent de WOB de mogelijkheid om in zulke situaties weliswaar tot openbaarmaking te besluiten, maar de uitvoering van dat besluit uit te stellen totdat belanghebbenden in de gelegenheid zijn geweest rechterlijke tussenkomst in te roepen. Van die mogelijkheid is hier gebruik gemaakt. Naar aanleiding daarvan heb ik uit overwegingen van zorgvuldigheid besloten de openbaarmaking verder uit te stellen totdat ik op de bezwaarschriften een beslissing heb genomen. En als die beslissing daartoe aanleiding mocht geven, zal ik belanghebbenden opnieuw in de gelegenheid stellen rechterlijke tussenkomst in te roepen alvorens tot feitelijke openbaarmaking over te gaan. Zolang belanghebbenden dat om moverende redenen wensen, zal dus niet zonder rechterlijke tussenkomst tot openbaarmaking worden overgegaan. Voor de goede orde wijs ik er nog op dat het aan belanghebbenden is een overheidsbesluit aan een rechterlijk oordeel te onderwerpen. Ik kan dat niet zelf.
Welke argumenten heeft u om geen gebruik te maken van artikel 10, tweede lid, onderdeel g, van de WOB? Erkent u dat het feit dat sommige eigenaren van toetsresultaten zelf besloten hebben om resultaten te publiceren onvoldoende voorwaarde is om als overheid de resultaten van alle scholen openbaar te kunnen maken?
Het feit dat een aantal eigenaren van toetsresultaten deze resultaten eigener beweging publiceert, hoeft op zichzelf niet te betekenen dat andere eigenaren geen belang meer zouden hebben bij niet-openbaarmaking. Ik kan betreffende vraag dus bevestigend beantwoorden. Voor het overige verwijs ik naar de antwoorden bij vraag 1 en 2.
Kan uit uw toelichting dat u gezocht heeft naar mogelijkheden om openbaarmaking te weigeren opgemaakt worden dat openbaarmaking van de gevraagde gegevens volgens u onwenselijk is voor het onderwijs? Zo ja, noopt juist die overtuiging niet tot gebruik van artikel 10, tweede lid, onderdeel g, van de WOB?
Zie het antwoord bij vraag 1.
Kunt u op basis van jurisprudentie aangeven dat een beroep op deze bepaling volslagen kansloos zal zijn? Zo nee, ligt het op grond van uw toelichting dat u niet blij bent met het WOB-verzoek en gezien uw verantwoordelijkheid op grond van artikel 23, eerste lid, van de Grondwet niet voor de hand dat u het verzoek weigert en dat u indien nodig het oordeel over de reikwijdte van de WOB aan de rechter overlaat? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij de vragen 1 en 2.
Bent u bereid deze vragen, gezien de opschorting van de levering van de gegevens, zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het spreekverbod voor gevangenisdirecteuren en gevangenispersoneel en de verhouding tot de vrijheid van meningsuiting |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u zich voorstellen dat mensen die werkzaam zijn in het gevangeniswezen de behoefte hebben hun mening te uiten over het door u gepresenteerde Masterplan DJI 2013-2018, nu dit plan drastische gevolgen heeft voor de gevangenissen? In hoeverre hebben gevangenisdirecteuren en gevangenispersoneel die mogelijkheid?
Ik kan mij inderdaad voorstellen dat ambtenaren die werkzaam zijn binnen het gevangeniswezen behoefte hebben hun mening te uiten over het Masterplan DJI 2013–2018. Zij hebben hiertoe ook de mogelijkheid gekregen en hebben deze mogelijkheid ook daadwerkelijk benut. Binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) is afgesproken dat vestigingsdirecteuren de lokale en regionale media te woord konden staan, bijvoorbeeld over de consequenties van de besluitvorming in het Masterplan DJI 2013–2018 voor de eigen inrichting en de regio. Voor contacten met de landelijke pers is afgesproken dat hierover eerst moest worden afgestemd met de Directie Voorlichting van het Ministerie.
Het voorgaande neemt niet weg dat ambtenaren – dit is reeds in de antwoorden op eerdere Kamervragen1 vermeld – zich te allen tijde bewust moeten zijn van de beperkingen die aan het recht op vrije meningsuiting kunnen worden gesteld op grond van artikel 125a van de Ambtenarenwet. Hierover is in de antwoorden op dezelfde Kamervragen opgemerkt dat de grens voor de ambtenaar ligt daar waar door de uitoefening van dit recht de goede vervulling van zijn functie of het goede functioneren van de openbare dienst, voor zover deze in verband staan met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Zodra sprake is van directe betrokkenheid bij de beleidsvorming, dient de ambtenaar terughoudendheid te betrachten in uitlatingen die een directe relatie hebben met zijn dienstuitoefening.
Staat het gevangenispersoneel en leidinggevenden uit het gevangeniswezen altijd vrij om contact op te nemen met politici? Kunt u garanderen dat zij hierop nooit zullen worden afgerekend? Zo nee, waarom niet?
Conform de Aanwijzing Externe Contacten Rijksambtenaren2 hebben rijksambtenaren toestemming nodig van de Minister onder wie zij ressorteren voor schriftelijke of mondelinge contacten met de Staten-Generaal en individuele Kamerleden. Het is immers de Minister die in het Nederlands staatsbestel aan de Staten-Generaal inlichtingen verstrekt en verantwoording aflegt over het gevoerde beleid. Op een dergelijk verzoek zal in beginsel alleen worden ingegaan indien het verzoek het verstrekken van openbare informatie betreft. Het staat gevangenispersoneel en leidinggevenden vrij om contact op te nemen met politici, maar zij dienen zich hierbij wel rekenschap te geven van het bepaalde in artikel 125a van de Ambtenarenwet. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Is het hen ook toegestaan de media te woord te staan, zodat niet alleen de voorstanders van het sluitingsplan aan het woord komen maar dat ook andere geluiden kunnen klinken? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds is vermeld in het antwoord op vraag 1 is het medewerkers die werkzaam zijn binnen het gevangeniswezen toegestaan om de media te woord te staan.
Is het waar dat de directeur die in Eenvandaag aan het woord kwam een spreekverbod opgelegd had gekregen van het ministerie?1 Op basis waarvan? Waar was dit voor nodig?
Er is geen sprake geweest van een spreekverbod. Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vragen 1 en 3 heeft DJI intern de afspraak gemaakt dat verzoeken tot optredens in de landelijke media worden voorgelegd aan de Directie Voorlichting van het Ministerie. Dat is in het onderhavige geval niet gebeurd. Het bericht dat de Directie Voorlichting niet was geraadpleegd voorafgaand aan het optreden in Eenvandaag en dat derhalve geen toestemming kon worden verleend, bereikte de betreffende directeur pas na de opnames.
Als u werkelijk zo zeker bent van de juistheid van uw Masterplan detentie, dan is het toch ook niet erg wanneer andere meningen hierover klinken? U kunt deze dan toch (al dan niet publiekelijk) weerspreken?
Zoals ik al heb aangegeven in het antwoord op de vorige vragen hebben de medewerkers van de penitentiaire inrichtingen de ruimte gekregen en ook daadwerkelijk genomen om in de publiciteit te treden en hun opvattingen kenbaar te maken. Dat geldt ook voor leden van de Ondernemingsraden bij DJI.
Hoe verhoudt een spreekverbod zich tot de grondwettelijk vastgelegde vrijheid van meningsuiting, die ook voor gevangenispersoneel geldt?
Zoals moge blijken uit mijn antwoorden op de vragen 2, 3, 4 en 5 is er geen sprake geweest van een spreekverbod.
Waarom moet de discussie overgelaten worden aan relatieve buitenstaanders, zoals wetenschappers, politici en anderen, terwijl de mensen die dagelijks dit werk doen, zoals medewerkers en directeuren van penitentiaire inrichtingen, hierover niets zouden mogen zeggen?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar hetgeen ik hierover heb opgemerkt in het antwoord op vraag 5.
Waar bent u bang voor? Waarom gaat het ministerie hier (nog steeds) zo krampachtig mee om? Bent u bereid de eerder gekozen beleidslijn, zoals onder meer neergelegd in antwoorden op eerdere vragen te versoepelen?2
Zoals reeds is vermeld in de antwoorden op eerdere Kamervragen5 geldt binnen de rijksoverheid in het algemeen de gedragslijn dat ambtenaren die door de pers worden benaderd daarover hun leidinggevenden inlichten en doorverwijzen naar hun afdeling voorlichting. De gedachte hierachter is dat uitlatingen van ambtenaren vallen onder de ministeriële verantwoordelijkheid en dat zij voorts gebonden zijn aan de bepalingen uit bovenvermeld artikel 125a van de Ambtenarenwet. Het verstrekken van informatie aan de pers behoort bovendien tot de taken en deskundigheid van de voorlichtingsafdelingen. Ik zie geen aanleiding om dit beleid aan te passen.
Kunt u deze vragen binnen twee dagen beantwoorden, met een afzonderlijk antwoord per gestelde vraag en dus niet geclusterd, vanwege de urgentie van dit onderwerp en de publieke discussie die nu gevoerd wordt?
Ja.
De verslechterende situatie van mensenrechtenverdedigers in Colombia |
|
Marit Maij (PvdA), Désirée Bonis (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u de berichtgeving omtrent de verslechterende situatie van mensenrechtenverdedigers in Colombia en de problemen omtrent de landteruggave aan oorspronkelijke rechtmatige eigenaren in Curvaradó River Basin? 1 2
Ja.
Deelt u de opvatting dat bedreigingen van en geweld tegen de mensenrechtenverdedigers in Colombia onacceptabel zijn en dat de Colombiaanse overheid alles in het werk moet stellen om de veiligheid van mensenrechtenverdedigers te waarborgen? Zo ja, wilt u deze boodschap overbrengen aan de Colombiaanse overheid? Zo nee, waarom niet?
Ja en die boodschap is herhaaldelijk overgebracht in de dialoog met de Colombiaanse autoriteiten. Het kabinet zal dit blijven doen.
Deelt u de constatering van José de Jesús Orozco – president van de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Mensenrechten – dat in Colombia de obstakels die mensenrechtenverdedigers tegenkomen hen ervan weerhouden hun werk veilig uit te kunnen voeren?
De Colombiaanse overheid heeft een uitgebreid programma om mensenrechtenverdedigers te beschermen. Sommige mensenrechtenverdedigers hebben daar geen vertrouwen in en willen er geen gebruik van maken. Dit neemt niet weg dat er voor verdedigers, ook waar bescherming wordt geboden, veiligheidsrisico’s bestaan en dat velen aan bedreigingen blootstaan.
Bent u bereid om de Colombiaanse overheid aan te sporen door te gaan met onderzoek naar alle bedreigingen en moorden die hebben plaatsgevonden in de humanitaire zones, en specifiek naar de moord op Manuel Ruiz en zijn 15-jarige zoon, die vermoord zijn omdat ze zich inzetten voor de teruggave van geroofd land aan oorspronkelijke eigenaren?
In de contacten met de autoriteiten in Bogota en met de Colombiaanse ambassade in Den Haag wordt dit punt opgebracht.
Wilt u de Colombiaanse overheid oproepen de verantwoordelijken voor deze misdaden te bestraffen, herhaling koste wat het kost te voorkomen, en de aanwezigheid van vermeende paramilitairen te onderzoeken in Curvarado en Jiguamiando? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Ik zal bij de Colombiaanse autoriteiten aandringen op onderzoek, berechting en bestraffing om herhaling te voorkomen. Dit doe ik tijdens de Universal Periodic Review van de Mensenrechtenraad (23 april) en in de politieke dialoog.
Bent u bereid de Colombiaanse overheid aan te sporen om het integrale plan ter voorkoming van mensenrechtenschendingen en bescherming van mensenrechten en de sanering van het territorium te presenteren en implementeren zoals in verschillende gerechtelijke uitspraken is gesteld en om de gerechtelijke uitspraak 299 te implementeren die een nieuwe risico evaluatie vraagt van Maria Ligia Chaverra en Enrique Petro? Zo nee, waarom niet?
Ik zal zowel in de bilaterale dialoog als in EU-verband, de Colombiaanse overheid aansporen gerechtelijke uitspraken met betrekking tot de mensenrechten te implementeren.
Bent u voornemens de Colombiaanse overheid aan te sporen om elk type laster tegen mensenrechtenverdedigers en de leden van de humanitaire zone tegen te gaan? Wilt u er bij de Colombiaanse overheid op aandringen dat ze zich houdt aan de richtlijn 09 van het ministerie van Defensie waarin staat dat leden van het Colombiaanse leger zich moeten onthouden van ongefundeerde verklaringen die mensenrechtenverdedigers in gevaar brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Nederland heeft een programma ondersteund dat was gericht op de implementatie van maatregelen ter bevordering van de mensenrechten binnen de krijgsmacht. Nederland blijft in zijn ontmoetingen met het ministerie van Defensie aandacht vragen voor mensenrechten en het tegengaan van straffeloosheid van door de krijgsmacht begane schendingen.
