Het bericht dat boeren de rekening betalen van de prijzenoorlog |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht boeren betalen rekening prijzenoorlog?1
Ja.
Deelt u de mening dat een prijzenoorlog niet ten koste mag gaan van de inkomenspositie van de primaire producenten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Volgens de berichtgeving van de afgelopen weken wordt op de prijsactie van Albert Heijn door concurrerende supermarkten gereageerd met prijsverlagingen. Dit verschijnsel kan gevolgen hebben voor alle onderdelen in de keten, niet alleen voor de primaire producenten, maar ook voor de levensmiddelenindustrie en de supermarkten zelf. Ik vind het belangrijk dat er op transparante wijze tussen partijen in de agroketen wordt onderhandeld en dat zo een eerlijke prijs ontstaat. Verder vind ik dat prijsverlagingen voor voedsel in supermarkten niet eenzijdig mogen worden afgewenteld op de primaire producenten.
Naar aanleiding van de actualiteit over prijsacties van meerdere supermarktketens hebben de minister van Economische Zaken en ik op 26 september overlegd met de stuurgroep van de nationale pilot eerlijke handelspraktijken. Wij hebben onze zorgen uitgesproken over de ontstane situatie en hebben de stuurgroep nadrukkelijk gevraagd om een constructieve rol te spelen in de implementatie van de gedragscode eerlijke handelspraktijken. De stuurgroep heeft toegezegd zich hiervoor in te zullen spannen.
Op 16 september 2013 is de Europese gedragscode eerlijke handelspraktijken voor de agrofoodsector van start gegaan. Deze gedragscode is via zelfregulering tot stand gekomen en voorziet in gedragsregels met een mogelijkheid tot geschillenbeslechting. In Nederland is op diezelfde datum een pilot van start gegaan waarin wordt onderzocht of zelfregulering door middel van een gedragscode een oplossing biedt in het geval van oneerlijke handelspraktijken. Wanneer er bij de huidige prijsverlagingen van de supermarkten oneerlijke handelspraktijken worden gebruikt, kunnen de betrokken partijen, indien zij deelnemen aan de pilot, een beroep doen op de gedragscode. Een onderneming die van mening is dat een deelnemende wederpartij de gedragscode niet naleeft, kan ervoor kiezen eerst te proberen het geschil in overleg met haar wederpartij op te lossen, bijvoorbeeld door overleg met de compliance officer van haar wederpartij of door een mediator in te schakelen. Zij kan het geschil in overleg met haar wederpartij ook meteen voorleggen aan een derde voor bindend advies of arbitrage of aan de burgerlijk rechter. In het geval van een overtreding van een norm uit de gedragscode waardoor verschillende ondernemingen worden getroffen, kunnen de getroffen ondernemingen anoniem klagen. De brancheorganisatie van de getroffen ondernemingen kan hun klachten «bundelen» en voorleggen aan de Nederlandse stuurgroep voor de agrofoodsector, waarin het Centraal Bureau voor de Levensmiddelenhandel, LTO Nederland en de Federatie Nederlandse Levensmiddelenindustrie zijn vertegenwoordigd. De Nederlandse stuurgroep neemt naar aanleiding van de gebundelde klachten contact op met de onderneming waartegen die klachten zijn gericht, om die onderneming ertoe te bewegen haar gedrag in overeenstemming te brengen met de gedragscode. Doet die onderneming dat niet, dan kan de Nederlandse stuurgroep de kwestie voorleggen aan de Europese stuurgroep, die een algemeen richtsnoer kan opstellen over de desbetreffende gedraging. In deze procedure is de anonimiteit van klagers gewaarborgd. Ik verwijs u verder naar de brief van de minister van Economische Zaken van 11 september jl. (Kamerstukken 2012/13, 22 112, nr. 1687).
Heeft u instrumenten in handen om op te treden, mocht de primaire producent inderdaad slachtoffer worden van de prijzenoorlog? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Welke instrumenten zouden behulpzaam kunnen zijn bij het waarborgen van de inkomenspositie van de primaire producent?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat een prijzenoorlog in het belang lijkt van de consument, maar wellicht botst met andere maatschappelijke doelen, zoals duurzaamheid en dierenwelzijn, die ook weer in het belang van dezelfde consument zijn? Zo nee, waarom niet en hoe kijkt u hier dan tegen aan? Zo ja, bent u bereid tot een gesprek met Albert Heijn om te horen hoe dit bedrijf de maatschappelijke doelen gaat waarborgen tijdens de prijzenoorlog?
Als de prijsverlagingen in de supermarkten ten koste gaan van de verduurzaming van voedsel, vind ik dit een slechte zaak. Dit zal uiteraard afhangen van de marktpositie van individuele ondernemingen en de vraag van de consument naar duurzame en welzijnsvriendelijke producten. De agroketen maakt ook nu al afspraken over verduurzaming. Dat gebeurt bijvoorbeeld in de regiegroep duurzame veehouderij en agroketens, in de Alliantie duurzaam voedsel en in de afspraken tussen LTO Nederland en Albert Heijn over een nauwere samenwerking en over het betrekken van versleveranciers bij productvernieuwingen. In het algemeen stimuleer ik de ketenschakels om samen de verduurzaming op te pakken.
Deelt u de vrees dat het vorige week getekende akkoord tussen Albert Heijn en de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland over continuïteit, transparantie, veiligheid en zekerheid onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat het nuttig is om instrumenten in handen te hebben om op te treden als inderdaad de maatschappelijke doelen, die de sector heeft afgesproken, niet gehaald worden? Zo ja, aan welke instrumenten denkt u dan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Valse declaraties door nep-artsen en nep-zorginstellingen door het gebruik van valse artsencodes |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending over declaratiefraude in de zorg?1
Laat ik voorop stellen dat fraude met AGB-codes volstrekt onacceptabel is. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) bericht mij dat geen signalen van grootscheepse fraude op dit punt bekend zijn. Dit laat onverlet dat verbetermaatregelen mogelijk zijn om fraude met AGB-codes zoveel als mogelijk te voorkomen. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Bent u van mening dat zorgverzekeraars genoeg doen om de rechtmatigheid van declaraties te controleren? Zo ja, hoe kan deze vorm van fraude dan zo massaal voorkomen?
Bij de voorbereiding van de Eerste voortgangsrapportage fraudebestrijding: plan van aanpak bestrijding fraude in de zorg2 (plan van aanpak), die op 16 september aan de Kamer is gezonden, is door alle betrokken partijen geconstateerd dat er meer kan en moet gebeuren aan het voorkomen, opsporen en sanctioneren van zorgfraude. Hierbij zijn diverse nieuwe maatregelen afgesproken die zorgverzekeraars gaan uitvoeren. Voor deze specifieke vorm van fraude gaat het dan om het volgende: Vektis, de beheerder van de AGB-registratie, gaat op korte termijn de bestanden periodiek controleren. Dit wordt mogelijk gemaakt door de gegevens in het AGB-register te koppelen met openbare bronbestanden zoals het register van de Kamer van Koophandel (KvK) en het BIG-register. ZN, Vektis, CIBG en KvK hebben hiertoe begin 2013 een gezamenlijk project gestart, dat zich nu in een afrondende fase bevindt. De implementatie van het vernieuwde AGB start in november 2013. Deze koppelingen zorgen voor periodieke updates in het AGB-register. Hiermee wordt het register minder gevoelig voor fraude met AGB-codes
Bent u van plan sancties uit te delen aan zorgverzekeraars die onvoldoende aan fraudebestrijding doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke sancties gaat u dan treffen?
De zorgverzekeraars vormen een belangrijke schakel in de fraudebestrijding. Het antwoord op vraag 2 illustreert dit. Ook het plan van aanpak bevat vele maatregelen waaraan de zorgverzekeraars bijdragen. Het is niet mijn bevoegdheid om sancties uit te delen aan zorgverzekeraars die onvoldoende aan fraudebestrijding doen. Rond de fraudebestrijding bestaan de volgende sanctie mogelijkheden.
Declaratie van zorg die niet of slechts deels is geleverd is onrechtmatig. Ook de uitbetaling van dergelijke declaraties door een zorgverzekeraar is niet toegestaan.
De NZa beschikt over de mogelijkheid om een formele aanwijzing, een last onder bestuursdwang, een last onder dwangsom en een bestuurlijke boete op te leggen. De boete voor een afzonderlijke overtreding bedraagt ten hoogste 500.000 of, indien dat meer is, tien procent van de omzet van de onderneming in Nederland. De maatregelen kunnen zich niet alleen richten tot de betrokken zorgaanbiedende onderneming of zorgverzekeraar, maar kan zich ook richten op daar werkzame personen die de fraude hebben gepleegd.
Fraude valt ook onder het tuchtrecht waar het BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren betreft. Maatregelen die opgelegd kunnen worden zijn de waarschuwing, de berisping, de schorsing voor maximaal één jaar en de doorhaling. Bij doorhaling van de inschrijving mag betrokkenen het beroep blijvend niet meer uitoefenen. Een tuchtmaatregel is geen strafmaatregel maar beoogt primair correctie van professioneel gedrag om herhaling van gemaakte fouten te voorkomen.
In algemene zin zijn het indienen van onrechtmatige declaraties door (ook niet BIG-geregistreerde) zorgverleners en de uitbetaling daarvan door zorgverzekeraars overtredingen van de Wet op de economische delicten. Zonder opzet staat hier voor de betrokken individuen een gevangenis op van maximaal zes maanden en met opzet is dit zelfs maximaal twee jaar.
Wat gaat u doen om declaratiefraude in de toekomst te voorkomen?
In het hierboven genoemde plan van aanpak wordt een overzicht gegeven van de maatregelen die worden genomen om fraude te bestrijden. Een belangrijke maatregel in dit kader is beschreven bij vraag 2.
Bent u van mening dat het acceptabel is dat Nederlanders hun hele leven te veel zorgpremie betalen, omdat u de fraude in de zorg kennelijk onvoldoende bestrijdt?
Bestrijding van fraude heeft al jaren mijn prioriteit. De afgelopen jaren zijn verschillende grote besluiten genomen om fraude tegen te gaan. Daaraan is recent het plan van aanpak toegevoegd. Overigens hecht ik eraan op te merken dat geen enkel systeem 100% waterdicht is. Uit het plan van aanpak blijkt dat er op een breed front (ook door de zorgverzekeraars) gewerkt wordt om fraude op voorhand te voorkomen en, waar het dan toch nog mis gaat, misstanden achteraf op te sporen en hieraan consequenties te verbinden.
Wanneer gaat de zorgpremie omlaag?
De zorgpremie wordt vastgesteld door zorgverzekeraars. Deze nemen bij het vaststellen van de premies tal van overwegingen mee in hun afweging. Zij bepalen dus of en zo ja wanneer de premie omlaag kan. Ook de politiek heeft invloed op de premie, denk bijvoorbeeld aan het vast te stellen pakket van de basisverzekering, de eigen betalingen en eenduidige en eenvoudige regelgeving die bureaucratie voorkomt.
Het bericht 'Seks, drugs en telefoons in jeugdgevangenis' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Seks, drugs en telefoons in jeugdgevangenis»?1
Ja.
Klopt het dat één van de daders, veroordeeld voor de dood van grensrechter Nieuwenhuizen die in jeugdgevangenis Teylingereind is gedetineerd, in het bezit is van drugs, een mobiele telefoon en een sleutel waarmee hij vrij door de instelling kan wandelen?
Het klopt dat de betrokken jeugdige in het bezit is geweest van een mobiele telefoon en drugs. Ik acht dat zeer kwalijk. Zoals ik bij verschillende gelegenheden2 heb uiteengezet, is het bezit en gebruik van mobiele telefoons en drugs absoluut verboden in de JJI’s. Maar zoals eerder aangegeven is zelfs met strenge controles (onder meer via kamer- en urinecontroles, inzet van drugshonden en van een zogenaamde Mobifinder) helaas niet uit te sluiten dat jeugdigen in de JJI’s aan dergelijke verboden middelen komen. Thans wordt bezien hoe andere systemen kunnen worden ingezet om dit te voorkomen.
Dat betrokken jeugdige zich met behulp van een sleutel vrij door de inrichting kan bewegen, klopt niet. Een zogenaamde druppel is persoonsgebonden (op naam van een medewerker) en wordt bij vermissing direct gedeactiveerd. Bovendien geeft enkel een druppel geen vrije doorgang door de inrichting. Alleen de combinatie van een druppel, sleutels en het openen van deuren door de Centrale Post maakt het bewegen tussen verschillende ruimten in een JJI mogelijk.
