De enorme geweldsdruk op gevangenisbewakers |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Overbelaste cipiers slaan alarm»?1
Ja.
Wat gaat u doen tegen het absurde gegeven dat in 2012 bijna 500 keer geweld werd gebruikt tegen gevangenispersoneel, waarbij in dertien gevallen zelfs zo ernstig dat er sprake was van letsel?
In antwoord op eerdere Kamervragen over onrust onder gevangenispersoneel (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2070) heb ik reeds uiteengezet dat uit cijfers over de afgelopen jaren blijkt dat het aantal geweldsincidenten tussen gedetineerden onderling en van het aantal geweldsincidenten van gedetineerden tegen personeel daalt. In 2013 waren er 7,2 geweldsincidenten tussen gedetineerden onderling per 100 bezette cellen, terwijl dit in 2012 nog 7,7 en in 2011 8,8 per 100 bezette cellen was. Voor de geweldsincidenten van gedetineerden tegen personeel geldt dat het er in 2013 3,8 per 100 bezette cellen waren, in 2012 4,4 en in 2011 5,4 per 100 bezette cellen. De geregistreerde aantallen geweldsincidenten tijdens de eerste vier maanden van dit jaar, namelijk 1,8 geweldsincidenten tussen gedetineerden onderling en 0,8 geweldsincidenten van gedetineerden tegen personeel (beide aantallen per 100 bezette cellen) tonen geen trendbreuk met eerdere jaren. De daling lijkt zich door te zetten.
Het voorgaande neemt niet weg dat de ontwikkeling van het aantal geweldsincidenten nauwlettend in de gaten moet worden gehouden. Geweld tegen gevangenispersoneel is onaanvaardbaar en wordt berispt met een straf- of ordemaatregel. Indien sprake is van een misdrijf, dan wordt altijd aangifte gedaan bij de politie. Om geweldspleging te voorkomen wordt het personeel getraind in het de-escaleren van conflictsituaties en voorgelicht over methoden waarmee geweldsincidenten kunnen worden voorkomen. Daarnaast dient iedere inrichting te beschikken over een actuele risico-, inventarisatie- en evaluatieonderzoek (RI&E). Indien de RI&E hiertoe aanleiding geeft, worden extra maatregelen getroffen om de veiligheid van personeel te waarborgen.
Ziet u het gevaar in van de reeds bestaande enorme (gewelds)druk op onze gevangenisbewakers? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de plannen om binnen deze sector nog meer banen te schrappen?
Zoals ik eveneens in de antwoorden op Kamervragen van de leden Kooiman (SP) en Van Toorenburg (CDA) over de onrust onder gevangenispersoneel heb aangegeven, is één van de randvoorwaarden bij de financiële opgave van DJI dat de veiligheid van personeel en gedetineerden geborgd blijft. De ontwikkeling van het aantal geweldsincidenten wordt door de Dienst Justitiële Inrichtingen nauwlettend gevolgd. Ik heb hiervoor al gemeld dat de afgelopen jaren een daling van het aantal geweldsincidenten tussen gedetineerden onderling en van het aantal geweldsincidenten van gedetineerden tegen personeel is geregistreerd.
Deelt u de visie dat het verder bezuinigen op gevangenisbewakers meer dan onverstandig is en bent u bereid om alles in het werk te stellen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Extra bezuinigingen bij Justitie door tegenvallers’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Extra bezuinigingen door tegenvallers» en klopt hetgeen hierin wordt vermeld?1
Het bericht uit de Telegraaf is mij bekend. Verder, zie het antwoord op vraag 2 t/m 4.
Deelt u de mening dat na de forse bezuinigingen op zowel de Dienst Justitiële Inrichtingen als het Openbaar Ministerie (OM) er absoluut niet nog meer bezuinigd kan en mag worden op veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Voor de budgettaire ontwikkelingen op de begroting van VenJ verwijs ik u naar de (suppletoire) begrotingswetten van mijn ministerie. Op Prinsjesdag 2014 wordt de begroting van VenJ voor 2015 verzonden aan het parlement. Hierin wordt ingegaan op de voorziene ontwikkelingen voor 2015, inclusief eventueel bijgestelde ramingen, maatregelen en intensiveringen. Naast doelmatigheidswinst op bijvoorbeeld de strafrechtketen, wat meer doen met minder middelen betekent, intensiveert dit kabinet de uitgaven voor veiligheid.
De overheid is verder gebonden aan de afspraken die zijn vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact, evenals aan de Wet Houdbare overheidsfinanciën (Wet Hof).
