Het bericht ‘Overheidsinstanties hebben ‘blinde vlek’ voor licht verstandelijk beperkten’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Overheidsinstanties hebben «blinde vlek» voor licht verstandelijke beperkten»?1
Ja.
Ziet u ook dat criminelen steeds vaker jongeren met een licht verstandelijke beperking (lvb) ronselen voor onder meer drugshandel en prostitutie? Zo ja, vindt u dat er nu voldoende gebeurt om deze jongeren te beschermen?
Dat herkennen wij ook. Ook zien wij dat jongeren (met en zonder lvb) op dit moment nog te makkelijk geronseld kunnen worden. Om jongeren weerbaar te maken tegen de dreigingen van en het ronselen voor onder meer drugshandel en prostitutie investeert dit kabinet daarom fors vanuit verschillende projecten, zoals «Preventie met Gezag»2, het programma «Samen tegen mensenhandel»3 en een landelijk online platform voor professionals en (potentiële) slachtoffers van criminele uitbuiting.4
(H)erkent u dat er een blinde vlek is voor jongeren met een licht verstandelijke beperking, als het gaat om preventie, signalering, aangifte en opvang?
Wij vinden ook dat de overheid een «schild voor kwetsbaren» moet zijn. Het rapport «Uitbuiting en lvb» van Koraal, CoMensha en Metastory Instituut laat zien dat er structureel meer aandacht nodig is voor slachtoffers en daders van uitbuiting met een lvb.5 Het is onze inzet om, met bovengenoemde trajecten, jongeren met een lvb weerbaarder te maken. Dat is een proces van de lange adem en heeft onze continue aandacht.
Bent u het eens met de stelling dat het zijn van een «schild voor kwetsbaren» een van de doelstellingen van de overheid zou moeten zijn en dat die bescherming in het geval van deze jongeren op dit moment tekortschiet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat overheden, politie, onderwijs en zorg beter met elkaar samenwerken om bescherming te kunnen bieden aan de groep jonge mensen die specifiek het risico loopt om in de prostitutie terecht te komen of te worden geronseld voor criminele activiteiten?
Slachtofferpreventie en daderpreventie zijn cruciaal om tot een sluitende aanpak van criminele uitbuiting te komen. Voor preventie is het van belang om op vele vlakken tegelijkertijd actief te zijn. Het beschermen van (potentiële) slachtoffers door aandacht te hebben voor kwetsbaarheden, zoals mentale problemen of een lvb, maakt daar deel van uit. Jongeren met een lvb zijn extra kwetsbaar doordat ze bijvoorbeeld beïnvloedbaarder en minder weerbaar zijn. De kans is ook groter dat ze zich niet bewust zijn van het feit dat ze worden uitgebuit.
Om jongeren weerbaar te maken tegen de dreigingen van en het ronselen door de (georganiseerde) criminaliteit investeert dit kabinet fors in «Preventie met gezag.» Deze domeinoverstijgende wijkaanpak is in 2022 begonnen in 15 gemeenten (16 gebieden). Hiervoor is (oplopend) vanaf 2025 structureel 143 miljoen euro beschikbaar. In deze aanpak wordt enerzijds geïnvesteerd in het weerbaar maken van de jongeren en anderzijds in de versterking van het gezag in de wijk. Daarbij is er oog voor de mogelijke uitbuiting van jongeren (met en zonder een lvb) om strafbare handelingen te verrichten. Cruciaal in de preventie van jeugdcriminaliteit en uitbuiting is een duurzame samenwerking tussen het zorg- en veiligheidsdomein. In verschillende plannen is aandacht voor jongeren met een lvb. Zo zal in Groningen expertise worden ingezet om de politie te coachen bij het herkennen van een lvb en hoe hiermee om te gaan. In Utrecht zal worden verkend of een sociale vaardigheidstraining op maat kan worden aangeboden aan jongeren met een lvb.
Goede signalering en intensieve en integrale samenwerking tussen vele partijen, waaronder scholen en zorginstellingen, zijn van belang voor een succesvolle aanpak. Vanuit het programma «Samen tegen mensenhandel» wordt daarom breed ingezet op alle vormen van mensenhandel, onder andere door het vergroten van bewustwording en versterken van signalering door (zorg)professionals. Het is in het kader van bewustwording en preventie belangrijk dat vanuit scholen voorlichting wordt gegeven over mensenhandel. Een voorbeeld hiervan is «BUIT»: een gratis lespakket, bestaande uit een film en een interactieve lesmodule, waarmee op scholen in het voortgezet onderwijs en in groep 8 in het basisonderwijs voorlichting gegeven kan worden aan kinderen met een lvb en de professionals die met hen in aanraking komen.6 In de jeugdhulp biedt Koraal een behandelprogramma (YIP!) voor meisjes en jonge vrouwen met een lvb die slachtoffer zijn geworden van mensenhandel.7
Vanuit teams mensenhandel van de politie is er daarnaast nauw contact met ketenregisseurs en zorgcoördinatoren. Signalen van uitbuiting (ook de signalen die betrekking hebben op jongeren met een licht verstandelijke beperking) die bij één van de partijen bekend zijn, worden met elkaar besproken om een juiste interventie af te stemmen.
Ten slotte is ons departement gestart met de financiering van een tweejarig pilotproject van het Centrum voor Kinderhandel en Mensenhandel ten behoeve van een landelijk online platform voor professionals en (potentiële) slachtoffers van criminele uitbuiting om slachtoffers beter te ondersteunen en hen te helpen uit onveilige situaties te komen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid houdt uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang van dit project.
Sluit u zich ook aan bij de noodkreet dat «Nederland wakker moet worden geschud» om meer adequate hulp en begeleiding te kunnen bieden aan jongeren met een licht verstandelijke beperking?
Wij onderstrepen het belang van adequate hulp en begeleiding aan jongeren met een lvb. Voor de verschillende trajecten die hiertoe door dit kabinet ontwikkeld worden verwijzen we u naar het antwoord op vraag 5.
Een licht verstandelijke beperking is niet altijd zichtbaar, maar wel zichtbaar is de oververtegenwoordiging van mensen met een licht verstandelijke beperking in uitbuitingssituaties: wat gaat u doen om meer inzicht te krijgen in de omvang van de groep die wordt uitgebuit en in welke situaties deze uitbuiting plaatsvindt?
Het is inderdaad bekend dat mensen met een lvb oververtegenwoordigd zijn in uitbuitingssituaties. Echter, hier wordt geen (structureel) onderzoek naar gedaan. Wij zullen het Onderzoeks- en Documentatiecentrum vragen om hier onderzoek naar te doen, en zullen uw Kamer hierover informeren.
In hoeverre wordt er in het programma «Samen tegen mensenhandel» gekeken naar risicogroepen, zoals mensen met een licht verstandelijke beperking? Krijgen deze groepen een specifieke plek hierin?
Vanuit het programma Samen tegen mensenhandel is de afgelopen jaren op verschillende manieren ingezet op risicogroepen, waaronder mensen met een licht verstandelijke beperking. Zo heeft CoMensha samen met Jeugdzorg Nederland en het Landelijk Kenniscentrum lvb gewerkt aan een handleiding met handelingsperspectieven en samenwerkingsrelaties, om signalering bij jeugdhulpinstellingen te verbeteren. Door middel van webinars is aandacht besteed aan deze handleiding. Ook is gewerkt aan een (gratis toegankelijke) e-learning rond lvb en diverse bijkomende problematiek, waaronder het risico op uitbuiting. De e-learning is bedoeld voor professionals in het sociaal domein. In deze cursus leren professionals wat mensenhandel en seksuele uitbuiting is, welke signalen er zijn bij een (potentieel) slachtoffer, wat te doen bij signalen en welk hulpverleningsaanbod beschikbaar is.8 Ook ontwikkelde Koraal in samenwerking met het kenniscentrum LVB het signaleringsinstrument 11VB om potentiele loverboyslachtoffers met een lvb te signaleren.9
Het programma Samen tegen mensenhandel wordt momenteel herijkt samen met betrokken organisaties. De opstellers van het rapport zijn daar ook bij betrokken.
Wat gaat u doen met de bevindingen uit het rapport LVB & Uitbuiting, dat onlangs aan het kabinet is aangeboden?
Het rapport is door de auteurs aangeboden aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zij bestuderen het rapport en blijven in gesprek met de opstellers van het rapport over de inhoud ervan.
Wilt u de knelpunten benoemen die thans spelen in de bescherming van eerdergenoemde groep jongeren als het gaat om gegevensdeling en samenwerking tussen de betrokken instanties? Kunt u aangeven welke maatregelen u nodig acht om het doel van bescherming beter te bereiken?
Zoals in het rapport omschreven worden er in de praktijk problemen ervaren bij het delen van gegevens tussen instanties. Dit speelt niet alleen bij jongeren met een lvb, maar is een bredere uitdaging die speelt in de aanpak van mensenhandel. Om de informatiedeling tussen de ketenpartners te vergemakkelijken, is er in november 2020 een handreiking gepubliceerd, die zo goed en concreet mogelijk weergeeft hoe en wanneer informatie over mogelijke slachtoffers gedeeld mag worden (opsporing, vervolging, bestuurlijk en zorg en opvang). Het is een instrument dat handvatten moet bieden voor de dagelijkse praktijk.10 Het opstellen van de handreiking heeft echter ook inzichten opgeleverd in bestaande belemmeringen bij informatiedeling. Op dit moment wordt er geïnventariseerd welke lacunes er nog zijn en wat nodig is om die te ondervangen. Tevens wordt bezien in hoeverre dit thema structureel geborgd moet zijn binnen het voort te zetten programma Samen tegen mensenhandel.
Is het mogelijk deze vragen te beantwoorden voor het eerstvolgende (commissie)debat over slachtofferbeleid, voorzien voor 23 februari aanstaande?
Omdat het formuleren van onze antwoorden enige tijd nodig had, was het niet mogelijk om uw vragen voor 23 februari te beantwoorden.
Het bericht dat een ex-werknemer van ASML bedrijfsinformatie verduisterde |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Chinese ex-werknemer van ASML verduisterde bedrijfsinformatie»?1
Ja.
Kunt u aangeven sinds wanneer deze situatie bekend is bij het ministerie?
ASML heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken vertrouwelijk geïnformeerd op 3 februari 2023.
Kunt u aangeven of de werknemer is ontslagen naar aanleiding van de ontdekking van deze ernstige situatie, of dat hij reeds uit eigen beweging was vertrokken bij het bedrijf?
Het kabinet doet geen uitspraak over individuele gevallen. Bedrijven zijn primair zelf verantwoordelijk voor hun informatiebeveiliging, de bescherming van hun bedrijfsgeheimen en eventuele disciplinaire maatregelen binnen het bedrijf. Deze vragen zijn dus aan ASML om te beantwoorden. In algemene zin kan worden opgemerkt dat de Douane in opdracht van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking toezicht houdt op de naleving van de regels rondom strategische diensten. Bij eventuele geconstateerde onregelmatigheden kan de Douane onder leiding van het OM een opsporingsonderzoek instellen.
Hoe wordt voorkomen dat het verduisteren van bedrijfsinformatie door meer medewerkers plaatsvindt die nu nog steeds bij ASML werken, gezien het ontzettend grote personeelsbestand van het bedrijf?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is het huidige protocol om dit soort praktijken te voorkomen, en in hoeverre is dit protocol aangepast naar aanleiding van deze recente ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 3.
Welke garanties zijn er om te voorkomen dat bedrijfsinformatie ook nu nog wordt verduisterd door medewerkers die nog actief zijn bij ASML aangezien er vorig jaar ook al een soortgelijk incident plaatsvond?2
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven om wat voor verduisterde bedrijfsinformatie het precies ging hier, en in hoeverre de Nederlandse en geopolitieke belangen hierbij in het geding zijn? Wat is uw appreciatie van de ernst van de verduisterde informatie, juist ook omdat de directeur van ASML aangeeft dat China uiteindelijk toch wel zelf de technologie zal ontwikkelen om chips te maken? In hoeverre zou deze informatie daar eventueel aan bij hebben kunnen dragen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of met de gestolen informatie datalithografiesystemen voor chips ontwikkeld zouden kunnen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of de persoon die de informatie heeft verduisterd connecties had met de autoriteiten in China?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre beïnvloedt dit voorval de afspraken die gemaakt worden over de export van chips naar China?
Mede gezien de technologische ontwikkelingen en geopolitieke context heeft het kabinet in het kader van de (inter)nationale veiligheid nationale maatregelen genomen op het gebied van de export van geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders. Daarover bent u meermaals (vertrouwelijk) geïnformeerd, onder meer via mijn brief van 8 maart. Ook binnen de aanpak statelijke dreigingen is het tegengaan van ongewenste kennis- en technologieoverdracht een belangrijk doel. Daarnaast heeft het kabinet een wetsvoorstel bij Uw Kamer aanhangig gemaakt voor de uitbreiding van de strafbaarheid van spionageactiviteiten, op grond waarvan het strafbaar wordt gesteld schadelijke handelingen te verrichten ten behoeve van een buitenlandse mogendheid als daardoor gevaar ontstaat voor de veiligheid van een of meer personen of voor (andere) fundamentele belangen in relatie tot de nationale veiligheid. Het is op basis van de huidige informatie niet mogelijk om te bepalen of deze casus onder dit wetsvoorstel zou vallen en bovendien is het in een concreet geval aan het Openbaar Ministerie om een besluit te nemen over het al dan niet instellen van vervolging. Dit voorval heeft naar de mening van het kabinet verder geen invloed op de export van chips naar China.
Wanneer bent u van plan om aan de kamer mee te delen wat de concrete afspraken zijn die met ASML zijn gemaakt over de toekomstige export van chips naar China?
In de Kamerbrief van 8 maart (Kamerstuk 22 054, nr. 384) is uw Kamer geïnformeerd over aankomende exportcontrolemaatregelen voor geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders. Ook hebben op 8 maart mijn ambtenaren in een besloten technische briefing nadere informatie gegeven over dit onderwerp.
Het gebrek aan opvangplekken |
|
Suzanne Kröger (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland stevent af op een «maatschappelijk ontwrichtende» asielcrisis. Alle mogelijke manieren om die af te wenden, lijken uitgeput»?1
Ja.
Klopt het dat er bij ongewijzigd beleid in april al achtduizend opvangplekken te weinig zullen zijn? Wat heeft u de laatste maanden gedaan om ervoor te zorgen dat er geen tekort van achtduizend opvangplekken zal zijn?
In eerdere brieven heb ik uw Kamer geïnformeerd over het maatregelenpakket dat ten uitvoer wordt gelegd om een opvangtekort te voorkomen, meest recentelijk op 24 mei jl.2 Met de verenigde inzet van alle betrokken partijen is het de afgelopen maanden gelukt om het dreigende tekort weten af te wenden. De voortgang wordt doorlopend en nauwlettend gemonitord, maar in algemene zin geldt dat er nog veel werk verzet moet worden om iedereen van een opvangplek te kunnen blijven voorzien.
Ik hecht eraan te benadrukken dat de maatregelen die we nu treffen ten dienste staan aan de uiteindelijke realisatie van een stabiel en flexibel opvanglandschap. Concreet voorbeeld betreft de realisatie van een zogeheten doorstroomlocatie in de gemeente Rotterdam. Het betreft een locatie waar vergunninghouders tijdelijk kunnen verblijven in afwachting van meer permanente huisvesting in gemeenten. Daardoor ontstaat er meer ruimte in de asielopvang van het COA. Bovendien wordt door middel van bredere afspraken, onder meer door het bouwen van flexwoningen en het transformeren van vastgoed, ook voor andere woningzoekenden huisvesting gerealiseerd.
Wat wordt er de komende weken en maanden ondernomen om ervoor te zorgen dat er op korte termijn geen asielzoekers op straat zullen belanden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doet u om ervoor te zorgen dat de contracten met huidige opvanglocaties die dreigen te sluiten, verlengd worden?
Het COA spant zich maximaal in om daar waar mogelijk contracten te verlengen of nieuwe locaties te vinden, waar asielzoekers kunnen worden opgevangen om hun asielproces te doorlopen. Alle inspanningen van het kabinet in samenspraak met de medeoverheden en het COA zijn erop gericht om voldoende opvangplekken te realiseren.
Zijn er op dit moment voldoende nieuwe locaties in zicht om de opvangplekken die verdwijnen als de contracten van opvanglocaties die in februari en maart sluiten op te vangen? Hoeveel opvangplekken zouden deze locaties kunnen leveren?
Het COA is voortdurend op zoek naar nieuwe locaties om een dreigend tekort aan opvangplekken af te wenden. Per saldo moeten er voor het einde van dit jaar nog veel opvangplekken worden gevonden. Ik heb daarom aan de provinciale regietafels gevraagd om de opvang- en huisvestingsbehoefte te coördineren. Daarnaast heb ik ook een oproep gedaan aan de PRT’s om o.m. doorstroomlocaties beschikbaar te stellen. Het COA heeft mij laten weten dat het perspectief op voldoende marge op dit moment nog maar beperkt of slechts tijdelijk aanwezig is. Het kabinet doet al het mogelijke om te voorkomen dat aan het einde van het jaar een mogelijk tekort aan beschikbare opvangplekken manifest wordt. Met de PRT’s, met het COA werkt het kabinet met man en macht om voldoende opvangmogelijkheden te realiseren.
Hoeveel contracten van opvanglocaties lopen in de maanden april, mei, juni, juli en augustus af? Om hoeveel opvangplekken gaat het per maand? Welke opties ziet u nog om op korte termijn deze plekken op te vangen?
Over opties voor nieuwe locaties kan ik niet publiekelijk communiceren, zonder dat daarover afstemming heeft plaatsgehad met betrokken gemeenten. Wel kan ik aangeven dat het COA over het gehele jaar genomen nog nieuwe opvanglocaties nodig heeft. Zie daarvoor het antwoord op vraag 5. Ik verwacht in de komende maanden en in het najaar een tekort van enkele honderden tot enkele duizenden plekken in december, als ik geen maatregelen neem. Over dat tekort aan opvangplekken ben ik doorlopend in gesprek met medeoverheden en het COA.
Hoeveel crisisnoodopvangplekken zullen in de periode van april tot juli sluiten? Om hoeveel opvangplekken gaat het? Wat doet u om alternatieve plekken te vinden?
Op dit moment zijn er ca. 6.500 crisisnoodopvangplekken beschikbaar. Het COA is volop in gesprek met gemeenten over het openhouden van deze plekken. De schatting op dit moment is dat meer dan de helft van de nu beschikbare plekken langer dan tot 1 juli openblijft, in ieder geval voor de komende zomermaanden. Het aantal beschikbare crisisnoodopvangplekken loopt richting het einde van het jaar (zonder aanvullende afspraken) wel verder af naar onder de 2.000 plekken. Zoals gezegd lopen de gesprekken nog en hoop ik dat meer gemeenten hun plekken langer open kunnen houden.
Wat is uw beoogde plan van aanpak als er daadwerkelijk achtduizend asielzoekers op straat belanden?
Daarvoor verwijs ik u naar mijn brieven van 24 mei en 6 juni jl. Daarin kondig ik maatregelen aan om een tekort aan opvangplekken te voorkomen en doe ik een dringend beroep op medeoverheden om eerder opvangplekken te realiseren.
Hoe kan het dat u telkens weer verrast wordt door een tekort aan opvangplekken terwijl bekend is dat de kosten voor asielopvang al 23 jaar te laag worden ingeschat (meldt de Algemene Rekenkamer)?2
De asielinstroom was over het laatste half jaar van 2022 weliswaar hoger dan de periode daarvoor, maar binnen de gehanteerde bandbreedte van de prognose. De instroom van asielzoekers is daarbij niet als enige bepalend voor de druk op de asielketen. In de praktijk zijn er ook andere oorzaken die zorgen voor knelpunten in de opvang, deze hebben te maken met de doorstroom en uitstroom.
Inherent aan een prognose is dat deze aan vele externe factoren onderhevig is en daardoor erg complex blijft. De MPP ondervangt dit door verschillende scenario’s (laag, medio en hoog) op te stellen en een waarschijnlijkheidskans toe te kennen aan ieder scenario. Als er een afwijking optreedt in deze factoren zal ook de realisatie afwijken van de prognose. Bij een prognose is het lastiger rekening te houden met onverwachte omstandigheden, zoals de oorlog in Oekraïne, de evacuaties uit Afghanistan of gedurende de COVID-19 pandemie.
Voor de inschatting van de kosten van de asielopvang en de financieringssystematiek, verwijs ik u naar mijn brief van 28 april jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 3099).
Wat wordt er gedaan met de waarschuwingen van het COA die ze «al jaren» uiten over een tekort aan plekken?3
Samen met het COA ben ik doorlopend in gesprek met medeoverheden om voldoende opvangplekken te realiseren. Er komen veel verschillende uitdagingen op gemeenten af op het terrein van asielopvang en integratie. Desondanks zet het kabinet alles op alles om een tekort aan opvangplekken te voorkomen.
Welke concrete stappen heeft u sinds de opvangcrisis in Ter Apel van afgelopen zomer genomen om te garanderen dat er niet opnieuw mensen buiten moeten slapen?
Ik verwijs op dit punt naar mijn brieven van 24 mei en 6 juni jl. waarin ik de nodige maatregelen uiteen heb gezet en een dringende oproep doe aan medeoverheden. Naast het dagelijks monitoren van de actuele opvangbehoefte afgezet tegen de actuele instroom, heb ik voor de langere termijn gewerkt aan het wetsvoorstel gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvang (ook wel: de Spreidingswet), dat op dit moment voorligt in uw Kamer.
Op welke termijn kan de spreidingswet op zijn vroegst bijdragen aan oplossingen voor het ophanden zijnde acute tekort aan opvangplekken?
Het wetsvoorstel ligt ter behandeling voor in uw Kamer. Daarna moet ook de Eerste Kamer zich over dit wetsvoorstel uitspreken. Het wetsvoorstel bevat een aantal termijnen waarbinnen gemeenten asielopvangplaatsen mogelijk gaan maken. Dat neemt niet weg dat er ook los van deze termijnen, en los van dit wetsvoorstel, op dit moment aan gemeenten wordt gevraagd om zo snel als mogelijk nieuwe opvangplaatsen mogelijk te maken. Hierbij verwijs ik u naar mijn brief aan medeoverheden van 6 juni jl. Daarom ben ik doorlopend in gesprek met medeoverheden en het COA om meer opvangplekken te realiseren. Het gaat daarbij om alle soorten locaties, zowel groot als klein. Bij het runnen van kleinere locaties kan het COA samenwerken met het Rode Kruis.
Kan u toezeggen absolute prioriteit te geven aan het vinden van voldoende opvangplekken in Nederland?
Ja, naast alle maatregelen die ik neem zoals afspraken over het uitplaatsen van uitgeprocedeerde asielzoekers, de Europese aanpak om grip te krijgen op de instroom en de aanpak van overlast.
De toestemmingsprocedure |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Waarom is het doel «wetenschappelijk onderzoek» niet voldoende geconcretiseerd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de toestemmingsprocedure, terwijl de Autoriteit Persoonsgegevens in een memo van 23 december 2020 aan de functionaris gegevensbescherming van het ministerie heeft geadviseerd dit element preciezer te formuleren (zie de derde pagina van het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens)?1
Het memo van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) van 23 december 2020 had betrekking op het verstrekken van gezondheidsgegevens (vaccinatiegegevens) door vaccinerende huisartsen aan het RIVM. In het memo heeft de AP toegelicht dat de huisartsen voor deze gegevensverstrekking toestemming nodig hebben om hun medisch beroepsgeheim te doorbreken. Daarnaast reageert de AP – in positieve zin – op de juridische onderbouwing van het verwerken van gezondheidsgegevens door het RIVM in een landelijk vaccinatieregister, voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van haar wettelijke taken. Als één van de doelen van gegevensverwerking werd daarbij ook genoemd dat het RIVM persoonsgegevens mogelijk zou gaan gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek, conform de doelen van het landelijk vaccinatieregister. De AP adviseerde om dat doel concreter te verwoorden. Hoe deze gegevens door het RIVM zelf gebruikt worden is vervolgens geconcretiseerd. Zoals beschreven in de privacyverklaring COVID-192 kunnen de gegevens op termijn gebruikt worden voor het uitvoeren van epidemiologisch wetenschappelijk onderzoek, een van de wettelijke taken van het RIVM. Deze gegevens zullen dan gepseudonimiseerd worden, zoals beschreven in de Wet Publieke Gezondheid3. Dit betekent dat de gegevens vervangen worden door een code. Als er voor een specifiek onderzoeksdoel toch niet-gecodeerde gegevens nodig zijn, dan moeten de onderzoekers daarvoor eerst toestemming vragen van de betreffende persoon.
Geweldincidenten op HTL Hoogeveen |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat de handhaving- en toezichtlocatie (HTL) Hoogeveen alleen bedoeld is voor zwaar overlastgevende asielzoekers?
Ja, dat klopt.
Als een asielzoeker overlast veroorzaakt, kan het COA verschillende maatregelen treffen, zoals neergelegd in het maatregelenbeleid. Hieronder valt onder andere het reglement onthouding verstrekkingen (rov). Het COA gebruikt deze maatregelen om bewoners zich bewust te maken van de negatieve impact van het incident, dan wel het getoonde gedrag. Een andere, zwaardere maatregel is plaatsing op de Handhaving en Toezichtlocatie te Hoogeveen (htl), met een capaciteit van 50 bedden. Dit vindt plaats na het opleggen van een zogenaamd artikel 56 Vreemdelingenwet 2000 maatregel door de IND, DT&V of AVIM. Dit is een uitzonderlijke vrijheidsbeperkende maatregel voor asielzoekers die op een opvanglocatie ernstige overlast veroorzaken, waarvan de impact op de bewoners en medewerkers dusdanig groot en heftig is, dat plaatsing in een separate opvang noodzakelijk is. In zeer uitzonderlijke situaties kan de impact van een incident als dusdanig ernstig worden aangemerkt dat, indien inbewaringstelling niet in de rede ligt of mogelijk is, direct voor de htl-maatregel wordt gekozen. De htl is primair gericht op streng toezicht op én begrenzing van negatief gedrag van asielzoekers. Hiermee wordt beoogd: (a) stringent op te treden tegen onaanvaardbaar gedrag van overlastgevende asielzoekers, (b) de veiligheid op reguliere opvanglocaties te vergroten, (c) de overlast rond de reguliere opvanglocaties te beperken, (d) de veiligheid op de htl te vergroten en (e) overlast en criminaliteit in de omgeving van de htl te voorkomen.
Gedragsbeïnvloeding gericht op gedragsverandering is niet het hoofddoel van de plaatsing in de htl. Hier is in de begeleiding door het COA echter wel aandacht voor. Het COA maakt gebruik van diverse methoden die ook door de reclassering en DJI worden gebruikt. Er is aandacht voor bewustwording van zowel de eigen problematiek als de gevolgen daarvan en het aanbieden en aanleren van handelingsperspectieven of gedragsalternatieven. Eveneens is aandacht voor de mogelijke oorzaken van het overlastgevend gedrag. Hiervoor is intensief contact met verslavingszorg- en GGZ-instellingen.
Welke misdragingen of overlast hebben zij zoal veroorzaakt? Met andere woorden, wanneer komt iemand in aanmerking voor een overdracht aan HTL Hoogeveen? Welke criteria worden daarvoor gehanteerd?
