De tijdelijke verrekenfactor voor nieuwbouw vanwege de hoger uitgevallen milieubelasting van warmtepompen |
|
Renske Leijten , Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Per wanneer is de tijdelijke verrekenfactor voor nieuwbouw vanwege de hoger uitgevallen milieubelasting van warmtepompen van kracht?1
De tijdelijke verrekenfactor is met ingang van 2 februari 2023 van kracht. Voordat deze tijdelijke verrekenfactor vorm kon worden gegeven, is vanaf september 2022 gerekend met de oude milieudata voor warmtepompen, die een lagere milieubelasting berekenden, dan de toen inmiddels bekende werkelijke milieubelasting.
Wanneer bent u geïnformeerd over de hogere milieubelasting en de noodzaak van een tijdelijke verrekenfactor?
Het Ministerie van BZK is in september 2022 geïnformeerd over de hogere milieubelasting van warmtepompen dan tot dan toe werd aangenomen en over het voorstel om te werken met een tijdelijke verrekenfactor. Dit is gedaan door de stichting Nationale Milieudatabase (NMD), die onafhankelijke beheerder is van zowel de Nationale Milieudatabase als van de Bepalingsmethode Milieuprestatie Bouwwerken – de methode waarmee de milieuprestatie wordt berekend.
Dit inzicht in de hogere milieubelasting werd duidelijk toen een leverancier van warmtepompen voor een nieuw model warmtepomp de milieubelasting liet berekenen. De berekende milieubelasting van dat nieuwe model bleek vele malen hoger dan de milieubelasting van de warmtepompen die al in de database zaten. Uit een vergelijking tussen de oude en de nieuwe milieudata bleek, dat in de oude milieudata niet alle milieucomponenten van een warmtepomp goed waren meegenomen. In de ingediende milieudata van het nieuwe model warmtepomp werden wel alle milieucomponenten op correcte manier meegenomen.
Dit betekent dat de berekende milieubelasting van al eerder in de database opgenomen warmtepompen lager is dan hun werkelijke milieubelasting.
Naar aanleiding van deze constatering heeft de stichting NMD onderzoek gestart naar correctheid van milieudata van warmtepompen en andere klimaatinstallaties in gebouwen, zoals ventilatie en koeling. Dit onderzoek wordt op 1 april 2023 afgerond.
Het gevolg van het vervangen van de oude (incomplete) door de nieuwe (complete) milieudata bleek voor warmtepompen dusdanig groot dat rekenen met de milieudata voor de nieuwe warmtepompen leidt tot praktijkproblemen. In de eerste plaats omdat er een ongelijk speelveld kan ontstaan tussen warmtepompen met oude en nieuwe data. Maar ook omdat vanwege de opnieuw berekende bijdrage van de warmtepomp, grote verschillen ontstaan in de berekende milieuprestatie van een gebouw met een warmtepomp met oude milieudata en een warmtepomp met nieuwe milieudata.
Om deze praktijkproblemen te ondervangen is in opdracht van de stichting NMD de tijdelijke verrekenfactor ontwikkeld. Deze werkt als volgt. De werkelijke berekende milieubelasting van nieuwe warmtepompen wordt vermenigvuldigd met de verrekenfactor, waardoor de facto bij het berekenen van de milieuprestatie van gebouwen (MPG) wordt gerekend met de waarden van de oude warmtepompen.
Meer informatie is te vinden op de website van de Nationale Milieudatabase, met name op een pagina met FAQ’s met betrekking tot de tijdelijke verrekenfactor.
Kunt u aangeven hoe deze tijdelijke verrekenfactor tot stand is gekomen? Met wie overleg geweest?
De tijdelijke verrekenfactor is in opdracht van de stichting NMD ontwikkeld door het adviesbureau LBP Sight. Op dit advies is een review uitgevoerd door het adviesbureau W/E adviseurs. LBP Sight en W/E adviseurs zijn adviesbureaus met deskundigheid op het gebied van milieuprestatie van bouwwerken en bouwproducten.2
Stichting NMD heeft vervolgens na overleg met het Ministerie van BZK, FME en Techniek Nederland de tijdelijke verrekenfactor ingevoerd die op warmtepompen met geactualiseerde productkaarten mag worden toegepast.3
Welk juridisch advies heeft u ingewonnen over de tijdelijke verrekenfactor? Kunt u die per direct naar de Kamer sturen?
Ik heb geen juridisch advies ingewonnen over de tijdelijke verrekenfactor. De tijdelijke verrekenfactor is een onderdeel van het stelsel van de Nationale Milieudatabase en de Bepalingsmethode dat door de onafhankelijke stichting NMD wordt beheerd.
Ik ben verantwoordelijk voor de vaststelling van de minimum milieuprestatie-eis in de bouwregelgeving en de aanwijzing van de bepalingsmethode als instrument voor de berekening van de milieuprestatie van bouwwerken ten behoeve van de toetsing aan de eis. De bepalingsmethode is niet gewijzigd.
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd over de tijdelijke verrekenfactor?
De tijdelijke verrekenfactor is onderdeel van de milieudata van warmtepompen, zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven. De Minister van BZK heeft in het Vragenuur van 21 februari jongstleden geantwoord, dat het beheer van de milieudata wordt gedaan door de sector zelf, niet door de rijksoverheid. Het beheer van de database, de data daarin én de bepalingsmethode is een verantwoordelijkheid van de onafhankelijke stichting NMD. Communicatie over de werkwijze en de data in de database is de verantwoordelijkheid van de stichting NMD.
In het hetzelfde Vragenuur heeft de Minister van BZK ook gesteld, dat de eis zelf niet is gewijzigd: die is staat onveranderd op 0,8. Als de in de bouwregelgeving aangewezen bepalingsmethode of eis wordt gewijzigd, wordt uw Kamer daarover geïnformeerd.
Wat is het gevolg van de hogere milieubelasting voor de klimaatopgave, inclusief de gebouwde omgeving?
Er is geen negatief gevolg voor de klimaatopgave en verduurzaming van de gebouwde omgeving, als gevolg van de hoger uitgevallen MKI-score. Het onderzoek van de stichting NMD richt zich op de materiaal gebonden milieu-impact van de warmtepomp. Die milieu-impact blijkt hoger dan eerder werd aangenomen. Het onderzoek geeft echter geen inzicht over de milieuvoordelen van de warmtepomp tijdens het gebruik. In de gebruiksfase bespaart de warmtepomp juist veel CO2-uitstoot t.o.v. een cv-ketel door de gunstigere energieprestatie. Wanneer gekeken wordt naar de som van de materiaal gebonden milieu-impact en de energieprestatie, zijn warmtepompen in veel situaties een klimaatvriendelijker alternatief voor de cv-ketel.
Met het oog op de aangekondigde normering van verwarmingsinstallaties in de bestaande bouw heb ik TNO gevraagd om zeker te stellen of er gevallen zijn, bijvoorbeeld bij een heel laag aardgasverbruik, waar een (hybride) warmtepomp per saldo geen positief effect op het milieu heeft. De resultaten hiervan worden betrokken bij de brief over de reikwijdte van de normering, die ik over enkele weken aan uw Kamer zal toezenden.
Overigens is er nu al een tendens in de markt zichtbaar naar de productie van warmtepompen met een lagere klimaatbelasting. Deze is mede veroorzaakt door de lopende herziening van de EU-verordening inzake gefluoreerde broeikasgassen, waarin voorstellen zijn opgenomen om de inzet van koudemiddelen met een hoog klimaat opwarmend vermogen te verbieden.
Het bericht dat de Moldavische premier Dorin Recean bevestigt dat Rusland het internationale vliegveld van Chi?inau in handen probeert te krijgen om Russische militairen het land in te krijgen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met dit bericht?1, 2
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht?
De afgelopen weken gaan er berichten rond over mogelijke plannen van Rusland om een staatsgreep voor te bereiden in Moldavië of om het vliegveld van Chisinau met militaire macht over te nemen. Het kabinet kan deze berichten niet op basis van eigenstandige informatie bevestigen.
Wel is bekend dat Rusland al sinds langere tijd via hybride dreigingen, zoals desinformatiecampagnes, het stimuleren en financieren van anti-regeringsdemonstraties en anderszins, Moldavië probeert te destabiliseren en de pro-Europese krachten, inclusief de huidige regering, probeert te ondermijnen. De Amerikaanse regering heeft op 10 maart jl. publiekelijk haar zorgen hierover geuit.3 De Moldavische regering geeft aan dat de autoriteiten voorbereid zijn op dergelijke dreigingen. Het kabinet blijft de situatie in Moldavië zorgvuldig monitoren en zal de steun aan de huidige hervormingsgezinde regering voortzetten.
Wat zijn hiervan de gevolgen voor de Oekraïense vluchtelingen in Moldavië?
Sinds de Russische invasie van Oekraïne zijn meer dan 900.000 vluchtelingen uit Oekraïne naar Moldavië gereisd. Momenteel verblijven nog ongeveer 100.000 vluchtelingen in Moldavië, waarvan het merendeel bij mensen thuis wordt opgevangen. Op dit moment ervaren deze vluchtelingen voor zover bekend geen specifieke gevolgen van de in de berichtgeving genoemde risico’s.
Wat zijn de gevolgen voor de humanitaire en andere steun die mogelijk via Moldavië richting Oekraïne vloeit?
Momenteel gaat er weinig humanitaire hulp via Moldavië richting Oekraïne. De meeste humanitaire hulp gaat via Polen, Roemenië, Slowakije en Hongarije.
Hoe reageren de EU en NAVO in het geval Rusland een militaire campagne start in Moldavië?
Het kabinet speculeert niet over mogelijke scenario’s die zich in Moldavië kunnen ontplooien, en over een reactie door de EU en de NAVO.
Bent u bereid het reisadvies te herzien van geel naar rood in het geval Rusland inderdaad een militaire campagne begint?
De Nederlandse ambassade in Chisinau monitort continu de situatie in het land en deelt deze informatie met het ministerie. Als de veiligheidssituatie in Moldavië verandert, zal het reisadvies dienovereenkomstig worden aangepast, net zoals het ministerie de reisadviezen wereldwijd voortdurend aanpast aan de situatie ter plaatse.
Kunt u deze vragen gezien de aard van het bericht met spoed en afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Recente berichten over ict-storingen en cyberaanvallen in onder andere het Maastricht UMC en het UMC Groningen |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers , Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de recente berichten over ict-storingen en cyberaanvallen in onder andere het Maastricht UMC en het UMC Groningen?1, 2, 3
Ja.
Kunt u toelichten om wat voor soort ict-storing het in deze gevallen precies gaat? Gaat het om ondersteunende processen of zijn ook vitale processen geraakt?
Welke gevolgen heeft de ict-storing bij het Maastricht UMC gehad voor operaties, behandelingen en afspraken van patiënten?
Wordt informatie over de (evaluatie van een) storing bij een bepaald ziekenhuis standaard gedeeld met andere ziekenhuizen, zodat zij hiervan kunnen leren? Zo nee, waarom niet?
Het Computer Emergency Response Team voor de zorg (Z-CERT) deelt dreigings- en incidentinformatie onder hun leden, waar het gaat om IT-beveiliging. Alle Nederlandse ziekenhuizen die lid zijn van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) of de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) zijn aangesloten bij Z-CERT. Door gebruik te maken van de diensten van Z-CERT zoals het Zorgdetectienetwerk, kunnen ziekenhuizen informatie over incidenten met elkaar en andere zorginstellingen delen. Z-CERT deelt geen incidentinformatie onder hun leden wanneer het gaat om generieke ICT-storingen.
Ben u mening dat deze storing en de eerdere cyberaanvallen incidenten zijn of is er sprake van structurele en toenemende risicos voor ziekenhuizen op het gebied van ict-veiligheid?
Z-CERT, het Nationaal Cyber Security Center (NCSC) of hun (internationale) partners hebben niet eerder kennisgenomen dat Nederlandse ziekenhuizen doelwit waren van een DDoS-aanval. Uit het dreigingsbeeld dat Z-CERT jaarlijks publiceert blijkt echter wel dat het risico van cyberaanvallen op zorgorganisaties toeneemt4. Zorginstellingen zijn daarnaast in toenemende mate afhankelijk van ICT-middelen. Versterking van de digitale weerbaarheid van het zorgveld is daarom des te belangrijker. Mijn beleid is daar ook op gericht. Ik ga hier verder op in bij de beantwoording van vraag 13.
Kunt u een update geven van de status van de maatregelen die ziekenhuizen moeten nemen om de deadline van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) te halen om eind 2023 aan de wettelijke norm voor informatiebeveiliging (NEN 7510) te voldoen? Zijn alle ziekenhuizen goed op weg om deze deadline te halen?
Om aan de wettelijke norm voor informatiebeveiliging (NEN 7510) te voldoen moeten ziekenhuizen een managementsysteem voor informatiebeveiliging inrichten. Dit houdt in dat zij op basis van een risicoanalyse vaststellen welke beheersmaatregelen voor informatiebeveiliging zij gaan inrichten. Na het inrichten van deze beheersmaatregelen moeten zij geregeld controleren of de maatregelen werken zoals bedoeld en zo nodig nadere maatregelen nemen. Dit heet ook wel een kwaliteitscyclus of plan-do-check-act cyclus. De NEN 7510 vereist dat een ziekenhuis beschikt over een onafhankelijke beoordeling van de informatiebeveiliging.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) besteed al geruime tijd aandacht aan de status van informatiebeveiliging bij ziekenhuizen. Zie hiervoor ook de eerder gepubliceerde factsheets Professionele digitale zorg vraagt van ziekenhuizen steeds opnieuw evalueren en verbeteren5 en ICT-storingen in ziekenhuizen: lessen voor bestuurders en ICT-managers6. In juni 2022 heeft de IGJ van alle ziekenhuizen in kaart gebracht of zij aantoonbaar voldeden aan de norm.
Het voortgangsbeeld is nog in beweging. Inmiddels heeft een groot deel van de ziekenhuizen een onafhankelijke beoordeling uitgevoerd. Waar dat nodig is gebleken, zijn de ziekenhuizen bezig om de daaruit voortgekomen noodzakelijke verbetermaatregelingen door te voeren. De IGJ heeft lopende afspraken over de voortgang met alle ziekenhuizen die nog niet aantoonbaar aan de norm voldoen. Waar nodig zal de IGJ te zijner tijd handhavingsmaatregelen overwegen bij ziekenhuizen waar de informatiebeveiliging onvoldoende is.
Het klopt toch dat alle grote zorgorganisaties zoals ziekenhuizen en ggz-instellingen al jaren verplicht aangesloten zijn bij Z-Cert?
Er bestaat geen wettelijke verplichting voor zorgorganisaties om zich aan te sluiten bij Z-CERT. Echter, alle Nederlandse ziekenhuizen die lid zijn van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) of de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (VVZ) zijn deelnemer van Z-CERT. Het zelfde geldt voor de Nederlandse GGZ instellingen. Daarnaast worden steeds meer zorgaanbieders uit andere (sub-)sectoren lid. Het Ministerie van VWS beleid is erop gericht de dienstverlening van Z-CERT zo breed mogelijk beschikbaar te stellen binnen de gehele zorgsector. Het Ministerie van VWS kiest er daarbij voor om de aansluiting van aanbieders en sectoren te organiseren op basis van een risico-gebaseerde aansluitstrategie. Dit is in oktober 2021 aan uw Kamer gecommuniceerd in een Kamerbrief.7 Deze strategie houdt in dat (sub-)sectoren met de grootste risico’s op cyberaanvallen – en de daarbij behorende impact – geprioriteerd worden aangesloten bij Z-CERT. Daarbij wordt rekening gehouden met het absorptievermogen van Z-CERT. Op dit moment zijn bijna 300 instellingen uit verschillende (sub-)sectoren aangesloten bij Z-CERT.
Is intussen voor kleinere zorgaanbieders, zoals wijkverpleging, huisartsen, apothekers, ook aansluiting bij Z-Cert verplicht, aangezien daar ook veel gevoelige informatie is opgeslagen? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat dit dan wel gebeuren?
Zie antwoord vraag 7.
Begrijpen wij correct dat Z-CERT ook gehackt is, terwijl Z-Cert juist degene is die zorgorganisaties moet attenderen op potentiële bedreigingen?
Nee, dat is niet correct. Z-CERT is niet gehackt. De website van Z-CERT heeft kortdurend hinder ondervonden van een DDoS-aanval. Dit heeft geen invloed gehad op de dienstverlening van Z-CERT.
Controleert Z-Cert ook bij zorgorganisaties of men de updates heeft geïnstalleerd? Zo nee, waarom niet en hoe wordt in dat geval toezicht gehouden?
Het zorgdragen voor de implementatie van de juiste ICT-producten, inclusief daarbij horende latere aanpassingen, is een eigen verantwoordelijkheid van zorgaanbieders. Z-CERT ziet niet toe op welke aanpassingen wel of niet worden geïnstalleerd, maar ondersteunt aangesloten zorginstellingen bij het zelf zorgdragen voor een afdoende veiligheidsniveau, en biedt hulp bij incidenten. Het toezicht op informatieveiligheid van zorgaanbieders is belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). De toetsingseisen die IGJ hanteert staan beschreven in het E-health toetsingskader en zijn onder andere gebaseerd op de wettelijke verplichte NEN-normen voor informatieveiligheid in de zorg, waaronder de NEN-7510. Onderdeel van de NEN norm 7510 is dat zorginstellingen kwetsbaarheden in hun software, bv. door middel van patches, moeten mitigeren.
In hoeverre heeft de NCTV nu ook zorgorganisaties toegevoegd indien bedreigingen worden vastgesteld?
De NCTV heeft een coördinerende rol bij de ontwikkeling van het beleid rond de bescherming van de Nederlandse vitale infrastructuur. Hierbij zijn de verschillende vakdepartementen, waaronder het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verantwoordelijk voor de sectoren die binnen hun beleidsdomein vallen. Ik zal u uiterlijk voor de zomer per Kamerbrief informeren over de stand van zaken van het aanwijzen van de zorgsector als vitale sector. In deze brief wordt u ook geïnformeerd over de implementatie van de herziene richtlijn voor Netwerk- en Informatiebeveiliging (NIB2) en de richtlijn Veerkracht van Kritieke Entiteiten (CER) in het zorgveld.
Gaat u minimumeisen stellen aan programmas zodat slecht beveiligde programmas uitgebannen worden? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie heeft in september 2022 een voorstel gedaan voor een Cyber Resilience Act (CRA). In deze verordening worden fabrikanten, importeurs en distributeurs van hard- en software die in de EU in de handel wordt gebracht verplicht er zorg voor te dragen dat deze voldoen aan de daar gestelde cybersecurityvereisten. Deze beveiligingseisen zullen ook gelden voor software in de zorg. Het Kabinet is positief over het voorstel. Over de inhoud van de CRA wordt momenteel nog onderhandeld. Naast de CRA zijn er reeds Europese verordeningen over medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek (2017/745 en 2017/746) van kracht. Deze verordeningen stellen ook eisen aan de software die gebruikt wordt in medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek.
Zijn er wat u betreft andere aanvullende structurele maatregelen nodig om de ict-veiligheid en cyberweerbaarheid van Nederlandse ziekenhuizen en andere zorgorganisaties te versterken? Zo ja, welke en welke stappen neemt u samen met de ziekenhuizen en zorgorganisaties om hieraan te werken?
Er wordt op verschillende manieren gewerkt aan de informatieveiligheid van het Nederlandse Zorgveld. Bewustwording van risico’s en het belang van zorgvuldig handelen door eigen medewerkers is essentieel voor goede informatieveiligheid, ook in de zorg. Ik zet daarom ten eerste in op het stimuleren van informatieveilig gedrag van zorgprofessionals. Daarvoor is het Ministerie van VWS in 2019 het project informatieveilig gedrag gestart. Via dit project werk ik aan een gestructureerde methode voor gedragsverandering op het gebied van informatieveiligheid, toegespitst op de Nederlandse zorgsector. In mijn brief «Voortgang op elektronische gegevensuitwisseling» van 15 december 2022 heb ik uw Kamer hier nader over geïnformeerd.8
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 7 en 8 is VWS-beleid er daarnaast op gericht om de dienstverlening van Z-CERT zo breed mogelijk beschikbaar te stellen binnen het zorgveld, middels een risicogestuurde aansluitstrategie. Er wordt ook actief ingezet op een uitbreiding van de diensten van Z-CERT.
Daarnaast zorg ik er samen met het zorgveld voor dat we de eerder genoemde NEN-normen voor informatiebeveiliging blijven ontwikkelen, en breng ik deze normen actief onder de aandacht bij zorgaanbieders. Zo heb ik NEN in 2022 de opdracht gegeven om een herziening van de NEN-7510 te coördineren, en daarbij ook implementatietools te ontwikkelen.
Eveneens heeft het Ministerie van VWS in januari 2023 samen met ROAZ Zuidwest-Nederland en GHOR Zuid-Holland Zuid een grootschalige oefening georganiseerd. Hierbij is gezamenlijk geoefend met een scenario waarin sprake was van digitale verstoring van onder andere de ziekenhuiszorg. De lessen die hieruit zijn getrokken zullen de komende tijd worden gebruikt om de voorbereiding op dergelijke incidenten te verbeteren.
Tot slot wordt de komende tijd gewerkt aan de implementatie van nieuwe Europese richtlijnen met betrekking tot informatieveiligheid (NIB2) en algemene weerbaarheid (CER). Over de deze implementatie zal ik uw Kamer binnenkort nader informeren.
De LSI-verslagen, de uitspraak van het Europese Hof d.d. 12 januari 2023 over informatie over het verstrekken van data over persoonsgegevens alsmede de uitspraak van de Raad van State d.d. 1 februari 2023 over inzage in de aanleiding voor een fraude-onder |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie1 waarin is bepaald dat het recht van de betrokkene om inzage te verkrijgen in de hem betreffende persoonsgegevens meebrengt dat de verwerkingsverantwoordelijke, wanneer die gegevens aan ontvangers zijn of zullen worden verstrekt, verplicht is om aan de betrokkene de identiteit van deze ontvangers mee te delen, tenzij het onmogelijk is om die ontvangers te identificeren of wanneer de verwerkingsverantwoordelijke aantoont dat de verzoeken om inzage van de betrokkene kennelijk ongegrond of buitensporig van aard zijn in de zin van artikel 12, lid 5, verordening 2016/679, in welke gevallen de verwerkingsverantwoordelijke alleen de categorieën van de betreffende ontvangers hoeft mee te delen aan die betrokkene?
Ja.