In gevallen waar laster aantoonbaar is, zal dit opgebracht worden in de dialoog.
Het bericht dat Griekenland Griekse delen van Cypriotische banken gaat kopen |
|
Teun van Dijck (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Cypriotische bijkantoren worden verkocht aan Griekenland?1
Hoe is het mogelijk dat Griekenland deze Cypriotische banken kan kopen, terwijl Griekenland 240 miljard euro aan noodsteun heeft ontvangen om het bankroet van het land en de financiële sector te voorkomen? Wordt deze aankoop niet gewoon betaald uit onze noodsteun, waardoor feitelijk de Nederlandse belastingbetaler deze aankoop financiert?
Gaat u deze aankoop blokkeren, zolang Griekenland de noodsteun niet heeft terugbetaald? Zo nee, waarom niet?
Wanneer komt u tot inkeer en stopt u met het pompen van miljarden van Nederlands belastinggeld in de Zuid-Europese bodemloze putten?
De verdenking van mishandeling op koranscholen in Tilburg |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verdenking van mishandeling op koranscholen»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de Tilburgse burgemeester Noordanus aangifte heeft gedaan van mogelijke kindermishandeling op twee koranscholen? Kunt u een uiteenzetting geven van de incidenten die het betreft?
Burgemeester Noordanus heeft aangifte gedaan van mogelijke kindermishandeling bij twee organisaties die koranonderwijs verzorgen in Tilburg. De organisaties zijn stichting ISOOK en stichting SOON. Het gaat om zes signalen van mogelijke kindermishandeling. In alle zes gevallen gaat het om het getuige zijn van mishandeling; in één signaal werd daarnaast aangegeven dat het kind in kwestie éénmaal in het verleden zelf fysiek mishandeld was.
Eerder bereikten verontrustende signalen over het koranonderwijs van de moskee in Tilburg- Noord het veiligheidshuis2 Tilburg. Navraag bij de gemeente Tilburg leert dat de signalen niet concreet genoeg waren om te concluderen dat er sprake was van een onveilig pedagogisch klimaat. Er waren geen meldingen van fysiek geweld. De gemeente Tilburg heeft de GGD Hart van Brabant gevraagd onderzoek te doen naar het pedagogisch klimaat in de sociale leefomgeving3 van kinderen in Tilburg Noord. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek is alsnog aangifte gedaan.
Hebben u en/of de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) eerder signalen gehad over geweldsincidenten op de weekendschool die hoort bij de moskee in Tilburg en op het wijkcentrum Ypelaer in Tilburg? Zo ja, welke waren dit?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel signalen krijgt u jaarlijks van geweldsincidenten op scholen die voortkomen uit fysieke bestraffing? Vinden die incidenten relatief vaker plaats op scholen met een religieuze grondslag? Zo ja, wat is hier de oorzaak van?
Fysieke bestraffing past niet in het onderwijs of in de sociale leefomgeving van kinderen. In het reguliere Nederlandse onderwijs ontvangen de vertrouwensinspecteurs van de Inspectie van het Onderwijs meldingen van eventuele fysieke bestraffing. De afgelopen vijf jaar is er geen enkele melding van fysieke bestraffing (lijfstraffen) als pedagogische maatregel in het reguliere onderwijs binnengekomen. Een werkgever kan, indien er sprake is van een arbeidsovereenkomst, op grond van zijn gezag naar een werknemer disciplinaire maatregelen nemen, waaronder schorsing of ontslag, als daarvoor redelijke gronden zijn en als dat proportioneel is ten opzichte van het verwijtbare gedrag. Daarnaast geldt dat degenen die zich schuldig maken aan het uitdelen van lijfstraffen strafrechtelijk, al dan niet ambtshalve (afhankelijk van de kwalificatie van het feit), kunnen worden vervolgd. Het is aan het Openbaar Ministerie om strafbare feiten te vervolgen en aan de rechter om daar een oordeel over te vellen.
Koranscholen bieden niet-formeel onderwijs en vallen als zodanig niet onder het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs. Er is geen aparte registratie bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling van geweldsincidenten die voortkomen uit fysieke bestraffing binnen het niet-formele onderwijs in Nederland. In 2011 is in opdracht van de ministers van VWS en VROM onderzoek gedaan naar signalen van kindermishandeling in de sociale leefomgeving4, waar niet-formeel religieus onderwijs onder valt. Het doel van dit onderzoek was meer inzicht te verkrijgen in de prevalentie en aard van signalen van kindermishandeling op onder andere koranscholen. Het onderzoek is uitgevoerd in Rotterdam, Den Haag en Eindhoven, waar bij respectievelijk 443, 1935 en 969 kinderen navraag is gedaan naar veiligheid in de sociale leefomgeving. Naar aanleiding hiervan zijn 17 signalen geregistreerd van kindermishandeling. Op basis van het inventariserende onderzoek, op 29 mei 2012 aan uw Kamer aangeboden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 015, nr. 80), kan niet gesteld worden dat kindermishandeling in de sociale leefomgeving grootschalig voorkomt in Nederland. Wel bleek uit dit onderzoek dat de signalen die geregistreerd werden in hoofdzaak betrekking hadden op niet-formeel koranonderwijs.
Deelt u de mening dat fysieke bestraffing van kinderen op Nederlandse scholen niet toegestaan is en dat scholen die zich daar desondanks schuldig aan maken, los van het strafrechtelijke traject, op moeten worden aangesproken? Bent u bereid dat zo nodig te doen?
Deze mening deel ik. Fysieke bestraffing is niet toegestaan op Nederlandse scholen, noch in de sociale leefomgeving van kinderen. In het reguliere onderwijs is in de afgelopen vijf jaar geen melding geweest van fysieke bestraffing. Voor niet-formeel onderwijs, onderdeel van de sociale leefomgeving van kinderen, geldt dat het de verantwoordelijkheid van de lokale autoriteiten is om bij signalen van fysieke bestraffing betreffende instellingen aan te spreken.
Deelt u de mening dat docenten die zich schuldig maken aan fysieke bestraffing door de school berispt, geschorst of ontslagen dienen te worden?
Zie antwoord vraag 4.
Hebben de kinderen die slachtoffer zijn van deze vormen van fysieke bestraffing voldoende vrijheid en mogelijkheden om te kiezen voor een andere school?
Ja. Nederlandse kinderen en hun ouders hebben keuzevrijheid wanneer het gaat om het kiezen van een reguliere onderwijsinstelling. De incidenten in Tilburg deden zich echter voor binnen de sociale leefomgeving van kinderen. Ook hier geldt keuzevrijheid om deze zelf, naar eigen inzicht en overtuiging, in te richten. Ouders zijn hierbij primair verantwoordelijk voor de veiligheid van hun kind.
Een Chinees veiligheidssysteem in Tibet |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «China creëert «orwelliaans» veiligheidssysteem in Tibet» en het daaraan verwante artikel «China: Alarming New Surveillance, Security in Tibet»?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat China sinds januari 2012 een veiligheidssysteem (GRID) in de Tibetaanse Autonome Regio heeft geïmplementeerd, volgens Chinese bronnen als een manier om de toegang van de burgers tot basisvoorzieningen te vergroten, maar de facto een controlemechanisme om «kritische» groepen Tibetanen scherper in de gaten te houden?
Het systeem van «rastering» wordt door heel China toegepast. Het houdt in dat stedelijke gemeenschappen in kleine eenheden worden opgedeeld, en dat binnen elke eenheid informatie wordt verzameld die in een database wordt opgeslagen. De bedoeling is dat stadsbesturen publieke diensten en middelen zo gerichter kunnen inzetten. Zowel binnen als buiten China worden zorgen geuit dat het systeem de mogelijkheid biedt om inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van burgers.
Wat is uw mening over het extra monitoren van het dagelijkse leven van Tibetanen, het plaatsen van 676 permanente politieposten alsmede patrouillering en onwettige huiszoekingen door zogenaamde «Red Armband Patrols»?
Nederland maakt zich zorgen over de inperking van vrijheden van Tibetaanse burgers en heeft recentelijk, mede in EU-verband en VN verband, diverse malen de Chinese regering opgeroepen zowel de burger- en politieke rechten als de economische, sociale en culturele rechten van de Tibetaanse bevolking te respecteren. Daarnaast dringt Nederland, mede in EU verband, bij de Chinese regering aan op het adresseren van de diepgewortelde oorzaken van onvrede en frustraties van de Tibetanen. Verder spoort Nederland, mede in EU verband, beide partijen aan op een hervatting van de dialoog tussen de vertegenwoordigers van de Tibetaanse bevolking en de Chinese autoriteiten.
Hoe zijn volgens u de recente ontwikkelingen in Tibet en de algehele jarenlange onderdrukking van het Tibetaanse volk verenigbaar met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM), zoals ook onderschreven door China in 1948?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw mening over het feit dat China het uit de UVRM voortvloeiende Internationaal Verdrag inzake Burger en Politieke Rechten wel getekend heeft, maar nog altijd niet geratificeerd?
Sinds de ondertekening van China van het BuPo-verdrag in 1998, dringen Nederland en de EU aan op spoedige ratificatie van het BuPo-verdrag. De bilaterale mensenrechtenconsultaties en de EU-China mensenrechtendialoog zijn hier mede op gericht. Tegelijkertijd moedigen Nederland en de EU China aan institutionele en juridische hervormingen door te voeren die de weg voor ratificatie effenen. Waar mogelijk wordt concrete ondersteuning geboden in de vorm van samenwerking en projecten. Ratificatie moet leiden tot betere bescherming van de burger- en politieke rechten van alle Chinese burgers, inclusief de Tibetaanse bevolking.
Wat gebeurt er concreet op bilateraal niveau en binnen EU-verband om China te bewegen tot ratificatie van dit verdrag en hoe zou dit kunnen bijdragen aan een oplossing voor het Chinese conflict met Tibet?
Zie antwoord vraag 5.
Is er al een politiek dialoog geagendeerd met de nieuwe Chinese autoriteiten? Zo ja, bent u van plan deze kwestie te bespreken? Wat is uw huidige inschatting van de te varen koers van het nieuwe Chinese regime in de kwestie Tibet?
Het nieuwe leiderschap heeft nog geen ingrijpende beleidswijzigingen ten aanzien van Tibet geformuleerd. Zolang geen verbeteringen in de situatie zich voordoen, zal Nederland, mede in EU-verband zich blijven inzetten om de situatie van Tibetanen regelmatig onder de aandacht van de Chinese autoriteiten te brengen, zowel tijdens de EU-China mensenrechtendialoog als in verklaringen en demarches. De mensenrechtenambassadeur heeft in december 2012 een bezoek gebracht aan de Tibetaanse wijk in Chengdu en met de Tibetaanse gemeenschap gesproken. Zijn verzoek om Tibet of de Tibetaanse gebieden in de provincie Sichuan te bezoeken werd door de Chinese autoriteiten niet gehonoreerd. Het mensenrechtenfonds zal Tibetaanse projecten blijven ondersteunen.
Bent u bereid om in EU-verband een steviger geluid te laten horen richting China met betrekking tot de onderdrukking van Tibetanen en de inperking van hun vrijheden en het GRID veiligheidssysteem hoge prioriteit te geven op de agenda van de EU-China Mensenrechtendialoog? Indien neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zult u dat doen?
Zie antwoord vraag 7.
Het optreden van een imam in de aula van een middelbare school in Vlissingen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «School wist niets van haatimam»?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze de komst en de toespraak van deze omstreden imam in de aula van een middelbare school tot stand zijn gebracht en zijn georganiseerd?
Het is aan het Scheldemond College te bepalen aan wie schoolruimte wordt verhuurd.
Navraag bij de school leert dat de school niet wist dat de imam Khalid Yasin een lezing zou houden op 16 maart.
De werkgroep Isra heeft bij de school een verzoek ingediend om een ruimte te huren. Bij deze verhuur is de inhoud van het evenement niet getoetst. Het hoofd bedrijfsvoering vraagt bij een verzoek om het gebouw te huren om het tijdstip, het aantal personen, de (personele) benodigdheden en beoordeelt of er een risico is voor het gebouw.
Hoe kan het dat deze openbare middelbare school in Vlissingen geen weet had van de komst van deze imam naar het schoolgebouw? Heeft u indicaties dat de organisator van zijn komst, de lokale werkgroep «Isra», geen volledige openheid aan de school heeft verschaft over de aard en inhoud van de bijeenkomst in de aula van de school? Deelt u de mening dat de school daardoor ernstig in verlegenheid is gebracht?