Zoals hierboven aangegeven is de htl bedoeld voor asielzoekers die zeer ernstige overlast binnen en buiten de opvanglocatie veroorzaken met grote impact op bewoners en/of medewerkers. De htl-maatregel kan in twee gevallen worden opgelegd: na één incident met een zeer grote impact of indien sprake is van eerdere incidenten met een grote of zeer grote impact. Hierbij gaat het onder meer om agressie en fysiek geweld tegen COA-personeel (of derden werkzaam op een COA-locatie) of tegen medebewoners. Daarnaast kan bijvoorbeeld sprake zijn van verbale doodsbedreigingen of forse vernielingen aan COA-eigendommen.
Wie controleert en/of besluit of de misdragingen voldoende zijn om overdracht naar HTL Hoogeveen te rechtvaardigen? Waarom komt hier geen rechter aan te pas?
Plaatsing op de htl is een bestuursrechtelijke maatregel en kan plaatsvinden op initiatief van de COA- locatiemanager na afstemming en weging van het dossier. Het vereist een grondige dossieropbouw op basis waarvan een zorgvuldige afweging wordt gemaakt door daartoe bevoegde medewerkers en ketenpartners. Hiervoor zijn diverse waarborgen ingebouwd. Bij het maken van deze afweging wordt gekeken naar de impact van het incident. Ook wordt bekeken of andere vormen van opvang beter passend zouden zijn, zoals intensief begeleidende opvang of opname in een psychiatrische instelling. Ook gaat strafrecht uiteraard voor. Zoals benoemd wordt de afweging in gezamenlijkheid gemaakt. Het voornemen tot plaatsing wordt eerst voorgelegd aan de IND of DT&V (afhankelijk van de procedure), waarna op basis van het individuele geval wordt beoordeeld of voldoende grond aanwezig is voor het opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel ex artikel 56 Vw. Hiertegen staan rechtsmiddelen open. Dat houdt in dat de vreemdeling beroep kan instellen tegen deze beslissing, en de rechter toetst of de oplegging van deze maatregel proportioneel is. Hier komt dus wel een rechter aan te pas.
Verder beoordeelt het GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) of sprake is van contra-indicaties voor plaatsing vanuit medisch oogpunt, zowel lichamelijk als geestelijk. Acute psychiatrie of anders zijnde zeer complexe zorg zijn een contra- indicatie voor plaatsing in de htl. Tot slot wordt beoordeeld of op basis van de stand van de procedure/vertrektraject om redenen van opportuniteit aanleiding is om van de plaatsing af te zien.
Deze werkwijze is reeds diverse keren door de rechter beoordeeld en daaruit is gebleken dat de rechtszekerheid voldoende is geborgd.
Welke grondslag is er om asielzoekers – zonder tussenkomst van een rechter – in de HTL te plaatsen en hun vrijheid te beperken? Welke grondslag is er om alleenstaande vluchtelingenkinderen – zonder tussenkomst van een rechter – in de HTL te plaatsen?
Zoals hierboven aangegeven, staat voor elke vreemdeling aan wie een maatregel ex artikel 56 Vw wordt opgelegd, rechtsmiddelen open. Men kan dus te allen tijde een rechter vragen om te beoordelen of oplegging van deze maatregel gerechtvaardigd is, indien de vreemdeling hiertoe rechtsmiddelen aanwendt.
In beginsel worden amv niet op grond van een artikel 56 Vw maatregel in de htl geplaatst. In een geval van een amv van 16 jaar of ouder kan dat wel. COA en Nidos hebben afgesproken dat de voogd toestemming gevraagd wordt alvorens plaatsing in de htl mogelijk is. Nidos wordt derhalve eerst verzocht of zij instemmen met een plaatsing op de htl. Zonder toestemming van Nidos kan een amv niet worden geplaatst op de htl.
Klopt het dat er inderdaad (geoorloofd of ongeoorloofd) geweld is gepleegd door personeelsleden?
Het klopt dat dwang is toegepast door medewerkers van COA en DJI op de htl en dat er soms met harde hand is opgetreden. Hierbij wordt opgemerkt dat ten aanzien van het beoordelen of er onrechtmatig en/of disproportioneel dwang is toegepast bij een incident, van belang is dat hierbij alle omstandigheden in acht worden genomen. De woonbegeleiders (van COA en DJI) van de htl kunnen een vreemdeling met lichte aanraking een kamer uit begeleiden. Dit gebeurt enkel in uitzonderlijke gevallen, zoals wanneer een situatie dreigt te escaleren. Een woonbegeleider mag ook zichzelf fysiek verdedigen wanneer een asielzoeker dermate agressief gedrag vertoont jegens hem. Hierbij wordt benadrukt dat dit proportioneel dient te zijn. De boa´s van DV&O kunnen op een gepaste wijze dwangbevoegdheden aanwenden indien zij bij de uitoefening van hun toezichtstaken worden geconfronteerd met een (concrete dreiging van een) strafbaar feit. De doelgroep in kwestie bestaat uit asielzoekers waarbij lichtere maatregelen niet voldoende zijn gebleken en begrenzing van het negatieve gedrag benodigd is om de veiligheid van eenieder te kunnen garanderen. Toepassing van disproportionele dwang is nooit gerechtvaardigd. Indien dwang wordt toegepast, heeft dit tot doel de situatie te de-escaleren en de veiligheid te waarborgen.
Met betrekking tot het toepassen van dwang door boa´s van DV&O is van belang om op te merken dat alle inzet hiervan wordt gecontroleerd en ter beoordeling aan de direct toezichthouders wordt voorgelegd. Er is bijvoorbeeld een incident bekend waarbij een DV&O medewerker onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van een vrijheidsbeperkend middel, namelijk handboeien. Hiervan is direct melding gemaakt en zijn de betreffende medewerker en leidinggevende aangesproken op het onrechtmatig gebruik. Indien noodzakelijk kan dit ook arbeidsrechtelijke gevolgen hebben.
Hoe worden asielzoekers beschermd tegen geweld van de medewerkers van de HTL? Is er bijvoorbeeld een werkinstructie beschikbaar voor HTL Hoogeveen, waarin uiteengezet wordt wanneer geweld wel geoorloofd is en waar dit dan gemeld zou moeten worden? Zo ja, kan de u deze met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Het COA heeft een beleidsplan Agressie en Geweld dat voor alle medewerkers geldt. Het beleidsplan geldt voorts voor derden die werkzaam zijn op COA-locaties. Naar aanleiding van de bevindingen en aanbevelingen die zijn gedaan door de Inspectie van Justitie en Veiligheid op 13 oktober 2022 is het document geactualiseerd. Dit is in gezamenlijkheid met betrokken ketenpartners gedaan. De bevindingen van de Inspectie in haar brief van 5 april jl. worden momenteel verwerkt in het handelingskader. Hierin zal duidelijk uiteengezet worden wat wordt verstaan onder «dwang». Het COA zal het geactualiseerde beleid vervolgens op zo kort mogelijke termijn aan haar personeel ter beschikking stellen.
Daarnaast is van belang dat het COA een klachtencommissie aan het inrichten is, alwaar de vreemdelingen melding kunnen maken indien sprake is van ongeoorloofde dwang. Het COA heeft voortvarend een aantal opties in kaart gebracht, waarover deze maand een besluit zal worden genomen. Hiermee wordt opvolging gegeven aan de aanbeveling die is gedaan door de Inspectie in dit verband.
Kunt u bevestigen dat er verschillende geweldsincidenten zijn geweest, dan wel geoorloofd, dan wel ongeoorloofd, die vervolgens niet gemeld zijn, dan wel aan het Nidos, dan wel aan de inspectie?
Zoals ik reeds bij de beantwoording van de mondelinge vraag hierover heb aangegeven, klopt het dat er incidenten waarbij een amv betrokken was, abusievelijk niet zijn gemeld bij Nidos en/of de Inspectie. Indien zich een situatie voordoet waar een amv bij betrokken is en waarin fysiek moet worden ingegrepen om te de-escaleren, dan moet dit door het COA worden gemeld bij Nidos. Nidos zal vervolgens zorgdragen voor het melden van de betreffende incidenten bij de Inspectie.
In 2022 zijn de afspraken herbevestigd waardoor sindsdien alle incidenten met amv worden gemeld aan Nidos.
Wat zijn de onderliggende redenen dat deze incidenten niet gemeld zijn?
Het was COA op dat moment niet duidelijk dat de betreffende incidenten onder het meldingsprotocol met Nidos en IGJ vielen. De afspraken zijn herbevestigd en eventuele incidenten worden gemeld.
Geven aanwezige artsen altijd meldingen door van gewonde asielzoekers, en zo ja, aan welke toezichthouder melden de artsen dan die klachten?
In verband met de privacywetgeving heeft het COA hier geen zicht op. De arts in kwestie bepaalt of het noodzakelijk is om een melding te maken.
Is het inderdaad zo dat Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) -medewerkers spuugzakken en handboeien mogen gebruiken in specifieke gevallen? Hoe verhoudt zich dit tot het hebben van een specifieke opleiding voor het toepassen van deze methoden in bijvoorbeeld detentiecentra?
Voor woonbegeleiders COA en DJI-medewerkers geldt dat zij geen bevoegdheden hebben om dwangmiddelen zoals handboeien of spuugmaskers in te zetten. De boa’s van DV&O zijn speciaal getraind en in het bezit van specifieke bevoegdheden om dwangmiddelen zoals handboeien en spuugmakers indien noodzakelijk in te zetten. Daar hebben zij de benodigde opleidingen en trainingen voor gevolgd. Dit zijn dezelfde opleidingen en trainingen die door andere boa’s zijn gevolgd. Voor de boa’s van DV&O geldt dat zij op grond van artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onder d, Vreemdelingenvoorschrift 2000 (hierna VV) zijn belast met het vreemdelingentoezicht, waaronder de handhaving van de maatregelen van toezicht, zoals bedoeld in artikelen 54, 55 en 56 Vreemdelingenwet 2000 (hierna Vw). Bij de uitoefening van deze taak kunnen de boa’s gebruik maken van specifieke bevoegdheden.1 Wanneer een bewoner van de htl overlastgevend gedrag vertoont, kunnen de boa’s overgaan tot staande- en ophouding.
De DV&O boa’s kunnen in de uitoefening van hun toezichtstaak krachtens de Vreemdelingenwet dwangbevoegdheden2 toepassen indien de vreemdeling onvoldoende medewerking verleent en dwang noodzakelijk is. De handhaving van de huisregels en interne orde op de htl – en reguliere opvanglocaties – betreft géén handhaving van de openbare orde. Dit valt dan ook niet onder uitvoering van de politietaak. De DV&O boa’s kunnen hun politiële bevoegdheden dan ook niet toepassen voor zover zij op de htl de woonbegeleiders van COA en DJI ondersteunen in de handhaving van de huisregels en interne orde.
De DV&O boa’s zijn echter in de htl niet alleen aanwezig ter ondersteuning van de woonbegeleiders van COA en DJI. Zij zijn daar ook aanwezig als ambtenaren belast met vreemdelingentoezicht. Bij de uitoefening van deze taak mogen zij dwangmiddelen inzetten. Zij mogen dit ook wanneer zij bij de uitoefening van dit toezicht op de htl worden geconfronteerd met (een concrete dreiging van) strafbare feiten zoals vernieling, belediging, bedreiging, diefstal, mishandeling of het niet opvolgen van een door de boa gegeven bevel. In dit soort situaties hebben de DV&O boa’s op grond van hun boa-status een geweldsbevoegdheid vergelijkbaar met die van politieambtenaren. Het voorkomen van dergelijke strafbare feiten valt eveneens onder de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.
Kunnen asielzoekers aangifte doen van bijvoorbeeld mishandeling? Zo nee, waarom niet?
Asielzoekers kunnen, net als ieder ander, aangifte doen van een strafbaar feit. Dit kunnen zij bij de politie doen.
Hebben advocaten toegang tot de HTL? Zo nee, waarom niet?
Voor het contact met hun cliënten kunnen advocaten gebruikmaken van de spreekkamers van VWN op het reguliere AZC dat is gevestigd naast de htl. Hier is voor gekozen om de veiligheid van de advocaten te kunnen borgen. Ook houdt VWN een spreekuur op de htl.
Klopt het dat er bovendien geen duidelijk meldpunt en/of duidelijke klachtenprocedure is waar asielzoekers uit HTL Hoogeveen zich kunnen melden, indien zij met geweld in aanraking zijn gekomen? Wat is hiervoor dan wel de procedure?
Voor bewoners van de htl is de reguliere klachtenprocedure van het COA van toepassing, zoals dat ook voor bewoners van reguliere opvanglocaties geldt. Naar aanleiding van het rapport van de Inspectie JenV van 13 oktober 2022 is het COA aan het onderzoeken of naast de bestaande klachtenregeling een op de htl toegespitste, meer onafhankelijke vorm van een klacht indienen en behandelen kan worden ingericht. Door het COA is voortvarend een aantal opties in kaart gebracht, waarover deze maand een besluit wordt genomen.
Hoe wordt opvolging gegeven aan geweldsincidenten in HTL Hoogeveen, zowel bij geoorloofde als ongeoorloofde incidenten?
Wanneer zich een incident voordoet, wordt dit geregistreerd door het personeel in het IBIS-systeem van het COA. Dit gebeurt ongeacht of hierbij sprake is van inzet van bevoegdheden of middelen. Indien het personeel fysiek heeft moeten ingrijpen bij een incident, wordt dit vastgelegd in de registratie en meegenomen in de evaluatie van het incident. De locatiemanager van het COA controleert de registratie aan de hand van eventuele camerabeelden en worden eventuele verdiepende vragen gesteld aan het personeel. Voorts is er nazorg voor eventuele slachtoffers (bewoners of personeel) en voor het personeel dat betrokken is geweest bij het incident. De locatiemanager van het COA draagt zorg voor vastlegging van het incident. Ook draagt hij zorg voor een terugkoppeling van zijn bevindingen aan het personeel. Mocht sprake zijn van disproportioneel handelen, dan wordt daar direct op gehandeld door het COA en (al dan niet extern) onderzoek naar gedaan. Als een minderjarige vreemdeling betrokken is bij het incident, dan wordt dit door het COA bij het Nidos gemeld. Het Nidos draagt zorg voor melding van het incident bij de Inspectie.
Indien bevoegdheid door de boa´s van DV&O is ingezet, dan wordt dit gemeld bij de direct toezichthouder.
Worden geweldincidenten in HTL Hoogeveen ook onderling besproken, waarbij er verslaglegging plaatsvindt van de debriefing? Zo ja, wordt deze verslaglegging overlegd aan het Nidos, zodat zij daarmee de Inspectie kunnen inschakelen?
Incidenten waar een minderjarige vreemdeling bij betrokken is geweest, worden gemeld bij Nidos. Daarnaast heeft de voogd van Nidos ook regelmatig contact met de minderjarige vreemdeling. De melding wordt gedaan op basis van de evaluatie en registratie van het incident. Het Nidos draagt zorg voor melding van het incident bij de Inspectie. Als de Inspectie oordeelt dat nadere bespreking noodzakelijk is, dan volgt er een evaluatie van het incident met onder meer de voogd/jeugdbeschermer, gedragswetenschapper van de htl, betrokken personeel van de htl, de mentor van de jeugdige en het management van de htl.
Wat is de reden dat alleen het Nidos en niet meteen de Inspectie van Justitie en Veiligheid op de hoogte wordt gesteld van geweldsincidenten bij minderjarigen?
Het COA maakt van alle incidenten waar een amv betrokken bij is geweest melding bij Nidos. Het Nidos meldt op basis van haar wettelijke taak vervolgens het incident bij de toezichthoudende instantie, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
Hoe worden kinderen en minderjarigen beschermd tegen geweld van de medewerkers van de HTL?
Zie ook mijn antwoord op vraag 1, waarin ik aangeef dat de htl primair gericht is op streng toezicht op én begrenzing van negatief gedrag van asielzoekers. Hiermee wordt beoogd: (a) stringent op te treden tegen onaanvaardbaar gedrag van overlastgevende asielzoekers, (b) de veiligheid op reguliere opvanglocaties te vergroten, (c) de overlast rond de reguliere opvanglocaties te beperken, (d) de veiligheid op de htl te vergroten en (e) overlast en criminaliteit in de omgeving van de htl te voorkomen. Gedragsbeïnvloeding gericht op gedragsverandering is niet het hoofddoel van de plaatsing in de htl. Hier is in de begeleiding door het COA echter wel aandacht voor.
De woonbegeleiders van de htl zijn in beginsel niet bevoegd om dwang toe te passen. Zij kunnen indien dat noodzakelijk is – net zoals personeel in een zorginstelling – iemand met een lichte aanraking de ruimte uit te begeleiden in het kader van de-escalatie. De woonbegeleiders zijn niet bevoegd om hier kracht van meer dan geringe betekenis bij te gebruiken. De DV&O boa’s die worden ingezet op de htl zijn wel bevoegd om deze middelen toe te passen bij de uitoefening van hun toezichtstaak. Dwang wordt enkel gebruikt in uitzonderlijke situaties. Zoals wanneer een asielzoeker dermate agressief gedrag vertoont jegens een medewerker of andere bewoners dat geen andere uitweg mogelijk is. Het kan voorkomen dat corrigerend gehandeld wordt door een boa om te voorkomen dat een situatie escaleert. Bovendien is er cameratoezicht en worden alle incidenten waar een minderjarige vreemdeling bij betrokken is, via Nidos gemeld bij de Inspectie. De Inspectie beoordeelt vervolgens of nader onderzoek nodig is voor een specifiek incident.
Hoe ziet u de rol van de Inspectie?
De Inspectie vervult een belangrijke toezichthoudende rol. Zij zijn onafhankelijk en objectief en vervullen een essentiële rol bij het maken en uitvoeren van beleid. Naast het verrichten van thematische onderzoeken, hebben zij ook een reguliere toezichtstaak. De Inspectie levert veelal bruikbare inzichten en aanbevelingen op. De aanbevelingen die worden gedaan door de Inspectie waardeer ik en neem ik over waar mogelijk. Daarnaast wordt nauw gemonitord hoe het staat met de opvolging die wordt gegeven aan deze aanbevelingen.
Bent u bereid om opnieuw naar de aanbevelingen van de Inspectie te kijken, en daadwerkelijk de adviezen op te volgen? Zo nee, waarom niet?
In de beleidsreactie op de brief van de Inspectie van 5 april jl. is aangegeven wat de stand van zaken is ten aanzien van de aanbevelingen uit het rapport van de Inspectie van 13 oktober 2022. Het beleidsstuk Agressie en Geweld van het COA wordt geactualiseerd. Dit zal vervolgens op een zo kort mogelijke termijn aan het personeel van het COA ter beschikking worden gesteld.
Het COA ontwikkelt voorts een leerlijn specifiek voor htl-medewerkers waarbij verschillende aanvullende trainingen zoals psychopathologie verplicht worden gesteld. In de tussentijd is en blijft het reguliere aanbod aan trainingen beschikbaar, zoals omgaan met emotie en agressie, middelengebruik en fysieke weerbaarheid ten behoeve van de-escalatie van situaties. De professionele ontwikkeling van medewerkers en de benodigde aanvullende training is onderdeel van de gesprekscyclus tussen leidinggevende en medewerker. Ook neemt het personeel deel aan vakdagen van het GZA.
Ten aanzien van het inrichten van een onafhankelijke klachtencommissie is door het COA voortvarend een aantal opties in kaart gebracht, waarover deze maand een besluit wordt genomen. Het uitschrijven van het dagprogramma in een basisdocument is in een afrondende fase. Hierin wordt ook ingegaan op wat goed gedrag is en waar een vreemdeling aan moet voldoen om uit de htl te kunnen doorstromen naar een regulier azc. Dit ook met het oog op recente jurisprudentie.
Inmiddels wordt met de aangepaste bezoekregeling en huisregels gewerkt.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft eveneens een bezoek aan de htl gebracht. In haar rapport heeft zij aangegeven dat de kwaliteit van en toegankelijkheid naar zorg over het algemeen goed is. De aanbevelingen ter verbetering zijn overgenomen en uitgevoerd.
Kunt u bevestigen dat het HTL praktisch fungeert als een detentiecentrum, omdat asielzoekers die het terrein wensen te verlaten hun status als asielzoeker moeten opgeven en daarom niet langer in aanmerking kunnen komen voor asiel?
Nee. Wanneer een asielzoeker besluit om de htl te verlaten, heeft dit geen gevolgen voor zijn asielprocedure. Ook komt het recht op opvang niet te vervallen, zoals ook is bepaald in de Opvangrichtlijn. Wanneer een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt, dan wordt eerst onderzocht of hij werkelijk uit beeld is. Aan de vreemdeling is een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd op grond van artikel 56 Vw. Het kan voorkomen dat de vreemdeling het gebied moet verlaten om bijvoorbeeld een bezoek te brengen aan het ziekenhuis of zijn advocaat. Indien dit het geval is, dan wordt er toestemming gegeven om tijdelijk het gebied te verlaten. Mocht de vreemdeling niet meer terugkeren of besluiten om niet langer te willen verblijven in de htl en daarmee afzien van zijn recht op opvang, kan het nog voorkomen dat hij elders verblijft. Pas wanneer duidelijk is dat hij zich niet houdt aan de meldplicht van de AVIM, zal dit door de AVIM worden gemeld bij de IND. De IND kan vervolgens besluiten om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Dit is op basis van wet- en regelgeving die voor alle asielaanvragen van asielzoekers geldt. Door met onbekende bestemming te vertrekken voldoet de vreemdeling niet aan zijn beschikbaarheidsplicht.
Hoe verhoudt de mogelijkheid die wordt geboden om de HTL te verlaten in ruil voor het opgeven van opvang zich tot de verplichtingen die voortvloeien uit de Opvangrichtlijn van de Europese Unie en de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie?
Het Europese Hof van Justitie heeft onder andere in het Haqbin-arrest bepaald dat overlastgevende asielzoekers niet uit de opvang mogen worden gezet, ook niet voor korte duur. Het Hof heeft geoordeeld dat de eerbiediging van de menselijke waardigheid vereist dat een asielzoeker niet in een toestand van zeer verregaande materiële behoeftigheid terechtkomt, waardoor hij niet in staat zou zijn om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften zoals wonen, eten, zich kleden en wassen. Verder heeft het Hof overwogen dat deze waardige levensstandaard door de lidstaat zelf dient te worden gewaarborgd op georganiseerde wijze en onder de eigen verantwoordelijkheid. Het overhandigen van bijvoorbeeld een lijst met daklozencentra waar de asielzoeker zich kan melden, is onvoldoende. Daarmee is immers niet gewaarborgd dat de asielzoeker daar daadwerkelijk opgevangen zal worden en evenmin is dit onder eigen verantwoordelijkheid en op georganiseerde wijze. Gelet op deze uitspraak is een sanctie waarbij – al is het maar tijdelijk – de materiële opvangvoorzieningen met betrekking tot huisvesting, voedsel of kleding geheel worden ingetrokken, volgens het Hof in strijd met artikel 20, lid 5 van de Opvangrichtlijn.
Gelet op de Opvangrichtlijn is het COA wel toegestaan om bij ongeoorloofd gedrag maatregelen te treffen die kunnen inhouden dat een vreemdeling in een andere opvanglocatie wordt ondergebracht, in casu de htl. De vreemdeling heeft de vrijheid om hier geen gehoor aan te geven. Hij wordt niet gedwongen tot plaatsing in de htl. Dat de htl de enige plek is waar hij zijn recht op opvang kan effectueren, maakt dat niet anders. Deze consequentie is gerechtvaardigd bij incidenten waarvoor plaatsing op de htl aangewezen is. De vreemdeling heeft zichzelf in die positie gebracht. Daarbij kan hij later bij bezwaren de htl altijd alsnog verlaten. De Opvangrichtlijn verplicht de lidstaten er niet toe opvang te continueren nadat de asielzoeker besluit om de htl vrijwillig, zonder daartoe gedwongen te worden, te verlaten. Daarmee doet de asielzoeker vrijwillig afstand van zijn recht op opvang.
Hoe kan van asielzoekers, die vaak lang moeten wachten op hun procedure en die niets of niemand hebben in Nederland, verwacht worden dat zij vrijwillig hun opvang opzeggen?
De htl-maatregel heeft het doel om op te treden tegen onaanvaardbaar gedrag. Daarnaast beoogt de maatregel de veiligheid en het welzijn van bewoners en personeel van de reguliere opvanglocaties te bevorderen. De vreemdeling wordt niet gedwongen tot plaatsing op de htl. Daarbij is de duur van de htl-maatregel afhankelijk van de mate waarin de vreemdeling laat zien dat hij zich naar behoren kan gedragen. Zoals hiervoor is opgemerkt, heeft de vreemdeling zichzelf in deze positie gebracht. De beslissing om de htl vroegtijdig te verlaten is te allen tijde vrijwillig, en gebaseerd op eigen afwegingen. De vreemdeling wordt hiertoe niet gedwongen.
Is deze maatregel proportioneel, in verhouding tot de veroorzaakte overlast, beschreven in vraag 2?
Indien asielzoekers zeer ernstige overlast veroorzaken met grote impact op bewoners en/of medewerkers, wordt beoordeeld of tot plaatsing op de htl kan worden overgegaan. Het plaatsingsbesluit van het COA is gebaseerd op een beoordeling van de individuele merites van de zaak. Die bevat tevens een proportionaliteitstoets. In het besluit wordt toegelicht dat en waarom de htl-maatregel proportioneel is en conform het maatregelenbeleid van het COA is opgelegd.
De werkwijze is reeds diverse keren door de rechtspraak beoordeeld en daaruit is tot op heden gebleken dat de proportionaliteit en rechtszekerheid voldoende geborgd zijn.
Klopt het dat kinderen te allen tijde recht hebben op opvang en dat zij geen afstand kunnen doen van dat recht? Hoe verhoudt dat recht zich tot de maatregel om «vrijwillig» opvang op te zeggen in ruil voor het verlaten van de HTL?
Zie de beantwoording van vraag 21.
Hoe verhoudt het plaatsen van kinderen in de HTL zich tot de verplichtingen uit het Verenigde Naties (VN)- Kinderrechtenverdrag, in het bijzonder met het oog op artikel 3 over «belang van het kind»; artikel 6 over «recht op ontwikkeling»; artikel 19 over «recht op bescherming tegen geweld en mishandeling»; en artikel 20 over «bijzondere bescherming en bijstand voor kinderen die niet bij hun gezin verblijven»?
Zoals eerder aangegeven, worden minderjarige vreemdelingen niet zomaar in de htl geplaatst. Alleenstaande minderjarige vreemdelingen vanaf 16 jaar kunnen enkel in uitzonderlijke situaties worden geplaatst in de htl. Hier wordt terughoudend mee omgegaan. COA en Nidos hebben afgesproken dat de voogd toestemming gevraagd wordt alvorens plaatsing in de htl mogelijk is. Nidos behartigt de belangen van het kind vanuit haar wettelijke taak. Nidos zal beoordelen of het noodzakelijk is om in te stemmen met de plaatsing ter bescherming van de jongere zelf, de overige jongeren op de locatie en het personeel. In 2022 is aan 5 amv in totaal een htl-maatregel opgelegd. Incidenteel heeft er een crisisplaatsing van maximaal twee dagen plaatsgevonden. Mocht zich een incident voordoen waar een amv bij betrokken is, dan wordt hier melding van gemaakt bij Nidos en de IGJ. Zoals bij elk incident het geval is, worden de omstandigheden van het incident vastgelegd. Dwang wordt enkel in uitzonderlijke gevallen toegepast en inzet hiervan wordt gemeld bij de direct toezichthouder.