Op welke wijze zult u aan dit recht voldoen wanneer betrokkenen, van wie door een orgaan van de Staat persoonsgegevens aan een ontvanger zijn verstrekt, inzage verzoeken in een verstrekking?
Vanuit het perspectief van de burger is het recht op inzage van persoonsgegevens belangrijk, omdat dit de burger de mogelijkheid geeft om te controleren wie zijn of haar persoonsgegevens heeft ontvangen. Dit stelt de burger in staat om zijn of haar privacy rechten effectief uit te oefenen. Een burger kan bij elk orgaan een beroep doen op zijn inzagerecht.
Zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie aangeeft, moet elke verwerking van persoonsgegevens in overeenstemming zijn met de in artikel 5 van de Algemene verordening gegevensbescherming vermelde beginselen, waaronder het transparantiebeginsel. Dit is onder meer nodig om het recht van inzage te kunnen eerbiedigen. Het inzagerecht moet de betrokkene niet alleen in staat stellen om na te gaan of de betreffende persoonsgegevens juist zijn, maar ook of deze rechtmatig worden verwerkt. Voorts vormt het inzagerecht een noodzakelijke schakel om ook andere rechten op grond van de AVG te kunnen uitoefenen, waaronder het recht op rectificatie en op gegevenswissing. Daarom dient de verstrekte informatie aan de betrokkene zo nauwkeurig mogelijk te zijn.
Los van de uitspraak van het Hof om wil ik benadrukken dat de burger, bij het uitoefenen van zijn recht op inzage, kan kiezen of hij inzage wil in de informatie over de concrete ontvangers, dan wel in de informatie over de categorieën van ontvangers. Het recht op bescherming van persoonsgegevens is overigens geen absoluut recht. Dit recht moet worden beschouwd in relatie tot de functie ervan in de samenleving en moet worden afgewogen tegen andere grondrechten. Daarom kan dit recht worden beperkt tot informatie over de categorieën van ontvangers indien het onmogelijk is om informatie te verstrekken over wie de concrete ontvangers waren, in het bijzonder wanneer deze nog niet bekend zijn. Daarnaast is het geoorloofd om te weigeren gevolg te geven aan verzoeken van de betrokkene, wanneer deze kennelijk ongegrond of buitensporig van aard zijn, met dien verstande dat de verwerkingsverantwoordelijke de kennelijk ongegronde of buitensporige aard van die verzoeken moet aantonen.
Op welke wijze zult u aan dit recht voldoen indien een in Fraude Signalering Voorziening (FSV) geregistreerde betrokkene verzoekt om inzage in welke gegevens uit FSV aan ontvangers zijn verstrekt? Kunt u limitatief opsommen in welke gevallen de identiteit van de ontvangers niet zal worden verstrekt?
Zoals bij u bekend op basis van de brief van de Belastingdienst van 27 september 2022 worden de betrokkene burgers hierover actief geïnformeerd2. PwC heeft onderzoek gedaan naar externe gegevensdeling uit FSV3. De Belastingdienst heeft tevens twee vervolgonderzoeken4 gedaan naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek van PwC. Uit deze onderzoeken komt naar voren dat over505 burgers en 8 burgers gegevens zijn verstrekt over of uit FSV aan andere organisaties. De betrokken burgers zullen hierover door de Belastingdienst worden geïnformeerd. Dit proces start deze maand. De burger krijgt te horen op welke manier, welke informatie en aan welke partij informatie is verstrekt. Meestal betrof de informatieverstrekking dat een betrokkene in FSV is opgenomen, maar is er geen informatie uit FSV verstrekt.
Daar waar het FSV betreft, wordt de identiteit van de ontvangers van informatie die door de Belastingdienst is verstrekt, op organisatieniveau kenbaar gemaakt. Waar het ontvangers in de strafrechtelijke keten betreft, wordt in overleg met het Openbaar Ministerie de identiteit op categorie-niveau kenbaar gemaakt.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is overwogen: «De Minister heeft te kennen gegeven dat «code 88» een algemeen gebruikte aanduiding is voor plaatsing op een fraudelijst. De Minister heeft terecht opgemerkt dat de code niet is te herleiden tot de persoon van [appellant] en daarom niet als persoonsgegeven is aan te merken. [appellant] wil inzicht in de aanleiding voor de plaatsing op de fraudelijst. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, kan op grond van artikel 15 van de AVG geen inzage worden verkregen in de aanleiding van een naar de verzoeker ingesteld fraudeonderzoek (zie de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:649, onder 4). De AVG is alleen bedoeld om de verwerking van persoonsgegevens te controleren. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak daarom terecht geoordeeld dat de Minister terecht een toelichting over de plaatsing op de fraudelijst niet als persoonsgegeven heeft aangemerkt.»?2 Bent u ermee bekend dat de Staat zich op het standpunt stelt, dat «code 88» – dat een aanduiding is voor de plaatsing op een fraudelijst – geen persoonsgegeven is?
Ja.
Ben u ermee bekend dat de Staat zich op het standpunt stelt dat op grond van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) geen recht op inzage van betrokkene in de aanleiding van plaatsing op een fraudelijst bestaat?
Ja, ik ben bekend met het ingenomen standpunt.
Graag geef ik toelichting. Van belang voor de betrokken burgers is of gegevens herleidbaar zijn tot hun persoon. De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) geeft in artikel 4, aanhef en onder 1, een definitie van persoonsgegevens. Persoonsgegevens zijn alle informatie van een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon; als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identifcatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon.
Om te bepalen of een gegeven een persoonsgegeven is, moet niet gekeken worden naar een enkel gegeven, maar naar de set van gegevens, de dataset. Bevindt zich in de dataset een identificator, zoals het burgerservicenummer, dan is de natuurlijke persoon geïdentificeerd. Alle gegevens uit de set zijn dan persoonsgegevens. Bevindt zich in de dataset niet een identificator, maar kan een natuurlijke persoon geïdentificeerd worden door het samenstel van gegevens, ook dan zijn alle gegevens uit de dataset persoonsgegevens.
De teamcode 88 wordt gebruikt om aangiften van natuurlijke personen en/of entiteiten in het juiste team te laten behandelen. In dat geval worden bepaalde aangiften en zaken specifiek toebedeeld aan de teams intensief toezicht, omdat er met betrekking tot die aangiften een verhoogde kans op (bewust) niet compliant gedrag bestaat. Dat zijn de aangiften die een teamnummer, i.c. teamcode 88, krijgen toebedeeld. Daarnaast wordt in gevallen teamcode 88 gebruikt in modellen van de Belastingdienst.
Het gegeven «teamcode 88» als los gegeven is niet geschikt om een natuurlijke persoon te identificeren en daarmee geen persoonsgegeven. Een natuurlijke persoon die met toepassing van het burgerservicenummer (BSN) staat geregistreerd op een lijst, of wordt toebedeeld aan een bepaald behandelteam, is een geïdentificeerde natuurlijke persoon. De in dat verband en in die context vastgelegde set van gegevens, waaronder de toegekende «teamcode 88», kwalificeert in dat geval wel als persoonsgegeven.
Teamcode 88 als onderdeel van een set gegevens over een natuurlijke persoon is een persoonsgegeven.
Bent u bekend met artikel 16 van de AVG: «De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen. Met inachtneming van de doeleinden van de verwerking heeft de betrokkene het recht vervollediging van onvolledige persoonsgegevens te verkrijgen, onder meer door een aanvullende verklaring te verstrekken.»?
Ja, ik ben bekend met het ingenomen standpunt.
Bent u bekend met de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie waarin werd overwogen: «Het gebruik van de woorden „iedere informatie» in de definitie van het begrip „persoonsgegevens» in artikel 2, onder a), van richtlijn 95/46 wijst er immers op dat het de bedoeling van de Uniewetgever was om een ruime betekenis te geven aan dit begrip, dat niet beperkt is tot gevoelige of persoonlijke informatie maar zich potentieel uitstrekt tot elke soort informatie, zowel objectieve informatie als subjectieve informatie onder de vorm van meningen of beoordelingen, op voorwaarde dat deze informatie de betrokkene „betreft».»?3
Ja.
Bent u het ermee eens dat de Staat een eigen verantwoordelijkheid heeft bij het al dan niet in een procedure voor de Raad van State aanvoeren van juridische argumenten en zich niet zonder meer mag verschuilen achter rechtspraak, zulks zeker tegen de achtergrond, dat de Raad van State in het verleden bij het toeslagenschandaal is tekortgeschoten in het beschermen van de belangen van de burger?
Ja.
Bent u het ermee eens dat het plaatsen op een lijst als fraudeur en toekennen van een «code 88» informatie is die de betrokkene betreft en derhalve als persoonsgegeven gekwalificeerd dient te worden? Zo nee, kunt u dan uitleggen waarom niet?
Het is in het belang van iedereen dat in een juridische procedure de juiste feiten en overwegingen naar voren gebracht worden.
De Minister heeft als procespartij in rechterlijke procedures betreffende de AVG de verantwoordelijkheid om zelf te beoordelen of, en op welke wijze, een ingesteld beroep verweer behoeft en welke juridische argumentatie daarin wordt gebezigd. De Minister heeft, net als de burger, behoefte aan consistente en heldere rechtspraak. Daarvoor kan het dus nodig zijn om in verweer eerdere rechtspraak aan te halen. Dit kan er ook toe leiden dat de Raad van State expliciet terugkomt op haar eerdere uitspraken. Jurisprudentie van het Hof van Justitie en de Raad van State als hoogste rechtscollege(s) in (nationale) procedures over de AVG maken onderdeel uit van (de uitleg van) het geldende recht. Waar nodig zal daarnaar worden verwezen of – in een eerder stadium – conform deze jurisprudentie worden gehandeld. Een voorbeeld is het arrest van het Hof van Justitie7 waarin werd overwogen dat aan het begrip «persoonsgegevens» een ruime betekenis toekomt.
Bent u het ermee eens dat de aanleiding voor het instellen van een fraudeonderzoek informatie is die de betrokkene betreft en derhalve als persoonsgegeven gekwalificeerd dient te worden?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
Bent u het ermee eens dat het recht op rectificatie als beoogd in de AVG alleen kan worden uitgeoefend indien een betrokkene ermee bekend is dat hij/zij op een fraudelijst is geplaatst, waarom hij/zij op een fraudelijst is geplaatst en wat de aanleiding voor het plaatsen op een fraudelijst is geweest? Indien er situaties zijn waarin dit niet het geval is, kunt u deze dan limitatief opsommen?
De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst zal hier in de FSV-brief die in mei aan uw Kamer wordt gestuurd op terugkomen.
Bent u het ermee eens dat op grond van de AVG een betrokkene die op een fraudelijst is geplaatst inzage in en een kopie van de documenten zou moeten krijgen waarin de mening van of beoordeling door de Belastingdienst over betrokkene is opgenomen? Indien er situaties zijn waarin dit niet het geval is, kunt u deze dan limitatief opsommen?
Ik ben het met u eens dat het recht op rectificatie van artikel 16 van de AVG in beginsel alleen kan worden uitgeoefend als een betrokkene ermee bekend is welke persoonsgegevens van hem verwerkt zijn. De AVG verlangt echter niet dat eerst een verzoek om inzage ingediend wordt. Zoals hiervoor is aangegeven, kan het recht op inzage op grond van de bepalingen in artikel 23 van de AVG, en nationaalrechtelijk uitgewerkt in artikel 41 van de Uitvoeringswet AVG, worden beperkt, bijvoorbeeld in het geval van een lopend onderzoek naar fraude of niet-naleving. In die situatie kan een betrokkene zijn recht op rectificatie mogelijk (tijdelijk) niet uitoefenen.
Bent u het ermee eens dat op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) (equality of arms) een betrokkene die op een fraudelijst is geplaatst inzage in en een kopie van de documenten zou moeten krijgen waarin de mening van of beoordeling door de Belastingdienst over betrokkene is opgenomen? Indien er situaties zijn waarin dit niet het geval is, kunt u deze dan limitatief opsommen?
In zijn algemeenheid geldt dat een betrokkene op grond van artikel 15 van de AVG recht op inzage heeft in de persoonsgegevens die van betrokkene verwerkt worden en recht op aanvullende informatie. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt; in een begrijpelijk overzicht. Deze informatieverstrekking is belangrijk voor de bescherming van de rechten van de burger, omdat de burger zo de juistheid van de informatie kan verifiëren. Het recht op inzage en een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt is essentieel voor het waarborgen van een eerlijke en transparante behandeling van burgers. Dit recht kan worden ingeperkt, zie hiervoor als voorbeeld vraag 12.
De omschrijving «alle informatie» uit de definitie van persoonsgegevens ziet niet op alle c.q. gehele documenten, maar op alle persoonsgegevens in documenten; dus over passages en delen van teksten die over een betrokkene gaan. Een juridische uiteenzetting of een mening of beoordeling is alleen een persoonsgegeven van betrokkene als blijkt dat deze ook daadwerkelijk over de betrokkene gaat bijvoorbeeld als er staat: «en dit gaat over betrokkene». Passages en delen van teksten die niet gaan over persoonsgegevens vallen buiten het verzoek om inzage.
Bent u het ermee eens dat van de zijde van de Staat het beleid moet worden om betrokkenen inzage in en een kopie van documenten te verschaffen, indien daar meningen of beoordelingen staan vermeld die de betrokkene betreffen? Indien er situaties zijn waarin dit niet het geval is, kunt u deze dan limitatief opsommen?
De artikelen 6 en 8 van het ERVM beschermen verschillende belangen, respectievelijk het recht op een eerlijk proces en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) beschermt het recht op een eerlijk proces. In het strafrecht en civiele recht beschermt artikel 6 het recht op een openbare zitting voor een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank binnen een redelijke termijn, de aanname van onschuld en andere basisrechten voor verdachten. Artikel 6 van het EVRM beschermt de informatiepositie van een procespartij, bijvoorbeeld van een belastingplichtige. Zo is voor beroepsprocedures in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het toesturen van de op de zaak betrekking hebbende stukken geregeld. Alle stukken die het bestuursorgaan ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van geschilpunten dienen in de procedure te worden ingebracht.
Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) voorziet in het recht op respect voor privé en familieleven, het eigen huis en het briefgeheim, waarbij bepaalde beperkingen in overeenstemming met de wet en noodzakelijk in een democratische samenleving mogelijk zijn. Het recht op inzage in de persoonsgegevens is verwant aan het privacyrecht uit artikel 8 van het EVRM. Artikel 8 van het EVRM beschermt niet de informatiepositie van betrokkene in een juridische procedure, maar betrokkene als betrokken persoon.
Herinnert u zich uw brief waarin u vermeldt dat op 1 december 2022 de evaluatie van het Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI-)convenant is gestart?4
De bestaande wet- en regelgeving biedt de kaders en mogelijkheden aan een betrokkene om het recht op inzage in de verwerking van zijn persoonsgegevens te effectueren. Voor aanvullend beleid op dit punt zie ik geen aanleiding.
Wat zijn de onderwerpen van deze evaluatie en door wie wordt deze uitgevoerd? Kunt u in deze evaluatie een overzicht geven van kosten en opbrengsten van de LSI-projecten?
Ja.
Herinnert u zich uw brief d.d. 26 januari 2023 waarin u ter zake van art. 5:15 Algemene wet bestuursrecht (Awb) vermeldt: «Deze wet stelt dat personen die bij of krachtens de wet belast zijn met de opsporing van strafbare feiten of enig ander onderzoek bevoegd zijn tot binnentreden met toestemming van de bewoner. Dat geldt dus ook expliciet voor het binnentreden ter controle van de uitkering.»?5
De onderwerpen van deze evaluatie zijn: relevantie en doel van de LSI, de samenwerking tussen de ketenpartners, het LSI convenant, onderlinge gegevensuitwisseling, doorlichting lopende wijkgerichte aanpak projecten en de toekomst van de LSI. De evaluatie wordt uitgevoerd door Adviesbureau Berenschot. Een overzicht van de kosten en opbrengsten van LSI projecten is geen onderdeel van de evaluatie. De Tweede Kamer wordt over deze evaluatie voor de zomer geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat het binnentreden van een woning door ambtenaren een inbreuk op de privacy van betrokkenen vormt?
Ja.
Bent u het ermee eens dat ter zake van het binnentreden van een woning met toestemming van de bewoner de definitie van toestemming gelijkluidend is of moet zijn aan de definitie zoals is vermeld in artikel 4 lid 11 AVG, te weten: «Elke vrije, specifieke, geïnformeerde en ondubbelzinnige wilsuiting waarmee de betrokkene door middel van een verklaring of een ondubbelzinnige actieve handeling hem betreffende verwerking van persoonsgegevens aanvaardt.»?
Ja, het binnentreden van een woning door ambtenaren vormt een inbreuk op de privacy van betrokkenen.
Bent u het ermee eens dat ter zake van het verlenen van toestemming tot binnentreden ook dezelfde regels en normen gelden als voor het verlenen van toestemming als bedoeld in de AVG? Indien hier in specifieke situaties van afgeweken mag worden, wilt u deze dan limitatief opsommen?
Nee, daar ben ik het niet mee eens.
Volgens jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep kan de inbreuk op de privacy, die het binnentreden van een woning vormt, gerechtvaardigd zijn als een legitiem doel gediend wordt met het binnentreden. De concrete bevoegdheid om huisbezoeken af te leggen ten behoeve van de sociale zekerheid is geregeld met de «Wet huisbezoeken». Met deze wet is in de afzonderlijke uitkeringswetten een grondslag opgenomen dat de feitelijke leefsituatie gecontroleerd kan worden ten behoeve van vaststelling van het recht op uitkering.
In de Algemene wet op het binnentreden (Awob) wordt geregeld dat bij binnentreden in principe voorafgaande toestemming is vereist, die moet blijken aan degene die wenst binnen te treden (artikel 1, vierde lid). Dit is een nadere uitwerking van artikel 12 Grondwet, die het vereiste van toestemming voor binnentreden stelt. In de wetsgeschiedenis10 en jurisprudentie11 is dit toestemmingsvereiste zo ingekleurd, dat er ten minste sprake moet zijn van vrijelijk gegeven toestemming, op basis van voldoende informatie.
Daarmee zijn de definities vrijwel gelijkluidend, aangezien de belangrijkste criteria overeenkomen: ook toestemming in de zin van de AVG moet vrijelijk en ondubbelzinnig gegeven zijn, en op basis van juiste en volledige informatie worden gegeven. Niettemin wordt er in de AVG een andere, strengere uitleg aan dit begrip gegeven. Dit volgt uit een redenering dat van vrijelijk gegeven toestemming geen sprake kan zijn, als er een duidelijke ongelijke verhouding (zoals een afhankelijkheidsrelatie) is tussen de betrokkene en de verwerkingsverantwoordelijke.12 Vanwege deze ongelijke verhouding in de relatie tussen de betrokkene en overheidsinstanties, kunnen overheidsinstanties dus slechts bij zeer uitzonderlijke omstandigheden toestemming ten grondslag leggen aan verwerkingen van persoonsgegevens.
Dit toestemmingsbegrip is in de rechtspraak in het kader van binnentreden minder streng uitgelegd. De Awob kent geen rechtsvermoeden zoals de AVG kent. Dezelfde uitleg zou immers betekenen dat overheidsfunctionarissen in principe, zelfs met een wettelijke bevoegdheid, nooit zonder machtiging in de zin van de Awob zouden kunnen binnentreden. Dit is ook onwenselijk, omdat in sommige gevallen een huisbezoek noodzakelijk is voor het vaststellen op het recht op uitkering.
Bent u het ermee eens dat als aan het weigeren van toestemming tot binnentreden door een bewoner gevolgen kunnen worden verbonden voor bijvoorbeeld het verstrekken van een uitkering, geen sprake is van vrije toestemming?
Nee, zie het antwoord op vraag 20.
Bent u ermee bekend dat in het LSI-verslag van vergadering 19 november 2003 (LSI 2003/09) sub 4. is vermeld, dat er een (software)applicatie voor WIT is gebouwd? Wat was de functie van deze applicatie en bevatte het een signaleringssysteem of enigerlei risicomodel of score?6
Het klopt dat aan het weigeren van toestemming tot binnentreden gevolgen kunnen worden verbonden, zoals bijvoorbeeld het lager vaststellen of het intrekken van een uitkering omdat de betrokkene de toezichthouder op die manier niet in staat stelt om vast te stellen in hoeverre de betrokkene recht heeft op die uitkering. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 20. Dit is echter gerechtvaardigd, omdat bij een vermoeden van fraude met de woon- of leefsituatie een huisbezoek in sommige gevallen het enige middel kan zijn om de feitelijke situatie te kunnen beoordelen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 20.
Bent u bekend met het feit dat in dat verslag is vermeld, dat de Landelijke Stuurgroep eigenaar van de informatie in het systeem is? Welke informatie is in het systeem opgeslagen en verwerkt? Betrof het hier persoonsgegevens en zo ja welke?
Ja.
Destijds is er voor en door het Westland Interventieteam (WIT) een software-applicatie gebouwd ter ondersteuning van de werkzaamheden. Deze applicatie is tien jaar niet meer in gebruik. Er is over deze applicatie geen aanvullende informatie aangetroffen.
Bent u ermee bekend dat volgens het verslag d.d. 27 oktober 2004 (LSI 2004/99) door LSI een Werkgroep Opsporingsbevoegdheden is opgericht? Kunt u de verslagen en door deze werkgroep geproduceerde documenten, rapportages of presentaties ter beschikking stellen?7
Ja.
Zoals ik bij vraag 23 heb aangegeven is de applicatie die voor het WIT is gebouwd niet meer in gebruik. Er is helaas niet meer te achterhalen welke gegevens hierin opgeslagen en verwerkt werden.
Bent u bekend met de Procesbeschrijving Heimelijke Waarnemingen zoals vermeld in het verslag van de vergadering d.d. 21 september 2005, LSI 2005/71 en kunt u deze procesbeschrijving ter beschikking stellen?8
Ja, daar ben ik mee bekend. De door deze werkgroep geproduceerde documenten worden ter beschikking gesteld en meegestuurd met de beantwoording van deze vragen.
Herinnert u zich uw antwoord d.d. 13 december 2022 (antwoord 11 en 12) dat binnen LSI geen andere risicoclassificatie dan Systeem Risico Indicatie (SyRI) of voorgangers werden gehanteerd: «In het toezicht voor de doelgroep particulieren door de directie Particulieren worden geen risicoclassificaties, risicoscores of vergelijkbare beoordelingen toegekend aan burgers of belastingplichtigen»?9
Ja, daar ben ik mee bekend. Deze procesbeschrijving kan ter beschikking worden gesteld en wordt meegestuurd met de beantwoording van deze vragen.
