Het bericht dat slachtoffers van mensenhandel allereerst rust nodig hebben |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat slachtoffers van mensenhandel allereerst rust nodig hebben? 1
Ik heb kennisgenomen van het bericht over het onderzoek «Mensenhandel: het slachtofferperspectief». Conform het verzoek van uw Kamer van 21 juni 2013 zal het kabinet een beleidsreactie opstellen op dit onderzoek, die na het zomerreces zal worden toegezonden. Daarin zal worden ingegaan op deze onderwerpen.
Deelt u de mening dat de opvang van slachtoffers van mensenhandel beter moet worden afgestemd op de diversiteit van de slachtoffers? Zo ja, op welke manier gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat er momenteel veel slachtoffers tussen wal en schip vallen omdat de opvang onvoldoende is afgestemd op hun behoeften? Zo ja, welke specifieke behoeften bestaan er onder slachtoffers van mensenhandel waar momenteel niet in wordt voorzien? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat het slachtofferschap beter door een team van deskundige hulpverleners, tolken en rechercheurs vastgesteld zou kunnen worden? Zo ja, deelt u de mening dat dit zou kunnen bijdragen aan het vergroten van de aangiftebereid onder slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat de huidige bedenktijdperiode voor het doen van aangifte beschouwd moet worden als een periode waarin het slachtoffer een geïnformeerde en weloverwogen beslissing kan nemen of hij of zij wel of niet wil meewerken aan de opsporing en vervolging van een mensenhandelaar? Zo ja, bent u bereid om in de bedenktijdperiode meer de nadruk te leggen op crisisopvang en hulpverlening en minder op vervolging? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat de organisatie van het hulpaanbod centraal geregeld moet worden met een omvattende financieringsregeling voor alle categorieën slachtoffers van mensenhandel?
Zie antwoord vraag 1.
De participatie van doven en slechthorenden binnen de samenleving |
|
Roelof van Laar (PvdA), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoeveel doven en slechthorenden hebben de afgelopen 10 jaar voor regulier onderwijs gekozen, en hoeveel voor speciaal onderwijs? Hoe is deze verhouding onder dove kinderen met en zonder cochleair implantaat?
In onderstaande tabel wordt het aantal dove en slechthorende leerlingen vanaf 1-10-2003 tot en met 1-10-2012 in kaart gebracht dat op het (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so) staat ingeschreven of met leerlinggebonden financiering (lgf) in het primair onderwijs (po) of voortgezet onderwijs (vo) verblijft.
SO
VSO
LGF PO
LGF VO
Doof
SH
Doof
SH
Doof
SH
Doof
SH
2003
397
1.052
203
1.535
62
750
61
829
2004
437
960
211
1.440
102
655
71
472
2005
455
724
218
1.487
87
803
82
886
2006
451
639
221
1.606
124
682
139
1.469
2007
434
594
237
1.643
150
559
125
1.359
2008
442
515
219
1.687
143
520
129
1.320
2009
431
503
216
1.694
149
507
118
1.439
2010
400
518
225
1.713
141
491
118
1.439
2011
386
539
216
1.780
134
518
137
1.464
2012
362
547
193
1.973
131
522
128
1.486
Uit de tabel blijkt dat het aantal dove leerlingen in het (v)so tot 2006 licht is gestegen, daarna stabiliseerde en vanaf 2009 aan het dalen is. Het aantal dove leerlingen met een rugzak is daarentegen zowel in het primair als voortgezet onderwijs in de loop van de afgelopen 10 jaar verdubbeld. Het aantal slechthorende leerlingen in het so is in diezelfde periode gehalveerd, maar in het vso gestegen. Wat betreft de deelname van slechthorende leerlingen in het po en het vo is eenzelfde dalende respectievelijk stijgende trend te zien.
Het grote verschil tussen het aantal slechthorenden in de po- en de vo-leeftijd is te verklaren doordat leerlingen met ernstige spraak- en taalmoeilijkheden (esm) in het primair onderwijs een aparte categorie vormen en in het voortgezet onderwijs in dezelfde categorie als slechthorenden worden geplaatst.
Ik kan geen antwoord geven op de vraag hoe de verhouding is onder dove leerlingen met en zonder cochleair implantaat. Hierover zijn geen gegevens beschikbaar.
Hoeveel doven en slechthorenden die voor regulier onderwijs kiezen hebben een startkwalificatie behaald? Hoe staat dit in verhouding tot doven en slechthorenden die gekozen hebben voor speciaal onderwijs?
Het is onbekend hoeveel dove en slechthorende leerlingen in het voortgezet onderwijs een startkwalificatie hebben gehaald. Het Basisregister Onderwijs (BRON) registreert weliswaar examen- en diplomagegevens, maar niet of een leerling leerlinggebonden financiering in het voortgezet onderwijs ontvangt.
Van leerlingen die afkomstig zijn uit het vso hebben 18 dove en 113 slechthorende leerlingen in 2010 en 25 dove en 148 slechthorenden leerlingen in 2011 een startkwalificatie gehaald. Omdat er over dove en slechthorende leerlingen in het regulier onderwijs geen gegevens bekend zijn, is het niet mogelijk een vergelijking te maken.
Welke factoren zijn van invloed op het al dan niet succesvol afronden van de opleiding binnen regulier onderwijs?
Bij het al dan niet succesvol afronden van de opleiding binnen regulier onderwijs kunnen verschillende factoren meespelen. Het hangt samen met beperkingen in de onderwijsparticipatie (zoals leerachterstand, communicatieve en sociaal-emotionele zelfredzaamheid, de ernst van de stoornis), maar het is bijvoorbeeld ook afhankelijk van de inzet van de leerling.
Hoeveel doven en slechthorenden werken in een sociale werkplaats? Was er de afgelopen tien jaar een toe- of afname zichtbaar in het aantal doven en slechthorenden dat in een sociale werkplaats werkzaam was?
Hierin kan geen inzicht worden gegeven omdat in de sociale werkvoorziening het type handicap niet wordt geregistreerd.
Welk percentage doven en slechthorenden is werkloos? Was er de afgelopen tien jaar een toe- of afname van het percentage dove en slechthorende werklozen? Hoe staat dit aandeel in verhouding tot de algehele werkloosheid?
Het rapport «De positie van doven en zwaar slechthorenden op de arbeidsmarkt» van de Organisatie voor Strategisch arbeidsmarktonderzoek (OSA) uit Tilburg (juni 2007) schat de bruto arbeidsdeelname1 van personen met gehoorproblemen over de periode 2000 tot met 2005 op 48 procent, tegenover 69 procent onder personen zonder gehoorproblemen. Recente(re) cijfers zijn niet beschikbaar.
De werkloosheid onder degenen die deelnemen op de arbeidsmarkt was onder personen met gehoorproblemen (iets) hoger dan onder degenen zonder gehoorproblemen, namelijk 6,3 procent (3 op 48) tegenover 5,8 procent (4 op 69). Deze gegevens in het rapport zijn gebaseerd op het Periodiek Onderzoek Leefsituatie (POLS) van het CBS. Wat betreft de ontwikkeling van het werkloosheidspercentage is het waarschijnlijk dat het voor werklozen met gehoorproblemen in de huidige periode van laagconjunctuur lastiger is om werk te vinden dan voor werklozen zonder gehoorproblemen.
Kennis onder jongeren over de Verklaring Omtrent het Gedrag |
|
Magda Berndsen (D66), Paul van Meenen (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het profielwerkstuk «De Verklaring Omtrent het Gedrag»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat in dit profielwerkstuk wordt geschetst, namelijk dat veel jongeren zich niet bewust zijn van de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en jongeren die eerder een delict pleegden onaangenaam verrast worden wanneer zij door een weigering van de VOG een stage of baan mislopen?
Ja, het beeld dat in het werkstuk wordt geschetst herkennen wij. Veel jeugdigen zijn zich niet bewust van de gevolgen die een weigering van de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) kan hebben.
De dienst Justis, van het ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) behandelt iedere VOG-aanvraag uiterst zorgvuldig. Daarbij wordt het risico op een inbreuk op integriteit voor de samenleving afgewogen tegen het belang van de resocialisatie van de individuele aanvrager. Wij vinden dat dit huidige beoordelingskader voldoende ruimte biedt om recht te doen aan de belangen van jeugdigen. In 2012 is 0,48% van de VOG-aanvragen door jeugdigen tot 23 jaar de VOG geweigerd. Van de 134.481 aanvragen door jeugdigen zijn er uiteindelijk 650 afgewezen.
Er is dus sprake van een beperkte groep jongeren waarvan de VOG-aanvraag werd afgewezen. Omdat wij het belang van een stage of baan groot achten, en daarvoor in de praktijk vaak een VOG nodig is, is tijdens de laatste begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie besloten de terugkijktermijn bij VOG-aanvragen van adolescenten te verkorten van vier naar twee jaar.2 Voorwaarde is dat de aanvrager ten tijde van de VOG-aanvraag maximaal 22 jaar oud is. Deze gewijzigde terugkijktermijn geldt voor alle delicten met uitzondering van zedendelicten en ernstige geweldsdelicten.
Deelt u de mening dat dit zou kunnen worden voorkomen wanneer jongeren op de hoogte zouden zijn van het bestaan van de VOG en de gevolgen die een weigering hiervan kan hebben voor een toekomstige studie, stage of baan? Zo nee, waarom niet?
Wij onderschrijven het belang van voorlichting op maat aan de jongeren over het bestaan van de VOG en de gevolgen die een weigering hiervan kan hebben voor een toekomstige studie, stage of baan. Daarom worden de volgende concrete stappen ondernomen om voorlichting over de VOG te verbeteren. De staatssecretaris van OCW heeft aan het Centrum School en Veiligheid (CSV) gevraagd om aandacht te gaan besteden aan de VOG voor jeugdigen.3 Daarnaast wordt er een nieuwsbrief opgesteld, waarin informatie wordt gegeven over de VOG en de gevolgen van een VOG-weigering worden uitgewerkt. Deze zal aan de jongerenorganisaties (LAKS, Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs) en de sectororganisaties (PO-Raad, VO-raad en de MBO Raad) voor publicatie worden aangeboden.
Aanvullend hierop gaat de Dienst Justis onderzoeken, onder meer met behulp van sociale media, op welke wijze voorlichtingsmateriaal nog meer kan worden toegesneden op de doelgroep. Ook heeft de Dienst Justis reeds de jongeren die het onderzoek hebben verricht op bezoek gehad om te bespreken op welke wijze jongeren het best voorgelicht kunnen worden. De voorlichtingsactiviteiten van OCW en de Dienst Justis zullen op elkaar worden afgestemd.
Wat is uw reactie op de resultaten van de enquête die de makers van dit werkstuk hebben afgenomen bij 635 leerlingen op diverse scholen, namelijk dat:
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat meer kennis over de VOG een preventieve werking kan hebben en zo criminaliteit kan voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat jongeren beter voorgelicht moeten worden over het bestaan van de VOG? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat jongeren zich beter bewust worden van de VOG en de gevolgen van een weigering van de VOG?
Zie antwoord vraag 3.
De toename van piraterij aan de Westkust van Afrika. |
|
Sultan Günal-Gezer (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «West Africa piracy overtakes Somali ship attacks»?1
Ja.
Bent u al benaderd door Nederlandse koopvaardijschepen en/of rederijen over de problemen met de toenemende piraterij aan de Westkust van Afrika?
Tussen maart 2011 en 31 december 2012 zijn vijf Vessel Protection Detachements (VPD) aanvragen ingediend voor schepen die havens aan de westkust van Afrika zouden aandoen. Deze aanvragen zijn afgewezen omdat de inzet geen betrekking had op het risicogebied nabij Somalië. In 2013 zijn tot dusver geen aanvragen ontvangen voor een VPD voor de westkust van Afrika. Wel heeft een reder geïnformeerd naar de mogelijkheden terzake.
Welke mogelijkheden ziet u voor de Vessel Protection Detachments (VPD’s) om de Nederlandse koopvaardijschepen te beschermen tegen piraterij aan de Westkust van Afrika?
Maritieme criminaliteit voor de westkust van Afrika gebeurt meestal binnen de territoriale wateren (TTW) van de kuststaten in de Golf van Guinee. Het gaat daarbij om gewapende overvallen op zee. De aanvallen zijn vaak gericht op de lading van het schip, vaak olie, en niet op losgeld voor het schip en zijn bemanning. In een aantal gevallen zijn schepen aangevallen buiten de TTW.