Wat is de visie van voogdijinstelling Nidos over de HTL? Waarom wordt er niet ingezet op de totstandkoming van alternatieven voor de HTL?
Nidos is geen voorstander van plaatsing van minderjarige vreemdelingen in de htl. Bij gebrek aan passende alternatieven stemt Nidos incidenteel in met plaatsing van een amv in de htl ter bescherming van de desbetreffende amv zelf, de overige amv in de opvang en het personeel.
Bent u bekend met het aanbestedingstraject om een alternatief te bewerkstellingen dat niet succesvol was? Bent u bereid om zich ervoor in te zetten dat er op korte termijn een alternatief komt in lijn met het VN-Kinderrechtenverdrag?
Daar ben ik mee bekend. Zoals ik heb besproken met Nidos wordt ingezet op het vinden van alternatieve mogelijkheden voor de betreffende doelgroep.
Klopt het dat een groot deel van de asielzoekers in de HTL mensen zijn die kampen met zware psychische problematiek?
Wat is de grondslag om mensen met psychische problemen in de HTL te plaatsen?
Zijn de medewerkers opgeleid om met mensen met psychische problemen om te gaan?
Welke waarborgen zijn er voor deze mensen? Welke speciale zorg, begeleiding en faciliteiten zijn er aanwezig voor mensen met mentale problemen op de HTL?
Hoe verhoudt het plaatsen van asielzoekers met psychische problemen in de HTL zich met de verplichtingen die volgen uit de EU Opvangrichtlijn?
Diagnostische protocollen in de ziekenhuiszorg tijdens de coronacrisis |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de triageprotocollen in ziekenhuizen bij patiënten die binnen worden gebracht met luchtwegklachten, zoals (prikkel)hoest, kortademigheid, pijn op de borst, pijn vastzittend aan de ademhaling, en waarbij al dan niet verhoogde infectie/inflammatiewaarden aanwezig zijn zoals verhoogde hartslag, verhoogde temperatuur (koorts), algemene malaise en met of zonder aanwezigheid van verhoogde infectiewaarden in het bloed (verhoogd leukocyten getal, verhoogd C-reactief proteïne (CRP), etc.)? Zo ja, welke diagnostische protocollen gelden hiervoor en hanteert elk ziekenhuis dezelfde differentiaaldiagnostiek?
Ja. De verantwoordelijke veldpartijen stellen richtlijnen op, onder meer voor diagnostiek. Op basis van deze richtlijnen passen ziekenhuizen hun lokale protocollen aan, waarbij de uitgangspunten overal hetzelfde zijn.
Weet u of de triage bij patiënten die bij de start van de coronacrisis (in de eerste golf van maart – mei 2020) met potentieel COVID-gerelateerde klachten in het ziekenhuis binnenkwamen, anders is verlopen dan voor de coronacrisis?
De triage op basis van urgentie is vastgelegd in richtlijnen van waaruit zorgprofessionals handelen. Door de grote toestroom van mensen met acute klachten zijn er trajecten, zoals de «Corona snelstraat» ingericht om een efficiënte en snelle doorstroom zonder verlies aan kwaliteit te realiseren. Het diagnostisch proces is er op gericht om een diagnose te kunnen stellen dan wel uit te sluiten.
Zijn er protocollaire afspraken gemaakt binnen de ziekenhuiszorg over aangepaste differentiaaldiagnostiek voor patiënten die binnenkwamen met luchtweg-gerelateerde klachten (al dan niet gepaard gaande met klachten die ook kunnen passen bij infectie/inflammatie van de luchtwegen, zie ook de eerste vraag) tijdens de coronacrisis? Zo ja, welke afspraken waren dit, welke richtlijnen zijn aangepast, op basis waarvan en door wie en zijn deze veranderingen in de gehele ziekenhuiszorg doorgevoerd?
De aangepaste protocollen in de ziekenhuizen zijn de resultante geweest van de adviezen en leidraden die zijn opgesteld door de expertiseteams die direct na de start van de coronapandemie zijn ingesteld door de Federatie Medisch Specialisten (te weten de teams behandeling, diagnostiek, en infectiepreventie). Verdere invulling van deze adviezen/leidraden vond plaats vanuit de betrokken
wetenschappelijke verenigingen zoals de NVALT en de NIV, en uiteindelijk de praktische invulling door de ziekenhuizen zelf. Nieuwe landelijke leidraden en adviezen werden telkens gedeeld met het Ministerie van VWS.
Is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport betrokken geweest bij het vormgeven van deze aangepaste protocollen en/of bent u hiervan op de hoogte gesteld door de sector?
Zie antwoord vraag 3.
Weet u of er tijdens de eerste golf op bepaalde mogelijke luchtwegaandoeningen niet meer standaard is gecheckt volgens de gangbare differentiaaldiagnostiek, als een patiënt binnenkwam met klachten die eventueel zouden kunnen passen bij een COVID-19-infectie? Zo ja, om welke aandoeningen ging het en hoe is deze afweging gemaakt?
Het diagnostisch traject is tijdens de Covid-pandemie hetzelfde gebleven. Diagnoses worden bij binnenkomst in het ziekenhuis altijd met de grootst mogelijke accuraatheid gesteld op basis van noodzakelijk onderzoek. Daarbij is er aandacht voor Covid-19 en voor andere, of bijkomende, aandoeningen. Diagnoses komen naar voren bij de anamnese, het lichamelijk onderzoek en het aanvullend onderzoek. Er is, door dit zorgvuldige diagnostisch traject, geen sprake van het achterwege laten van de noodzakelijke diagnostiek bij een verdenking op Covid, noch van een toegenomen kans op het missen van andere diagnosen.
Zijn door deze eventueel aangepaste differentiaaldiagnostiek bepaalde onderzoeken en/of behandelingen niet uitgevoerd, die normaliter wel zouden zijn gedaan? Indien u dit niet weet, bent u dan bereid hierover informatie in te winnen bij de ziekenhuissector?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat patiënten die binnenkwamen met een verdenking van COVID-19 (vrijwel) automatisch in eerste instantie de onderzoeken en/of behandelingen ontvingen die op die diagnose waren toegespitst, ook als er (nog) geen COVID-19 bevestiging was, zoals isolatie van de patiënt, (herhaalde) polymerase chain reaction (PCR)-diagnostiek voor SARS-CoV-2, CO-RADS diagnostiek?
Zie antwoord vraag 5.
Is het mogelijk dat door de eventuele verandering in differentiaaldiagnostiek bij patiënten met potentieel COVID-gerelateerde klachten diagnoses zijn gemist en behandelingen zijn gegeven die niet juist/toereikend waren? Heeft u hierover informatie? Zo nee, bent u bereid hierover informatie in te winnen bij de ziekenhuissector?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe reflecteert u op het feit dat meerdere Nederlandse cohort onderzoeken zagen tijdens de eerste golf dat een aanzienlijk aantal opeenvolgende patiënten die op de intensive care (IC) werden opgenomen met een diagnose van COVID-19 binnen korte tijd (minder dan drie weken) een symptomatische tromboembolie hadden (in ongeveer de helft van de dan nog in levend zijnde patiënten werd een symptomatische tromboembolie gediagnosticeerd, meest voorkomend: longembolie)? Bent u bekend met de wetenschappelijke publicatie van Klok et al., of Middeldorp et al.?1 2
In het algemeen kunnen we zeggen dat bij patiënten met Covid op de IC vaak de diagnose trombose (waaronder longembolie) werd vastgesteld. Waar het de specifiek medisch inhoudelijke kant van uw vraag betreft blijkt uit navraag bij de FMS, NVALT en NVIC dat in overleg met het Expertiseteam Behandeling van de Federatie Medisch Specialisten en een aantal landelijke experts op het gebied van longembolieën/stolling direct is aangestuurd op nieuwe leidraden met betrekking tot de vroege opsporing/diagnostiek van longembolieën/trombose en de behandeling daarvan. Het klopt dat een longembolie zo spoedig mogelijk met antistollingsmedicatie moet worden behandeld en fataal kan aflopen. Gelukkig komt dit steeds minder voor door betere diagnostiek en betere behandelingsopties. Verder kan ik u melden dat eerdere genoemde instanties bekend zijn met de door u aangehaalde publicaties.
Klopt het dat een aanzienlijk aantal patiënten die tijdens de eerste golf werden opgenomen op de IC met COVID-19 later een longembolie bleek te hebben? Zo ja, weet u hoeveel patiënten in Nederland die tijdens de eerste golf met COVID-19 diagnose werden opgenomen op de IC uiteindelijk een longembolie bleken te hebben?
Zie antwoord vraag 9.
Is het mogelijk dat door een veranderende differentiaaldiagnostiek, die tijdens de eerste golf primair was gericht op het diagnosticeren van COVID-19 bij patiënten met daarbij passende luchtwegklachten (met of zonder inflammatie/infectie) potentieel veel andere luchtwegaandoeningen die een soortgelijke symptomatologie als COVID-19 hebben (bijvoorbeeld longembolie, hartfalen (astma cardiale), COPD exacerbatie), zijn gemist? Zo nee, waarom niet? Hoe weet u zeker dat de betreffende patiënten inderdaad als gevolg van een vastgestelde COVID-19-infectie in het ziekenhuis terechtkwamen en niet een andere symptomatische ziekte (als symptomatische longembolie, astma cardiale, COPD exacerbatie) (al dan niet tegelijkertijd) onder de leden hadden bij ziekenhuisopname?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat een longembolie zo snel mogelijk met antistollingsmedicatie moet worden behandeld, omdat deze aandoening anders mogelijk fataal is?3
Zie antwoord vraag 9.
Kregen, aangezien in de wetenschappelijke publicaties van Klok et al. en Middeldorp et al. staat dat niemand (0%) van opgenomen patiënten met COVID-19 een tromboembolie had op de dag van de opname (t=0), tijdens de eerste golf in Nederland patiënten die met een COVID-19-infectie in het ziekenhuis werden opgenomen tijdens de dag van opname (t=0) een onderzoek om uit te sluiten dat zij niet leden aan bijvoorbeeld een tromboembolie of andere ziekten die COVID-19 kunnen nabootsen?
Navraag bij de FMS, NVALT en NVIC leert dat bij alle op de IC opgenomen Covid patiënten aan de hand van de opgestelde en eerder genoemde leidraden dagelijks gekeken werd naar de risicofactoren voor het ontwikkelen van een trombotisch event en werd vastgesteld of bijvoorbeeld sprake was van een verandering in de klinische toestand of van een verandering van laboratoriumwaarden. De diagnostiek werd daar ook dagelijks op afgestemd. Veranderde de klinische status van een patiënt gedurende de opname en was een longembolie mogelijk, dan werd aanvullend onderzoek verricht waarop een longembolie werd aangetoond of uitgesloten.
Vindt u het ook opmerkelijk dat zoveel vermeende COVID-19-patiënten die tijdens de eerste golf opgenomen werden op de IC uiteindelijk een longembolie bleken te hebben die toegeschreven werden aan die COVID-19-infectie, aangezien dat zou betekenen dat COVID-19 de meest trombogene aandoening is die de mensheid ooit heeft gekend (meer dan 50% tromboembolie in drie weken tijd, waarbij ook nog eens bij ongeveer een vijfde van de opgenomen patiënten op de IC er geen trombeembolie diagnostiek heeft kunnen plaatvinden, omdat die patiënten al waren overleden)?4 5 Bent u ervan op de hoogte dat dit een ongeëvenaard getal is dat zelfs voor de meest trombogene kankersoorten of trombogene medische ingrepen (zoals buikchirurgie, orthopedie, of IC opname zelf) bij lange na niet wordt gehaald?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe kan worden geweten of de longembolieën, die zoveel vermeende COVID-19-patiënten tijdens de eerste golf op de IC «ontwikkelden», daadwerkelijk het gevolg waren van een COVID-19-infectie en niet primair de veroorzaker waren van het ziektebeeld, als de meeste van COVID-19 verdachte patiënten niet initieel onderzocht werden op het hebben van een longembolie?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u voornemens te gaan onderzoeken of patiënten die tijdens de eerste golf met COVID-19 op de IC werden opgenomen al dan niet ten tijde van eerste opname (t=0) een aandoening hadden die daarop lijkt (waaronder longembolie), waardoor duidelijk kan worden of ten onrechte COVID-19-patiënten als zodanig zijn gediagnosticeerd door ontoereikend diagnostisch onderzoek (ten tijde van eerste opname; t=0)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Indien niet een vermeende COVID-19-infectie, maar een longembolie of andere luchtwegziekte die eenzelfde symptomatologie heeft als COVID-19 in veel gevallen de (niet uit te sluiten, want niet onderzochte) oorzaak is geweest van het overlijden van veel ziekenhuispatiënten tijdens de eerste golf, wat heeft dit dan voor gevolgen voor de corona-overlijdenscijfers in retrospect? Worden deze dan met terugwerkende kracht gecorrigeerd?
Zie antwoord vraag 13.
Wat zijn de gevolgen voor de evaluatie van het coronabeleid indien blijkt dat de differentiaaldiagnostiek in ziekenhuizen bij patiënten met potentiële COVID-19-klachten te eenzijdig gericht is geweest op het diagnosticeren van een COVID-19-infectie?
Zoals reeds in de voorgaande vragen is aangegeven, zijn er geen diagnostische lijnen gevolgd die als risico met zich mee zouden brengen dat bepaalde diagnosen zijn gemist. In het algemeen geldt dat het bij twijfel te allen tijde mogelijk is om een melding te maken bij de IGJ. De IGJ gaat met ziekenhuizen in gesprek als er signalen of meldingen zijn omtrent een tekortschietende kwaliteit en/of veiligheid van de zorg. In dit geval heeft de IGJ hierover geen meldingen of signalen ontvangen. Het aanpassen van de richtlijnen is toevertrouwd aan partijen in het veld met de benodigde medisch-inhoudelijke expertise.
Gaat u met ziekenhuizen in gesprek over de differentiaaldiagnostiek zoals deze is gehanteerd tijdens de corona-episode? Gaat u ervaringen ophalen bij ziekenhuizen en artsen zelf, teneinde in kaart te brengen of het diagnostisch proces in ziekenhuizen tijdens de coronacrisis niet onderhevig is geweest aan confirmation bias en tunnelvisie?
Zie antwoord vraag 18.
Zijn er bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) meldingen gedaan van het potentieel tekortschieten van de differentiaaldiagnostiek tijdens de coronacrisis door bovengenoemde confirmation bias? Zo ja, weet u wat daarmee is gedaan?
Zie antwoord vraag 18.
De hoogst mogelijke koninklijke onderscheiding voor de heer Zwartendijk |
|
Jasper van Dijk , Christine Teunissen (PvdD), Tom van der Lee (GL), Agnes Mulder (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Don Ceder (CU), Marieke Koekkoek (D66), Kati Piri (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Nilüfer Gündoğan (Volt), Olaf Ephraim (FVD), Sylvana Simons (BIJ1), Tunahan Kuzu (DENK), Caroline van der Plas (BBB), Ruben Brekelmans (VVD), Liane den Haan (Fractie Den Haan), Ralf Dekker (FVD), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Geert Wilders (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het verhaal over Jan Zwartendijk in het boek «De rechtvaardigen» van Jan Brokken (2018), waarin uiteen wordt gezet hoe hij duizenden Joden redde tijdens de Tweede Wereldoorlog?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de heer Zwartendijk een reprimande kreeg voor zijn heldhaftige gedrag?1
Het moge duidelijk zijn dat de heer Zwartendijk geen berisping verdiende voor zijn buitengewoon moedig handelen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Als dit is gebeurd was dit volstrekt ongepast. De secretaris-generaal van mijn ministerie heeft deze boodschap, inclusief excuses, in 2018 dan ook nadrukkelijk gedeeld in een brief aan de familie van de heer Zwartendijk. Bij de onthulling van het monument voor de heer Zwartendijk in Kaunas in 2018 hebben Zijne Majesteit de Koning en mijn voorganger persoonlijk gesproken met de zoon en dochter van de heer Zwartendijk, waarbij grote bewondering is betuigd voor het optreden van hun vader in 1940.
Herinnert u zich dat de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken reeds aangaf dat Zwartendijk erkenning en eerbetoon verdient voor zijn dappere gedrag?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de open brief aan de Koning, waarin wordt opgeroepen om Zwartendijk alsnog de hoogst mogelijke Koninklijke onderscheiding te verlenen?3
Ja.
Deelt u de mening uit de genoemde open brief dat de belofte van «nooit meer» begint bij het voorkomen van haat en dat het eren van diegenen die destijds in verzet kwamen daar onderdeel van is, omdat dit de rolmodellen zijn om ons aan te spiegelen in tijden van morele dilemma’s?
Ja.
Bent u gezien het feit dat Zwartendijk in Litouwen handelde als vertegenwoordiger van de Nederlandse staat bereid om de heer Zwartendijk voor te dragen voor de hoogst mogelijke Koninklijke onderscheiding? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid daarvoor zo nodig het Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau aan te passen om ook postume verlening van onderscheidingen mogelijk te maken?4
Ik deel de bewondering voor het heldhaftig optreden van de heer Zwartendijk die in uw vragen, en in de open brief naar de Koning, wordt geuit. Ik ben dan ook van harte bereid om het Kapittel voor de Civiele Orden om advies te vragen of de heer Zwartendijk postuum kan worden voorgedragen voor de Erepenning voor Menslievend Hulpbetoon, in goud. Bij een positief advies zal mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de heer Zwartendijk formeel voordragen voor deze onderscheiding. De Erepenning in goud geldt als één van de hoogste onderscheidingen van Nederland. Sinds 1822 werd deze onderscheiding slechts 99 keer toegekend, laatstelijk in 1964.
Op 9 juli 1951 besloot de ministerraad om (na het verstrijken van een termijn van een jaar) geen aanvragen voor onderscheidingen voor verzetsdaden begaan tijdens de Tweede Wereldoorlog meer in behandeling te nemen. Dit besluit is nog steeds van kracht, en er is sindsdien niet meer van afgeweken. De regering acht de verdiensten van de heer Zwartendijk echter dermate uitzonderlijk, gezien het zeer hoge aantal mensen die mede dankzij hem aan de Holocaust hebben kunnen ontkomen, dat zij bereid is om in zijn geval eenmalig van het besluit uit 1951 af te wijken. De ministerraad heeft tijdens haar vergadering op 21 april jl. hiertoe besloten. Hiermee wordt het Kapittel voor de Civiele Orden bij wijze van hoge uitzondering in staat gesteld om bovengenoemde adviesaanvraag inhoudelijk te behandelen.
Het is tot slot belangrijk om te vermelden dat de heer Zwartendijk in 1956 ook al Koninklijk is onderscheiden als Ridder in de Orde van Oranje-Nassau op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken. In de ondersteunende brief voor deze onderscheiding van zijn werkgever, Philips, wordt gerefereerd aan zijn functie als consul in Litouwen «in welke functie hij tal van personen van Joodse afkomst in de gelegenheid stelde de Duitse dreiging te ontlopen door uit te wijken naar Curaçao». In de officiële voordracht door Minister Beyen en Minister Luns uit 1956 voor deze onderscheiding wordt niet specifiek gerefereerd aan de visa die hij verleende, maar wel waarderend gesproken over zijn werk in Litouwen: «Tijdens de Russische bezetting heeft betrokkene zowel de Nederlandse als de specifieke Philipsbelangen met voorbeeldig vasthoudendheid beschermd.»De volle toedracht en de omvang van de inzet van de heer Zwartendijk zijn pas later bekend geworden.
Bent u bereid een standbeeld te plaatsen of gedenkplaat op te hangen op het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor Jan Zwartendijk en de overige bij deze reddingsactie betrokken diplomaten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid bovenstaande met spoed te verwezenlijken gezien de leeftijd van de kinderen van de heer Zwartendijk?
Ik deel uw mening dat een gedenkteken op het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor de heer Zwartendijk en de diplomaten die zich met hem hebben ingezet voor Joodse vluchtelingen, passend zou zijn. De voorbereidingen daartoe zijn reeds in gang gezet.
De mogelijke sluiting van het Gelre Ziekenhuis Zutphen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Kent u de berichten «Zutphen houdt volwaardig ziekenhuis», «Sluiting ziekenhuisafdelingen Zutphen: gemeente laat er een expert naar kijken» alsmede «Deventer ziekenhuis voorziet geen problemen»?1, 2, 3
Ja.
Wat vindt u ervan dat het bestuur van Gelre ziekenhuizen eerst een belofte doet en dan binnen zeven maanden zonder nader overleg aangeeft het ziekenhuis uit te kleden door de afdelingen spoedeisende hulpafdeling en verloskunde te willen sluiten?
Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder, in dit geval Gelre Ziekenhuizen, om te beslissen over de inrichting van de zorgorganisatie, mits dit binnen de geldende normen is, én op voorwaarde dat de kwaliteit en continuïteit van zorg geborgd zijn. Om te komen tot toekomstbestendige inrichting staan ziekenhuizen soms voor ingrijpende keuzes en het is begrijpelijk dat die tot allerlei gevoelens bij betrokkenen zoals het zorgpersoneel of bewoners kunnen leiden. Daarom is het van belang dat zij goed en tijdig worden betrokken bij de plannen en de verdere besluitvorming.
Kunt u een chronologisch overzicht geven van het consultatieproces, zoals dat wettelijk is voorgeschreven? Met wie en wanneer is er geconsulteerd? Kunt u daarnaast de bijbehorende informatie meezenden die betrokkenen op dat moment hebben ontvangen?4
In de AMvB en ministeriële regeling acute zorg (Uitvoeringsbesluit Wkkgz, hoofdstuk 8a en Uitvoeringsregeling Wkkgz, hoofdstuk 3a) staan de stappen vermeld die een zorgaanbieder moet doorlopen bij een voorgenomen besluit om de acute verloskundeafdeling, IC, en/of SEH te sluiten of het zorgaanbod daar aan te passen. Voor een chronologisch overzicht van het consultatieproces verwijs ik naar het stroomschema AMvB en regeling acute zorg5. Deze informatie heb ik als bijlage bij deze Kamervragen toegevoegd.
Gelre Ziekenhuizen heeft mij laten weten dat er vanaf september 2020 gesprekken worden gevoerd over de locatieprofielen van beide locaties (Apeldoorn en Zutphen). Medewerkers, de cliëntenraad, de regionale zorgpartners én andere belangrijke stakeholders zijn bij deze gesprekken betrokken. Ook de medisch specialisten zijn intensief in het proces meegenomen. Het medisch stafbestuur en de verpleegkundige adviesraad van Gelre Ziekenhuizen kunnen zich vinden in de richting van het voorgenomen besluit, aldus de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen.
De raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen heeft verder te kennen gegeven dat de belanghebbende gemeenten in 2021 zijn geconsulteerd in een proces met regionale zorgpartners. Hiertoe zijn meerdere bijeenkomsten georganiseerd.
Het voorgenomen besluit van Gelre Ziekenhuizen borduurt voort op de consultatieronde uit 2021, maar heeft een op zichzelf staand consultatieproces, dat nog in volle gang is. Hetzelfde kan gezegd worden van de schriftelijke informatie die aan betrokkenen wordt verstrekt. Deze informatie heb ik niet tot mijn beschikking.
Deelt u de mening dat de uitspraken van de bestuursvoorzitter van Gelre ziekenhuizen betekenen dat betrokkenen zijn/worden geïnformeerd en daarmee dus niet worden geconsulteerd conform de wet? Zo nee, waarom niet?
Gelre Ziekenhuizen heeft mij laten weten dat zij alle noodzakelijk stappen zullen volgen zoals voorgeschreven in AMvB en de regeling acute zorg. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet hierop toe. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u aangegeven wat de precieze aantallen in de afgelopen drie jaar zijn geweest met betrekking tot de huisartsenpost, spoedeisende hulpafdeling en het aantal baby’s dat in het ziekenhuis in Zutphen is geboren?
Vanuit Gelre Ziekenhuizen heb ik de volgende cijfers ontvangen:
2020
2021
2022
Consulten
12.254
16.492
14.178
Telefonisch consult
10.818
7.399
12.443
Visites
2.804
2.605
2.644
2020
2021
2022
Aantallen
11.085
11.384
12.467
2020
2021
2022
Geboortes
799
664
686
Gaat u, daar het gemeentebestuur aangeeft dat ze een expert ernaar willen laten kijken, zorgen dat deze expert toegang krijgt tot alle financiële informatie zodat zichtbaar wordt hoe de kosten gealloceerd zijn, aangezien er in een grotere organisatie keuzemogelijkheden zijn met betrekking tot de toewijzing van kosten? Is het niet eerder de locatie Apeldoorn van de Gelre Ziekenhuizen waar de financiële problemen zitten, die afgewenteld worden op de locatie Zutphen? Zo nee, kunt u aantonen dat dit niet het geval is?
Gelre Ziekenhuizen gaat als zorgaanbieder over de eigen bedrijfsvoering en dient daarbij uiteraard aan de relevante wet- en regelgeving te voldoen. Gelre Ziekenhuizen laat mij weten dat zij reeds onder bijzonder beheer staan bij de banken, aan hen leggen zij financiële verantwoording af. Dit doen zij eveneens aan de zorgverzekeraars. Het valt niet binnen mijn verantwoordelijkheid als Minister om zorgaanbieders te verplichten openheid te geven over hun interne financiële huishouding.
Kunt u reflecteren op het Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO)-rapport dat in opdracht van Samenwerkende Algemene Ziekenhuizen (SAZ)/ Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) is uitgevoerd in relatie tot het plan om de spoedeisende hulp van het ziekenhuis in Zutphen te sluiten?5
Op het TNO-rapport heb ik gereageerd in mijn brief van 15 december 2022.7
Gelre Ziekenhuizen is niet voornemens de SEH als zodanig volledig te sluiten. Deze wordt wel anders georganiseerd. In het voorgenomen besluit van de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen is opgenomen dat hoogcomplexe spoedzorg geconcentreerd zal worden in Apeldoorn. Op de locatie in Zutphen blijft een 24/7 voorziening aanwezig die zal worden ingericht voor laagcomplexe spoedzorg.
Het genoemde TNO-rapport richt zich op het sluiten van een SEH in de nacht. Dat is hier nadrukkelijk niet aan de orde.
Kunt u aangeven wat u van dit besluit vindt in relatie tot de unaniem aangenomen motie dat leefbaarheid en nabijheid van zorg meegewogen moeten worden bij de inrichting van het zorglandschap?6
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) is afgesproken om te kijken naar differentiatie, concentratie en spreiding van acute zorgvoorzieningen in de regio. Het uitgangspunt is: de zorg dichtbij waar dat kan, en verder weg waar dat moet, bijvoorbeeld om te kunnen garanderen dat iedereen die hoogcomplexe zorg nodig heeft erop kan rekenen dat de zorg van goede kwaliteit is.
Volgens de bereikbaarheidsanalyse 2022 van het RIVM is de locatie van Gelre Ziekenhuizen in Zutphen niet gevoelig voor de nu nog geldende 45-minutennorm. Inwoners, voor wie Zutphen het dichtstbijzijnde ziekenhuis is, kunnen bij een eventuele sluiting van de SEH of afdeling acute verloskunde nog binnen 45 minuten met een ambulance naar minstens vier andere SEH’s of afdelingen acute verloskunde worden gebracht, volgens het theoretische rijtijdenmodel. Daarnaast blijft er volgens Gelre Ziekenhuizen zorg geleverd worden op de locatie in Zutphen. Het gaat hierbij om planbare zorg en laagcomplexe spoedzorg. Voor hoogcomplexe spoedzorg zullen patiënten terecht kunnen op de locatie in Apeldoorn.