De school verhuurt regelmatig ruimte voor evenementen waarbij de school de inhoud van het evenement niet toetst. De verhuur van het schoolgebouw heeft als doel om onder meer extra inkomen te genereren.
De werkgroep Isra heeft de komst van de heer Yasin niet specifiek gemeld. Het Scheldemond College stelt dat, als zij dit eerder hadden geweten, de verhuur niet was doorgegaan. De school wil elke schijn voorkomen dat de school geassocieerd kan worden met omstreden uitlatingen van de heer Yasin over homo’s en joden. De school stelt dat zij, naar aanleiding van dit voorval, in de toekomst verzoeken van verhuur ook inhoudelijk gaat beoordelen.
Wat waren de beweegredenen voor de werkgroep Isra om deze omstreden imam uit te nodigen? Deelt die werkgroep de denkbeelden van deze imam? Wie waren de genodigden van de bijeenkomst?
Navraag bij de Stichting Droom, de koepelorganisatie van de werkgroep Isra, leert dat de werkgroep de heer Yasin had uitgenodigd, omdat hij met liberale standpunten een aansprekende figuur zou zijn. In Vlissingen zijn problemen met jongeren met een Marokkaans-Nederlandse achtergrond, en de werkgroep Isra was op zoek naar iemand die deze jongeren op een positieve wijze aanspreekt. De lezing, op 16 maart door de heer Yasin uitgesproken, is door de werkgroep Isra als positief ervaren, en biedt hun aanknopingspunten om met de jongeren aan de slag te gaan om hun leven een andere en positieve wending te geven.
Er waren geen specifieke genodigden. Het was een openbare bijeenkomst waar iedereen naar toe kon. Via de (sociale) media is deze bijeenkomst aangekondigd. In Nederland is de vrijheid van meningsuiting wettelijk vastgelegd. Mensen zijn vrij hun opvattingen en standpunten te verkondigen binnen de grenzen van de wet.
Deelt u de algemene mening dat in het geval van dit soort mogelijk controversiële bijeenkomsten maximale openheid moet worden betracht, zeker als daar publieke gebouwen als een school voor worden gebruikt?
De school is verantwoordelijk voor het gebruik en de verhuur van het schoolgebouw. De school stelt dat zij, naar aanleiding van dit voorval, in de toekomst verzoeken van verhuur ook inhoudelijk zal beoordelen.
Heeft u de beschikking over de inhoudelijke samenvatting van de toespraak van de imam in de aula van de school? Zo ja, kunt u die verstrekken?
Nee; deze toespraak is wel integraal audiovisueel te bekijken op Youtube: http://www.youtube.com/watch?v=FWrLelr5_OY
De situatie bij het Slotervaartziekenhuis |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Onder welke voorwaarden heeft u in 2006 besloten dat Meromi Holding BV de eigenaar werd van het toen in nood verkerende Slotervaartziekenhuis? Kunt u een overzicht geven van de contacten, overleggen, toezeggingen en afspraken waar uw ambtenaren en uw ambtsvoorganger bij betrokken waren? Zo nee, waarom niet?1
Aan de overname is een door het College Sanering Zorginstellingen (CSZ) begeleide openbare en transparante biedingprocedure voorafgegaan. De toenmalige Minister van VWS heeft het CSZ verzocht de objectiviteit en de transparantie van het verkoopproces te waarborgen zodat andere bieders gelijke kansen hebben. Rondom dit proces is verschillende malen contact geweest tussen het ministerie van VWS en het Slotervaartziekenhuis. De toenmalige Minister en ambtenaren van VWS hebben met name verschillende malen tegenover het bestuur en de advocaten van het Slotervaartziekenhuis benadrukt dat het Slotervaartziekenhuis aan de WTZi moet voldoen. Een overzicht van relevante contacten geef ik hieronder.
Op 19 juli en 5 september 2006 informeerden ambtenaren het Slotervaartziekenhuis namens de toenmalig Minister van VWS dat het ziekenhuis gebonden is aan de regels van de WTZi en dat een eventuele toekomstige vervreemding van onroerend goed is onderworpen aan goedkeuring door het CSZ. De transactie waarvoor werd gekozen zorgde er immers voor dat het verschil tussen de overeengekomen prijs en de waardering van de totale schuldpositie door Meromi betaald werd en aan het eigen vermogen van het ziekenhuis werd toegevoegd. Het Slotervaartziekenhuis bleef onderworpen aan het regiem van de WTZi, met onder andere de winstklem. Dit werd ook besproken met CSZ. Op 13 september 2006 informeerde het Slotervaartziekenhuis de toenmalige Minister van VWS over de voorgenomen verkoop van het ziekenhuis aan Meromi. Op 18 september 2006 informeerde de toenmalige minister daarover de Tweede Kamer. Andere potentiële kopers zijn dan afgevallen, onder andere omdat zij in tegenstelling tot Meromi niet bereid waren een overbruggingskrediet te verstrekken om het voortsbestaan van het ziekenhuis op heel korte termijn te garanderen. In oktober 2006 informeerde het Slotervaartziekenhuis de toenmalige Minister van VWS over een bestuurswisseling. In dezelfde maand heeft de toenmalige Minister van VWS schriftelijk aangegeven inzicht te willen hebben in het interne toezicht en bestuur van Slotervaart. Slotervaart werd in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat de governance zodanig was geregeld dat aan de WTZi werd voldaan en dat er geen winst werd uitgekeerd. Slotervaartziekenhuis heeft het ministerie van VWS daarop in december geïnformeerd over de wijze waarop het ziekenhuis aan de WTZi voldeed bij de omzetting van de stichting in besloten vennootschap (bv). Daarbij werden ook de statuten van het Slotervaartziekenhuis overlegd.
Ook hebben vertegenwoordigers van het ministerie van VWS en van het CSZ mondeling en schriftelijk antwoord gegeven op vragen die vertegenwoordigers van het Slotervaartziekenhuis gesteld hebben. Die vragen betroffen met name de wijziging van de toelating, de rol van het CSZ en de bereidheid van de toenmalige Minister om toegang tot het CSZ te bieden. De toenmalige Minister van VWS heeft de advocaten van het Slotervaartziekenhuis gevraagd deze antwoorden ter beschikking te stellen aan potentiële overnamekandidaten.
Aan het einde van de biedingprocedure heeft het CSZ geconstateerd, mede na advies over de waarde van het Slotervaatziekenhuis van externe experts en contra-experts, dat aan de voorwaarden van een transparant verkoopproces is voldaan. In een brief van 27 januari 2007 aan de Tweede Kamer schreef de toenmalige Minister op basis van het oordeel van het CSZ dat «Meromi tegen tenminste een marktconforme waarde de zeggenschap heeft verkregen.» Ook constateerde de toenmalige Minister op dat moment dat «de bv voldoet aan alle voorwaarden die gelden voor een toelating op grond van de WTZi« voldeed.
Daarna is het ministerie van VWS nog geïnformeerd over een statutenwijziging in 2008. Deze statutenwijziging betrof een aantal wijzigingen met betrekking tot de informatieuitwisseling tussen raad van bestuur en raad van toezicht. Over de meest recente wijziging is het ministerie van VWS niet geïnformeerd. Het ziekenhuis was hiertoe op basis van de WTZi of op basis van de eigen statuten ook niet verplicht.
Klopt het dat u toestemming hebt gegeven om van het Slotervaartziekenhuis een besloten vennootschap te maken onder voorwaarde dat er goedgekeurde statuten zouden komen? Kunt u aangeven wat die voorwaarden waren?
Voor een omzetting van de rechtsvorm van een zorgaanbieder is en was geen toestemming nodig. De toenmalige Minister van VWS heeft destijds benadrukt dat het Slotervaart ingeval het zou worden omgevormd tot een bv de WTZi toelating uitsluitend zou krijgen, indien het zou voldoen aan de wettelijke vereisten. Deze vereisten zijn onder andere het verbod op winstuitkering en de aanwezigheid van een onafhankelijk toezichthoudend orgaan. De toenmalige Minister constateerde op dat moment dat «de bv voldoet aan alle voorwaarden die gelden voor een toelating op grond van de WTZi« voldeed.
Is het waar dat de overnamesom van 1 euro hoger was geweest als de nieuwe eigenaar (Meromi Holding BV) van plan was geweest om het vastgoed apart te zetten van de ziekenhuisactiviteiten? Hoe hoog was de prijs van het ziekenhuis dan geweest?
De toenmalige Minister van VWS heeft geconstateerd op basis van adviezen van het CSZ en haar externe adviseurs, dat de prijs die betaald is op dat moment een marktconforme waarde was voor de overeengekomen transactie. Ik weet niet hoe hoog de prijs toen geweest zou zijn, als er een andere transactie had plaatsgevonden en of dat hoger zou zijn dan de transactie die toen is voltrokken.
Bent u bereid om alle bemoeienis (aanvragen, correspondentie, adviezen etc.) die het College Sanering Zorginstellingen (CSZ) heeft gehad met het Slotervaartziekenhuis omtrent het vastgoed naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Het CSZ geeft wel inzicht in de uitkomst van verkoopprocessen, maar niet over de inhoud van het proces. Ik kan mij dit voorstellen omdat dergelijke bedrijfsvertrouwelijke informatie raakt aan de economische belangen van betrokkenen. Het CSZ heeft geconstateerd dat het bedrag in het bod op het Slotervaartziekenhuis marktconform was en heeft vastgesteld dat dit bod tot stand gekomen is in een open en transparant biedingsproces. Ik heb het CSZ gevraagd u deze aanvragen, correspondentie en adviezen toe te sturen, maar gezien de gevoeligheid van de informatie zal daar een speciale procedure voor gebruikt moeten worden.
Hoeveel publiek geld zit er in het Slotervaartziekenhuis?
Het Slotervaaartziekenhuis is in 1997 geprivatiseerd en in 2006 in een bv ondergebracht. Bij de overgang naar een bv is een marktconforme prijs betaald voor het geheel van het Slotervaartziekenhuis. Er is derhalve geen sprake van dat er publiek geld in het Slotervaartziekenhuis zit na die transactie, met uitzondering van eventueel later verkregen subsidies. De kopers van het Slotervaartziekenhuis hebben dan immers afgerekend en alle schulden overgenomen en zich er aan gecommitteerd na die transactie de wettelijke winstklem in acht te nemen. Het vastgoed mag ook daarna uitsluitend buiten de zorg verkocht worden na toestemming van het CSZ. Dat volgt uit de WTZi.
Ik heb niet kunnen vaststellen dat er na 2006 omvangrijke subsidies zouden zijn verstrekt. Dat laat onverlet dat het Slotervaartziekenhuis een lening heeft bij de Gemeente Amsterdam.
Klopt het dat er nieuwe aandeelhouders zijn ontstaan doordat Meromi Holding BV een deel van haar uitstaande schuld heeft verkocht aan derden? Hoeveel procent is er verkocht en aan wie?
Ik heb begrepen dat aandelen gekocht zouden zijn door een van de kapitaalverschaffers. Daardoor zou de uitstaande schuld verminderd zijn. Ik heb niet kunnen vaststellen hoeveel procent verkocht is. Op het moment is het geen openbare informatie wie de aandeelhouders van een bv zijn, tenzij er slechts één aandeelhouder is. In januari heeft het kabinet aangekondigd dat zij een wetsvoorstel voorbereidt om hier verandering in te brengen.2
Erkent u dat er een nieuwe situatie is ontstaan met meerdere aandeelhouders van het ziekenhuis waarmee de continuïteit van het ziekenhuis in het geding kan komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb begrepen dat het Slotervaartziekenhuis al meerdere aandeelhouders had voor 14 maart jl. In die zin is de situatie dan ook niet gewijzigd. Het hebben van een aantal aandeelhouders of privaatkapitaalverschaffers betekent niet dat de continuïteit van het ziekenhuis sneller in het geding komt. Het hebben van verschillende aandeelhouders kan juist ook zorgen voor stabiliteit in de financiering en een stabiel eigen vermogen.
Wat gaat u doen met deze nieuwe situatie? Gaat u toekijken hoe aandeelhouders het ziekenhuis mogelijk gaan opknippen in rendabele onderdelen met als doel onrendabele onderdelen af te stoten of failliet te laten gaan? Wat is hiervan het gevolg voor het ziekenhuis?
Ik vind het belangrijk dat er wordt toegezien op de randvoorwaarden. Dat betekent dat ik vind dat de kwaliteit en veiligheid in ziekenhuizen op orde moet zijn, dat de governance op orde moet zijn en dat cruciale zorg wordt doorgeleverd. De IGZ doet een onderzoek naar de vraag of aan de eisen van de WTZi is voldaan. Of aandeelhouders het ziekenhuis gaan opknippen is, voor zover mij bekend, op dit moment niet aan de orde.