De druppel die in de uitzending van PowNews is getoond, betreft waarschijnlijk een druppel die in juni direct na verlies als vermist is opgegeven. Deze druppel is destijds direct geblokkeerd en was derhalve niet meer te gebruiken om toegang te krijgen tot ruimten in de inrichting.
Klopt de bewering dat hij seks heeft gehad met (drie) bewaarders? Bent u bereid deze bewering te onderzoeken en indien de bewering klopt deze bewaarders per direct te ontslaan? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de uitzending van PowNews heeft de directie van Teylingereind direct een intern onderzoek ingesteld naar het waarheidsgehalte van deze bewering. Voor zover nu bekend, is er geen enkele aanleiding om aan te nemen dat er sprake is (geweest) van seksueel contact tussen medewerkers en jeugdigen. Ik zie geen grond voor verder onderzoek.
Hoe is het mogelijk dat deze crimineel al deze middelen tot zijn beschikking heeft in een jeugdgevangenis?
Hoewel het absoluut verboden is om over de genoemde middelen te beschikken in een inrichting zullen er altijd jeugdigen zijn die er in slagen om de intensieve controle en het toezicht op het gebruik en bezit van contrabande te omzeilen. Zoals ik reeds eerder heb aangegeven3, huisvesten de JJI’s de zwaarste categorie probleemjongeren die geneigd zijn de regelgeving in de inrichting hieromtrent te overtreden, te meer daar hun levensstijl in de periode voorafgaand aan het verblijf in een jeugdinrichting zich veelal kenmerkte door zeer frequent gebruik van softdrugs.
Bovenstaande neemt niet weg dat de inrichtingen continu alert zijn als het gaat om het tegengaan van verboden middelen en de verschillende controlemiddelen met volharding blijven toepassen. Jeugdigen die de regels hieromtrent overtreden worden gesanctioneerd, onder meer door het intrekken van bijvoorbeeld verlof- en/of recreatiemogelijkheden.
Deelt u de mening dat de maximale duur van de jeugddetentie al belachelijk kort is en dat die korte gevangenisstraf dan ten minste als straf moet worden ervaren door jeugdige criminelen en niet zoals een medegedetineerde aangeeft als een groot feest, nog net geen nieuwjaar? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening niet dat de maximale duur van de jeugddetentie belachelijk kort is. Uiteraard moet jeugddetentie als straf worden ervaren. De bewering van een van de betrokken jeugdigen dat het «als een groot feest, nog net geen nieuwjaar» is, kwalificeer ik als «stoere praatjes». U kunt ervan verzekerd zijn dat jeugdigen een verblijf in een jeugdinrichting absoluut niet als een feest ervaren. Ik verwijs daarbij naar recent onderzoek naar de strafbeleving van jongeren in JJI’s4.
Kunt u aan de nabestaanden van grensrechter Nieuwenhuizen uitleggen dat de crimineel, die hun man en vader heeft doodgeschopt, volgens een getuige blijkbaar porno, een telefoon, hasj en een sleutel in zijn cel heeft (kortom eigenlijk alles wat niet mag) en zijn straf als een feestje beschouwt?
Ik vind het zeer betreurenswaardig dat nabestaanden met dergelijke beeldmateriaal worden geconfronteerd. De betreffende jeugdige is direct door de directie van Teylingereind geconfronteerd met de ernst van zijn gedrag, onafhankelijk van het waarheidsgehalte van zijn beweringen en die van de anderen in het filmpje. Hij is direct in afzondering van zijn groepsgenoten geplaatst.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat jeugddetentie als een straf wordt ervaren en niet als een soort nieuwjaarsfeest?
Zoals gezegd wordt het verblijf in een jeugdinrichting zeker niet als een feest ervaren. Stoere beweringen van enkele jeugdigen doen daar niets aan af.
De beleving van vrijheidsbeneming verschilt natuurlijk per individuele jeugdige. Dit kan worden toegeschreven aan factoren zoals persoonlijke kenmerken van de jeugdige en de detentiesituatie. Ook het verwachtingspatroon over het verblijf in een JJI kan per individu verschillen.
Bent u bereid de maximale duur van de jeugddetentie te verlengen zoals in het oorspronkelijke wetsvoorstel adolescentenstrafrecht was geregeld voordat die verlenging is teruggedraaid? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben daar niet toe bereid. Ik breng in herinnering dat het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht waarin de maximale duur van de jeugddetentie expliciet op twee jaar is gelaten, in juni met grote meerderheid van stemmen is aanvaard door de Tweede Kamer. Bij de behandeling van het wetsvoorstel5 heb ik toegezegd de maximale duur van de jeugddetentie expliciet mee te nemen in de geplande wetsevaluatie over vijf jaar.
Bent u bereid om elke bezoeker en gedetineerde, maar ook elk personeelslid te fouilleren wanneer zij de inrichting binnengaan om zo uit te sluiten dat dit soort middelen de jeugdgevangenis binnenkomen? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen gaat u dan wel nemen om ervoor te zorgen dat dit soort middelen nooit meer een jeugdinrichting binnen komen?
Artikel 34 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen bepaalt dat de directeur van de inrichting bevoegd is om gedetineerde jeugdigen te onderzoeken aan lichaam en kleding bij binnenkomst of bij het verlaten van de inrichting, voorafgaand aan en na afloop van bezoek, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting. Standaard in plaats van incidenteel en steekproefsgewijs visiteren van jeugdigen na bezoek en verlof stuit met regelmaat op kritiek van onder meer de Inspectie Veiligheid en Justitie en de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming.
Wat betreft personeel en bezoek, dienen zij zich bij binnenkomst van de inrichting «piepvrij» door de detectiepoort te bewegen en worden tassen op een lopende band door een scanner gecontroleerd op verboden middelen. Op de invoer van privételefoons geldt in alle JJI’s een verbod. Deze dienen te worden opgeborgen in een kluis bij binnenkomst van de inrichting.
Extra maatregelen zijn mijns inziens niet nodig. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb toegelicht, zijn risico’s helaas niet volledig uit te sluiten. Door toepassing van bovenstaande regelgeving wordt de invoer van verboden middelen zoveel mogelijk geminimaliseerd. Ik heb de sectordirectie JJI van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) nadrukkelijk verzocht hier blijvend alert op te zijn.
Verboden voorwerpen in de cel van een van de voor het dood schoppen van Richard Nieuwenhuizen veroordeelde |
|
Ard van der Steur (VVD), Brigitte van der Burg (VVD), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van Pownews waarin een schokkend filmpje te zien is dat opgenomen lijkt te zijn in de cel van één van de veroordeelden in de zaak van het doodschoppen van grensrechter Richard Nieuwenhuizen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de betrokkenen in de rapportage kennelijk over een mobiele telefoon of videocamera in de cel beschikken? Hoe zijn zij daaraan gekomen? Wat is er terecht gekomen van eerdere maatregelen om het bezit van mobiele telefoons in dit soort instellingen te voorkomen? Welke maatregelen treft u en welke maatregelen treft de betreffende instelling in dit geval?
Ik deel de mening dat het onacceptabel is dat jongeren in een jeugdinrichting de beschikking hebben over een mobiele telefoon. Het filmpje is enkele maanden geleden opgenomen. In die periode zijn na verscherpte controle door Teylingereind enkele mobiele telefoons gevonden en in beslag genomen.
Door de inrichting wordt met behulp van diverse methoden gecontroleerd op het bezit van mobiele telefoons:
Genoemde controlemiddelen zullen onverkort en blijvend worden ingezet. Ik heb de Dienst Justitiële Inrichtingen de opdracht gegeven om sectorbreed te inventariseren hoe de illegale invoer en het gebruik van mobiele telefoons nog verder kan worden teruggedrongen. Daartoe wordt ook bezien of andere systemen kunnen worden ingezet om dit te voorkomen.
Hebt u ook gezien dat de betrokkenen beschikken over softdrugs in de justitiële jeugdinrichting Teylingereind? Wat vindt u ervan dat het kennelijk nog steeds mogelijk is verdovende middelen in deze jeugdinrichting binnen te smokkelen? Wat gaat u doen om hier een einde aan te maken? Waarom heeft het beleid om dit te voorkomen tot nu toe kennelijk niets opgeleverd?
Ja, dat heb ik gezien. Ik vind het zeer kwalijk dat het sommige jeugdigen nog steeds lukt om verboden middelen in te voeren en te gebruiken, ondanks het feit dat de afgelopen jaren de controle daarop op verschillende punten is aangescherpt. Ik bestrijd echter dat die intensivering niets heeft opgeleverd. Iedere keer dat de inrichtingen er – mede door een intensivering van de controle – in slagen om verboden middelen te onderscheppen is van belang.
Hoewel het absoluut verboden is om over de genoemde middelen te beschikken in een inrichting zullen er altijd jeugdigen zijn die er in slagen om de intensieve controle en het toezicht op het gebruik en bezit van contrabande te omzeilen. Zoals ik reeds eerder heb aangegeven, huisvesten de JJI’s de zwaarste categorie probleemjongeren die geneigd zijn de regelgeving in de inrichting hieromtrent te overtreden, te meer daar hun levensstijl in de periode voorafgaand aan het verblijf in een jeugdinrichting zich veelal kenmerkte door zeer frequent gebruik van softdrugs.
Bovenstaande neemt niet weg dat de inrichtingen continu alert zijn als het gaat om het tegengaan van verboden middelen en de verschillende controlemiddelen met volharding blijven uitvoeren. Jeugdigen die de regels hieromtrent overtreden worden gesanctioneerd, onder meer door het intrekken van bijvoorbeeld verlof- en/of recreatiemogelijkheden.
Is het waar dat betrokkenen over een sleutel of zogenaamde druppel beschikken waarmee vrijelijk door de inrichting kan worden bewogen? Zo ja, hoe is dit mogelijk? Wat gaat u eraan doen om hier een eind aan te maken? Wat doet de inrichting om dit in het vervolg te voorkomen?
Er is absoluut geen sprake van dat de jeugdige in het bezit is van een sleutel waarmee hij vrij kan rondlopen door de inrichting. Een zogenaamde druppel is persoonsgebonden (op naam van een medewerker) en wordt bij vermissing direct gedeactiveerd. Bovendien geeft enkel een druppel geen vrije doorgang door de inrichting. Alleen de combinatie van een druppel, sleutels en het openen van deuren door de Centrale Post maakt het bewegen tussen verschillende ruimten in een JJI mogelijk.
De druppel die in de uitzending van PowNews is getoond, betreft waarschijnlijk een druppel die in juni direct na verlies als vermist is opgegeven. Deze druppel is destijds direct geblokkeerd en derhalve niet meer te gebruiken om toegang te krijgen tot ruimten in de inrichting.
Acht u het mogelijk dat, zoals in voornoemde uitzending was te zien, een gedetineerde en een geïnterviewde derde persoon een seksuele relatie hebben gehad met een of meerdere medewerker(s)? Gaat u onderzoeken of hier daadwerkelijk sprake van is? Als dit het geval is, deelt u dan de mening dat dit consequenties moet hebben voor de betrokken medewerker(s)? Kunt u de Kamer informeren welke maatregelen u en de inrichting op dit vlak zullen treffen?
Naar aanleiding van de uitzending van PowNews heeft de directie van Teylingereind direct een intern onderzoek ingesteld naar het waarheidsgehalte van deze bewering. Voor zover nu bekend, is er geen enkele aanleiding om aan te nemen dat er sprake is (geweest) van seksueel contact tussen medewerkers en jeugdigen. Ik zie geen grond voor verder onderzoek.
Erkent u dat dit niet het eerste (ernstige) incident is in deze justitiële jeugdinrichting? Hoe beoordeelt u de kwaliteit van deze inrichting? Kunt u de bezorgdheid over de (leiding over) deze inrichting wegnemen? Zo ja, op welke wijze? Wat zijn de uiteindelijke consequenties voor deze inrichting als de situatie niet verbetert en hoeveel tijd krijgt de inrichting nog voor verbeteringen?
Ja, dit erken ik. Eind 2011 hebben de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) en de Inspectie Jeugdzorg Teylingereind doorgelicht, mede naar aanleiding van incidenten in 20112. Uit de bevindingen van de IVenJ tijdens het tussentijds toezicht op 29 november 2012 blijkt dat Teylingereind de verbeterpunten uit het inspectierapport merendeels voortvarend heeft opgepakt. Ook op basis van de reguliere voortgangsgesprekken tussen de sectordirectie en de directie van Teylingereind zie ik geen reden tot zorg over de kwaliteit dan wel over de leiding van deze inrichting. Van belang is om continu te beoordelen of een incident het gevolg is van structurele tekortkomingen in een inrichting. Er zijn geen signalen dat dit in Teylingereind thans het geval is.