Zoals toegelicht in de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg zijn er meerdere redenen om de 45-minutennorm te vervangen.9 Bij het ontwikkelen van een alternatief zal de nabijheid van acute zorg in acht genomen worden.
Kunt u alstublieft in kaart brengen wat de adherentie van de verschillende ziekenhuizen in Gelderland is?
Ik heb geen gegevens over de adherentiegebieden van ziekenhuizen in Gelderland.
Kunt u aangeven hoe u in het kader van uw Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg voor heel Gelderland de acute zorg wil borgen?
In zowel de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg als in het IZA is opgenomen dat Regionale Overleggen Acute Zorgketen (ROAZ-en) aan de slag gaan met het opstellen van ROAZ-beelden en -plannen. Het doel van het ROAZ-beeld is het identificeren van de ontwikkelingen in de zorgvraag en zorgaanbod en de knelpunten in toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid van acute zorg. De ROAZ-beelden geven inzicht in welke actoren en karakteristieken in de regio een rol spelen om te komen tot effectieve interventies. Het ROAZ-plan beschrijf vervolgens op basis van het ROAZ-beeld wat de prioritaire opgaven zijn en de afspraken die regionale zorgpartijen maken om deze aan te pakken. Daarnaast worden afspraken gemaakt in de regio over de transformatieopgaven die nodig zijn om de toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van de acute zorg in Gelderland duurzaam te borgen.
Kunt u per ziekenhuis per jaar aangeven hoeveel stops er de afgelopen drie jaar zijn geweest bij de ziekenhuizen in Zutphen, Deventer, Arnhem, Zwolle en Apeldoorn?
Ik ga er van uit dat u met het begrip «stops» hier doelt op de SEH-stops van de betreffende ziekenhuizen. Een SEH-stop is een logistiek instrument en kan een hulpmiddel zijn om de zorgvraag op SEH’s in de regio op piekmomenten te reguleren, zodat patiënten die op de SEH komen tijdig de juiste zorg kunnen ontvangen. Het instrument is van groot belang voor de samenwerking in de regio, tussen ziekenhuizen onderling en ook tussen ambulancediensten en ziekenhuizen en tussen huisartsen en ziekenhuizen. Het kunnen inzetten van dit instrument draagt daarmee bij aan de patiëntveiligheid en kwaliteit van de zorg. In levensbedreigende situaties kunnen patiënten altijd – ook tijdens een SEH-stop – terecht bij de meest geschikte nabije SEH.
Ik beschik niet over informatie over het aantal SEH-stops op het niveau van individuele ziekenhuizen of over de afgelopen drie jaar. Wel heb ik informatie10 over de SEH-stops in de betreffende regio’s in de maand januari 2023:
In de zeven ziekenhuizen in de ROAZ-regio Zwolle waren er in januari 2023 in totaal 35 SEH-stops.
In de zes ziekenhuizen in de ROAZ-regio Oost waren er in januari 2023 in totaal 16 SEH-stops.
Het mogelijk sluiten van de SEH, IC en verloskunde afdeling in Gelre Ziekenhuis Zutphen |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het voorgenomen besluit van het Gelre Ziekenhuis over het sluiten van de verloskunde afdeling en de mogelijke sluiting van Spoedeisende Hulp (SEH) en Intensive Care (IC)? Zo ja, heeft u contact gehad met het Gelre Ziekenhuis en kunt u toelichten of u achter het besluit van het ziekenhuis staat?1
Ja, ik ben bekend met het voorgenomen besluit en heb hierover contact opgenomen met de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen. Voor mij is het van belang dat de kwaliteit en de continuïteit van de zorg geborgd zijn. Het is daarom belangrijk dat dergelijke besluiten zorgvuldig plaatsvinden en de stappen uit de AMvB acute zorg worden doorlopen. Ik heb in mijn contact met het ziekenhuis daar ook op gewezen.
De raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen heeft mij daarop laten weten dat er grondig is onderzocht hoe de zorg voor inwoners uit de regio toekomstbestendig kan worden ingericht, en hoe de zorg op beide locaties, dat wil zeggen Apeldoorn en Zutphen, het meest doelmatig georganiseerd kan worden. Er wordt zorg van Zutphen naar Apeldoorn verplaatst én er gaat zorg van Apeldoorn naar Zutphen. Doel hierbij is de kwaliteit van zorg verder te verhogen, het personeel op de beste manier in te zetten en de zorg toegankelijk en betaalbaar te houden. Naast de zorg binnen de muren van Gelre Ziekenhuizen wordt ook volop ingezet op het bieden van zorg thuis of zo dicht mogelijk bij huis, in samenwerking met regionale zorgpartners, aldus de raad van bestuur.
Wat vindt u ervan dat de raad van bestuur zonder overleg met de afdeling verloskunde een belofte van een half jaar geleden om deze afdeling open te houden, verbreekt?
Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder, in dit geval Gelre Ziekenhuizen, om te beslissen over de inrichting van de zorgorganisatie, mits dit binnen de geldende normen is.
In hoeverre heeft het Gelre Ziekenhuis zich aan haar eigen statuten en de governance code zorg gehouden om staf en medische specialisten te betrekken bij besluitvorming over het sluiten van een afdeling?
De Governancecode Zorg 2022 is een door Brancheorganisaties Zorg (BoZ) opgestelde privaatrechtelijke vorm van zelfregulering. De leden van ActiZ, de Nederlandse ggz, Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) verplichten zichzelf met hun lidmaatschap tot toepassing en naleving van deze code.
De raad van toezicht ziet toe op de naleving van de principes van de Governancecode. Gelre Ziekenhuizen heeft mij laten weten dat er vanaf september 2020 gesprekken worden gevoerd over de locatieprofielen van beide locaties, dus Apeldoorn en Zutphen. Medewerkers, de cliëntenraad, de regionale zorgpartners en andere belangrijke stakeholders worden bij deze gesprekken betrokken. Ook de medisch specialisten zijn intensief in het proces meegenomen. Het medisch stafbestuur2 en de verpleegkundige adviesraad3 van Gelre Ziekenhuizen (locaties Zutphen en Apeldoorn) kunnen zich vinden in de richting van het voorgenomen besluit, aldus de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft mij laten weten dat zij op juiste wijze is geïnformeerd door Gelre Ziekenhuizen over het voorgenomen besluit. Gelre ziekenhuizen geeft hiermee aan dat het bestuur heeft gehandeld conform de Governancecode Zorg 2022, en specifiek ten aanzien van het organiseren van inspraak, samenspraak en tegenspraak. De Governancecode Zorg 2022 geeft belanghebbenden, die van mening zijn dat zij op enigerlei wijze nadeel hebben ondervonden van de wijze waarop een zorgorganisatie de Governancecode Zorg 2022 heeft nageleefd, de mogelijkheid om een toetsingsverzoek in te dienen bij de Governancecommissie Gezondheidszorg. Dit uiteraard binnen de grenzen van het daarvoor van kracht zijnde regelement.
Welke stappen moet een ziekenhuis doorlopen voor het haar verloskundige afdeling, SEH of IC kan sluiten? Hoe zouden patiëntenorganisaties, werknemers en andere belanghebbende hierbij betrokken moeten worden?
Het voorgenomen besluit van Gelre Ziekenhuizen gaat over de verplaatsing van de acute verloskunde naar Apeldoorn en een wijziging van het SEH-aanbod en de IC in Zutphen. Als een zorgaanbieder plannen heeft om het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie geheel of gedeeltelijk op te schorten of geheel of gedeeltelijk te beëindigen, dient hij een zorgvuldig besluitvormingsproces te volgen met alle betrokkenen. Het doel hiervan is om te bevorderen dat de beschikbaarheid en de bereikbaarheid van de acute zorg zo goed mogelijk geborgd zijn, ook bij een eventuele opschorting of beëindiging.
In de AMvB en ministeriële regeling acute zorg (Uitvoeringsbesluit Wkkgz, hoofdstuk 8a en Uitvoeringsregeling Wkkgz, hoofdstuk 3a) staan de stappen vermeld die een zorgaanbieder moet doorlopen bij een voorgenomen besluit om de acute verloskundeafdeling, IC, en/of SEH te sluiten. Voor een chronologisch overzicht van het consultatieproces verwijs ik naar het stroomschema AMvB en regeling acute zorg4. Deze informatie is als bijlage bij de beantwoording toegevoegd.
Deelt u de mening dat de bereikbaarheid en kwaliteit van zorg centraal zou moeten staan bij een besluit over het sluiten van de verloskunde afdeling, maar ook van de SEH of IC en niet de winstgevendheid van bepaalde zorg? Zo nee, waarom niet?
Bij keuzes rondom de inrichting van de zorg is altijd een afweging van de aspecten kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid aan de orde. Al deze aspecten zijn van belang en alle moeten voldoende geborgd worden. En daarbij moet er ook rekening gehouden worden met de schaarste aan zorgpersoneel.
Het is daarnaast de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders om hun organisatie financieel gezond te houden. Zij kunnen dan ook zelf beslissen hoe zij hun organisatie inrichten, mits dit binnen de geldende normen is. Het ziekenhuis moet uiteraard de procedure volgens de AMvB Acute Zorg volgen en afspraken in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) maken, om de continuïteit en toegankelijkheid van de acute zorg voor patiënten in de regio te waarborgen.
Deelt u de zorg over wat dit voorgenomen besluit betekent voor de bereikbaarheid en kwaliteit van de verloskundige zorg in Gelderland en de leefbaarheid van de regio? Zo ja, waar liggen volgens u de grootste risico’s? Zo ja, ziet u mogelijkheden om in te grijpen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb begrip voor mogelijke gevoelens van onrust die leven onder een deel van het zorgpersoneel van Gelre Ziekenhuizen, en de inwoners in de omgeving Zutphen, maar ik wil benadrukken dat mijns inziens de toegankelijkheid en kwaliteit van de acute en verloskundige zorg in Gelderland niet onder druk staan. Alle inwoners voor wie de locatie in Zutphen het dichtstbijzijnde ziekenhuis is, kunnen binnen de geldende norm van 45 minuten per ambulance naar minstens vier andere SEH’s of afdelingen acute verloskunde vervoerd worden, aldus de RIVM bereikbaarheidsanalyse uit 2022.
Daarnaast begrijp ik heel goed dat een ziekenhuis, inclusief SEH en een afdeling verloskunde, ertoe doet voor de inwoners van een gemeente of een regio. De nabijheid hiervan draagt bij aan een gevoel van leefbaarheid, zowel voor patiënten en hun naasten als voor de werkgelegenheid in de regio. Ik wil daarom benadrukken dat er geen sprake is van sluiting van de ziekenhuislocatie in Zutphen.
Het voorgenomen besluit van de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen behelst het reorganiseren van de SEH en het verplaatsen van de verloskundige zorg naar de locatie in Apeldoorn. Het ziekenhuis in Zutphen blijft 24/7 beschikbaar voor laagcomplexe spoedzorg. Binnen de instelling van Gelre Ziekenhuizen blijft het mogelijk om op de locatie in Apeldoorn te bevallen. Daarnaast blijven de verloskamers in omliggende ziekenhuizen in Doetinchem, Winterswijk, Arnhem en Deventer beschikbaar. Het is in ieder geval van belang dat zwangere vrouwen uit de regio Zutphen tijdig en goed voorgelicht worden door hun verloskundigen over de verschillende mogelijkheden ten aanzien van de bevallocatie, zodat zij op basis van deze informatie een weloverwogen keuze kunnen maken voor een alternatieve voorkeurslocatie. En uiteraard kijken in dit reorganisatieproces de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de IGJ mee vanuit hun toezichthoudende rol.
Hoeveel patiëntenstops zijn er de afgelopen twee jaar in de omliggende ziekenhuizen in Gelderland en Overijssel geweest?
Ik ga er van uit dat u met het begrip «patiëntenstops» hier doelt op de SEH-stops van de betreffende ziekenhuizen. Een SEH-stop is een logistiek instrument en kan een hulpmiddel zijn om de zorgvraag op SEH’s in de regio op piekmomenten te reguleren, zodat patiënten die op de SEH komen tijdig de juiste zorg kunnen ontvangen. Het instrument is van groot belang voor de samenwerking in de regio, tussen ziekenhuizen onderling en ook tussen ambulancediensten en ziekenhuizen en tussen huisartsen en ziekenhuizen. Het kunnen inzetten van dit instrument draagt daarmee bij aan de patiëntveiligheid en kwaliteit van de zorg. In levensbedreigende situaties kunnen patiënten altijd – ook tijdens een SEH-stop – terecht bij de meest geschikte nabije SEH.
Ik beschik niet over informatie over het aantal SEH-stops op het niveau van individuele ziekenhuizen, de provincie of over de afgelopen twee jaar. Wel heb ik informatie5 over de SEH-stops in de betreffende regio’s in de maand januari 2023:
In de zeven ziekenhuizen in de ROAZ-regio Zwolle waren er in januari 2023 in totaal 35 SEH-stops.
In de zes ziekenhuizen in de ROAZ-regio Oost waren er in januari 2023 in totaal 16 SEH-stops.
Het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) geeft aan dat er in de ROAZ-regio Euregio (Twente / Oost-Achterhoek / Duitse grensstreek) regionale afspraken zijn dat daar niet met het instrument SEH-stops gewerkt wordt, uitgezonderd voor calamiteiten.
Hoe verhoudt de verschaling van de zorg in Zutphen zich tot de regiobeelden en regioplannen die geformuleerd worden?
In het IZA is afgesproken dat dit jaar ROAZ-beelden en ROAZ-plannen worden opgesteld over de acute zorg in de regio. In de ROAZ-plannen worden de belangrijkste transformatieopgaven in de regio opgenomen om de toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van de acute zorg duurzaam te borgen en worden afspraken gemaakt over oplossingen voor deze knelpunten. De voorgenomen reorganisatie van het Gelre Ziekenhuis zal bij de plannen voor deze regio worden betrokken.
Wat betekent het sluiten van de verloskunde afdeling voor de capaciteitsproblemen in de geboortezorg? In hoeverre kunnen ziekenhuizen in de regio de gemiddeld 850 geboortes per jaar van het ziekenhuis in Zutphen overnemen? Is het personeel van de afdeling bereid om in een ander ziekenhuis te gaan werken? Kunnen de andere ziekenhuizen dezelfde kwaliteit leveren op hun verloskundige afdelingen, ook als het aantal bevallingen sterk toeneemt?
Gelre Ziekenhuizen verwacht dat een deel van de bevallingen zich verplaatst naar de locatie in Apeldoorn. Daar is ook ruimte voor. Daarnaast is Gelre in gesprek met Deventer Ziekenhuis, Rijnstate (Arnhem) en Slingeland (Doetinchem), en worden er afspraken gemaakt over de patiënten die zich vanaf de zomer naar deze ziekenhuizen zullen verplaatsen. Het zorgcontinuïteitsplan voor de regio wordt nog opgesteld en zal hierover verder duidelijkheid bieden. Zoals gezegd is het de verwachting van de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen dat de reorganisatie juist de kwaliteit van de zorg ten goede komt.
De raad van bestuur heeft daarnaast aangegeven dat zij uiteraard met de betrokkenen in gesprek gaat over de toekomst. Uitgangspunt is dat medewerkers ondersteund worden naar een passende nieuwe werkplek, ook als dit op eigen verzoek buiten de organisatie van Gelre Ziekenhuizen is.
Zijn er nog andere financiële belangen die ertoe hebben geleid dat de raad van bestuur tot dit voorgenomen besluit is gekomen?
Er zijn mij geen andere financiële belangen bekend.
Wat betekent het strenger handhaven van de gestelde norm dat iedere SEH een SEH-arts met een jaar ervaring moet hebben, een norm waar lang niet alle SEH’s aan kunnen voldoen, voor het SEH-landschap? Hoe kijkt u tegen dit vraagstuk aan?
De norm in het Kwaliteitskader Spoedzorgketen, die stelt dat op elke SEH gedurende openingstijden tenminste een arts met minimaal één jaar klinische ervaring aanwezig is, is op 1 juli 2022 in werking getreden. Over deze norm is veel gesproken met verschillende veldpartijen, zoals de Federatie Medisch Specialisten (FMS), de NFU en de NVZ. Eerder was het voorstel om een arts met minimaal twee jaar ervaring de norm te maken, maar dit werd niet haalbaar geacht. Uiteindelijk is deze norm, die door sommigen «mager» wordt genoemd, in doorzettingsmacht vastgesteld door het Zorginstituut Nederland (ZIN, «Kwaliteitskader Spoedzorgketen», februari 2020). Ook ik vind deze norm mager en het is van groot belang dat de ziekenhuizen deze (minimale) norm zo goed mogelijk naleven. De aanwezigheid van een arts met minimaal één jaar klinische ervaring op elke SEH is nodig voor de kwaliteit en patiëntveiligheid van de geleverde zorg. Iedere patiënt in Nederland moet tenslotte kunnen rekenen op kwalitatief goede en veilige zorg op de SEH.
Het vertrouwen in het bestuur |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Vertrouwen in lokaal bestuur onder druk»?1
Ja.
Schrikt u ook zo van het door lokale bestuurders ervaren gebrek aan vertrouwen van de burger in het lokale bestuur? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is spijtig en verontrustend als lokale bestuurders aangeven in hun contacten met burgers een gebrek aan vertrouwen te ervaren. Ik vind het onwenselijk als grote groepen burgers geen vertrouwen in de overheid (meer) hebben.
Het is gezond als mensen kritisch naar de overheid en de politiek kijken, dat hoort zo in een democratie. Tegelijk moeten mensen zich beschermd en gezien voelen door overheid en politiek, anders verliest de democratie aan draagvlak. In het aangehaalde artikel wordt geconcludeerd dat een deel van de lokale volksvertegenwoordigers en bestuurders ervaren dat de landelijke politiek schuldig is aan een ervaren gebrek aan vertrouwen van burgers in het lokale bestuur. Een belangrijke opdracht aan het kabinet is dan ook om ervoor te zorgen dat mensen ervaren dat de overheid er ook voor hen is. Om vertrouwen te krijgen, moet de overheid betrouwbaar, dienstbaar en rechtvaardig zijn. Daar werk ik aan, samen met de collega’s in het kabinet, door te investeren in het verbeteren van de uitvoering, in het vakmanschap van ambtenaren en in het vergroten en versterken van de mogelijkheden voor burgers om invloed uit te oefenen. Dit laatste onder meer via het aan Uw Kamer voorgelegde wetsvoorstel Versterking participatie op decentraal niveau.2
Over welke gegevens over het vertrouwen in het lokale bestuur beschikt u?
Uit het recente Lokaal Kiezersonderzoek 2022 blijkt dat inwoners meer vertrouwen hebben in de lokale politiek en bestuur dan in de politiek en bestuur op nationaal niveau.3 Zo’n zestig procent van de burgers heeft (veel) vertrouwen in de gemeenteraad of in het college van burgemeester en wethouders. De burgemeester kan rekenen op (veel) vertrouwen van 65% van de burgers. Het aantal mensen dat aangeeft helemaal geen vertrouwen te hebben in deze lokale instituties schommelt rond de 5% en is daarmee veel kleiner dan dat voor regering en parlement.
Het lokaal bestuur staat er dus in algemene zin wat betreft het vertrouwen waarop ze mogen rekenen beter voor dan het nationaal bestuur.
Deelt u de mening van de lokale bestuurders dat de reden waarom het genoemde vertrouwen onder druk staat vooral komt omdat de landelijke politiek onvoldoende in staat is om de maatschappelijke problemen op te lossen? Zo ja, waarom en aan welke maatschappelijke problemen denkt u zelf? Zo nee, waarom niet? Meent u dat het gebrek aan vertrouwen dan veroorzaakt wordt door het lokale bestuur zelf en aan welke oorzaken denkt u dan?
Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) laat in zijn laatste Continu Onderzoek Burgerperspectieven (COB) zien dat het vertrouwen in de Tweede Kamer en de regering sinds het najaar van 2021 lager is dan het gemiddeld was in de afgelopen tien jaar en dat het sindsdien nog niet is gestegen.4 Het SCP stelt dat respondenten eerder erg kritisch zijn dan diep wantrouwend.5 De grootste groep lijkt aangehaakt. Ongeveer de helft geeft de regering een kleine voldoende, ze volgt de politiek op enige afstand en is niet tevreden. Redenen die inwoners geven voor weinig vertrouwen zijn het aanblijven van dezelfde politici, het gebrek aan verandering tussen opeenvolgende kabinetten en een ervaren gebrek aan responsiviteit en daadkracht, waarvoor de kinderopvangtoeslagaffaire en problemen in Groningen illustratief worden gevonden. Ook het functioneren van de politiek als zodanig wordt als probleem genoemd.6 Daarbij komen dan betrouwbaarheid en het luisteren naar burgers naar voren, maar ook de omgangsvormen tussen politici onderling.
Het versterken van de mogelijkheden voor burgers om invloed uit te oefenen, kan mogelijk bijdragen aan een groter vertrouwen. Er is onder aanzienlijke groepen burgers steun voor meerdere kanalen om invloed uit te oefenen, zoals referenda, inspraak, burgerfora of andere vormen van burgerparticipatie, blijkt uit ditzelfde COB. Ook schatten zij in dat deelname daaraan zin heeft. De bereidheid om zelf deel te nemen, is daarentegen wel lager.
Daarnaast werk ik, samen met de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, aan een overheid die dienstbaar, dichtbij en rechtvaardig is bijvoorbeeld via het interdepartementale programma Werken aan de Uitvoering (WAU). Ook zijn wijzigingen in de Algemene Wet Bestuursrecht in voorbereiding die hardvochtige effecten van overheidshandelen door (te) strikte toepassing van wet- en regelgeving in de toekomst moeten voorkomen.
Het herstel van het vertrouwen tussen inwoners en overheid is een opgave voor het gehele kabinet. In de kabinetsreactie op de Atlas van afgehaakt Nederland is beknopt weergegeven wat er in dit licht over de volle breedte van het kabinetsbeleid gebeurt.7
Deelt u de mening dat het optreden van de rijksoverheid bij het onvoldoende oplossen van de Groningse gasproblematiek, in de toeslagenaffaire of met betrekking tot de schrijnende opvang van asielzoekers in Ter Apel bijdraagt aan het lage vertrouwen in de lokale politiek? Zo ja, in welke mate? Zo nee, waaruit blijkt dan dat dit geen invloed zou hebben op het vertrouwen in de lokale politiek?
Het handelen van de overheid én de politiek bij de door u genoemde problematieken kan inderdaad een rol spelen in het vertrouwen dat inwoners hebben in de overheid en de politiek in algemene zin. Voor de Groningse gasproblematiek staat dit uitvoerig beschreven in het onlangs verschenen rapport van de parlementaire enquêtecommissie aardgaswinning Groningen.8 In welke mate het handelen van rijksoverheid en de nationale politiek in de genoemde voorbeelden ook doorwerkt in het vertrouwen in de lokale overheid en politiek valt niet eenduidig vast te stellen. Hoewel het vertrouwen in de lokale overheid de afgelopen periode is gedaald – zoals ook naar voren komt in het door u aangehaalde onderzoek door Necker – worden deze lokale instituties nog steeds meer vertrouwd dan hun nationale tegenhangers, zoals gegevens uit de onlangs verschenen Staat van het Bestuur 2022 laten zien.9 Het vertrouwen in de gemeenteraad is hoger dan dat in de Tweede Kamer en het vertrouwen in het college van burgemeester en wethouders is hoger dan dat in de regering.10 Uit onderzoek van Kieskompas, waarover Trouw in aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 2022 rapporteerde11, blijkt dat er regionale verschillen zijn qua daling van het vertrouwen in de lokale overheid. Zo daalde het vertrouwen in Delfzijl en omgeving in het onderzoek erg snel. Mogelijk speelt de aanpak van de aardbevingsproblematiek hierin een rol. In het zuidwesten van Drenthe nam het vertrouwen in die periode in de lokale overheid juist toe. Ook in Fryslân hebben relatief veel mensen vertrouwen in het gemeentebestuur. Volgens de onderzoekers daalt het vertrouwen in de gemeenteraad wel mee met dat van de landelijke politiek.12
Herinnert u zich de antwoorden van de Minister-President op vragen van de leden Kuiken/Klaver c.s. over de voortgang van de kabinetsdoelstellingen voor 2030?2
Ja.
Deelt u de mening dat het niet beantwoorden van vragen over het behalen van concrete kabinetsdoelstellingen om de formele reden dat de Minister-President niet de eerstverantwoordelijke bewindspersoon is, de indruk kan wekken dat u geen rekenschap over het nakomen van doelen en beloftes kunt of wilt geven? Zo ja, deelt u dan de mening dat het dan ook niet verwonderlijk is dat het vertrouwen in de (lokale) politiek laag is? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De beantwoording van de vragen van de leden Klaver (GroenLinks), Kuiken (PvdA), Ouwehand (PvdD), Azarkan (Denk), Dassen (Volt) en Simons (BIJ1) d.d. 9 februari jl., kenmerk 2023Z02233 heeft de Minister-President per brief van 6 maart 2023 (referentie 4317011) overgedragen aan de ministers van Financiën, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Justitie en Veiligheid, voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van Infrastructuur en Waterstaat, van Economische Zaken en Klimaat, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Aan alle bewindspersonen is verzocht de Kamers voorafgaande aan Verantwoordingsdag 2023 te informeren over de voortgang van de kabinetsdoelstellingen voor 2030.
Kunt u door middel van informatie die u van de verantwoordelijke bewindspersonen hebt verkregen de in de bovengenoemde vragen gevraagde doelstellingen en prognoses over het behalen daarvan alsnog aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Vorig jaar 3,4 miljoen euro uitgekeerd aan dwangsommen’ op de website van de IND |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vorig jaar 3,4 miljoen euro uitgekeerd aan dwangsommen» op de website van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)?1
Ja.
Kunt u per jaar een overzicht geven van de bedragen die sinds 2017 zijn uitgekeerd aan dwangsommen als gevolg van het feit dat de IND niet tijdig tot een beslissing is gekomen? Kunt u daarbij onderscheid maken tussen rechterlijke en bestuurlijke dwangsommen?
De genoemde bedragen betreffen de cumulatieve bedragen voor de werksoorten asiel, nareis én regulier.
Kunt u per jaar een overzicht geven van het aantal asielzoekers dat sinds 2017 dwangsommen heeft ontvangen?
Dat kan niet gegeven worden, omdat de IND met een zaaksysteem werkt. Een asielzoeker kan meerdere lopende procedures hebben. En een dwangsom-uitspraak kan zaken van meerdere asielzoekers betreffen. Zoiets uit elkaar halen zou een handmatige check op iedere zaak vereisen. Gelet op de hoeveelheid zaken is dit een vrijwel onmogelijke opgave.
Kunt u per jaar een overzicht geven van de omvang van de bedragen die sinds 2017 zijn betaald aan dwangsommen in vreemdelingenzaken?
Welke verklaring heeft u voor het feit dat het aantal ingebrekestellingen bijna vervijfvoudigd is in 2022? Welke consequenties heeft dit?