Binnen de TTW zijn de kuststaten exclusief bevoegd tot en verantwoordelijk voor een adequate bescherming van koopvaardijschepen. Binnen deze wateren is het op grond van internationale verdragen niet toegestaan VPD’s of gewapende particuliere beveiligers in te zetten. Buiten de TTW is de koopvaardijsector, net zoals in het risicogebied nabij Somalië, eerstverantwoordelijk voor het treffen van beschermingsmaatregelen tegen piraterij. Voor Somalië zijn hier de Best Management Practices (BMP2 voor opgesteld. Het huidige VPD concept is hier een aanvulling op en is gericht op de inzet aan boord van Nederlandse koopvaardijschepen die in dat risicogebied varen. Het kabinet wil, in overleg met de koopvaardijsector, onderzoeken of er aanvullende maatregelen moeten worden genomen buiten de TTW van West-Afrikaanse staten, zoals de inzet van VPD’s.
Bent u in overleg met uw Europese ambtsgenoten, dan wel met andere EU-regeringsvertegenwoordigers, over mogelijke maatregelen tegen de toenemende piraterij aan de Westkust van Afrika?
De problematiek van gewapende overvallen op zee in de Golf van Guinee krijgt in toenemende mate internationale aandacht. In 2011 en 2012 heeft de VN Veiligheidsraad met de resoluties 2018 en 2039 het belang van een geïntegreerde oplossing, de ontwikkeling van een regionale strategie en een versterkte regionale samenwerking beklemtoond. In het najaar van 2011 heeft de VN een onderzoeksteam naar de regio gestuurd om de aard van de problematiek en mogelijke oplossingen in kaart te brengen. De aanbevelingen voor de staten in de regio betroffen onder andere gezamenlijke maritieme patrouilles en informatievergaring, bevordering van juridische capaciteit om piraterij/zeeroof te criminaliseren en het opstellen van een regionale strategie voor de bestrijding van de problematiek.
Omdat de aanvallen vooral worden uitgevoerd in de territoriale wateren en de West-Afrikaanse landen in tegenstelling tot Somalië geen falende staten zijn, is bestrijding van deze aanvallen de verantwoordelijkheid van de kuststaat. Ook de VN Veiligheidsraad onderstreept dit. Een internationale antipiraterijmissie is op dit moment dan ook niet aan de orde. De Afrikaanse partners worden gewezen op hun primaire verantwoordelijkheid voor adequate bescherming van koopvaardijschepen en het nemen van de daarvoor benodigde maritieme veiligheidsmaatregelen. De Afrikaanse partners tonen op dat gebied initiatief. Het ECOWAS Integrated Maritime Strategy and Implementation Plan bevindt zich in de afsluitende fase. Daarnaast vond op 24 en 25 juni jl. een regionale top plaats over maritieme veiligheid in de Golf van Guinee. De VN heeft ondersteuning aan deze top geleverd. De betrokken Afrikaanse regeringsleiders hebben afspraken gemaakt over informatie-uitwisseling, harmonisatie van procedures en het oppakken en vervolgen van verdachten van gewapende overvallen op zee (Code of Conduct concerning the Prevention and Repression of Piracy, Armed Robbery against Ships, and Illegal Maritime Activities in West and Central Africa). Dit laat zien dat de regio verantwoordelijkheid wil nemen.
Op het gebied van informatie-uitwisseling wordt op initiatief van het bedrijfsleven en in samenwerking met de International Maritime Organization (IMO) en regionale partners ECOWAS en de Economic Community of Central African States (ECCAS) en de Gulf of Guinea Commission (GGC) gewerkt aan het opzetten van een regionaal information sharing centre in Accra, Ghana. Koopvaardijschepen kunnen hier straks (verdachte) activiteiten van maritieme criminaliteit doorgeven. Het informatiecentrum geeft deze gegevens dan door aan de autoriteiten van het land in wiens territoriale wateren de (verdachte) activiteiten hebben plaatsgevonden. De oprichting van dit centrum wordt ondersteund door het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Noorwegen. Nederland overweegt eveneens steun te leveren.
Daarnaast werkt de EU aan een maritieme strategie voor de Golf van Guinee. Deze strategie wordt in het najaar van 2013 gepresenteerd. De nadruk ligt hierbij op capaciteitsversterking van de kustwachten en marines van de aangrenzende landen, de economische ontwikkeling van de regio en rechtshandhaving.
Is er in internationaal verband overleg gaande om de toenemende piraterij aan de Westkust van Afrika tegen te gaan? Zo ja, wat is de stand van zaken?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u in internationaal verband een verzoek ontvangen om in overleg te treden over de toenemende piraterij aan de Westkust van Afrika?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van plan de toename van piraterij in internationaal verband te agenderen? Zo ja, in welk verband en op welke termijn?
De toename van het aantal incidenten in de Golf van Guinee is zorgwekkend. De context vraagt een andere aanpak dan in Somalië. Nederland spreekt in EU-verband de betrokken kuststaten aan op hun verantwoordelijkheden, zoals implementatie van de Code of Conduct. Daarnaast is regionale maritieme en juridische capaciteitsopbouw noodzakelijk. De EU-strategie voor de Golf van Guinee biedt een aanknopingspunt om dit in EU-verband te agenderen. Ter voorbereiding op deze strategie neemt Nederland deel aan discussies in EU-verband om de problematiek in kaart te brengen en een effectieve aanpak te identificeren.
Het bericht dat er 280.000 potentiele stageplaatsen onbenut blijven |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «280.000 potentiële stageplaatsen onbenut»?1
Ja.
Hoe verhoudt dit bericht zich tot de opmerking van de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven (SBB) dat er een groot tekort dreigt aan stages voor mbo-scholieren?2 3
Op 7 oktober 2013 heeft SBB een nieuwe Barometer uitgebracht met actuele gegevens over de situatie op de stage- en leerbanenmarkt per regio en per sector. In de Barometer wordt ook ingegaan op de resultaten van het eerder geïntensiveerde stage- en leerbanenoffensief. Het stage- en leerbanenoffensief zoekt actief naar nieuwe leerbedrijven en helpt studenten en mbo-instellingen om een stage te vinden. Dit om het dreigende tekort tegen te gaan. De Barometer van oktober laat zien dat het ingezette stage- en leerbanenoffensief werkt. De SBB concludeert zelf in de Barometer dat ondanks de druk op het aanbod aan leerplaatsen, er geen reden voor mineur is. De goede afstemming en samenwerking tussen alle betrokken partijen en veel inspanning voorkomen dat jongeren buiten de boot vallen4.
Kunt u inzichtelijk maken hoe het komt dat slechts de helft van de kleine bedrijven een stagiaire heeft en voor ZZP’ers4 geldt dat bijna geen van hen ooit een stagiaire heeft gehad?
Er zijn geen wettelijke belemmeringen voor zelfstandigen of kleine bedrijven om leerbedrijf te worden. Wel zijn aan de status van erkend leerbedrijf kwaliteitseisen verbonden. De juridische entiteit van een «onderneming» is geen erkenningscriterium. De kwaliteitseisen voor erkenning worden bepaald door de kenniscentra en kunnen per sector verschillen. Indien een zzp’er voldoet aan de gestelde eisen kan zijn bedrijf als leerbedrijf worden erkend. Het is dan ook niet zo dat er geen zzp’ers zijn die stages aanbieden. Wel geeft de organisatie ZZP Nederland aan dat zzp’ers geen werkgeversrisico’s aan zouden willen gaan. Dit kan het lastig maken om leerwerkbanen aan te bieden voor studenten. Zodra er sprake is van inkomen, een hiërarchische gezagsverhouding en werk, gaat het immers om arbeid en is er dus een arbeidsovereenkomst nodig die de rechtspositie van de werknemer waarborgt. Voor alle ondernemers gelden op dit punt dezelfde eisen. Wel zijn er voorbeelden waarbij meerdere zzp’ers gezamenlijk een leerwerkbaan aanbieden en zo de inspanningen die zijn verbonden aan het begeleiden van een bbl-student verdelen. Ik ben bereid om te onderzoeken of dergelijke samenwerkingsverbanden ervoor kunnen zorgen dat het eenvoudiger wordt voor zzp’ers om een stage of leerwerkbaan aan te bieden. Ik zal hier, mede naar aanleiding van de motie Van Meenen en Mohandis over stageplaatsen bij zzp’ers6, over in gesprek gaan met vertegenwoordigers van zzp’ers en de SBB.
Deelt u onze opvatting dat het belang van een stage zo groot is dat het onwenselijk is als we deze potentiele stageplaatsen onbenut laten? Zo ja, hoe wilt u kleine ondernemers en ZZP’ers stimuleren om een stagiaire in dienst te nemen?
Ik vind het belangrijk om ook in deze economisch zware tijden de instroom van jonge, goed opgeleide vakmensen te bevorderen. Dat kan enerzijds door te werken aan een hoge(re) kwaliteit van opleidingen binnen de school, en anderzijds fors in te zetten op het praktijkdeel van een opleiding binnen een bedrijf. Om leren op de werkplek mogelijk te maken en ook in de toekomst te behouden, moeten werkgevers kosten maken, bijvoorbeeld in de vorm van begeleiding, zodat deelnemers een mbo-diploma kunnen behalen. Op 1 januari 2014 treedt de subsidieregeling praktijkleren in werking. Deze regeling stimuleert werkgevers leerwerkplekken aan te (blijven) bieden en compenseert hen hiervoor. Voorheen konden zzp’ers geen gebruik maken van de fiscale tegemoetkoming. De subsidieregeling praktijkleren maakt het mogelijk dat nu ook zzp’ers, als erkend leerbedrijf, voor de subsidie in aanmerking kunnen komen.
Onderkent u de praktische bezwaren voor onderwijsinstellingen, zoals de Kamer van Koophandel die opmerkt, dat het voor hen «vaak gemakkelijker (is) om contact te onderhouden met een beperkt aantal grote bedrijven dan met veel kleine ondernemingen»? Zo ja, welke rol ziet u voor de kenniscentra om hier verandering in te brengen?
Ik kan me voorstellen dat het voor een onderwijsinstelling minder tijdrovend is om contact te onderhouden met een beperkt aantal grote bedrijven. In de praktijk zal een onderwijsinstelling echter ook met kleine ondernemingen goede contacten moeten onderhouden om voldoende stages te vinden. Kenniscentra kunnen hierbij helpen en dat gebeurt in de praktijk ook. Diverse kenniscentra hebben ervaring met kleine leerbedrijven en zzp’ers die gezamenlijk een opleidingsplek vormen en de begeleiding organiseren.
Zijn de uitkomsten van de stagebarometer van 20 juni al reeds bekend? Zo ja, hebben deze uitkomsten invloed op uw standpunt, zoals u dat hebt verwoord tijdens het algemeen overleg Macrodoelmatigheid5, dat versoepeling van de eisen die er worden gesteld aan stagebedrijven onwenselijk is?
Door de SBB en de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven is het afgelopen jaar hard gewerkt aan het stage- en leerbanenoffensief. De resultaten laten zien dat hiermee een groot deel van de knelpunten kan worden opgelost.
Ik ben dan ook geen voorstander van een versoepeling van de kwaliteitseisen die verbonden zijn aan de status van erkend leerbedrijf. De stage is een belangrijk onderdeel van een mbo-opleiding en het is daarom van groot belang dat de kwaliteit van stages wordt geborgd. Ik vind het belangrijk dat een student goede begeleiding krijgt in zijn eigen vakgebied. Een timmerman kan bijvoorbeeld niet de stagebegeleiding van een secretaresse op zich nemen. En verder vind ik het van groot belang dat een stage daadwerkelijk plaatsvindt op de arbeidsmarkt en er geen sprake is van een simulatie van de praktijk.
Schriftelijke vragen van het lid Thieme met betrekking tot de opgehangen ezels op Bonaire |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de beelden van Donkey Sanctuary Bonaire over opgehangen wilde ezels in Rincon?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het staat met het beheerplan verwilderde ezels dat het Openbaar Lichaam Bonaire reeds geruime tijd in ontwikkeling heeft?
Het Openbaar Lichaam werkt momenteel aan een acceptabele en duurzame oplossing voor de loslopende ezels. Op dit moment is nog niet bekend op welke termijn het beheerplan gepresenteerd kan worden.