Ben u ermee bekend dat in het verslag van de LSI-vergadering d.d. 2 maart 2006 (LSI 2006/41) staat vermeld, dat bij de wijkgerichte aanpak Groenewoud in Tilburg families in kaart zijn gebracht op basis van een top-downlijst van risicofactoren?10
Ja.
Wordt deze manier van werken nog gebruikt?
Ja.
Is deze manier van werken alleen binnen SyRI-verband gehanteerd? Zo nee, waar is deze dan nog meer gehanteerd?
Ik herken het begrip «top-downlijst van risicofactoren» niet. Het begrip «top-downlijst van risicofactoren» komt niet voor in de documentatie van de LSI, behalve in dit verslag. Vermoedelijk is deze term door de senior-criminaliteitsanalist SIOD ongelukkig gebruikt bij de presentatie van de LSI vergadering van 2 maart 2006. Deze manier van werken komt mij niet bekend voor. Over de huidige manier van werken van de LSI heb ik uw Kamer geïnformeerd met de brief van 26 januari jongstleden18.
Hoe worden de gegevens die uit een dergelijke risicoanalyse naar voren komen geregistreerd en opgeslagen?
Dergelijke lijsten zijn voor zover bekend niet gebruikt binnen SyRI en er worden voor zover bekend geen top-downlijsten van risicofactoren gehanteerd binnen de LSI.
Over het gebruik van risicofactoren binnen SyRI is de Kamer eerder geïnformeerd19.
Zijn gegevens die uit een dergelijke risicoanalyse naar voren komen in FSV verwerkt? Zo ja, kunt u dan uitleggen welke gegevens daarin verwerkt zijn? Zo nee, kunt u dan uitsluiten dat ze in FSV verwerkt zijn?
Zie het antwoord op vraag 30.
Bent u ermee bekend dat in het verslag van de LSI-vergadering d.d. 8 juni 2006 (LSI 2006/87) sub 6 staat vermeld dat risicoanalyse tot handhaving gerelateerd aan postcode leidt? Deelt u de mening dat daarmee feitelijk sprake is van een risicoclassificatie van (in een postcodegebied woonachtige) personen? Wordt deze werkwijze nog steeds gebruikt?12
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 29 herken ik het begrip «top-downlijsten van risicofactoren» niet. In algemene zin valt het volgende te zeggen. De Belastingdienst heeft in het verleden informatie aangeleverd aan het Inlichtingenbureau in het kader van toepassing van de Wet SUWI. Over welke personen en welke informatie is gedeeld is niet meer te achterhalen, omdat bij de Belastingdienst deze informatieniet is opgeslagen. Het Inlichtingenbureau heeft de informatie van de Belastingdienst samen met informatie van andere partijen verwerkt tot zogenaamde «verwonderadressen» en deze gedeeld met de Nederlandse Arbeidsinspectie (de toenmalige Inspectie SZW). Zij hebben de informatie verder verrijkt en gedeeld met de projectleiders. In de werkprocedure van het inmiddels opgeheven systeem SyRI is opgenomen dat er geen signaal teruggaat naar de bij het inlichtingenbureau aanleverende partijen. Dit betekent dat er in principe geen informatie uit de risicoanalyses rond SyRI in FSV verwerkt kan zijn.
Voor de volledigheid merk ik op dat de LSI een samenwerkingsverband is – waar het Inlichtingenbureau overigens geen onderdeel van uitmaakt – en SyRI een middel was om tot risicoselectie te komen. SyRI is op 5 februari 2020 door de rechter onverbindend verklaard. Sinds deze uitspraak is SyRI niet meer als handhavingsinstrument ingezet.
De Belastingdienst heeft een quick-scan verricht of in FSV verwijzingen naar dergelijke risicoanalyses zijn opgenomen door te zoeken op de trefwoorden van het samenwerkingsverband en het destijds gebruikte systeem: LSI respectievelijk SyRI (en oudere benamingen, zoals Sari). De Belastingdienst heeft de volgende bevindingen:
Deze verwijzingen zijn vermoedelijk als gevolg van bespreking over casuïstiek (casusoverleg LSI) opgenomen in FSV.
Bent u ermee bekend dat in het verslag 27 oktober 2004 (LSI 2004/99)13 een taakstelling vermeld en in het verslag 16 december 2010 (LSI 2010/100) wordt melding gemaakt van een taakstelling van 180 miljoen?14 Welke taakstelling is op dit moment aan het LSI toegekend? Welke taakstellingen zijn gerealiseerd en welke niet? Kunt u de cijfers ter bischikking stellen?
De Belastingdienst werkt met objectieve criteria om keuzes te kunnen maken. Hierbij geldt dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Indien door meerdere partners risico's werden gezien, dan kon de keuze worden gemaakt om als eerste te handhaven in die wijk/gebied/postcode waar de meeste signalen van alle partners tezamen voorkwamen. Dit op basis van efficiënte inzet van de beschikbare capaciteit.
De Belastingdienst werkt op basis van handhavingsregie. Dit betekent dat er op een systematische en gestructureerde wijze wordt gekeken naar burgers en bedrijven om zodoende op basis van kennis keuzes te kunnen maken in de handhaving. Hierbij wordt gekeken naar de aard, ernst en omvang. Indien zich binnen een LSI project een bepaald risico voordoet beoordeelt de Belastingdienst in het proces van handhavingsregie of en hoe hij tot handhaving overgaat. Overigens neemt de Belastingdienst sinds juli 2021 niet meer deel aan nieuwe LSI-projecten in afwachting van een DPIA van de LSI-samenwerking, omdat de Functionaris voor Gegevensbescherming van het Ministerie van Financiën verantwoording zoals bedoeld in de AVG voor de gegevensverwerkingen in het kader van LSI nodig acht.
Bent u ermee bekend dat in het verslag van de LSI-vergadering d.d 31 januari 2008 (LSI 2008/12) sub 2 staat vermeld dat de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) een presentatie heeft verzorgd over het Informatieknooppunt Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)?16 Kunt u deze presentatie ter beschikking stellen? Heeft de Belastingdienst informatie verstrekt aan het Informatieknooppunt SZW en zo ja, welke informatie?
Ja, daar ben ik mee bekend. De taakstelling van 180 miljoen waar in het verslag van 16 december 2010 over gesproken wordt betrof een fraudetaakstelling over de gehele sociale zekerheid, niet
specifiek de LSI. Het samenwerkingsverband LSI heeft geen taakstelling.
Is ook informatie uit FSV aan het Informatieknooppunt SZW ter beschikking gesteld?
Ja, daar ben ik mee bekend. Deze presentatie kan ter beschikking worden gesteld en wordt meegestuurd met de beantwoording van deze vragen.
De Belastingdienst kan in LSI verband op verzoek informatie verstrekken aan de in uitvoeringsregeling AWR artikel 43c lid 1 letter w opgenomen instanties, waaronder de Nederlandse Arbeidsinspectie, UWV en SVB. Het is niet meer te achterhalen of er informatie is verstrekt aan het informatieknooppunt Sociale Zaken en Werkgelegenheid in algemene zin vanuit de Belastingdienstomdat de gegevens niet bewaard zijn. Waar het specifiek de verstrekking betreft van informatie uit of over FSV aan het Informatieknooppunt SZW, verwijs ik naar antwoord 36.
Bent u ermee bekend dat in het verslag van de LSI-vergadering d.d. 19 september 2013 (LSI 2013/78) wordt gesproken over een werkgroep Dynamisering Risicomodellen SyRI en in het verslag van de LSI vergadering d.d. 20 januari 2014 (LSI 2014/14) wordt gesproken over dynamisering, door middel van een menukaart die samen met Inlichtingenbureau wordt ontwikkeld?17 Wat is de rol van het Inlichtingenbureau geweest bij het opstellen van risicomodellen? Is de menukaart tot stand gekomen en kunt u deze ter beschikking stellen?
In de verschillende onderzoeken van PwC en de Belastingdienst naar gegevensverstrekking uit en over FSV zijn 17 e-mails gevonden die gericht zijn aan SZW op de e-mailadressen @opsporingszw.nl en @inspectieszw.nl met daarin informatie over FSV. Het informatieknooppunt SZW was ondergebracht bij de Inspectie SZW (sinds 1 januari 2022 de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA)).
Bent u ermee bekend dat in het verslag van de LSI-verslag 26 juni 2014 (LSI 2014/73) blijkt dat het rapport Gastouderbureau’s is besproken?18 Kunt u dit rapport ter beschikking stellen?
Ja, daar ben ik mee bekend. Als het gaat om de risico-indicatoren en risicomodellen heeft het Inlichtingenbureau (IB) geholpen met de technische implementatie. Door capaciteitsgebrek is de menukaart niet tot stand gekomen. Het IB heeft voor zover bekend niet bijgedragen aan de inhoudelijke keuzes.
Bent u ermee bekend dat in het verslag van de LSI-vergadering d.d. 26 juni 2014 (LSI 2014/73) melding gemaakt wordt van een Algemeen Handboek?19 Kunt u dit Algemeen Handboek ter beschikking stellen? Indien er meerdere versies van het Algemeen Handboek bestaan kunt u deze dan ter beschikking stellen?
Ja, daar ben ik bekend mee. Dit rapport kan ter beschikking worden gesteld en wordt meegestuurd met de beantwoording van deze vragen.
Bent u ermee bekend dat in het verslag van de LSI-vergadering d.d. 29 maart 2018 (datum verslag 23 april 2018) melding wordt gemaakt van een dia-presentatie van SV, Belastingdienst Toeslagen en Sociale Verzekeringsbank (SVB) met een overzicht van de behaalde resultaten, alsmede een overzichtskaart?20 Kunt u deze presentatie en de kaart ter beschikking stellen?
Ja, daar ben ik bekend mee. Dit draaiboek (ook wel handboek genoemd) kan in meerdere versies ter beschikking worden gesteld en worden meegestuurd met de beantwoording van deze vragen.
Bent u bekend met de Librakaart, zoals onder andere vermeld in sub 4 van het verslag van de 92e vergadering d.d 26 september 2019?21 Kunt u deze kaart ter beschikking stellen? Wordt deze kaart nog steeds gebruikt?
Ja, daar ben ik bekend mee. Deze presentatie kan ter beschikking worden gesteld en wordt meegestuurd met de beantwoording van deze vragen.
Op basis van welke informatie is deze kaart samengesteld? Kunt u zeer specifiek de informatiebronnen en soorten informatie weergeven, met name of dit informatie op individu niveau betrof en of deze informatie ook uit FSV afkomstig was?
Ja, ik ben bekend met de Librakaart. Nee, ik kan deze kaart niet ter beschikking stellen. Deze kaart is in de ontwikkelfase gestrand en niet in gebruik genomen.
Bent u bekend met het verslag van de 93e LSI-vergadering waarin melding wordt gemaakt van een Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) presentatie «Alternatief Handhaven»? Kan deze presentatie ter beschikking worden gesteld?22
Aangezien de Librakaart niet doorontwikkeld en in gebruik genomen is, is niet te zeggen welke specifieke gegevens gedeeld zouden worden. Voor de ontwikkeling betrof het geaggregeerde gegevens op postcode 4 niveau die niet herleidbaar waren tot personen.
Bent u ermee bekend dat in het verslag van de 97e LSI-vergadering wordt gesproken over voortzetting van het project Venlo onder voorbehoud dat er geen sprake zou zijn van etnisch profileren?23 Op welke wijze is binnen LSI gebruik gemaakt van etnisch profileren en in welke projecten?
Ja, daar ben ik bekend mee. Deze presentatie kan ter beschikking worden gesteld en wordt meegestuurd met de beantwoording van deze vragen. Voor de volledigheid merk ik op dat in de presentatie een huisbezoek app wordt genoemd, deze app is voor zover bekend niet binnen LSI verband gebruikt.
Zijn FSV-lijsten, informatie van de FSV-lijsten of enige andere fraudelijst op enig moment ter beschikking gesteld aan gemeentes? Zo ja, aan wie en wanneer?
Ja, daar ben ik bekend mee. Ook binnen de LSI-projecten is het niet toegestaan om etnisch te profileren. Dat deze term in het verslag voorkomt, heeft er mee te maken dat één van de LSI-partijen vond dat het projectplan Venlo de indruk kon wekken dat de selectie van adressen werd verricht op basis van etnisch profileren. Daarom is in de LSI vergadering, onder leiding van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vastgesteld dat dit project alleen dan doorgang kon vinden als er geen sprake zou zijn van etnisch profileren. Dit is toen nagegaan en bleek te berusten op een misverstand.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
In de brief van 26 januari 2023 over de LSI aan uw Kamer is in bijlage 2 toegelicht dat uit het PwC onderzoek «Gegevensdeling met derden» niet is gebleken dat lijsten met FSV-informatie buiten de Belastingdienst zijn verstrekt.
In mijn brief van 30 mei 202231 informeerde ik u over 119 andere lijsten dan FSV, waarin onder andere risico- of fraudesignalen zijn opgenomen. Van die lijsten wordt vastgesteld of deze onterechte gevolgen hebben gehad voor burgers. Bij deze analyse zal ik ook betrekken of achterhaald kan worden of deze lijsten of informatie hieruit aan gemeenten zijn verstrekt.
Cijfers volgens het Coronadashboard |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Kunt u de Kamer laten weten hoeveel van de in totaal 399 patiënten (zie coronadashbord d.d. 17 februari 2023) ongevaccineerd (dat wil zeggen ze hebben nooit een coronavaccin ontvangen) waren? Zo nee, waarom niet?
De cijfers waar u naar verwijst zijn het aantal bezette bedden zoals geregistreerd door het LCPS. Dit is geen data op patiëntniveau (het gaat immers over bedden, niet over personen), waardoor er geen informatie over de vaccinatiestatus is.
Het RIVM publiceert maandelijks een rapport over de COVID-19 ziekenhuis- en intensive-care-opnames per vaccinatiestatus in Nederland gebaseerd op data van stichting NICE (die wel op patiëntniveau is) en vaccinatiegegevens vanuit CIMS. In het meest recente rapport vindt u de ziekenhuis en intensive-care-opnames per vaccinatiestatus voor de periode 3 oktober 2022 tot en met 6 februari 20231. Ook staat in dit rapport het aantal ziekenhuis- en IC-opnames naar leeftijd en vaccinatiestatus uitgesplitst per maand.
Belangrijk om in dit verband te vermelden is dat in deze rapportage, naast de absolute aantallen, ook de incidentie (het dagelijks aantal opnames per 100.000 personen naar vaccinatiestatus) wordt getoond. Dit is een belangrijke indicator om conclusies over het aantal ziekenhuis- en IC-opnames in relatie tot de vaccinatiestatus te kunnen trekken.
Op 14 maart publiceert het RIVM weer een nieuw rapport met daar in de volledige aantallen van februari. Het rapport is dan te vinden op: https://www.rivm.nl/covid-19-vaccinatie/covid-19-ziekenhuisopnames-per-vaccinatiestatus
Kunt u de Kamer laten weten hoeveel van de in totaal 25 IC-patiënten (zie coronadashbord d.d. 17 februari 2023) ongevaccineerd (dat wil zeggen ze hebben nooit een coronavaccin ontvangen) waren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze twee getallen binnen een week naar de Kamer sturen?
Dit is helaas niet gelukt.
De beoordeling van habitats in de standaardgegevensformulieren |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Hoe kan het dat in het onderbouwende rapport van de Wageningen Universiteit voor de standaardgegevensformulieren (SDF) nauwelijks habitats zijn aangemerkt als behorend tot categorie D «aanwezig, maar weinig waardevol» (omdat het habitattype slechts in een weinig waardevolle vorm in het gebied voorkomt), waarvoor geen instandhoudingsdoelen hoeven te worden vastgesteld?1, 2
Voorafgaand: De Engelse (en dus originele) term voor D is «non-significant», wat letterlijk «zonder betekenis» is. In het oorspronkelijke formulier uit 1996 was dit dan ook in het Nederlands vertaald als «verwaarloosbaar aanwezig».
Nederland heeft ervoor gekozen om habitattypen die in de categorie «verwaarloosbaar aanwezig» vallen, niet aan te melden, dus ook niet als «D». We vinden het niet de moeite waard om alle typen natuur die lijken op habitattypen maar het niet zijn (bijvoorbeeld: een volledig vergrast heideveld) en locaties van habitattypen die onder de minimumomvang blijven, alleen om administratieve redenen te gaan vermelden in het formulier. Ze hoeven namelijk niet beschermd te worden, en er worden geen doelen voor gesteld. In het rapport is in uitgangspunt 13 aangegeven in welke uitzonderingsgevallen in de Nederlandse invulling een habitattype als «D» wordt vermeld.
Kunt u aangeven hoe in andere lidstaten wordt omgegaan met het karteren van habitattypen? Wordt daar ook uitgegaan van een minimumomvang van 100 vierkante meter? In hoeverre worden in andere lidstaten habitattypen wel aangemerkt als «aanwezig, maar weinig waardevol»?3
Zover mij bekend maken andere lidstaten geen gebruik van een minimumomvang. Dit blijkt ook uit het feit dat in de Europese database (versie 2021) in 18 verschillende lidstaten habitattypen met kleinere oppervlaktes dan 100 m2 zijn te vinden. Bijna driekwart daarvan is aangemerkt als «meer dan verwaarloosbaar aanwezig», terwijl deze gevallen in Nederland dus niet beschermd worden.
Gebruik en interpretatie van de categorie «D» voor representativiteit verschilt duidelijk per lidstaat. Alle lidstaten maken er in meer of mindere mate gebruik van: het varieert van enkele procenten (bij de meeste lidstaten) tot meer dan één vijfde van de habitattypen die een «D» krijgen. De reden voor het geven van een «D» lijkt ook te verschillen. Zo geven Oostenrijk en België habitattypen die verdwenen zijn («no longer present») altijd een «D», andere lidstaten doen dat in wisselende mate. Ook is niet geheel duidelijk hoe die «D» gelezen moet worden. In de helft van de lidstaten worden namelijk de andere aspecten van het belang van het gebied (relatief aandeel oppervlak, behoudsstatus en algemeen belang) soms óók ingevuld, hoewel dat in deze gevallen niet de bedoeling is.
Hoe kan het dat habitats in verschillende gebieden geen enkele punten scoren wat betreft representativiteit voor een bepaald habitattype en toch worden aangemerkt als hebbende «beduidende representativiteit» (categorie C), terwijl de typering «aanwezig, maar weinig waardevol» (categorie D) mogelijk meer voor de hand had gelegen?
De eerste stap is: bepalen of een habitattype voldoet aan de definitie én in meer dan verwaarloosbare mate aanwezig is; dat gebeurt op basis van de definitie in het profiel en het daarin genoemde minimumoppervlak. Als dat zo is, dan is de volgende stap het bepalen van de representativiteit. Die is dan minimaal «C». De representativiteit drukt uit in welke mate het voldoet aan de «ideale» beschrijving in de Europese interpretatiehandleiding4. De interpretatiehandleiding geeft aan welke (bijzondere) vegetaties, planten- en diersoorten bij het habitattype horen. In het WUR-rapport worden vervolgens aan de hand daarvan per habitattype criteria opgesteld om de gebieden met name op basis van voorkomen van bijzondere soorten te onderscheiden (uitgangspunt 9). Daardoor kan een habitattype in meer dan verwaarloosbare mate aanwezig zijn (hij voldoet aan de definitie) en tegelijk geen bijzondere kwaliteiten hebben (0 punten voor representativiteit).
Op welke wijze is rond 2014 beoordeeld of habitats moeten worden aangemerkt als categorie D «aanwezig, maar weinig waardevol»? Is de veronderstelling juist dat daarbij vooral gekeken is naar de oppervlakte, zoals aangegeven in het rapport «Implementatie Natura 2000 in Nederland (2011)» en niet zozeer naar het voorkomen dan wel ontbreken van kenmerkende soorten (criterium genoemd door de Europese Commissie)?4, 5
In 2014 is in slechts drie gevallen de categorie D gebruikt. In alle drie de gevallen betreft het onduidelijkheid of het habitattype daadwerkelijk aanwezig was. Deze onduidelijkheden zijn opgelost in latere habitattypenkaarten en verwerkt in de aanwijzingsbesluiten.
Op welke wijze is of wordt voorkomen dat habitattypen in aanwijzingsbesluiten van gebieden zijn of worden opgenomen waar «veel van de kenmerkende soorten» ontbreken, zoals in het voorgestelde Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden?6
Dit is voorkomen doordat er een nauwkeurige definitie per habitattype is, in de vorm van een lijst definiërende vegetatietypen en zogenaamde beperkende criteria waaraan moet worden voldaan. Een vegetatietype is in feite een combinatie van soorten die veel samen voorkomen. In de vegetatiekundige definitie wordt aangegeven welke kenmerkende soorten minimaal aanwezig moeten zijn. Als dat minimum er niet is, zal het vegetatietype dus niet als zodanig gekarteerd worden en zal het niet als habitattype in het SDF gezet worden. Een plek zonder struikhei wordt bijvoorbeeld niet als struikhei-associatie gekarteerd en komt dus niet als habitattype droge heide in het SDF. Ook een «sterk gedegradeerd bostype waaruit veel kenmerkende soorten ontbreken» zal niet voldoen aan de vegetatiekundige definitie en zal in Nederland niet als habitattype vermeld worden in het SDF.
In het geval van het genoemde wijzigingsbesluit is steeds zorgvuldig nagegaan of aan deze vereisten is voldaan.
Is de veronderstelling juist dat habitats, behorend bij een bepaald habitattype, maar waar geen typische soorten voorkomen, moeten worden aangemerkt als «aanwezig, maar weinig waardevol» (categorie D)? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet het geval. De eerste stap is om te bepalen of het habitat aan de definitie van een habitattype voldoet, dus of aan minimumoppervlakte, vegetatietype en eventuele beperkende voorwaarden voldaan wordt. Als dit het geval is, dan komt het habitattype in meer dan verwaarloosbare mate voor en krijgt het dus minimaal een C. Dit staat los van het voorkomen van typische soorten. Zoals in bijlage 5 van de leeswijzer Natura 2000 profielen 2014 wordt uitgelegd, zijn typische soorten bedoeld voor de beoordeling van de kwaliteit van het habitattype. Niet alle typische soorten komen overal voor. Als geen enkele typische soort voorkomt, betekent dit niet dat het «weinig waardevol» is, maar dat voor het kwaliteitsaspect «typische soorten» dat gebied geen bijdrage levert aan de landelijke staat van instandhouding.