Net als vorig jaar publiceerde de IND het aantal ingebrekestellingen in zijn jaarcijfers. In 2022 waren dat er 19.830. De ingebrekestellingen hebben betrekking op asiel, nareis en reguliere verblijfsaanvragen (bijvoorbeeld voor gezin, werk of studie). Het merendeel gaat over asielaanvragen. De toename ten opzichte van 2021 komt vooral doordat meer asielaanvragen over de beslistermijn heen gingen en de «Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND» vanaf maart 2022 door verschillende zittingsplaatsen van rechtbank Den Haag en in de loop van 2022 ook door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) deels onverbindend is verklaard. Daarna was een sterkere stijging te zien.
Een toename in het aantal ingebrekestellingen heeft niet per se direct effect op het uitbetalen van dwangsommen.
Dat komt omdat de IND alsnog binnen de voorgeschreven termijn beslist of bijvoorbeeld doordat een deel van de ingebrekestellingen te vroeg is ingediend.
Kunt u per maand aangeven hoeveel ingebrekestellingen in 2022 zijn ingediend bij de IND?
Januari
935
Februari
1.071
Maart
1.609
April
1.641
Mei
2.221
Juni
1.679
Juli
1.542
Augustus
1.605
September
1.805
Oktober
2.011
November
1.980
December
1.733
Van de 19.832 ingediende ingebrekestellingen zijn inmiddels 12.579 afgesloten. 7.253 zaken staan nog open.
Wat is de reden dat het bedrag aan dwangsomverplichtingen voor 2022 niet in de IND-jaarcijfers is opgenomen, zoals in voorgaande jaren wel het geval was?
De IND rapporteert normaal gesproken pas in het jaarverslag over de dwangsomverplichtingen, zoals ook in de voorgaande jaren het geval was. Ten aanzien van 2022 is daarmee niet anders gehandeld.
Ten tijde van het uitkomen van de jaarcijfers, is de financiële verantwoording namelijk nog niet gereed, waardoor het in de regel niet mogelijk is om de dwangsomverplichtingen al bij de jaarcijfers te rapporteren. Het jaarverslag wordt intern en extern beschikbaar gesteld zodra de financiële verantwoording rond is. De IND volgt hierin het normale ritme dat gebruikelijk is binnen de rijksoverheid.
Kunt u aangeven voor welk bedrag aan dwangsomverplichtingen er in 2023 al sprake is?
De genoemde bedragen betreffen de cumulatieve bedragen voor de werksoorten asiel, nareis én regulier.
Wat zijn op dit moment de maximale kosten bij een ingebrekestelling per zaak?
Het indienen van een (geldige) ingebrekestelling (IGS) is een vereiste voor zowel de bestuurlijke als de rechterlijke dwangsom. Op basis van de «Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND» was het in asielzaken echter niet mogelijk om bestuurlijke en rechterlijke dwangsommen te verbeuren.
Op 30 november 2022 heeft de Afdeling geoordeeld dat het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom in asielzaken niet in strijd is met het Europese beginsel van effectieve rechtsbescherming en het zogenoemde gelijkwaardigheidsbeginsel. Dit betekent dat de «Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND» t.a.v. bestuurlijke dwangsommen in asielzaken in stand is gebleven. De IND keert dus geen bestuurlijke dwangsommen uit in asielzaken.
Voorgenoemde wet is echter niet van toepassing in nareis- en reguliere zaken. In die gevallen kan een ingebrekestelling (bij een bestuurlijke dwangsom) per zaak maximaal € 1.442,– bedragen.
Voor wat betreft de rechterlijke dwangsom heeft de Afdeling echter geoordeeld dat het afschaffen van de rechterlijke dwangsom in asielzaken in strijd is met het beginsel van effectieve rechtsbescherming. Dit heeft tot gevolg dat bestuursrechters (weer) de mogelijkheid hebben om een rechterlijke dwangsom op te leggen als de IND niet binnen de door de rechtbank vastgestelde termijn een besluit heeft genomen op een asielaanvraag. Voor de hoogte van de rechterlijke dwangsom wordt verwezen naar het antwoord op vraag 10.
Klopt het dat de totale dwangsomverplichting in sommige gevallen kan oplopen tot tienduizenden euro’s per asielzoeker?
Dit kan zich in bepaalde gevallen voordoen bij rechterlijke dwangsommen. In dit kader wordt allereerst verwezen naar de website www.rechtspraak.nl waarin de gehanteerde beleidsregel van de rechtbanken is gepubliceerd. De rechtbanken leggen de IND bij bntb’s die betrekking hebben op asielprocedures nu in de regel een termijn van acht weken op om een gehoor te plannen en daarna een termijn van acht weken om een besluit te nemen (8+8 wekenmodel).
Aan de overschrijding van deze termijn wordt meestal een dwangsom verbonden van € 100,– per dag met een maximum van € 7.500,–. In bijzondere gevallen wordt een kortere nadere beslistermijn dan wel een hogere dwangsom opgelegd (van bijv. € 500,– per dag met een maximum van € 37.500).
Wanneer na een eerdere bntb-uitspraak nog steeds niet is beslist op de aanvraag, kan de vreemdeling een opvolgend bntb indienen bij de rechtbank. Wanneer deze is ingediend nadat de maximale dwangsom is volgelopen, zal de dwangsom bij een gelijk aantal dagen worden verdubbeld (dus maximaal € 15.000,– i.p.v. € 7.500,–). Het aantal keer dat een vreemdeling een opvolgend bntb kan indienen is – zolang niet is beslist op de aanvraag – niet aan een maximum verbonden. Het komt echter zelden voor dat er opvolgende Bntb’s worden ingediend.
Hoe hoog is de werkvoorraad van de IND op dit moment? Wat is de wachttijd voor asielzoekers op dit moment?
De werkvoorraad per 1 februari 2023 is als volgt:
Voor wat betreft de huidige wachttijd voor asielzoekers op dit moment wordt verwezen naar de website van de IND: https://ind.nl/nl/asiel-laatste-ontwikkelingen#gemiddelde-wachttijden-asielgehoren;
Dit zijn cijfers zoals ze er nu uitzien. In eerdere kamerbrieven is aangegeven hoe de prognoses zich ontwikkelen. De verwachting is dus dat de voorraden gaan oplopen en de wachttijden gaan toenemen.
Hoeveel asielaanvragen worden naar verwachting in dit jaar niet binnen de wettelijke termijn afgedaan?
Zie het antwoord op vraag 14.
Welk bedrag aan dwangsomverplichtingen verwacht u voor de jaren 2023 en 2024?
Zie het antwoord op vraag 14.
Kunt u inzicht geven in de verschillende scenario’s waarmee de IND rekening houdt op basis van de uitspraak van de Raad van State eind vorig jaar dat de rechterlijke dwangsom niet mag worden afgeschaft? Hoeveel dwangsommen zullen naar verwachting alsnog bij de rechter worden afgedwongen op basis van deze uitspraak?
De IND rekent op basis van de uitspraak van de Afdeling voor verschillende scenario´s door hoeveel bntb’s ingediend kunnen worden. Dit betreft een ingewikkelde opgave, omdat het van vele factoren afhankelijk is. Hierbij kan bijv. gedacht worden aan het aantal ingediende aanvragen, de ontwikkeling van de voorraden bij de IND, de inzetbare FTE, de wisselende prioriteitsstelling, de aantallen ingediende bntb’s, de ontwikkelingen in beleid en jurisprudentie en de snelheid waarmee rechtbanken bntb-procedures kunnen afdoen.
Op dit moment kunnen daarom nog geen exacte aantallen worden genoemd.
Voor 2023 en 2024 wordt rekening gehouden met enkele tientallen miljoenen euro’s, voor deze periode. De uiteindelijke uitkomst, is zoals gezegd van zoveel factoren afhankelijk dat het finale bedrag van deze prognose sterk kan afwijken. Zonder aanvullende maatregelen loopt dit in 2025 substantieel verder op.
Er is namelijk sprake van een (asiel) instroomniveau dat de (huidige) verwerkingscapaciteit van de IND structureel overstijgt. Daardoor zijn oplopende werkvoorraden en langere doorlooptijden – hoe ongewenst ook – het onvermijdelijke gevolg.
Wanneer blijkt dat de verlenging van de beslistermijnen met negen maanden uiteindelijk geen stand houdt bij de rechter en de beslistermijn teruggaat naar zes maanden, welk bedrag aan dwangsommen moet dan alsnog over het jaar 2022 worden uitgekeerd? Wat zou dit betekenen voor de bedragen in 2023 en 2024?
Voor zover de Afdeling in hoger beroep zal oordelen dat de verlengingsmaatregel (WBV 2022/22) niet rechtsgeldig is, heeft dat vrijwel direct effect op het moment waarop dwangsommen verschuldigd gaan worden. Immers, het aandeel zaken buiten de beslistermijn voor de jaren 2023 en 2024 zal in dat geval groter zijn. De precieze omvang hiervan is thans niet te geven omdat een en ander afhangt van o.a. de inhoud en het moment van de uitspraak.
Deelt u de mening dat een dergelijke dwangsomregeling een aanzuigende werking en het risico op misbruik met zich meebrengt, aangezien andere EU-lidstaten een dergelijke regeling niet kennen zoals aangegeven door voormalig Staatssecretaris Broekers-Knol in 2020?
Er zijn geen signalen dat de dwangsomregeling een aanzuigende werking heeft op asielzoekers.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat miljoenen euro’s belastinggeld worden uitgegeven aan dwangsommen voor asielzoekers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen hebt u ondernomen om dit tegen te gaan?
Ik zie het verbeuren van dwangsommen niet als passend middel om het nemen van een tijdige beslissing door de IND te waarborgen. Dit is ook de reden dat ik bij uw Kamer het wetsvoorstel herziening regels niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken heb ingediend. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 18.
Waarom heeft de Kamer sinds de uitspraken van 6 juli 2022 en 30 november 2022 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State nooit meer iets vernomen van uw voornemens ten aanzien van de Wet herziening regels niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken, terwijl het aantal ingebrekestellingen zich opstapelde?
Het wetsvoorstel herziening regels niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken beoogt de dwangsommenregeling af te schaffen, maar moet naar aanleiding van deze uitspraken van de Afdeling worden aangepast. Het wetsvoorstel bevat namelijk een rapportageplicht aan de Staten-Generaal als alternatief voor dwangsommen. De Afdeling heeft in de uitspraken van 6 juli en 30 november jl. echter geoordeeld dat een rapportageplicht geen doeltreffend rechtsmiddel is ter vervanging van de rechterlijke dwangsom die de bestuursrechter kan opleggen bij niet tijdig beslissen. Ook heeft de Afdeling geoordeeld dat het afschaffen van de rechterlijke dwangsom zonder alternatief dwangmiddel onvoldoende is om effectieve rechtsbescherming te bieden. Er wordt nu gekeken of er alternatieven mogelijk zijn en zo ja, welke. Dat is ingewikkeld en kost tijd. Ik zal de Kamer zo spoedig mogelijk over de uitkomst informeren.
Wat zijn uw voornemens ten aanzien van de Wet herziening regels niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken?
Het wetsvoorstel moet in ieder geval worden aangepast op het punt van de rapportageplicht aan de Staten-Generaal als alternatief voor de dwangsommen. Zoals aangegeven wordt bezien of en zo ja, welke alternatieven mogelijk zijn. Ik informeer uw Kamer daar zo spoedig mogelijk over.
Bent u bereid verdergaand in te grijpen om deze dwangsommenregeling aan banden te leggen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit gaan doen?
De regering heeft op vergaande wijze geprobeerd in te grijpen door de dwangsommenregeling wettelijk af te schaffen. De uitspraken van de Afdeling maken duidelijk dat onverkorte afschaffing van de rechterlijke dwangsom zonder alternatief dwangmiddel echter niet mogelijk is. Er wordt nu bezien of er alternatieven mogelijk zijn en zo ja, welke. Ik informeer de Kamer daar zo spoedig mogelijk over.
Bent u voornemens aanvullende maatregelen te nemen om de doorlooptijden bij de IND terug te dringen, nu de asielaanvragen zich opstapelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
De IND doet er alles aan om de doorstroom te bevorderen en de oplopende voorraden te beperken. Ik ben hierover intensief met de IND in gesprek. Hierbij wordt ook gekeken naar mogelijke aanvullende maatregelen. Uiteraard informeer ik uw Kamer hier tijdig en nauwgezet over.
Kunt u deze vragen op de zo kortst mogelijke termijn, liefst voor het commissiedebat Vreemdelingen- en asielbeleid van 21 februari, beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt de antwoorden voorafgaand aan het commissiedebat toe te sturen.
De berichten ‘Nederlands standpunt Russische sporters’, ‘Aziatische sluiproute voert Russische sporters wellicht alsnog naar Olympische spelen 2024’ en ‘De boycot treft de Russische topsport en daarmee de pr-machine van Vladimir Poetin’ |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten: «Nederlands standpunt Russische sporters», «Aziatische sluiproute voert Russische sporters wellicht alsnog naar Olympische spelen 2024», en «De boycot treft de Russische topsport en daarmee de pr-machine van Vladimir Poetin»?1, 2, 3
Ja.
Deelt u de mening dat het Russische regime de internationale sportprestaties van Russische sporters misbruikt voor binnenlandse propaganda?
Het is duidelijk dat het Russische regime veel waarde hecht aan internationale sportprestaties van Russische sporters.
Deelt u de mening dat wanneer Oekraïense sporters in de frontlinie moeten vechten terwijl Russische sporters, vaak in dienst van het Russische Ministerie van Defensie, kunnen blijven trainen en ook nog wedstrijden kunnen doen, er van eerlijke sport geen sprake is?
Het is verschrikkelijk dat het nodig is dat Oekraïners, onder wie ook sporters, hun land moeten verdedigen in de oorlog tegen Rusland en dat er Oekraïense atleten overleden zijn in deze strijd. Dit is van een andere orde dan eerlijke sport.
Bent u ervan op de hoogte dat er nog steeds Russische sporters actief zijn op internationale sporttoernooien in Nederland (bijvoorbeeld het ABN Amro Open)?
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse overheid de visa uitgeeft om Russische sporters in staat te stellen om in Nederland te verblijven voor deelname aan internationale sporttoernooien? Hoeveel Russische sporters hebben sinds de aanval op Oekraïne een visum gekregen om in Nederland deel te kunnen nemen aan sportwedstrijden?
Ja. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft tussen 24 februari 2022 en peildatum 28 februari 2023 in totaal twee kort verblijf visa verstrekt aan aanvragers met de Russische nationaliteit die bij hun aanvraag als bestemming Nederland en als verblijfsdoel «sportwedstrijd» hebben opgegeven. Het gaat om twee visa die beide in juli 2022 zijn verstrekt, voor twee afzonderlijke sportevenementen. De visa zijn cf. de relevante Europese wet- en regelgeving afgegeven, te weten de Schengen visumcode en de Visum Facilitatie Overeenkomst (VFA) met Rusland. De VFA werd op 9 september 2022 volledig opgeschort4. Bij de opschorting van deze overeenkomst publiceerde de Europese Commissie richtsnoeren over de visumafgifte aan Russen5. Deze richtsnoeren bevatten geen specifieke restricties voor Russische sporters.
Deelt u de mening dat als we andere landen zoals Frankrijk vragen om geen Russische sporters toe te laten, wij als Nederland zelf ook het goede voorbeeld moeten geven? Bent u daarom bereid om de visumverstrekking aan Russische sporters op te schorten zolang Rusland de verderfelijke oorlog in Oekraïne voert? Mochten hier juridische belemmeringen zijn, wilt u met de grootst mogelijke spoed met voorstellen komen om deze belemmeringen weg te nemen zodat Russische sporters uit Nederland geweerd kunnen worden?
Het is niet zo dat ik andere landen, zoals Frankrijk, heb gevraagd om geen Russische sporters toe te laten.
Het kabinet heeft duidelijk stelling genomen tegen de deelname van Russische sporters aan landentoernooien zoals de Olympische Spelen, ook onder neutrale vlag. Onder geen beding mag sport een vehikel worden voor Russische propaganda. Het is echter niet zo dat sporters die over de Russische nationaliteit beschikken per definitie zijn uitgesloten van deelname op individuele basis aan alle sporttoernooien. Wanneer een sporter met de Russische nationaliteit wordt uitgenodigd kan deze ook een visum aanvragen. Iedere visumaanvraag wordt op zijn merites beoordeeld en getoetst aan de voorwaarden uit de Schengenvisumcode. Daarbij wordt ook getoetst op de duur en doel van het verblijf. Dat moet de aanvrager met onderliggende documenten kunnen onderbouwen. Als het reisdoel sport is, wordt dat doorgaans aangetoond met een (gepersonaliseerde) uitnodiging van de organisatie die het sportevenement organiseert. Er wordt geen visum verstrekt als de aanvrager het doel van het verblijf niet voldoende kan aantonen, bijvoorbeeld omdat een dergelijke uitnodiging ontbreekt. Dat betekent in de praktijk dat eventuele visumafgifte voor Russische sporters direct volgt uit het geldende uitnodigingsbeleid. Er is geen sprake van apart visumbeleid voor deze categorie aanvragers.
Mantelzorgwoningen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de problemen die mensen ondervinden wanneer zij een mantelzorgwoning willen plaatsen of bewonen? Wat is uw reactie op de in EenVandaag vertelde verhalen?1
Ik heb de uitzending van EenVandaag gezien. Het is vervelend om te zien dat een mantelzorgwoning wordt verwijderd en dat dit gepaard gaat met woede en frustratie omdat een medische indicatie niet is afgegeven of niet helder is of iemand een mantelzorgverklaring heeft. Of mensen over het algemeen problemen ondervinden wanneer zij een mantelzorgwoning willen plaatsen of bewonen is moeilijk te beoordelen. Bij mij zijn hierover geen signalen bekend. Er zijn op landelijk niveau geen gegevens beschikbaar over de hoeveelheid mantelzorgwoningen en in hoeverre deze worden gehonoreerd of afgewezen.
Wat vindt u van het feit dat gemeenten geen uniform beleid voeren ten aanzien van mantelzorgwoningen?
Gemeenten hebben op grond van de Wmo2015 de wettelijke opdracht om burgers die niet meer zelfstandig kunnen participeren en/of een psychosociale stoornis hebben maatschappelijke ondersteuning te bieden. Als een burger zich meldt met een ondersteuningsvraag wordt bij het gemeentelijk onderzoek bezien wat een burger zelf nog kan, wat het sociaal netwerk kan en in hoeverre een algemene- of maatwerkvoorziening nodig is. Gemeenten hebben een grote beleidsruimte om burgers, op maat, te kunnen ondersteunen. Dit geldt ook voor de wijze waarop gemeenten omgaan met mantelzorgwoningen. Uiteraard mag het lokale beleid nooit in strijd zijn met de vigerende wet- en regelgeving. Het draagt niet bij om een uniform landelijk kader te stellen voor mantelzorgwoningen.
Tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van VWS heb ik aan uw Kamer toegezegd om in het eerste kwartaal van 2023 een uitvoeringsagenda mantelzorg te sturen. Het onderwerp Mantelzorgwoningen is één van de knelpunten die door mantelzorgers is aangedragen. Momenteel ben ik met verschillende maatschappelijke partners (VNG, Mantelzorg NL, Movisie, ActiZ, de NOV, SWN en Werk en Mantelzorg) in gesprek over de vormgeving van deze agenda, en over de manier waarop mantelzorgwoningen hierin thuis horen. Een actie die in de conceptversie van deze agenda is opgenomen is het bundelen van goede voorbeelden op het gebied van mantelzorgwoningen, om die goede voorbeelden vervolgens landelijk te delen in een publicatie/handreiking.
Deelt u de mening dat mantelzorgers cruciaal zijn voor de zorg en dat mantelzorgwoningen noodzakelijk kunnen zijn om mensen van zorg te voorzien? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Mantelzorgers zijn van groot belang voor onze samenleving om lichte hulpvragen uit te voeren en mensen te helpen. Ze vervullen een essentiële rol in het ondersteunen en helpen van hun naaste. Het is inderdaad zo dat een mantelzorgwoning een belangrijk instrument kan zijn om mantelzorg meer duurzaam en toegankelijk te maken. Wanneer mantelzorgers dichter bij de zorgvrager wonen, zijn ze beter in staat om hun naasten te helpen.
Wat vindt u van het feit dat mantelzorg vaak gelijk gesteld wordt met 24 uurs-zorg?
Mantelzorg kan en mag nooit gelijk worden gesteld aan 24-uurs zorg. Mantelzorg is een vrijwillige vorm van zorg die uitgevoerd dient te worden binnen de draagkracht en draaglast van de zorgverlener. Gemeenten hebben de wettelijke taak om mensen die niet meer zelfstandig kunnen participeren en/of een psychosociale stoornis hebben passend te ondersteunen zodat zij wel kunnen participeren. Bij het onderzoek dat de gemeente uitvoert wordt hierbij ook gekeken welke rol het sociaal netwerk (zoals de mantelzorger) heeft en of (een deel van) de gewenste ondersteuning kan worden uitgevoerd. Indien het noodzakelijk is wordt ook bekeken in welke mate een algemene- of maatwerkvoorziening nodig is. Bij zorg en ondersteuning thuis op grond van de Wmo gaat het echter nooit om 24-uurs zorg. De verwachting van mantelzorg moet dan ook niet zijn dat hiermee 24-uurs zorg wordt behaald.
Deelt u de mening dat wanneer iemand 24-uurs zorg nodig heeft en een verpleeghuisindicatie aangewezen is en, gezien het tekort aan voldoende verpleeghuisplaatsen een mantelzorgwoning wellicht zelfs een (tijdelijke) oplossing kan bieden? Zo nee, waarom niet?
Wanneer iemand 24-uurs zorg in de nabijheid nodig heeft door middel van een verpleeghuisindicatie maar er nog geen plaats is in een geschikte woonvorm, is een verzekerde aangewezen op overbruggingszorg. Dit wordt geregeld vanuit het zorgkantoor. Deze overbruggingszorg kan bestaan uit een tijdelijk verblijf in een andere instelling, maar ook zorg thuis die voorziet in de zorgbehoefte. Daar kan mantelzorg een aanvulling op zijn, en daar kan een mantelzorgwoning aan bijdragen.
Wat vindt u van de werkwijze van de gemeente Oss, waarbij niet alleen ouderen bij hun kinderen kunnen gaan wonen, maar ook gezonde jongeren in een mantelzorgwoning kunnen gaan wonen als tijdelijke aanpak van de wooncrisis, zo lang sprake is van een sociale band? Vindt u dit een idee om landelijk te implementeren, zo nee waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer?
In de bestrijding van de wooncrisis zijn creatieve keuzes noodzakelijk, en als een gemeente ziet dat een andere bestemming van mantelzorgwoningen hier een tijdelijke oplossing voor kan zijn, moedig ik dit aan. Landelijke implementatie zou echter een breuk zijn met de gemeentelijke beleidsruimte. In mijn antwoord op vraag 1 heb ik benoemd dat een actie in de conceptversie van de uitvoeringsagenda mantelzorg is opgenomen, gericht op het bundelen van goede voorbeelden op het gebied van mantelzorgwoningen. Voorbeelden zoals uit de gemeente Oss zouden daar ook in opgenomen kunnen worden.
Wat gaat u doen aan deze problemen rond mantelzorgwoningen, gezien uw beleid om zorgkantoren te laten stimuleren dat mensen thuis blijven wonen en gezien de schaarste op de arbeidsmarkt?
Ik ben bezig om, zoals toegezegd aan uw Kamer, met gemeenten, mantelzorgers, zorgorganisaties, verzekeraars en andere maatschappelijke partners een uitvoeringsagenda mantelzorg op te stellen. In deze agenda is aandacht voor bijvoorbeeld de verbinding tussen formele en informele zorg en knelpunten in de uitvoeringspraktijk, zoals ook de problemen die bestaan met betrekking tot mantelzorgwoningen. Eerder is al toegezegd dat de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening een instructieregel in het Besluit kwaliteit leefomgeving zal opnemen voor het omgevingsplan, die moet verzekeren dat gemeenten ervoor zorgen dat bij woningen mogelijkheden blijven bestaan voor mantelzorg.
Wie is volgens u verantwoordelijk voor de ondersteuning van mantelzorgers? Hoe ziet u uw eigen rol in deze?
Gemeenten hebben, op grond van de Wmo2015, de wettelijke verantwoordelijkheid voor het ondersteunen van mantelzorgers. Ikzelf ben bezig, in samenwerking met gemeenten, mantelzorgers, zorgorganisaties, verzekeraars en andere maatschappelijke partners met de uitvoeringsagenda mantelzorg, waarin aandacht zal zijn voor bestaande knelpunten en verbeteringen op het gebied van passende individuele ondersteuning.
Wat vindt u van het feit dat gemeenten vragen om een medische verklaring, terwijl in de richtlijnen voor artsen staat dat een behandelend arts geen geneeskundige verklaring over de eigen patiënten mag geven? Hoe gaat u ervoor zorgen dat hier duidelijke regels over komen?
Of gemeenten vragen om een medische verklaring valt binnen hun beleidsruimte. Het is wel wenselijk dat, indien gemeenten verzoeken om een medische verklaring, de gemeente ook aangeeft dat de verklaring door een onafhankelijk arts verstrekt dient te worden om verwarring te voorkomen. Gemeenten hebben zelf de ruimte om regels te stellen waar het gaat om mantelzorgverklaringen, maar moeten hierin wel consistent en duidelijk zijn.
Wat vindt u van pre-mantelzorgbeleid dat 50 gemeenten voeren? Vindt u het een goede zaak dat gemeenten dit op eigen initiatief regelen en ziet u hierin ook een rol voor uzelf? Zo ja, welke?
Een pre-mantelzorgwoning is hetzelfde als een mantelzorgwoning, maar mag gebruikt worden voordat sprake is van een mantelzorgsituatie. Dit is een mooie manier om voorbereid op de toekomst te zijn als het aankomt op mantelzorg. Of gemeenten dit willen regelen is aan hen en valt binnen de beleidsruimte. In mijn rol wil ik wel dergelijke voorbeelden onder de aandacht brengen bij andere gemeenten, zodat het kan dienen ter inspiratie.
Hoe ziet dit pre-mantelzorgbeleid eruit en kan dit landelijk worden toegepast? Zo ja, hoe gaat u dat stimuleren en implementeren?
Het beleid wisselt per gemeente en het kan ook per locatie (afhankelijk van ruimtelijke omstandigheden) verschillen. Niet iedere locatie leent zich voor het structureel toestaan van dergelijke extra woningen binnen een perceel. Dit vraagt lokaal maatwerk. Dat is ook de reden dat ik hier geen landelijk uniforme regeling voor kan ontwikkelen. Wel wil ik pre-mantelzorgbeleid onder de aandacht brengen bij gemeenten zodat ze het als oplossing kunnen overwegen.
Kinderontvoeringen naar Polen en het negeren van een Europees Aanhoudingsbevel |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de casus van de gezochte Nederlandse moeder en de vier ontvoerde kinderen uit Zwolle? Zo nee, bent u bereid kennis te nemen van de casus?1
Ja, ik ben bekend met deze casus.
Wat is uw beeld ten aanzien van de toepassing van weigeringsronden uit het Haags Kinderontvoeringsverdrag door landen zoals Polen waar gerechtelijke procedures traag verlopen?