Wat gebeurt er als de aandeelhouders hun geld terugtrekken uit het ziekenhuis? Welke garantie geeft u voor het voortbestaan van het ziekenhuis?
Aandeelhouders kunnen als zodanig niet hun geld terugtrekken uit een zorgaanbieder. Zij houden aandelen waarvoor zij aan de zorgaanbieder hebben betaald. Die aandelen kunnen zij eventueel verkopen aan andere aandeelhouders. Voor zo ver mij bekend worden op dit moment ook geen leningen die het Slotervaartziekenhuis heeft uitstaan opgeëist door de kapitaalverschaffers. Ik geef geen garantie voor het voorbestaan van individuele zorgaanbieders. Ik vind het ook veel meer van belang dat er garanties zijn voor de bereikbaarheid en toegankelijkheid van cruciale zorg. Dat wordt geregeld via de zorgplicht. Zorgverzekeraars zijn in eerste instantie aangewezen om de noodzakelijke zorg voor hun verzekerden in te kopen en te organiseren.
Erkent u dat er grote schade zal optreden in de werkgelegenheid in Amsterdam en de toegankelijkheid van de zorg, wanneer de aandeelhouders het ziekenhuis laten vallen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb op dit moment geen aanwijzingen dat er als gevolg van het opeisen van leningen acute financiële problemen ontstaan bij het Slotervaartziekenhuis. Ten aanzien van de continuïteit van cruciale zorg heb ik in de brief «Waarborgen voor continuïteit van zorg» van april 2011 uiteengezet hoe de overheid zal handelen met betrekking tot de continuïteit.
Hoe verhoudt de huidige situatie zich tot het wetsvoorstel om winstuitkeringen (Kamerstukken 33 168) toe te staan? Wordt met dat wetsvoorstel de aandeelhoudersconstructie voor ziekenhuizen de nieuwe norm?
Momenteel is winstuitkering voor aanbieders van medisch specialistische zorg verboden, ongeacht de rechtsvorm van de zorgaanbieder. De meeste ziekenhuizen hebben de vorm van een stichting, waarvoor winstuitkering te allen tijde is uitgesloten. Als een aanbieder van medisch specialistische zorg de rechtsvorm van een bv of die van een andere kapitaalvennootschap aanneemt, moet die rechtspersoon dus laten zien dat er geen winst wordt uitgekeerd, bijvoorbeeld door dat in de statuten te regelen.
Algemene ziekenhuizen, categorale ziekenhuizen en Zelfstandige Behandel Centra mogen na inwerkingtreding van de wet voorwaarden aan winstuitkering voor aanbieders van medisch specialistische zorg – onder specifieke voorwaarden – winst gaan uitkeren. Dat kan zich echter pas voordoen als er sprake is van een kapitaalvennootschap zoals een bv of nv of van een coöperatie. Zoals in de toelichting van het wetsvoorstel is gemotiveerd is het niet waarschijnlijk dat dit de norm wordt. De verwachting is dat ongeveer 10 tot 15% van de aanbieders van medisch specialistische zorg in de komende jaren winst zal willen gaan uitkeren om op die manier kapitaal aan te trekken.
Op basis van het wetsvoorstel is aan winstuitkering een aantal voorwaarden verbonden. Winst mag worden uitgekeerd na een positieve beoordeling van vooraf gestelde minimumkwaliteitseisen door de IGZ. Winst mag worden uitgekeerd na een positieve beoordeling van de financiële reserves, volgens de geldende vennootschapsrechtelijke eisen. Winstuitkering mag nooit leiden tot continuïteitsproblemen in de liquiditeit, rentabiliteit en solvabiliteit. Winst mag pas worden uitgekeerd na het verstrijken van drie jaar na het moment van investeren, de zogenaamde «driejaarstermijn». In de nota van wijziging is aanvullend opgenomen dat winst niet mag worden uitgekeerd als het eigen vermogen uitgedrukt als percentage van het balanstotaal niet ten minste 20% is. Niet gerealiseerde winsten (boekwinsten als gevolg van herwaardering) mogen niet worden meegeteld. Deze «solvabiliteitseis» moet berekend worden voor de geconsolideerde groep. Zo kunnen schulden niet verstopt worden in een aparte bv. Op de berekening zijn de regels voor de jaarverslaglegging uit BW en WTZi van toepassing. Ook is daar geregeld dat winst niet mag worden uitgekeerd indien het resultaat uit normale bedrijfsuitoefening (dus exclusief buitengewone baten) niet tenminste drie achtereenvolgende jaren positief is. Door deze norm kan pas winst worden uitgekeerd indien een zorgaanbieder voor een langere periode structureel gezond is. Voor alle duidelijkheid, momenteel is winstuitkering door ziekenhuizen en ZBC’s verboden.
Is het in het belang van de ziekenhuiszorg in Amsterdam als het Slotervaartziekenhuis zou verdwijnen door een gevecht om de financiën en de macht tussen de private eigenaren? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Met betrekking tot de continuïteit vind ik het belangrijk dat cruciale zorg gegarandeerd is zodat de cruciale zorg voor patiënten toegankelijk blijft. Daartoe hebben zorgverzekeraars een zorgplicht en zal de overheid als ultimum remedium garant staan voor de levering van cruciale zorg. Op dit moment heb ik geen signalen dat de continuïteit van cruciale zorg in het geding is. Bovendien heb ik op dit moment geen aanwijzingen dat het Slotervaartziekenhuis op het punt staat te verdwijnen. Huisartsen moeten er op kunnen vertrouwen dat de geleverde zorg van een zorgaanbieder waarnaar zij doorverwijzen voldoet aan de gestelde kwaliteits- en veiligheidseisen. Daar ziet de IGZ op toe.
Wat is het oordeel van de patiënten over de ontstane situatie? Zijn zij blij als het ziekenhuis zou verdwijnen?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is het oordeel van de huisartsen over de ontstane situatie? Wat is hun oordeel over het functioneren en het bestaansrecht van het ziekenhuis?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u gelukkig met de afloop van het «avontuur» met private financiers als het ziekenhuis verdwijnt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is uw oordeel over de relaties tussen toezichthouders, eigenaren en directie in de zakelijke en privésfeer zoals gemeld in de nieuwsbladen Parool en NRC?2 3
In 2010 is een (vernieuwde)Zorgbrede Governancecode door de Brancheorganisaties Zorg (BOZ) uitgebracht. 6 7 Het zijn de raad van bestuur en de raad van toezicht/commissarissen die verantwoordelijk zijn voor de governancestructuur en de naleving van de code (art. 2.1.3). Het is niet aan mij om een oordeel te geven of wel of niet aan de code is voldaan. De zorginstelling dient in zijn jaarverslag aan te geven welke van toepassing zijnde openbaar gemaakte normen zij hanteert voor goed bestuur en het afleggen van openbare verantwoording over haar beleid en activiteiten. Hierbij dient de Zorgbrede Governancecode als uitgangspunt te worden gehanteerd. Op basis van het principe van «pas toe of leg uit» wordt in ieder geval aangegeven van welke normen uit de Zorgbrede Governancecode is afgeweken en waarom. Dit dient expliciet in de verslaggeving te worden opgenomen.8
Los van deze Zorgbrede Governancecode, ben ik van mening dat het toezichthoudend orgaan zodanig moet zijn samengesteld dat de leden ten opzichte van elkaar, de dagelijkse en algemene leiding van de instelling en welk deelbelang dan ook onafhankelijk en kritisch kunnen opereren. De WTZi verplicht deze onafhankelijkheid ook. Het is de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis om de governance zo te organiseren dat dit het geval is. De IGZ is belast met het toezicht op de WTZi. Uit onduidelijkheden in de governance kunnen immers risico’s met betrekking tot de kwaliteit en veiligheid voortvloeien. De IGZ houdt de ontwikkelingen met betrekking tot veiligheid en kwaliteit dan ook nauwlettend in de gaten. Als eerste stap heeft de IGZ op 19 maart jl. een inspectiebezoek aan het Slotervaartziekenhuis afgelegd. Tijdens dat bezoek is gesproken over de positie en de rol van de raad van bestuur in het licht van de ontwikkelingen bij het ziekenhuis. De inspectie heeft tijdens het bezoek geen signalen ontvangen dat de kwaliteit van zorg, de patiëntveiligheid en/of de continuïteit op dat moment anders was dan voor de statutenwijziging van 14 maart jl. De IGZ doet nu onderzoek naar mogelijke overtredingen op de WTZi.
Het is niet aan mij om een uitspraak te doen over de vraag of een zorgaanbieder voldoet aan de Zorgbrede Governancecode. Indien de IGZ echter een overtreding van de WTZi constateert dan zal worden opgetreden. Ik acht het niet opportuun om hier hangende het onderzoek van de IGZ uitspraken over te doen.
In hoeverre wordt de Zorgbrede Governancecode door het Slotervaartziekenhuis geschonden?
Zie antwoord vraag 16.
Is hier sprake van c.q. de schijn van belangenverstrengeling tussen de directie, eigenaren en de toezichthouders c.q. Raad van Commissarissen?4
Zie antwoord vraag 16.
Is het waar dat een zus van directielid B. samenwoont met de heer M., die lid is van de Raad van Commissarissen? Hoe beoordeelt u dit gegeven in het kader van de Governancecode?
Zie antwoord vraag 16.
Hoe beoordeelt u de relatie tussen de voorzitter van de Raad van Commissarissen de heer D. en het lid de heer Z. en de (mede)eigenaren van het Slotervaartziekenhuis, de familie S., die zakelijke banden met elkaar hebben gehad of nog hebben? Is een dergelijke (schijn van) belangenverstrengeling in strijd met de Governancecode?
Zie antwoord vraag 16.
In hoeverre zijn de huidige eigendoms- en toezichtsverhoudingen in strijd met afspraken die u in 2006 heeft gemaakt?
De betrokkenheid van de toenmalige Minister van VWS betrof, zoals hierboven aangegeven, het biedingsproces ten tijde van de overgang naar een bv. Vertegenwoordigers van het ministerie van VWS hebben er destijds immers op gewezen dat aan de wettelijke vereisten uit de WTZi moest worden voldaan. Deze vereisten bevonden zich met name op het terrein van de eigendomsverhoudingen (verbod op winstuitkering) en governance (onafhankelijkheid van de raad van toezicht). Of het Slotervaartziekenhuis nog voldoet aan de WTZi is, zoals ik hierboven ook opmerkte, onderworpen aan een onderzoek van de IGZ. Ik acht het niet opportuun om hier hangende het onderzoek van de IGZ uitspraken over te doen.
Wie van de toezichthouders c.q. Raad van Commissarissen is verantwoordelijk voor de kwaliteit en veiligheid van het ziekenhuis? Welk lid heeft relevante kennis en ervaring in de zorg zoals de Governancecode bepleit? Hoe is het toezicht op dit terrein geborgd door het Slotervaartziekenhuis?
Het is niet aan mij om een uitspraak te doen over de vraag of een zorgaanbieder voldoet aan de Zorgbrede Governancecode. Indien er echter sprake is van een overtreding van de WTZi dan zal de IGZ op treden. Ik acht het niet opportuun om hier hangende het onderzoek van de IGZ uitspraken over te doen.
Hebben de leden van de Raad van Commissarissen ook andere commissariaten? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven en past dit binnen de aangenomen wet om het aantal commissariaten bij instellingen voor de publieke sector zoals de zorg te beperken?
De wet bestuur en toezicht regelt over de gevolgen van het hebben van meer dan 5 commissariaten en toezichtfuncties het volgende.9 Een besluit tot benoeming van een persoon tot lid van de raad van toezicht leidt er toe dat de benoeming van de betrokkene hierdoor automatisch ongeldig wordt als de betrokkene het wettelijk toegestane aantal commissariaten en toezichthouderschappen overschrijdt. Voor de overgangssituatie is geregeld dat de beperking van het aantal commissariaten en toezichthoudende functies niet van toepassing is op benoemingen die voor de inwerkingtreding van de wet hebben plaats gevonden, maar wel bij een eventuele herbenoeming in die functie.
Indien de IGZ een overtreding van de WTZi constateert dan zal worden opgetreden. Ik acht het niet opportuun om hier hangende het onderzoek van de IGZ uitspraken over te doen
Is het waar dat de ING-bank haar handen heeft afgetrokken van het Slotervaartziekenhuis en dat acute liquiditeitsproblemen dreigen? Wat betekent dit voor de betaling van de salarissen van het personeel in de directe toekomst?
Welke rol ziet u weggelegd voor de dominante zorgverzekeraar Achmea?
Welke consequenties verbindt u aan de huidige ontwikkelingen? Hoe borgt u de kwaliteit en continuïteit van het Slotervaartziekenhuis?