Waarom wordt het habitattype H2130A (grijze duinen, kalkarm) in het aanwijzingsbesluit voor Natura 2000-gebied Westerschelde opgenomen, terwijl sprake is van een zeer klein oppervlak (SDF: 0,03 hectare; AERIUS: 0,9 hectare), het habitat geen punten scoort voor representativiteit (SDF) en voor het betreffende habitattype een omvang van tientallen hectares nodig is voor een optimale functionele omvang (zoals in de leeswijzer Natura 2000 profielen 2014 staat)? Waarom is dit habitattype niet aangemerkt als «aanwezig, maar weinig waardevol»?7
Omdat het habitattype voldoet aan de definitie van het habitattype en dus «meer dan verwaarloosbaar aanwezig» is. Het is daardoor aanwezig met een «beduidende» representativiteit. Inderdaad heeft de locatie geen optimale functionele omvang, maar wel een zodanige omvang dat het duurzaam kan voortbestaan. Zie ook de voorgaande antwoorden.
Waarom wordt het habitattype H7140B (veenmosrietland) in het aanwijzingsbesluit voor Natura 2000-gebied Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving opgenomen, terwijl sprake is van een zeer klein oppervlak (0,4 hectare), het habitattype in het SDF geen punten scoort voor representativiteit en door de natuurbeheerder wordt aangegeven dat de kwaliteit zo matig is en het zo’n klein deel van het oppervlak is dat «je het eigenlijk geen veenmosrietland kunt noemen»? Waarom is dit habitattype niet aangemerkt als «aanwezig, maar weinig waardevol»?8
Omdat het habitattype voldoet aan de definitie en dus «meer dan verwaarloosbaar» aanwezig is. De uitlating van de natuurbeheerder strookt niet met de officiële karteringen van It Fryske Gea, die door de provincie als basis zijn gebruikt voor de officieel vastgestelde habitatkaart. Als de beheerder van mening is dat hier sprake is van een wetenschappelijke fout van zijn eigen organisatie, dan zal dat via de officiële weg kenbaar gemaakt moeten worden. Dat is echter niet gebeurd bij de terinzagelegging en evenmin bij de voorbereiding van het definitieve besluit. Ik betreur het dat op deze manier twijfel wordt gezaaid in een zeer zorgvuldig doorlopen proces.
Waarom is de minimale oppervlakte voor de meeste habitattypen vastgesteld op 100 vierkante meter en niet gerelateerd aan de optimale functionele omvang, zoals deze ook in de «leeswijzer Natura 2000 profielen (2014)» zijn opgenomen, terwijl dat laatste aspect evenzeer van belang is in het licht van het al dan niet categoriseren van een habitattype als «aanwezig, maar weinig waardevol»?9
De minimale omvang is onderdeel van de definitie om te kunnen bepalen of er sprake is van een habitattype (zoal toegelicht in bijlage 2 van de leeswijzer Natura 2000-profielen 2014). De definitie van een habitattype is zodanig dat verwaarloosbare voorkomens erbuiten vallen. Verwaarloosbaar aanwezige habitattypen worden dus als «niet aanwezig» gekarakteriseerd.
De optimale functionele omvang is een kwaliteitsaspect: het is het punt waarboven in hoge mate wordt voldaan aan de oppervlakte-eisen van de samenstellende soorten en/of structuur en functies, bijvoorbeeld doordat er ook typische diersoorten met een groot ruimtebeslag een populatie in kunnen vestigen. Voorbij dat knikpunt zal een groter oppervlak wel tot verdere kwaliteitswinst (kunnen) leiden, maar minder duidelijk dan in het traject ervoor. Oftewel: als deze oppervlakte (minimaal) is bereikt is dat optimaal (maar niet maximaal) voor de kwaliteit van het habitattype. Onder dat punt is het habitattype dus ook betekenisvol voor kenmerkende soorten, maar nog niet optimaal.
Is de veronderstelling juist dat gelet op het onderbouwende rapport van de Wageningen Universiteit voor de SDF (aansluitend op het betreffende Uitvoeringsbesluit van de Europese Commissie) de beoordeling van de behoudsstatus moet worden gezien als een absolute beoordeling die in de tijd kan worden gevolgd, waarbij scores niet beïnvloed zijn door scores voor habitats in andere gebieden? Zo nee, waarom niet?
Die veronderstelling is niet juist. Het primaire doel van het SDF is om te bepalen wat de belangrijkste gebieden per habitattype en soort zijn (zie doel 1 en 2 op pagina 52 van het Publicatieblad van de Europese Unie van het SDF11). De maatlatten voor de behoudsstatus zijn daarom ook zodanig opgesteld dat gebieden zich zoveel mogelijk van elkaar onderscheiden (uitgangspunt 9 van het WUR-rapport). Krijgt een gebied meer punten, dan is het gebied relatief belangrijker voor het habitattype ten opzichte van andere gebieden in Nederland. In de loop der tijd kunnen scores veranderen, door genomen maatregelen of verandering in drukfactoren, ook zodanig dat een A, B of C verandert. Het gebied wordt dan meer of minder belangrijk voor het habitattype. Alleen de beste gebieden kunnen alle punten halen, en soms, als er bijvoorbeeld grote regionale verschillen voorkomen, zelfs dat niet. Daar is dan rekening mee gehouden in de verdeling van de punten voor A, B en C: in alle regio’s kunnen gebieden een «A» scoren. In sommige gebieden zal nooit aan alle criteria voldaan kunnen worden; dat is ook niet nodig.
Hoe kan het dat actief hoogveen, ondanks forse en langdurige overschrijding van de kritische depositiewaarden, in verschillende gebieden bij de beoordeling zoals opgenomen in de SDF een uitstekende behoudsstatus heeft gekregen vanwege een uitstekende structuur en/of uitstekende vooruitzichten wat betreft de instandhouding van functies en vergunningaanvragen ondertussen wel afketsen in verband met de genoemde overschrijding van kritische depositiewaarden en geen rekening wordt gehouden met de uitstekende behoudsstatus?
Bij vergunningverlening moet getoetst worden aan de instandhoudingsdoelstellingen in het aanwijzingsbesluit en niet op de beoordeling van het belang van het gebied in het SDF. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10, wordt de relatieve kwaliteit ten opzichte van de andere gebieden in Nederland beoordeeld. De gebieden met een uitstekende behoudsstatus voor hoogvenen hebben de in relatieve zin beste kwaliteit van hoogvenen in ons land. Maar de kwaliteit kan nog verbeterd worden, waarbij stikstofdepositie een beperkende factor kan zijn. Maar ook het feit dat het om nog steeds kleine oppervlakken gaat, maakt de locaties met actief hoogveen kwetsbaar: uitbreiding van actief hoogveen in wat nu nog herstellend hoogveen is, zal ongetwijfeld bijdragen aan een verminderde kwetsbaarheid voor verdroging.
Zoals te zien is in het WUR-rapport, is de beoordeling van de behoudsstatus van actieve hoogvenen gebaseerd op een combinatie van zes subcriteria voor structuur, vijf voor functie en eventueel de herstelmogelijkheid. Om tot een «A» te komen hoeft niet aan alle subcriteria te worden voldaan.
De genderkliniek die homoseksualiteit probeert te genezen |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat heeft het gegeven dat liefst 80 tot 90 procent van de verwijzingen naar de Tavistock genderkliniek mensen betrof met een homoseksuele seksuele identiteit voor de Nederlandse situatie te zeggen?1, 2
Ik kan de situatie in het Verenigd Koninkrijk niet vergelijken met de Nederlandse situatie. De overheid bemoeit zich niet met de manier waarop zorgverleners zorg verlenen, voor zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft.
Bent u ervan op de hoogte dat psychiaters die waarschuwden dat de keuze voor verandering van geslacht in wezen een keuze was die door de wens werd ingegeven om van de homoseksualiteit af te komen, jarenlang werd genegeerd in de Tavistock genderkliniek?
Ik heb kennisgenomen van de beide artikelen.
Hoe reëel acht u het risico dat genderbehandeling ook in Nederland in wezen een verborgen vorm van homogenezing is?
Ik heb de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) om een reactie gevraagd en die heeft mij laten weten dat zij de afgelopen jaren een beperkt aantal meldingen en signalen heeft ontvangen over de kwaliteit van transgenderzorg. Geen van deze signalen ging over een verborgen vorm van homogenezing in de transgenderzorg.
Geven de alarmerende berichten uit het Verenigd Koninkrijk u aanleiding om ook in Nederland nog eens bijzonder kritisch te kijken naar een mogelijk kwalijke onderstroom van genderbehandelingen en de uitwassen daarvan, zeker als het gaat om kinderen en jongeren in een kwetsbare leeftijd? Of vindt u het allemaal wel goed zo onder verwijzing naar de zorgvuldige afwegingen die in ons land worden gemaakt?
Ik heb kennisgenomen van de ontwikkelingen in onder andere het Verenigd Koninkrijk. Wat goede zorg is wordt in Nederland op hoofdlijnen bepaald in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en wordt daarbinnen nader ingevuld door de professionele standaarden en kwaliteitsstandaarden, in principe op basis van wetenschappelijk onderzoek. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van zorg ligt bij veldpartijen (zorgverleners, patiëntenverenigingen etc.). Zij zijn ook primair verantwoordelijk voor het opstellen van professionele standaarden en kwaliteitsstandaarden, en ook voor het onderhoud en de actualisatie daarvan. Dit geldt ook voor transgenderzorg.
In de huidige Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch staan antwoorden op vragen over goede transgenderzorg, bijvoorbeeld rondom puberteitsremmende behandelingen bij transgender jongeren. Op dit moment vindt er een evaluatie plaats van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch. In dat kader wordt onder meer bekeken of er nieuwe inzichten zijn – ook uit andere landen – die moeten leiden tot aanpassing van de kwaliteitsstandaard.
In de al uitgevoerde oriënterende (literatuur)search ten behoeve van de evaluatie is bijvoorbeeld gekeken naar richtlijnen/protocollen van andere landen. Deze richtlijnen, zoals onder andere die van Zweden, de Standards of Care for the Health of Transsexual, Transgender, and Gender Nonconforming People (versie 8), alsmede wetenschappelijke literatuur worden meegenomen in de actualiteitsbepaling van de huidige kwaliteitsstandaard. De uitkomsten van deze evaluatie worden eind 2023 verwacht, waarna de kwaliteitsstandaard waar nodig zal worden aangepast en aangevuld.
Overlijdens met de diagnose corona |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend dat het CBS in het eerste kwartaal van 2021 8.415 overlijdens met de diagnose corona heeft gerapporteerd, terwijl er in die periode een oversterfte was van 1.589?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Zijn de bovengenoemde twee cijfers, voor zover u kunt nagaan, correct en was de coronasterfte dus ongeveer vijf keer zo groot als de oversterfte? Zo nee, wat zijn volgens u dan wel de correcte cijfers?
Deze cijfers zijn correct. In het rapport wordt ook genoemd dat in de tweede oversterftegolf (die tot begin 2021 duurde) meer mensen aan COVID-19 overleden dan dat er oversterfte was. Het CBS spreekt van oversterfte wanneer het waargenomen aantal overledenen hoger is dan het verwachte aantal overledenen in dezelfde periode. Omdat het mogelijk is dat een deel van de te verwachte overlijdens uiteindelijk aan COVID-19 overlijdt is het dus mogelijk dat er meer mensen aan COVID-19 overlijden dan dat er oversterfte is.
Betekent dit dat ongeveer 80 procent van de sterfgevallen die voorheen niet de diagnose «Overleden door corona» kregen, deze diagnose nu blijkbaar wel krijgen, al dan niet naast een diagnose aan een ander lijden? Of heeft u hiervoor wellicht een andere verklaring?
Nee dat betekent het niet. Doodsoorzaken worden bij overlijden vastgesteld en niet later aangepast. Uw overzicht geeft slechts een weergave van het aantal overledenen (door COVID-19 en andere oorzaken) versus de verwachte sterfte in de betreffende periode o.b.v. historische getallen.
Het bericht ‘Radicaliseringsexpert Soumaya Sahla wil haar plek bij de VVD terugveroveren’ |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wilt u met inachtneming van artikel 68 van de Grondwet alle door mij in deze vragenreeks gestelde vragen volledig en waarheidsgetrouw beantwoorden?1
Vanzelfsprekend beantwoord ik uw vragen in overeenstemming met de inlichtingenplicht van art 68 Grondwet.
Wilt u deze vragen niet gebundeld maar per vraag beantwoorden?
Ja.
Wilt u deze vragen zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken, beantwoorden en ook eerlijk beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Waarom heeft u mijn vorige vragen van 19 januari op 13 februari op zo’n schandalige manier merendeels niet beantwoord door bij bijna ieder antwoord een onderscheid te maken tussen de premier en de VVD?
De inlichtingenplicht aan leden van de Tweede en Eerste Kamer geldt voor Ministers en Staatssecretarissen. Bewindslieden verrichten echter niet al hun werkzaamheden uit hoofde van hun ambt. Naast het ambt als Minister-President vervul ik ook een rol als partijpoliticus. Het is bij de beantwoording van schriftelijke vragen van leden van de Tweede Kamer aan de Minister-President niet aangewezen rollen te vermengen en dus in het ambt inlichtingen te verstrekken over aangelegenheden die primair de andere rol betreffen. Het karakter van de werkzaamheden is bepalend voor het antwoord op de vraag in welke hoedanigheid ze worden verricht, niet het moment waarop, de locatie waar, de eventueel gebruikte middelen of het al dan niet expliciet benoemen van een hoedanigheid.
Ik begrijp de verschillende, ook persoonlijke, overwegingen van de heer Wilders bij het stellen van zijn vragen. De herhaling en de opeenvolging van zijn vragen maken opnieuw volkomen duidelijk welk zwaar belang hij aan zijn vragen en de beantwoording daarvan hecht. Ik heb dat dan ook zwaar gewogen maar ik acht het ook nu –in het belang van de juiste verhouding tussen kamer en kabinet – van wezenlijk belang op de hiervoor genoemde punten te wijzen.
Wat bezielde u om zo respectloos om te gaan met legitieme vragen die bij mij als volksvertegenwoordiger en bedreigde persoon leven als het gaat om uw contacten met een veroordeelde moslimterrorist, die nota bene lid was van een islamitische terreurorganisatie die mij wilde vermoorden?
Zie het antwoord op vraag 4.
Realiseert u zich dat u daarmee bovendien in strijd handelt met artikel 68 van de Grondwet, wat zegt dat de regering verplicht is om ieder individueel Kamerlid de inlichtingen te geven waar hij of zij om vraagt?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wilt u dat alsnog doen en alle vragen beantwoorden zonder te verwijzen naar de VVD? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Lijdt u aan een politiek Dr Jekyll en Mr Hyde complex? Zo nee, wilt u al deze vragen volledig en eerlijk beantwoorden?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u voor uw antwoord bij vraag 4 van de vorige vragenreeks aangeven vanuit welke locatie en vanaf welke telefoon, uw privételefoon of uw zakelijke telefoon, u de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla op 5 december 2021 een sms-je heeft gestuurd met de tekst «Ik duik er erven in ASAP»? Wilt u deze vraag eerlijk beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023 nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Deelt u de mening dat, indien u dit sms-je heeft gestuurd vanuit het Torentje en/of vanaf uw zakelijke telefoon, u niet kunt volhouden dat ik mij voor een antwoord bij de VVD moet melden en u mijn vraag dus moet beantwoorden in uw hoedanigheid als Minister-President? Zo nee, waarom niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u in uw sms-je van 5 december 2021 aan Soumaya Sahla gezegd dat u dat sms-je stuurde als partijleider van de VVD of als Minister-President? Wilt u deze vraag eerlijk beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u de inhoud van dit sms-je alsnog met de Kamer delen? Zo nee, wat heeft u te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Indien u dit sms-je aan Souamya Sahla op 5 december 2021 niet vanuit het Torentje en/of vanaf uw privételefoon heeft gestuurd, bij wie van de VVD moet ik mij dan melden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u een naam bij wie ik mij moet melden en een bijbehorend telefoonnummer om het betreffende antwoord te krijgen, of stuurt u mij lafhartig met een kluitje in het riet omdat u iets te verbergen heeft? Wilt u er verstandig aan doen en deze vraag conform artikel 68 van de Grondwet nu en hier beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
In uw antwoord op vraag 5 van de vorige vragenreeks geeft u aan dat u niet alle informatie over uw contacten kunt openbaren. Waarom is dat?
Ik heb in het antwoord op vraag 4 het onderscheid tussen het ambt en andere hoedanigheden toegelicht. Bewindslieden houden contact met allerlei personen en organisaties. Het is belangrijk dat dergelijk contact in vertrouwen en in beslotenheid kan plaatsvinden. Dat brengt met zich dat niet al dergelijke contacten volledig openbaar kunnen zijn.
Suggereert u dat u informatie aangaande Soumaya Sahla achterhoudt?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom kunt u deze informatie niet openbaar maken? Wat heeft u te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien deze informatie wel openbaar zou worden gemaakt?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom probeert u de waarheid te verdoezelen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 7 uit de vorige vragenreeks niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u voor uw antwoord op vraag 8 van de vorige vragenreeks aangeven vanuit welke locatie en vanaf welke telefoon, uw privételefoon of uw zakelijke telefoon, u op 25 januari 2022 een telefoongesprek gevoerd heeft met de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla waarin u heeft gezegd: «We buigen niet voor Wilders, wij zijn trots op jou, je hoort bij ons. Maar de mensen willen dat je sorry zegt. Doe dat nou gewoon. Geef een verklaring uit, ga bij een talkshow zitten en zoek daarna even de luwte op»?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Deelt u de mening dat, indien u dit telefoongesprek heeft gehouden vanuit het Torentje en/of vanaf uw zakelijke telefoon, u niet kunt volhouden dat ik mij voor een antwoord bij de VVD moet melden en u mijn vraag niet kunt beantwoorden in uw hoedanigheid als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Vanuit welke locatie en vanaf welke telefoon, uw privételefoon of uw zakelijke telefoon, heeft u de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla op 26 januari 2022 een sms-je heeft gestuurd met de tekst «Tekst van Kees gezien, ziet er goed uit»?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u in uw sms-je van 26 januari 2022 aan Soumaya Sahla gezegd dat u dat sms-je stuurde als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u de inhoud van dit sms-je alsnog met de Kamer delen? Zo nee, wat heeft u te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 8 uit de vorige vragenreeks niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u iets te verbergen? Wat heeft u te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Begrijpt u dat door het wegduiken voor eerlijke antwoorden steeds minder mensen u vertrouwen? Zo nee, waarom niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u met Soumaya Sahla afspraken gemaakt bij de beantwoording van de vragen van 19 januari jl.?
Nee
Heeft u direct of indirect via ambtenaren of anderen contact met haar gehad bij de beantwoording van mijn vragen uit de vorige vragenreeks?
Nee
Waarom beantwoordt u vraag 9 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 10 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u voor uw antwoord op vraag 10 uit de vorige vragenreeks aangeven of u trots was op de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Hoe maakt u dit onderscheid? Lijdt u wellicht aan een gespleten politieke persoonlijkheid? Bent u daarvoor in behandeling?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u tijdens het telefoongesprek op 25 januari 2022 gezegd dat u deze opmerking maakte als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 11 uit de vorig vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u voor uw antwoord op vraag 11 van de vorige vragenreeks aangeven of u de opmerking dat zij «bij ons» hoort heeft gedaan als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u tijdens het telefoongesprek op 25 januari 2022 gezegd dat u deze opmerking maakte als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 12 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u voor uw antwoord op vraag 12 van de vorige vragenreeks aangeven of u de opmerking «maar de mensen willen dat je sorry zegt» heeft gedaan als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft u tijdens het telefoongesprek op 25 januari 2022 gezegd dat u deze opmerking maakte als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 15 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u voor uw antwoord op vraag 15 van de vorige vragenreeks aangeven of u de opmerking «zoek daarna even de luwte op» heeft gedaan als partijleider van de VVD of als Minister-President?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u uitleggen waarom u tijdens de persconferentie van 28 januari 2022 wel vragen van journalisten beantwoordt, maar een Kamerlid, die op grond van artikel 68 Grondwet vragen stelt, doorverwijst naar de VVD? Deelt u mijn mening dat dit ongrondwettig en onbehoorlijk is, en een teken van politieke lafheid en zwakte? Zo nee waarom niet?
Terugkijkend had ik tijdens die persconferentie hierop scherper moeten reageren
Vindt u het beantwoorden van journalisten belangrijker dan het beantwoorden van Kamerleden?
Nee
Waarom beantwoordt u vraag 17 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 18 uit de vorige vragenreeks niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Laat u bewust de suggestie boven de markt hangen dat u de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla vaker heeft gesproken? Waarom bent u daar niet eerlijk over? Wat heeft u tegen het delen van de waarheid?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Realiseert u zich dat het op deze manier onduidelijk blijft of u haar vaker hebt gesproken?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Bent u bang om dit te onthullen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom ontkent u niet dat u haar vaker heeft gesproken?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Welke informatie over u en Soumaya Sahla kan er nog naar buiten komen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Zou u toch niet schoon schip maken en eerlijk antwoord geven op de vraag of u Soumaya Sahla vaker heeft gesproken, aangezien de waarheid dit vroeg of laat zal achterhalen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
In uw antwoord op vraag 21 van de vorige vragenreeks zegt u dat u Soumaya Sahla buiten de genoemde afspraak op 26 september 2019 niet op het Ministerie van Algemene Zaken heeft ontvangen, betekent dit dat u haar wel elders heeft gesproken?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 22 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom heeft u bij de beantwoording van vraag 23 uit de vorige vragenreeks niet de conclusie getrokken om de moslimterrorist Soumaya Sahla die veroordeeld is wegens lidmaatschap van een terroristische organisatie en verboden wapenbezit, en gearresteerd is met een doorgeladen automatisch geweer, een Agram 2000, daarom niet te ontvangen in het Torentje?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Snapt u dat mensen, waaronder ikzelf, het totaal ongepast en walgelijk vinden dat een premier een veroordeelde terrorist ontvangt, fêteert en politiek behaagt?
De verschillende, ook persoonlijke, overwegingen van de heer Wilders bij het stellen van zijn vragen zijn begrijpelijk.
Waarom beantwoordt u vraag 23 uit de vorige vragenreeks wel, maar verwijst u mij in alle voorgaande vragen naar de VVD?
De verstrekte inlichtingen zijn relevant in mijn hoedanigheid als Minister-President.
Bedoelt u bij de beantwoording van vraag 25 uit de vorige vragenreeks dat u toegeeft dat u heeft gelogen, aangezien u, in tegenstelling tot hetgeen u op de persconferentie van 28 januari 2022 beweerde, zich wel degelijk in Soumaya Sahla had verdiept omdat u haar immers had uitgenodigd in het Torentje en sms- en telefooncontact met haar onderhield?