Bent u bereid het bestuur van het Openbaar Lichaam Bonaire te vragen of en op welke wijze het bereid is wreedheden en misstanden met ezels, zoals gemeld door Donkey Sanctuary Bonaire, te onderzoeken en te bestrijden?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen over het welzijn van ezels op Sint-Eustatius van 17 april jl. is het waarborgen van het welzijn van dieren een verantwoordelijkheid van het Openbaar Lichaam. Uit berichten blijkt overigens dat het hier niet gaat om ezels maar uit geiten, waarop de veterinaire wetgeving van toepassing is.
Het gebruik van Chemische wapens in Syrië |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met de verklaring van het Witte Huis waarin President Obama vaststelt dat de Syrische president Assad verschillende malen het zenuwgas Sarin zou hebben gebruikt?1 Hoe beoordeelt u deze verklaring? Zijn, voor zover u bekend, nieuwe gegevens naar boven gekomen die dit gewijzigde oordeel van het Witte Huis rechtvaardigen?
Deze verklaring is het kabinet bekend. Naar blijkt uit de verklaring is de Amerikaanse regering op basis van eigen onderzoek tot het oordeel gekomen dat het regime-Assad meerdere keren op kleine schaal chemische wapens heeft ingezet. Het Nederlandse kabinet maakt zich ernstig zorgen, nu de aanwijzingen voor het gebruik van chemische wapens zich opstapelen.
Hoe verhouden de gegevens en bewijzen op basis waarvan de Amerikaanse regering deze verklaring meent te kunnen doen, zich tot de eerdere verklaringen van de Britse regering2 en Franse regering?3
De gegevens die ten grondslag liggen aan genoemde verklaringen zijn het kabinet niet bekend en hierdoor kan het kabinet daarover dus geen uitspraken doen.
Bent u ooit in Europees verband op de hoogte gebracht van deze gegevens en kunt u zeggen hoe u die gegevens beoordeelt?
Neen.
Beschouwt u het inzetten van dergelijke chemische wapens (door welke partij dan ook), net als het Witte Huis, ook als «rode lijn» vanwege de verregaande gevolgen voor inzet daarvan voor de burgerbevolking? Maakt het daarbij uit of deze mogelijk van regeringskant zijn ingezet, dan wel door de rebellen, of de mate waarin deze wapens zijn ingezet?
Het gebruik van chemische wapens door wie dan ook is verboden volgens internationaal (gewoonte-)recht. Dat geldt derhalve ook voor Syrië, dat geen partij is bij het Verdrag tegen Chemische Wapens. Syrië is wel partij bij het Geneefs Protocol van 1925, dat het gebruik van strijdgassen verbiedt.
Is er nog sprake van inzet en onderzoek door de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) te Den Haag, al dan niet in samenwerking met TNO, zoals in april 2013 aangeboden aan Secretaris-Generaal van de VN Ban-Ki Moon bij de conferentie in Den Haag?
De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties heeft op 21 maart 2013 besloten een onderzoek naar vermeend gebruik van chemische wapens in te stellen. Experts van de OPCW maken deel uit van het VN-onderzoeksteam. Dit onderzoek zou alle serieuze aantijgingen van het gebruik van chemische wapens dienen te omvatten. Ook Nederland heeft daar per brief aan de SGVN op aangedrongen. De Syrische regering wil het VN-onderzoeksteam echter alleen toegang geven tot de locatie (Khan al-Asal) waar volgens Syrië chemische wapens zijn gebruikt door rebellen. Het kabinet betreurt ten zeerste dat Syrië geen vrije toegang wil verlenen aan het VN-onderzoeksteam.
Het bericht ‘Heb ik recht op een uitkering als ik naar de gevangenis ga?’ en ‘Utrecht weigerde ten onrechte bijstand tbs’er |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Heb ik recht op een uitkering als ik naar een gevangenis ga?» en «Utrecht weigerde ten onrechte bijstand tbs’er» en klopt hetgeen hierin vermeld wordt?1 2
Ik ben bekend met beide artikelen. De feitelijke gegevens in beide berichten zijn correct.
Is de limitatieve opsomming van uitkeringen die stoppen indien iemand in de gevangenis zit ook van toepassing op veroordeelden in een tbs-kliniek?
Ja, deze is ook van toepassing op veroordeelden in een tbs-kliniek. Er geldt echter een uitzondering voor tbs-gestelden die door de strafrechter van alle rechtsvervolging zijn ontslagen, maar wel ter beschikking zijn gesteld met bevel tot verpleging. Voor deze groep wordt op grond van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep een eventuele arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken. Dit wordt gecompenseerd door het feit dat deze groep tbs-gestelden op grond van artikel 4 lid 4 van het interim-besluit forensische zorg een eigen bijdrage voor het verblijf in de instelling aan het ministerie van Veiligheid en Justitie moet betalen.
Deelt u de mening dat een tbs veroordeelde nooit in aanmerking mag komen voor subsidies, uitkeringen en toeslagen zolang hij in een inrichting zit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat tbs’ers niet meer onterecht en ongelimiteerd kunnen profiteren van sociale voorzieningen?
In de Wet socialezekerheidsrechten gedetineerden is geregeld dat indien een persoon rechtens zijn vrijheid is ontnomen, deze geen recht heeft op een uitkering. De ratio daarvan is dat de Staat tijdens deze vrijheidsontneming in (de kosten van) het levensonderhoud voorziet. Door deze personen uit te sluiten van uitkeringen wordt «dubbele betaling» (het verstrekken van een uitkering, terwijl de Staat reeds in de kosten van het levensonderhoud voorziet) uit collectieve middelen voorkomen.
Voor bijstand is in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet werk en bijstand geregeld dat als iemand rechtens zijn vrijheid is ontnomen, hij geen recht heeft op bijstand. Bij verblijf in een penitentiaire inrichting of tbs-kliniek heeft iemand dus geen recht op bijstand.
Ex-gedetineerden moeten wel in aanmerking kunnen komen voor een uitkering, mits zij aan de daarvoor geldende voorwaarden en de daaraan verbonden (arbeidsgerelateerde) verplichtingen voldoen. Het is echter uitsluitend aan het college van burgemeester en wethouders of het UWV om hier een beslissing over te nemen.
Welke programma’s vallen onder de paraplu van het ruime begrip «resocialisatie», inhoudende dat indien een veroordeelde voor een gedeelte van de straf buiten de strafinrichting verblijft wel het recht kan hebben op een uitkering, bijvoorbeeld indien wordt deelgenomen aan een programma dat gericht is op resocialisatie? Bestaat er een limitatieve opsomming van deze programma’s? Zo nee, waarom niet?
De gevallen waarin sprake is van verblijf buiten een justitiële inrichting of tbs-kliniek en betrokkene aanspraak kan maken op een uitkering zijn limitatief opgenomen in het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid. Het gaat om de volgende gevallen:
Deelt u de mening dat veroordeelde criminelen die de samenleving schade hebben toegebracht en derhalve in een inrichting verblijven of verbleven hebben, nooit recht zouden mogen hebben op een uitkering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De inzet van chemicaliën tegen betogers in Turkije |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Gouverneur Istanbul: chemicaliën ingezet tegen betogers»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het politieoptreden tegen demonstranten in Istanbul buitenproportioneel is en dat de inzet van chemicaliën door de politie onacceptabel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de zorgen van de Nederlandse regering hierover uit te spreken tegenover de vertegenwoordiger van de Turkse regering?
Ik betreur het buitensporige geweld dat is gebruikt tegen demonstranten, zoals bij de ontruiming van het Taksimplein en het Gezi park in het weekend van 15 en 16 juni. Ik heb deze zorgen gedeeld met mijn Turkse collega, Minister Davutoğlu. Minister Davutoğlu heeft toegezegd een onderzoek in te stellen naar de gebeurtenissen.
Vindt u dat de recente gebeurtenissen in Turkije gevolgen moeten hebben voor de betrekkingen tussen Nederland en Turkije? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Het onderhouden van goede betrekkingen schept ruimte om wederzijds zorgen te uiten over zaken waar Nederland en Turkije andere inzichten hebben.
Het CJIB, Marnix State te Leeuwarden |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het gebouw van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) in de Marnix State in Leeuwarden?1
Ja. Overigens zijn de foto’s die op de website van GeenStijl zijn gepubliceerd en waarnaar wordt verwezen van het interieur van het pand Wester State, in plaats van het pand Marnix State. Het gebouw Wester State betreft een in 2011 nieuw opgeleverd pand.
Deelt u het oordeel dat het kantoor van het CJIB in de Marnix State aan de buitenkant enigszins sober en functioneel oogt en dat het binnen wel anders is?
Een oordeel over de uitstraling van een gebouw in relatie tot het interieur blijft subjectief. Dit laat ik aan ieders beoordeling. Wat voor mij van belang is dat de kosten passen binnen de (rijksbreed) geldende normen. Dit is het geval ten aanzien van het CJIB. Bij de beantwoording van de vragen 4 en 5 licht ik dit nader toe. Overigens merk ik op dat de prijzen die genoemd worden op de website van GeenStijl niet overeenkomen met de daadwerkelijke kosten die het CJIB hiervoor heeft gemaakt. Deze kosten liggen gemiddeld 50% lager dan de genoemde prijzen.
Klopt het dat de inrichting van Marnix State (in gebruik genomen in 2002) onlangs geheel vernieuwd is?
In 2007 is gestart met de nieuwbouw van Wester State met het oog op onder meer ontwikkelingen rondom rijksincassobureau en kilometerbeprijzing. Inmiddels is duidelijk dat deze laatste ontwikkeling zich niet meer voordoet. Wel blijft het CJIB zich doorontwikkelen tot de dienstverlener op het gebied van inning en incasso voor de rijksoverheid. Daarnaast krijgt het CJIB een belangrijke rol in de informatievoorziening in de executieketen. Binnen het CJIB wordt daartoe op dit moment het Administratie- en Informatiecentrum Executie opgericht. Dit betekent dat alle strafrechtelijke beslissingen in Nederland via dit centrum zullen worden gecoördineerd, wat tot een uitbreiding van taken voor het CJIB leidt.
Ten aanzien van de inrichting van Marnix State merk ik op dat deze niet geheel vernieuwd is. Wel heeft een herindeling van het gebouw plaatsgevonden met als doel een efficiëntere werkwijze met minder kantoorruimte per persoon. Bij deze herindeling is overwegend gebruik gemaakt van bestaand kantoormeubilair.
Welke kosten waren hiermee gemoeid?
De kosten voor het meubilair en werkplekken in Wester State bedragen circa € 1,7 mln. Ook hierbij is deels gebruik gemaakt van bestaand meubilair. In 2009 is besloten het gebouw Westerstate specifiek in te richten om efficiënter te werken met minder kantoorruimte per persoon. In het kader van het Uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst en de aanwijzing van Leeuwarden als rijkskantorenstad wordt toegewerkt naar geconcentreerde huisvesting van de kantoorlocaties van het CJIB. Uitgangspunt hierbij is een meer efficiënte benutting van de kantoorruimte bij het CJIB. Op dit moment wordt reeds door meerdere overheidsinstanties, waaronder JustID en de belastingdienst, reeds gebruik gemaakt van de kantoorruimte van het CJIB. De specifieke inrichting van Wester State maakt dat daarmee rijksbreed besparingen kunnen worden gerealiseerd.
Hoe verhouden deze kosten zich tot de noodzakelijke bezuinigingen, ook op het gebied van Veiligheid en Justitie?
Zoals gezegd vind ik het van belang dat de kosten passen binnen de (rijksbreed) geldende normen. Ten aanzien hiervan merk ik op dat de kosten van Wester State getoetst zijn aan de door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgestelde normering voor de berekening van de gemiddelde kostprijs per werkplek. Hieruit blijkt dat de kosten voor Wester State aansluiten bij deze normering en rond het gemiddelde liggen van andere overheidsinstellingen.
Het bericht dat verpleegkundigen vrezen voor hun baan |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat verpleegkundigen zich onzeker voelen over hun baan?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom het aantal werkzoekenden onder verpleegkundigen is toegenomen? Zijn er mogelijk nog andere redenen voor deze stijging, naast de eventuele effecten van bezuinigingen?
Het aantal werkzoekenden onder verpleegkundigen is licht gestegen. Het percentage werkzoekenden op het totaal aantal werkzame verpleegkundigen is gestegen met ca 0,3% procentpunt. Fluctuaties van een dergelijke omvang zijn de afgelopen 10 jaar vaker voorgekomen. Mogelijke oorzaken voor een stijging van deze omvang zijn lastig te duiden.
Hoe staat het met het aantal openstaande vacatures voor verpleegkundigen in de zorg? Zijn daar ook ontwikkelingen in gunstige/ongunstige zin in te vermelden?