Ik herken het door u geschetste beeld ten dele. In sommige gevallen wordt een beroep gedaan op de weigeringsgronden in het Haags kinderontvoeringsverdrag in het voordeel van de meenemende ouder. Daarnaast ondervinden sommige ouders problemen bij de tenuitvoerlegging van beslissingen tot teruggeleiding van hun kinderen naar Nederland. In principe staat dit los van de toepassing van eventuele weigeringsgronden door de rechter. Die problemen bij de tenuitvoerlegging vinden hun oorsprong in het nationale recht van het betreffende land. Het kabinet volgt deze problematiek nauwgezet en spreekt relevante landen hier bij gelegenheid op aan. Te meer omdat ik veel waarde hecht aan een correcte naleving van het Haags kinderontvoeringsverdrag.
In hoeverre herkent u het beeld dat Poolse rechters in het voordeel van de ontvoerende moeder vonnis wijzen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom weigert een land, zoals bijvoorbeeld Polen, om kinderen terug te geleiden naar Nederland indien daartoe door een rechter is besloten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat de kinderen waarvan de rechter geoordeeld heeft dat zij naar Nederland moeten, zoals in de casus als benoemd in vraag 1, ook daadwerkelijk zo snel mogelijk naar Nederland worden teruggebracht?
De Nederlandse Centrale autoriteit vraagt bij bilaterale contacten met Polen voortdurend aandacht voor correcte naleving van het Haags kinderontvoeringsverdrag. Ook in een breder verband wordt hierop aangedrongen: samen met een aantal andere lidstaten heeft Nederland zich in december 2022 gevoegd in een zaak voor het Hof van Justitie van de Europese Unie. In deze zaak is door een Poolse rechter een prejudiciële vraag gesteld over strijdigheid tussen Poolse wetgeving en Europese regelgeving op het gebied van internationale kinderontvoering. Het Hof heeft deze prejudiciële vraag inmiddels bevestigend beantwoord. Ook binnen de Europese Commissie is aandacht voor de naleving van het Haags kinderontvoeringsverdrag. Om deze reden is de Europese Commissie een zogenaamde inbreukprocedure tegen Polen gestart.
Waarom weigeren de Poolse autoriteiten om een Europees Aanhoudingsbevel uit te voeren en wat vindt u daarvan?
Het is aan de rechter van de aangezochte lidstaat om een besluit te nemen over de uitvoering van een Europees Aanhoudingsbevel. Op een rechterlijke beslissing van een andere lidstaat van de Europese Unie in een individuele zaak kan ik niet ingaan.
Hoe ziet u de toekomst van het Haags Kinderontvoeringsverdrag indien dit verdrag in veel gevallen niet meer dan een papieren tijger blijkt te zijn?
Landen die zijn aangesloten bij de verordening Brussel II ter en het Haags kinderontvoeringsverdrag – zoals Polen – zijn gehouden deze na te leven. Indien een land het verdrag structureel niet nakomt, spreekt het kabinet het desbetreffende land daarop aan. Zoals ook gemeld in mijn brief van 16 december jl. wordt gewerkt aan een protocol om landen te kunnen aanspreken op hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de naleving van het Haags kinderontvoeringsverdrag2. Het protocol moet duidelijk maken wie wanneer in actie komt en welke diplomatieke wegen kunnen worden bewandeld om de betrokken verdragslanden te kunnen aanspreken. Dit protocol zal volgens de huidige planning voor de zomerreces van 2023 worden opgeleverd, periodiek worden geëvalueerd en waar nodig aangescherpt.
De situatie in Myanmar |
|
Alexander Hammelburg (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Two years after coup, Myanmar faces unimaginable regression, says UN Human Rights Chief»?1
Ja.
Bent u het eens dat de aanhoudende humanitaire en politieke crisis in Myanmar niet de politieke aandacht krijgt die het verdient terwijl dit jaar 17,6 miljoen mensen in Myanmar humanitaire hulp behoeven?
De crisis in Myanmar heeft onze politieke aandacht: de situatie wordt regelmatig besproken binnen de Europese Unie, in de Verenigde Naties en in onze bilaterale contacten met bijvoorbeeld de landen in de Associatie van Zuidoost-Aziatische Naties (ASEAN). Op 20 februari jl. nam de EU bijvoorbeeld nieuwe sancties aan tegen 9 personen en 7 entiteiten in Myanmar. Ook benadrukten de leiders van de EU en de ASEAN tijdens de eerste EU-ASEAN Top dat zij zich gezamenlijk blijven inspannen voor een vreedzame oplossing in Myanmar.2
Ook voor de humanitaire situatie heeft Nederland aandacht. Het Nederlandse humanitaire beleid bestaat grotendeels uit het verstrekken van meerjarige, flexibele en ongeoormerkte financiering waardoor organisaties in staat zijn hulp te verlenen waar de humanitaire noden het hoogst zijn. Wij steunen bijvoorbeeld het WFP, UNHCR, UNICEF, ICRC en het VN-noodfonds CERF, die allemaal levensreddende hulp bieden in Myanmar. Deze inzet gaat gepaard met hierboven genoemde diplomatieke en politieke inspanningen, bedoeld om tot een duurzame oplossing van het conflict te komen en de humanitaire nood op lange termijn te verminderen.
Wordt er vanuit de Europese Unie of de Verenigde Naties geholpen een staakt-het-vuren te bereiken?
Nederland maakt zich grote zorgen over de situatie in Myanmar, waar gedurende decennia sprake is van conflicten tussen verschillende partijen. Sinds de staatsgreep van 1 februari 2021 is de gewelddadige onderdrukking door het leger tegen de eigen bevolking door het hele land toegenomen, zijn bestaande conflicten deels geïntensiveerd en zijn er gewapende burgerbewegingen actief die vechten tegen het leger in Myanmar. Dit bemoeilijkt het vredesproces in Myanmar. Bovendien gebruikt het leger tot dusver lokale staakt-het-vurenovereenkomsten voornamelijk om in delen van het land redelijke rust te handhaven, terwijl het in andere delen van het land luchtaanvallen en militaire interventies uitvoert tegen de bevolking.
Nederland zet daarom in op een inclusievere benadering van vredesbesprekingen. Door via verschillende programma’s de dialoog tussen onder andere democratische oppositiepartijen, etnische groepen en het maatschappelijk middenveld te ondersteunen, beoogt Nederland een inclusieve, politieke oplossing dichterbij te brengen en een basis te leggen voor democratische transitie in de toekomst. Daarnaast roept Nederland samen met de EU op tot het tegengaan van wapenleveranties aan Myanmar. Een EU-wapenembargo is reeds van kracht.
Bent u van mening dat de Associatie van Zuidoost-Aziatische Naties (ASEAN) als regionale internationale organisatie en betekenisvolle rol zou kunnen spelen voor het oplossen van dit conflict?
Ja. Nederland en de EU steunen de ASEAN in hun rol ten aanzien van de situatie in Myanmar en dragen dit consequent uit. Zo onderstreepte de EU op 31 januari jl. nogmaals haar steun voor ASEAN in een verklaring3 en benadrukten EU- en ASEAN-leiders in de gezamenlijke verklaring van 14 december jl. dat het Myanmarese leger moet meewerken aan het uitvoeren van de ASEAN Five Point Consensus.4 Verder spreekt Nederland in bilaterale gesprekken met ASEAN-collega’s en via ambassades in de regio en in Nederland regelmatig over de situatie in Myanmar. In aanvulling daarop zet Nederland zich er, samen met de EU, voor in om Myanmar niet op politiek niveau uit te nodigen voor belangrijke internationale bijeenkomsten, zoals voor de genoemde EU-ASEAN Top. Daarmee dragen de EU en ASEAN eensgezind uit dat in de relatie met Myanmar geen sprake is van business as usual sinds de staatsgreep en de mensenrechtenschendingen die het leger sindsdien systematisch en op grote schaal tegen de eigen burgerbevolking pleegt.
Bent u bereid te pleiten het contact tussen de EU en ASEAN over het conflict in Myanmar te intensiveren? Kunt u uiteenzetten welke stappen ondernomen gaan worden voor samenwerking met de ASEAN?
Nederland pleit in EU-verband consequent voor de belangrijke rol van ASEAN in het faciliteren van een vreedzame oplossing die in het belang is van de bevolking van Myanmar. De EU is reeds actief op dit terrein. De EU heeft bijvoorbeeld haar ambassadeur bij ASEAN tevens als EU Speciaal Gezant voor Myanmar gemandateerd, om de EU-dialoog met ASEAN over het conflict in Myanmar te intensiveren en bevorderen. In de gezamenlijke leidersverklaring die EU- en ASEAN-leiders aannamen tijdens de EU-ASEAN Top van 14 december jl. bevestigen EU-leiders bovendien dat zij het werk van de ASEAN Special Envoy on Myanmar en de humanitaire respons in Myanmar zullen blijven steunen.
Bent u bereid een overzicht aan de Kamer te doen toekomen (waar nodig vertrouwelijk) waarin de Nederlandse steun vanuit het mensenrechtenfonds en OS-middelen jegens Myanmar van de afgelopen vijf jaar inzichtelijk worden?
Hieronder is een overzicht opgenomen van de Nederlandse steun aan Myanmar uitgesplitst per budget en jaar. Voor de specifieke projecten die in Myanmar in de periode 2018, 2019 en 2020 zijn gefinancierd via het Mensenrechtenfonds (MRF) geldt dat deze terug zijn te vinden in de jaarlijkse mensenrechtenrapportages aan uw Kamer. De projecten die in 2021 en 2022 zijn ondersteund vanuit het MRF, kunnen gezien het hoge veiligheidsrisico dat betrokken personen en instanties lopen sinds de militaire staatsgreep op 1 februari 2021, niet publiekelijk worden gedeeld. Dit geldt eveneens voor de overige steun vanuit OS-middelen voor maatschappelijke organisaties in Myanmar sinds de coup.
Activiteiten waarbij de Myanmarese overheid voor de coup betrokken was, zijn bevroren of opgeschort. Betalingen voor publieke en private ontwikkelingsprojecten die nog wel doorgang kunnen vinden zonder betrokkenheid van de junta worden direct gedaan aan uitvoerende organisaties en bedrijven.
Jaar
2018
2019
2020
2021
2022
Budget
MRF
699.097
265.683
824.527
1.259.206
314.174
OS-middelen
1.678.244
3.967.246
7.844.267
7.654.882
8.015.773
Totaal
2.377.341
4.232.929
8.668.7941
8.914.088
8.329.947
De stijging in 2020 komt door een wijziging in de vastlegging van activiteiten waardoor een beter inzicht in de bestedingen per land mogelijk werd.
Bent u bereid zich hard te maken voor een resolutie in de mensenrechtenraad over Myanmar? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Nederlandse inzet met de EU en gelijkgezinde landen in de Mensenrechtenraad is een belangrijk onderdeel van de inspanningen om de mensenrechtenschendingen in Myanmar en de situatie van de Rohingya hoog op de internationale agenda te houden. Ook in de aankomende, 52e zitting van de Mensenrechtenraad (februari/maart 2023) leidt de EU een resolutie over de mensenrechtensituatie in Myanmar. Nederland zet zich zeer actief in voor een sterke resolutie in het kader van de strijd tegen straffeloosheid in Myanmar. De Nederlandse inzet voor de komende resolutie is onder meer gericht op een scherpe veroordeling van de militaire staatsgreep en van de grove mensenrechtenschendingen door het leger, oproepen tot accountability middels diverse sporen en tot vrijlating van allen die onrechtmatig gevangen zijn genomen, respect voor de humanitaire principes, en aandacht voor de belangrijke rol van het maatschappelijk middenveld. Ook zal Nederland tijdens de 52e sessie deelnemen aan de dialogen met de VN Speciaal Rapporteur voor de Mensenrechten in Myanmar en met de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, waarin de situatie in Myanmar centraal staat.
Bent u bereid te pleiten de Europese sancties aanzienlijk beter te kortsluiten met sancties vanuit de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk of de ASEAN-landen?
Ja. Algemeen uitgangspunt bij sancties is dat deze het meest effectief zijn in een zo breed mogelijke internationale coalitie. Nederland pleit dan ook in EU-verband voor actieve coördinatie met onder meer de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Het kabinet zal zich daarnaast in EU-verband hard blijven maken voor actieve samenwerking met ASEAN-partners, inclusief op sanctieterrein, waaronder het tegengaan van sanctieomzeiling.
Bent u bereid in Europees verband te pleiten voor sancties op vliegtuigbrandstof zodat de rebellerende militairen minder gemakkelijk luchtaanvallen kunnen uitvoeren op de bevolking? Zo nee, waarom niet?
Wij delen uw ernstige zorgen over de grove mensenrechtenschendingen die het leger in Myanmar pleegt, waaronder het bombarderen van burgerdoelen door militaire vliegtuigen. Op 20 februari jl. heeft de EU nieuwe sancties aangenomen tegen 9 personen en 7 entiteiten in Myanmar.5 Deze sancties raken onder andere wapenhandelaren en commandanten in Myanmarese leger- en veiligheidsdiensten. Ook raken deze sancties de import van vliegtuigbrandstof om deze luchtaanvallen te adresseren en de mogelijkheid ze uit te voeren te beperken. In totaal heeft de EU nu 93 personen en 18 entiteiten gelist onder het Myanmarsanctieregime.6
Hoe kijkt het kabinet aan tegen het voorstel van deVN Special rapporteur voor Myanmar om een emergency summit te organiseren met welwillende landen? Is Nederland bereid daar een actieve rol in te spelen? Zo nee, waarom niet?
Er is internationaal een gedeelde realisatie dat de noden in Myanmar zeer hoog zijn en een welwillendheid om humanitaire hulp te verlenen. Het probleem is echter niet de bereidheid van andere landen om te helpen, maar het feit dat het Myanmarese leger weigert toegang te verlenen tot de gebieden waar de noden het hoogst zijn. Een emergency summit lost dat probleem niet op.
Nederland spant zich in samenwerking met de EU en internationale partners, zoals Canada, de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en ASEAN, onverminderd in om de druk op het Myanmarese leger te vergroten en tegelijkertijd de bevolking van Myanmar te blijven steunen via steun aan maatschappelijke organisaties en bijdragen aan de humanitaire respons. Verder blijft Nederland de inzet van ASEAN steunen, onder andere op het gebied van de Five Point Consensus. Deze inzet sluit aan bij de activiteiten die VN Speciaal Rapporteur Andrews voor de mensenrechten in Myanmar voorstelt om via een emergency summit te starten.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Digitalisering in de zorg |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Kent u het bericht «Platform revolutie in de zorg», «VWS gaat voor data beschikbaarheid in 2035», en het platform OpenEHR?1, 2, 3
Ja.
Klopt het dat diverse landen gebruikmaken van de internationale standaard openEHR? Kunt u aangeven wat openEHR voor de Nederlandse zorgmarkt zou kunnen betekenen? Wordt openEHR ergens in Nederland al toegepast?
Ja, het klopt dat in diverse landen gebruik gemaakt wordt van openEHR. OpenEHR is een standaard voor informatiemodellering voor opslag van zorgdata. Daarnaast zijn er ook andere (internationale) standaarden voor informatiemodellen beschikbaar, zoals bijvoorbeeld de zorginformatiebouwstenen. Deze worden naast elkaar gebruikt in Nederland, waarbij openEHR beperkt wordt toegepast. Op dit moment is Nictiz met veldpartijen bezig deze standaarden te vergelijken en zo uit te zoeken of, en zo ja, welke rol ze kunnen spelen op de Nederlandse zorgmarkt.
Wordt bij de besteding van transitiegelden, ten behoeve van de verdere uitrol van digitalisering van gegevensuitwisseling in de zorg, gedacht aan nieuwe Versnellingsprogramma Informatie-uitwisseling Patiënt & Professional (VIPP)-regelingen? Zo ja, in welke domeinen? Kunt u aangegeven met een overzicht wat de huidige VIPP-regelingen zoals babyconnect hebben gekost en concreet hebben opgeleverd?
Er lopen op dit moment nog vier VIPP-regelingen. Dit zijn een regeling voor de huisartsen (VIPP OPEN 75 miljoen), de medisch specialistische zorg (VIPP 5 75 miljoen), de verpleegkundige overdracht (VIPP Inzicht circa 30 miljoen) en geboortezorg (Babyconnect 30 miljoen). De programma’s zijn gericht op ontsluiting van medische gegevens richting patiënt en in sommige gevallen ook op de gegevensuitwisseling tussen instellingen onderling. De regelingen zijn implementatieprogramma’s.
Met de VIPP-programma’s voor de huisartsen en de medisch specialistische zorg kunnen bijna alle huisartsen en instellingen voor medisch specialistische zorg in Nederland gegevens delen met hun patiënten (via een persoonlijke gezondheidsomgeving en portaal). Het VIPP programma voor de medisch specialistische zorg is er daarnaast op gericht om de uitwisseling van patiëntgegevens tussen instellingen voor medisch specialistische zorg te realiseren. Implementatie vindt nu plaats, vooruitlopend op de wettelijke verplichting die hierover volgt onder de Wegiz.
Babyconnect richt zich naast ontsluiting richting PGO ook op uitwisseling tussen professionals. Eind 2022 heeft er in Noord Holland onderling gegevensuitwisseling plaatsgevonden tussen een aantal eerstelijnsverloskundige praktijken en het Dijklander ziekenhuis. Dit betekent dat het mogelijk is om onderling actuele gegevens uit te wisselen op elk gewenst moment. Het jaar 2023 staat in het teken van de implementatie en opschaling.
Net als bij Babyconnect richt VIPP InZicht zich naast ontsluiting richting PGO ook op uitwisseling tussen professionals. De ontsluiting van een beperkte set verpleegkundige gegevens uit Elektronische Clientendossier systemen in de PGO’s wordt momenteel getoetst. Ook zijn de eerste kwalificaties door Nictiz hiervoor verstrekt. De eerste succesvolle proefimplementaties van verpleegkundige overdracht hebben plaatsgevonden tussen VVT-instellingen. De komende periode staat in het teken van de realisatie van uitwisseling tussen VVT-instellingen en ziekenhuizen, implementatie en opschaling.
Voor de farmacie wordt gewerkt aan een stapsgewijze opschaling met een VIPP-regeling. Inzet van deze regeling voor openbare apotheken is het elektronisch uitwisselen van medicatiegegevens tussen zorgverleners in de keten, de medicatiebewaking en het ontsluiten van medicatie gegevens naar de patiënt. De regeling sluit aan bij het Landelijke Programma Medicatieoverdracht. Voordat de informatiestandaarden breed uitgerold worden in de praktijk, worden ze uitgebreid getoetst. Het programma medicatieoverdracht organiseert daartoe een «Kickstart». Daarin wordt in een beperkte setting aangetoond dat de informatiestandaard werkt in de praktijk. Op dit moment werken in de Kickstart Medicatieoverdracht een beperkt aantal zorgaanbieders vanuit acht sectoren, waaronder openbare apotheken in de regio Rijnmond en regio Friesland, in een beperkte setting aan het implementeren van de medicatieoverdracht. Hiermee wordt de basis gelegd voor een verdere stapsgewijze opschaling, waarop de VIPP regeling op in zal haken.
Er zijn nu geen plannen om transitiegeld te besteden aan nieuwe VIPP regelingen. Conform afspraak in het Integraal Zorgakkoord (IZA) maak ik een deel van de middelen uit het coalitieakkoord voor gegevensuitwisseling beschikbaar voor PGO’s om ook de komende jaren bij te dragen aan ondersteuning van burgers bij het gebruik van PGO’s en de verdere ontwikkeling van gegevensuitwisseling via het MedMij afsprakenstelsel.
In hoeverre is de functionaliteit die VIPP 1 heeft opgeleverd, daadwerkelijk gebruikt en nog in gebruik?
Het versnellingsprogramma informatie-uitwisseling patiënt en professional 1 voor ziekenhuizen is begin 2020 afgerond. Binnen het programma is gerealiseerd dat patiëntgegevens en bijbehorende correspondentie in een patiëntenportaal zichtbaar zijn en dat patiënten deze ook gebruiken. Patiëntenportalen zijn blijvend in gebruik bij ziekenhuizen en ondersteunend aan het zorgproces. Daarnaast is binnen het programma gewerkt aan het digitaal aanbieden van medicatievoorschriften aan de openbare apotheek en het verstrekken van digitaal gestandaardiseerde medicatieoverzichten aan de patiënt, zodat recepten elektronisch worden verstuurd. Bij ziekenhuizen en instellingen die aan deze module van het programma deelnamen en dit hebben afgerond, wordt deze functionaliteit voor zover bekend nog steeds gebruikt.
In hoeverre vindt afstemming met leveranciers plaats zodat er meer aansluiting is bij de actuele ontwikkelingen zoals internationale standaarden en of bestaande geïmplementeerde oplossingen?
Bij de digitalisering van de zorg is samenwerking met ICT-leveranciers een belangrijk element. Zo worden door het Zorginstituut Nederland (ZIN) en Nictiz informatiestandaarden opgesteld, in samenwerking met ICT-leveranciers. In het kader van een aantal grote programma’s en stimuleringsregelingen, zoals bijvoorbeeld Medicatieoverdracht en Verpleegkundige overdracht, is er veel afstemming met direct betrokken ICT-leveranciers. Daarnaast bereid ik nu een meer structurele afstemming voor op zowel strategisch als tactisch niveau. Tevens werken ICT-leveranciers in diverse werkgroepen en commissies verzorgd door het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN), in opdracht van VWS, aan (nieuwe) afspraken over elektronische gegevensuitwisseling in de zorg. De totstandkoming van deze afspraken is openbaar. Iedere belanghebbende is uitgenodigd mee te doen. De vaststelling van de norm is transparant, deelname kent een open karakter, en de norm en toegang ertoe komen op een eerlijke, redelijke en niet-discriminerende manier tot stand. Bovendien zijn heldere afspraken in het belang van ICT-leveranciers.
Ik vind het belangrijk om aan te sluiten bij internationale, open standaarden. Aansluiting bij internationale ontwikkelingen, normen en open standaarden kan er namelijk voor zorgen dat nationale markten toegankelijker worden voor toetreding van internationale ICT-leveranciers en andersom. Via de Wegiz wil ik een wettelijke verplichting van (delen van) deze afspraken bewerkstelligen.
Klopt het dat er diverse VIPP-trajecten waren die geen aansluiting vonden bij de ontwikkelingen in het zorglandschap – vooral niet vanuit het oogpunt van impact, schaalbaarheid en aansluiting bij internationale standaarden?
Nee, dit is niet de bedoeling. De regelingen zijn samen met de verschillende brancheorganisaties opgesteld en zij begeleiden ook de uitvoering van de programma’s. Het uitgangspunt is daarbij geweest dat de VIPP regelingen bijdragen aan ontwikkelingen in het zorglandschap. De VIPP-trajecten volgen de geldende standaarden en in het veld bestaande richtlijnen, dit om het aansluiten en gebruik door het zorgveld zo goed mogelijk te stimuleren. En in de regelingen worden eisen gesteld welke standaarden geïmplementeerd moeten worden.
Zo is binnen de VIPP 1 en 2 regeling de inbouw van de BasisgegevenssetZorg gestimuleerd, waarvan de uitwisseling straks met de Wegiz wordt verplicht. Specifiek voor de implementatie richting Persoonlijke gezondheidsomgevingen (PGO’s) moeten binnen de lopende VIPP regelingen (de leveranciers) van deelnemende instellingen voldoen aan het MedMij Afsprakenstelsel. Dit is de standaard voor het veilig uitwisselen van gegevens richting de PGO.
Kunt u aangeven hoe het staat met het programma CumuluZ dat de Universitair Medisch Centra (UMC’s) ontwikkelen? Hoeveel financiële middelen zijn hieraan besteed en door wie? Hoe wordt gecheckt dat dit een werkbaar voorstel is en past bij andere initiatieven om tot een nationale infrastructuur te komen zoals Twiin en Nuts?
Het programma CumuluZ is geïnitieerd en gefinancierd door de Nederlandse Federatie van Universitair Medisch Centra (de NFU). VWS heeft hieraan geen financiële middelen besteed.
Dit jaar is de CumuluZ initiatiefase gestart waarbij er vier gebruikstoepassingen worden uitgewerkt. Één ervan is gericht op secundair gebruik van data voor onderzoek. Dit deel wordt gezamenlijk gefinancierd met Health-RI. Twee andere proeftuinen richten zich op gebruikstoepassingen voor patiënten en zorgverleners. Deze toepassing worden samen ontwikkeld met andere zorgpartners uit de regio (algemene ziekenhuizen, huisartsenposten, SEH’s en huisartsen). In een laatste proeftuin wordt samen met de Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVVR) alternatieve mogelijkheden voor beeldbeschikbaarheid onderzocht. Als de proeftuinen succesvol zijn kunnen ze landelijk worden opgeschaald.
Hoe staat het met de ontwikkeling van een landelijk dekkende infrastructuur? Waaraan moet deze volgens u voldoen? In welke mate wordt gebruiktgemaakt van huidige infrastructuren en is het de bedoeling dat alle zorgaanbieders hierop aangesloten zijn?
Ik heb, aanvullend op de ingezette koers van standaardisatie van elektronische gegevensuitwisseling en de Wegiz, laten onderzoeken of een grotere centrale publieke rol noodzakelijk is voor de totstandkoming van een landelijk dekkend netwerk voor gegevensuitwisseling. De eerste resultaten van het onderzoek heb ik zeer recent ontvangen. Dit rapport zal samen met een beleidsreactie binnenkort aan uw Kamer worden gezonden.
Wat doet u om een eenduidige wijze van informatie invoeren in het bronsysteem door zorgprofessionals te bespoedigen?
Om een eenduidige wijze van informatie invoeren te bespoedigen, wordt er gestuurd op het uniforme gebruik van terminologiestandaarden en informatiemodellen (Eenheid van Taal). Daarnaast dient de invoer van informatie altijd aan te sluiten op het zorgproces, waarbij er zo min mogelijk sprake mag zijn van extra administratieve lasten.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot het vaststellen van een gestandaardiseerde (open) application programming interface (API)-strategie? Hoe wordt geborgd dat het uitgesloten is dat deze gestandaardiseerde (open) API-strategie afwijkt van internationale open standaarden, dus zonder spreekwoordelijk Nederlands sausje hetgeen het aanbod beperkt en duur maakt? Hoe wordt geborgd dat leveranciers ook tempo maken met het maken van koppelingen op basis van open API’s?
In het programma API-strategie bij Nictiz wordt momenteel gewerkt aan een nationale API-strategie voor de zorg. Eén van de resultaten is een set van API-eisen. Deze zijn in nauwe samenwerking met het zorgveld is opgesteld, waaronder met grote leveranciers van zorginformatiesystemen. In 2023 wordt een goed bruikbare API-bibliotheek gerealiseerd, die marktspelers actief kunnen vullen, onderhouden en gebruiken. Enkel API’s die voldoen aan de set van API-eisen kwalificeren zich voor publicatie in de API-bibliotheek. Door aan te sluiten bij voor de doelgroep bekende en internationaal breed gedragen werkwijzen, wordt draagvlak gecreëerd en adoptie gestimuleerd. Het middels de API-bibliotheek te creëren overzicht confronteert de markt met de diversiteit aan oplossingen die is ontwikkeld en geeft inzicht in welke richting mogelijk is: goede API’s ten behoeve van databeschikbaarheid voor datahergebruik.
De API-eisen worden ontwikkeld en beheerd in voortdurende afstemming met een werkgroep van partijen waarop de eisen betrekking hebben. Dat betreft ook internationaal opererende partijen.