Ik heb geen reden om terug te komen op hetgeen ik heb gezegd op de wekelijkse persconferentie van 28 januari 2022.
Kunt u hier glashelder over zijn, en een klip en klaar eerlijk antwoord geven? Zo nee, waarom niet?
ja
Waarom geeft u niet eerlijk toe dat u tijdens de persconferentie van 28 januari 2022 heel goed wist met wie u te maken had? Kunt u daar een eerlijk antwoord op geven?
Zie het antwoord op vraag 67.
Waar bent u bang voor?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
U geeft bij vraag 26 uit de vorige vragenreeks aan dat u via mediaberichtgeving bekend was met het feit dat Soumaya Sahla fatwa’s had uitgesproken, maar wanneer was u hiermee bekend?
Ik heb deze berichtgeving gelezen ten behoeve van de beantwoording van de door u gestelde vragen (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532). Over de vraag of ik deze berichtgeving eerder tot mij heb genomen sinds de datum van publicatie meer dan 17 jaar geleden kan ik geen uitspraken met de hiervoor vereiste zekerheid doen.
Was dat vóórdat u haar in het Torentje had uitgenodigd op 26 september 2019 of daarna? Kunt u daar een eerlijk antwoord op geven?
Zie het antwoord op vraag 71.
Betekent uw antwoord op vraag 27, 37, 38, 39 en 50 uit de vorige vragenreeks, waarin u te kennen geeft afstand te nemen van uitspraken van Soumaya Sahla die strijdig zijn met de feiten waarvoor zij is veroordeeld, zoals: «Ik kwam in een complexe situatie terecht die ik niet meer onder controle had» en «Ben ik een moslimterrorist? Absoluut niet», dat u nooit meer een plaats voor haar in de politiek weggelegd ziet? Kunt u hier een eerlijk antwoord op geven?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 30 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 31 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 32 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waar bent u bang voor indien u deze vraag wel waarheidsgetrouw zou beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u aan de oud-minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer Asscher zelf, of aan zijn ambtsopvolger vragen of het klopt dat hij Soumaya Sahla heeft ontmoet?
De van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ontvangen informatie (zie Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) geeft mij geen aanleiding verder navraag te doen.
Waarom houdt u bij de beantwoording van vraag 33 de oud-minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer Asscher, een hand boven het hoofd?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Wat hebben u en de Partij van de Arbeid hier te verbergen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Is hier een gespreksnotitie kwijtgeraakt?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Zo ja, bent u bereid deze alsnog op te laten sporen en met de Kamer te delen?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Bedoelt u met uw antwoord bij vraag 40 uit de vorige vragenreeks dat u wel veroordeelde terroristen spreekt of steunt? Zo ja, welke?
Ter voorkoming van verdere misverstanden zij hier herhaald dat er geen beleid van het kabinet is om met dergelijke personen te spreken, maar dat anderzijds niet kan worden uitgesloten dat, al dan niet bewust, eens een dergelijk contact plaatsheeft.
Zijn er meerdere veroordeelde terroristen die u heeft gesproken of gesteund?
Zie het antwoord op vraag 85.
Wanneer heeft u deze veroordeelde terroristen gesproken of gesteund?
Zie het antwoord op vraag 85.
Waarom bent u hier niet eerlijk over geweest?
Zie het antwoord op vraag 85.
Waarom beantwoordt u vraag 44 uit de vorige vragenreeks niet? Ik vraag u nogmaals of u de mening deelt dat het onverteerbaar en onacceptabel is als ik, als doelwit van de terroristische organisatie de Hofstadgroep, de terreurgroep die de aanleiding is dat ik dit jaar negentien jaar geleden mijn vrijheid ben kwijtgeraakt, in de Kamer zou kunnen worden geconfronteerd met een aldaar rondlopend voormalig lid van diezelfde terreurorganisatie?
Ter voorkoming van verdere misverstanden zij hier herhaald dat de Kamer regels stelt rondom de toelating van bezoekers tot het gebouw en de vergaderingen, en het is daarom niet aan het kabinet te oordelen over wie er wel of niet toegang tot de Tweede Kamer gebouwen heeft of heeft gehad.
Wilt u alstublieft een normaal antwoord geven op deze vraag en niet naar iemand anders verwijzen? Snapt u dat dit voor mij belangrijk is? Zo nee, waarom niet?
De verschillende, ook persoonlijke, overwegingen van de heer Wilders bij het stellen van zijn vragen zijn begrijpelijk.
Waarom beantwoordt u vraag 45 uit de vorige vragenreeks niet? Ik vroeg helemaal niet naar de regels in de Tweede Kamer, dus nogmaals: Wat is uw oordeel over het feit dat de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla «best vaak» in de Tweede Kamer kwam?
Zie het antwoord op vraag 89.
Wat vindt u daarvan? Kunt u een eerlijk antwoord geven? Snapt u dat dit voor mij belangrijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 89.
Waarom beantwoordt u vraag 48 uit de vorige vragenreeks niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u alsnog antwoord geven op vraag 48?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom durft u niet te zeggen dat u niet 100% kunt uitluiten dat Soumaya Sahla nog een veiligheidsgevaar vormt of kan vormen? Snapt u dat dit voor mij belangrijk is? Zo nee, waarom niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom draait u om het antwoord op deze vraag heen? Bent u bang voor het antwoord?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Betekent dit dat u het ook niet volledig vertrouwt, aangezien u deze vraag niet met «ja» kunt beantwoorden?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Waarom beantwoordt u vraag 49 uit de vorige vragenreeks niet? Heeft u iets te verbergen? Kunt u alsnog antwoord geven op vraag 49?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Kunt u nu de beleefdheid opbrengen mijn vragen wel netjes en volledig te beantwoorden, en geen enkele keer meer te verwijzen naar de VVD maar zelf als Minister-President conform artikel 68 van de Grondwet antwoord te geven? Zo nee, waarom niet?
De vraag ziet op aangelegenheden waarover ik als Minister-President geen andere inlichtingen heb te verstrekken dan eerder met de Kamer gedeeld. Zie de eerdere antwoorden d.d. 8 maart 2022 en 14 februari 2023 ter zake (Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1987 en Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1532) in samenhang met het antwoord op vraag 4 en 15.
Realiseert u zich dat ik nooit op zal geven en altijd door zal gaan me het stellen van vragen inzake uw contacten met de veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla, totdat u eerlijke antwoorden geeft en de waarheid boven tafel komt?
Van de in de vraag verwoorde intenties neem ik kennis.
Staatsrechtelijke opstelling kabinet nieuwe wetgeving |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel van RTL Nieuws met de kop «Kabinet blokkeert omstreden wet voor maatschappelijk verantwoord ondernemen»?1
Ja.
Herkent u zichzelf in de zin «Het kabinet gaat de initiatiefwet in de huidige vorm niet uitvoeren, luidde de boodschap van de verantwoordelijke Ministers»?
Nee. Wij zijn in gesprek met de initiatiefnemers om te verkennen of wij samen tot een gedragen wetsvoorstel voor IMVO kunnen komen; in die gesprekken gaat het uiteraard over het initiatiefvoorstel Wet Verantwoord en Duurzaam Internationaal Ondernemen (WVDIO). De afspraken uit het coalitieakkoord zijn leidend voor onze inbreng in deze gesprekken. Die vragen dat we in nationale IMVO-wetgeving rekening houden met een gelijk speelveld met de ons omringende landen en de implementatie van mogelijke EU-regelgeving. Wij hebben de initiatiefnemers dan ook gevraagd om door de bril van effectiviteit en een gelijk speelveld in de EU hun wetsvoorstel te bekijken. De gesprekken met de initiatiefnemers lopen nog.
Het initiatiefvoorstel zelf volgt de gebruikelijke parlementaire procedure. Hier hoort te zijner tijd een kabinetsreactie bij.
Welke woorden heeft u exact gebruikt om dit over te brengen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Staat u nog steeds achter deze opstelling en waarom heeft u dit gezegd?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u gedetailleerd uitleggen hoe u deze opstelling rijmt met de staatsrechtelijke verhoudingen tussen de Staten-Generaal en de regering?
Zoals in vraag 2 toegelicht, had onze inzet betrekking op de gesprekken met de initiatiefnemers. Voor wat betreft de verhouding tussen Staten-Generaal en de regering inzake het initiatiefvoorstel geldt het volgende:
Het initiatiefvoorstel WVDIO is bij uw Kamer aanhangig gemaakt op 11 maart 2021. Het initiatiefvoorstel is na verwerking van het advies van de Raad van State door uw Kamer op 1 november 2022 in behandeling genomen.
Inmiddels zijn nadere stappen gezet in de parlementaire voorbereiding van de plenaire behandeling van het initiatiefvoorstel in de Tweede Kamer, onder meer door de vaststelling van de inbreng van het verslag. Wanneer het initiatiefvoorstel voor de plenaire behandeling in de Tweede Kamer wordt geagendeerd, zal het kabinet een reactie geven op het initiatiefvoorstel.
Nadat over het initiatiefvoorstel een plenaire beraadslaging heeft plaatsgevonden, gaat de Tweede Kamer over tot het nemen van een besluit over het initiatiefvoorstel en de eventuele (sub)amendementen. Als de Tweede Kamer het initiatiefvoorstel aanvaardt, wordt het daarmee een voorstel van de Tweede Kamer, dat daarna wordt ingediend bij de Eerste Kamer. Wanneer het initiatiefvoorstel in beide Kamers is aangenomen, neemt de ministerraad een besluit over de (voordracht voor) bekrachtiging. Na bekrachtiging door de Koning wordt het initiatiefvoorstel wet en zal na de daaropvolgende contrasignering worden gepubliceerd in het Staatsblad.
Bent u van mening dat de regering zelf kan kiezen welke wetten zij uitvoert en welke niet?
Het recht van initiatief van uw Kamer is grondwettelijk geborgd. Wanneer een initiatiefvoorstel in beide Kamers is aangenomen, neemt de ministerraad een besluit over de bekrachtiging, alvorens een initiatiefvoorstel wet wordt. In de praktijk kan het voorkomen dat de bekrachtiging pas op een later moment plaatsvindt, bijvoorbeeld als het noodzakelijk is andere wetgeving aan te passen of uitvoeringswetgeving tot stand te brengen.
Bent u zich ervan bewust dat een wet vastgesteld door de Staten-Generaal geen advies is, maar een dwingend karakter heeft en gelegitimeerd wordt door een meerderheid van volksvertegenwoordigers die namens de Nederlandse kiezer spreken?
Zie antwoord vraag 6.
Begrijpt u dat u hiermee de Staten-Generaal en de mensen die zij vertegenwoordigen minacht?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Wij hebben met onze toelichting op onze inzet in de gesprekken met de initiatiefnemers, om te bezien of wij samen tot een gedragen voorstel kunnen komen, niet de intentie gehad om de Staten-Generaal en de mensen die zij vertegenwoordigen te minachten of op het verkeerde been te zetten.
Bent u zich ervan bewust dat u met dergelijke uitspraken het vertrouwen in de overheid en de democratie ondermijnd?
Wij delen uw visie niet dat wij het vertrouwen in de democratie hebben ondermijnd door het geven van een toelichting op onze inzet in de gesprekken met de initiatiefnemers.
Begrijpt u dat burgers zich afvragen waarom zij zich aan de wet moeten houden als de regering deze actief negeert?
Zoals moge blijken uit de beantwoording van voorgaande vragen, delen wij uw visie dat de regering de wet negeert, niet.
Vindt u dat een Minister zich aan de wet moet houden?
Ja.
Kan u de gespreksverslagen van het gesprek met de Kamer delen?
Deze verkennende gesprekken lopen nog. Wij zeggen toe uw Kamer op de hoogte te brengen van de einduitkomst van deze gesprekken.
Kunt u de Tweede Kamer inzage geven in de beleidsadviezen die u verkreeg na aanleiding van het initiatiefwetsvoorstel internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Er zijn reeds meerdere beslisnota’s inzake IMVO openbaar gemaakt.2 Zodra we de Kamer op de hoogte brengen van de uitkomsten van de gesprekken met de initiatiefnemers, zullen we ook de gebruikelijke procedures volgen.3
Mocht deze door beide Kamers der Staten-Generaal worden aangenomen, zal u de wet dan uitvoeren?
Als het initiatiefvoorstel wordt aangenomen door beide Kamers, neemt de ministerraad een besluit over de (voordracht voor) bekrachtiging. Na bekrachtiging door de Koning wordt het initiatiefvoorstel wet en zal na de daaropvolgende contrasignering worden gepubliceerd in het Staatsblad. De regering neemt dan de uitvoering van de wet ter hand.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk, zonder bundeling, en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zoveel mogelijk separaat beantwoord. Voor vragen die (geheel of gedeeltelijk) teruggrijpen op de stelling in vraag 2, wordt (ook) verwezen naar het antwoord op vraag 2. Voor de leesbaarheid zijn de vragen 6 en 7 (die in elkaars verlengde liggen) tezamen beantwoord.
Het bericht ‘Ik heb je data nodig, want ik wil weten hoe duur je bent’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Kuipers , Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) verplicht gaat stellen dat bepaalde patiëntgegevens met haar gedeeld moeten worden?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Wat is de wettelijke grondslag voor de verplichting voor behandelaren om vanaf 1 juli verplicht gegevens over hun patiënten met de NZa te delen?
Ik wil in de eerste plaats opmerken dat de NZa informatie uitvraagt bij zorgaanbieders om te zorgen voor een toegankelijke en betaalbare geestelijke gezondheidszorg (ggz) in Nederland. Dit doet zij als zelfstandig bestuursorgaan (ZBO), waarbij zij primair zelf gaat over de invulling van haar rol als regulator en toezichthouder en in dit kader de mogelijkheid hebben om de hiertoe benodigde informatie te vergaren en verwerken. Daarbij moet de NZa vanzelfsprekend voldoen aan de privacy- wet- en regelgeving. De kaders voor uitvraag van gegevens en verwerking door de NZa liggen in de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) en Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Op grond van de Wmg kan de NZa regels stellen over het verstrekken van gegevens en inlichtingen. De NZa neemt hierbij onder meer de Regeling categorieën persoonsgegevens Wmg in acht. Voor de ggz en forensische zorg (fz) heeft de NZa in de Regeling geestelijke gezondheidszorg en forensische zorg (NR/REG-2313a) voorschriften gegeven op het gebied van registratie, administratie, declaratie en informatie. In deze Regeling heeft de NZa ook de informatieverplichting opgenomen over de éénmalige aanlevering zorgvraagtypering.
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft getoetst of de uitvraag en verwerking van data voldoet aan de hand van de vereisten die krachtens het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en de AVG (moeten) worden gesteld aan een regeling (zoals die van de NZa) die voorzien in een inmenging in het recht op bescherming van persoonsgegevens. De AP geeft, kort gezegd, aan dat de wijze waarop de NZa met dataverzameling in het kader van de doorontwikkeling van de zorgvraagtypering in de ggz omgaat voldoet aan de gestelde wettelijke vereisten. Zie hiervoor ook mijn brief aan uw Kamer van 22 februari 2023.2 De AP geeft in haar (eind-)oordeel van 14 december 2022 (z2022–05490) ook aan dat de bevoegdheid van de NZa om een wettelijke verplichting op te nemen, die mede ziet op de doorbreking van de geheimhoudingsplicht voldoende verankerd ligt in de systematiek van de Wmg voor verwerking van persoonsgegevens.3
Is bekend bij cliënten en patiënten wie de verstrekte gegevens in kan zien? Is het gerechtvaardigd dat deze personen de bepaalde gegevens van patiënten mogen bekijken? Zal er gebruik worden gemaakt van logging om bij te houden wie welke gegevens heeft bekeken?
Het is niet altijd bekend bij cliënten en patiënten welke gegevens met wie worden gedeeld. De NZa werkt daarom, samen met de koepel van patiëntenverenigingen MIND, aan een informatiefolder om cliënten en patiënten te informeren. Zo kunnen cliënten en patiënten beter kiezen of zij de informatie willen delen. De AP heeft geoordeeld dat het inrichten van de informatieverplichting zorgvraagtypering rechtmatig is.
Wanneer de zorgvraagtyperingsgegevens bij de NZa zijn aangeleverd worden deze beveiligd opgeslagen. Deze informatie is niet te herleiden tot individuele patiënten. Slechts een beperkt aantal medewerkers van de NZa zal het recht op toegang tot de gegevens krijgen op een strikte basis van noodzakelijkheid voor het verwerken van de gegevens. De NZa houdt via logging bij wie de gegevens benadert en wanneer.
Kunt u aangeven waarom de NZa deze specifieke informatie uit de scorelijst nodig heeft? In hoeverre geven deze gegevens een indicatie voor toekomstige zorgvraagstukken?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven, vraagt de NZa informatie uit bij zorgaanbieders om te zorgen voor een toegankelijke en betaalbare ggz in Nederland. Het zorgprestatiemodel is in combinatie met de zorgvraagtypering een belangrijk middel om de wachtlijsten in de ggz te verminderen zodat mensen passende en tijdig zorg krijgen. Voor de doorontwikkeling van de zorgvraagtypering is gedetailleerde informatie nodig. Zorgvraagtypering geeft inzicht in zorgvraagzwaarte van patiëntengroepen. Hierdoor kunnen passende prijsafspraken worden gemaakt tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar en kunnen patiënten met een complexe zorgvraag kostendekkend worden behandeld. Ook kunnen personeel en middelen beter worden gepland. Zorgvraagtypering draagt op deze wijze bij aan de behandeling van patiënten met ernstige psychische aandoeningen en daarmee aan goed toegankelijke zorg voor deze patiënten. De NZa werkt de komende jaren aan een verbetering van de zorgvraagtypering in samenwerking met partijen in de ggz. In dit kader vraagt de NZa eenmalig gedetailleerde gegevens uit over zorgzwaarte en behandelinzet om een beter beeld te krijgen welke zorg voor welke groep patiënten passend is.
De NZa heeft mij laten weten vanaf 2024 de gegevensuitvraag sterk terug te brengen. Vanaf dat moment kan worden volstaan met een monitorings-uitvraag, eventueel aangevuld met uitvragen om specifieke hypotheses te toetsen, aldus de NZa.
Wat is uw reactie op de stelling van de Autoriteit Persoonsgegevens dat het wenselijk zou zijn om een duidelijkere wettelijke grondslag te bieden voor deze verplichte gegevensverwerking met daarbij de noodzaak van de gegevensuitwisseling?
De AP heeft in haar brief van 14 december 2022 aan de NZa aangegeven dat de wijze waarop de NZa met dataverzameling in het kader van de doorontwikkeling van de zorgvraagtypering in de ggz omgaat voldoet aan de gestelde wettelijke vereisten. Daarnaast geeft de AP nog verschillende voorwaarden mee. Zo geeft de AP aan dat de gegevens slechts eenmalig over één jaar mogen worden uitgevraagd, waardoor betere afbakening in de tijd plaatsvindt. Voor volgende jaren zal opnieuw zorgvuldig moeten worden bezien of een nieuwe uitvraag nodig is en vervolgens welke gegevens en welke omvang noodzakelijk zijn. Mocht de NZa op een later moment opnieuw gegevens nodig hebben voor zorgvraagtypering, dan moet daarvoor eerst een nieuwe wettelijke regeling komen met een onderbouwing van de noodzaak en moet die nieuwe regeling eerst worden voorgelegd aan de AP. Daarnaast heeft de AP de NZa gevraagd in de Regeling geestelijke gezondheidszorg en forensische zorg (NR/REG-2313a) vast te leggen dat de gegevens alleen voor het verder ontwikkelen van zorgvraagtypering gebruikt zullen worden en dat geen koppeling gemaakt zal worden met andere bronnen. De NZa heeft daar de regeling op aangepast, in lijn met de uitkomst van de toets op rechtmatigheid van de AP.
Op welk metaniveau worden de gegevens gedeeld? Kunnen er specifieke persoonsprofielen gekoppeld worden aan de gedeelde gegevens? Hoe kunnen de gegevens meer geanonimiseerd worden om dit te voorkomen?
Voor de beoogde doelen van zorgvraagtypering bij het verhelpen van grote problemen in de ggz en fz is het nodig op het niveau van het individu te weten hoe de relatie is tussen de scorelijst en het zorgvraagtype en de daaropvolgende behandelinzet. De NZa heeft vastgelegd dat zij geen koppeling met andere bronnen maakt. Deze gegevens zijn zonder koppeling met andere databronnen niet te herleiden tot een persoon. De gegevens die worden uitgevraagd, worden alleen door de NZa geanalyseerd en worden niet gedeeld.
In aanvulling op bovenstaande heeft de NZa ook juridische maatregelen genomen. In de regelgeving heeft de NZa daarom opgenomen dat er geen koppeling gemaakt wordt met andere gegevensbronnen.
Op welke manier wordt, of is de belofte van de NZa om de verschillende informatiestromen niet te koppelen en zo herleidbaarheid te voorkomen bestendigd?
De garantie dat de NZa de gegevens met scorelijsten van zorgvraagtypering niet zal koppelen aan databronnen is vastgelegd in dezelfde regeling waarin de informatieverplichting is opgenomen, de Regeling geestelijke gezondheidszorg en forensische zorg (NR/REG-2313a).
Kunt u aangeven of na 1 juli een patiënt of cliënt bij de NZa en/of betreffende behandelaren een verzoek kan doen op grond van de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg voor een overzicht, waarin is opgenomen wie wanneer bepaalde informatie beschikbaar heeft gemaakt en/of heeft ingezien? Zo ja, hoe wordt dit recht aan de patiënt/cliënt kenbaar gemaakt? Zo nee, waarom niet?
De NZa weet niet welke gegevens bij welk individu horen. Daarom kan een patiënt niet bij de NZa opvragen wie wanneer bepaalde informatie heeft ingezien. De patiënt kan wel bij de zorgaanbieder navragen of en wanneer de gegevens zijn gedeeld met de NZa.
De open brief ‘Voorop voor gelijke gezondheid’ van artsenfederatie KNMG en ruim 70 organisaties |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers , Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de open brief «Voorop voor gelijke gezondheid» van artsenfederatie Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en ruim 70 organisaties?1
Als Staatssecretaris van VWS ben ik mij zeer bewust van de verschillen, in gezondheidsuitkomsten, tussen hoge -en lage inkomensgroepen. De zorgen van KNMG en alle ondertekenaars van de open brief «Voorop Voor Gelijke Gezondheid» zijn uit het hart gegrepen. Het valt niet uit te leggen dat mensen met een praktisch beroep en een laag inkomen gemiddeld korter leven en meer ongezondheid ervaren. En dat het in de praktijk zo moeilijk blijkt te zijn om daar iets tegen te doen.