We hebben geen data voorhanden over het aantal openstaande vacatures voor verpleegkundigen. Het CBS heeft wel data over de vacaturegraad (het aantal vacatures op 1.000 banen) voor alle beroepen in de gezondheids- en welzijnzorg. De vacaturegraad is gedaald van 15 in 2011 naar 13 in 2012.
Spelen er op de arbeidsmarkt voor verpleegkundigen ook matchingsproblemen? Zo ja, wat kun u daaraan doen?
Op dit moment hebben we geen signalen ontvangen over mogelijke matchingsproblemen voor verpleegkundigen op de arbeidsmarkt. We hebben verschillende zorg- en onderwijspartijen gevraagd of zij knelpunten ervaren in de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt in de zorg. Na de zomer gaan we bekijken of deze inventarisatie aanleiding geeft om hier gezamenlijk actie op te ondernemen.
Het afschaffen van het 500 eurobiljet en de oprichting van een Europees Openbaar Ministerie |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Bent u bekend met het verkennend advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) «CRIMINALITEIT, CORRUPTIE en INSTABILITEIT»?1
Ja.
Hoe staat de regering tegenover het advies van de AIV om het 500-eurobiljet af te schaffen? Deelt u de zorgen over het malafide gebruik van het 500-eurobiljet? Deelt u de mening dat, als het zo is dat het biljet voornamelijk criminaliteit faciliteert, het uit het betalingsverkeer moet worden genomen?
Het advies van de AIV geeft geen nieuwe inzichten die aanleiding geven om de positie zoals verwoord in de beantwoording van eerdere vragen over het 500-eurobiljet te heroverwegen.2 In die eerdere antwoorden is aangegeven dat de zorgen over het door criminele motieven gedreven gebruik van contant geld worden gedeeld. Specifiek betreffende het gebruik van het 500-eurobiljet is toen gemeld dat onderzoeken uitwijzen dat het niet zo is dat het gebruik van dit biljet voornamelijk in het criminele circuit plaatsvindt. Daarbij is tevens aangegeven dat de minister van Financiën, alles overwegende, niet voornemens is om bij De Nederlandsche Bank (DNB) en de Europese Centrale Bank (ECB) te pleiten voor het uit het betalingsverkeer halen van het 500-eurobiljet. Een beslissing over het al dan niet afschaffen van het 500-eurobiljet zou overigens alleen kunnen worden genomen door ECB, omdat de uitgifte van bankbiljetten na de overgang op de euro de exclusieve verantwoordelijkheid van de ECB is.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de toezegging van de minister van Financiën naar aanleiding van eerdere vragen om de Nederlandsche Bank (DNB) en de Europese Centrale Bank (ECB) te verzoeken speciale aandacht te geven aan de rol van specifiek het 500-eurobiljet in toekomstige onderzoeken naar het gebruik van eurobiljetten, in het bijzonder met betrekking tot de (internationale) criminaliteit?2 Wat is er te zeggen over mogelijke uitkomsten van dit onderzoek en eventuele gevolgtrekkingen?
De Minister van Financiën heeft DNB verzocht in toekomstige onderzoeken naar het gebruik van eurobiljetten speciale aandacht te geven aan het 500-eurobiljet. DNB heeft daarop bevestigd dat dit bij een volgend onderzoek wordt meegenomen. Voorts kan dit onderwerp uiteraard bij gelegenheid aan de orde komen in het kader van het normale toezicht van DNB op financiële instellingen in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. DNB heeft verder toegezegd om de Nederlandse belangstelling voor de rol van deze coupure onder de aandacht van de ECB te brengen, wanneer de ECB nieuw onderzoek naar het gebruik van eurobiljetten overweegt. Over eventuele uitkomsten en gevolgtrekkingen is thans niets te zeggen.
Hoe staat de regering tegenover het advies van de AIV dat Nederland moet aandringen op de oprichting van een Europees Openbaar Ministerie? Herkent u het beeld van de AIV dat lidstaten elkaar onvoldoende aanspreken op tekortkomingen in de rechtspraak, politie en corruptiebestrijding? Bent u het er mee eens dat een effectievere Europese aanpak van financiële misdrijven essentieel is? Zo ja, hoe wilt u betere Europese samenwerking bevorderen? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 8 november 2011 over de strafrechtelijke samenwerking in de EU4 en tijdens het algemeen overleg van 16 november 2011 over onder meer deze brief 5 ben ik ingegaan op de mogelijke oprichting van een Europees OM. Zoals daaruit blijkt is Nederland hier kritisch over en bestaan er ook bij andere lidstaten twijfels over de noodzaak en wenselijkheid hiervan. Naar verwachting komt de Europese Commissie deze zomer met een voorstel voor een verordening inzake de oprichting van een Europees OM, dat zich overigens uitsluitend zal richten op fraude met Europese gelden.
Voor de grensoverschrijdende aanpak van financiële misdrijven en corruptie in het algemeen werken landen samen en spreken elkaar aan op tekortkomingen in verschillende andere kaders en samenwerkingsverbanden, zoals de Raad van Europa, de FATF (zie hierover vraag 6), de OESO en de VN. Deze samenwerkingsverbanden kunnen op diverse punten nog verder worden uitgebouwd en Nederland stelt zich actief op om dit te bewerkstelligen. Dat geldt ook voor het door lidstaten elkaar aanspreken op rechtstatelijke tekortkomingen. Ik verwijs u in dat kader bijvoorbeeld naar het initiatief dat Nederland onlangs met enkele andere lidstaten heeft genomen om binnen de Europese Unie een mechanisme te ontwikkelen dat het mogelijk maakt elkaar onderling aan te spreken op ontwikkelingen in elkaars rechtsstaat.6
Herkent u het beeld van de AIV dat de opsporingsinstanties en het Openbaar Ministerie nog altijd niet goed uit de voeten kunnen met de financiële benadering van financieel-economische criminaliteit, omdat kennis nodig is die buiten het strafrecht ligt? Hoe wilt u dit probleem aanpakken?
Nee, dat beeld herken ik niet. De afgelopen periode is geïnvesteerd in zowel de kwaliteit als de kwantiteit ten aanzien van financieel rechercheren. Zo wordt het aantal fte's voor het specialisme «financieel-economische expertise» binnen de Nationale Politie verhoogd naar 1156 fte. Dit is 585 fte meer dan op dit moment het geval is. Het gaat hierbij voor een deel over HBO(+) opgeleid personeel. Dit zal ertoe leiden dat het voor het Openbaar Ministerie mogelijk wordt om met de politie meer zaken op te pakken waarbij financiële expertise noodzakelijk is. Daarnaast is in het regeerakkoord besloten de FIOD voor de bestrijding van witwassen met 100 fte uit te breiden. Deze 100 fte zal zich specifiek gaan bezighouden met witwasonderzoeken. Verder wordt ook kennis en expertise van de verschillende opsporingsdiensten bijeengebracht in bijvoorbeeld de combiteams, waarin de Nationale Recherche en de FIOD gezamenlijk onderzoek doen.
Bent u bekend met het onderzoek van de Wereldbank: «The Puppet Masters, How the Corrupt Use Legal Structures to Hide Stolen Assets and What to Do About It»?3 Klopt het dat geen enkel land van de 159 onderzochte landen de aanbevelingen van de Financial Action Task Force (FATF) – onder andere dat financiële instellingen worden verplicht de identiteit van klanten te verifiëren en deze informatie op te slaan – volledig heeft uitgevoerd? Bent u het er mee eens dat Nederland, als een van de 36 leden van de FATF, internationaal moet pleiten voor volledige implementatie van de FATF-aanbevelingen? Zo ja, welke stappen worden, ook in het kader van de vierde Europese anti-witwasrichtlijn, genomen om de FATF-aanbevelingen volledig in te voeren?
Wij zijn bekend met het onderzoek van de Wereldbank. Het is waar dat in de afgelopen jaren geen enkel land op het moment van evaluatie door de FATF een 10 (oftewel, een «compliant rating») heeft gescoord op alle individuele FATF-aanbevelingen. In alle gevallen waren er verbeteringen en/of aanscherpingen mogelijk of noodzakelijk. Tegelijkertijd hebben de FATF-aanbevelingen er de afgelopen jaren wel voor gezorgd dat in bijna alle landen ter wereld inmiddels voor aangewezen, witwasgevoelige sectoren uniforme regels zijn ingevoerd inzake identificatie en verificatie van de cliënt en de uiteindelijke belanghebbende, evenals een meldplicht voor verdachte transacties en een financiële inlichtingeneenheid waar die meldingen worden geanalyseerd. Nog niet overal ter wereld werken die systemen effectief, en de FATF heeft zich dan ook tot doel gesteld om in de volgende ronde van landenevaluaties naast de inrichting van wet- en regelgeving ook de effectiviteit van de anti-witwassystemen in ogenschouw te nemen.
Volledige en effectieve implementatie van de FATF-aanbevelingen wereldwijd is een belangrijke stap in de aanpak van de grensoverschrijdende financiële criminaliteit. Nederland zet zich er in Europa voor in om de FATF-aanbevelingen volledig om te zetten in de vierde Europese anti-witwasrichtlijn.8
Het bericht dat NOVO onder verscherpt toezicht staat |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het overlijden van een bewoner in zorginstelling NOVO? Bent u ook van mening dat het overlijden na de fixatie uitgebreid onderzocht dient te worden?1 2
Dit is een uitermate betreurenswaardige gebeurtenis die diepe indruk op mij maakt. Met u ben ik van mening dat dergelijke gebeurtenissen heel goed moeten worden onderzocht.
Wat zegt deze stelling van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) u: «Het personeel bedoelt het goed, maar is te veel bezig met het beperken van de vrijheden van de bewoners en te weinig met hun ontwikkeling.»? Wat betekent dit voor de rest van de locaties van NOVO?
Deze conclusie van de IGZ is gebaseerd op de bevindingen van het inspectiebezoek aan de NOVO-locatie in Onnen op 1 en 2 november 2012 en vervolgens op 12 maart 2013. Uit de bevindingen van de IGZ komt naar voren dat het personeel ten tijde van het bezoek werkte volgens een bepaalde methodiek die sterk beheersmatig van karakter is. De methode was enkele maanden eerder afgeschaft volgens het management. Het personeel was hier door het management nog niet over geïnformeerd. Zij gebruikten de methode daarom nog steeds. Bovendien was er nog geen vervangende methode beschikbaar. De communicatie tussen management en medewerkers en de sturing door het management waren naar het oordeel van de IGZ onvoldoende.
Deze methodiek werd alleen op de twee behandellocaties van NOVO gebruikt. Inmiddels is een van deze twee locaties, te weten de locatie in Onnen, gesloten. NOVO voert naar aanleiding van het inspectierapport op de andere behandellocatie veranderingen door op de werkprocessen. Deze locatie is op 18 juni 2013 onaangekondigd bezocht. De rapportage van dat bezoek is op de site van IGZ gepubliceerd.
Erkent u dat de zorginstelling een zeer groot risico heeft genomen door de inzet van niet deskundig personeel, zowel voor de bewoners als voor hun eigen veiligheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties gaan daaruit volgen?
Het is de verantwoordelijkheid van de zorginstelling om voldoende deskundig personeel in te zetten. Uit de bevindingen van de IGZ blijkt dat het personeel voor een gedeelte van de zorg, namelijk het behandelaspect, niet voldoende deskundig was.
NOVO slaagde er onvoldoende in om verbeteringen te bewerkstelligen. NOVO achtte zich ook niet in staat om in de gestelde tijd de noodzakelijke verbeteringen te realiseren. Als gevolg van het inspectierapport heeft de raad van bestuur besloten om de locatie in Onnen te sluiten. Of er structurele tekortkomingen zijn in de zorgverlening van NOVO bij de andere locaties onderzoekt de IGZ de komende periode.
Bij een eventuele start van een nieuwe behandellocatie dient NOVO eerst de inspectie te informeren, opdat de IGZ een toets kan uitvoeren op de kwaliteit en daarmee de veiligheid van deze locatie.