De fraude met AGB-codes |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nep-artsen dienen massaal valse declaraties in»?1
Dit bericht is mij bekend.
Kunt u aangeven wanneer de Kamer het bij motie gevraagde plan van aanpak omtrent fraudebestrijding in de zorg kan ontvangen?2
De Eerste voortgangsrapportage fraudebestrijding: plan van aanpak bestrijding fraude in de zorg (plan van aanpak) is op 16 september aan de Tweede Kamer aangeboden3.
Was u, dan wel de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza), bekend met deze specifieke vorm van zorgfraude? Zo ja, hoe lang was u reeds op de hoogte van deze fraude? Wat is er tot nu toe gedaan om deze specifieke vorm van fraude aan te pakken?
Bij de NZa waren incidenten bekend en deze worden onderzocht (zie ook vraag 6). Vektis gaat op korte termijn de AGB bestanden vaker controleren. Dit heb ik gemeld in het plan van aanpak, dat uw Kamer op 16 september 2013 heeft ontvangen. Vektis, de beheerder van de AGB-registratie, gaat op korte termijn de bestanden periodiek controleren. Dit wordt mogelijk gemaakt door de gegevens in het AGB-register te koppelen met openbare bronbestanden zoals het register van de Kamer van Koophandel (KvK) en het BIG-register. Zorgverzekeraars Nederland, Vektis, CIBG en KvK zijn hiertoe begin 2013 een gezamenlijk project gestart, dat zich nu in een afrondende fase bevindt. De implementatie van het vernieuwde AGB start in november 2013. Deze koppelingen zorgen voor periodieke updates in het AGB-register. Hiermee wordt het register minder gevoelig voor fraude met AGB-codes.
Kunt u aangeven of deze specifieke vorm van fraude onderdeel uitmaakt van het bij motie gevraagde plan van aanpak?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Vektis, in opdracht van de zorgverzekeraars, deze Algemeen GegevensBeheer-codes (AGB codes) uitgeeft en beheert? Zo ja, ziet u dan ook een eerste verantwoordelijkheid voor Vektis rondom het controleren van deze codes? Zo nee, welke taak ziet u dan wel voor hen in het kader van het voorkomen en bestrijden van zorgfraude? Hoe controleert u deze verantwoordelijkheden? Bent u bereid om in overleg te treden met Vektis teneinde hercontrole van AGB codes te bewerkstelligen? Kunt u aangeven in hoeverre Vektis, naar uw mening, verantwoordelijkheid draagt rondom het voorkomen en bestrijden van deze vorm van fraude?
Vektis is de beheerder van de AGB-registratie. Het klopt dat Vektis in opdracht van de zorgverzekeraars deze codes uitgeeft. De zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor het controleren van deze codes. De NZa heeft de taak hierop toe te zien. Zorgverzekeraars kunnen taken uitbesteden. De zorgverzekeraars hebben uitvoerende taken voor het controleren van de codes dus bij Vektis gepositioneerd. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven welke acties de Nza heeft ondernomen in het kader van preventie en bestrijding van fraude met AGB codes? Welk resultaat hebben deze acties gehad?
In het kader van preventie heeft de NZa de regelgeving voor het declareren aangescherpt.
Mede naar aanleiding van de casus Europsyche, doet de NZa voorts onderzoek naar de mogelijkheden om te frauderen binnen de zorg. Misbruik van AGB-codes is daarbij ook naar voren gekomen, maar bijvoorbeeld ook de mogelijkheid dat een fraudeur zich verschuilt achter een AGB-code van een zorginstelling. Het voorbeeld waar RTL naar verwijst heeft de NZa in onderzoek. Bestuur, medewerkers, psychiaters en patiënten zijn hierbij door de NZa gehoord om te achterhalen of declaraties wel terecht zijn. Ook de rol van de zorgverzekeraars wordt hierbij bekeken. Het is immers de taak van de zorgverzekeraars om de declaraties te controleren.
Een beter inzicht in de kosten draagt eveneens bij aan zinnig en zuinig gebruik van zorg en stelt patiënten beter in staat mogelijke onjuistheden in de declaraties, eigen risico en ingehouden eigen bijdragen te signaleren. Voor zowel de medisch specialistische zorg als de geestelijke gezondheidszorg worden maatregelen getroffen om het kostenbewustzijn van patiënten te vergroten. Hiertoe wordt de informatie op de zorgnota uitgebreid. Voor uitgebreide informatie verwijs ik u naar het plan van aanpak.
Deelt u de mening dat wanneer een arts door de tuchtrechter wordt geschorst, zijn AGB code automatisch dient te worden geblokkeerd? Zo ja, hoe wilt u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Na een schorsing mag de zorgverlener niet meer praktiseren en dus ook niet meer declareren. Zorgverzekeraars mogen geen declaraties voor zorg die na een schorsing zou zijn verricht vergoeden. Hoe zij dit proces inrichten is aan hen. Zij hebben het AGB-systeem ingericht om hen hierbij te ondersteunen. In de volgende versie van het AGB-systeem dat dit najaar wordt geïmplementeerd is een frequente afstemming met het BIG-register opgenomen. In het BIG-register zijn de doorhalingen en schorsingen geregistreerd. Het is de taak van de NZa er op toe te zien dat zorgverzekeraars na doorhaling of schorsing geen zorg meer vergoeden.
Welke belemmeringen ziet u rondom het voorkomen van deze specifieke vorm van fraude, en rondom het voorkomen en bestrijden van zorgfraude in het algemeen? Kunt u aangeven hoe deze belemmeringen weggenomen kunnen worden?
Bij het opstellen van het plan van aanpak is, samen met de betrokken actoren, een inventarisatie gemaakt van de belemmeringen rondom het voorkomen en bestrijden van zorgfraude. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 gaat Vektis op korte termijn het AGB-register periodiek controleren op juistheid, dankzij de koppelingen met openbare bronbestanden zoals het BIG-register.
Dit is overigens slechts één van de vele maatregelen die in het plan van aanpak worden genoemd.
Kunt u aangeven hoe voorkomen kan worden dat instellingen, zoals ook hier het geval bleek te zijn, een erkenning van het ministerie krijgen ingevolge de Wet toelating zorginstellingen, terwijl de kwaliteit van zorg niet op orde is?
Zoals ik op 19 september jl. heb aangekondigd ben ik voornemens om de toelating van nieuwe zorgaanbieders aan te scherpen. Onderdeel hiervan is dat de IGZ volgens de uitgangspunten van haar risicogebaseerde toezicht binnen vier weken na de start van de zorgverlening door een nieuwe zorgaanbieder, een toets uitvoert op de geleverde kwaliteit en de eisen die daarvoor bestaan. Voor een verdere toelichting verwijs ik u naar de brief over goed bestuur in de zorg4.
Kunt u aangeven hoe de verschillende verantwoordelijkheden rondom het voorkomen en het bestrijden van zorgfraude zijn verdeeld? Ziet u structurele aanpassingen in deze verdeling van verantwoordelijkheden voor u om zorgfraude te voorkomen en te bestrijden? Zo ja, welke aanpassingen ziet u voor u? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels heeft u mijn plan van aanpak ontvangen. Hierin wordt uitgebreid ingegaan op de verantwoordelijkheden rond het bestrijden van zorgfraude.
Uit de voorbereiding van het Plan van aanpak fraude in de zorg is geen herschikking voortgevloeid voor wat betreft deze verantwoordelijkheden. De in het plan beschreven verbeteringen zijn met de huidige verantwoordelijkheidsverdeling te realiseren. Dit laat onverlet dat in het plan van aanpak is aangegeven dat de staatssecretaris en ik in 2014 € 5 miljoen en voor 2015 en verder € 10 miljoen gereserveerd hebben voor de versterking van de opsporingsfunctie en het versterken van het toezicht. Het gaat dan vanaf 2015 om circa 100 fte extra.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende sancties bij deze vorm van zorgfraude? Bent u van mening dat deze sancties afschrikwekkend genoeg zijn?
Declaratie van zorg die niet of slechts deels is geleverd is onrechtmatig. Ook de uitbetaling van dergelijke declaraties door een zorgverzekeraar is niet toegestaan.
De NZa beschikt over de mogelijkheid om een formele aanwijzing, een last onder bestuursdwang, een last onder dwangsom en een bestuurlijke boete op te leggen. De boete voor een afzonderlijke overtreding bedraagt ten hoogste € 500.000 of, indien dat meer is, tien procent van de omzet van de onderneming in Nederland. De maatregelen kunnen zich niet alleen richten tot de betrokken zorgaanbiedende onderneming of zorgverzekeraar, maar kan zich ook richten tot daar werkzame personen die de fraude hebben gepleegd.
Fraude valt ook onder het tuchtrecht waar het BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren betreft. Maatregelen die opgelegd kunnen worden zijn de waarschuwing, de berisping, de schorsing voor maximaal één jaar en de doorhaling. Bij doorhaling van de inschrijving mag betrokkene het beroep blijvend niet meer uitoefenen. Een tuchtmaatregel is geen strafmaatregel maar beoogt primair correctie van professioneel gedrag om herhaling van gemaakte fouten te voorkomen.
In algemene zin zijn het indienen van onrechtmatige declaraties door (ook niet BIG-geregistreerde) zorgverleners en de uitbetaling daarvan door zorgverzekeraars overtredingen van de Wet op de economische delicten. Zonder opzet staat hier voor de betrokken individuen een gevangenis op van maximaal zes maanden en met opzet is dit zelfs maximaal twee jaar.
Ten aanzien van de vraag of deze sancties afschrikwekkend genoeg zijn heb ik in het fraudedebat (23 mei 2013) aangegeven het gehele instrumentarium tegen het licht van deze vraag te houden.
Ik kom met de resultaten van deze exercitie in de volgende voortgangsrapportage fraude (december 2013).
Reclame voor e-sigaretten |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u de reclame van Flavor Vapes waarin een moeder rook bewust uitblaast in een kinderwagen?1
Wat ik zorgelijk vind, is dat in deze reclame de suggestie wordt gewekt dat het gebruik van de e-sigaret zonder risico’s is. Dit is volgens de NVWA, RIVM en het Trimbos-instituut niet het geval. Ik bereid een AMVB onder de Warenwet voor waarin criteria worden gesteld aan bepaalde aspecten van de e-sigaret, zoals veiligheid en kwaliteit, etikettering en reclames. Bij de invulling daarvan zal ik gebruik maken van het advies van de NVWA en het RIVM dat eind oktober zal verschijnen.
Deelt u de mening dat deze reclame de indruk wekt dat roken boven een kinderwagen normaal en aanvaardbaar is? Wat is uw oordeel hierover?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het aanvaardbaar dat mensen door middel van marketing aangezet worden tot het gebruik van de e-sigaret? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de vrees dat jongeren die beginnen met het roken van de e-sigaret gemakkelijker de overstap maken naar het roken van tabak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over de e-sigaret als startproduct is nog veel wetenschappelijke discussie, we weten hier simpelweg nog onvoldoende over. Net zoals we nog onvoldoende weten over de e-sigaret als middel dat kan helpen bij het stoppen met roken. Zie hiervoor ook mijn antwoorden op de vragen van de VVD van 28 mei 20132.
Het gebruik van de e-sigaret wordt in opdracht van VWS in elk geval gemonitord in 2014 en 2015.
Deelt u de visie dat marketing voor e-sigaretten per direct uitgebannen zou moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan een dergelijk verbod worden verwacht?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vragen 1, 2 en 3 zal ik marketing als aandachtspunt meenemen bij het opstellen van een Warenwetbesluit.
Deelt u voorts de mening dat de e-sigaret enkel zou moeten dienen als hulpmiddel om te stoppen met roken, als deze als medicijn is geregistreerd en op indicatie wordt voorgeschreven? Is dat voor u reden om de verkoop te beperken tot apothekers? Kunt u uw antwoord toelichten?2
In het voorstel voor een nieuwe Europese Tabaksproductenrichtlijn worden e-sigaretten boven een bepaalde nicotinesterkte verboden tenzij voor deze producten een handelsvergunning als geneesmiddel is verleend. Ik vind het goed dat er met dit voorstel vanuit de EU duidelijkheid wordt geboden over de juridische status van de e-sigaret.
Vooralsnog beschouw ik in principe de e-sigaret als een waar onder de Warenwet.
Om in Nederland een geneesmiddel op de markt te mogen brengen, is een handelsvergunning van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) noodzakelijk. Het CBG toetst of het product als geneesmiddel kan worden geregistreerd. Het CBG beoordeelt daarbij of de voordelen van het gebruik van een geneesmiddel aantoonbaar opwegen tegen de nadelen.