Ik vind het belangrijk dat we strikt toezien op de randvoorwaarden met name op het vlak van kwaliteit en veiligheid en daarmee verbonden governance. Naarmate zorgaanbieders meer eigen verantwoordelijkheid krijgen om zich zo te organiseren dat zij de patiënt in hun ogen optimaal kunnen bedienen, wordt toezicht op de randvoorwaarden belangrijker. De IGZ doet dan ook onderzoek en om in te kunnen grijpen indien dat nodig blijkt. Met betrekking tot de continuïteit vind ik het belangrijk dat cruciale zorg geleverd blijft zodat cruciale zorg voor de patiënten toegankelijk blijft. Ik heb op dit moment geen signalen dat de continuïteit daarvan in het geding is.
Het bericht dat tienduizenden mensen hun zorg verliezen als gevolg van de 10-uursgrens voor het persoonsgebonden budget |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van Per Saldo naar de gevolgen van de 10-uursgrens voor mensen met een persoonsgebonden budget (pgb) voor begeleiding?
Ik ben bekend met de eerste resultaten van een meldactie van Per Saldo. Ook volgens Per Saldo gaat het niet om een onderzoek.
Bent u ook geschrokken van de uitkomst dat 42.000 huidige budgethouders in 2014 hun hulp zullen verliezen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de pgb-afspraken uit het Begrotingsakkoord 2013 was bekend dat op 1 januari 2014 ruim 40.000 mensen met een pgb op basis van een AWBZ-indicatie van minder dan 10 uur voor alleen begeleiding hun pgb zullen kwijtraken. Ze behouden nog steeds hun recht op AWBZ-zorg en kunnen een beroep doen op zorg in natura.
Is u bekend of de nu al geldende 10-uursgrens voor nieuwe pgb-houders heeft geleid tot schrijnende situaties? Op welke wijze wordt hierop toegezien?
Uw Kamer heeft verzocht om uiterlijk medio april te worden geïnformeerd over de effecten van de 10-uursgrens voor nieuwe cliënten. Ik wil u graag naar deze brief verwijzen.
Vindt u het financieel doelmatig dat zorgorganisaties als oplossing zorgverleners in onderaannemerschap aantrekken of hen een dienstverband aanbieden, hetgeen veel duurder is dan het regelen met een pgb?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de stelling dat 84% van de deelnemers aan het onderzoek heeft aangegeven geen passende zorg te kunnen vinden bij zorg in natura en dat zelfs 50% al nul op het rekest heeft gekregen bij verschillende zorgorganisaties?
Ik vind het niet passend en effectief te reageren op een nog lopende meldactie die niet representatief is en waar bovendien zorgkantoren niet naar hun oordeel is gevraagd. Ik heb met Per Saldo afgesproken dat na afronding van de meldactie de resultaten gezamenlijk zullen worden besproken. Uw Kamer ontvangt alsdan mijn reactie op deze meldactie.
Wat is uw reactie op de constatering dat het voor zorginstellingen in veel gevallen lastig is om altijd dezelfde begeleider te bieden, terwijl dit voor een groot deel van deze groep wel belangrijk is?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de stelling dat de betreffende groep vaak geen zorg per dagdeel afneemt maar per uur en dat veel instellingen alleen met dagdelen werken?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u nog steeds van mening dat de zorg in natura voor deze groep mensen passende zorg kan leveren?
Zie antwoord vraag 5.
Gaan de zorgkantoren extra begeleiding inkopen om de huidige budgethouders onder de 10 uur begeleiding vanaf 2014 te kunnen laten overstappen op zorg in natura?
De zorgkantoren hebben vanuit hun zorgplicht de verantwoordelijkheid om (ook) voor deze groep passende zorg in te kopen. Hiervoor zijn vanuit de pgb-maatregelen extra middelen ter beschikking gesteld.
Wat is uw reactie op de stelling dat de zorg die nu moet worden ingekocht in een instelling een stuk duurder is dan de zorg die met een pgb wordt georganiseerd?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de stelling dat deze maatregel kan leiden tot overbelasting en burnout bij mantelzorgers en dat dit zal leiden tot grotere aanvragen van zorg?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u nog steeds van mening dat de 10-uursgrens een besparing van zorgkosten betekent en dat deze noodzakelijk is om de kosten van deze zorg zo laag mogelijk te houden?
Deze eerste resultaten van deze meldactie geven mij nog geen aanleiding om dit standpunt te herzien.
Deelt u de mening dat wanneer mensen een indicatie hebben voor AWBZ-zorg en zorg in natura instellingen deze niet kunnen leveren, er een passende oplossing voor deze mensen gevonden moet worden?
Ja, cliënten met een AWBZ-indicatie hebben recht op passende zorg.
Bent u bereid te kijken naar mogelijkheden om – wanneer u de 10-uursgrens wilt handhaven – alsnog de mogelijkheid voor een pgb te bieden, wanneer deze zorg aantoonbaar niet via zorg in natura te krijgen is?
Het zorgkantoor is en blijft verantwoordelijk om de cliënt passende zorg aan te bieden. Mocht blijken dat zij deze passende zorg niet beschikbaar hebben, dan zal ik hen aanspreken op deze verantwoordelijkheid. Het is aan de zorgkantoren alsnog hieraan te voldoen door bijvoorbeeld aanvullende afspraken te maken.
Deelt u de mening dat, zeker nu blijkt dat de zorg in natura duurder is en het gebrek aan passende zorg in natura zal leiden tot een duurdere zorgvraag, de 10-uursgrens niet langer houdbaar is?
Deze mening deel ik niet op basis van deze lopende meldactie.
Het bericht dat de Amerikaanse autoriteiten onderzoek doen naar de mogelijke corruptie bij Microsoft |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Onderzoek corruptie bij Microsoft»1, waarin wordt belicht dat de Amerikaanse autoriteiten onderzoek doen naar mogelijke corruptie bij Microsoft?
Het is een goede zaak dat de Amerikaanse autoriteiten een vermoeden van fraude onderzoeken.
Sluit u uit dat Microsoft ook in Nederland overheidsfunctionarissen heeft omgekocht of benaderd om software-contracten binnen te slepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Van omkoping is mij niets bekend. Overigens is contact tussen overheidsfunctionarissen en bedrijven een normale zaak.
Heeft u reeds contact gehad met buitenlandse collega-ministers en/of de Amerikaanse overheid om informatie in te winnen over dit mogelijke corruptieschandaal?
Nee. Lopende het Amerikaanse onderzoek is er geen aanleiding om informatie in te winnen.
Kunt u aangeven welke invloed Microsoft heeft gespeeld bij Nederland Open In Verbinding (NOiV)? Is er contact geweest en zo ja, welk?
Het programmabureau NOiV heeft contact gehad met zeer veel bedrijven over het NOiV-beleid, waaronder ook Microsoft. In overleg met leveranciers is het Leveranciers Manifest Open Standaarden opgesteld. Dit is door bijna 40 leveranciers ondertekent, Microsoft behoort daar niet toe.
Het bericht dat het Integraal Kankercentum Zuid de ex-directeur 160.000 euro moet betalen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat het Integraal Kankercentum Zuid (IKZ) de ex-directeur 160.000 euro moet betalen, geld wat opgebracht is door de Nederlandse belasting- of premiebetaler? 1)
De kantonrechter heeft bepaald dat de voormalig directeur van het IKZ een ontslagvergoeding ontvangt van € 160.000. Ik heb hier formeel geen positie in.
Wat is uw oordeel over het gedwongen vertrek van de directeur van het IKZ? Bent u van mening dat het ontslag van de directeur van het IKZ terecht is? Betreurt u niet dat u niet heeft ingegrepen op 20 december jl. om dit ontslag te voorkomen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is in het algemeen gesproken triest voor de betrokkenen als een dienstbetrekking op een dergelijke manier eindigt. Dat gezegd hebbend, heb ik al meerdere malen te kennen gegeven dat ik niet ga over het ontslaan of aannemen van een directeur.
Deelt u de indruk dat het functioneren van de betreffende directeur helemaal niet ten grondslag lag aan het gedwongen vertrek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de Raad van Toezicht van het IKZ om te beoordelen of de betreffende directeur goed functioneert en hier eventueel consequenties aan te verbinden. Zoals ik al gezegd heb ga ik niet over het ontslag van een directeur.
Wat is uw oordeel over het feit dat door de Raad van Toezicht als reden voor ontslag in eerste instantie wordt aangevoerd dat de directeur de Letter of Intent niet wilde ondertekenen, omdat zij vond dat dit niet in het belang was van het IKZ, waarin zij recent door de kantonrechter in het gelijk is gesteld, en waarbij later bleek dat de handelwijze van de directeur, daarin gesteund door het personeel, juist heeft geleid tot wezenlijke aanpassingen?
Er is voor zover mij bekend geen directe relatie tussen het vertrek van de voormalig directeur en het niet willen ondertekenen van de letter of intent. Er was sprake van een vertrouwensbreuk tussen de directeur en haar Raad van Toezicht. Het klopt wel dat er later, na het vertrek van de voormalig directeur, nog aanpassingen zijn gedaan aan de letter of intent. Vervolgens is de letter of intent door beide partijen ondertekend op 28 februari 2013.
Welke rol heeft uw ministerie gespeeld? Is het waar dat uw ministerie op 27 november 2012 heeft gedreigd de financiering van het IKZ stop te zetten indien de Letter of Intent niet getekend werd? Ziet u hier een verband met het ontslag van de directeur? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk verband?
Ik heb een jaar geleden al aan zowel het IKZ als het IKNL aangegeven dat de subsidie niet meer aan twee organisaties overgemaakt zal worden. Dat betekent niet dat het IKZ geen geld krijgt, het gaat alleen via een andere route. Voor 2013 is nu afgesproken dat beide organisaties het eerste half jaar nog een afzonderlijke subsidie ontvangen, zodat ze beide de tijd krijgen om de fusie op poten te zetten. De tweede helft van het jaar zal de subsidie volledig via het IKNL lopen. Wel heb ik toegezegd dat de verworvenheden van het IKZ en de regionale inbedding behouden moeten blijven. Hier zal bij het toekennen van de subsidie rekening mee gehouden worden.
Bent u van mening dat het vertrek van de directeur van het IKZ voorkomen had kunnen worden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat op die manier 160.000 euro was bespaard dat besteed had kunnen worden aan goede zorg of onderzoek zoals het IKZ dat nu al jaren naar volle tevredenheid doet om deze te borgen c.q. te bewerkstelligen?
Zoals ik al heb aangegeven bij het antwoord op vraag 2 ga ik niet over het ontslaan van een directeur.
Hoe beoordeelt u het handelen van bemiddelaar E. en de voorzitter van de Raad van Toezicht B. van het IKZ in dit conflict? Had een meer deëscalerende opstelling van beiden niet een dergelijke vertrekpremie kunnen voorkomen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De heer Eenhoorn is op verzoek van beide partijen, aangesteld om het fusie proces in goed banen te leiden. Ik ben erkentelijk voor zijn optreden dat heeft geresulteerd in een intentieverklaring tot fusie. De heer Eenhoorn was niet betrokken bij het conflict wat zich afspeelde. Een vertrouwensbreuk tussen de Raad van Toezicht en de voormalig directeur heeft uiteindelijk geleid tot het vertrek van de voormalig directeur. Daar staat de heer Eenhoorn buiten. Ik heb geen opvattingen over het handelen van de Raad van Toezicht in deze, ik ga niet over het aanstellen of ontslaan van directeuren.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het fusietraject? Is er wel zicht op een fusie waar ook het IKZ naar tevredenheid op de haar eigen karakteristieke wijze, dicht op het veld, erg patiëntgericht en met veel maatschappelijke subsidies kan functioneren en belangrijke werkwijzen en netwerken behouden kunnen blijven?
Beide partijen zijn in overleg over het vormgeven van een nieuwe organisatie en de inbedding van de verworvenheden van het IKZ in deze organisatie. Ik verwacht dat beide partijen 1 juli 2013 gefuseerd zijn tot één landelijke organisatie zoals afgesproken is.
Wordt het niet eens tijd dat er hoogwaardige adviseurs van oncologische, epidemiologische, patiëntgeoriënteerde en informatiekundige huize advies uitbrengen over de gewenste onafhankelijke werkwijze voor het realiseren en benutten van de kankerregistratie voor een optimale kwaliteit van zorg, strokend met de uitkomsten en adviezen van het door de EU (Directoraat Research & Innovatie) in het kader van het 7de kaderprogramma gesubsidieerde Eurocourse project waarvan het IKZ de coördinator was? Bent u bereid dit op gang te brengen?