Zijn de bewoners van NOVO op dit moment veilig? Kunt u garanderen dat mensen goede zorg krijgen die gericht is op het voorkomen van fixatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
In overleg met de cliënten en hun vertegenwoordigers zijn inmiddels alle cliënten van het betreffende behandelcentrum in Onnen verhuisd. De IGZ heeft dit met een onaangekondigd bezoek gecontroleerd. Een aantal cliënten is verhuisd naar een andere locatie van NOVO, anderen naar een andere zorginstelling. Deze verhuizingen zijn zorgvuldig voorbereid. Zo hebben het «oude» team en het «nieuwe» team de zorg- en behandelbehoefte van elke cliënt goed afgestemd. Ook geldt voor alle cliënten dat de behandelverantwoordelijke betrokken blijft totdat de cliënt gestabiliseerd is in de nieuwe woonomgeving.
In de behandellocatie in Onnen was men onvoldoende gericht op het voorkomen van fixatie. Het inspectieonderzoek naar de calamiteit en de rapportage daarover heeft een bewustwordingsproces op gang gebracht. In de betreffende situatie had immers helemaal geen fixatie of afzondering mogen worden toegepast omdat er in dit geval sprake was van dwangbehandeling bij een vrijwillig opgenomen cliënt. De IGZ zal in haar vervolgbezoeken aan NOVO volgen of verbeterslagen worden gemaakt, de organisatie een goede visie ontwikkelt en beleid maakt op het voorkomen van vrijheidsbeperking. Daarnaast ziet zij erop toe dat medewerkers vrijheidsbeperking, waaronder fixatie, alleen als uiterst middel inzetten en pas als aan alle randvoorwaarden, waaronder het zoeken naar alternatieven en multidisciplinair overleg, is voldaan.
Heeft NOVO het overlijden van de bewoner gemeld bij de IGZ? Wat is er toen gebeurd? Kunt u een overzicht geven?
De IGZ kan diverse methoden inzetten om een melding te (laten) onderzoeken. Uitgangspunt is dat de zorginstelling zelf primair verantwoordelijk is en daarom zelf een calamiteit moet onderzoeken. Op basis van de kwaliteit van dit onderzoek of de uitkomsten daarvan kan de IGZ beslissen alsnog een onderzoek in te stellen.
NOVO heeft het overlijden, dat plaatsvond op 13 maart 2012, op 15 maart 2012 aan de inspectie gemeld. Op 19 maart 2012 heeft het OM het overlijden bij de inspectie gemeld. Op 11 april 2012 deed de familie van cliënte dit. Conform bovengenoemd uitgangspunt heeft de IGZ NOVO verzocht allereerst intern onderzoek te doen. Dit onderzoek bleek naar het oordeel van de IGZ echter onvoldoende, zodat NOVO op 6 juni 2012 is gevraagd een externe partij in te zetten voor het onderzoek. Eind augustus 2012 ontving de IGZ het eindrapport van deze partij en de reactie hierop van de raad van bestuur van NOVO begin september 2012. Omdat ook het externe onderzoeksrapport onvoldoende antwoord gaf op de vraag wat er gebeurd was voorafgaand en tijdens de calamiteit, heeft de IGZ vervolgens een eigen onderzoek ingesteld. Daartoe is op 1 en 2 november 2012 de locatie bezocht. Naar aanleiding van het bezoek zijn er verbetereisen gesteld en hebben vervolggesprekken met medewerkers plaatsgevonden. Omdat er geconstateerd werd dat er sprake was van structurele tekortkomingen, vond overdracht naar het risicogestuurde toezicht plaats. In dat kader is de locatie op 12 maart 2013 bezocht. Naar aanleiding van de conceptrapportage die de IGZ naar aanleiding van het inspectiebezoek opstelde besloot de raad van bestuur in april 2013 tot sluiting van de locatie. Op 18 juni 2013 heeft de IGZ bij een onaangekondigd bezoek geconstateerd dat de locatie inderdaad gesloten is.
Deelt u de mening dat het sluiten van een locatie, na het kritische rapport van de IGZ, de suggestie wekt dat hier meer aan de hand is dan een incident? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de onderzoeken naar het overlijden bleken structurele tekortkomingen in de zorg bij de behandellocatie te Onnen. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 3.
Op welke wijze hield de IGZ toezicht bij NOVO? Is er sprake geweest van meer aandacht in het kader van het risicogestuurd toezicht of is dit overlijden aanleiding geweest voor verscherpt toezicht?
Op basis van de melding bij de IGZ heeft de IGZ onderzoek gedaan in het kader van het calamiteitentoezicht. Daaruit bleek dat er bij NOVO structurele tekortkomingen waren. Derhalve is de IGZ overgegaan op de inzet van risicogestuurd toezicht. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5. Het rapport op basis van risicogestuurd toezicht is op de site van de IGZ gepubliceerd. Uit het risicogestuurd toezicht bleek dat er structurele tekortkomingen waren. Dit geldt de locatie Onnen. Of dit voor de andere locaties ook geldt, onderzoekt de IGZ op dit moment.
Aangezien de locatie in Onnen inmiddels is gesloten is deze locatie niet onder verscherpt toezicht gesteld.
Vanuit het risicogestuurde toezicht wordt NOVO de komende periode gevolgd. Als blijkt dat er breder in de organisatie sprake is van structurele tekortkomingen zal de IGZ de benodigde maatregelen nemen om verbetering te bewerkstelligen. Zie ook mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Klopt de suggestie dat de IGZ in beweging kwam omdat er een radiouitzending over het overlijden van de bewoner aanstaande was? Zo nee, waarom is er dan pas 14 maanden na het overlijden tot actie overgegaan? Zo ja, erkent u dat dit niet meer mag voorkomen?
Deze suggestie klopt niet. Direct na de melding is IGZ tot actie overgegaan. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Hoeveel tijd heeft er gezeten tussen het overlijden van de bewoner en het bezoek van de IGZ? Vindt u dit een acceptabele termijn?
Het overlijden vond plaats op 13 maart 2012. Na de melding op 15 maart 2012 is gestart met onderzoek. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Is er een lijkschouw gedaan na het overlijden van de bewoner? Wat is er met de uitkomsten gedaan?
Als onderdeel van het strafrechtelijk onderzoek naar het overlijden, dat op 14 maart 2012 is gestart, is sporenonderzoek gedaan en is in opdracht van de officier van justitie door het Nederlands Forensisch Instituut een sectie verricht. Ook zijn alle betrokken personeelsleden in het kader van het strafrechtelijk onderzoek gehoord. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft de uitkomsten van het sporenonderzoek, de sectie en de verhoren betrokken bij de strafrechtelijke beoordeling en afdoening van deze zaak.
De IGZ heeft tijdens haar onderzoek met de betrokken zorgmedewerkers gesproken. De resultaten van die gesprekken zijn verwerkt in het inspectierapport.
Is er sporenonderzoek gedaan? Wat is er met de uitkomsten daarvan gedaan?
Zie antwoord vraag 10.
Zijn betrokken personeelsleden gehoord? Wat is met de uitkomsten daarvan gedaan?
Zie antwoord vraag 10.
Waarom is het onderzoek door de rijksrecherche na een aantal uren gestaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De medewerkers van NOVO hebben op de bewuste avond assistentie gevraagd van de politie. In verband met mogelijke betrokkenheid van politiefunctionarissen bij het overlijden van de bewoonster is de Rijksrecherche bij deze kwestie betrokken. Zodra duidelijk was dat van betrokkenheid van de politiefunctionarissen bij het overlijden van de bewoonster geen sprake was, is het onderzoek door de Rijksrecherche beëindigd.
Erkent u dat het voor de nabestaanden zeer bitter is dat de strafzaak naar de personeelsleden is geseponeerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan mij indenken dat het voor de nabestaanden bitter is dat de betrokken medewerkers niet worden vervolgd wegens het overlijden van iemand die hen dierbaar was. Het OM heeft dit besluit echter zorgvuldig genomen en het is door de rechter getoetst. Het OM heeft vervolging overwogen voor dood door schuld (artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht). Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kwam het OM tot de conclusie dat de betrokken personeelsleden een gerechtvaardigd beroep op noodweer konden doen en dat hen geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Om die reden heeft het OM op 26 april 2012 de zaak geseponeerd. De officier van justitie heeft deze afweging toegelicht in een gesprek met de nabestaanden. Over deze sepotbeslissing is een klachtprocedure op basis van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering gevoerd. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn beschikking van 18 juni 2013 de klacht van de nabestaanden afgewezen. Ook het hof is van oordeel dat in deze de betrokken personeelsleden geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Waarom is deze zaak door het Openbaar Ministerie geseponeerd? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Is het rapport van de IGZ aanleiding om het strafrechtelijk onderzoek te heropenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat dit ook gebeuren? Wilt u de Kamer daarover informeren?
De rapportage van de IGZ behelst de resultaten van een inspectiebezoek, waarbij is gekeken naar de aanwezigheid van risico’s op vijf specifieke domeinen. De bevindingen van de IGZ geven geen andere of nieuwe informatie die voor de strafrechtelijke beoordeling van het optreden van de gewezen verdachten relevant is en vormt dan ook geen aanleiding om het strafrechtelijk onderzoek te heropenen.
Hoe vaak komt het voor dat kwetsbare mensen in zorginstellingen niet deskundig gefixeerd worden en daardoor letsel oplopen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De IGZ ontvangt jaarlijks ongeveer vijf tot tien meldingen waarbij er sprake is van niet deskundig fixeren. Hierbij zijn incidenten en calamiteiten bij fixeren breed opgevat, zoals bewoners die bijvoorbeeld een fractuur oplopen door het vergeten van het plaatsen van een tafelblad, die vallen omdat bedhekken niet omhoog zijn gezet of die over een bedhek heen zijn geklommen en vallen. Van 2010 tot 1 juli 2013 heeft de IGZ drie calamiteiten, waaronder de calamiteit in NOVO, met het toepassen van fixatie ontvangen.
De door mijn voorganger ingestelde «Denktank complexe zorg» heeft de problematiek rond het omgaan met vrijheidsbeperkingen in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking uitgebreid onderzocht en in beeld gebracht. Vorig jaar juni heeft de denktank rapport uitgebracht. In dit rapport (Wegen naar vrijheid) staat een aantal praktische -integraal samenhangende- aanbevelingen waarmee de problematiek kan worden aangepakt. Het is nu zaak deze aanbevelingen uit te voeren. Het «actieprogramma zorg en dwang» kan hierbij behulpzaam zijn. Tegen deze achtergrond zie ik geen aanleiding aanvullend onderzoek te doen.
Het bericht ‘Dijsselbloem wil af van rol IMF bij reddingsoperaties’ |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Dijsselbloem wil af van rol IMF bij reddingsoperaties»?1
Ja.
Klopt het dat u de rol van het IMF nader wilt bezien bij toekomstige reddingsoperaties voor eurolanden?
Ik wil benadrukken dat het kabinet de rol van elk van de drie partijen – IMF, Europese Commissie en ECB – in de Trojka bij leningenprogramma’s steunt. Het kabinet zal zich blijven inzetten dat alle drie de partijen betrokken blijven bij de vormgeving en monitoring van de leningenprogramma’s. Op deze manier wordt gebruik gemaakt van de specifieke kennis die iedere institutie bezit.
Nederland heeft vanaf 2010 altijd ingezet op betrokkenheid van het IMF bij leningenprogramma’s van lidstaten in de eurozone vanwege de financiële bijdrage die het IMF kan leveren en de expertise en ervaring met programma’s.
Ik ben nog steeds van mening dat betrokkenheid van het IMF om bovenstaande redenen een meerwaarde biedt bij de vormgeving en monitoring van de leningenprogramma’s. Het Nederlandse standpunt over IMF-betrokkenheid in de huidige crisis in Europa is derhalve ongewijzigd. Tegelijkertijd stel ik vast dat er een discussie ontstaat over de rol van het IMF. Ik acht deze discussie prematuur. Ik heb dan ook aangegeven dat wanneer de eurozone uit de economische crisis is, de rol van het IMF in toekomstige leningenprogramma’s aan lidstaten van de eurozone bezien kan worden.
Zo ja, waarom wilt u de rol van het IMF nader bezien bij toekomstige reddingsoperaties voor eurolanden? Deelt u de mening dat – aangezien Nederland altijd voorop heeft gelopen om deelname van het IMF als voorwaarde voor reddingsoperaties te stellen – er in dit geval sprake is van een «radicale breuk met het standpunt dat Nederland tot nu toe steeds heeft ingenomen»?
Zie antwoord vraag 2.
Zo nee, kunt u bevestigen dat het IMF wel degelijk betrokken moet blijven bij toekomstige reddingsoperaties voor eurolanden, zoals Nederland sinds 2010 altijd als harde eis heeft gesteld bij de redding van eurolanden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke meerwaarde ziet u bij de huidige rol van het IMF bij reddingsoperaties voor eurolanden? Kunt u hierbij ingaan op de financiële capaciteit van het IMF, de expertise met betrekking tot reddingsoperaties en de onafhankelijke rol die het IMF inneemt?