Bent u nog steeds van mening dat de e-sigaret onder de Geneesmiddelenwet zou moeten vallen? Wat gaat u ondernemen om dat alsnog te realiseren?3 4
Zie antwoord vraag 6.
Wilt u de vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling van het wetsvoorstel met betrekking tot de verkoop van tabaksproducten (Kamerstukken 33 590)?
Ja.
Het aantal dodelijke slachtoffers als gevolg van vervuilde xtc pillen |
|
Vera Bergkamp (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Alarm na drugsdood Lisa»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat dit sinds mei 2013 al zeker de zesde jongere is die overleden is aan de gevolgen van xtc-gebruik?
In de media zijn inderdaad de laatste tijd kort na elkaar berichten verschenen over jongeren die overleden zouden zijn na ecstasygebruik. Exacte informatie over de sterfgevallen is echter niet bekend, waardoor het niet zeker is of het ecstasygebruik de oorzaak was danwel of er andere factoren of omstandigheden een rol speelden. Hoe dan ook, jaarlijks sterven er enkele mensen ten gevolge van ecstasygebruik en elk slachtoffer is er één te veel.
Hadden deze jongeren waarschijnlijk niet aan het gebruik van xtc-pillen hoeven te sterven als deze waren gecontroleerd?
Er zal nooit een sluitend testsysteem kunnen zijn waardoor alle xtc gecontroleerd kunnen worden. Sterker nog, er zou zelfs een schijnveiligheid kunnen ontstaan. Immers, het testen van alleen kan de gezondheidsrisico’s van gebruik nooit helemaal wegnemen. Aan iedere pil kleeft een risico en hangt mede samen met onder meer de individuele gevoeligheid voor de werking van de stof en het combinatiegebruik van alcohol en andere drugs. Daarom is het van belang jongeren goed te informeren over de risico’s, zoals dat nu gebeurt via de testservices, de DIMS-websites, de activiteiten van het Centrum Veilig en Gezond en Uitgaan, e.d.
Wordt het aantal sterfgevallen als gevolg van het gebruik van xtc en andere drugs geregistreerd? Kunt u een overzicht geven van de afgelopen 20 jaar en indien mogelijk het aantal sterfgevallen per soort drug aangeven?
Het precieze aantal sterfgevallen door het gebruik van ecstasy is niet bekend. Volgens het CBS, dat sterfgevallen registreert in de Doodsoorzakenstatistiek, varieerde dit aantal in de periode van 1996–2009 van één tot zeven per jaar, met een gemiddelde van drie per jaar. Echter, ecstasy wordt niet altijd gerapporteerd als de directe doodsoorzaak. Andere factoren die een rol spelen bij dergelijke sterfgevallen zijn oververhitting, het gebruik van andere drugs, waterintoxicatie of een onderliggende ziekte.
Ter vergelijking: het CBS rapporteerde in de bovengenoemde periode jaarlijks gemiddeld 22 sterfgevallen door overdosering van cocaïne en gemiddeld 58 door overdosering van opiaten.
Hoeveel dodelijke slachtoffers als gevolg van xtc-gebruik waren er in de jaren dat xtc-pillen op feesten getest konden worden, en hoeveel dodelijke slachtoffers in de jaren dat dit niet meer mogelijk was?
Sinds 2002 wordt niet meer op feesten getest. Gezien de geringe aantallen geregistreerde sterftegevallen door xtc-gebruik heeft een vergelijking van voor en na die datum geen statistisch significante betekenis.
Wordt de stijging van druggerelateerde sterfgevallen alleen verklaard door een vervuiling van de xtc-markt? Welke rol speelt de intensivering van de aanpak van synthetische drugs hierin?
Gezien het beperkte aantal geregistreerde gevallen is het moeilijk te bepalen of er daadwerkelijk sprake is van een stijging van de sterfte. Wel is er het afgelopen jaar sprake van een toename van het aantal niet-fatale gezondheidsincidenten, wat naar voren komt uit een toename van de hulpvragen die EHBO-diensten op feesten registreren. Er zijn geen aanwijzingen dat dit te maken heeft met de intensivering van de aanpak van synthetische drugs (zie ook antwoord op vraag 7).
Zijn de gezondheidsrisico’s van xtc de afgelopen tien jaar groter geworden? Wat is de relatie met het onmogelijk maken van testen op feesten en met de intensivering van de aanpak van grondstoffen voor de productie van xtc?
De afgelopen drie jaar is er een toename te zien in de gemiddelde dosering van MDMA (de werkzame stof) in xtc-tabletten, van gemiddeld 70–80 milligram naar gemiddeld 120 milligram per tablet. Het Trimbos-instituut heeft hier samen met de verslavingszorginstellingen al enkele malen voor gewaarschuwd.
Er zijn geen aanwijzingen dat dit te maken heeft met het ontbreken van testmogelijkheden op feesten of een intensivering van de aanpak van synthetische drugs. Op dit moment is het zeker zo dat bij een deel van de gebruikers vraag is naar tabletten met een hoge dosering.
Herkent u zich in het beeld dat steeds meer jongeren en jongvolwassenen gebruik maken van middelen zoals xtc ondanks de huidige voorlichting? Welke oorzaken liggen hieraan volgens u ten grondslag?
Onder uitgaande jongeren en jongvolwassenen komt drugsgebruik inderdaad veel voor. Dit najaar verwachten we hierover nieuwe cijfers. Wel geven preventieprofessionals aan dat het gebruik van ecstasy normaler lijkt te worden en gebruikers de gevaren daarvan nog wel eens lijken te onderschatten. Zij signaleren ook een kleine groep gebruikers die ondanks alle waarschuwende boodschappen roekeloos consumptiegedrag vertoont. Een aantal professionals buigt zich nu over de vraag hoe deze gebruikers effectiever met voorlichting bereikt kunnen worden.
Bent u bereid het huidige drugsbeleid te heroverwegen? Zo nee, wat bent u dan voornemens te doen om het aantal dodelijke gevallen terug te dringen?
Ik zie geen reden het huidige drugsbeleid te heroverwegen. Ecstasy staat op lijst I van de Opiumwet en geldt daarmee als harddrug. Gebruikers zijn hiervan op de hoogte en conform de uitgangspunten van het Nederlands drugsbeleid is betrouwbare informatie over risico’s en effecten goed toegankelijk via websites van de diverse instellingen voor verslavingszorg evenals het Trimbos instituut. Er zijn testservices beschikbaar en op grote feesten wordt voorlichting over middelengebruik gegeven en eerste hulp verleend als dat nodig is. Kortom: er wordt al heel veel gedaan om gezondheidsschade te voorkomen.
Herinnert u zich uw woorden tijdens het vragenuurtje op 18 juni 2013 «Daar kunnen we best nog weer eens een keer naar kijken» als antwoord op de vraag of hij bereid was om in ieder geval te onderzoeken of het testen van drugs op bijvoorbeeld feesten weer mogelijk wordt? Wanneer gaat u dat doen?
Het testen op feesten voegt weinig toe aan de huidige testpraktijk. De testmethode die op feesten kan worden gebruikt is niet adequaat om stoffen of doseringen te signaleren die een acuut gevaar voor de gezondheid vormen. Daarom kan die een schijnzekerheid geven. Daarnaast is op een feest nauwelijks tijd en ruimte om met de (potentiële) gebruikers te praten over het gebruik en de risico’s van drugs (lawaai, mensen hebben vaak al gedronken, etc.). Tot slot is het een verkeerd signaal dat enerzijds bij de toegang tot de feesten op het in bezit hebben van drugs wordt gecontroleerd, terwijl anderzijds vervolgens wel een testmogelijkheid wordt aangeboden. Om deze redenen is in 2002 het testen op feesten gestaakt.
Het sindsdien ingevoerde testsysteem levert een veel nauwkeuriger en gedetailleerder testuitslag op en vormt een goede bron voor individuele, landelijke en Europese waarschuwingen.
Wel is het zo dat wij signalen krijgen van verslavingsprofessionals dat een deel van de jongeren de risico’s van met name xtc-gebruik lijkt te onderschatten en onvoldoende bekend lijkt te zijn met de bestaande preventieboodschap. Ik heb het Trimbos-instituut verzocht aan dit probleem samen met de betreffende professionals specifiek aandacht te besteden in het kader van het programma Uitgaan Alcohol en Drugs.
Het bericht “Mishandeling Marokkaanse kinderen onderschat” |
|
Vera Bergkamp (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Mishandeling Marokkaanse kinderen onderschat»?1
Het artikel is gebaseerd op het promotieonderzoek «Invisible victims? Ethnic differences in the risk of juvenile violent delinquency of Dutch and Moroccan-Dutch adolescent boys», van mevrouw dr. E. Lahlah van de Universiteit Tilburg. Het onderzoek richt zich op de oververtegenwoordiging van Marokkaans-Nederlandse jongens in de jeugdcriminaliteit en op etnische verschillen in de prevalentie van kindermishandeling die mogelijk deze oververtegenwoordiging kunnen verklaren. Ik heb in mei overleg gehad met de onderzoeker, zoals ik u in de voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties van 15 juli jl. heb laten weten (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400 XVI, nr. 156). De geschetste problematiek sluit aan bij bevindingen uit eerdere onderzoeken over kindermishandeling en risicofactoren. In het prevalentieonderzoek kindermishandeling van 2011 werd ook een sterke samenhang tussen kindermishandeling en etnisch-culturele achtergrond geconstateerd. In gezinnen van traditioneel-allochtone herkomst (Marokkaanse, Turkse, Surinaamse en Antilliaanse gezinnen) vond drie keer zoveel kindermishandeling plaats als verwacht mocht worden op grond van hun aandeel in de Nederlandse bevolking. Wel bleek dit verhoogde risico weg te vallen als rekening werd gehouden met het gemiddeld lagere opleidingsniveau.
Het onderzoek van dr. Lahlah voegt hier kennis aan toe door meer inzicht te bieden in de specifieke problemen waar Marokkaanse criminele jongens en hun gezinnen mee te maken hebben.
Was u op de hoogte van deze cijfers over mishandeling binnen Marokkaanse gezinnen?
Zie antwoord vraag 1.
Bestaat er voor Marokkaanse gezinnen al een speciale benaderingswijze wat betreft mishandeling binnen gezinnen?
Mevrouw Lahlah beveelt aan meer aandacht te hebben voor preventie en interventies bij kindermishandeling gegeven het resultaat dat blootstelling aan kindermishandeling geassocieerd is met geweldsdelicten, in het bijzonder bij Marokkaanse jongens. Ook zou er meer aandacht moeten komen voor mogelijk beperkte verwijtbaarheid van delictgedrag.
De aanpak kindermishandeling is een belangrijke component van het kabinetsbeleid. Met het actieplan Kinderen Veilig en de installatie van de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik willen de bewindslieden van Veiligheid en Justitie en ik dat er meer aandacht komt voor preventie, het oppakken van signalen, het stoppen van kindermishandeling en behandeling van de nadelige gevolgen voor het slachtoffer. Waar nodig moet maatwerk geleverd worden, bijvoorbeeld om migrantengezinnen beter te bereiken. Voor dit maatwerk op lokaal niveau zijn gemeenten aan zet als het gaat om preventie en opvoedondersteuning. Met de decentralisatie van de jeugdzorg wordt de rol en slagkracht van gemeenten nog groter. Het rijk ondersteunt gemeenten hierbij.
In de periode 2008 – 2012 heeft ZonMW het programma «Diversiteit in het Jeugdbeleid» uitgevoerd met als doel het bereik en de effectiviteit van het jeugdbeleid voor migranten en vroegsignalering van problemen te verbeteren. Binnen dit programma zijn daarvoor nieuwe initiatieven ondersteund en cultuursensitieve interventies ontwikkeld, 65 in totaal. Pharos heeft op basis van ervaringen in 6 pilotgemeenten een handreiking voor gemeenten geschreven die ondersteuning biedt om Centra voor Jeugd en Gezin toegankelijker te maken voor migrantenkinderen en hun ouders. In de handreiking wordt in stappen beschreven hoe gemeenten de interculturele kwaliteit van de jeugdzorgvoorzieningen kunnen bevorderen. Een essentieel onderdeel hiervan is dat migranten zelf betrokken worden bij de vormgeving en uitvoering van dit proces.
Het programma «Diversiteit in het Jeugdbeleid» is onlangs geëvalueerd. De evaluatiecommissie concludeert dat de aandacht voor diversiteit in het jeugdbeleid sterk gestimuleerd is en dat de betrokken partijen in toenemende mate het belang ervan inzien. Er zijn veel goede voorbeelden beschikbaar gekomen. Aandacht wordt gevraagd voor (verdere) implementatie en borging.