Ik ben het met u eens dat het optimaal benutten van de kankerregistratie van groot belang is. In de intentieverklaring tot fusie worden ook doelen genoemd met betrekking tot een goede inrichting van de kankerregistratie. Ook het KWF heeft mij laten weten dat het belangrijk is dat de nationale kankerregistratie maximaal gebruikt wordt (en zodanig wordt ingericht) voor het verkrijgen van inzicht in de kwaliteit van de oncologische zorg en voor het bevorderen van de kwaliteit van de oncologische zorg.
Het IKNL stelt momenteel een Raad van Advies samen met adviseurs uit het oncologische wetenschappelijke veld die een onafhankelijke rol gaan spelen bij het benutten van de kankerregistratie. Ook het IKZ is bij dit project betrokken.
Het bericht dat ontslagrondes in de zorg in aantocht zijn |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Personeel in zorg nu ook op de keien»?1
Het is positief dat de regio’s deze arbeidsmarktuitdaging scherp op hun netvlies hebben. Als werkgeversverband informeren ze de sector en andere stakeholders (lokale overheden, onderwijs en UWV), zodat er regionale initiatieven ontplooid kunnen worden. Zo kan snel op de arbeidsmarktontwikkelingen worden geanticipeerd door middel van ondersteuning van bijvoorbeeld strategische personeelsplanning en mobiliteit.
Is het geschetste beeld in Noord-Nederland volgens u herkenbaar voor de andere delen van het land? Wilt u uw antwoord toelichten?
In het onderzoeksprogramma «Arbeid in Zorg en Welzijn» dat wij gezamenlijk met sociale partners en Calibris door een extern bureau laten uitvoeren wordt de huidige situatie van de arbeidsmarkt in de zorg zowel landelijk als per regio in kaart gebracht. De meest recente analyses zijn gemaakt voor het regeerakkoord. In welke mate er in de (nabije) toekomst tekorten of overschotten worden verwacht van welke groepen zorgmedewerkers als gevolg van de voorgenomen maatregelen uit het Regeerakkoord is op dit moment nog niet duidelijk. Om die reden is in overleg met sociale partners in de zorg besloten om een ArbeidsmarktEffectRapportage (AER) uit te laten voeren door een extern onderzoeksbureau. De eerste uitkomsten van de deze AER verwachten we voor de zomer te ontvangen. Uiteraard zullen we uw Kamer daarvan op de hoogte stellen.
Hetzelfde onderzoeksprogramma zal de resultaten van deze AER als input gebruiken voor de landelijke prognoses. Deze krijgen daarna een regionale vertaling. Hierin zal een kwantitatieve analyse in worden opgenomen.
Hoe groot is het overschot van personeel dat de komende jaren verwacht wordt in Groningen en Drenthe, uitgesplitst per zorgopleiding en per zorgsector? Bent u bereid dit ook uit te zoeken voor de andere provincies en wilt u hierover de Kamer informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat de zorg de grootste banensector is in Noord-Nederland en dat hier veel ontslagen zullen gaan vallen? Hoe gaat u dit voorkomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uit het onderzoek van Zorg Plein Noord blijkt niet dat er gedwongen ontslagen gaan vallen. Maar als dit het geval is kunnen we deze (gedwongen) ontslagen niet voorkomen. Zorginstellingen zijn primair verantwoordelijk voor hun personeelsbeleid. Mede dankzij het door hen gevoerde personeelsbeleid zijn instellingen in staat om hun aanbod van zorg mee te laten groeien of krimpen met de vraag naar zorg. Dat is een moeilijk proces voor de betrokken organisaties en hun werknemers. Hierbij wordt ernaar gestreefd om de gevolgen voor het personeel te verzachten en gedwongen ontslagen te voorkomen.
Voor de zorgverleners die (gedwongen) worden ontslagen is het van belang dat ze snel een nieuwe baan vinden, bij voorkeur binnen de zorg. Dit ook met het oog op de langere termijn waar de vraag naar adequaat opgeleid zorgpersoneel onverminderd hoog is. Het is primair aan werkgevers en werknemers om, al dan niet in regio- of sectorverband, te werken aan het behoud van medewerkers voor de zorg. VWS werkt samen met Regioplus om de regio’s hierbij te ondersteunen. Wanneer de AER aanleiding geeft om ons beleid gericht op het behoud van medewerkers aan te passen zal dit samen met de sociale partners worden opgepakt.
Hoeveel (gedwongen) ontslagen worden er verwacht per zorgopleiding en per zorgsector in de komende jaren? Kunt u hiervan een overzicht geven voor Noord-Nederland en voor de andere provincies? Zo nee, waarom niet?
De cijfers over het aantal (gedwongen) ontslagen kunnen niet worden opgeleverd. Deze cijfers worden op landelijke niveau niet bijgehouden, onder andere om de administratieve lasten van instellingen te beperken. Mede daarom is het inschatting van toekomstige (gedwongen) ontslagen niet mogelijk.
Hoeveel (gedwongen) ontslagen zijn er de afgelopen jaren geweest per zorgopleiding en per zorgsector in alle provincies? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u reageren op de uitspraak van de onderzoekers van het rapport Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn Noord-Nederland 2013 die aangegeven hebben dat er op lange termijn gevaar is voor personeelstekorten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 2 en 3.
Hoe groot zijn de huidige personeelstekorten in de zorg, uitgesplitst per zorgopleiding, per zorgsector en per provincie? Welke maatregelen gaat u treffen om de personeelstekorten zo snel mogelijk op te lossen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Op de website www.azwinfo.nl worden alle onderwijs- en arbeidsmarktgegevens gepubliceerd van het onderzoeksprogramma Arbeid in Zorg en Welzijn. In het rapport «Arbeid in Zorg en Welzijn 2012» (TK 29 282, nr. 172) dat we u 21 december j.l. hebben toegestuurd is de huidige arbeidmarkt in de zorg geanalyseerd. Hieruit blijkt dat er geen algemene knelpunten zijn op de arbeidsmarkt in de zorg. Wel dreigen er specifieke tekorten en overschotten in deelsectoren. In ons antwoord op vraag 11 wordt verder ingegaan op de maatregelen die wij treffen om dreigende personeelstekorten aan te pakken.
Wat is uw strategie om zorgpersoneel in de zorg te behouden en (gedwongen) ontslagen te voorkomen, zodat de personeelstekorten op lange termijn minder groot worden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie ons antwoord op vraag 4
Hoeveel mensen van de «12.000 extra handen aan het bed» zijn er tot nu toe in de zorg bijgekomen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijzen we u naar de antwoorden op de Kamervragen die de SP eerder over dit onderwerp heeft gesteld (TK 2012–2013, aanhangsel 699 en TK 2012–2013 aanhangsel 1847). De zorgkantoren toetsen de doelmatige aanwending van de intensiveringsmiddelen. Daarnaast wordt in opdracht van ons op macroniveau gemeten. De 0-meting hebben we in oktober aan uw Kamer aangeboden. De 1-meting zal voor de zomer aan uw Kamer worden aangeboden. Op basis van deze 1-meting wordt een kwantitatief beeld gegeven van de realisatie van de doelstelling uit het convenant «Investeringen Langdurige Zorg 2011–2015».
Herinnert u zich uw uitspraken dat er straks ook niet meer voldoende personeel is om aan de groeiende zorgvraag te voldoen?2 Welke strategie heeft u om personeel in de zorg te behouden en te werven, op dit moment en in de komende jaren? Wilt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De gezamenlijke agenda van begin februari herinneren we ons goed. Het is van groot belang dat we in de toekomst voldoende gekwalificeerd zorgpersoneel hebben om aan de groeiende zorgvraag te voldoen.
Om toekomstige arbeidsmarktknelpunten te voorkomen is door vorige kabinetten een driesporenbeleid ontwikkeld. Daar zullen wij op voortbouwen. Het eerste spoor betreft het verhogen van de productiviteit van het zorgsysteem. Met name in de curatieve zorg is daar het nodige beleid in gang gezet en zijn inmiddels reeds de nodige resultaten behaald. Het tweede spoor betreft het verhogen van de instroom en het behoud van zorgpersoneel. Daar is de afgelopen jaren zorgbreed het nodige in geïnvesteerd. Denk daarbij onder andere aan de specifieke fondsen voor het opleiden van zorgpersoneel, maar ook aan de versterking van het regionale arbeidsmarktbeleid. Het derde spoor betreft het beperken van de groei van de zorgvraag. In het Regeerakkoord «Bruggen slaan» is daar voor het eerst echt werk van gemaakt, met name in de AWBZ en Wmo. Het gaat daarbij overigens niet om een beperking van de zorgvraag, maar om een beperking van de groei ervan. Door de expliciete keuzes die gemaakt zijn, kan dat voor specifieke onderdelen anders uitpakken. In de hoofdlijnenbrief die we u binnenkort toesturen, wordt daar nader op ingegaan.
Hoe is het gesteld met de opleidingen in de zorg? Worden er voldoende mensen opgeleid om in de zorg te kunnen werken? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht per opleiding geven? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken?
Op de website www.azwinfo.nl worden alle onderwijs- en arbeidsmarktgegevens gepubliceerd van het onderzoeksprogramma Arbeid in Zorg en Welzijn. Hier kunt u de gegevens vinden per opleiding. Om een adequaat antwoord te geven op de vraag of er voldoende mensen worden opgeleid, is meer inzicht nodig in de vraag naar zorgpersoneel. Mede om die reden is in overleg met sociale partners in de zorg besloten om een AER uit te laten voeren.
Hoeveel banen verdwijnen er in de gehandicaptenzorg, de ouderenzorg en de psychiatrie door het extramuraliseren van zorgzwaartepakketen (ZZP) 1 en 2? Als dit niet bekend is, bent u dan bereid dit uit te zoeken en de Kamer hier zo snel mogelijk over te informeren?
Dat is op dit moment nog niet bekend. Wij zijn bereid om dit uit te zoeken en de Kamer hier over te informeren. De arbeidsmarkteffecten van het extramuraliseren van ZZP 1 t/m 4 zullen worden meegenomen in de eerder genoemde AER.
Hoeveel banen zullen verdwijnen in de gehandicaptenzorg, de ouderenzorg en de psychiatrie wanneer ook ZZP 3 en 4 geëxtramuraliseerd worden? Als dit niet bekend is, bent u dan bereid dit uit te zoeken en de Kamer hier zo snel mogelijk over te informeren?
Zie antwoord vraag 13.
Wat is uw visie over de hoge werkdruk, de slechte arbeidsvoorwaarden, de weinige handen aan het bed en de flexibilisering die veelal plaatsvindt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uw vraag is een vraag naar arbeidsomstandigheden en -voorwaarden. Zorginstellingen zijn op dit terrein primair verantwoordelijk. Zij worden hierbij ondersteund door het arbeidsmarktbeleid van hun branches, het CAO-beleid en het arbeidsmarktfondsenbeleid van de sociale partners. De verantwoordelijkheid van de overheid is complementair. Werkgevers hebben de afgelopen jaren aangetoond deze verantwoordelijkheid aan te kunnen. Zo is de tevredenheid onder werknemers groot, worden vacatures makkelijk vervuld, is het netto-verloop onder zorgpersoneel laag en is het ziekteverzuim de afgelopen 10 jaar sterk gedaald. Wel is er ruimte voor verbetering om ervaren knelpunten aan te pakken.
Bent u in overleg met vakbonden en personeel in de zorg om te kijken hoe de arbeidsomstandigheden verbeterd kunnen worden? Zo ja, wilt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom hecht u geen waarde aan het personeel dat geacht wordt uw beleid uit te voeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Het bericht dat de uitkering van een kankerpatiënte is gestopt omdat haar vriend te vaak langskwam |
|
John Kerstens (PvdA), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Regels zijn regels, kanker of geen kanker»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht.
Vindt u het ook onwenselijk dat de uitkering van een kankerpatiënte is gestopt omdat haar vriend te vaak langskwam voor ondersteuning?
De Wet werk en bijstand (WWB) biedt mij geen ruimte om een uitspraak te doen over de stopzetting van een bijstandsuitkering in een individuele situatie. De WWB is gedecentraliseerd en wordt uitgevoerd door de gemeenten. Het college van burgemeester en wethouders verantwoordt zich tegenover de gemeenteraad over de uitvoering van de wet in volle omvang.
In hoeverre dwingt wetgeving en/of jurisprudentie tot het stopzetten van de uitkering in dergelijke gevallen? Of is dit een besluit dat binnen de discretionaire bevoegdheid van de gemeente valt?