Bent u bereid maatregelen te treffen teneinde ervoor te zorgen dat in de strafrechtketen (politie, OM, rechterlijke macht en het gevangeniswezen) niet verder bezuinigd zal worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het belang van niet (verder) bezuinigen op veiligheid in Nederland zwaarder weegt dan het belang van het braafste jongetje van de klas te willen zijn in de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, indien blijkt dat er sprake is van (een) financiële tegenvaller(s) op de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie deze op te vangen door te stoppen onnodige strafwetgeving uit de Europese Unie te implementeren om op deze manier kosten te besparen? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij alle voorstellen voor nieuwe Europese regelgeving, beoordeelt Nederland ook ieder voorstel voor een richtlijn op het terrein van de strafrechtelijke samenwerking op noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Daarbij is van groot belang of het voorstel bijdraagt aan belangen waaraan Nederland hecht, zoals een effectieve opsporing en vervolging van grensoverschrijdende criminaliteit. Ook de mogelijke financiële gevolgen van het voorstel worden in kaart gebracht en bij de onderhandelingen is de inzet erop gericht deze zoveel mogelijk te beperken. Als een richtlijn eenmaal door de Raad en het Europese parlement is aanvaard, rust op Nederland de verplichting deze binnen de geldende implementatietermijn om te zetten in nationale regelgeving. De suggestie te stoppen met implementatiewetgeving van vastgestelde richtlijnen zal dan ook niet worden gevolgd.
Deelt u de mening dat van het bestaan van een wachtlijst bij Reclassering Nederland een totaal verkeerd signaal uitgaat naar de maatschappij, aangezien dit betekent dat er blijkbaar steeds meer taakstraffen worden opgelegd en er dus lichter wordt gestraft aangezien de criminaliteit is verhard? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen, door onder andere wetgeving aan te passen om aan deze trend een einde te maken?
Nee, deze mening deel ik niet. Wetenschappelijk onderzoek uit binnen- en buitenland wijst erop dat werkstraffen effectiever zijn dan (korte) gevangenisstraffen. Naar mijn oordeel is de werkstraf een nuttige straf voor naar verhouding lichte delicten. Met het opleggen van een werkstraf wordt aan de ene kant tot uitdrukking gebracht dat het gepleegde feit door de samenleving niet wordt geaccepteerd en dat de schuldige hiervoor dient te worden gestraft. Aan de andere kant kan door het opleggen van de werkstraf worden voorkomen dat de veroordeelde uit de samenleving wordt gehaald en wordt hij gedwongen zich nuttig te maken voor de samenleving die hij door zijn handelen schade heeft toegebracht. Een werkgestrafte kan zijn straf ondergaan zonder daarbij zijn baan en woning te verliezen. Het niet hebben van arbeid/inkomen en huisvesting zijn immers criminogene factoren.
In dit kader merk ik wel op dat ik van mening ben dat de werkstraf alleen dient te worden opgelegd voor delicten waarbij dit passend is. Voor delicten die een grote impact hebben op de samenleving is de werkstraf mijns inziens geen geschikt middel. Om die reden is op 1 januari 2012 de mogelijkheid tot het opleggen van een werkstraf dan ook beperkt. Sinds die datum is het niet langer mogelijk om een werkstraf op te leggen bij ernstige zeden- en geweldsmisdrijven die een «ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit» ten gevolge hebben.
Een snelle executie van taakstraffen is een van mijn beleidsprioriteiten. Zoals ik reeds uiteen heb gezet in mijn brief van 1 september 20142 komt deze prioriteit door de stijgende vraag onder andere werkstraffen, onder druk te staan. Mede om deze reden heb ik in de voornoemde brief ook maatregelen aangekondigd waarmee ik verwacht het (verder) oplopen van wachtlijsten te voorkomen.