Zie antwoord vraag 2.
Onrust in de sociale werkplaats |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de radiouitzending van Argos over onrust op sociale werkplaats Delta in Zutphen?1
Ik heb hiervan kennisgenomen.
Wat bedoelt u met dat «de sociale werkplaats blijft zoals die is, met dien verstande dat per 1 januari 2015 geen nieuwe instroom meer zal plaatsvinden»? Hoeveel arbeidsplekken moeten in de sociale werkvoorziening vanaf 2015 verdwijnen om aan de bezuinigingsdoelstelling te voldoen?
Daarmee bedoel ik dat er geen nieuwe instroom meer is vanaf 1 januari 2015, maar dat de Wsw van toepassing blijft op mensen die op 31-12-2014 een dienstverband hebben. Het aantal plekken zal daarmee geleidelijk afnemen tot nul (na 2050). Tegelijk bouwt het aantal plekken van de nieuwe voorziening beschut werk geleidelijk op (zie pagina 9 van de hoofdlijnenbrief Participatiewet van 21 december 2012 voor nadere toelichting, TK 2012/13, 29 817, nr. 98).
Deelt u de mening van Jos Verhoeven van de Start Foundation dat werkgevers helemaal niet zitten te wachten op mensen met een arbeidsbeperking voor een redelijk normaal tarief? Zo nee, waarom niet?
Ik weet niet in hoeverre de heer Verhoeven deze mening huldigt. Ik ben het ermee eens dat nog te weinig werkgevers mensen met een beperking in dienst hebben. Maar het is niet zo, dat werkgevers niet willen of niet bereid zijn stappen te zetten.
Het is de ervaring van sw-bedrijven dat mensen met een beperking goed tot hun recht kunnen komen bij gewone werkgevers. Sw-bedrijven investeren fors in het zoeken en geschikt maken van werkplekken en de begeleiding van werkgevers en werknemers. Bijna 30.000 van de ruim 100.000 mensen in de Wsw werkt bij een gewone werkgever. Het aantal mensen dat werkt bij gewone werkgevers is – ondanks de crisis – de afgelopen jaren gestegen.
Verder bewijst het sociaal akkoord dat werkgevers wel degelijk bereid zijn stappen te zetten (zie hoofdlijnenbrief van 27 juni 2013 over de vormgeving van de Participatiewet en het quotum na de totstandkoming van het sociaal akkoord).
Deelt u de mening van een voormalig lid van de ondernemingsraad van Delta dat vooruitgelopen wordt op nieuwe wetten en regels? Zijn de spanningen inderdaad toegenomen met de komst van een nieuwe directeur, die een hoger salaris verdient dan de burgemeester? Welke gevolgen heeft dit gehad voor de medewerkers van sociale werkvoorziening Delta behalve het afschaffen van de Sinterklaasviering?
Ik kan voor dit specifieke geval niet beoordelen welke maatregelen op grond waarvan zijn getroffen. In algemene zin geldt dat SZW de afgelopen jaren heeft uitgedragen dat de sw-sector herstructurering behoeft, inkomsten kunnen omhoog en kosten omlaag, meer mensen kunnen bij reguliere werkgevers via detachering of begeleid werken aan de slag. Het is goed mogelijk dat ook dit bedrijf bezig is met herstructurering en herpositionering. Het is positief als gemeenten en sw bedrijven zich richten op de toekomst en de benodigde herstructurering.
Al in 2009 is bij Delta, met instemming van de 5 betrokken gemeenteraden, de koers ingezet om zo veel mogelijk sw-medewerkers op een reguliere werkplek te plaatsen. De directeur heeft van het bestuur de opdracht gekregen deze transitie door te voeren. Dit is van belang om ook in de toekomst goede begeleiding te kunnen blijven bieden aan mensen met een beperking.
Ik constateer uit de berichtgeving dat de veranderingen, die dit voor sw-personeel betekent, de nodige spanning hebben gegeven. In 2011 heeft dit binnen Delta geleid tot een verstoorde relatie tussen directeur en OR (zie ook antwoord op vraag 5).
De spanningen staan los van de komst van de nieuwe directeur en zijn salaris, zo heeft de gemeente Zutphen mij laten weten. De directeur van Delta is na een gebruikelijke sollicitatieprocedure geselecteerd op basis van zijn kennis en kwaliteiten. Het salaris voor deze functie past volgens de gemeente binnen de geldende normen.
Klopt het bericht dat mails en correspondentie van de ondernemingsraad zijn gecontroleerd door de directie en dat mediation 200.000 euro heeft gekost?
Ik heb hierover navraag gedaan bij de gemeente Zutphen. Mij is aangegeven dat de kosten van mediation € 56.000,– bedroegen. Daarnaast zijn er, ten gevolge van het conflict met de OR, juridische kosten gemaakt doordat de ondernemingsraad zich juridisch liet bijstaan. Na de mediation is weer constructief overleg met de OR mogelijk zonder juridische advisering, zo meldt de gemeente.
Heeft de inspectie SZW onderzoek gedaan naar de arbeidsomstandigheden bij Delta in Zutphen? Zo nee, zou u bereid zijn om hiernaar onderzoek te laten verrichten?
Ja, de inspectie SZW heeft onderzoek gedaan. Dat betrof onderzoek naar toezicht op (veilig) gedrag en machineveiligheid. Overigens geldt dat werknemers een klacht kunnen indienen bij de Inspectie SZW als ze weten of vermoeden dat hun werkgever zich niet aan de wet houdt. De Inspectie zal daarop onafhankelijk een onderzoek doen. Er is geen aanleiding voor additioneel nader onderzoek.
Hoeveel mensen zijn wanneer gedetacheerd vanuit Delta naar de Westrik Groep? Zijn deze werknemers nog altijd gedetacheerd bij de Westrik Groep? Zo ja, komen deze werkers ook in dienst van het bedrijf, op welke termijn? Zo nee, waarom niet? Hoe zit het met de verloningsconstructie van de werknemers?
Uit informatie van de gemeente Zutphen komt het volgende naar voren: Bij Westerik Groep is in eerste instantie een groep van 7 medewerkers gedetacheerd. Deze groep betrof sw-medewerkers met een relatief grote afstand tot de reguliere arbeidsmarkt, zich uitend in gedragsproblematiek. In de praktijk bleken enkele van deze medewerkers niet goed te passen op de nieuwe werkplek. Dit had verschillende achtergronden variërend van toegenomen gezondheidsklachten tot ongeschiktheid voor de minder beschutte omgeving of onvoldoende werknemersvaardigheden. Het aantal bij Westerik gedetacheerde medewerkers is weer aangevuld tot 7. Vanuit Delta blijft er een consulent betrokken om waar nodig te bepalen of extra begeleiding wenselijk is.
Het sw-bedrijf ontvangt een vergoeding voor de geleverde werkzaamheden, rekening houdend met de beperkingen van deze mensen. Zolang de detachering succesvol verloopt, is er voor de werkgever geen aanleiding de detachering te beëindigen.
Het gebruik van DigiD door bewindvoerders ten gunste van hun klanten |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekent met de problematiek rond het gebruik van DigiD door bewindvoerders ten gunste van hun klanten? Zo ja, op welke manier heeft u dit probleem ter hand genomen?
Ja. Eén van de organisaties van professionele bewindvoerders heeft bij brief aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en recent ook aan mij, om aandacht gevraagd voor het feit dat overheidsdienstverleners in toenemende mate hun dienstverlening langs digitale weg aanbieden, maar dat zij als bewindvoerder niet de mogelijkheid hebben om langs digitale weg, met DigiD, het beheer voor de rechthebbenden uit te voeren. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Is het waar dat bewindvoerderskantoren standaard op hun aanvraagformulier vragen naar de DigiD-inloggegevens? Zo ja, wat is uw mening daarover?
Bij de twee organisaties van professionele bewindvoerders is nagevraagd of bewindvoerderskantoren standaard formulieren gebruiken waarin cliënten gevraagd wordt hun DigiD-inloggegevens te verstrekken. Dat blijkt bij enkele kantoren het geval te zijn. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Acht u het wenselijk dat bewindvoerders onbeperkt toegang hebben tot inloggegevens van hun cliënten en zodoende wijzigingen kunnen doorvoeren voor de onderbewindgestelde? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
DigiD is een persoonsgebonden authenticatiemiddel waarmee personen hun identiteit langs elektronische weg kunnen bewijzen. Dienstaanbieders moeten erop kunnen vertrouwen dat de persoon die een dienst wil afnemen ook werkelijk de persoon is die hij zegt te zijn. Omdat DigiD een persoonsgebonden middel is, is het niet wenselijk dat bewindvoerders een appèl doen op rechthebbenden om hun inloggegevens te verstrekken. Bovendien is het scala aan diensten dat met DigiD kan worden benaderd breder dan de handelingen die een bewindvoerder kan of mag uitvoeren. Een onderbewindgestelde kan voor tal van handelingen handelingsbekwaam zijn of blijven.
Sinds eind 2010 bestaat de dienst DigiD Machtigen. Het oogmerk van DigiD Machtigen is om op gecontroleerde wijze het digitaal handelen voor een ander te faciliteren. De huidige functionaliteit van DigiD Machtigen ondersteunt het machtigen van een ander op basis van een eigen wilsuiting. Deze dienst is thans operationeel voor de aangifte van inkomstenbelasting. Andere dienstverleners, zoals UWV, RDW en zorgverzekeraars, zijn hierop nog niet aangesloten. Dit betekent dat in situaties waarin machtiging aan de orde is, de dienstverlening nog langs papieren weg zal moeten verlopen.
Momenteel onderzoekt het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in samenwerking met diverse ministeries en uitvoeringsorganisaties welke andere vormen van machtiging en (wettelijke) vertegenwoordiging wenselijk zijn, mede met het oog op de doelstelling van Digitaal 2017. Het machtigen van bewindvoerders om voor hun klanten digitale diensten af te nemen is onderdeel van het lopende onderzoek.
Bent u van mening dat bewindvoerders op enig moment toegang moeten hebben tot het DigiD-account van onderbewindgestelden, omdat toeslagen bij de belastingdienst moeten worden aangevraagd of contact gelegd moet worden met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), zorgverzekeraars, gemeente en Rijksdienst wegverkeer (RDW)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier zullen deze handelingen verricht moeten worden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat aan de ene kant bewindvoerders toegang moeten hebben tot het DigiD-account van hun cliënt en aan de andere kant onderbewindgestelden hun persoonlijke inloggegevens niet mogen afstaan aan derden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u overleg met de Branchevereniging van Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI) over deze problematiek? Zo ja, op welke wijze vindt dit overleg plaats en wat is de uitkomst van dit overleg? Zo nee, bent u bereid om samen met de BPBI tot een oplossing te komen?
De Branchevereniging van Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI) en de Beroepsvereniging voor Professionele (beschermings)Bewindvoerders (NBPB) worden uitgenodigd voor een overleg. Doel van het overleg is te spreken over de doorontwikkeling van DigiD Machtigen. Daarvoor zijn een solide infrastructuur en technische voorzieningen nodig, maar vooral ook de betrokkenheid van gebruikers.
Deelt u de mening dat thans de mogelijkheid bestaat dat bewindvoerders kunnen frauderen met het DigiD-account van onderbewindgestelden? Heeft u signalen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt?
Bewindvoerders hebben tot taak om de belangen van de rechthebbenden te behartigen. Wij beschikken niet over aanwijzingen dat hierbij, in het bijzonder in relatie tot het gebruik van DigiD, wordt gefraudeerd.
Een aanval op Iraanse ballingen in Irak |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Two dead in Iraq rocket attack on Iran exiles»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat een recente aanval met tientallen mortiergranaten op Iraanse ballingen in Camp Liberty in Irak tot twee doden en tientallen gewonden heeft geleid? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Op 15 juni heeft een aanval met een onbekend aantal projectielen op Kamp Hurriya geresulteerd in twee doden en veertien gewonden.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat hier een onafhankelijk onderzoek naar wordt gedaan en dat de verantwoordelijken voor dit bloedbad gerechtelijk worden vervolgd? Indien ja, bent u bereid hier op aan te dringen?
Ja. Ook bij eerdere aanvallen op Kamp Ashraf heeft de Nederlandse overheid aangedrongen op een onafhankelijk onderzoek, zoals bijvoorbeeld tijdens het bezoek van de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan Irak in februari jl.