Naast het programma «Diversiteit in het Jeugdbeleid» wordt in de opleiding van professionals van jeugdzorgwerkers aandacht gegeven aan culturele diversiteit in de opvoeding. In het competentieprofiel van HBO-jeugdzorgwerk is dit expliciet opgenomen. Verder is in het kader van de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling een cursus ontwikkeld over het bespreekbaar maken van kindermishandeling met migrantenouders.
Het onderzoek van mevrouw Lahlah onderstreept dat specifieke aandacht voor interculturele verschillen nog steeds nodig is. In het gesprek dat we in mei dit jaar met mevrouw Lahlah hebben gehad kwam ook aan de orde dat er al veel initiatieven zijn op het terrein van preventie. In het programma «Diversiteit in het Jeugdbeleid» zijn veel interventies ontwikkeld en goede voorbeelden ondersteund om migrantengezinnen beter te bereiken en waar nodig te ondersteunen. Het is belangrijk dat deze initiatieven in de transitie van de jeugdzorg hun plek krijgen en bij gemeenten uitdrukkelijk onder de aandacht wordt gebracht. Dat wil ik doen op verschillende manieren, onder meer via de website www.voordejeugd.nl waar binnenkort het digitale dossier aanpak kindermishandeling voor gemeenten verschijnt. Hierin zal het thema diversiteit een eigen plek krijgen, met het opnemen van de eerder genoemde handreiking van Pharos en de voorbeelden en resultaten vanuit het programma Diversiteit in het Jeugdbeleid.
Criminaliteit dient stevig te worden aangepakt. Zoals bekend vindt het kabinet overlast en criminaliteit, ongeacht de oorzaak, ontoelaatbaar. De aanpak van criminele jeugdgroepen is hiervan een voorbeeld en gaat onverkort door. Mevrouw Lahlah beveelt aan meer aandacht te hebben voor de beperkte verwijtbaarheid van delictgedrag, in het bijzonder van Marokkaanse criminele jongens.
In ons Nederlands rechtstelsel en dus ook bij de aanpak van jeugdcriminaliteit wordt altijd rekening gehouden met de persoon van de verdachte en met de mate van verwijtbaarheid. Ook het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht is erop gericht jongeren en jongvolwassenen in de leeftijd van 15 tot 23 jaar, sancties op maat te bieden. Daarbij wordt rekening gehouden met hun ontwikkelingsfase.
Deelt u de mening van mevrouw Lahlah dat er op dit moment te weinig aandacht is voor slachtofferschap en preventie van mishandeling?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de aanbevelingen uit het onderzoek van mevrouw Lahlah over te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
De exclusieve afnameverplichtingen tussen brouwers en horecaondernemers op de biermarkt en het effect van aangekondigde maatregelen in de grensregio |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Koninklijke Horeca Nederland inzage krijgt in de analyse van de biermarkt door de Autoriteit Consument en Markt?1
Ja.
Deelt u de mening dat eerlijke handel en concurrentie en een sterke positie van de Nederlandse horecaondernemer van groot belang is voor de Nederland en met name de grensstreek?
Het is belangrijk dat de Nederlandse horecabiermarkt goed functioneert. Een belangrijk onderdeel hiervan is dat sprake is van effectieve concurrentie, opdat dienstverlening zoveel mogelijk aansluit bij de behoeften van consumenten. Dit geldt zowel voor de grensstreken als voor de rest van Nederland.
Kunt u aangeven hoeveel de verwachte accijnsopbrengst van bier (in de rijksbegroting) voor 2012 was? Wat was de uiteindelijke opbrengst in de bieraccijnzen? Waardoor wordt het verschil verklaard?
Bij de Miljoenennota 2012 werd een opbrengst van de bieraccijns verwacht van € 377 miljoen. In 2012 is een opbrengst gerealiseerd van € 382 miljoen. Deze bescheiden meevaller van € 5 miljoen (1,3%) is het gevolg van een iets hogere bierconsumptie dan verwacht.
Kunt u aangeven wat de bierconsumptie van burgers uit omliggende landen in Nederland was, zowel in de horeca als verkoop uit supermarkten en vice versa?
Het is het kabinet niet bekend hoeveel bier burgers uit omringende landen in Nederland consumeren of kopen in supermarkten en vice versa. De herkomst van klanten wordt in horecagelegenheden en supermarkten niet geregistreerd.
Als bier duurder wordt door een belastingverhoging ten opzichte van Duitsland en België, hoeveel schat uw rekenmodel dan in dat:
De ontwikkeling van de ontvangsten van de bieraccijnzen hangt met name af van een eventuele beleidsmatige mutatie in de tarieven en/of de grondslagen van deze accijns. In de raming van de ontwikkeling van de ontvangsten van de bieraccijns wordt daarnaast rekening gehouden met de verwachte volumegroei van de consumptie in een bepaald jaar. Er is geen standaard rekenregel voor het effect van een belastingverhoging van 1 cent in Nederland onder de veronderstelling dat de prijzen gelijk blijven in Duitsland en België.
Kunt u alle memo’s en rapporten van de afgelopen twee jaar van uw ministeries, de belastingdienst en de douane die een (in)schatting bevatten van grenseffecten bij de verkoop van bier en/of de financiële gevolgen daarvan, doen toekomen aan de Kamer?
Aan dit verzoek is niet op korte termijn te tegemoet te komen. Dit zal eerst moeten worden geïnventariseerd. Naar verwachting zal ik hier eind oktober zicht op hebben. Voor zover er stukken beschikbaar blijken te zijn, zal ik deze separaat aan uw Kamer doen toekomen.
De positionering van het toezicht op de corporatiesector in het licht van het WRR-advies ‘Toezien op publieke belangen’ |
|
Paulus Jansen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoe u de zeven aanbevelingen uit het advies van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) «Toezien op publiek belangen» gaat toepassen bij de vormgeving van het toezicht op de corporatiesector?1
Zoals ik tijdens het VAO van 24 september jl. heb aangegeven komt het kabinet nog met een algemene reactie op dit WRR-rapport.
Wat betreft de corporatiesector merk ik op dat de beoogde wijzigingen van de woningwet onder meer zijn gericht op een versterking van het toezicht, mede naar aanleiding van het advies van de Commissie Hoekstra ter zake. Ook de analyses en de aanbevelingen van de WRR zullen bij de vormgeving daarvan worden betrokken. Meer inhoudelijk kan daarbij alvast het volgende worden opgemerkt:
In lijn met de eerste aanbeveling van de WRR (rijkstoezicht op basis van maatschappelijke meerwaarde dat aansluit op de governancestructuur in het betreffende toezichtdomein) is het uitgangspunt bij de herziening van de woningwet dat corporatievermogen «maatschappelijk bestemd vermogen» is, dat op een effectieve en efficiënte wijze dient te worden ingezet en waarbij de risico’s voor de staat moeten worden beheerst. Zelfregulering is daarbij, zoals ook door de Commissie Hoekstra is gesteld, niet voldoende. Tevens zal in de gewijzigde woningwet de betreffende regelgeving gericht zijn op een goed op elkaar afgestemd en elkaar versterkend extern en intern toezicht en een meer risicogericht extern toezicht.
Bij de vormgeving en positionering van het externe toezicht zal ook de mogelijkheid van kennisinhoudelijke versterking (de tweede aanbeveling) een overweging kunnen zijn. Daarnaast zal, in lijn met de derde aanbeveling inzake een optimaler gebruik van het krachtenveld in het toezichtdomein, worden gestreefd naar een meer optimale samenwerking en rolverdeling tussen toezichthouder en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW). Tevens wil ik borgen dat toezicht en beleid elkaar, vanuit hun eigen rol, verantwoordelijkheid en zelfstandigheid, goed kunnen bereiken, zodat de rijkstoezichthouder, in lijn met de vierde aanbeveling, een goede feedbackrol bij de beleidsvorming kan hebben.
Wat betreft de borging van de onafhankelijke en onpartijdige positionering van toezichthouders (de vijfde aanbeveling) verwijs ik naar wat ik hierover in mijn brief van 6 september heb gezegd. Ook de zesde aanbeveling (adequate publieke verantwoording van de toezichthouders over inzet en bereikte resultaten, ook richting parlement) wil ik borgen in de vormgeving van het toezicht. Tenslotte is, in lijn met de zevende aanbeveling, een goede balans tussen het gewenste toezichtresultaat en de daartoe beschikbaar gestelde capaciteit, een uitgangspunt bij de vormgeving van het toezicht.
Hoe valt uw standpunt om het initiatief voor verlaging van de bedrijfslasten en een «fit and proper» test voor bestuurders in eerste instantie bij de woningcorporaties zelf te leggen, te rijmen met de aanbeveling van de WRR over het governance-based toezicht?
De WWR-aanbeveling inzake governance-based toezicht behelst een meer «horizontale omgang» met de onder toezicht gestelde en een goed gebruik van het krachtenveld in het toezichtdomein. In dat verband vind ik dat de betreffende aanbeveling van de WRR rijmt met mijn uitgangspunt dat concrete ideeën voor de aanpak van de verlaging van de bedrijfslasten kunnen worden ontwikkeld door de sector. De «fit and proper»-test voor bestuurders en commissarissen zal worden belegd in het publieke toezicht op basis van een wettelijke regeling in de novelle bij de Herzieningswet. Een fit and propertest met publieke verankering kan het verticale toezicht verbinden met de horizontale checks and balances.
Bij de inhoudelijke vormgeving van de test zal de sector betrokken worden.
Gaat u zich ten aanzien van het toezicht op de corporatiesector beperken tot het stellen van doelen en (wettelijke) regels, of gaat u ook proceseisen formuleren en meer in detail voorschrijven welke toezichtstijl en -instrumenten de nieuwe toezichthouder moet gaan hanteren?2 In het laatste geval, hoe worden deze ingevuld? Als dat nog niet duidelijk is, bent u bereid de Kamer vooraf te raadplegen over de voorgenomen invulling, met inbegrip van eventuele taakstellende opbrengst van boetes, voordat deze geëffectueerd wordt?
Ik acht het nog te vroeg om nu al in detail in te gaan op de wijze waarop de nieuwe toezichthouder zal gaan opereren en hoe het personeelsbeleid vorm gaat krijgen. Op dit moment is het financiële toezicht belegd bij het ZBO Centraal Fonds Volkshuisvesting en het wetsvoorstel dat daar verandering in gaat brengen, heeft het kabinet nog in voorbereiding.
Wel heb ik u reeds in mijn brief van 6 september jl. aangegeven dat het mijn intentie is dat de toezichthouder zelf, binnen het daartoe geldende wettelijke kader en vanuit een onafhankelijke en risicogerichte aanpak, haar werkwijze, toepassing van instrumenten en programma vaststelt.
Ik zal u in de aanloop naar de daadwerkelijke positionering van de nieuwe financiële toezichthouder uit hoofde van de Woningwet regelmatig informeren over de stand van zaken ten aanzien van de institutionele vormgeving van het toezicht.
Kan de toezichthouder een zelfstandig personeelsbeleid voeren?3
Zie antwoord vraag 3.
Wie benoemt de inspecteur-generaal?4
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze wordt uit de taken die de toezichthouder worden toevertrouwd en de omvang van de risico’s die het toezicht beoogt te beperken, het budget vastgesteld?
Ik verwijs hier naar het antwoord op vraag 1 voor wat betreft de zevende aanbeveling van de WRR.
Gewetensbezwaren bij het verstrekken van biometrische gegevens |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Herinnert u zich de brief van de Nationale ombudsman d.d. 4 september 2013 over de groep gewetensbezwaarden die geen biometrische gegevens willen afstaan aan de overheid bij de aanvraag van een nieuw paspoort of ID-Kaart1?
Ja.
Kunt u aangeven hoe groot de betreffende groep gewetensbezwaarden is?
Nee. Voor zo ver mij bekend is, voeren 9 personen op dit moment een rechtszaak tegen de burgemeester van hun gemeente. Dit omdat hun aanvraag voor een paspoort of Nederlandse identiteitskaart niet in behandeling is genomen omdat zij weigerden hun vingerafdrukken te laten opnemen. De totale omvang van de groep gewetensbezwaarden is mij echter niet bekend.
Deelt u de mening dat de consequenties voor deze groep, zoals het niet of heel moeilijk gebruik kunnen maken van voorzieningen zoals ziekenhuizen, legitimatie bij postdiensten, het openen van een bankrekening, reizen naar het buitenland en het risico om te worden opgepakt niet proportioneel zijn?