Van een gezamenlijke huishouding is volgens de wet sprake als twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben (huisvestingscriterium) en blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins (verzorgingscriterium) (artikel 3, derde lid, van de WWB). Het aantal dagen en nachten dat samen wordt doorgebracht is van belang voor de beoordeling van het huisvestingscriterium. Op grond van de jurisprudentie en de uitvoeringspraktijk is het feitelijk verblijf in een woning een belangrijk criterium bij de beoordeling of er sprake is van het hoofdverblijf. Onder feitelijk verblijf wordt verstaan de tijd dat een belanghebbende feitelijk in een woning verblijft.
Als aan beide criteria is voldaan, kan een gezamenlijke huishouding worden aangenomen. In dat geval worden de ongehuwd samenwonenden qua rechten en plichten gelijkgesteld aan gehuwden. Dit betekent dat bijvoorbeeld het inkomen en vermogen van de partner meetelt voor de middelentoets in de bijstand. Een en ander kan gevolgen hebben voor het recht op en de hoogte van de bijstand.
De gemeente stelt op basis van objectieve feitelijke omstandigheden in het individuele geval vast of aan het huisvestingscriterium en het verzorgingscriterium wordt voldaan en er dus sprake is van een gezamenlijke huishouding. De op dit punt gevormde jurisprudentie biedt daarvoor handvatten. Kern van de jurisprudentie is dat het uiteindelijke oordeel het resultaat is van een afweging van alle factoren, die uitsluitend in het individuele geval kan plaatsvinden.
Naast deze individuele afweging van alle factoren dient het college invulling te geven aan het individualiseringsbeginsel, dat inhoudt dat het college de bijstand dient af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende (artikel 18, eerste lid, van de WWB).
Zijn er maatregelen mogelijk om dergelijke gevallen in de toekomst te voorkomen?
Ook bij de beantwoording van deze vraag kan ik, direct noch indirect, in individuele situaties treden. Voor belanghebbenden die het niet eens zijn met de beslissing van de gemeente staan de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep open. In algemene zin geldt dat ik vertrouwen heb in de wijze waarop de colleges invulling geven aan de taken en bevoegdheden die de WWB aan hen heeft toevertrouwd, alsmede in de rol die de gemeenteraad en de rechtspraak in deze spelen.
De rechterlijke uitspraak dat de uitvoering van de huishoudelijke zorg in Emmen niet aan de wet voldoet |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe reageert u op de uitspraak van de rechter waarin wordt geoordeeld dat de voorliggende schoonmaakvoorziening in het Wmo-beleid van de gemeente Emmen in strijd met de wet is?1
Ik heb kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank in Assen inzake het beroep dat een inwoner van Emmen had aangespannen tegen de gemeente Emmen (LJN: BZ 4141). De rechtbank heeft geen oordeel gegeven over de inhoud van het gemeentelijk beleid met betrekking tot huishoudelijke hulp, maar wel over de wijze waarop de gemeente dit beleid in de specifieke situatie tot uitvoering heeft gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank voldeed de uitvoering in deze specifieke situatie niet aan de eisen die de wet daaraan stelt.
De uitspraak wordt primair door de gemeente Emmen maar uiteraard ook door mij nader bestudeerd. Ik heb de gemeente verzocht mij haar analyse te doen toekomen en mij te informeren over de vervolgacties. De gemeente Emmen heeft aangegeven niet in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak. De vier cliënten die beroep aantekenden ontvangen een nieuw besluit. Dit geldt ook voor nieuwe cliënten die vanaf 1 januari 2013 gebruik maken van de «algemene voorziening schoonmaakondersteuning». Hierin staat of iemand toegelaten wordt. Daarbij wordt rekening gehouden met de persoonlijke situatie.
Hoe oordeelt u over het feit dat de rechter oordeelt dat het aanbieden van een algemene voorziening niet past omdat er onvoldoende gekeken wordt naar de zorgbehoefte van de burger die aanklopt in het kader van het compensatiebeginsel?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat uw oordeel «Het is zeker niet in strijd met de wet om dat (het uitvoeren van de compensatieplicht) op twee manieren te doen, namelijk door een algemene voorziening te treffen waarvan burgers gebruik kunnen maken en vervolgens op individueel niveau afspraken te maken over de aanvullingen die nodig zijn» onjuist is geweest? Zo nee, waarom niet?2
Het oordeel van de rechtbank geeft voor mij geen aanleiding om op mijn eerdere uitspraak terug te komen. De gemeente Emmen hanteert sinds 1 januari 2013 een nieuw beleid ten aanzien van het verstrekken van huishoudelijke hulp: deze wordt niet langer per definitie als individuele voorziening verstrekt maar in de vorm van een algemene voorziening die «schoonmaakondersteuning» wordt genoemd. Indien deze algemene voorziening in een individuele situatie onvoldoende de beperkingen van betrokkene compenseert, wordt – op aanvraag – een individuele beoordeling gemaakt en maatwerk geleverd.
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 en 2 heb opgemerkt heeft de rechtbank zich niet over de (on)mogelijkheid van het aanbieden van huishoudelijke hulp als algemene voorziening uitgesproken, maar over de zorgvuldigheid van de uitvoering in de concrete situatie.
Staat u nog steeds achter uw woorden dat «dit kabinet van mening is dat gemeenten zich dienen te houden aan de wet» en bent u bekend met de uitspraken van de Algemene Rekenkamer dat het Rijk systeemverantwoordelijk blijft ook na een overheveling van taken? Zo ja, hoe gaat u de wet handhaven? Zo nee, waarom niet?3 4
Ik sta nog steeds achter mijn woorden. Ik ben verantwoordelijk voor het systeem van de Wmo en zoals ik mijn brief van 18 februari 2013 (TK 2012 – 2013, 29 538, nr. 142) aan uw Kamer heb aangegeven, kan en zal ik vanuit die rol zo nodig ingrijpen indien wettelijk vastgelegde medebewindstaken niet (juist) worden uitgevoerd, bijvoorbeeld als besluiten in strijd zijn met het recht of algemeen belang. Uitgangspunt van de Wet Revitalisering Generiek Toezicht is wel het vertrouwen dat een bestuurslaag zijn taken goed uitoefent en dat de horizontale verantwoording op orde is. Het is primair aan gemeenten om zorg te dragen voor het respecteren en uitvoeren van wettelijke kaders in beleid en tot correctie over te gaan indien is gebleken dat dit onvoldoende het geval is.
Hoe oordeelt u over de ontkenning van de gemeente Emmen dat zij op de vingers zijn getikt door de rechter? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de gemeente Emmen zich zo spoedig mogelijk aan de wet houdt en het beleid aanpast?5
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 en 2 heb opgemerkt, is het primair aan de gemeente Emmen om de uitspraak te analyseren en de noodzakelijke vervolgacties, zowel in deze concrete situatie als voor het gemeentelijk beleid en uitvoering daarvan te bepalen. Ik ga er van uit dat de gemeente Emmen de consequenties van de uitspraak voor de overige betrokken cliënten zorgvuldig in kaart zal brengen en op eigen initiatief corrigerende acties zal ondernemen. De gemeente heeft mij geïnformeerd dat te gaan doen.
Op welke manier zal de gemeente Emmen volledig rekening houden met de persoonskenmerken en krijgt bijvoorbeeld deze eiseres weer het aantal uren dat zij nodig heeft, omdat de rechtbank schrijft: «Uit niets blijkt dat deze toegekende voorziening schoonmaakondersteuning rekening houdt met de persoonskenmerken, de behoeften en met de capaciteit van eiseres om zelf in maatregelen te kunnen voorzien. Immers, eerst nadat een aanvraag om een individuele voorziening is gedaan wordt hiernaar onderzoek verricht en een besluit genomen. Dit klemt in het geval van eiseres te meer, nu zij in het bestreden besluit is geïndiceerd voor huishoudelijke hulp naar een omvang van 4 uur en 35 minuten, terwijl volgens de beleidsregels de schoonmaakondersteuning 2,5 uur bedraagt.»?6
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het wenselijk dat alle bijna 5000 inwoners van de gemeente Emmen, die zorg nodig hebben, naar de rechter moeten stappen om op die manier te krijgen wat ze nodig hebben? Zo nee, hoe gaat u dit voorkomen?7
Zie antwoord vraag 5.
Welke stappen gaat u zetten om gemeenten die naar voorbeeld van de gemeente Emmen handelen en van plan zijn om mensen met lichte huishoudelijke verzorging categoriaal terug te zetten naar 1 uur? (regio Kennermerland)
Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten zelf om jurisprudentie die betrekking heeft op wetgeving waar zij uitvoeringsverantwoordelijkheid voor heeft te volgen en, waar nodig, hun beleid daarmee in overeenstemming te brengen. Wel zal ik de VNG vragen om gemeenten te informeren over deze uitspraak, zodat gemeenten in voorkomende gevallen hier rekening mee kunnen houden bij het opstellen en uitvoeren van beleid.
Bent u bereid om de uitspraak van de rechter te verspreiden onder gemeenten om hen af te houden van het overtreden van de wet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
De gevaren van mestvergisters voor de volksgezondheid |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u er kennis van genomen dat een groot aantal huisartsen in Gemert-Bakel zich zorgen maakt over de mogelijke komst van een mestfabriek naar Gemert-Bakel?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dat?
Zie de antwoorden op de vragen 1 en 6 van het lid Van Gerven (SP), ingezonden 20 maart 2013 (2013Z05545).
Deelt u de mening van de huisartsen dat het niet uit te sluiten is dat er gezondheidsrisico’s kleven aan de komst van de grote mestfabriek die de op een na grootste biogasinstallatie van Europa wordt, en zeer dicht bij een woonwijk gebouwd wordt? Zo nee, waarom niet, en op grond van welke informatie kunt u eventuele gezondheidsrisico’s dan uitsluiten? Zo ja, kunt u de mogelijke gevolgen voor de volksgezondheid van mestvergisters uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorg van de huisartsen dat de mestvergister kan gaan zorgen voor stankoverlast na technische storingen en dat calamiteiten zouden kunnen leiden tot klachten als hoofdpijn, misselijkheid en benauwdheid? Zo nee, waarom niet, en op grond van welke wetenschappelijke informatie kunt u de genoemde klachten uitsluiten? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een commerciële activiteit van een enkeling de gezondheid van vele omwonenden op deze wijze in het geding brengt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om in overleg te treden met de gemeente Gemert-Bakel om de komst van de mestvergister zo dicht bij huizen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs u voor een toelichting naar de antwoorden op de vragen 2 en 3 van het lid Van Gerven (SP), ingezonden 20 maart 2013 (2013Z05545).
Bent u bekend met de calamiteit d.d. 19 januari 2012, waarbij ongezuiverd biogas is vrijgekomen uit een vergistingsinrichting in Coevorden en waarbij 40 bewoners van de wijk Klinkenvlier, die zich slechts 320 tot 700 meter van de vergistingsinrichting bevonden, zijn geëvacueerd?
Ja.
Kunt u bevestigen dat ongezuiverd biogas giftig waterstofsulfide bevat en dat dit gezondheidsklachten, zoals hoofdpijn, misselijkheid, geïrriteerde ogen en luchtwegen kan veroorzaken, en dat bij deze calamiteit enkele bewoners en hulpverleners hierdoor onwel zijn geworden?
Ik kan bevestigen dat waterstofsulfide ten algemene gezondheidsklachten kan veroorzaken, waarvan de aard en ernst afhankelijk zijn van de hoogte en de duur van de blootstelling. Zie verder bij het antwoord op vraag 8.
Kunt u verklaren hoe deze calamiteit heeft kunnen plaatsvinden, terwijl er een verspreidingsberekening door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) is gemaakt waarin werd gesteld dat er geen gevaar bestond voor de gezondheid van bewoners van Klinkenvlier? Kunt u bevestigen dat de milieu en volksgezondheidsgevolgen van deze vergistingsinstallatie dus verkeerd zijn ingeschat? Deelt u de mening dat het aannemelijk is dat dit voor meer installaties in Nederland geldt en dat de milieu en volksgezondheidsgevolgen van de mestvergisters in Nederland dus wellicht ernstig onderschat worden?
Het RIVM heeft op verzoek van de GGD Drenthe een verspreidingsberekening gemaakt naar de situatie rond de wijk Klinkenvier. Dit naar aanleiding van het genoemde incident in Coevorden. Daarbij is een worst-casebenadering gevolgd. De conclusie van het RIVM is dat bij de maximaal mogelijke blootstelling aan waterstofsulfide ernstige gezondheidseffecten zijn uitgesloten, maar dat wel sprake is geweest van zeer ernstige hinder en van omkeerbare gezondheidseffecten, zoals irritatie aan ogen en luchtwegen en misselijkheid.