Als kabinet willen we hier een verschil maken. Samen met de gemeenten, de zorgverzekeraars en de GGD’en hebben we onlangs het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) ondertekend. Daarmee komt jaarlijks zo’n € 300 miljoen beschikbaar voor lokale activiteiten, die ook gericht zijn op terugdringen van gezondheidsachterstanden. Met het geld en de GALA-afspraken zetten we stappen naar de situatie dat in elke gemeente extra aandacht is voor kinderen, die in een kwetsbare positie worden geboren. Zodat ze toch een goede start maken in die belangrijke eerste 1.000 dagen van hun leven. En bijvoorbeeld ook Welzijn Op Recept krijgt een extra impuls, zodat artsen, die iemand in hun spreekkamer krijgen die eenzaam is of worstelt om het hoofd boven water te houden, gericht kunnen doorverwijzen naar bijvoorbeeld welzijnswerk of schuldhulpverlening. We zetten hiermee ook in op het aanpakken van achterliggende problematiek en niet alleen symptoombestrijding. Zo hebben we ook in de aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden stevige doelen gesteld, omdat we weten dat bestaanszekerheid kan leiden tot andere gezondheidsuitkomsten. We zetten stappen om (problematische) schulden en het aantal kinderen en mensen in armoede drastisch terug te dringen. Ook heeft het kabinet aan de SER gevraagd met concrete adviezen te komen hoe we gezamenlijk deze gezondheidsachterstanden kunnen terugdringen2. We kijken naar alles wat we extra en beter kunnen doen om een verschil te maken op dit belangrijke onderwerp. Samen met de Minister voor APP heb ik reeds een gesprek gehad met de KNMG en sta ik met hen in contact over hun aanbevelingen. Tevens werkt het Kabinet op basis van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid aan een integrale aanpak van gestapelde problematiek in 20 focusgebieden. Gestapelde problematiek die ook leidt tot gezondheidsachterstanden. Deze gezamenlijke, integrale aanpak door de departementen van VWS, OCW, SZW, BZK en JenV gaat ook verder dan symptoombestrijding.
Wat is uw reactie op het feit dat «onder artsen breed het gevoel leeft dat zij te veel bezig zijn met symptoombestrijding»?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het signaal van een Rotterdamse huisarts dat sommige patiënten hun medicijnen niet ophalen of niet naar de fysio gaan, omdat ze de kosten niet kunnen betalen, waardoor worden hun gezondheidsproblemen uiteindelijk veel groter worden? Ziet u in dat dit soort zorgmijding een direct effect is van uw beleid om mensen via het eigen risico, eigen bijdragen en het uit het basispakket houden van medisch noodzakelijke zorg te ontmoedigen om zorg te gebruiken?2
Nederlanders worden geconfronteerd met hogere zorgkosten veroorzaakt door onder andere de vergrijzing, meer chronische zieken en meer medische mogelijkheden. Ik vind het onwenselijk dat mensen om financiële redenen afzien van zorg. Om die reden werkt dit kabinet enerzijds aan het betaalbaar houden van de zorg en anderzijds worden algemene – en gerichte maatregelen genomen om de lage – en middeninkomens te compenseren voor de stijging van de zorgkosten. In sommige gevallen kunnen mensen een beroep doen op gemeentelijke regelingen. Bijvoorbeeld door het deelnemen een gemeentelijke collectiviteit, waarin ook zorg buiten het basispakket is verzekerd, of door in een noodsituatie een aanvraag te doen voor de bijzondere bijstand.
Ziet u in dat de omstandigheden doorslaggevend zijn voor de gezondheid van mensen? Zo ja, waarom kiest u er dan alsnog voor om de verantwoordelijkheid hiervoor steeds meer af te schuiven op het individu, via het eigen risico, eigen bijdragen en het uit het basispakket halen van medisch noodzakelijke zorg?
Ons zorgstelsel kenmerkt zich door een hoge mate van solidariteit, omdat gezonde mensen en mensen met een hoger inkomen meebetalen aan de zorgkosten voor zieke mensen met een lager inkomen. Door een deel van de zorgkosten bij de zorggebruiker te leggen wordt de druk op de premie voor alle verzekerden beperkt. Het eigen risico en de eigen bijdragen dragen daardoor bij aan het betaalbaar houden van ons zorgstelsel en daarmee de houdbaarheid van het solidariteitsbeginsel. Tegelijkertijd kunnen de zorgpremie en eigen betalingen drukken op het individuele huishoudboekje. Vooral als mensen te maken hebben met geldzorgen. De stress van deze geldzorgen kunnen leiden tot een verslechterde fysieke- en mentale gezondheid. Dit is een extra motivatie voor dit kabinet om te investeren in bestaanszekerheid. Dit doen we met algemene koopkrachtmaatregelen, maar ook met gerichte maatregelen in de zorg.
Voor toevoegen van zorg aan het basispakket gelden criteria. Juist ook ten behoeve van de financiële houdbaarheid van ons zorgstelsel. Het basispakket is niet het instrument om mensen met lage inkomens te helpen. Hiervoor zijn gerichte maatregelen meer geschikt. Dit kabinet heeft de lage- en middeninkomens gecompenseerd voor de stijging van de zorgkosten, doordat de zorgtoeslag meegroeit met de premie en de hoogte van de eigen betalingen in de Zvw. Daarnaast neemt het kabinet reeds de nodige maatregelen op het gebied van eigen betalingen, zoals de bevriezing van de hoogte van het eigen risico tot en met 2025 en de maximering van de eigen bijdrage van het geneesmiddelenvergoedingssysteem in 2023. Ook wordt een monitor opgezet om meer inzicht te krijgen in de mate van stapeling van eigen betalingen over de stelsels heen. Als sluitstuk beschikken gemeenten over de instrumenten en financiële middelen om maatwerk te bieden bij sommige behoeften van hulp en ondersteuning.
Hoe kijkt u aan tegen de oproep uit de open brief om gezondheidsdoelen wettelijk te verankeren?
Het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen is eerder met uw Kamer besproken. Een amendement hierover bij de behandeling van de Wet publieke gezondheid is op 20 december 2022 niet aangenomen (Kamerstuk 36 194, nr. 314). Dat neemt niet weg dat het vastleggen van gezondheidsdoelen (zij het niet in de wet) en het monitoren hierop belangrijk is om richting te geven en de vinger aan de pols te houden. In het GALA zijn gezondheidsdoelen en te bereiken resultaten vastgelegd. Hierover zijn afspraken gemaakt met gemeenten, Zorgverzekeraars Nederland en GGD-en. De doelen uit het Nationaal Preventieakkoord zijn hierin ook opgenomen. Daarnaast hebben we in het coalitieakkoord en daarmee in de aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden stevige doelen gesteld, omdat we weten dat bestaanszekerheid kan leiden tot andere gezondheidsuitkomsten. Als deze doelen gehaald worden kan dit een positief effect hebben op de gezondheidsuitkomsten van de mensen, die we hierbij helpen. Dit kan echter, zoals in de oproep van de KNMG wordt aangegeven, pas op lange termijn worden beoordeeld. Het wettelijk vastleggen van gezondheidsdoelen en streefwaarden in de wet doet geen recht aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle partijen, die nodig is: naast VWS en SZW ook de andere ministeries, gemeenten, private partijen. Bovendien hangt de haalbaarheid van doelen ook af van de keuzes, die mensen zelf maken voor hun leefstijl en met die keuzevrijheid willen we ook rekening houden. In het GALA is als actie opgenomen dat VWS met VNG en ZN de komende jaren een voorstel uitwerkt hoe taken en bevoegdheden rondom gezondheidsbevordering in wet- en regelgeving te verankeren.
Bent u het ermee eens dat het feit dat artsen zich nu uitspreken voor structurele verbetering van de bestaanszekerheid van mensen aangeeft hoe erg de bestaanszekerheid nu onder druk staat? Zo ja, bent u bereid om uw collega Ministers op het Ministerie van Sociale Zekerheid en Werkgelegenheid erop aan te spreken dat hun falende beleid een bedreiging vormt voor de volksgezondheid?
Het kabinet heeft verschillende maatregelen ingezet om de bestaanszekerheid in Nederland te versterken. Het kabinet heeft een fors pakket aan maatregelen genomen om de gevolgen van inflatie voor huishoudens te dempen in 2023. Het versterken van de positie van kwetsbare huishoudens staat centraal in de Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden en de maatregelen in het traject «Participatiewet in balans». Het kabinet heeft ook als de doelstelling om kinderarmoede en armoede onder personen te halveren. Daarnaast is van belang dat de commissie Sociaal Minimum onderzoek doet naar de hoogte, de systematiek en de toereikendheid van het sociaal minimum. De commissie zal haar eindrapport uiterlijk 30 juni 2023 opleveren. Het advies van deze commissie en de mogelijke beleidskeuzes, die hieruit volgen, kunnen ook bijdragen aan het versterken van de bestaanszekerheid en daarmee op langere termijn aan de gezondheid en welzijn van vele Nederlanders. Ook heb ik samen met de bewindspersonen van SZW de SER5 gevraagd om ons concreet te adviseren over wat er (aanvullend) nodig is om gezondheidsachterstanden terug te dringen. We verwachten dit advies binnenkort te ontvangen. Samen met de Minister van APP spreek ik tenslotte met de KNMG over hun aanbevelingen.
Bent u bereid om in ieder geval op uw eigen beleidsterrein alles op alles te zetten om de druk op de bestaanszekerheid te verkleinen? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan om daarvoor in te zetten? Bent u bijvoorbeeld bereid om de zorgpremie te verlagen en de hoeveelheid eigen betalingen te verkleinen?
De zorgpremie weerspiegelt de kosten van de zorg. De zorgkosten stijgen door vergrijzing, meer chronische zieken en meer medische mogelijkheden, maar ook doordat er zorg is overgeheveld van de andere domeinen naar de Zvw. Daarnaast wordt ook de zorg op dit moment geconfronteerd met hogere loonkosten en hogere energiekosten. Met het Integraal Zorg Akkoord zetten we ook een stap in het betaalbaar houden van de zorg. Dat betekent dat stijging van de zorgpremie waar mogelijk wordt afgeremd.
Dit kabinet neemt daarnaast algemene- en gerichte koopkrachtmaatregelen. Deze komen ten gunste van zowel lage als middeninkomens. Voor de lage- en middeninkomens is er onder andere de zorgtoeslag, die meegroeit met de premie en de hoogte van de eigen betalingen in de Zvw. De zorgtoeslag voor het jaar 2023 is met € 35,– per maand gestegen naar € 154 per maand voor alleenstaanden of € 247 per maand met een toeslagpartner.
Daarnaast neemt het kabinet reeds de nodige maatregelen op het gebied van eigen betalingen, zoals de bevriezing van de hoogte van het eigen risico tot en met 2025 en de maximering van de eigen bijdrage van het geneesmiddelenvergoedingssysteem in 2023. Ook wordt een monitor opgezet om meer inzicht te krijgen in de mate van stapeling van eigen betalingen over de stelsels heen. Als sluitstuk beschikken gemeenten over de instrumenten en financiële middelen om maatwerk te bieden bij sommige behoeften van hulp en ondersteuning.
Bent u bereid om veel meer in te zetten op het aanpakken van de sociaaleconomische oorzaken van ziekte en klassenverschillen in gezondheid, in plaats van op symptoombestrijding?
Mensen in een kwetsbare sociaaleconomische situatie kampen veelal met armoede, schulden, problemen rondom huisvesting, eenzaamheid en/of werkloosheid. Deze omstandigheden maken dat zij een hoger risico op een slechtere (ervaren) gezondheid hebben. Daarnaast kunnen taalbarrières of verschillende sociaal-culturele waarden goede zorg in de weg staan. De aanpak van gezondheidsachterstanden vergt meer dan alleen de algemene inzet op gezondheid. Naast de maatregelen om leefstijl te verbeteren is het van belang om bij de aanpak voor terugdringen van gezondheidsachterstanden ook aandacht te hebben voor dieperliggende oorzaken van gezondheidsproblemen, waaronder armoede, schulden, leefomgeving, eenzaamheid, onderwijs of werk. In het GALA is afgesproken dat VWS het initiatief neemt om te komen tot een samenhangende agenda om gezondheid op diverse beleidsterreinen te agenderen en tot een integrale afweging te komen van beleidskeuzes waarin gezondheid wordt meegenomen. Daarnaast zullen we op basis van het advies van SER bezien wat er aanvullend nodig is om gezondheidsachterstanden terug te dringen.
Het afbouwpad van fossiele subsidies |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u aangeven waarom de in 2018 aangenomen motie Van der Lee c.s. (Kamerstuk 30 175, nr. 271) over het afbouwen van fiscale prikkels die Nederlandse klimaatdoelen tegenwerken nog niet goed is uitgevoerd?
Dit kabinet werkt aan het afbouwen van fiscale regelingen die impact hebben op het fossiele energiegebruik. Zo worden de vrijstellingen voor mineralogische en metallurgische procedés afgeschaft. De bestaande inputvrijstelling op aardgasverbruik voor installaties van warmtekrachtkoppeling wordt beperkt, en het verlaagde tarief in de energiebelasting op aardgas voor de sector glastuinbouw wordt afgeschaft. Andere regelingen komen ten dele voort uit internationale verdragen en kunnen door Nederland niet eenzijdig worden beëindigd. Daarnaast zet het kabinet in op het afschaffen op Europees niveau van uitzonderingen die voortkomen uit de Richtlijn Energiebelastingen, waardoor het gelijke speelveld voor Nederlandse bedrijven ten opzichte van hun Europese concurrenten kan worden bestendigd en geen koolstoflekkage optreedt. Het kabinet heeft verder toegezegd om dit voorjaar te komen met een plan van aanpak voor meer transparantie over de fossiele subsidies. Daarbij zal ook aandacht zijn voor het meer in detail per maatregel toelichten wat de redenen zijn dat regelingen (nog) niet zijn afgeschaft. Daarbij is onder meer relevant dat sommige regelingen zien op het voorkomen van dubbele belasting en kan ook de samenhang met andere beprijzingsinstrumenten (denk aan het EU-ETS) een rol spelen. In het plan van aanpak zal ook worden ingegaan op de mogelijkheden voor afbouw van fossiele regelingen, mede in het licht van het aankomende voorjaarspakket klimaatmaatregelen.
Kunt u aangeven waarom er ondanks deze aangenomen motie nog steeds een aanzienlijke lijst van vrijstellingen is voor het gebruik van fossiele energie1? Kunt u per vrijstelling beargumenteren waarom de vrijstelling niet is afgeschaft? Zijn er nog andere vrijstellingen of voordelen voor fossiele energie?
Zie antwoord op vraag 1
Deelt u de mening van onder andere de secretaris-generaal van de Verenigde Naties António Guterres2 en het IMF3 dat we in plaats van fossiele energie te subsidiëren we deze subsidies veel beter voor hernieuwbare energie kunnen gebruiken?
Ja, die mening deel ik. Het kabinet zet zowel nationaal als Europees in op het verminderen en afschaffen van regelingen die ook – indirect – impact hebben op het gebruik van fossiele energiedragers. Het kabinet zet overigens fors in op de verdere stimulering van de verduurzaming van de energievoorziening, onder andere door het Klimaatfonds met een budgettair beslag van 35 miljard euro in de periode 2023–2030 en een openstellingsbudget van de SDE++ met 8 miljard euro dit jaar.
Kunt u een overzicht geven van de 25 bedrijven met de grootste CO2-uitstoot van Nederland en uitgebreid toelichten welke vrijstellingen, subsidies en andere voordelen van toepassing zijn op deze bedrijven? Hoeveel financieel voordeel hebben deze bedrijven in totaal van deze regelingen gehad in het meest recente jaar waarover cijfers bekend zijn?
Op de aanspraak van individuele bedrijven op vrijstellingen, subsidies en andere voordelen, voor zover bekend, kan ik uit hoofde van vertrouwelijkheid niet ingaan. Dit geldt ook voor het totaal van de hierboven weergegeven 25 bedrijven.
Kunt u een uitgebreide toelichting geven op de werking van de raffinaderijvrijstelling? In hoeverre klopt de inschatting van onderzoeker Alman Metten dat dankzij deze vrijstelling in 2019 1.445 miljoen euro is misgelopen4?
In de volksmond wordt gesproken van een vrijstelling maar dat is het feitelijk niet. De «raffinaderijvrijstelling» houdt in dat het verbruik van energieproducten binnen een bedrijf dat energieproducten produceert, niet wordt beschouwd als belastbaar feit voor de accijns respectievelijk de energiebelasting. Bedrijven die energieproducten produceren, betrekken doorgaans minerale oliën en gassen in een raffinageproces (input) om uiteindelijk andere energieproducten te produceren of te verwerken (output). Het gaat dan bijvoorbeeld om minerale oliën en gassen die worden gebruikt als verwarmingsbrandstof in fornuizen van de betreffende fabrieken. De uiteindelijk geproduceerde energieproducten (output) zijn belastbaar met accijns of energiebelasting.
Voor zelf geproduceerde energieproducten die worden verbruikt binnen een bedrijf dat energieproducten produceert is de «raffinaderijvrijstelling» verplicht op basis van de Europese Richtlijn energiebelastingen. Voor ingekochte energieproducten (van buiten het bedrijf komend) binnen een bedrijf dat energieproducten produceert, is de keuze aan de lidstaten of deze vrijstelling wordt toegepast. Voor het gebruik van gas bij de productie van energieproducten geldt de vrijstelling alleen voor zelf geproduceerd gas. Het gebruik van ingekocht gas voor de productie van energieproducten is belastbaar met energiebelasting. Voor het gebruik van minerale oliën bij de productie van energieproducten geldt de vrijstelling voor zowel ingekochte als zelf geproduceerde minerale oliën.
In de Nederlandse regelgeving is opgenomen dat het gehele verbruik van de energieproducten als input is vrijgesteld van accijns en de energiebelasting indien de output van de fabriek ten minste 30% uit energieproducten bestaat. In Nederland is het daarnaast voor deze fabrieken mogelijk om het eigen verbruik van minerale oliën als input via een energiebalans toe te rekenen aan de productie van minerale oliën. Deze mogelijkheid tot ruimer gebruik van de vrijstelling, is niet verplicht op basis van de richtlijn Energiebelastingen.
Omdat er geen rapportageverplichting bestaat voor het toepassen van het voorgaande, beschikken het CBS en de Belastingdienst niet over de gegevens om een raming te maken van het budgettaire beslag van de vrijstelling. In het kader van het plan van aanpak voor meer transparantie bij fossiele subsidies gaan we nog eens proberen om gegevens over deze regeling boven tafel te krijgen om zo een inschatting van het budgettaire beslag te kunnen maken. Hierop zal worden teruggekomen in de eerder genoemde Kamerbrief van dit voorjaar.
Wat is de stand van zaken rondom gratis emissierechten? Hoeveel gratis emissierechten zijn er in 2021 en 2022 toegekend aan Nederlandse bedrijven? Welke waarde vertegenwoordigt dit? Aan welke bedrijven zijn deze gratis emissierechten toegekend?
In 2021 en 2022 zijn respectievelijk 38,3 en 38,8 miljoen ETS-rechten gratis toegewezen, ongeveer de helft van het totaal aan emissies binnen het EU-ETS. De gemiddelde ETS-veilingprijs bedroeg in 2021 ca. 54 euro en in 2022 ca. 82 euro. De waarde die de gratis toegewezen rechten vertegenwoordigde in het jaar van uitkeren komt daarmee uit op ca. 2,1 miljard euro in 2021 en ca. 3,2 miljard euro in 2022. Voor elektriciteitsproductie worden geen gratis rechten verstrekt. De gratis rechten worden toegewezen aan bedrijven in het EU ETS die bloot staan aan een risico op koolstoflekkage. De herziening van het EU ETS in het kader van Fit for 55 heeft het systeem van gratis rechten verder aangescherpt. Zo worden gratis rechten uitgefaseerd: voor de luchtvaart tussen 2024 en 2026, en voor sectoren die vallen onder de Carbon Border Adjustment Mechanism tussen 2026 en 2034.
Welke doeleinden zijn er voor niet-zakelijk gebruik van meer dan 10 miljoen kWh? Kunt u een overzicht geven van bedrijven die hieronder vallen?
Het onderscheid tussen zakelijk en niet-zakelijk gebruik in de energiebelasting komt voort uit de Europese Richtlijn Energiebelastingen. In de Nederlandse situatie komt niet-zakelijk gebruik met een verbruik boven 10 miljoen kWh feitelijk niet voor.
Welke bedrijven maken gebruik van de indirecte kostencompensatie Emission Trade System (ETS)? Welke andere EU-lidstaten passen de indirecte kostencompensatie ETS toe?
Op dit moment maken 62 bedrijven gebruik van de regeling. Het gaat om bedrijven binnen de sectoren chemie, staal, en raffinaderijen. Ook België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Luxemburg, Polen, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, en Tsjechië maken van de regeling gebruik.
Kunt u een volledige lijst geven van producten die gemaakt worden door mineralogische en metallurgische processen, chemische reductie en elektrolytische processen en kunt u een lijst geven van bedrijven die onder deze vrijstellingen vallen?
De vrijstellingen voor mineralogische en metallurgische processen in de energiebelasting zijn van toepassing op bedrijven die volgens de Standaard Bedrijfsindeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek behoren tot code 23, 24 of 25. Dit zijn:
Energiebedrijven zijn belastingplichtig en doen aangifte voor de energiebelasting. Een lijst van de precieze bedrijven die onder de bovengenoemde vrijstellingen vallen is niet beschikbaar.
Wat is de omvang van de vrijstelling op niet-energetisch verbruik van energie?
De gevraagde omvang is om meerdere redenen niet goed te geven. Anders dan bij minerale oliën die worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als brandstof, zijn er in de Wet op de Accijns geen tarieven vastgelegd voor producten voor niet-energetisch gebruik. Het betreft dus geen vrijstelling in de letterlijke zin van het woord maar valt buiten de grondslag van de accijns. Het bedrag dat aan het niet belasten van non-energetisch verbruik van minerale oliën kan worden gekoppeld, hangt daardoor af van een aantal keuzes die zouden moeten worden gemaakt bij het gaan belasten van deze producten. Dit betreft onder meer het tarief, de grondslag en het belastbaar feit. Het feit dat hierin verschillende mogelijkheden zijn, maakt dat de belasting van niet-energetisch gebruik van minerale oliën niet eenvoudig te becijferen is.