Bent u bereid maatregelen te treffen inhoudende de samenvoeging van de drie reclasseringsorganisaties, aangezien dit ook kosten bespaart? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Oskam (CDA) heb aangegeven, hebben de drie reclasseringsorganisaties op mijn verzoek in 2013 een plan van aanpak opgesteld voor de verdere verbetering van de onderlinge samenwerking (Kamerstukken II 2013–2014, Aanhangsel Handelingen, nr. 955). Zoals ik heb aangegeven in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Oskam (CDA) over een mogelijke nieuwe speler op de reclasseringsmarkt, wordt momenteel een verkenning uitgevoerd naar alternatieven voor het huidige stelsel van de volwassenenreclassering (Kamerstukken II 2013–2014, Aanhangsel Handelingen, nr. 955). Een vorm van (gecontroleerde) marktwerking met meerdere aanbieders is daarbij één van de alternatieven, evenals het bij één organisatie concentreren van de uitvoering van reclasseringstaken. Ik zal de Tweede Kamer hier vóór de begrotingsbehandeling nader over informeren.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk op 16 september 2014 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Kweekschool voor criminelen’ |
|
Peter Oskam (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de inhoud van het artikel «Kweekschool voor criminelen», waaruit blijkt dat een jeugdgevangenis met te weinig therapie een kweekschool is voor harde criminaliteit, mede in het licht van uw eerdere beoordeling dat «we anno 2014 er gewoon veel beter voorstaan met de kwaliteit»?1 2
Ik vind het artikel een onevenwichtig beeld schetsen van hetgeen in de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s) gebeurt. Er is wel degelijk sprake van begeleiding en behandeling. In antwoord op vragen van het lid Kooiman (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2983) eerder deze maand, over dit artikel, geef ik aan dat er de afgelopen jaren juist talrijke maatregelen zijn genomen om de behandeling en begeleiding in de JJI’s te verbeteren. Voorbeelden zijn de verkleining van de groepen, de hogere opleidingseisen voor pedagogische medewerkers en de gedragsinterventies.
In het artikel wordt expliciet verwezen naar JJI De Hartelborgt. De personeelsbezetting is bij deze JJI een aandachtpunt geweest. In antwoord op recente vragen van het lid Marcouch (PvdA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 49) ben ik ingegaan op de personeelsbezetting bij JJI Hartelborgt naar aanleiding van doorlichtingsonderzoeken van de gezamenlijke inspecties3. In de brief van het Hoofd van de Inspectie Veiligheid en Justitie mede namens de Hoofdinspecteur van de Inspectie Jeugdzorg d.d. 7 april 2014 (www.ivenj.nl) staat benoemd dat het personeelstekort bij De Hartelborgt per 1 maart 2014 structureel is opgelost.
Kunt u aangeven wat de redenen zijn achter het veronderstelde hoge ziekteverzuim van medewerkers binnen de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI's)?
Executieve functies binnen DJI (en dus ook binnen JJI) worden gezien als substantieel bezwarende functies. In de JJI’s verblijft de zwaarste doelgroep jongeren in Nederland die veelal zware strafbare feiten hebben gepleegd. Het gaat hier om een groep jongeren met ernstige en meervoudige (gedrags)problematiek. Het merendeel van de JJI populatie heeft licht verstandelijke beperkingen, een slecht ontwikkeld probleembesef en geweten, psychische problemen en/of weinig sociale vaardigheden. Dat maakt dat de begeleiding van deze groep jongen een uitdaging en intensieve taak is voor begeleiders.
Door de beperkte instroom van jongeren in de afgelopen jaren is een groot aantal inrichtingen dan wel locaties van inrichtingen gesloten. Dit heeft bij het personeel tot onrust geleid. Ik heb echter geen aanwijzingen dat hierdoor het ziekteverzuim recent is toegenomen en evenmin dat de jeugdigen hierdoor te weinig behandeling of begeleiding krijgen.
Kunt u meer inzicht geven in de gemiddelde ziekteverzuimpercentages binnen de JJI's in de periode tot en met juli 2014, uitgesplitst per JJI?
Hieronder staan de verzuimcijfers over de eerste acht maanden van 2014.
Er is een dalende lijn te zien in het ziekteverzuim over 2014. In de eerste vier maanden van 2014 lag het gemiddelde op 7,8%. Dit gemiddelde is gedaald naar 7,2%.
Amsterbaken
8,6%
De Hartelborgt
8,7%
De Heuvelrug
9,5%
De Hunnerberg
4,9%
Den Hey-Acker
10,0%
Het Keerpunt
5,6%
Lelystad
6,2%
Juvaid*
7,5%
Teylingereind
4,1%
* exclusief ondersteunende diensten
De verzuimcijfers lopen per inrichting redelijk uiteen. Dit heeft onder meer te maken met lokale omstandigheden waaronder de leeftijdsopbouw van het personeelsbestand en de diversiteit in kort, midden en lang ziekteverzuim. Daarbij komt dat de sluiting van JJI’s, het afstoten van locaties van inrichtingen en de reorganisatie tot onrust heeft geleid bij het JJI personeel.