De Handreiking (co)vergisting van mest gaat uit van beheersing van het risico op dodelijke ongevallen. Derhalve is geen sprake van een verkeerde inschatting van de milieu en volksgezondheidsgevolgen van deze vergistingsinstallatie. Ik erken dat de gevolgen van het genoemde incident voor omwonenden zeer vervelend zijn geweest. Ik acht het de verantwoordelijkheid van het betreffende bedrijf en het bevoegde gezag om maatregelen te nemen die herhaling voorkomen. Het bevoegd gezag kan daarover zonodig advies vragen aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.
Op basis van de mij bekende informatie deel ik niet de mening dat de milieu en volksgezondheidsgevolgen van de mestvergisters in Nederland ernstig onderschat zouden worden.
Kunt u bevestigen dat de voorschriften in de milieuvergunning voor de betreffende mestvergister in Coevorden van 12 oktober 2006 ontoereikend waren om milieugevolgen zoveel mogelijk te voorkomen en adequaat te kunnen handhaven? Kunt u zeggen vanaf welk moment Burgemeesters en Wethouders en Gedeputeerde Staten daarvan op de hoogte waren of op de hoogte hadden moeten zijn? Zo nee, waarom weet u zulke dingen niet?
Ik heb geen inzicht in de vergunning voor de vergister in Coevorden en de handhaving daarvan door het bevoegde gezag. De toenmalige VROM-Inspectie heeft bij de vergunningverlening voor de installatie geen advies uitgebracht, omdat de installatie buiten de bedrijfscategorieën viel waarover werd geadviseerd tijdens de vergunningverleningprocedure. Per 1 oktober 2012 is, mede op verzoek van uw Kamer, het tweedelijnstoezicht door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op de gemeenten geschrapt. In het algemeen merk ik wel op dat de vorming van Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD) de deskundigheid van het bevoegd gezag bevordert.
Ik heb bij brief van 25 februari 2013 (TK, vergaderjaar 2012–2013, aanhangsel van de handelingen, nr 1399), mede namens de Staatssecretaris van I&M, in antwoord op vragen van het lid Ouwehand aangekondigd dat over twee jaar een evaluatie van het beleid voor covergisting plaatsvindt, waarin gekeken wordt naar de vraag of de voordelen opwegen tegen de risico’s (Tweede Kamer, 2012–2013, 33 037, nr. 44). Vanzelfsprekend worden in die evaluatie de voor de kwaliteit van de leefomgeving relevante aspecten meegenomen.
Een antwoord op de vragen of gemeentebesturen voldoende rekening houden met de gezondheid van omwonenden in de vergunningprocedures voor (mest)vergistingsinstallaties en of het noodzakelijk is om landelijke regels hiervoor te stellen of de Handreiking (co)vergisting van mest aan te passen, kan hopelijk worden gegeven nadat de resultaten van de bovengenoemde evaluatie beschikbaar zijn. Ik heb geen aanwijzingen dat het incident in Coevorden representatief is voor de situatie bij andere covergistingsinstallaties.
Zoals verwoord in de reactie van 25 februari 2013 op de vragen van het lid Ouwehand over mestvergisters acht ik een bouwstop op mestvergisters niet nodig en niet wenselijk.
Bent u ermee bekend dat onder andere een geurnorm ontbrak in de milieuvergunning van de vergister in Coevoerden en in de bij besluit van 10 januari 2013 ambtshalve aangepaste voorwaarden nog steeds ontbreekt, zodat daarmee wordt toegestaan dat omwonenden langdurige en ernstige geuroverlast moeten ondergaan en het bevoegd gezag zichzelf daarmee een handvat onthoudt om daadwerkelijk en adequaat te kunnen optreden in geval van geuroverlast, zoals vanaf 2008 bij herhaling is voorgekomen?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft u de indruk dat het bevoegd gezag op een correcte wijze met klachten van bewoners over stank- en geluidsoverlast is omgegaan met betrekking tot de mestvergister in Coevorden, gezien het feit dat al sinds 2008 frequente meldingen zijn gedaan over stank- en geluidsoverlast en er bovendien een ontoereikende vergunning is afgegeven en het bevoegd gezag niet heeft ingegrepen totdat de woonwijk ontruimd moest worden tijdens de calamiteit in 2012? Zo nee, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat uit bovenstaande voorbeelden blijkt dat gemeentebesturen onvoldoende rekening houden met de gezondheid van omwonenden in de vergunningprocedures voor (mest)vergistingsinstallaties en dat het dus noodzakelijk is om landelijke regels hiervoor in te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid landelijke regels op de stellen, waaronder afstandscriteria tussen bewoning en (mest)vergistingsinstallaties en in de tussentijd een bouwstop af te kondigen?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat de acties van de vakbond leidt tot de sluiting van het Sarphatihuis |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Bond op ramkoers; Bewoners dupe van slag om Sarphatihuis»?1
Ik heb hier kennis van genomen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van interim-bestuursvoorzitter B. de Valk die aangeeft dat het Sarphatihuis grote kans maakt om aan het einde van het jaar de deuren te sluiten vanwege de acties van de vakbond? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het gaat hier primair om een zaak tussen een zorgwerkgever en haar werknemers, vertegenwoordigd door een vakbond. Daarin ben ik geen partij. Desgevraagd heb ik bij Amsta navraag gedaan naar de situatie. Van sluiting van het Sarphatihuis is momenteel geen sprake. Amsta is van mening dat de situatie tot leegstand heeft geleid, omdat het aantal verwijzingen en aanmeldingen voor het Dr. Sarphatihuis zijn gedaald. De zorg van het bestuur van Amsta is dat als de situatie voortduurt, de leegstand verder toeneemt.
Vindt u het verantwoord voor de bewoners en het personeel van het Sarphatihuis, dat Amsta de deuren wil sluiten omdat de vakbond acties voert voor de kwaliteit van zorg en betere arbeidsvoorwaarden? Zo ja, waarom? Zo nee, deelt u de mening dat hier sprake is van chantage en wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Met welke redenen start de vakbond met nieuwe werkonderbrekingen? Heeft Amsta de problemen niet opgelost? Zo nee, waarom niet?
Zowel Amsta als AbvaKabo FNV hebben gepubliceerd dat eerdere overleggen zijn opgeschort c.q. niet hebben geleid tot overeenstemming, ook niet onder het voorzitterschap van een onafhankelijk voorzitter. Het betreft hier een verschil van mening tussen Amsta en de AbvakaboFNV over verschillende onderwerpen. De argumentatie om te starten met nieuwe werkonderbrekingen is aan de AbvakaboFNV.
Wat is uw reactie op de uitspraken van Amsta dat het de intensiveringsmiddelen van het zorgkantoor niet hoeft te besteden aan extra personeel? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uit het artikel in de Telegraaf blijkt dat Amsta aangeeft de middelen wel adequaat te besteden. Het zorgkantoor geeft mij desgevraagd aan ook op een doelmatige aanwending van de middelen te toetsen.
Wat vindt u van de reactie van de vakbond die aankaart dat medewerkers weinig tot niets hebben gezien van de extra handen aan het bed, waarvoor Amsta investeringsgelden heeft ontvangen?
Amsta geeft mij desgevraagd aan dat zij een plan ter besteding van de intensiveringsgelden heeft opgesteld, conform het convenant. Een onderdeel van dit plan is dat in 2012 formatieplaatsen zijn toegevoegd voor de zorg die op ruim 30 locaties wordt geleverd. Verder zijn de intensiveringsmiddelen volgens Amsta besteed aan extra mensen in opleiding en aan opleidingen om medewerkers te ondersteunen in de uitvoering van de zorg met als doel kwaliteitsverbetering en werkdrukverlaging. Het zorgkantoor geeft mij desgevraagd aan de aanwending van de middelen te toetsen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van interim-bestuursvoorzitter B. de Valk die aangeeft dat de intensiveringsgelden goed besteed en goedgekeurd zijn door zowel het zorgkantoor als het ministerie van VWS?
Amsta geeft mij desgevraagd aan conform het convenant ten behoeve van het zorgkantoor een plan voor de besteding te hebben opgesteld. De toetsing op de doelmatige aanwending hiervan gebeurt door het zorgkantoor. Vanuit VWS wordt de realisatie van de doelstelling gemeten op macroniveau. Het ministerie keurt geen plannen van afzonderlijke aanbieders goed.
Waarom legt Amsta de schuld neer bij de tariefkortingen van het zorgkantoor, terwijl u aangeeft dat het een onjuiste voorstelling van zaken is dat de tariefkorting van de zorgkantoren de verhoging van de maximumtarieven weer ongedaan heeft gemaakt?2 Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik heb hierover navraag bij Amsta gedaan. Amsta geeft aan wel degelijk de middelen in te zetten conform de doelstellingen van het convenant. De toetsing op de doelmatige aanwending van de middelen gebeurt door het zorgkantoor.
Met welke redenen heeft u de uitgaven van de investeringsgelden goedgekeurd, als medewerkers weinig tot geen extra handen erbij hebben gekregen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 7. Vanuit VWS worden de plannen niet goedgekeurd, dit is aan het zorgkantoor.
Is het waar dat het Sarphatihuis kampt met leegstand en inkomsten misloopt sinds de acties van de vakbond zijn begonnen? Zo ja, hoe groot is de leegstand? Zo nee, met welke redenen geeft Amsta dit aan?
Amsta geeft aan dat de situatie sedert eind 2012 en begin 2013 onrust geeft bij bewoners en familie van het Dr. Sarphatihuis. Het aantal verwijzingen en aanmeldingen daalt voor het Dr. Sarphatihuis, waardoor thans sprake is van 10% leegstand (circa 21 bedden op 220, begin maart). Dit is voor het eerst dat het Dr. Sarphatihuis te maken heeft met leegstand.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Abvakabo-leider L. Marijnissen die het verwijt van Amsta «de wereld op zijn kop» noemt, doordat personeel bij de vakbond aan de bel trok en dit lange tijd tegen gesproken werd door de directie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie hiervoor ook mijn antwoorden op vraag 2 en 3. Het gaat hier primair om een zaak tussen een zorgwerkgever en haar werknemers, vertegenwoordigd door een vakbond. Daarin ben ik geen partij. Het is voor mij voorts niet mogelijk om hierover een onderbouwd oordeel te geven, omdat ik hiervoor de specifieke situatie onvoldoende ken.
Herinnert u zich uw eerdere uitspraken, waarin u aangaf dat iemand niet de vrijheid van meningsuiting aan banden kan leggen, ook niet in een zorginstelling? Als het personeel dus opmerkingen wil maken, moet het die toch ook kunnen maken? Hoe verhoudt uw uitspraak zich tot de situatie bij het Sarphatihuis? Wilt u uw antwoord toelichten?3
Ik herinner mij deze uitspraken. Noch uit het artikel uit de Telegraaf, noch uit navraag bij Amsta blijkt dat de vrijheid van meningsuiting in het geding is.
Wat vindt u van de uitspraak van Amsta dat aangeeft locaties te sluiten als het zichzelf eind 2013 niet kan bedruipen? Welke maatregelen gaat u treffen om te voorkomen dat zorglocaties worden afgestoten of een andere functie krijgen, terwijl dat misschien niet nodig is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is de verantwoordelijkheid van Amsta om zorg te dragen voor een goede zorgverlening en gezonde bedrijfsvoering en hierin keuzes te maken. Het zorgkantoor is verantwoordelijk voor de continuïteit van zorg.
Is het waar dat er tien voltijdmedewerkers zijn aangenomen bij het Sarphatihuis? Zo ja, wanneer zijn deze tien medewerkers in dienst getreden? Zo nee, hoeveel medewerkers zijn er dan wel aangenomen bij het Sarphatihuis? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
In het artikel wordt gesteld dat er jaarlijks 10 voltijdsmedewerkers meer worden ingezet dan waar geld voor binnenkomt op basis van het aantal en soort bewoners. Uit navraag bij Amsta blijkt dat hiermee is bedoeld dat in 2012 10 FTE meer is ingezet dan op basis van de ZZP’s worden vergoed.
Is het waar dat geld van andere locaties van Amsta weggehaald is en aan het Sarphatihuis gegeven wordt? Zo ja, met welke redenen wordt extra geld gegeven aan het Sarphatihuis? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorginstellingen bieden vaak zorg vanuit verschillende locaties. Amsta dient als totale organisatie financieel gezond te zijn. Het (tijdelijk) investeren of versterken van een locatie en prioriteren van de inzet van de middelen valt binnen de verantwoordelijkheid van desbetreffend bestuur. Desgevraagd laat Amsta weten onder andere extra geld in te zetten in het Sarphatihuis ten behoeve van het inzetten van extra personeel. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 14.
Welke maatregelen neemt Amsta om te zorgen dat de problemen binnen het Sarphatihuis spoedig opgelost worden?
Navraag bij Amsta leert dat zij bezig zijn een plan te formuleren. Bij dit plan worden relevante partijen, zoals de ondernemingsraad en de cliëntenraad, betrokken.