Binnen de huidige wet- en regelgeving is het niet mogelijk om aan gewetensbezwaarden paspoorten of Nederlandse identiteitskaarten zonder vingerafdrukken uit te geven. Bij de Tweede Kamer is een wetsvoorstel tot wijziging van de Paspoortwet2 aanhangig waarin onder meer wordt geregeld dat bij de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart geen vingerafdrukken meer worden opgenomen. Er kan niet vooruitlopend op de aanstaande wetswijziging nu al gestopt worden met het opnemen van vingerafdrukken bij de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart. Op verzoek van de Tweede Kamer is dit destijds aan de afdeling advisering van de Raad van State voorgelegd. De Raad van State oordeelde dat de Paspoortwet de verplichting bevat om vingerafdrukken bij de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart op te nemen. De paspoortuitgevende instanties zijn aan die wettelijk verplichting gebonden tot het moment dat de wet op dat punt is gewijzigd en de verplichting tot het opnemen van vingerafdrukken vervalt.
De behandeling van het genoemde wetsvoorstel is door de Tweede Kamer geagendeerd voor plenaire behandeling op woensdag 18 september 2013. Indien de Tweede Kamer en daarna ook de Eerste Kamer met het wetsvoorstel instemt, hopelijk nog dit jaar, dan kan kort daarna gestopt worden met het opnemen van de vingerafdrukken bij de aanvraag van een identiteitskaart.
Binnen afzienbare termijn kan er dus een blijvende voorziening zijn getroffen voor personen die weigeren hun vingerafdrukken te laten opnemen.
Bent u bereid te komen met een alternatieve voorziening voor deze gewetensbezwaarden zeker nu de overheid zelf heeft geconstateerd dat er diverse haken en ogen aan de opname en opslag van biometrische gegevens zitten? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De betrokkenheid van Royal HaskoningDHV bij een illegaal Israëlisch project in Oost-Jeruzalem |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van de verklaring van de Palestijnse Water Autoriteit (PWA) inzake de betrokkenheid van het Nederlandse bedrijf Royal HaskoningDHV bij een illegaal Israëlisch project in bezet Oost-Jeruzalem?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Royal HaskoningDHV heeft besloten zich uit dat project terug te trekken? Zo ja, verwelkomt u dit besluit, in overeenstemming met de positie van opeenvolgende kabinetten dat economische relaties van Nederlandse bedrijven met nederzettingen ontmoedigd dienen te worden, omdat de nederzettingen illegaal zijn en een groot obstakel voor vrede? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft kennisgenomen van het besluit van Royal HaskoningDHV. Het betreft een eigenstandig genomen besluit, waarover het kabinet geen zeggenschap heeft. Het besluit is in lijn met het standpunt van het kabinet dat de uitbreiding van nederzettingenactiviteiten een twee-statenoplossing in de weg staat.
Heeft u kennis genomen van de oproep van Dr. Hanan Ashrawi, lid van het Uitvoerend Comité van de PLO, waarin zij het betreffende project in de context plaatst van het Israëlische nederzettingenbeleid, Israëls annexatie van Oost-Jeruzalem en de bezetting van de Westelijke Jordaanoever?2 Onderkent u de relatie van het project met de nederzettingen, annexatie en bezetting? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft kennis genomen van de verklaring van het Uitvoerend Comité van de PLO. Het kabinet is in gesprek gegaan met Royal Haskoning DHV omdat het van mening is dat er een relatie is tussen het desbetreffende project en de Israëlische nederzettingenactiviteiten.
Klopt het dat de Palestijnse autoriteiten hun afwijzing van het betreffende project herhaaldelijk aan de Nederlandse regering kenbaar hebben gemaakt en niet aan het project meewerken? Klopt het dat dit project niet aan de orde is geweest in het Joint Water Committee (JWC) en derhalve een unilateraal Israëlisch project is?
De Palestinian Water Authority heeft in verschillende ontmoetingen met de Nederlandse Vertegenwoordiging bezwaar gemaakt tegen dit project.
Het kabinet kan u niet zeggen of het project aan de orde is geweest in het JWC. Bekend is dat de samenwerking tussen partijen in het JWC moeizaam verloopt.
Klopt het bericht dat Palestijnse autoriteiten sinds 1995 30 voorstellen voor waterzuiveringsinstallaties in het JWC hebben ingediend en dat Israël slechts vier daarvan heeft goedgekeurd?
Het kabinet beschikt niet over exacte informatie over hetgeen in de JWC wordt besproken.
Klopt het dat een van de afgewezen voorstellen een Palestijns voorstel betreft, in 2010 in het JWC ingediend, voor een waterzuiveringsinstallatie in Ubeidiyeh, mede bedoeld om afvalwater uit Oost-Jeruzalem te verwerken?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat Israëls tegenwerking van Palestijnse waterautoriteiten, in dit en andere gevallen, een hoofdoorzaak is van een ernstige milieuproblematiek in delen van de Westelijke Jordaanoever, door vervuild water, in belangrijke mate te wijten aan ontbrekende of gebrekkige voorzieningen voor de lokale waterzuivering? Zo nee, waarom niet?
De moeizame samenwerking van beide partijen in het JWC is een van de redenen waarom het vervuilde water in de Westelijke Jordaanoever op veel locaties niet gezuiverd wordt. Het kabinet heeft geen informatie over de precieze milieuschade die dit veroorzaakt.
Deelt u de mening dat Israëls tegenwerking van Palestijnse waterautoriteiten, met alle lange termijn implicaties van dien, de opbouw van een levensvatbare, soevereine en onafhankelijke Palestijnse staat ernstig ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
De opbouw van een levensvatbare staat hangt van veel factoren af, niet alleen van de samenwerking op het gebied van water en waterzuivering.
Bent u bereid de Israëlische autoriteiten op hun nalatigheid en obstructie aan te spreken en hen te manen de waterrechten van Palestijnen te respecteren en de Palestijnse autoriteiten in staat te stellen duurzaam en effectief waterbeheer te ontwikkelen, inclusief de nodige voorzieningen voor waterzuivering? Zo nee, waarom niet?
Nederland spoort Israël aan om zijn internationaalrechtelijke verplichtingen na te leven, ook op het gebied van water. Ook de EU dringt er geregeld bij Israël op aan de Palestijnse waterrechten te respecteren en de toegang tot en beschikking over water te vereenvoudigen.
Tevens spoort Nederland beide partijen aan om constructief samen te werken ten aanzien van praktische kwesties. Dit onderwerp zal onder meer aan de orde worden gesteld tijdens de politieke consultaties ter gelegenheid van de samenwerkingsfora die aan het einde van dit jaar met Israël en de Palestijnse Autoriteit afzonderlijk plaatsvinden. Tijdens deze fora staat het thema water centraal. Nederland is bovendien al jaren actief op het gebied van multilaterale water samenwerking in het Midden-Oosten. Door deelname in het Middle East Desalination Research Center (MEDRC) en de EXACT werkgroep (beide opgericht als uitvloeisel van de Oslo akkoorden) beoogt het kabinet met name de water samenwerking tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit te bevorderen.
Het Russische voornemen kinderen weg te halen bij homoseksuele ouders |
|
Keklik Yücel (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het wetsvoorstel in de Doema dat mogelijk maakt dat kinderen bij hun ouders worden weggehaald omdat de ouders homoseksueel zijn?1
Ja.
Deelt u de mening dat de inhoud van deze wet verwerpelijk is en een eventuele inwerkingtreding in Rusland moet worden voorkomen en ten stelligste moet worden afgekeurd?
Ja.
Kunt u toelichten welke gevolgen deze wet zal hebben voor homoseksuele ouders en hun kinderen?
Het voorstel behelst een aanvulling op artikel 69 van de Gezinswetgeving van de Russische Federatie. In dit artikel worden redenen aangevoerd die aanleiding kunnen zijn voor het ontnemen van ouders van hun ouderlijke rechten (verwaarlozing, misbruik, etc.). Initiatiefnemer Aleksey Zhoeravlev (Duma lid namens Verenigd Rusland) stelt voor dat ook de «niet-traditionele seksuele oriëntatie» van (één van de) ouders als reden wordt aangemerkt.
Kunt u aangeven in hoeverre de cijfers genoemd in het Russische wetsvoorstel correct zijn?
Het is moeilijk in te schatten hoeveel ouders door het wetsvoorstel zouden worden getroffen, indien het aangenomen wordt. Het percentage van 5–7% van de bevolking met een «niet-traditionele seksuele oriëntatie» – dat door de initiatiefnemer wordt genoemd – is ook wereldwijd een gehanteerd gemiddelde. Indien een derde van deze groep kinderen heeft (zoals eveneens door de initiatiefnemer wordt aangegeven maar waar geen officiële cijfers over zijn) dan zouden naar schatting meer dan 2 miljoen kinderen door deze wet kunnen worden geraakt, afhankelijk van de definitieve formulering en uiteindelijke uitvoering van de wet. Voor de overige cijfers baseert de initiatiefnemer van de wet zich op onderzoek van een Amerikaanse onderzoeker (Mark Regnerus, University of Texas, Austin, «How different are the adult children of parents who have same-sex relationships? Findings from the New Family Structures Study», juli 2012). In de VS is een discussie gaande over de wetenschappelijke waarde van dit onderzoek.
Kunt u bevestigen dat er, volgens dit wetsvoorstel, naar schatting 2 miljoen Russische kinderen van hun ouders zullen worden gescheiden?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke stappen u wilt ondernemen om de EU dergelijke mensenrechtenschendingen in Rusland integraal aan de kaak te laten stellen in alle diplomatieke contacten tussen de EU en Rusland?
Het is staand beleid dat Nederland de autoriteiten van andere landen aanspreekt op LHBT-kwesties en waar mogelijk publieke mensenrechtenevenementen actief steunt. Tijdens mijn gesprek met de Russische minister Lavrov op 26 februari jl. en tijdens de persconferentie daarna heb ik de Nederlandse zorgen op dit terrein overgebracht. Verschillende ministers en de minister-president hebben dit ook gedaan tijdens bilaterale ontmoetingen. In EU-verband vormen de door de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) vastgestelde richtsnoeren («guidelines to promote and protect the enjoyment of all human rights by LGBTI persons») het raamwerk voor de inzet van EU-delegaties en ambassades van de EU-lidstaten. De Hoge Vertegenwoordiger van de EU, mevrouw Ashton, heeft mede op verzoek van Nederland eerder dit jaar een verklaring afgegeven inzake de anti-homopropagandawet. Ook in de mensenrechtenconsultaties tussen de EU en Rusland zijn hierover van EU-zijde zorgen uitgesproken. Nederland zal bij de eerstvolgende bespreking in de RBZ waar Rusland op de agenda staat de mensenrechtensituatie in Rusland in brede zin en het voorliggende wetsvoorstel, waarvan nog onzeker is of het zal worden aangenomen, aan de orde stellen.
Het bericht dat de nieuwe PI Zaanstad geschikt is voor vreemdelingenbewaring |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de hoofddirecteur van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) dat de nieuwe penitentiaire inrichting (PI) Zaanstad ook geschikt is voor vreemdelingenbewaring?1
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) streeft ernaar om gebouwen zo efficiënt en flexibel mogelijk in te zetten. De nieuwbouw wordt daarom zo vormgegeven dat sprake is van een multifunctioneel gebouw, waarbij rekening is gehouden met de verschillende regimes die binnen DJI ten uitvoer worden gelegd. Op die wijze werkt DJI aan justitiële inrichtingen die ook voor de toekomst bruikbaar zijn.
PI Zaanstad zal, zoals ook in het Masterplan DJI 2013–2018 is beschreven, in gebruik worden genomen door de sector Gevangeniswezen. Vreemdelingen die in bewaring worden gesteld, zullen worden ondergebracht in de drie detentiecentra Rotterdam, Schiphol en Zeist. DJI zal altijd rekening moeten houden met capacitaire ontwikkelingen.
Op welke wijze is de nieuwe PI Zaanstad geschikt voor vreemdelingenbewaring? Waarom is hiervoor gekozen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe groot acht u de kans dat deze nieuwe PI daadwerkelijk vreemdelingen zal detineren?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is eerder dit jaar besloten om bijna de helft van alle beschikbare plaatsen voor vreemdelingendetentie te sluiten en de nieuwe PI Zaanstad toch geschikt te maken voor vreemdelingenbewaring?2
Binnen de vreemdelingenbewaring is de afgelopen jaren sprake van een dalende instroom. Zoals in het Masterplan DJI is toegelicht maakt de dalende behoefte aan capaciteit een verantwoorde capaciteitsreductie in de vreemdelingenbewaring mogelijk. Rekening houdend met de benodigde capaciteitsmarge en de ontwikkeling en inzet van toezichtmaatregelen bij terugkeer, is besloten tot een afbouw naar een beschikbare capaciteit van 933 plaatsen.