De huidige API-eisen gaan al uit van compliance aan internationale standaarden.4 De API-eisen worden volledig open gepubliceerd in het Engels en op GitHub: de meest gebruikte internationale bron voor open specificaties alwaar de gehele internationale gemeenschap van softwareontwikkelaars inzicht heeft en kan ondersteunen bij het verbeteren van de eisen. Zo wordt het risico van inmenging van al te specifieke belangen beheerst. De kans op een uniek en specifiek Nederlands sausje wordt met bovengenoemde aanpak geminimaliseerd.
De API-bibliotheek biedt straks inzicht in welke leverancier welke API aanbiedt en tegen welke prijs, dit stimuleert marktwerking en concurrentie. De bibliotheek biedt ook duidelijkheid en zekerheid aan (nieuwe) leveranciers doordat de eisen waaraan hun systemen moeten voldoen transparant zijn. Daarnaast gaat ook de implementatie van de Wegiz het gebruik van API’s stimuleren en daarmee leveranciers aansporen om API’s sneller (door) te ontwikkelen. Voor aangewezen uitwisselingen onder de Wegiz wordt een norm verplicht gesteld, inclusief te gebruiken API. Deze API’s zijn zo ontworpen dat zij op onderdelen ook voor andere uitwisseling herbruikbaar zijn. Zo wordt geborgd dat het tempo van de implementatie van open API’s meelift met het tempo van de in Wegiz-kader verplicht gestelde uitwisselingen. Daarbij zorgt de herbruikbaarheid-op-onderdelen van de API’s ervoor dat de implementatie van volgende uitwisselingen kan profiteren van de implementatie van vorige.
Hoe wordt voorkomen dat die koppelingen tot verdienmodellen worden gemaakt, bijvoorbeeld door hoge kosten te rekenen bij iedere keer dat een koppeling wordt gebruikt zoals Chipsoft naar wij begrijpen doet?
Op dit moment is niet altijd duidelijk waar de prijzen die leveranciers rekenen voor implementatie en gebruik van een API op gebaseerd zijn, de markt is niet transparant. Daar moet de API-bibliotheek verandering inbrengen. De API-bibliotheek maakt inzichtelijk welke leverancier een API aanbiedt en welke data met een API beschikbaar kunnen worden gemaakt. Op deze manier krijgen zorginstellingen beter zicht op welke API’s ze nodig hebben en wie ze levert. Leveranciers en zorginstellingen die API’s aanbieden en in gebruik hebben moeten dit registreren in de API-bibliotheek, zo kan een zorginstelling zien bij welke leveranciers ze terecht kunnen en met welke andere instellingen ze kunnen uitwisselen.
De bibliotheek maakt daarnaast ook duidelijk welke investeringen een zorginstelling moet doen om een API in gebruik te kunnen nemen. Denk bijvoorbeeld aan implementatiekosten, maar ook aan aanpassingen die in bestaande systemen doorgevoerd moeten worden. Op deze manier worden de kosten die voor een API gemaakt worden voorspelbaarder.
Hoe gaat u voorkomen dat telkens een apart convenant nodig is als zorgorganisaties besluiten gegevens met elkaar uit te wisselen, met hoge administratieve lasten en grote vertraging tot gevolg?
Voor gegevensuitwisseling tussen zorgorganisaties bestaan wettelijke kaders en dus is een convenant in beginsel niet nodig. Een zorgorganisatie mag niet zomaar persoonsgegevens uitwisselen met andere organisaties. De algemene regel is dat verstrekken van persoonsgegevens alleen mag voor het doel waarvoor de gegevens zijn verzameld, of een daarmee verenigbaar doel. Verwerking voor een ander doel is alleen mogelijk met de toestemming van de betrokkene óf als de verwerking is gebaseerd op een wettelijke bepaling. Daarnaast geldt dat gegevensverwerking gebaseerd moet zijn op een van de zes grondslagen uit artikel 6 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot Mitz? Klopt het dat alle betrokken leveranciers moeten investeren in de ontwikkeling? Klopt het dat de kosten aan de kant van leveranciers niet worden bekostigd vanuit Mitz? Worden de eisen aan koppelingen gesteld op basis van open internationale standaarden? Hoe wordt geborgd dat historie met betrekking tot reeds gegeven consent eenmalig en eenduidig overgezet kan worden?
De gemeenschappelijk voorziening voor toestemming (Mitz) is door het Informatieberaad Zorg aangewezen als bouwsteen. Bouwstenen zijn voorzieningen of standaarden die zorgpartijen in staat stellen digitaal informatie uit te wisselen en dragen daarmee bij aan een duurzaam informatiestelsel. Mitz is daarnaast ook opgenomen in het IZA. Zorgaanbieders hebben zich middels het IZA verbonden om Mitz uiterlijk 2025 te implementeren.
Mitz is technisch gereed en wordt nu op kleine schaal uitgerold. De bredere uitrol zal later in 2023 plaatsvinden. De eerste zorgpartijen en leveranciers kunnen aansluiten op Mitz, en de verwachting is dat medio 2023 burgers/cliënten toestemmingen in Mitz kunnen registreren. Ik zal na de zomer met een voorlichtingscampagne het bewustzijn van burgers proberen te verhogen. Tegelijk met de VWS-voorlichting zal ook VZVZ de toestemmingsvoorziening Mitz in een eigen campagne presenteren. Er wordt op dit moment door VZVZ en diverse koepels gewerkt aan het governance model van Mitz. Het governance-model betreft de wijze waarop zorgverleners invloed kunnen uitoefenen op de opzet en werking van Mitz. Op die wijze kunnen de zorgverleners hun rol als verwerkersverantwoordelijke in de zin van de AVG daadwerkelijk vormgeven.
Betrokken leveranciers hebben ontwikkelkosten om aansluiting op Mitz te realiseren. Zij zullen die kosten doorberekenen aan hun klanten, het vraagt daarom ook een investering van zorgverleners om hun ICT-systeem te laten aansluiten op Mitz. De aanpassing van de systemen inclusief ondersteuning van de migratie van huisartsen, huisartsenposten en spoedeisende hulp is met een VWS-subsidie gerealiseerd. Ik heb daarnaast een aanvullende subsidie verstrekt voor het aansluiten van GGZ, apotheken en ambulance. Met deze subsidies worden de aansluitkosten van ICT-leveranciers gecompenseerd.
De koppelvlakken zijn gebaseerd op open standaarden: de HL7 standaarden (met name HL7- FHIR voor wat betreft de inhoud van de toestemming), de autorisatie flow volgt OAuth (open standaard voor autorisatie) en de certificaten zijn op basis van SAML. Voor de toestemmingsconcepten is aangesloten bij de internationale XACML standaard. Voor de Nederlandse codelijsten is aansluiting gezocht bij onder andere Nictiz (zorgaanbiedercategorie), UZI (zorgaanbieder-id en zorgverlener-id) en BSN (DigiD via Logius). Dit past binnen de internationale standaarden.
Als zorgaanbieders al toestemmingen van patiënten hebben vastgelegd, dan kunnen deze (mits deze voldoen aan bepaalde voorwaarden) overgezet worden naar Mitz, zodat een persoon die inlogt op MijnMitz de toestemming kan zien en online kan beheren. Indien een reeds afgegeven toestemming afwijkt van de wijze waarop Mitz toestemmingen registreert, dan wordt deze niet in Mitz overgenomen. De persoon zal dan zelf alsnog zijn toestemmingskeuze in Mitz moeten registreren.
Klopt het dat het landelijke Twiin afsprakenstelsel nog niet helder en niet operationeel is? Kunt u het antwoord toelichten?
Het Twiin afsprakenstelsel is klaar om geïmplementeerd te worden. Het afsprakenstelsel beschrijft de noodzakelijke afspraken op alle lagen van het interoperabiliteitsmodel voor het veilig en betrouwbaar delen van gegevens in de zorg. In het afsprakenstelsel staat beschreven hoe via Gekwalificeerde Twiin Knooppunten (GTK’s) de beschikbaarheid van gegevens voor landelijke zorgtoepassingen werkt door bestaande zorgnetwerken (bijvoorbeeld XDS, maar ook andere netwerken) en gemeenschappelijke voorzieningen in samenhang te verbinden. Het Twiin afsprakenstelsel is in afstemming met diverse partijen ontwikkeld en is voor iedereen toegankelijk via de Twiin website.
Er is geen enkele belemmering voor partijen om te starten met Twiin. Een zestal partijen (RSO’s en VZVZ) hebben zich aangemeld als GTK-dienstverlener. In de praktijk blijkt het voor de zorgaanbieders een grote stap te zijn om in één keer aan de vereisten van het Twiin afsprakenstelsel te voldoen. Daarom is ervoor gekozen om stapsgewijs, via plateaus, het stelsel in gebruik te nemen. Hiermee is het voor de zorgaanbieders ook duidelijk waar zij staan ten opzichte van de eisen in het afsprakenstelsel. Om landelijk te kunnen communiceren moet aan alle eisen voldaan worden.
Hoe gaat u borgen dat er bij de verplichting van spoor 2 minder afhankelijkheid gaat bestaan van enkele aanbieders?
Met het wetsvoorstel voor de Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz) worden zorgaanbieders stapsgewijs verplicht erop toe te zien dat zorgverleners gegevens onderling elektronisch met elkaar kunnen uitwisselen. Uiteindelijk moet de uitwisseling genormaliseerd en onafhankelijk van een specifieke elektronische infrastructuur plaatsvinden. Dit wordt bereikt door in spoor 1 voor aangewezen gegevens elektronische uitwisseling verplicht te kunnen stellen, en in spoor 2 daarbij specifieke en transparante eisen te stellen ten aanzien van normalisatie en gestandaardiseerde gegevensuitwisseling. De openbaarheid van deze eisen maakt het voor leveranciers van deze producten of diensten al makkelijker om toe te treden tot deze markt. Het doel van deze eisen is volledige interoperabiliteit. Deze interoperabiliteit maakt het minder makkelijk om klanten en data af te schermen voor andere partijen, zodat zorgaanbieders makkelijker over kunnen stappen naar een ander product, leverancier of een andere dienst. Voor leveranciers van deze producten of diensten wordt het daarmee ook makkelijker om toe te treden tot deze markt.
Doordat meer aanbieders informatietechnologieproducten of -diensten op de zorgmarkt zullen komen, krijgen zorgaanbieders meer keuze tussen verschillende informatietechnologieproducten of -diensten. Ook is het voor aanbieders van informatietechnologieproducten of -diensten door standaardisering eenvoudiger om hun product of dienst zonder aanpassingen te doen in te passen bij zorgaanbieders, in meerdere sectoren en op landelijk niveau. De afzetmarkt wordt hierdoor dus ruimer.
Klopt het dat er slechts één aanbieder is van het uitwisselen van beeld en dat DVD-exit een gesloten systeem is, niet conform open internationale standaarden? Betekent dit dat sprake is van interoperabiliteit? Deelt u de conclusie dat het niet aantrekkelijk lijkt om in een nieuw open interoperabel systeem toe te laten terwijl het systeem geen gestructureerde informatie geeft en slecht koppelt met andere systemen, aangezien er inmiddels veel is geïnvesteerd in DVD-exit?
Er zijn meerdere partijen die oplossingen bieden voor het uitwisselen van beelden, deze worden veelal regionaal ingezet. Om te komen tot landelijke dekking is door de betrokken partijen gezamenlijk voor de korte termijn een bewuste keuze gemaakt om de DVD’s die zijn gebruikt in het zorgproces snel uit te faseren. Hiertoe is middels een transparant inkoopproces een voorziening, het Twiin Portaal DVDexit, gecreëerd.
DVDexit biedt gateways aan de instellingen die lokale integratie met de PACS-systemen mogelijk maakt om radiologische beelden uit te wisselen5. De PACS-systemen in de ziekenhuizen zijn gekoppeld met het portaal. DVDexit wisselt gegevens uit conform de internationale standaard DICOM mail, een standaard die gebruikt wordt in alle PACS- en EPD-systemen. De dienst is interoperabel, dat wil zeggen dat verslagen en beelden geïntegreerd in het werkproces vanuit het ene systeem van een zorgaanbieder met een andere zorgaanbieder uitgewisseld wordt. Deze uitwisseling verloopt via een centrale component. Naar de toekomst wordt binnen het focusprogramma Twiin en in de NEN-norm Beeldbeschikbaarheid gewerkt aan een meer gedistribueerde oplossing voor beeldbeschikbaarheid om niet alleen het versturen te ondersteunen maar ook het raadplegen mogelijk te maken.
Functioneel voldoet DVDexit aan de behoefte van het zorgveld om radiologische beelden van de ene zorgaanbieder naar de andere zorgaanbieder te versturen. Inmiddels worden meer dan 140.000 beelden per maand uitgewisseld en is de relatief beperkte investering per zorgaanbieder daarmee zeker de moeite waard. Voor goede, veilige en doelmatige zorg is echter een overzicht (tijdlijn) nodig van alle beelden en verslagen die er van een patiënt zijn bij verschillende zorgaanbieders, om van daaruit als zorgverlener gericht op te kunnen vragen (vanuit een behandelrelatie en mits daarvoor toestemming is gegeven). In die behoefte kan DVDexit niet voorzien.
Wat is de huidige stand van zaken en hoe wordt regie gevoerd op het lage gebruik van Persoonlijke Gezondheidsomgevingen (PGO’s)?
Uw Kamer ontvangt begin april een voortgangsbrief over de stand van zaken rond persoonlijke gezondheidsomgevingen. Daarin wordt ingegaan op de resultaten van het versnellingstraject MedElkaar dat nu ruim een jaar loopt, de PGO visie die samen met zorgverleners in het kader van het IZA wordt opgesteld, de recente ontwikkelingen rond het gebruik en de benodigde aanpassingen om tot versnelling/verbetering van de inzet van PGO’s te komen.
Hoeveel gemeenschapsgeld is reeds besteed aan het PGO-project qua voorbereiding en uitvoering?
Het is lastig om een precies totaalbedrag te geven. De kosten voor het kunnen ontsluiten van brongegevens door zorgverleners via onder andere de VIPP-programma’s zijn niet alleen nodig zijn voor het ontsluiten naar PGO’s, maar ook voor ontsluiting naar portalen en voor de gegevensuitwisseling tussen professionals. Deze kosten kunnen derhalve niet (alleen) aan PGO’s en aan ontsluiting van gegevens naar de patiënt worden toegeschreven en zijn breder nodig om te komen tot databeschikbaarheid.
Kosten die wel direct kunnen worden toegeschreven aan PGO’s zijn kosten voor ontwikkeling, gebruik, het Medmij afsprakenstelsel en communicatie. Om te zorgen dat er voldoende PGO’s op de markt zouden zijn (het was immers een nog niet bestaand product), hebben in 2018 24 leveranciers via de Subsidieregeling «impulsfinanciering PGO-leveranciers» 160.000 euro subsidie ontvangen voor het ontwikkelen van een PGO (4 miljoen euro in totaal).
Om de PGO gratis aan te kunnen bieden aan burgers is daarnaast in 2019 een gebruikersregeling ingesteld. Deze regeling is een tijdelijke financieringsregeling met een optie voor jaarlijkse verlenging tot en met 2023 (deze optie is inderdaad gebruikt). Leveranciers krijgen 7,50 euro (in 2023 verhoogd naar 10 euro) voor elke gebruiker die tenminste één keer actief gegevens ophaalt. Tot en met januari 2023 heeft dit voor ruim 130.000 gebruikers ongeveer 1 miljoen euro gekost (daarnaast is ruim een miljoen euro uitgekeerd voor vergoedingen voor herkwalificatiekosten van 30.000 euro per leverancier in 2021 en 35.000 euro in 2023).
De exploitatie, het beheer en de doorontwikkeling van het MedMij-afsprakenstelsel zijn in handen van de stichting MedMij. MedMij wordt via een instellingssubsidie van jaarlijks ruim 8 miljoen euro gefinancierd door Zorgverzekeraars Nederland en het Ministerie van VWS. Tenslotte is vanaf 2020 3,9 miljoen euro uitgegeven voor het project PGO on air, waarmee de bekendheid en communicatie rond PGO’s wordt gestimuleerd.
Het is de bedoeling dat door de inzet van PGO’s mensen zelf meer regie kunnen nemen op hun gezondheid en zorg. Dat zal naarmate het gebruik stijgt naar verwachting ook tot aanzienlijke baten binnen en buiten de zorg leiden (minder medicatiefouten, minder zorggebruik en minder uitval van mensen).
Klopt het dat de business case om te investeren voor een groot deel van de zorgorganisaties nu niet positief is? Hoe gaat u voorkomen dat organisaties de prikkel voelen om veel door te verwijzen om de kosten van het systeem rendabel te maken?
Ik heb in algemene zin geen zicht op welke investeringen in IT-systemen rendabel zijn voor zorgorganisaties. Ik werk samen met zorgorganisatie om te zorgen dat betere gegevensuitwisseling kan bijdragen aan betere en passende hybride zorg. Hierbij is het uitgangspunt dat investeringen zoveel mogelijk meerwaarde op leveren voor zowel patiënten als zorgverleners.
Hoe gaat u regie organiseren in het ontwikkelen, opschalen en implementeren van generieke functies om te voorkomen dat er nodeloos geïnvesteerd wordt in lokale en regionale oplossingen die uiteindelijk niet opschaalbaar zijn? Hoe worden leveranciers daarbij betrokken?
Op 15 december jl. is in de brief aan uw Kamer toelichting gegeven over het afwegingskader omtrent publieke sturing op generieke functies6. Zoals in de brief aangekondigd laat ik onderzoek uitvoeren naar na de generieke functies autorisatie, lokalisatie en adressering waarbij leveranciers actief bij betrokken zijn vanwege hun grote rol in de implementatie. Daarnaast wordt er conform de IZA afspraken een planning gemaakt waarbij samen met het zorgveld wordt gewerkt aan een implementatieplanning en oplossingsrichtingen voor generieke functies.
Daarbij geldt dat mijn interventies gericht worden op oplossingen voor generieke functies die opschaalbaar zijn.
Hoe gaat u een overzicht van de oplossingen die in het veld worden gebruikt en ontwikkeld, afgezet tegen de functionele behoefte, verwerven? Op welke wijze wordt dit getoetst aan de functionele behoefte? Ontstaat geen onvolledig beeld, aangezien wordt begrepen dat leveranciers hierover vooralsnog niet worden geraadpleegd?
Om een overzicht te krijgen van mogelijke oplossingen die in het veld kunnen worden gebruikt en ontwikkeld, heb ik voor de generieke functies autorisatie, lokalisatie en adressering, opdracht gegeven aan D&A Medical Group om een onderzoek te doen, de zogenaamde «Ist en Soll» analyse. Met dit onderzoek worden de vragen uit het afwegingskader generieke functies beantwoord. Hierin is ook het toetsen van de functionele behoefte ten aanzien van de oplossingen in opgenomen. Voor de generieke functies identificatie, authenticatie en toestemming gebruik ik daar onder andere de lopende NEN-trajecten voor. Op basis hiervan weeg ik af welke aanvullende interventies er nodig zijn om te komen tot werkende oplossingen die gebruikt kunnen worden door het veld (IZA-afspraak). ICT-leveranciers worden in beide trajecten actief betrokken.
Hoe ziet u het speelveld om functies interoperabel te maken met NEN-normen? Ziet u het risico enerzijds dat normen te nationaal worden ontwikkeld en internationale partijen worden uitgesloten? Ziet u het risico anderzijds dat veldpartijen die niet om tafel zitten worden geconfronteerd met keuzes die grote investeringen vragen of huidige investeringen tenietdoen? Op welke wijze houdt u rekening met deze risico’s?
Het doel van deze NEN-norm trajecten is om te komen tot een norm die gebruikt wordt om oplossingen die interoperabel zijn voor bovenstaande functies te ontwikkelen. Ik hoor vanuit het veld terug dat er veel energie en commitment is vanuit het (speel)veld om hier mee aan de slag te gaan. Maar zoals ook aangegeven in mijn brief van december jl., onderzoek ik ook wat de mogelijkheden zijn om (onderdelen) van deze normen wettelijk te verplichten.
Het risico van het te nationaal ontwikkelen van normen wordt door de NEN tot een minimum beperkt doordat zij zorgdraagt voor aansluiting bij relevante normen en standaarden die internationaal beschikbaar zijn en worden gehanteerd. Het risico op grote investeringen of huidige desinvesteringen kan ik echter niet wegnemen. Wat ik wel kan doen is het veld maximaal betrekken. De NEN-methodiek biedt de mogelijkheid aan alle geïnteresseerde partijen om mee te doen, in de werkgroep maar óók in de consultatie periode na het vaststellen van de concept-norm.
Het bericht dat de Duitse Rijksoverheid overweegt om mensen uit Turkije en Syrië die getroffen zijn door de aardbeving tijdelijk een visum te geven |
|
Kati Piri (PvdA), Songül Mutluer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Berlijn overweegt snelle visa voor aardbevingsslachtoffers»?1
Ja.
Deelt u de mening dat we slachtoffers van de aardbevingen in Turkije en Syrië op alle mogelijke manieren bij moeten staan?
De aardbevingen in Turkije zijn verschrikkelijk en de slachtoffers verdienen onze steun. Onmiddellijk na de aardbeving heeft Nederland het Urban Search and Rescue (USAR) team ingezet in Turkije evenals een vliegtuig voor medische evacuatie. Tegelijkertijd heeft Nederland voor hulpverlening aan de Syrische slachtoffers meteen 10 miljoen euro ter beschikking gesteld aan de VN en de Dutch Relief Alliance. In aanvulling hierop heeft de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking namens het kabinet nog eens 10 miljoen euro bijgedragen aan de Giro 555-actie van de Samenwerkende Hulp Organisaties voor hulp aan zowel Turkije als Syrië. Deze middelen gebruiken de hulporganisaties om de Syrische bevolking te voorzien in de eerste levensbehoeften, zoals water, voedsel, onderdak en medische hulp. In maart organiseert de EU een donorconferentie en zal EU steun worden besproken.
Bent u daarom bereid in navolging van Duitsland en België2 ook voor Turken en Syriërs die Nederlandse familieleden en vrienden hebben snel en eenvoudig een visum te verlenen zodat zij in Nederland bij kunnen komen en het rampgebied kunnen ontvluchten? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken faciliteert, in nauwe samenspraak met het Ministerie van JenV, eerste/tweede graads-familieleden van Nederlanders uit het aardbevingsgebied bij de aanvraag van een Schengenvisum. De visumaanvragen van deze Turkse of Syrische getroffenen worden met voorrang ingenomen. Daartoe zijn de ambassades en externe dienstverlener in de regio geïnstrueerd. Tevens wordt op deze aanvragen met voorrang besloten, teneinde de visumaanvrager snel uitsluitsel te kunnen bieden. Hierbij bestaat begrip als niet alle documenten beschikbaar zijn in geval deze bij de aardbeving verloren zijn gegaan. Enkele Schengenlidstaten, zoals Duitsland, betrachten een vergelijkbare coulance. Nederland blijft met deze landen voortdurend in gesprek om het visumbeleid af te stemmen. Wel dient aan de hand van de overlegde documenten conform de EU visumcode getoetst te worden of terugkeer van de aanvrager na afloop van het visum gewaarborgd is. Bij een positieve beslissing wordt het Schengenvisum voor 90 dagen afgegeven. Aanvragen zullen, zoals ook nu het geval is, op individuele basis getoetst worden.
Op welke manieren staat u in contact met andere landen om het visumbeleid Europees te coördineren?
Met de Schengenpartners, in het bijzonder de landen met een omvangrijke Turkse en/of Syrische diaspora, wordt lokaal en op hoofdstedelijk niveau intensief contact onderhouden om het visumbeleid t.a.v. Turkse en Syrische getroffenen in het rampgebied onderling zoveel mogelijk af te stemmen. Bredere afstemming vindt tevens plaats binnen de relevante EU gremia en zo nodig op het niveau van de Raad van Ministers.
Kunt u een overzicht geven van de stappen die andere landen nemen ten aanzien van het versoepelen van visa voor slachtoffers van de aardbevingen?
De meeste Schengenlidstaten met een omvangrijke Turkse en/of Syrische gemeenschap faciliteren getroffen eerste/tweede graads- familieleden uit het rampgebied door voorrang te verlenen bij de inname en de behandeling van een Schengenvisumaanvraag. Binnen het toetsingskader van de EU visumcode trachten enkele lidstaten, waaronder Nederland en Duitsland, zoveel mogelijk rekening te houden met zaken die in de aardbeving verloren gegaan kunnen zijn. Voorts heeft een aantal lidstaten de personele capaciteit uitgebreid of doet een groter beroep op externe dienstverleners in Turkije.
Het bericht 'Zorgen om online gokken in de klas: ‘Ze denken snel geld te verdienen’' |
|
Michiel van Nispen , Kees van der Staaij (SGP), Songül Mutluer (PvdA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zorgen om online gokken in de klas: «Ze denken snel geld te verdienen»»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat er een toename van online gokken onder jongeren onder 18 jaar is en dat dit de groep jongeren betreft die nog op de middelbare school zit en dat het online gokken dus ook op de middelbare school plaatsvindt?
De berichtgeving dat jongeren onder de 18 online kunnen gokken is mij bekend. Of dit is toegenomen is niet bekend, omdat er geen recente cijfers zijn over het aantal minderjarigen dat deelneemt aan online kansspelen. Dat neemt niet weg dat ik signalen van jongeren die online gokken in de klas zorgelijk vind en gokken onder minderjarigen wil voorkomen. In de Wet op de kansspelen zijn daarom ook strenge regels opgenomen voor aanbieders. Zij moeten zorgvuldig de identiteit en leeftijd van (potentiële) spelers controleren, voordat iemand werkelijk kan gaan spelen. De Kansspelautoriteit (Ksa) houdt hierop toezicht. De Ksa heeft tot nu toe geen signalen ontvangen dat deze regels door vergunninghouders worden omzeild.
Er kan echter niet worden uitgesloten dat een geverifieerde speler minderjarigen laat spelen op zijn account. Dat is voor een aanbieder niet te controleren. Aanbieders aangesloten bij brancheorganisaties Vergunde Nederlandse Online Kansspelaanbieders (VNLOK) en Nederlandse Online Gambling Associatie (NOGA) hebben mij laten weten dat zij accounts blokkeren op het moment dat zij signalen hebben dat geverifieerde spelers minderjarigen toegang geven tot hun account.
Ik wil voorkomen dat deelnemen aan online kansspelen door minderjarigen op welke manier dan ook genormaliseerd wordt. Zo mag reclame niet gericht worden op minderjarigen en voor risicovolle kansspelen ook niet op jongvolwassenen. Deze regels scherp ik verder aan met het aanstaande verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen. Daarnaast zet ik in op meer voorlichting. In samenwerking met de Ksa en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) verken ik hoe wij in kunnen zetten op bewustwording van de risico’s van online kansspelen bij jongeren. Om deze groep niet onnodig aan te zetten tot deelname kijk ik naar gerichte activiteiten die voor een groot deel ook bedoeld zijn voor de omgeving van jongeren, zoals leraren en ouders. Ik ben hierover in gesprek met verschillende partijen, waaronder verslavingsdeskundigen en experts op het gebied van financiële gezondheid. In het voorjaar ontvangt uw Kamer een brief waarin ik nader in ga op deze bewustwordingsactiviteiten.
Wat vindt u er van dat het schijnbaar kinderlijk eenvoudig is voor kinderen om te gokken, bijvoorbeeld via het gebruik van accounts van familieleden of vrienden, die boven de 18 jaar zijn? Wat zegt dit u over hoe serieus gokbedrijven hun wettelijke verplichting nemen om uit te sluiten dat minderjarigen op hun websites gokken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op korte termijn nader te onderzoeken hoe het kan dat deze minderjarigen deze toegang verkrijgen?