Kunt u aangeven in hoeverre Irak tot op heden gevolg heeft gegeven aan de door de EU gesteunde oproep tot een onafhankelijk onderzoek naar aanleiding van de vorige dodelijke aanval op Camp Liberty in februari dit jaar?2
Naar aanleiding van de aanval in Kamp Hurriya in februari jl. hebben de Iraakse autoriteiten een onderzoek ingesteld waarvan de uitkomst op dit moment nog niet bekend is.
Deelt u de analyse van VN-vertegenwoordiger voor Irak, Martin Kobler, dat «today’s second terror attack on camp Liberty is a reminder to third countries to come forward with serious offers to resettle Camp Liberty residents outside Iraq»? Indien neen, waarom niet?
Het kabinet pleit voor opvang in de regio en, waar mogelijk, vrijwillige terugkeer naar Iran. Nederland neemt alleen bewoners op wanneer zij de Nederlandse nationaliteit hebben. Vier Nederlandse staatsburgers zijn vanuit Kamp Ashraf in 2011 terug naar Nederland gereisd.
Er bestaat geen gezamenlijk EU-beleid op het terrein van hervestiging. De individuele lidstaten bepalen zelf of zij bewoners van Kamp Hurriya willen hervestigen.
Indien ja, hoe bent u bereid hier, eventueel in EU verband, aan mee te werken?
Zie antwoord vraag 5.
Nieuwe fraudemogelijkheden met DigiD en gebrekkige dienstverlening van DigiD bij incidenten |
|
Linda Voortman (GL), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Klopt het dat wanneer iemand beschikking heeft over BSN-nummers en geboortedata van andere personen, hij/zij een nieuwe DigiD voor een ander persoon dan zichzelf kan aanvragen? Klopt het dat de rechtmatige DigiD-gebruiker zelfs niet via het mobiele nummer, waar DigiD sms-codes op kunnen worden ontvangen, wordt geïnformeerd over de aanvraag?
Het is niet mogelijk om louter met de kennis van iemands BSN en geboortedatum, ook zijn DigiD te verkrijgen. Bij het aanvragen van een DigiD vult de aanvrager BSN, geboortedatum en postcode/huisnummer in op het digitale aanvraagformulier. Hierna wordt een activeringscode verstuurd naar het GBA-adres van degene op wiens BSN een DigiD wordt aangevraagd. Misbruik is dus alleen mogelijk wanneer de kwaadwillende de naar het GBA-adres gestuurde brief met de activeringscode ook onderschept, en met deze code de DigiD activeert. Een DigiD werkt pas na activering.
Het klopt dat de aanvrager niet via zijn mobiele nummer wordt geïnformeerd over de aanvraag. De brief met de activeringscode kan in deze als de bevestiging van de digitale aanvraag worden gezien.
Klopt het dat wanneer de onrechtmatige DigiD-aanvrager ook post kan afvangen van de gedupeerde, hij/zij met behulp van de schriftelijk verzonden activatiecode de nieuwe DigiD kan activeren waarmee het oude DigiD-account wordt geblokkeerd?
Zie het antwoord op vraag 1.
Aanvullend kan nog worden gemeld dat als de nieuwe DigiD wordt geactiveerd, het oude DigiD-account altijd vervalt.
Klopt het dat vervolgens rekeningnummer en inkomen aangepast kunnen worden met resultaat dat bijvoorbeeld zorg- of huurtoeslag aangevraagd kan worden?
Met behulp van DigiD kan een betrokkene via Mijntoeslagen wijzigingen doorgeven. Hij kan ook, nadat hij zich met DigiD heeft geïdentificeerd, zijn rekeningnummer wijzigen. Als er een rekeningnummer wordt gewijzigd, dan ontvangt betrokkene daarvan een bevestigingsbrief van de Belastingdienst.
Klopt het dat pas bij bevestiging van de huurtoeslag, vaak weken later, de rechtmatige persoon met wiens DigiD is gefraudeerd een signaal krijgt dat er iets niet in de haak is?
Betrokkene ontvangt na de wijziging binnen twee weken een aparte brief waarin is aangegeven dat zijn rekeningnummer is gewijzigd.
Kunt u bevestigen dat iets dergelijks heeft plaatsgevonden in de studentenflat Selwerd 3 in Groningen?
Op dit moment loopt een onderzoek door het Openbaar Ministerie naar het gebruik van de onrechtmatig verkregen DigiD’s.
Kunt u bevestigen dat de personen bij wie dit probleem zich heeft voorgedaan geen enkele hulp hebben ontvangen van de organisatie die DigiD uitvoert? Kunt u bevestigen dat zij geen enkele informatie ontvingen over de accounts, maar dat zij enkel werden doorverwezen naar hun bestaande account waar zij niet in konden?
DigiD kent een helpdesk die in desbetreffende gevallen de burger kan helpen en ondersteunen. Daarnaast kent Logius een calamiteitenteam dat in voorkomende gevallen direct en in overleg met betrokken overheidsdienstverleners in werking kan treden. In enkele van de voornoemde gevallen heeft de helpdesk telefonisch contact gehad met de betrokkenen en hebben zij een advies ontvangen over de te nemen stappen. Het betreft een drieledig advies: vraag een nieuw DigiD-account aan, neem contact op met de overheidsdienstverlener waar het probleem zich heeft voorgedaan en doe aangifte bij de politie. Overige betrokkenen zijn per brief geïnformeerd. Kort na de eerste melding is de geschetste fraude calamiteitenprocedure in werking gezet.
Klopt het dat dergelijke incidenten alleen verholpen kunnen worden door opnieuw een nieuwe DigiD aan te vragen, waarbij enkele dagen verloren gaan die door eventuele daders nuttig gebruikt kunnen worden omdat een DigiD-account niet geblokkeerd kan worden? Ook niet bij vermoeden van fraude?
Nee, dit klopt niet. Bij een vermoeden van fraude blokkeert Logius zo spoedig mogelijk het DigiD-account. Wel wordt geadviseerd om een nieuwe DigiD-account aan te vragen (zie antwoord 6).
Welke actie gaat u ondernemen om dergelijke fraude met DigiD aan te pakken en te voorkomen?
De samenwerking tussen de verschillende betrokken ketenpartners op het gebied van fraudebestrijding, zal verder geïntensiveerd worden, met als doel waar mogelijk fraude te voorkomen en indien toch aan de orde, eerder op te sporen en te beëindigen. Daarnaast is de Tweede Kamer op 2 april jl. door middel van een brief geïnformeerd over de «voortgang toekomstbestendigheid identiteitsinfrastructuur». In deze brief is aangegeven dat met het oog op de toekomst en de continue veranderende technologische mogelijkheden (en bedreigingen) er op termijn een nieuw veiliger authenticatiemiddel zal worden geïntroduceerd, met een hoger betrouwbaarheidsniveau: een eID. Een dergelijk middel (bijvoorbeeld op basis van een chip) zal aan hoge veiligheidsnormen moeten voldoen en zal in persoon (bijvoorbeeld aan een balie) uitgegeven moeten worden. Door uitgifte in persoon zal het risico op fraude door het aanvragen van een DigiD-account op naam van een ander worden geminimaliseerd.
Hoe gaat u rechtmatige DigiD-gebruikers op de hoogte brengen dat het ongevraagd ontvangen van een nieuwe activatiecode een risico betekent omdat hoogstwaarschijnlijk hun persoonsgegevens zijn buitgemaakt en dat dit gemeld dient te worden?
Op de website digid.nl staat informatie over hoe burgers dit risico kunnen herkennen en welke maatregelen zij kunnen nemen.
Gaat u contact opnemen met de bewoners van de betreffende studentenflat?
Een burger wordt per brief geïnformeerd over de ontstane situatie als er een vermoeden bestaat dat er fraude is gepleegd met zijn DigiD. Dit heeft ook bij de betreffende bewoners plaatsgevonden.
Wat is de kostenpost van deze fraude?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er meer incidenten waarbij op deze manier fraude heeft plaats gevonden?
Het probleem dat kwaadwillenden de activeringsbrief onderscheppen komt op een totaal van circa 10 miljoen gebruikers en ruim 75 miljoen transacties per jaar verhoudingsgewijs zeer beperkt voor. Naar aanleiding het genoemde incident heeft nader onderzoek plaatsgevonden, waarbij in totaal 118 gevallen van oneigenlijke DigiD-aanvragen zijn gevonden. Dit heeft geleid tot het laten vervallen van accounts of het verwijderen van aanvragen.
Hoe verhoudt dit zich tot opmerkingen in antwoorden op eerdere vragen dat dergelijke gevallen schaars waren?1
DigiD is een systeem waar circa 10 miljoen burgers gebruik van maken en waarmee op jaarbasis ruim 75 miljoen keer wordt ingelogd. Elke zaak waarbij een vermoeden is van fraude is er een te veel en wordt onderzocht. Echter, als de hoeveelheid vermoedens van fraude wordt afgezet tegen de hoeveelheid transacties dan blijft het beeld dat een vermoeden van fraude relatief weinig voorkomt.
25% meer betalingsachterstanden op de hypotheken |
|
Joram van Klaveren (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Betaalachterstanden hypotheken nemen weer toe»?1
Ja.
Hoeveel huiseigenaren met een betalingsachterstand verwacht u dat er dit jaar nog bijkomen, voornamelijk als gevolg van de toegenomen werkloosheid?
Het is lastig om een voorspelling te doen over de toekomstige ontwikkeling van het aantal betalingsachterstanden. Deze ontwikkeling is sterk gerelateerd aan de ontwikkeling van de economie in het algemeen en daarmee samenhangende variabelen als de koopkrachtontwikkeling en de werkloosheid. Een deel van de betalingsachterstanden ontstaat bij echtscheidingen, deze zijn eveneens lastig in te schatten. Desalniettemin geven de onderliggende trends en de brede conjuncturele ontwikkeling geen aanleiding om te veronderstellen dat het aantal betalingsachterstanden op korte termijn zal afnemen. Overigens kan worden opgemerkt dat het aantal huiseigenaren met een betalingsachterstand op hun hypotheek weliswaar oploopt maar internationaal bezien nog steeds laag is met 1,6% van het totaal aantal hypotheken.
Begrijpt u dat het vertrouwen van de consument tot een nulpunt daalt en de woningmarkt alleen maar verslechtert als de overheid tussentijds de spelregels voor hypotheken verandert, lastenverzwaring op lastenverzwaring stapelt en beleid voert dat zorgt voor meer werklozen? Zo neen, waarom niet?
Ik kan mij vinden in het standpunt dat rust op de woningmarkt noodzakelijk is. Tussentijdse wijzigingen van de regelgeving met betrekking tot hypotheken kunnen vanuit dat oogpunt bezien verwarrend werken. Het pakket aan maatregelen uit het regeer- en woonakkoord biedt consumenten duidelijkheid en zekerheid. Tegelijkertijd draagt dit pakket bij aan de houdbaarheid van de overheidsfinanciën.
In hoeverre bent u van mening dat het gegeven dat meer dan een miljoen huizen onder water staan, er meer dan 65 miljard aan onderwaarde is en er inmiddels 25% meer betalingsachterstanden op hypotheken zijn, de economie schaadt en toont dat het gevoerde beleid averechts werkt?
Ik wijs erop dat te ruime kredietverlening in het verleden heeft bijgedragen aan de door u genoemde problemen. Het kabinet heeft een aantal maatregelen genomen die de problemen aanpakken en daarnaast duidelijkheid en perspectief bieden. Hierbij valt onder meer te noemen de verlaging van de maximale Loan to Value (LTV) ratio, de permanente verlaging van het overdrachtsbelastingstarief voor woningen, de ondersteuning van startersleningen en de introductie van de aflossingseis waardoor nieuwe gevallen enkel recht op hypotheekrenteaftrek verkrijgen indien de lening in maximaal 360 maanden volgens een (tenminste) annuïtair schema volledig wordt afgelost.
Specifiek ten aanzien van restschulden heeft het kabinet enkele aanvullende maatregelen genomen om de financiering van restschulden bij een verhuizing te vereenvoudigen. Bij restschulden mag het bedrag van die schuld worden meegefinancierd in een nieuw hypothecair krediet en buiten beschouwing worden gelaten bij het berekenen van de LTV ratio. Daarnaast kunnen de rente en kosten van een lening voor een restschuld die zijn ontstaan bij de verkoop van een woning vanaf 29 oktober 2012 voor maximaal 10 jaar van de belasting worden afgetrokken.