Zoals reeds is vermeld in het antwoord op de vragen 1, 2 en 3, wordt de PI Zaanstad een multifunctioneel gebouw. Dat maakt het mogelijk om dit gebouw al naar gelang de behoefte aan detentiecapaciteit voor de ene of de andere sector van DJI in te zetten.
Hoe verhoudt dit nieuws zich tot uw voornemen om het regime voor vreemdelingendetentie los te koppelen van de Penitentiaire Beginselenwet?
Er is geen relatie tussen de vormgeving van de PI Zaanstad en mijn voornemen om het regime voor vreemdelingenbewaring uit de Penitentiaire beginselenwet te halen en te regelen binnen een bestuursrechtelijk kader. Het nieuwe regime van vreemdelingenbewaring zal worden uitgevoerd in de eerder in deze antwoorden genoemde locaties, te weten Rotterdam, Schiphol en Zeist.
Hoe verhoudt dit nieuws zich tot het inzetten van meer alternatieven voor vreemdelingendetentie?
In heb uw Kamer in mijn brief van 13 september jl.3, geïnformeerd over mijn plannen om meer in te zetten op toezichtmaatregelen bij terugkeer en minder op vreemdelingenbewaring. De vreemdelingen die niet meewerken aan terugkeer, waar een reëel risico op onttrekking is en daadwerkelijk zicht is op uitzetting, kunnen als ultimum remedium in bewaring worden gesteld. Zoals in het antwoord op vraag 1, 2 en 3 reeds is vermeld, zal de PI Zaanstad in gebruik worden genomen door de sector Gevangeniswezen. Er is geen verband met de inzet van toezichtmaatregelen bij terugkeer.
Jurisprudentie ten aanzien van de handhaving van het ingezetenencriterium voor coffeeshops |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Rechter verklaart OM niet-ontvankelijk in zaak coffeeshops Maastricht»?1
Ja.
Kunt u een overzicht en een inhoudelijke samenvatting geven van de rechterlijke uitspraken ten aanzien van het ingezetenencriterium vanaf mei 2012 tot heden?
De regering heeft immers zelf al gezegd dat de beperking van cannabisverkoop aan alleen Nederlanders heeft geleid tot een sterke afname van het drugstoerisme. De Staat moet nu een schadevergoeding betalen aan een aantal coffeeshophouders in Limburg, Noord-Brabant en Zeeland. De hoogte van de schadevergoeding zal nog nader bepaald moeten worden. De beperking van verkoop aan alleen Nederlanders (het «ingezetenen-criterium») is volgens de rechtbank wel geoorloofd, omdat hiermee doelgericht het drugstoerisme uit het buitenland tegengegaan wordt. Dit beleid is volgens de rechtbank vanwege deze doeltreffendheid niet in strijd met Europese regelgeving.»
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, in het kader van het motiveringsbeginsel, in onderhavige zaak niet kan volstaan met een verwijzing naar de (openbare orde) situatie in Maastricht in 2008 (waar de uitspraak van de Afdeling betrekking op heeft), maar dient te motiveren waarom ook thans een minder vergaande maatregel (dan het i-criterium) niet mogelijk zou zijn. (...) De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt in strijd is met het motiveringsbeginsel.»
Vormen bovenstaande uitspraken gezamenlijk een eenduidige jurisprudentie ten aanzien van het ingezetenencriterium? Zo ja, waaruit blijkt die eenduidigheid? Zo nee, waarom niet?
Uit de jurisprudentie tot nu toe blijkt dat het ingezetenencriterium zowel bij de strafrechter als de civiele rechter als de bestuursrechter de toets der kritiek doorstaat.
Deelt u in zijn algemeenheid de mening dat, indien jurisprudentie geen eenduidige rechtsbron oplevert, de wetgever daar zelf door middel van wetgeving voor moet zorgen?
Deze vragen zijn gelet op het antwoord op vraag 3 niet van toepassing.
Deelt u de mening dat in het geval de jurisprudentie met betrekking tot het ingezetenencriterium geen eenduidige rechtsbron oplevert, u voor wetgeving over dit onderwerp dient te zorgen? Zo ja, gaat u binnen de in het Regeerakkoord geschetste kaders rondom het ingezetenencriterium en de handhaving daarvan, wetgeving aanhangig maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Tunnel levert ING miljoenen op' |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Tunnel levert ING miljoenen op»?1
De destijds in 1988 gekozen vorm van Publiek Private Samenwerking is gekoppeld aan «schaduwtol». PPS wordt in deze vorm niet meer toegepast.
Was een dergelijke winst voor het consortium onder leiding van ING te voorzien?
Met de toenmalige kennis en ervaring is op 30 december 1988 het contract voor de aanleg, onderhoud en financiering voor de Tunnel onder de Noord voorbereid en ondertekend. De uiteindelijke kosten waren indertijd niet goed te voorzien. Voor de overheid en private investeerders was het de eerste PPS. Er zijn veel risico’s (bouwen, financieren, exploiteren, verkeersontwikkelingen en prijsontwikkelingen) aan de ING overgedragen. Die risico’s worden afgedekt. De prijs daarvoor is hoog.
Is in het contract aandacht gegeven aan een dergelijke mogelijke uitkomst? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de uiteindelijke kosten destijds niet goed voorzien konden worden, is in het contract opgenomen dat het passagetarief periodiek wordt herzien.
Levert deze hogere kostenpost een extra noodzaak tot bezuinigingen op? Zo nee, waaruit worden de hogere kosten dan betaald?
Er is op dit moment geen noodzaak tot bezuinigen vanwege dit contract. De kosten worden in de begroting opgevangen via jaarlijkse verrekening van berekend verkeer met werkelijk gepasseerd verkeer (schaduwtolsysteem). De begroting wordt bijgesteld aan de hand van verkeersprognoses.
Bent u van mening dat het rendement reëel en wenselijk is?
De beslissing over de balans tussen de risico’s en een daarbij passend rendement is genomen ten tijde van de contractondertekening op 30 december 1988. De beelden over de mogelijke risico’s en een mogelijk rendement zijn daarbij geaccepteerd. Achteraf gezien kan gezegd worden dat de prijs voor deze eerste PPS en de gekozen vorm van schaduwtol hoog is.
Wat is naar uw mening een redelijk rendement voor private investeerders in publieke werken?
Tegenwoordig worden andere uitgangspunten gehanteerd in de afweging over risico’s en rendementkansen. Bij PPS/DBFM is sprake van sturing op aangetoonde meerwaarde in combinatie met een taakstellend budget. Rendementen zijn markt, risico en periode gebonden. De private investeerders bepalen wat het door hen gewenste rendement is. De onderhandelingen vinden plaats met een consortium, dat op zijn beurt in concurrentie een «all-in» prijs neerlegt voor ontwerp, bouw, financiering en onderhoud van de infrastructuur over de contractduur. Deze «all-in» prijs moet altijd lager zijn dan de publieke referentievariant. De markt bepaalt welk rendement het wil maken. De overheid stemt in met een marktvoorstel als het meerwaarde voor de belastingbetaler en infrastructuur gebruiker (value for money) oplevert. Als een dergelijke prijs passend is binnen de spelregels van een voorkomende aanbesteding dan is een rendement in mijn ogen redelijk.
Is het waar dat het huidige contract in 2014 opnieuw besproken wordt? Bent u bereid in overleg te treden met het consortium over een aanpassing van de voorwaarden?
In januari 2014 wordt, binnen de contractvoorwaarden, het passagetarief opnieuw vastgesteld. Het contract biedt geen mogelijkheden voor andere aanpassingen.
Bent u, mede als vervolg op het kritische rapport van de Algemene Rekenkamer over DBFM-constructies2, bereid de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om advies te vragen over de optimale inrichting van afspraken over het rendement op publieke infrastructurele werken, aangezien zij daar toezicht op houdt? Zo nee, bent u bereid op andere wijze – bijvoorbeeld in het buitenland – advies in te winnen?
Nee, extra advies voor het inrichten van afspraken over het rendement op publieke infrastructurele werken is niet nodig. De ervaringen met de huidige PPS DFFM contracten, en onder andere de daarbij gebruikte financiële modellen, zijn onderwerp van een permanente uitwisseling van kennis en best practices binnen het Rijk en met buitenlandse overheden. Dit om continu verder te verbeteren. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu zorgt zelf uiteraard voor een optimale inrichting van risico’s en prestatieprikkels in de DBFM contracten. Daarboven houdt het Ministerie van Financiën toezicht op de DBFM projecten en toetst het de doelmatigheid.
Bent u bereid de Kamer van de ontwikkelingen op dit terrein op de hoogte te houden?
Ja, de informatie-uitwisseling is geregeld via de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en de reguliere DBFM(O) Voortgangs-rapportage PPS van het kabinet die wordt aangeboden door de minister van Financien waarvan de eerstvolgende medio 2014 wordt verstuurd. Ook zijn in de reacties van mij en de minister van Financien op het rapport Contract-management bij DBFMO projecten van de Algemene Rekenkamer, nadere afspraken gemaakt over de informatievoorziening.
Het sluiten van huisartsenpost en het stoppen met kindergeneeskunde en geboortezorg bij het Ruwaard van Putten Ziekenhuis |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de huisartsenpost bij het Ruwaard van Putten Ziekenhuis dreigt te sluiten vanwege het stoppen van spoedeisende zorg in de avonden en weekenden in het ziekenhuis?1
Ik heb begrepen dat de discussie zich vooral richt op de locatie van de HAP op het eiland en niet zozeer op de vraag of de HAP openblijft of sluit. De keuze van vestigingsplaats van een HAP is de primaire verantwoordelijkheid van de betrokken huisartsen en het is dus aan de huisartsen om de voor- en nadelen van de huidige vestiging ten opzichte van een meer centrale plek op Voorne Putten tegen elkaar af te wegen.
Waarom is ervoor gekozen met de spoedeisende zorg, de kindergeneeskunde en de geboortezorg te stoppen per 1 oktober a.s., en hoe is dit besluit tot stand gekomen?2
Het ziekenhuis laat mij weten dat deze afweging is gemaakt op basis van de geldende kwaliteits- en patiëntveiligheidseisen waaraan binnen het Spijkenisse Medisch Centrum niet meer voldaan kan worden. Met name het ontbreken van een IC faciliteit is hierin doorslaggevend geweest. Deze besluiten worden voorbereid door de betrokken medisch specialisten en afgestemd met de direct betrokkenen in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ). Van belang is dat de zorg die wordt geleverd in Spijkenisse MC verantwoord is. De IGZ ziet hierop toe. Als op enig moment blijkt dat de randvoorwaarden om verantwoorde zorg te leveren niet aanwezig zijn grijpt de IGZ in.
Deelt u de mening dat de inzet van één extra ambulance onvoldoende is om de acute zorg niet in gevaar te brengen, omdat bewoners van Voorne-Putten veel verder zullen moeten reizen voor spoedeisende hulp? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1 tot en met 4 van de Kamerleden Leijten (SP) en Van Gerven (SP) over langere ambulanceritten vanuit Spijkenisse (kenmerk 145121–109127-CZ).
Hoe is het mogelijk dat, wanneer het sluiten van de spoedeisende hulp opgevangen moet worden met een extra ambulance, het nog niet duidelijk is of deze ambulance na 1 oktober a.s. nog wel kan blijven?
Ondanks het feit dat het Spijkenisse MC niet gevoelig is voor de 45-minutennorm en er dus vanuit die optiek geen extra capaciteit hoeft te worden ingezet hebben de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) en verzekeraar besloten tijdelijk toch een extra ambulance in te zetten, in ieder geval tot 1 januari 2014. In de tussentijd maken de RAV en de verzekeraar een analyse van de rijtijden, zodat op basis van deze analyse een besluit kan worden genomen over de eventuele verlenging van de tijdelijke extra ingezette ambulance.
Hoe en waar kunnen zwangere vrouwen, die in acute barensnood zijn, op tijd en goed geholpen worden wanneer per 1 oktober a.s. zij niet meer kunnen bevallen in het Ruwaard van Putten Ziekenhuis?
Zij kunnen hiervoor in vier ziekenhuizen in de regio terecht, te weten het Van Weel-Bethesda ziekenhuis, het Ikazia ziekenhuis, het Maasstad ziekenhuis en het Vlietland ziekenhuis.