Voor niet energetisch of duaal gebruik van kolen en aardgas is eenvoudiger aan te geven wat de opbrengst zou zijn als dit gebruik zou worden belast tegen de tarieven die in de kolen- en energiebelasting worden gehanteerd voor energetisch gebruik van kolen een aardgas. Het budgettaire belang zou met die tarieven uitkomen op respectievelijk circa € 25 miljoen en circa € 60 miljoen.
Kunt u de vragen per stuk beantwoorden?
Ja.
Het sluiten van kinderhartcentra in Utrecht en Leiden |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het feit dat kinderhartcentra in Utrecht en Leiden op uw aangeven gesloten gaan worden?1, 2
Nee. Deze centra gaan niet gesloten worden. Alleen de interventies bij kinderen met een aangeboren hartafwijking en bij volwassenen met een complexe aangeboren hartafwijking worden geconcentreerd bij het Erasmus MC en UMC Groningen. Alle andere zorg, ook voor hartpatiënten en patiënten met aangeboren hartafwijkingen, blijft beschikbaar bij de huidige ziekenhuizen.
Overigens betreft dit een voornemen. Pas na de fase van de zienswijzen wordt een definitief besluit genomen.
Deelt u de mening dat een Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kwalitatief goede medische zorg niet moet afbreken, maar juist moet koesteren? Zo ja, heeft u de bereidheid om alle vier de kinderhartcentra te behouden en met een snel groeiende bevolking niet in te zetten op minder zorg, maar op behoud van zorg? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Goede zorg moet inderdaad gekoesterd worden. Volgens patiëntenorganisaties en de beroepsgroepen van artsen en chirurgen die bij deze interventies betrokken zijn, is concentratie van deze interventies juist nodig om de kwaliteit en continuïteit van zorg ook in de toekomst te borgen. Kinderen die geboren worden met een aangeboren hartafwijking zijn vanaf het begin kwetsbaar en verdienen de allerbest mogelijke zorg. Het veld komt er zelf niet uit waar de interventies geconcentreerd moeten worden, ook niet na de impactanalyse van de NZa. Daarom hebben de patiëntenorganisaties, juist om deze goede zorg te koesteren, bij mij aangedrongen op snelle besluitvorming.
Omdat volgens de beroepsgroep, patiëntenorganisaties, IGJ, NZa en umc’s zelf3, concentratie van deze interventies noodzakelijk is voor de kwaliteit en continuïteit van zorg, wil ik deze interventies in de toekomst niet in op vier locaties laten uitvoeren. Om vermijdbare risico’s te verminderen en de kwaliteit verder te verbeteren en om de werkdruk bij de betrokken artsen te verminderen is concentratie noodzakelijk.
Kunt u duiden waarom uw voorganger ruim een jaar geleden koos voor het Universitair Medisch Centrum (UMC) Utrecht en het Erasmus MC in Rotterdam? Wat is de reden van koerswijziging? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Na het besluit van de voormalig Minister van VWS heeft de NZa op mijn verzoek een impactanalyse uitgevoerd.4 Daaruit kwam voort dat toegankelijkheid en regionale spreiding een belangrijk aandachtspunt was bij de concentratie van deze interventies. Voor uitgebreidere toelichting over mijn afweging verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 16 januari 2023 en de bijgevoegde adviesaanvraag aan de NFU en naar mijn brief over mijn voorgenomen besluit met bijlagen van 13 februari 2023.5
Bent u bekend met het feit dat uw besluit grote gevolgen heeft voor het het UMC Utrecht, met name voor de samenwerking met het Prinses Máxima Centrum dat naast hen zit waar kinderoncologische patiënten worden behandeld en die met enige regelmaat ook met hartproblemen kampen? Bent u bekend met het feit dat uw besluit grote gevolgen heeft voor het het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) voor pasgeboren baby's aangezien in Leiden de meeste operaties bij deze doelgroep worden uitgevoerd?
De impactanalyse heeft in kaart gebracht wat de impact is van concentratie voor de verschillende centra. Daaruit bleek dat elk centrum gevolgen ondervindt wanneer het deze interventies moeten loslaten. Nu een voorgenomen besluit is genomen kan concreet het gesprek worden gevoerd met de betreffende umc’s hoe mitigerende maatregelen deze gevolgen in goede banen kunnen leiden.
Vindt u het niet totaal onwenselijk dat ernstig zieke kinderen naar Rotterdam of Groningen verplaatst moeten worden, hetgeen ingrijpend is, ook voor de ouders en andere familieleden?
Omdat het alleen om concentratie van de hoog specialistische operaties gaat, hoeven de patiënten en hun ouders maar korte tijd in het interventiecentrum te verblijven en kunnen zij voor de nazorg weer terug naar hun eigen ziekenhuis in de eigen omgeving. Vaak gaat het om planbare operaties. De concentratie van deze interventies heeft als doel de kwaliteit van de interventies te verbeteren en de risico’s voor de patiënten te verminderen. Patiëntenorganisaties hebben daarop aangedrongen. Meer dan 80% van de patiënten geeft aan verder te willen reizen als dat nodig is voor een betere kwaliteit van de operatie.6
Initiatieven voor thuiszitters die dreigen te verdwijnen |
|
Peter Kwint |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat er nog altijd initiatieven zijn die thuiszitters begeleiden, maar nog steeds tegen problemen met financiering aanlopen terwijl er duizenden kinderen op dit moment thuiszitten zonder onderwijs te krijgen?1
Ik vind het vervelend dat initiatieven die een positieve bijdrage hebben voor uitgevallen leerlingen tegen (financierings-)problemen aanlopen. Ook voor leerlingen die nu thuiszitten of dreigen uit te vallen moet namelijk een plek zijn waar zij zich kunnen ontwikkelen. Dat vind ik echt van belang. Daarom maak ik mij op verschillende wijze hard voor deze groep.
Zo is per januari het Experiment Onderwijszorgarrangementengestart. Dit experiment maakt het voor onderwijszorginitiatieven mogelijk om voor vijf jaar af te wijken van wet- en regelgeving rondom onderwijstijd, -locatie, -inhoud, maar ook bekostiging (samenwerkingsverbanden kunnen 2,5 procent van hun bruto budget flexibeler inzetten voor middelen op het snijvlak van onderwijs en zorg). Dit experiment biedt ook meer mogelijkheden voor samenwerkingen met initiatieven voor thuiszittende kinderen en jongeren.
Daarnaast heb ik met de subsidieregeling WÉL in Ontwikkelingspecifieke middelen vanuit het Nationaal Programma Onderwijs beschikbaar gesteld voor samenwerkingsverbanden om ook niet-ingeschreven leerlingen met concrete maatregelen te ondersteunen.
Tot slot werk ik nog aan een bredere verzuimaanpak, waaronder ook een wetsvoorstel voor het terugdringen van verzuim en digitaal afstandsonderwijs («Digitale school») als maatwerkoplossing vallen. Met name dit laatste kan – daar waar het wetsvoorstel een meer preventieve werking heeft – helpen om kinderen en jongeren die op dit moment thuiszitten toch onderwijs te bieden.
Over bovenstaande acties en maatregelen informeer ik, met mijn collega van het Ministerie van VWS, uw Kamer eind maart uitgebreider bij de brief met de voortgangsrapportage op de Verbeteraanpak Passend Onderwijs.
Waarom gaat u niet over tot het uitvoeren van de motie Kwint die de regering verzoekt om ter bescherming van dit soort initiatieven doorzettingsmacht bij de onderwijsinspectie te beleggen, teneinde een schoolbestuur een aanwijzing te kunnen geven om de samenwerking met een initiatief dat onderwijs buiten school aanbiedt aan te gaan, die intussen al vier jaar geleden door de Kamer is aangenomen?2
De gedachte achter deze motie – het voorkomen van uitval door het stimuleren van samenwerking van schoolbesturen en initiatieven die buiten het bekostigd onderwijssysteem onderwijs en zorg aanbieden – steun ik (zie ook het antwoord op vraag 1).
Toch is het beleggen van doorzettingsmacht bij de Inspectie van het Onderwijs, hetgeen de motie voorstelt, geen passende oplossing, zoals ik uw Kamer vorig jaar schreef.3 De inspectie heeft immers een toezichthoudende en onafhankelijke rol. Daarbij past het niet om ook op deze manier sturend te zijn en samenwerking te verplichten. Bovendien houdt de inspectie toezicht op scholen, besturen en samenwerkingsverbanden, en heeft het geen zicht op de kwaliteit van bijvoorbeeld zorg- of particuliere initiatieven.
Ik zal de uitwerking van de doorzettingsmacht meenemen bij het wetsvoorstel rondom de onderwijszorgarrangementen. Daarbij houd ik ook rekening met de eerder geuite zorgen dat de persoon of organisatie met doorzettingsmacht daadwerkelijk onafhankelijk is.4
Klopt het dat initiatieven voor thuiszitters die zowel onderwijs als zorg bieden op dit moment nog altijd afhankelijk zijn van de welwillendheid van scholen en gemeenten, tenzij zij deelnemen aan het Experiment Onderwijszorgarrangementen waar ook een maximum aantal deelnemers aan mag meedoen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Samenwerkingsverbanden zijn verantwoordelijk voor het bieden van een dekkend aanbod van voorzieningen voor alle leerlingen in hun regio, ook voor leerlingen met een ondersteuningsbehoefte en leerlingen die al langer zijn uitgevallen. Zij, en de scholen, maken afspraken met initiatieven die daaraan kunnen bijdragen – en hiervan zie ik veel goede voorbeelden. Als het gaat om een combinatie van onderwijs en zorg leerlingen die thuiszitten, gebeurt dit onder andere in samenwerking met gemeenten. Zoals ik al in het antwoord op vraag 1 aangaf werk ik aan verschillende trajecten om dit te stimuleren en waar nodig te verbeteren, omdat ik het belangrijk vind dat alle kinderen en jongeren passend onderwijs krijgen.
Het Experiment Onderwijszorgarrangementenbiedt ruimte voor scholen, samenwerkingsverbanden en onderwijszorginitiatieven om van bepaalde regels af te wijken. Wel gaat het hierbij nadrukkelijk om een samenwerking tussen een school, een samenwerkingsverband, een zorgaanbieder en een gemeente. Zij maken afspraken over de invulling van onderwijs en zorg.
Zie het antwoord op vraag 5 voor het aantal initiatieven dat deelneemt aan het experiment.
Vindt u dat u het zich nog langer kunt veroorloven om het Experiment Onderwijszorgarrangementen af te wachten gezien de duizenden kinderen die zonder onderwijs thuiszitten met alle gevolgen van dien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik al in mijn antwoord op vraag 1 aangaf werk ik op verschillende trajecten aan het verbeteren van de verzuimaanpak en het naar nul terugbrengen van het aantal leerlingen dat onnodig verzuimt. Eén van de manieren is het experiment dat inmiddels is gestart.
Tegelijkertijd besef ik dat er structureel een groep jongeren is die niet het onderwijs krijgt die het moet krijgen, en wil ik de ruimte voor deze onderwijszorgarrangementen structureel in de wet vastleggen. In het debat passend onderwijs van 30 maart 2022 heb ik toegezegd dat ik na de start van het experiment binnen één jaar begin met de ontwikkeling van wetgeving. Hierbij baseer ik mij, naast de signalen die ik ontvang en de structurele gesprekken die ik met betrokken partijen voer (waaronder scholen, samenwerkingsverbanden, de inspecties, gemeenten, sectorraden en zorgpartijen), ook op het monitor- en impactonderzoek voor het experiment dat in april 2023 start.
Hoeveel initiatieven nemen deel aan het experiment? Zijn er initiatieven afgewezen? Zo ja, op welke gronden?
Voor het experiment zijn 41 aanvragen ingediend, waarvan er 39 zijn goedgekeurd. Deze 39 aanvragen omvatten ongeveer 50 initiatieven.5 De twee aanvragen die zijn afgewezen hebben geen volledige samenwerkingsovereenkomst van de benodigde partijen kunnen overleggen, zoals de regeling en het besluit vereisen.6 Ik hecht hieraan zodat alle betrokken partijen van tevoren afspraken maken over de inrichting en financiering van het initiatief en hun betrokkenheid bevestigen.
In hoeverre is het op dit moment voor gemeenten mogelijk om naast het Experiment Onderwijszorgarrangementen initiatieven voor thuiszitters te financieren vanuit de Jeugdwet of de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en in hoeverre kunnen op dit moment scholen zorgen voor het voortbestaan van deze initiatieven naast het experiment?
Ook buiten het Experiment Onderwijszorgarrangementenkunnen scholen samenwerken met initiatieven die zich inzetten voor kinderen en jongeren die thuiszitten. En ook gemeenten kunnen vanuit de Jeugdwet combinaties van onderwijs en jeugdhulp inzetten. Daarbij hebben ze echter niet de ruimte zoals die er in het experiment is. Vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning(Wmo) is het niet logisch dat gemeenten initiatieven voor thuiszittende kinderen en jongeren financieren, aangezien de Wmo vanaf achttien jaar geldt.
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 3 aangeef, is het dus aan scholen, samenwerkingsverbanden en gemeenten om samen te werken met initiatieven voor uitgevallen leerlingen. De financiële en inhoudelijke invulling daarvan is aan die partijen zelf. Samenwerkingsverbanden kunnen daarbij bijvoorbeeld middelen uit de eerdergenoemde subsidieregeling WÉL in ontwikkelinginzetten.
Bent u bereid de antwoorden op deze schriftelijke vragen met de Kamer te delen voor het debat over passend onderwijs op 5 april aanstaande?
Ja.
Het bericht ‘Overheidsfinanciën in gevaar door verouderde ict van Belastingdienst’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Hoe beoordeelt u de vrees van externe ict-deskundigen dat benodigde vervanging van cruciale ict-systemen van de loonheffing en inkomstenbelasting – waarmee de Belastingdienst jaarlijks meer dan de helft van de rijksinkomsten binnenhaalt en waarin jaarlijks tientallen miljarden gegevens van burgers worden verzameld – niet op tijd zal komen?1
De vrees dat de continuïteit van de belastingheffing op het spel staat is ongegrond. De oudere systemen zijn in de basis stabiel, maar aanpassingen van deze systemen is complex en vergt meer tijd. Op 20 februari jl. stuurde ik uw Kamer een brief over de ICT bij de Belastingdienst.2 In die brief heb ik aangegeven dat de Belastingdienst een Meerjarenportfolio (MJP) heeft opgesteld waarin het moderniseren van systemen ook de komende jaren ruimte krijgt.
De modernisering van de systemen van loon- en inkomensheffing is gestart in 2018, deze projecten hebben in het MJP hoge prioriteit. De Belastingdienst heeft daarnaast de volgende maatregelen achter de hand:
Hoe beoordeelt u de vrees van externe ict-deskundigen dat daardoor de continuïteit van de belastingheffing op het spel staat en grote delen van de overheidsfinanciën binnen drie jaar gevaar lopen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het platform Cool:Gen vanaf eind 2026 niet meer technisch wordt ondersteund en dat daarom de systemen vóór 2027 moeten worden vervangen?
Nee dit klopt niet, zie ook het antwoord op vraag 1 en 2. Wat het wel betekent is dat Cool:Gen een oude programmeertaal is en dat er zijn steeds minder medewerkers zijn die met Cool:Gen kunnen werken. Hierdoor zal het op termijn steeds meer moeite kosten om onderhoud op de systemen te doen.
Zoals ook in de technische briefing over ICT bij de Belastingdienst van 21 februari jl. is toegelicht, is het de planning dat belastingjaar 2024 zonder Cool:Gen wordt ondersteund. Cool:Gen blijft daarna echter nog wel op de achtergrond draaien voor de voorgaande belastingjaren, omdat we tot acht jaar terug in de aangiftes moeten kunnen kijken vanwege mogelijke naheffingen.
Er zijn mitigerende maatregelen genomen om risico’s voor de continuïteit zo klein mogelijk te houden. Zo heeft de externe leverancier bevestigd dat er ondersteuning zal zijn, ook als dat na 2026 nodig is.
Hoe kan het dat de planning van de vernieuwing van het inkomstenbelasting ict-systeem al met een jaar is uitgelopen en waarom bestaat het risico dat die nog verder uitloopt waardoor de volledige uitfasering onhaalbaar wordt?
Per jaar is een bepaald aantal IV-dagen gepland om de systemen te onderhouden en te bouwen. Door het niet geplande werk om het Box 3 herstel tijdig uit te voeren heeft niet al het geplande vernieuwingswerk plaats kunnen vinden. Hierdoor is vertraging ontstaan op de vernieuwing van het inkomstenbelastingsysteem.
De planning voor de afronding van de modernisering van applicaties die werken met Cool:Gen is voorzien eind 2026 (met 2024 als het laatst te behandelen belastingjaar) en is op dit moment nog steeds haalbaar. Zie ook onderstaande figuur welke is toegelicht in de technische briefing over ICT bij de Belastingdienst aan uw Kamer op 21 februari jl.
Kunt u nader toelichten wat er is gebeurd waardoor de vernieuwing van het systeem voor de loonheffing na anderhalf jaar nog in de opstartfase zat en hoe het nu met het project staat?
In de zomer van 2022 heeft het Adviescollege ICT (AcICT) een toets uitgevoerd over het programma Vernieuwen Heffing Loonbelastingen en Premies (vHLP). Dit programma vervangt de applicatie Heffing Loonbelastingen en Premies, welke op het verouderd ICT-platform Cool:Gen draait. De conclusie van het AcICT was kritisch en conform het advies van het AcICT focust de Belastingdienst op het borgen van de continuïteit van de keten Loonheffingen door het zo snel mogelijk uitfaseren van de verouderde technologie. Mede naar aanleiding van het onderzoek zijn ook initiatieven opgestart om tot verbetering te komen. Het programma vHLP heeft inmiddels een herijkte businesscase waar de opmerkingen van het AcICT ook in zijn verwerkt. Dit houdt o.a. in dat er maatregelen genomen zijn om de sturing effectiever te maken en dat er gekozen wordt voor een meer integrale aanpak. De planning is dat de doelstellingen van het programma vHLP in 2027 worden gerealiseerd. De huidige functionaliteit wordt in deze periode stap voor stap vervangen. Zodra een deelfunctionaliteit beschikbaar is gaat deze naar productie. Deze aanpak reduceert het risico aanzienlijk en hiermee borgen we de continuïteit op de middellange termijn. Voor de concretere uitwerking hiervan, verwijs ik u naar mijn brief van 6 september 20223 waarin ik uitgebreid in ga op het advies van het AcICT.
Wat is er nodig om de systemen wél vóór 2027 te vervangen, kan hier meer prioriteit aan worden gegeven en wat betekent dat voor andere processen binnen de Belastingdienst?
Zoals ook in de Kamerbrief van 20 februari jl. is aangegeven is het cruciaal dat de Belastingdienst het Meerjarenportfolio blijft volgen: de Belastingdienst zal zich moeten houden aan de planning die het zich heeft gesteld om een goed functionerende en moderne ICT te realiseren. Het vervangen van verouderde systemen heeft maakt een belangrijk deel uit van de huidige Meerjarenportfolio. Het is niet reëel om de vervanging van systemen verder te versnellen. Het werven en behouden van ICT-personeel is in de huidige markt niet eenvoudig. Bovendien moeten projecten beheersbaar blijven. Verdere versnelling in krappe planningen leidt niet tot een verbetering van de beheersbaarheid.
Daarnaast leidt vervanging van de systemen met de huidige planning niet tot een grote toename van «onoplosbare fouten of storingen». De systemen zijn in de basis stabiel, alleen aanpassingen van deze systemen is complex en vergt meer tijd. Dat maakt inderdaad dat wetsaanpassingen lastig door te voeren zijn.
Er zijn de afgelopen jaren diverse maatregelen genomen de planning van de vervanging te realiseren. Zo is ervoor gekozen om eerst Cool:Gen te vervangen en daarna pas vernieuwingen door te voeren zoals dienstonderdelen van de Belastingdienst die wensen.
Hoe wilt u omgaan met de risico’s van niet-tijdige vervanging die kunnen leiden tot onoplosbare fouten of storingen in het systeem, waardoor niet meer geïnd kan worden en ook wetswijzigingen op de inkomensheffing niet meer mogelijk zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Verschilt uw conclusie ten aanzien van de haalbaarheid van de systeemvernieuwing vóór 2027 van die van de ict-experts?
De belangrijkste conclusie van het AcICT is dat men verwacht dat het programma vHLP niet in staat zal zijn tijdig zijn doelstellingen te verwerken. In mijn brief van 6 september 2022 ga ik uitgebreid in op deze conclusie en ga ik ook in op de verbeteringen die de Belastingdienst doorvoert naar aanleiding van het advies van het AcICT. Mede naar aanleiding van het onderzoek zijn initiatieven opgestart om tot verbeteringen te komen. Zo heeft het programma vHLP inmiddels een herijkte businesscase waarin de opmerkingen van het AcICT zijn verwerkt. Zoals beschreven koerst de Belastingdienst op vervanging van het systeem voor inkomstenbelasting (Cool;Gen) voor 2027. Een bepalende factor voor de haalbaarheid is hetgeen dat in de komende tijd van de Belastingdienst verwacht. Nieuwe wet- en regelgeving en andere taken leiden tot herprioritering in het Meerjarenportfolio en daarmee wijzigingen en verschuivingen in de planning. De Belastingdienst wil dat zoveel als mogelijk voorkomen, omdat dit tot een latere vervanging van essentiële systemen en tot inefficiëntie leidt.
Is er volgens u sinds 2020 naar aanleiding van de interne waarschuwingen van de Belastingdienst voldoende prioriteit gegeven aan het tijdig vernieuwen van de systemen en had naar uw mening een hardere stop op politieke wensen moeten zitten vanwege de prioriteiten in onderhoud?
In mijn brief van 20 februari jl. schreef ik dat sinds 2020 de Belastingdienst verbeteringen heeft doorgevoerd. Het ICT-Verbeterprogramma is gestart en afgerond in 2022, waarbij het portfolioproces, de cultuur, de samenwerking tussen gebruikers en de ICT zijn verbeterd. De technische schuld is sinds 2018 gehalveerd en er is in kleine stappen gestart met het moderniseren van een aantal grote systemen. De Belastingdienst kon, ondanks politieke wensen, werken aan verbetering en de basis op orde brengen.
Desondanks hebben in het verleden achtereenvolgende wijzigingen in de prioritering (bijv. Box 3) ertoe geleid dat de modernisering van ICT-systemen van de Belastingdienst in de tijd zijn verschoven, wat bijdraagt aan het ontstaan van het verouderende ICT-landschap.