Tot slot kan ik melden dat het beheer van betalingsachterstanden op hypotheken (het zogenaamde bijzonder beheer) de nadrukkelijke aandacht heeft van zowel de sector, de Autoriteit Financiële Markten en het Waarborgfonds Eigen Woningen (dat verantwoordelijk is voor uitvoering van NHG). Hierbij kan worden opgemerkt dat in Nederland betalingsachterstanden niet vaak leiden tot gedwongen verkoop van de woning. Het aantal gedwongen verkopen is in Nederland laag in vergelijking met andere landen.
Bent u op de hoogte van de doorrekening van het verkiezingsprogramma van de PVV, waaruit blijkt dat wanneer de hypotheekrenteaftrek in tact was gelaten de waarde van huizen was toegenomen en ook de verkoop fors zou stijgen? Zo neen, wilt u dit dan zo snel mogelijk doen om de misère op de woningmarkt te stoppen?
Ja, ik ben op de hoogte van deze doorrekening. Daarbij merk ik wel op dat het CPB in de doorrekening ook stelt dat de plannen van de PVV leiden tot een jaarlijks welvaartsverlies op de woningmarkt van bijna 1% van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 3 ben ik niet voornemens wijzigingen aan te brengen op de huidige regelgeving.
Het artikel ‘Politiek verslikt zich in bezuinigingsoperatie auditfuncties’ |
|
Roald van der Linde (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
In hoeverre onderschrijft het kabinet de analyse van het artikel «Politiek verslikt zich in bezuinigingsoperatie auditfuncties»? In hoeverre is er sprake van een doublure in de internal audit?1
De oprichting van de Auditdienst Rijk zou volgens het artikel een aanslag betekenen op de eigen verantwoordelijkheid van de departementen voor het zelf toetsen van de kwaliteit van de interne beheersing. Ik bestrijd deze stelling. De Auditdienst Rijk is ondergebracht bij mijn ministerie, maar daarbij gaat het uitsluitend om een beheersmatig-organisatorische verantwoordelijkheid voor deze dienst. De Auditdienst Rijk is en blijft de interne auditfunctie van de afzonderlijke departementen. De governance-structuur van de Auditdienst Rijk voorziet er nadrukkelijk in dat elke minister zelf opdrachtgever is van de onderzoeken op zijn of haar departement. Mijn ministerie heeft niet meer zeggenschap over de capaciteitsinzet dan andere departementen; elke minister is autonoom in het stellen van prioriteiten (daarover worden jaarlijks door de Auditdienst Rijk afspraken met de departementen gemaakt). De Auditdienst Rijk rapporteert ook uitsluitend aan de vakminister, niet aan mij als minister van Financiën (tenzij het onderzoeken betreft die betrekking hebben op organisatieonderdelen van mijn ministerie). Er is geen sprake van «monopolisering» door het ministerie van Financiën, zoals in het artikel in Het Financieele Dagblad wordt gesuggereerd.
In het artikel wordt voorts gesteld dat de ministeries na de oprichting van de Auditdienst Rijk nieuwe eigen «feedbackfuncties» zouden hebben opgezet en dat daarvoor de formatie is uitgebreid. Ik herken dit beeld niet. Mij is geen enkel geval bekend van een nieuw opgezette vervangende auditfunctie op een ministerie. Er is dus ook geen sprake van een internal-auditdoublure.
In welke mate is de efficiencyslag met de centralisatie van de auditdiensten gelukt? Wat zijn daarvan de oorzaken?
De Auditdienst Rijk heeft inmiddels belangrijke voordelen van centralisatie laten zien. De Auditdienst Rijk werkt vanuit één overkoepelend jaarplan. Zo worden rijksbrede risico’s beter zichtbaar en kan vanuit een integrale aanpak worden gekomen tot gerichte departementale en interdepartementale onderzoeken. Daardoor kan de Auditdienst Rijk beter inspelen op veranderingen binnen het Rijk. De controleplannen, de weging van bevindingen en de opzet en inhoud van de samenvattende auditrapporten zijn het afgelopen jaar geharmoniseerd. Waar dat mogelijk is, worden controles centraal gepland en door één rijksbreed team uitgevoerd (bijvoorbeeld ten aanzien van de controle van de personele uitgaven). De Auditdienst Rijk kent eenduidige en efficiënte (procesgerichte) werkwijzen, die zijn vastgelegd in het Handboek Auditing Rijksoverheid. Daarin staan ook de maatregelen van kwaliteitsbeheersing beschreven. Op dit moment wordt gewerkt aan de implementatie van een geautomatiseerd auditproces ondersteunend systeem, dat zal zorgen voor verdere stroomlijning en standaardisering van de werkprocessen. Voorts beschikt de Auditdienst Rijk over effectieve middelen voor data-analyse en process mining.
De Auditdienst Rijk levert uiteraard zijn aandeel in de taakstellingsoperatie van het kabinet. De realisatie van de aan de Auditdienst Rijk opgelegde taakstelling ligt op schema.
Indien het bericht (al dan niet gedeeltelijk) correct is, welke actie gaat het kabinet dan ondernemen?
Het kabinet ziet in het artikel geen aanleiding tot het ondernemen van nadere actie.
Hoe is het bericht in Het Financieele Dagblad te rijmen met het in het regeerakkoord vastgelegde doel van dit kabinet om «goedkoper, flexibeler en efficiënter [te] werken, met minder bestuurlijke en ambtelijke drukte en regeldruk»?
De inzet van externen waaraan in het artikel in Het Financieele Dagblad wordt gerefereerd, vindt plaats in het kader van interdepartementale raamovereenkomsten die het Rijk heeft afgesloten. Deze raamovereenkomsten zijn in 2012 tot stand gekomen en vervangen de contracten die daarvoor door individuele auditdiensten en andere departementsonderdelen werden afgesloten. Er is juist voor het afsluiten van interdepartementale raamovereenkomsten gekozen om aldus in rijksbreed verband kostenefficiënter en flexibeler te kunnen werken. Om optimale schaalvoordelen te behalen is niet gekozen voor een raamovereenkomst voor alleen de Auditdienst Rijk of het ministerie van Financiën, maar nemen meerdere departementen aan de raamovereenkomsten deel. Dit houdt in dat niet alleen de auditfunctie, maar ook andere departementsonderdelen (directies, agentschappen, diensten, inspecties, etc.) van de raamovereenkomsten gebruik maken. Naast deze interdepartementale raamovereenkomsten zijn overigens ook nog departementale overeenkomsten voor de inzet van externe auditcapaciteit afgesloten.
In het kader van het verder professionaliseren van de bedrijfsvoering van het Rijk zal de Haagse Inkoop Samenwerking dit jaar bezien of het wenselijk is om binnen het categoriemanagement de nieuwe inkoopcategorie «inhuur auditcapaciteit» te introduceren. Daarmee wordt onder meer beoogd slimmer in te kopen (bundeling van specialistische inkoopgerelateerde kennis, bijvoorbeeld over de markt), het contractmanagement te verbeteren, het buiten raamovereenkomsten om inkopen terug te dringen en geld te besparen.
Zie verder ook het antwoord op vraag 2.
Welke ideeën heeft het kabinet over de auditfunctie? Wil het de auditdiensten verder centraliseren, opnieuw decentraliseren, uitbesteden? Wat is de visie van het kabinet op externe inhuur versus interne capaciteit voor deze activiteiten?
Op 1 mei 2012 is de Auditdienst Rijk van start gegaan, als bundeling van de voormalige departementale auditdiensten, met uitzondering van de auditdiensten van het ministerie van Veiligheid en Justitie en het ministerie van Defensie. De auditdienst van het ministerie van Veiligheid en Justitie is per 1 mei 2013 aangesloten; de aansluiting van de auditdienst van het ministerie van Defensie zal plaatsvinden op 1 januari 2014. Met de oprichting van de Auditdienst Rijk is invulling gegeven aan een afspraak uit het vorige regeerakkoord. Door bundeling van de departementale auditdiensten kan de auditfunctie op de ministeries op een efficiëntere wijze worden vormgegeven en wordt een bijdrage geleverd aan een compacte rijksdienst. Het optimaal bedienen van de opdrachtgevers – de politieke en ambtelijke leiding van de departementen – staat daarbij centraal. Een rijksbrede dienst maakt het bovendien mogelijk om met rijksbrede onderzoeken beter in te spelen op rijksbrede ontwikkelingen en vraagstukken. Binnen het huidige controlebestel is hiermee een flinke bestuurlijke en organisatorische stap gezet om gezamenlijk aandacht te besteden aan de verdere verbetering van de interne beheersing van de bedrijfsvoering van het Rijk. In 2014 zal het functioneren van de Auditdienst Rijk zoals afgesproken worden geëvalueerd. Er zijn momenteel geen plannen om de auditfunctie opnieuw te decentraliseren of uit te besteden.
Aan het beleid van het kabinet ten aanzien van de inrichting van het controlebestel en de rol van de Auditdienst Rijk heb ik recentelijk onder meer aandacht besteed in mijn brief aan de Tweede Kamer van 7 juni 2013 (beantwoording vragen over het Financieel Jaarverslag Rijk 2012 en de Staat van de Rijksverantwoording 2012) en in mijn brief aan de Tweede Kamer van 13 juni 2013 (beantwoording vragen over het jaarplan Auditdienst Rijk 2013).
Wat betreft het inzetten van externe capaciteit, geldt dat een goede afweging gemaakt moet worden tussen de inzet van eigen mensen en de inzet van externe capaciteit. Het zou juist niet efficiënt zijn wanneer de Auditdienst Rijk bijvoorbeeld permanent specialistische capaciteit in dienst zou hebben, terwijl deze capaciteit slechts op bepaalde momenten nodig is (zoals in het geval van piekbelasting).
Bij inhuur dient rekening te worden gehouden met het uitgangspunt dat voor elk ministerie als geheel de totale uitgaven voor externe inhuur maximaal 10% mogen bedragen van het totaal van de personele uitgaven van het betrokken ministerie (eigen personeel plus externe inhuur). Zie over deze uitgavennorm voor externe inhuur verder de brief van de voormalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer van 29 juni 2010 (Tweede Kamer, 2009–2010, 31 701, nr. 32). Over de naleving van deze norm rapporteren de ministers jaarlijks aan de Tweede Kamer in het departementale jaarverslag (bijlage externe inhuur).
Hoe is de Rijksoverheid in staat voldoende hooggekwalificeerde internal auditors aan zich te binden, qua beloning, werkinhoud en loopbaanperspectief?
Eén van de voordelen van een centrale dienst is dat deze mede door zijn omvang een sterkere positie op de arbeidsmarkt heeft en betere perspectieven kan bieden aan zijn medewerkers. Zo heeft de Auditdienst Rijk een tweejarig programma voor audit trainees waarbij jaarlijks circa tien high potentials instromen. Het betreft hierbij zowel financial, operational als IT-auditors. Het werk van de Auditdienst Rijk biedt door het rijksbrede takenpakket van de dienst goede mogelijkheden voor afwisselend en uitdagend werk voor de medewerkers. Dit heeft in het eerste jaar van de Auditdienst Rijk al geleid tot interne mobiliteit. De Auditdienst Rijk is ook een kweekvijver voor andere functies binnen de overheid.
Ligt het schrappen van 600 fte’s, zoals wordt gesuggereerd in het artikel, in de rede? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Nee. De inzet van externe capaciteit waarnaar in het artikel uit Het Financieele Dagblad wordt verwezen, is geen vervanging van het werk dat de Auditdienst Rijk verricht (zie hierover ook het antwoord op vraag 5). Ook vóór de oprichting van de Auditdienst Rijk was sprake van inzet van externen, zowel binnen de auditfunctie als binnen andere departementsonderdelen (bijvoorbeeld voor specialistische expertise en voor piekbelasting, maar ook voor opdrachten waarvoor uitbreiding van de capaciteit van de Auditdienst Rijk niet overwogen wordt). De afgesloten raamovereenkomsten beogen niet de inzet van externen te verhogen ten opzichte van het verleden, maar hebben ten doel deze inzet kostenefficiënter te verwerven en flexibeler in te zetten. Er worden geen dubbele opdrachten verstrekt. De in artikel 66 van de Comptabiliteitswet 2001 voorgeschreven controleverklaringen bij de financiële overzichten in de departementale jaarverslagen worden bij alle ministeries en voor alle begrotingsfondsen afgegeven door accountants van de Auditdienst Rijk.