Hoe kunt u garanderen dat er geen baby’s in de berm geboren hoeven te worden, met alle risico’s van dien voor moeder en kind?
Deze garantie kan nergens in Nederland gegeven worden en dus ook niet in deze regio. Van belang is dat in de regio wordt voldaan aan de normen voor bereikbaarheid en kwaliteit.
Wilt u uw invloed aanwenden om te voorkomen dat de huisartsenpost uit Spijkenisse verdwijnt, en dat de afbraak van het ziekenhuis wordt voortgezet? Zo neen, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
De afkoopsom van een ex-bestuurder van het Langeland Ziekenhuis |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Toch afkoopsom ex-topman Langeland Ziekenhuis»?1
Normaliter verwacht ik medio 2013 jaarverslagen over 2012. In dit geval ging het om een gerectificeerd jaarverslag over 2011 dat in juni 2013 uit kwam.
Bent u bekend met de reden waarom deze bestuurder moest vertrekken?
In het jaarverslag is vermeld dat de bestuurder zich heeft teruggetrokken toen het plan was opgesteld om de financiële basis van het ziekenhuis te versterken: het Plan Jonkman.
Vindt u het niet schandalig dat er enerzijds duizenden ontslagen vallen in de zorg, terwijl anderzijds graaiende bestuurders hun zakken met ontslagvergoedingen vullen?
Ik ben het eens met al degenen die van mening zijn dat het hier om forse bedragen gaat. Omdat dit soort bedragen vaker voor kwam, heeft het kabinet de Wnt (wet normering topinkomens) ontworpen. Die is op 1 januari 2013 in werking getreden nadat die in beide Kamers met unanimiteit was aangenomen. Overigens zie ik geen relatie met de ontslagen in de zorg.
Welke maatregelen gaat u treffen om de rookgordijnen te voorkomen die ziekenhuizen opwerpen om de ontslagvergoedingen uit hun jaarverslagen te houden?
Sinds enkele jaren zijn er op dit punt verplichtingen omtrent de verantwoording van zorginstellingen in jaarverslagen zodanig dat ontslagvergoedingen inzichtelijk zijn.
Wanneer gaat u de ontslagvergoedingen terugvorderen?
Ik heb geen instrument voor een dergelijke actie. Het is de Raad van Toezicht die in dezen tot actie over zou kunnen gaan. Alvorens die daar een juridische titel voor krijgt, moet er sprake zijn van individueel verwijtbaar wanbestuur. Rechters stellen zeer hoge eisen aan de argumentatie alvorens een terugvorderingstitel toe te kennen.
Wanneer gaat u bestuurders hoofdelijk aansprakelijk stellen bij wanbestuur?
Als er sprake is van wanbestuur kan een bestuurder al aansprakelijk worden gesteld op basis van artikel 2:9 BW, deze actie kan de zorginstelling zelf instellen (dus bijvoorbeeld een nieuwe raad van bestuur of de raad van toezicht). Ik kan dit niet. Wanneer een zorginstelling schade lijdt als gevolg van een onbehoorlijke taakuitvoering door de bestuurder, kan de zorginstelling op basis van dit artikel vergoeding van de geleden schade vorderen.
Bent u ervan op de hoogte dat er vorig jaar ruim € 3 miljoen aan ontslagvergoeding is betaald aan 12 zorgbestuurders? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik rapporteer jaarlijks, meestal aan het einde van ieder jaar, aan de Kamer over de honorering van de topfunctionarissen in de zorg. Daarin wordt ook altijd ingegaan op de ontslagvergoedingen.
Bent u ervan op de hoogte dat sinds de Wet normering topinkomens (Wnt) van kracht is de ontslagvergoedingen met bijna 30% zijn gestegen? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik ken geen cijfers die uw stelling onderbouwen. De jaarverslagen over 2013, het eerste jaar waarin de Wnt van kracht is, komen pas medio 2014 beschikbaar.
Deelt u de mening dat niet alleen nieuwe contracten maar ook oude contracten onder de Wnt zouden moeten vallen? Zo ja, bent u bereid de Wnt daarop aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op met name vraag 8 uit de vragenset van het Kamerlid Kerstens (PvdA) over de toegenomen exitpremies van zorgbestuurders (Aanhangsel van de Handelingen 2012–2013, nr. 3122).
Het advies van het College voor de Rechten van de Mens aan het kabinet om mensen met een beperking meer kansen te geven in onderwijs, werk en maatschappelijk leven |
|
Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Nationaal actieplan noodzakelijk voor implementatie VN-gehandicaptenverdrag»?1
Ja, ik ben op de hoogte van dit bericht.
Bent u het eens met de conclusie van het College voor de Rechten van de Mens dat de wetsvoorstellen die voor goedkeuring zijn opgesteld2 nog te weinig waarborgen bieden om de samenleving inclusief te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alle adviezen die zijn uitgebracht in het kader van de consultatie van de wetsvoorstellen, ook die van het College voor de Rechten van de Mens, zijn bestudeerd. Ik heb kennis genomen van het advies van het College waarin het adviseert een plan van aanpak op te stellen om een inclusieve samenleving te realiseren. In de Memories van Toelichting bij de wetten zal op de adviezen worden ingegaan, zo ook met betrekking tot het verzoek tot het opstellen van een plan van aanpak voor de implementatie. Ook andere veldpartijen zoals cliëntorganisaties hebben mij verzocht om te komen tot een plan van aanpak. In dat kader wil ik binnenkort met deze partijen in overleg treden om te bezien hoe vorm kan worden gegeven aan de tenuitvoerlegging van het verdrag. Ik verwacht de wetsvoorstellen in het najaar van 2013 aan de Raad van State te kunnen aanbieden, waarna deze aan uw Kamer worden gezonden ter behandeling.
Bent u het eens met de conclusie van dit College dat ook andere relevante regelgeving, zoals onder andere de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Participatiewet, waarborgen zouden moeten bevatten om de samenleving inclusief te maken en recht te doen aan het VN-gehandicaptenverdrag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als het VN-verdrag geratificeerd is, zal dit als maatstaf dienen voor alle (toekomstige) wetgeving. Het wetsvoorstel maatschappelijke ondersteuning 2015 ligt thans voor advies voor bij de Raad van State. Het is op dit moment dan ook niet openbaar; na ontvangst van het advies van de Raad zal ik het aan uw Kamer zenden.
Het wetsvoorstel Participatiewet3 is ook nog niet openbaar. Wel heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in haar brieven van 21 december 20124, en 27 juni 20135 aangegeven dat de Participatiewet als doel heeft om alle mensen als volwaardige burgers mee te laten doen aan onze samenleving. Bij voorkeur via een reguliere baan, maar als dat nog niet mogelijk is, door op een andere manier te participeren in de samenleving. De inzet van de staatssecretaris van SZW is om het wetsvoorstel voor de Participatiewet in november van dit jaar ter behandeling aan te bieden aan de Tweede Kamer.
Wat is uw oordeel over het advies van het College om tot een Nationaal Actieplan te komen, om duidelijk te maken welke concrete maatregelen er op rijks- en lokaal niveau genomen worden?
Het College voor de Rechten van de Mens heeft een nationaal actieplan geadviseerd om een inclusieve samenleving te realiseren. Ook cliëntenorganisaties hebben zoals ik hierboven al heb aangegeven, verzocht om een dergelijk plan op te stellen. In dat kader zal ik met alle relevante partijen in gesprek treden om om te bezien hoe vorm kan worden gegeven aan de tenuitvoerlegging van het verdrag. Daarbij wil ik benadrukken dat iedere partij hierin haar verantwoordelijkheid heeft om inclusief denken in alle lagen van de samenleving te realiseren.
Ik verwacht de wetsvoorstellen voor ratificatie van het VN-verdrag inzake personen met een handicap in het najaar van 2013 aan de Raad van State te kunnen aanbieden, waarna deze ter behandeling aan uw Kamer worden aangeboden. Op dat moment is het aan uw Kamer om te beoordelen of de wetsvoorstellen ook naar uw mening voldoende overeenstemmen met de doelstelling van het VN-verdrag.
Bent u bereid een dergelijk Nationaal Actieplan op te stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het bericht dat vrouwen niet meer in het ziekenhuis in Spijkenisse kunnen bevallen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de beslissing dat in het Ruwaard van Putten Ziekenhuis in Spijkenisse per oktober a.s. geen bevallingen meer kunnen plaatsvinden?1
Ja.
Zijn er inmiddels op de nieuwe situatie aangepaste gegevens van het RIVM bekend betreffende de aanrijtijden in de regio Voorne-Putten? Zo ja, wordt daarin overtuigend onderbouwd dat er nergens in de regio langer dan 45 minuten reistijd voor spoedeisende hulp of voor acute verloskunde nodig is, zodat sluiting van de bevallingskliniek te verdedigen zou zijn? Zijn in het onderzoek de verkeersdrukte en de beperkingen als gevolg van bruggen meegenomen? Kunt u het onderzoek naar reistijd aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, wanneer zijn deze gegevens bekend?
In 2012 zijn de modellen, die het RIVM gebruikt om het referentiekader spreiding en beschikbaarheid vast te stellen, onderzocht. De zorgverzekeraars en ambulancezorg zijn hier nauw bij betrokken geweest en kwamen gezamenlijk tot de conclusie dat de betreffende modellen van het RIVM, na enige verbeteringen, internationaal behoren tot de meest geavanceerde modellen voor de berekening van de spreiding en beschikbaarheid van ambulances en de bereikbaarheid van ziekenhuizen. Dit neemt niet weg dat het hier modellen betreft en dat ze nooit een perfecte beschrijving van de werkelijkheid geven.
Dat is op zich geen bezwaar. De modellen van het RIVM zijn primair bedoeld om de beschikbare middelen voor de ambulancezorg zo optimaal mogelijk te verdelen. Indien zij daar reden toe zien kunnen verzekeraars, ambulancediensten en andere acute ketenpartners in overleg besluiten tot een andere spreiding en capaciteit van ambulances, als men van mening is dat dit de bereikbaarheidsnormen in die regio beter waarborgt. Zo ook in de regio Spijkenisse. Ondanks het feit dat het Spijkenisse MC niet gevoelig is voor de 45-minutennorm en er dus vanuit die optiek geen extra capaciteit hoeft te worden ingezet hebben de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) en verzekeraar besloten tijdelijk toch een extra ambulance in te zetten, in ieder geval tot 1 januari 2014. In de tussentijd maken de RAV en de verzekeraar een analyse van de rijtijden, zodat op basis van deze analyse een besluit kan worden genomen over de eventuele verlenging van de tijdelijke extra ingezette ambulance. Daarmee worden de plannen in de regio getoetst aan de daadwerkelijk gerealiseerde aanrijdtijden. Ik zal de conclusies van het onderzoek van de RAV en de verzekeraar t.z.t. aan uw Kamer toezenden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het plan voor de hele keten van spoedeisende hulp in de regio dat de verzekeraar dient op te stellen, en dan met name wat betreft verloskundige hulp?
De plannen voor de verschillende specialismen worden besproken en uitgewerkt door het ziekenhuis, in samenspraak met de specialisten in het ziekenhuis, de verzekeraars en de betrokken zorgaanbieders in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ). Het signaleren en waar mogelijk oplossen van witte vlekken in de acute zorg wordt besproken in het eerdergenoemde ROAZ-overleg (waar ook de verzekeraar aan deelneemt). Dit is een continu proces, waarbij niet op één moment het zorgprofiel van het gehele ziekenhuis wordt gewijzigd, maar waarbij de plannen per specialisme stapsgewijs worden uitgewerkt en uitgevoerd.
Van belang is dat de zorg die wordt geleverd in Spijkenisse MC verantwoord is. De IGZ ziet hierop toe. Als op enig moment blijkt dat de randvoorwaarden om verantwoorde zorg te leveren niet aanwezig zijn grijpt de IGZ in.
Is er in de regionale klinieken van de fusieorganisatie, als Spijkenisse wegvalt, 7x24 uur een gynaecoloog en een operatieteam in de kliniek aanwezig om veilig bevallen daadwerkelijk te kunnen bieden?
Er is geen sprake van een fusieorganisatie maar van intensief samenwerkende verloskundigen, gynaecologen en kinderartsen. De verloskundige zorg in de vier ziekenhuizen (Het Van Weel-Bethesda, Ikazia, Maasstad, Vlietland) die klinische verloskunde aanbieden in de regio zal moeten voldoen aan de normen voor verantwoorde zorg, zoals die door de beroepsgroep zijn vastgesteld. De IGZ ziet hierop toe. 24x7 aanwezigheid van een gynaecoloog en OK-team in een ziekenhuis valt niet onder deze normen.