Gezien de huidige planning en risicobeperkende maatregelen is een hardere stop qua wetgeving niet noodzakelijk gebleken. Er is sinds 2020 ruimte gemaakt voor de implementatie van wetgeving. Vorig jaar zijn er bijvoorbeeld ruim 150 uitvoeringstoetsen uitgevoerd die voor het merendeel geïmplementeerd zijn of worden. In 2021 en 2022 is acht procent van de ICT-capaciteit besteed aan de implementatie van nieuwe wetgeving. Voor de toekomst is het echter van belang dat de modernisering van de systemen conform planning kunnen plaatsvinden.
Kunt u de Kamer een geactualiseerde update sturen van de planning, waarin ook de bijstelling van de ambitie meer personeel aan te nemen om versnelling te bereiken is verwerkt, die vanwege krapte op de arbeidsmarkt niet wordt gehaald?
In de Kamerbrief ICT bij de Belastingdienst van 20 februari jl. heb ik een actueel beeld van de modernisering van de ketens inkomensheffing en loonheffing gegeven, inclusief de ontwikkelingen qua ICT-capaciteit. In 2023 zijn er 626.000 IV-dagen beschikbaar. Er wordt gekeken naar mogelijkheden om het aantal IV-dagen verder te verhogen. De eerstvolgende actualisatie van de status van de ketens die u kunt verwachten is de bijlage uitvoerbaarheid die als bijlage bij het Belastingplan wordt meegestuurd.
Zie ook het antwoord op vraag 3.
Kunt u in deze geactualiseerde update ook opnemen wat de risico’s zijn van te late vervanging voor heffing van loon- en inkomstenbelasting voor de rijksuitgaven en juiste dataverzameling?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat Belastingdienst op 23 maart 2023?
Ja.
Het artikel ‘Claims Conference reageert op kritiek’ |
|
Chris Simons (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Claims Conference reageert op kritiek»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de verontrustende resultaten van gedane onderzoeken naar antisemitisme in de Nederlandse samenleving aanleiding geven tot een hernieuwde inspanning om het historisch besef ten aanzien van de Tweede Wereldoorlog in het algemeen, en de Jodenvervolging in het bijzonder, te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Ik vind de recente signalen over toenemend antisemitisme en afnemende kennis over de Holocaust zeer zorgelijk. Dit vraagt een niet aflatende inspanning om het verhaal van de Tweede Wereldoorlog en in het bijzonder over de Holocaust te blijven vertellen. Over mijn inzet hiervoor heb ik uw Kamer op 9 november 2022 geïnformeerd2.
Deelt u de mening dat het met name van belang is om de overdracht van historische kennis onder kinderen, tieners en jongvolwassenen over deze onderwerpen te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Het is mijn ambitie dat iedere inwoner van Nederland in iedere levensfase op een kwalitatief hoogwaardige wijze in aanraking komt met het verhaal van de Tweede Wereldoorlog. Het bereiken en betrekken van de jongere generaties is daarbij een van mijn prioriteiten3.
Bent u bekend met de jaarlijkse Nationale Kinderherdenking in Madurodam die elk jaar voor en door kinderen en hun ouders wordt georganiseerd?
Ja.
Bent u van mening dat deze Nationale Kinderherdenking bij kan dragen aan het vergroten van het historisch besef over, en beter begrip van de Tweede Wereldoorlog?
Ik vind de Kinderherdenking een mooie herdenking die op een waardevolle wijze kan bijdragen aan de overdracht van het verhaal van de Tweede Wereldoorlog aan kinderen.
Bent u bereid te onderzoeken hoe de Nationale Kinderherdenking sterk gecontinueerd kan worden binnen de herdenkingscultuur van de Tweede Wereldoorlog?
Er zijn meerdere organisaties die een waardevolle bijdrage leveren aan de herdenkingscultuur in Nederland. Ik ben in gesprek met deze organisaties, waaronder de Nationale Kinderherdenking, hoe deze bijdrage in de toekomst versterkt zou kunnen worden. Daarbij financier ik momenteel een pilot waarin wordt onderzocht of er voor deze organisaties een basisinfrastructuur kan worden ingericht die bijdraagt het veld WOII veerkrachtiger te maken. Wel heb ik aangeven dat structurele subsidiering van de Nationale Kinderherdenking vanuit het Ministerie van VWS voor nu niet aan de orde is.
De brief van artsenfederatie KNMG over het effect van armoede op ziekte |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met de brief van artsenfederatie KNMG die waarschuwt voor het effect van armoede op gezondheid?1
Ja.
Deelt u de mening dat de grote gezondheidsverschillen tussen mensen met een lager inkomen en een hoger inkomen onaanvaardbaar zijn? Zo ja, welke acties onderneemt u om deze gezondheidsverschillen te verkleinen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft vermijdbare gezondheidsverschillen geadresseerd in het coalitie akkoord. Gezondheidsverschillen, of liever gezegd gezondheidsachterstanden, hebben een negatieve impact op de kwaliteit van leven en op de mogelijkheden voor mensen om te participeren in het economisch en maatschappelijk leven. Tegelijkertijd is de problematiek complex. De omstandigheden die leiden tot gezondheidsachterstanden zijn niet snel op te lossen en eisen een langdurige en integrale inzet. Mensen met een lager opleidingsniveau leven gemiddeld ruim 4 jaar korter en krijgen bovendien ruim 14 jaar eerder te maken met een slechter ervaren gezondheid dan hoogopgeleiden.2
In het coalitieakkoord is afgesproken dat vermijdbare gezondheidsverschillen worden aangepakt. Hiervoor is er inspanning nodig van meerdere departementen en organisaties. Er is dan ook in verschillende akkoorden en programma’s aandacht voor het terugdringen van gezondheidsachterstanden, zoals het Integraal Zorg Akkoord (IZA), het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA), de Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden, de Participatiewet in Balans, het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid en het programma «Een thuis voor iedereen». Ook hebben wij de SER3 gevraagd om ons concreet te adviseren over wat er (aanvullend) nodig is om gezondheidsachterstanden terug te dringen.
Bent u bereid preventieve zorg maatregelen daar in te zetten waar dat het hardste nodig is, in gebieden met een lage SES-score? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete acties onderneemt of gaat u daartoe ondernemen?
In het GALA, waarmee het Rijk, gemeenten en zorgverzekeraars bouwen aan het fundament voor een gerichte lokale en regionale aanpak op het gebied van preventie, gezondheid en sociale basis, is er specifieke aandacht voor groepen waar de meeste gezondheidswinst is te behalen. De gezamenlijke inzet binnen het GALA is erop gericht om de levensverwachting en het aantal jaren in goed ervaren gezondheid voor mensen met een lage sociaaleconomische positie te doen toenemen. Binnen het GALA zijn afspraken gemaakt over de lokale aanpak van gemeenten voor het terugdringen van gezondheidsachterstanden. Uitgangspunt daarbij is een brede, domein overstijgende aanpak. De verdeling van de bijbehorende specifieke uitkering-middelen over gemeenten is gebaseerd op inwonertal en het aantal inwoners met gezondheidsachterstanden (gebaseerd op inkomensniveau en opleidingsniveau). Gemeenten worden zodoende in staat gesteld om met prioriteit in te zetten op de inwoners, buurten en wijken waar sprake is van achterstanden.
Daarnaast is er in het Nationaal Preventieakkoord ook aandacht voor kwetsbare gebieden en wijken. Zo zet het kabinet zich onder meer in voor het terugdringen van roken in kwetsbare wijken. In samenwerking met Pharos is een «Wijkaanpak stoppen met Roken» ontwikkeld. Met deze aanpak worden mensen die roken in die wijken geholpen om laagdrempelig hulp te vinden om te stoppen met roken.
Tevens wordt er met het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV) vanuit verschillende ministeries geïnvesteerd om de stapeling van problemen aan te pakken. Het programma omvat 20 «stedelijke focusgebieden» in 19 gemeenten waar in totaal ongeveer 1.3 miljoen mensen wonen. In deze wijken stapelen problemen op het gebied van onderwijs, armoede, gezondheid, werk, wonen en veiligheid zich op. Het kabinet wil deze problematiek samen met gemeenten en hun lokale partners en bewoners aanpakken. De Ministeries van VWS en SZW nemen deel aan dit programma en stellen binnen dit programma kennis en middelen beschikbaar voor de wijkgerichte, integrale aanpak in de 20 stedelijke focusgebieden. Naast die inzet binnen het NPLV voor de 20 stedelijke focusgebieden, stelt het kabinet ook middelen beschikbaar voor het programma Kans voor de Veenkoloniën. Dit programma loopt door tot en met het voorjaar van 2024 en is een voorbeeld van een gebiedsgerichte aanpak. Kans voor de Veenkoloniën is gericht op het realiseren van een duurzame verandering in de leefsituatie en gezondheid in de regio. Het doel van het programma is om in acht jaar tijd gezondheidswinst in de Veenkoloniën te behalen. Binnen het programma wordt veel samengewerkt met onder andere inwoners.
Deelt u de analyse van artsen dat bestaanszekerheid de belangrijkste sleutel is voor de oplossing van veel gezondheidsproblemen en dat het dus effectiever zou zijn om de oorzaak van het probleem aan te pakken dan de symptomen te bestrijden?
Mensen in een kwetsbare sociaaleconomische situatie kampen veelal met armoede, schulden, problemen rondom huisvesting, eenzaamheid en/of werkloosheid. Deze omstandigheden maken dat zij een hoger risico op een slechtere (ervaren) gezondheid hebben. Daarnaast kunnen taalbarrières of verschillende sociaal-culturele waarden goede zorg in de weg staan. De aanpak van gezondheidsachterstanden vergt daarom ook meer dan alleen de algemene inzet op gezondheid. Naast de maatregelen om leefstijl te verbeteren is het van belang om bij de aanpak van het terugdringen van gezondheidsachterstanden aandacht te hebben voor dieperliggende oorzaken van gezondheidsproblemen, waaronder armoede, schulden, leefomgeving, eenzaamheid, onderwijs of werk.
Bent u in ieder geval bereid, gezien de duidelijke relatie tussen armoede en gezondheid, om voldoende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de inkomenspositie van de financieel meest kwetsbare groep Nederlanders niet verder verslechtert? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie beantwoording vraag 6.
Deelt u de mening dat gezien deze relatie de inkomenspositie van deze groep kwetsbaren verbeterd moet worden? Zo ja, hoe wilt u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ook de recente studie van het SCP4 laat zien dat het verkleinen van sociaaleconomische gezondheidsverschillen een veelzijdige aanpak vraagt. Vanuit het kabinet zetten we stappen om de bestaanszekerheid in Nederland verder te borgen. Het kabinet heeft een fors pakket aan maatregelen genomen om de gevolgen van inflatie voor huishoudens te dempen in 2023. Het versterken van de positie van kwetsbare huishoudens staat centraal in de Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden en in het traject «Participatiewet in balans». Het kabinet heeft ook als de doelstelling om kinderarmoede en armoede onder personen te halveren. Daarnaast is van belang dat de commissie sociaal minimum onderzoek doet naar de hoogte, de systematiek en de toereikendheid van het sociaal minimum. De commissie zal haar eindrapport uiterlijk 30 juni 2023 opleveren. Voorgaande maatregelen dragen gericht bij aan het verstevigen van de bestaanszekerheid van de Nederlanders met de lage(re) sociaaleconomische positie.
Kunt u voor elk van de vier aanbevelingen van de KNMG aangeven of u bereid bent deze uit te voeren? En kunt u tevens aangeven hoe u deze gaat uitvoeren of waarom u niet bereid bent deze uit te voeren?
De KNMG heeft inderdaad vier aanbevelingen gedaan. Het kabinet voert op dit moment gesprekken met de KNMG over deze aanbevelingen.
Het terugbrengen van de menselijke maat in wetgeving is voor het kabinet zeer belangrijk, dit komt ook helder naar voren in het traject P-wet in balans.5 Daarbij vinden we werken samen met de burgers in de wijk belangrijk. Binnen meerdere programma’s wordt er gewerkt met ervaringsdeskundigen en programma’s worden ook ontwikkeld i.s.m. ervaringsdeskundigen, zoals het Nationaal Actieplan Dakloosheid6, Kansrijke Start en de aanpak Mentale Gezondheid: van ons allemaal.
Het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen is eerder aan de orde geweest. Een amendement hierover bij de behandeling van de Wet publieke gezondheid is op 20 december 2022 niet aangenomen. Dat neemt niet weg dat het vastleggen van gezondheidsdoelen (zij het niet in de wet) en het monitoren hierop belangrijk is om richting te geven en de vinger aan de pols te houden. In het onlangs afgesloten Gezond en Actief Leven Akkoord zijn gezondheidsdoelen en te bereiken resultaten vastgelegd. De doelen uit het Nationaal Preventieakkoord zijn hierin opgenomen. Daarnaast hebben we in het coalitieakkoord en daarmee in de aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden stevige doelen gesteld, omdat we weten dat bestaanszekerheid kan leiden tot andere gezondheidsuitkomsten. Als deze doelen gehaald worden kan dit een positief effect hebben op de gezondheidsuitkomsten van de mensen die we hierbij helpen. Dit kan echter, zoals in de oproep van de KNMG wordt aangegeven, pas op lange termijn worden beoordeeld. Het wettelijk vastleggen van gezondheidsdoelen en streefwaarden in de wet doet geen recht aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid die nodig is van alle partijen: naast VWS en SZW ook de andere ministeries, gemeenten, private partijen. Bovendien hangt de haalbaarheid van doelen ook af van de keuzes die mensen zelf maken voor hun leefstijl en met die keuzevrijheid willen we ook rekening houden. In het GALA is wel als actie opgenomen dat VWS met VNG en Zorgverzekeraars Nederland de komende jaren een voorstel uitwerkt hoe taken en bevoegdheden rondom gezondheidsbevordering in wet- en regelgeving te verankeren. Daarnaast is in het GALA afgesproken dat VWS het initiatief neemt om te komen tot een samenhangende agenda om gezondheid op diverse beleidsterreinen te agenderen en tot een integrale afweging te komen van beleidskeuzes waarin gezondheid wordt meegenomen.
De crisis in de asielopvang |
|
Jasper van Dijk |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat vindt u van het bericht «Helft van de gemeenten wil opvang asielzoekers niet verlengen, terwijl nieuw tekort aan plekken dreigt»?1
Ik onderschrijf dat nog veel werk verzet moet worden om ervoor te zorgen dat iedereen met een daartoe strekkend recht verzekerd is en blijft van een opvangplek. In eerdere brieven heb ik uw Kamer geïnformeerd over de opvangopgave voor het voorjaar van 2023 en het maatregelenpakket dat ten uitvoer wordt gelegd.2 Als onderdeel van het maatregelenpakket werkt het COA aan de realisatie per 1 juli aanstaande van additionele 19.000 opvangplekken. Daarnaast is aanvullende actie genomen ten aanzien van de opvang van »derdelanders» uit Oekraïne en de inzet van crisisnoodopvang. De voortgang wordt nauwlettend en doorlopend gemonitord en op relevante onderdelen besproken aan de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie en met het Veiligheidsberaad.
Waar het maatregelenpakket vooral ziet op de korte termijn wordt ook aanhoudende inzet gepleegd om een stabiel en flexibel opvanglandschap te realiseren. Een belangrijk onderdeel daarvan is het wetsvoorstel voor een Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen. Inzet is en blijft om deze zo snel als mogelijk in werking te laten treden na behandeling in de Staten-Generaal. Vooruitlopend hierop wordt aan de Provinciale Regietafels gewerkt aan het invullen van de opvangopgave, bij voorkeur met structureel inzetbare plekken. In algemene zin is mijn beeld dat de opgave doortastend ter hand wordt genomen, zij het dat er provinciale en regionale verschillen zijn in aanpak en tempo.
In het kader van structurele oplossingen verwijs ik verder naar de bestuurlijke afspraken die in augustus met medeoverheden zijn gemaakt en de continue samenwerking met de medeoverheden om uit de crisis te komen en te blijven. Bovendien verwijs ik ook naar de fundamentele heroriëntatie van het asielstelsel, het ingezette traject om meer grip te krijgen op migratie en de inzet op het versnellen van de uitstroom van vergunninghouders naar gemeenten.
Erkent u dat dit zeer zorgwekkende cijfers zijn en dat veel gemeenten niet van plan zijn om voor duurzame opvang te zorgen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe lang blijft het adhoc-beleid rond de opvang nog doorgaan en hoe voorkomt u een nieuwe opvangcrisis in Ter Apel?
Onder verwijzing naar het voorgaande antwoord heb ik uw Kamer op de hoogte gesteld van de inzet op de realisatie van een stabiel en flexibel opvanglandschap. Specifiek ten aanzien van Ter Apel vul ik graag nog aan dat bij de huidige zoektocht naar aanvullende aanmeldcentra wordt bezien in hoeverre het asielproces, al dan niet gedeeltelijk, op andere locaties kan worden doorlopen. Hierbij kunt u in de eerste plaats denken aan processtappen rond identificatie en registratie en medische controles. Daarmee zou de aanmeldfunctie beter over het land verspreid worden, met als gevolg dat de afhankelijkheid van één aanmeldcentrum wordt gereduceerd.
Wanneer komt u eindelijk met een duurzame, structurele oplossing voor dit probleem?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat vanuit de gemeenten weinig enthousiasme bestaat voor financiële prikkels in de spreidingswet? Gaat u dit aspect schrappen uit de wet?
Ik ben bekend met de kritiekpunten ten aanzien van het wetsvoorstel voor een Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen. Het kabinet is evenwel tot een andere weging gekomen omdat het wetsvoorstel de uitkomst is van politieke besprekingen en aan de ondersteuning in verband met de uitvoerbaarheid wordt gewerkt. Met instemming van het kabinet heb ik het wetsvoorstel op 28 maart jl. bij uw Kamer ingediend.3
Wanneer komt de (aangepaste) spreidingswet naar de Kamer?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat over Vreemdelingen- en asielbeleid van 21 februari a.s.?
Relevante ontwikkelingen op het terrein van asiel en migratie, waarover ik u informeer in mijn brief inzake de actuele situatie asielketen, volgen elkaar in hoog tempo op. Dit heeft tot latere beantwoording geleid dan gewenst.
Diefstal bij huiseigenaren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat eigenaren van huizen in de gemeente Haarlem een peperdure administratieve handeling van 600 euro moeten verrichten om eigen kinderen in de eigen woning te laten wonen?1
Ja.
Zijn er elders in het land gelijksoortige gemeentelijke vergunningen? Graag een overzicht.
De opkoopbescherming is inmiddels door ruim 20 gemeenten ingevoerd. Het instrument is in ieder geval ingevoerd door de volgende gemeenten: Alblasserdam, Almere, Amersfoort, Amstelveen, Amsterdam, Arnhem, Breda, Bunnik, Den Bosch, Den Haag, Den Helder, Diemen, Dordrecht, Eindhoven, Gouda, Groningen, Haarlem, Maastricht, Nijmegen, Rotterdam, Tilburg, Utrecht, Wageningen, Zeist en Zwijndrecht. Ook zijn er nog verschillende gemeenten die overwegen het instrument in te voeren.
De opkoopbescherming is een verbod op het verhuren van een aangekochte koopwoning in een gebied dat is aangewezen door de gemeente. De opkoopbescherming kan alleen worden ingevoerd voor goedkope en middeldure koopwoningen en wanneer de gemeente dat noodzakelijk en geschikt acht voor het bestrijden van schaarste aan deze koopwoningen of voor het behoud van de leefbaarheid van de woonomgeving.
Er zijn drie uitzonderingen op de opkoopbescherming. In die gevallen moet de gemeente een vergunning verlenen als een eigenaar de woning toch wil verhuren. Het gaat dan om:
Voor de tijdelijke verhuur geldt de voorwaarde dat de eigenaar de woning minimaal één jaar zelf heeft bewoond. Daarnaast kunnen gemeenten zelf extra uitzonderingsgevallen vaststellen die passend zijn bij de problematiek en samenstelling van de buurt. Alle gemeenten die een opkoopbescherming in hebben gevoerd, werken met vergunningen voor de bovengenoemde uitzonderingen.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat huiseigenaren moeten betalen om eigen kinderen in eigen huizen te laten wonen? Zo ja, wat gaat u doen om deze vorm van pure diefstal te schrappen? Graag een gedetailleerd antwoord.
De opkoopbescherming betekent in principe een verbod op verhuur van een nieuw aangekochte koopwoning, tenzij de eigenaar in aanmerking komt voor een vergunning. De verantwoordelijkheid voor het aanvragen van een vergunning ligt bij de eigenaar. Het aanvragen van een vergunning kost een gemeente tijd en capaciteit. Het is bij de aanvraag van vergunningen gebruikelijk dat de kosten die een gemeente maakt worden doorbelast naar de aanvrager. Het verbod om zonder vergunning een woning te verhuren is een vergunningsstelsel als bedoeld in de Dienstenrichtlijn.2 Uit artikel 13, lid, 2 van de Dienstenrichtlijn volgt dat eventuele kosten voor de aanvragers in verband met hun aanvraag redelijk en evenredig moeten zijn met de kosten van de vergunningsprocedures in kwestie en dat deze de kosten van de procedures niet mogen overschrijden. Kortgezegd betekent dit dat de leges voor het in behandeling nemen van vergunningaanvragen die onder de Dienstenrichtlijn vallen niet hoger dan kostendekkend mogen zijn.
Onderstaand een overzicht van de leges voor het aanvragen van een vergunning onder de opkoopbescherming in enkele gemeenten.
Alblasserdam
476 euro
Amsterdam
279,15 euro
Bunnik
586,70 euro
Den Haag
300 euro
Dordrecht
476 euro
Haarlem
626 euro
Rotterdam
304 euro
Utrecht
376,45 euro
Wageningen
500 euro
Zwijndrecht
476,50 euro
Dit zijn de tarieven die de betreffende gemeenten op hun websites hebben staan.
Het is op basis van enkel een tarief lastig om te bepalen of deze hoger dan kostendekkend is. De kosten die een gemeente maakt voor de aanvraag verschilt per gemeente. Wel heb ik de gemeente Haarlem geïnformeerd over het feit dat de leges niet hoger dan kostendekkend mogen zijn. Zij moeten zelf beoordelen of dit het geval is. De gemeente Haarlem is zich hiervan bewust. De leges die zij vragen zijn voor 63% kostendekkend. Dat wil zeggen dat de kosten die worden gemaakt voor het behandelen van dit type vergunningaanvragen voor 63% worden gedekt uit de leges.