In algemene zin merk ik op dat er via het verslavingspreventiefonds onderzoek wordt gedaan naar het voorkomen en beperken van kansspelverslaving, met als een van de belangrijkste onderzoeksthema’s kwetsbare groepen zoals jongeren. Ik laat niet specifiek onderzoek doen naar de manieren waarop minderjarigen toegang kunnen krijgen tot accounts van geverifieerde spelers. Ik vind het vooral belangrijk dat aanbieders en spelers hun verantwoordelijkheid nemen, zodat voorkomen wordt dat minderjarigen toegang krijgen tot (online) kansspelen. Ik vind het wel zorgelijk en onwenselijk wanneer minderjarigen, ondanks strenge maatregelen, toch manieren willen vinden om deel te nemen aan kansspelen. Daarom verken ik samen met het Ministerie van VWS en de Ksa de mogelijkheden voor bewustwordingsactiviteiten, zodat de jongeren zelf en ook hun omgeving doordrongen zijn van de risico’s van kansspelen.
Deelt u de mening dat het online gokken schadelijk is voor niet alleen de ontwikkeling voor de jongeren, maar dat dit ook schadelijk kan zijn voor jongeren als dit aankomt op hun latere omgang met geld en eventuele schulden?
Ja. Jongeren vormen bij uitstek een groep die kwetsbaar is voor de verslavingsrisico’s van kansspelen. De gevolgen van schulden zijn groot, zeker voor jongeren: hun opleiding kan hieronder lijden en ze beginnen met een achterstand aan hun volwassen leven. Om deze redenen zijn in de wet op de kansspelen maatregelen opgenomen ter bescherming van jongeren en verken ik samen met het Ministerie van VWS en de Ksa de mogelijkheden voor bewustwordingsactiviteiten.
Hoe denkt u dat het komt dat online gokken onder jongeren, ook die in de leeftijd 18 tot 24 jaar vallen, het imago heeft dat het laagdrempelig toegankelijk is, een «spel» is en dat het een manier is om snel en makkelijk geld te verdienen? Ziet u inspanningen van de gokbranche om dit beeld te ontkrachten?
Ik kan mij voorstellen dat onder jongeren sneller het beeld leeft dat online kansspelen toegankelijke spellen zijn waarmee geld kan worden verdiend. We weten immers dat de hersenen van jongeren nog vol in ontwikkeling zijn, bijvoorbeeld waar het gaat om impulscontrole. Daarom kijk ik ook naar gerichte bewustwordingsactiviteiten, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3. Daarnaast schrijft de wet reeds voor dat reclame voor kansspelen niet misleidend mag zijn. De indruk mag bijvoorbeeld niet gewekt worden dat deelname aan kansspelen een oplossing kan vormen voor financiële of andere persoonlijke problemen. Ik zie dat er kansspelaanbieders zijn die maatregelen treffen om jongeren beter te informeren en beschermen in aanvulling op de wettelijke kaders. Dat doen zij door bijvoorbeeld speellimieten voor jongvolwassenen en door reclame te beperken in aanloop naar het verbod op ongerichte reclame. Ik verwacht dat het aanstaande verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen zal bijdragen aan een betere bescherming van jongeren.
Welke mogelijkheden ziet u om met scholen en preventiepartners middelbare scholieren weerbaarder te maken tegen de verleiding van online gokken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3 kijk ik samen met het Ministerie van VWS en de Ksa naar gerichte bewustwordingsactiviteiten om kwetsbare groepen bewust te maken van de risico’s van kansspelen. Waar mogelijk wordt aangesloten bij bestaande initiatieven. Daarnaast wordt vanuit het Verslavingspreventiefonds onderzoek gefinancierd ter vergroting van wetenschappelijke inzichten over het voorkomen en beperken van kansspelverslaving. Een van de onderzoeksthema’s is kwetsbare groepen, waarbij onder andere jeugdigen en jongvolwassenen als primair belangrijk worden gezien.
Ziet u met ons dat gokbedrijven keer op keer de regels voor reclame maken voor het online gokken voor minderjarigen niet serieus nemen, zoals ook blijkt uit de recente boete voor Jack’s door de Kansspelautoriteit?2
Ik zie dat er partijen zijn die de grenzen opzoeken van wat mogelijk is met kansspelreclame. De verschillen tussen aanbieders laten zien dat het nodig is om scherpere regels te stellen waar de Ksa stevig toezicht op houdt. Daarom stel ik alles in het werk om het verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen zo snel mogelijk in werking te laten treden.
Wanneer is het wat betreft het kabinet genoeg? Bent u bereid om over te gaan tot een two-strikes-you’re-out-model waarbij gokbedrijven die herhaaldelijk jongeren bereiken, hetzij door advertenties hetzij door slechte leeftijdscontroles, al dan niet tijdelijk hun vergunning wordt ontnomen? Zo nee, op welke wijze laat u de gokindustrie dan wél zien dat het genoeg is geweest?
Een algemeen beginsel bij de uitvoering van toezicht en handhaving is dat een interventie wordt gepleegd die proportioneel is aan de overtreding en waarmee het beoogde doel wordt bereikt. Dat is in eerste instantie dat de overtreding gestopt wordt. De Ksa handhaaft volgens een handhavingsstrategie die uitgaat van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De ervaring leert dat normoverdragende gesprekken vaak al tot naleving van de regels leiden en lasten onder dwangsom niet nodig zijn. Wanneer een last onder dwangsom er niet toe leidt dat de wet wordt nageleefd kan daarnaast of in plaats van een last onder dwangsom ook een boete worden opgelegd. De Wet Koa geeft de Ksa naast het kunnen opleggen van lasten onder dwangsom en boetes ook nieuwe bevoegdheden, zoals het opleggen van een bindende aanwijzing. Hiermee kunnen ook bevorderaars, zoals betaaldienstverleners, en andere partijen die essentiële diensten verlenen worden gestopt. Hierin is maatwerk nodig en ik vind het belangrijk dat de toezichthouder de ruimte heeft om dit maatwerk te leveren. Een two-strikes-you’re out model past daar niet bij.
Op welk moment gaat het verbod op gokreclame nu eindelijk in?
Het besluit dat strekt tot een verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen treedt uiterlijk 1 juli 2023 in werking.
De beeldvorming van leven met Down Syndroom |
|
Nico Drost (CU), Mirjam Bikker (CU), Chris Stoffer (SGP), Hilde Palland (CDA), Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Kuipers , Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Geschokte reacties om gedeelte in biologieboek over downsyndroom» en «Uitgeverij Noordhoff schrapt artikel over downsyndroom»?1, 2
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat ouders en kinderen met Downsyndroom zich gekwetst voelen door deze passage, hoewel de betreffende passage niet wordt opgenomen in het lesmateriaal en ouders daar opgelucht over zijn?
Ja, ik kan me voorstellen dat mensen zich gekwetst voelen door deze passage.
Uitgeverij Noordhoff heeft aangegeven dat zij de passage inmiddels heeft ingetrokken en Noordhoff heeft excuses aangeboden. Overigens ging het in deze zaak niet om een passage in lesmateriaal, maar om een inleiding op een toetsvraag waar leerlingen op moesten reflecteren.
Hoe verhouden zich dergelijke gedeeltes tot artikel 1 van de Grondwet, waarin de gelijke behandeling van mensen met een handicap binnenkort zelfs expliciet verankerd wordt? Vindt u het verenigbaar met de kernwaarden van de democratische rechtsstaat als zulke opvattingen over mensen met een handicap in het onderwijs onweersproken blijven?
Mensen met het syndroom van Down hebben een volwaardige positie in onze maatschappij. De betreffende passage was, zo stelt uitgeverij Noordhoff in de artikelen, bedoeld om leerlingen te leren informatie te interpreteren en te beredeneren. Daarbij is het van groot belang onderwerpen te kunnen behandelen waarover verschillend wordt gedacht. Een uitgever mag er dus ook voor kiezen een dergelijke passage te gebruiken in een vraag. Uitgevers zijn zelf verantwoordelijk voor het lesmateriaal dat ze ontwikkelen. De opvatting van de arts in de betreffende passage weerspiegelt dus niet de opvatting van de uitgever. Scholen zijn zelf verantwoordelijk voor de keuze en inzet van lesmateriaal.
Scholen hebben tegelijkertijd wel altijd de verplichting actief de basiswaarden van de democratische rechtstaat te bevorderen. Dat betekent dat een docent ook altijd moet vertellen dat het recht op gelijke behandeling een grondrecht is. En in de praktijk dient lesmateriaal – van welke aard dan ook – altijd binnen de context van de specifieke les ingezet te worden.
Op welke wijze wordt het gesprek met leerlingen in de klas op basis van deze passage in een veilige sfeer gevoerd over passend en inclusief onderwijs en een inclusieve samenleving, bedenkend dat leerlingen zelf of hun broertje of zusje het Downsyndroom kunnen hebben? Op welke manier krijgt de brede reikwijdte van het recht op leven uit artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) hierin een plek?
Scholen in het funderend onderwijs hebben de wettelijke opdracht om de basiswaarden van de democratische rechtsstaat actief te bevorderen. Dat heeft onder andere betrekking op het tegengaan van discriminatie en het bevorderen van verdraagzaamheid, ook ten aanzien van personen met een handicap. Het recht op leven, zoals dat in het EVRM is verankerd, kan via deze basiswaarden aan bod komen in het onderwijs. Daarnaast hebben scholen de plicht om zorg te dragen voor een vrij en veilig schoolklimaat. Dat heeft betrekking op iedere leerling, ongeacht eventuele beperking. Daarnaast hebben scholen de opdracht leerlingen kritisch te leren denken, reflecteren en handelen. Daar mogen ook «schurende» opvattingen bij gebruikt worden.
Op welke manier verhoudt een dergelijke kwetsende passage in lesmateriaal zich tot de waarde van een inclusieve samenleving waar scholieren in onderwezen worden? Doet een dergelijke passage voldoende recht aan de overkoepelende waarde van de menselijke waardigheid die het uitgangspunt vormt van de wettelijke burgerschapsopdracht?
Het kabinet vindt het belangrijk dat jongeren samen opgroeien, samen leren en met respect en tolerantie met elkaar omgaan. Om zo te ervaren dat iedereen anders is en anders denkt, en dat iedereen gelijkwaardig is en dus ook zo behandeld moet worden. Dat hoopt dit kabinet middels inclusief onderwijs te stimuleren. Zo draagt inclusief onderwijs bij aan gelijkwaardige behandeling en gelijkwaardige deelname aan de samenleving.
Daarbij moeten scholen, zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, er te allen tijde voor zorgen dat leerlingen zich vrij en veilig kunnen voelen en dat ze de basiswaarden van de democratische rechtstaat actief bevorderen. De drie basiswaarden van de rechtstaat vormen de basis voor een veilige schoolcultuur. Daarnaast mogen scholen op basis van een eigen levensovertuiging invulling geven aan het onderwijs, zolang dat niet in strijd is met de basiswaarden van de democratische rechtstaat en geen andere wetten op het gebied van non-discriminatie overtreedt.
Zoals in vraag 2 gezegd heeft uitgeverij Noordhoff aangegeven dat zij de passage inmiddels heeft ingetrokken en Noordhoff heeft excuses aangeboden. Overigens ging het in deze zaak niet om een passage in lesmateriaal, maar om een inleiding op een toets vraag waar leerlingen op moesten reflecteren.
Wat is de visie van het kabinet op de plek en waarde van kinderen met Downsyndroom of andere verstandelijke beperkingen? Welke beleidsinzet pleegt u om deze visie te realiseren?
Alle mensen met een beperking hebben recht op gelijke behandeling en gelijkwaardig meedoen (VN-verdrag voor de rechten van personen met een Handicap). Dit geldt ook voor kinderen met het downsyndroom of een andere verstandelijke beperking: zij hebben recht om op gelijke voet mee te kunnen doen met andere kinderen. Deze visie is en wordt vertaald in wet- en regelgeving (waaronder de Wet gelijke behandeling handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz)) en programma’s zoals Volwaardig Leven (2019–2021) en diens opvolger de Toekomstagenda Gehandicaptenzorg en het programma Zorg voor de Jeugd (2018–2021).
Gelijkwaardig meedoen gaat niet alleen over de (toegang tot) zorg- en ondersteuning maar juist over alle levensdomeinen die van belang zijn voor kinderen en volwassenen met een beperking. Van (passend) onderwijs tot werkgelegenheid en van toegankelijke recreatieve en sportieve voorzieningen tot vervoer. Op al deze thema’s werkt het kabinet samen met alle betrokken partijen om bovenstaande visie te verwezenlijken.
Welke inzet pleegt u om ouders met een ongunstige testuitslag goed te laten begeleiden in het nemen van een geïnformeerde keuze over de continuering van de zwangerschap?
Alle zwangere vrouwen in Nederland die geïnformeerd willen worden over prenatale screening krijgen een waardevrij counselingsgesprek met een speciaal hiervoor opgeleide verloskundig zorgverlener aangeboden. In dit gesprek worden vrouwen geïnformeerd over prenatale screening waarbij er ook aandacht is voor mogelijke uitslagen van de prenatale screening en voor het leven met een kind met één van de aandoeningen (down-, edwards-, patausyndroom). Deze counseling valt onder de prenatale screening en gaat over alle onderdelen van de prenatale screening (NIPT, 13- en 20-wekenecho). Bij een ongunstige testuitslag informeert de zorgverlener de zwangere en verwijst de zwangere door voor een gesprek in een Centrum voor Prenatale Diagnostiek (PND-centrum), waar eventueel vervolgdiagnostiek kan plaatsvinden om de ongunstige testuitslag te bevestigen. Op dat moment valt de begeleiding van de zwangere onder de zorgverzekeringswet. Als het vervolgonderzoek aangeeft dat sprake is van een aandoening of een lichamelijke afwijking (in het geval van een echo) bij het kind dan krijgt de zwangere een uitgebreid gesprek met bijvoorbeeld een gynaecoloog, een klinisch geneticus of een kinderarts. In dat gesprek wordt onder meer verteld over de aandoening of afwijking van het kind en wat dit betekent, wat de verwachte kwaliteit van leven is met deze afwijking, welke behandelmogelijkheden er zijn, hoe oud het kind kan worden en welke beslissingen de zwangere kan nemen. Aanvullend kan de zwangere ervoor kiezen om bijvoorbeeld met de huisarts, maatschappelijk werker of patiëntenorganisaties te praten. Sommige mensen waarvan het kind mogelijk het downsyndroom heeft, hebben behoefte aan meer informatie. Zij kunnen worden verwezen naar de down poli. Daar werken artsen die alleen kinderen met het downsyndroom zien. Deze artsen hebben naast oog voor de medische kant van het downsyndroom ook aandacht voor bijvoorbeeld de psychosociale problematiek die bij deze kinderen kan voorkomen. Het is dus (mede) afhankelijk van de informatiebehoefte van ouders met wie zij contact hebben.
Welke vorderingen maakt de programmacommissie van het RIVM ten behoeve van het reguliere programma prenatale screening om verloskundigen en gynaecologen beter op te leiden in de te geven voorlichting over het Downsyndroom?
Het doel van het prenatale counselingsgesprek is de zwangere (en haar partner) te begeleiden om een weloverwogen geïnformeerde beslissing te nemen over het wel of niet laten uitvoeren van prenatale screening. De counselor begeleidt een zwangere zodat zij de informatie, inclusief de mogelijke uitslagen, begrijpt en kan wegen. Hierbij wordt aangesloten wat de zwangere al weet of nog wil weten. De counselor zal onder meer vertellen over de aandoeningen waar prenatale screening zich op richt. In het geval van de NIPT gaat dit over down-, edwards- en patausyndroom en eventuele nevenbevindingen. De counseling is in deze fase dus niet alleen gericht op het downsyndroom maar heeft een bredere insteek, namelijk het geven van die informatie die de zwangere in staat stelt een weloverwogen keuze te maken om wel of niet deel te nemen aan prenatale screening. Mocht de zwangere meer voorlichting willen krijgen over het downsyndroom dan zal de counselor de zwangere in contact brengen met de juiste persoon en/of organisatie die deze voorlichting kan geven.
Het klopt dat in de aanloop naar 1 april 2023, de datum waarop de NIPT onderdeel is van het reguliere programma prenatale screening, onder regie van het RIVM-Centrum voor Bevolkingsonderzoek gewerkt is aan de scholing voor counselors. Zo is bijvoorbeeld de e-learning vernieuwd. In deze vernieuwde e-learning staan de bekwaamheden van counselors centraal. Dit om de zwangere goed te kunnen begeleiden bij het maken van een geïnformeerde keuze. De e-learning biedt naast gesprekstechnieken ook feitenkennis over de onderzoeken, aandoeningen en juridische kaders. Counselors prenatale screening zijn verplicht deze e-learning te volgen.
In het geval de zwangere een afwijkende testuitslag krijgt, is de counseling aan zorgpartijen en kan de zwangere terecht bij een PND-centrum waar de vervolgdiagnostiek plaatsvindt. Daarnaast kan de zwangere terecht bij een maatschappelijk werker, psycholoog en patiëntenorganisaties, maar bijvoorbeeld ook bij de down poli. Deze counseling is echter geen onderdeel meer van het landelijke programma prenatale screening, onder regie van het RIVM. Zie ook mijn antwoord bij vraag 7. Een goede ondersteuning van zwangeren en hun partners bij een afwijkende uitslag vind ik belangrijk. Ook dat zij hierbij de weg kunnen vinden naar onder meer patiëntenorganisaties als de zwangere daar behoefte aan heeft. Daarom heb ik in het kader van de begrotingsbehandeling 2023 (Kamerstuk 36 200-XVI) toegezegd het gesprek met ouderverenigingen te zullen voeren over de begeleiding van zwangeren en hun partners bij een afwijkende uitslag en eventuele knelpunten daaromtrent. Deze gesprekken vinden op korte termijn plaats.
Bent u van plan om te evalueren wat de invloed is van de wijziging van bekostiging van de prenatale screening die per 1 april 2023 ingaat op zwangerschapsafbrekingen en op geboortes van kinderen met het Downsyndroom? Zo nee, waarom niet?
Ik sta altijd open voor maatschappelijke signalen naar aanleiding van bekostigingswijzigingen, maar een onderzoek ligt niet voor de hand. Voorop staat dat iedereen in deze maatschappij welkom is en dat iedere zwangere de vrijheid heeft, na een afwijkende uitslag van prenatale screening, ervoor te kiezen een kind met ziekte of een syndroom ter wereld te laten komen. Dit is een keuze op basis van persoonlijke overwegingen die per individu heel verschillend kunnen zijn. Daar komt bij dat, onder meer vanwege privacyoverwegingen, het niet is aangewezen om in de registratie de beweegredenen van een zwangerschapsafbreking op te nemen.
Op welke manier zet u zich ervoor in dat ouders en kinderen met het syndroom van Down volledig en volwaardig mee kunnen doen aan de samenleving? Welke financiële, administratieve en praktische drempels die zij ervaren in bijvoorbeeld het aanvragen van zorg, hulpmiddelen, het combineren van zorg en werk kunt u beslechten?
Zoals onder vraag 6 omschreven, wordt de visie van het kabinet vertaald in wet- en regelgeving en diverse programma’s. Voorbeeld van een concrete actie is het experiment onderwijszorgarrangementen (start januari 2023), waarin ruimte wordt geboden om meer maatwerk te kunnen bieden aan kinderen met een complexe ondersteuningsbehoefte op het gebied van onderwijs en zorg. Een ander voorbeeld is de subsidie aan Stichting Werk en Mantelzorg. Deze stichting helpt werkgevers om in de organisatie of het bedrijf rekening met mantelzorgers te houden, zodat zij de combinatie werk en zorg beter kunnen volhouden.
Het bericht ‘Mensenhandelaren actief bij azc, asielzoekers stappen in geblindeerde busjes: ‘Moderne slavernij’’ |
|
Anne Kuik (CDA), René Peters (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Mensenhandelaren actief bij azc, asielzoekers stappen in geblindeerde busjes: «Moderne slavernij»»?1
Ja
In hoeverre is er nu gericht beleid op en rondom asielzoekerscentra (azc’s) om mensenhandel, uitbuiting en prostitutie tegen te gaan?
Een goede aanpak van mensenhandel en uitbuiting vergt een goede samenwerking tussen verschillende betrokken ketenpartners, zoals COA, politie, gemeenten en de zorg.
De afgelopen jaren is er fors geïnvesteerd in de opsporing en vervolging van mensenhandel door de politie. Mensenhandel is wederom aangewezen als landelijke beleidsdoelstelling voor de politie in de Veiligheidsagenda 2023–2026. Er is dus sprake van een landelijke focus op dit thema binnen de werkzaamheden van de politie. In de lokale driehoek wordt de uiteindelijke inzet van politiecapaciteit bepaald, afgestemd op de lokale situatie.
Het COA doet er in de praktijk veel aan om mensenhandel te kunnen signaleren en melden. Dit gebeurt op verschillende manieren, waaronder het trainen en motiveren van medewerkers om te signaleren en melden, het doorgeven van signalen aan de politie en de Koninklijke Marechaussee, het informeren van bewoners over mogelijke risico’s van mensenhandel en het begeleiden van potentiële slachtoffers. Tot slot stemt het COA met regelmaat af met de (wijk)politie om de algemene situatie op en rondom een opvanglocatie te bespreken. Hieronder kunnen ook signalen over mogelijke mensenhandel vallen.
Welke resultaten en acties kunt u op dit punt met ons delen?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate is er onderzoek over/alertheid op het risico van mensenhandel op/rondom azc’s?
Het is bekend dat er een risico bestaat op mensenhandel rondom azc’s. Wanneer er signalen van mensenhandel rondom azc’s bij de politie gemeld worden, dan worden deze ook voortvarend opgepakt. Ieder signaal van mensenhandel wordt door de politie gewogen, bekeken en geclassificeerd.
De signalen dat tieners soms dagen verdwijnen en worden benaderd voor seksuele diensten neem ik serieus. Ik wil hierbij ook benoemen dat wanneer het gaat om kinderen, we niet spreken van prostitutie. Het gaat dan namelijk om minderjarigen. Seks met een minderjarige tegen betaling is strafbaar in Nederland, ook als de minderjarige aangeeft het vrijwillig te doen. Als een derde persoon erbij betrokken is, is er zelfs vaak sprake van mensenhandel.
Echter worden de signalen zoals benoemd in het artikel niet herkend door de politie in Gilze, noch door de contactpersoon van de politie op het azc in Gilze.
Dat neemt niet weg dat asielzoekers kwetsbaar kunnen zijn in onze samenleving. Zij zijn vertrokken uit hun thuisland, de Nederlandse taal niet machtig en mogen in veel gevallen nog niet werken om in hun eigen onderhoud te voorzien. Dit maakt hun positie potentieel kwetsbaar. Daarom gaat er binnen het COA ook specifiek aandacht uit naar het signaleren van mensenhandel, zoals hierboven toegelicht in het antwoord op vraag 2 en 3.
Wat is uw reactie op de signalen in het artikel dat tienermeisjes dagenlang vermist zijn als gevolg van prostitutie en dat tienerjongens worden benaderd voor seks in ruil voor drugs?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u een beeld van hoe omvangrijk dit misbruik is en wat zijn uw plannen om het aan te pakken?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het ook onacceptabel dat louche types ongestoord een azc kunnen binnenlopen om kwetsbare vluchtelingen te ronselen? Op welke manier(en) kunt u er samen met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en met gemeentes voor zorgen dat er een effectievere meldplicht bij binnenkomst is, om mensen in azc’s beter te beschermen?
De opvanglocaties van het COA hebben veel verschillende verschijningsvormen (voormalige kazerne, containerbouw, unitbouw, etc) en zijn zeer verschillend gelegen. De meeste locaties hebben een open structuur om de toegankelijkheid te bevorderen en te voorkomen dat het beeld ontstaat dat asielzoekers worden opgesloten achter hoge hekken.
Dat brengt uitdagingen met zich mee op het gebied van bijvoorbeeld ongewenst bezoek. Het COA hanteert een bezoekersreglement dat inhoud geeft aan de zorg voor de leefbaarheid, beheersbaarheid en veiligheid van alle bewoners en medewerkers. Het reglement schrijft onder meer voor dat iedere bezoeker zich bij het betreden van de locatie moet melden en identificeren. Om ongewenst bezoek te voorkomen loopt de beveiliging rondes over de locatie en wordt bijvoorbeeld met regelmaat een kamercontrole uitgevoerd. Indien dit onvoldoende effectief is wordt, meestal in overleg met de politie (bijvoorbeeld een wijkagent), bekeken wat aanvullende mogelijkheden zijn.
Hoe kunt u de al bestaande contactpersoon voor mensenhandel en mensensmokkel binnen azc’s versterken, zodat misstanden eerder kunnen worden gemeld?
Het COA blijft inzetten op aanwezigheid van een contactpersoon mensenhandel op iedere locatie, om onder andere signalen mensenhandel op te vangen. De contactpersonen worden getraind om die functie zo goed mogelijk uit te voeren. Het melden van misstanden is uiteindelijk aan het slachtoffer zelf. Het COA begeleidt de slachtoffers naar passende hulpverlening en kan slachtoffers ook proberen te motiveren aangifte te doen.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat er sprake is van een hoge mate van burn-outs en structurele onderbezetting onder azc-personeel? Heeft u inzicht in de gevolgen hiervan binnen azc’s?
Ik herken het beeld niet dat er sprake zou zijn van een hoge mate van burn-outs onder COA-personeel en evenmin herken ik het beeld dat er sprake is van een structurele onderbezetting op azc’s.
Doordat er op dit moment veel nieuwe locaties geopend worden en asielzoekers lang in onzekerheid zitten over de uitslag van hun asielprocedure zie ik dat er veel gevraagd wordt van het COA-personeel. Voor het COA-personeel heb ik dan ook zeer veel waardering.
Bent u het eens met de stelling dat het onbestaanbaar is dat bezorgde omwonenden gestopt zijn met het melden van misstanden rondom azc’s vanwege het gebrek aan actie en de angst voor vergelding?
Ik vind het ernstig als bezorgde omwonenden geen aangifte meer zouden doen wegens een gebrek aan actie en de angst voor vergelding.
Voor de aanpak van misstanden is het namelijk van belang om deze meldingen te ontvangen. Politie is voor de opsporing van het delict mensenhandel vaak afhankelijk van signalen van andere partijen, daarom is een goede samenwerking met betrokken ketenpartners en burgers van belang. Daarom roep ik bezorgde omwonenden op om melding te blijven maken. De politie is verplicht, volgens de Aanwijzing Mensenhandel, om ieder signaal van mensenhandel dat binnenkomt op te pakken. Met behulp van de Domeinoverstijgende Informatiegestuurde Werkwijze (DIGW), bekijkt, weegt en classificeert politie ieder signaal.
Ook organiseert het COA periodiek overleggen met omwonenden van azc’s. Dit zijn uitgelezen gelegenheden voor omwonenden om eventuele zorgen te uiten.
Welke maatregelen kunt u nemen om de ondermijning die plaatsvindt in de regio aangepakt wordt en ervoor te zorgen dat bezorgde omwonenden weer vertrouwen krijgen in het melden van misstanden en verdachte situaties?
Zie antwoord vraag 10.