De aanpak van het ziekteverzuim is binnen DJI een belangrijk aandachtspunt waarbij de focus ligt op preventief handelen. Oftewel niet pas in actie komen op het moment dat medewerkers zich ziek melden, maar kijken of dit voorkomen kan worden door binnen DJI te werken aan een zo gezond en veilig mogelijke werkplek voor iedereen. Hiervoor staan veel instrumenten ter beschikking, variërend van het functioneringsgesprek tot het frequent verzuimgesprek, van de fysieke vaardigheidstoets (FVT) tot het werken aan dossiervorming.
Vanaf voorjaar 2012 is ook gebruik gemaakt van verzuimcoaches en re-integratieadviseurs bij rijksinstellingen. Vanuit de sectordirectie JJI is in de vier maandelijkse P&C gesprekken de aanpak van het ziekteverzuim een terugkerend bespreekpunt.
Klopt het dat de ziekteverzuim-streefnorm voor 2014 nog steeds 4,5% bedraagt? Hoe verhouden de resultaten uit de beantwoording op de vorige vraag zich tot deze streefnorm?3
Ja, de genoemde 4,5% is de Verbaannorm. Dit is een algemene norm die de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) hanteert waarbij slechts beperkt rekening gehouden is met substantiële bezwarende functies. Het is dan ook niet reëel om onderdelen waar veel executief personeel werkt strikt langs de Verbaannorm te meten. De sectorale streefnorm voor het ziekteverzuim ligt voor 2014 op 6,5%. Hierin zijn de substantieel bezwarende functies verdisconteerd. De hiervoor gepresenteerde tabel laat zien dat een aantal inrichtingen nog niet op het niveau van de sectorale streefnorm zit.
Klopt het dat het gemiddelde ziekteverzuimpercentage 10,6% bedroeg in 2012 in plaats van de gestelde 8,5% en in 2013 tot en met juli van dat jaar 9,7% in plaats van de gestelde 7,5%?4
In het jaarplan 2012 was de streefnorm 8,5%. Het feitelijke verzuimpercentage in 2012 bedroeg 10,4%. In het jaarplan 2013 was de streefnorm 7,5%. Het feitelijke verzuimpercentage in 2013 bedroeg 8,9%. Medio 2013 is een tussenbalans opgemaakt en bedroeg het verzuimpercentage 9,7%. Het ziekteverzuim bij de JJI’s vertoont sinds 2012 een dalende lijn. De streefnorm voor 2014 ligt op 6,5%. In de eerste vier maanden van 2014 lag het verzuim gemiddeld op 7,8%, dit is gedaald naar gemiddeld 7,2% tot en met augustus 2014.
Kunt u aangeven wat de ziekteverzuimpercentages bedragen van de overige organisatieonderdelen binnen DJI (Gevangeniswezen, Directie Forensische Zorg, Directie Bijzondere Voorzieningen, Landelijke Diensten, Hoofdkantoor DJI) tot en met juli 2014?
Informatie over de afgelopen jaren staan in de DJI jaarverslagen op www.dji.nl.
Hieronder staan de verzuimcijfers over de eerste acht maanden van 2014.
JJI
7,2%
DBV
6,1%
Forzo*
6,0%
GW
7,2%
Landelijke diensten
5,0%
Hoofdkantoor DJI
5,3%
* exclusief particuliere instellingen
Klopt het dat bij De Hartelborght in Spijkernisse één op de vijf groepsleiders thuis zit en soms hele teams tegelijkertijd zijn uitgeschakeld? Deelt u de mening dat dit niet alleen heel vervelend is voor de medewerkers zelf, maar dat dergelijke situaties ook nadelig zijn voor de behandeling van de jongeren en daarmee samenhangend een negatieve invloed kunnen hebben op de veiligheid van de samenleving als geheel?
Nee, de beweringen over De Hartelborgt herken ik niet. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 1 voor wat betreft JJI De Hartelborgt. De re-integratie activiteiten (zoals verlof) en het activiteiten/dagprogramma zijn vaste onderdelen in het toetsingskader van de Inspecties. De recente doorlichtingen van de Inspecties tonen aan dat het kwaliteitsniveau van de sanctietoepassing in de JJI’s op orde is.
Kunt u, als het Medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) binnen DJI voor 2014 al heeft plaatsgevonden, de resultaten hiervan doen toekomen aan de Kamer? Kunt u voorts in de beantwoording van deze vragen aangeven wat de uitkomsten zijn van de beoordeling van medewerkers ten aanzien van het gevoerde ziekteverzuimbeleid binnen de JJI’s?
Het medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) van DJI vindt plaats in de periode april 2014 tot en met het voorjaar van 2015. Voor de rijks JJI’s is de afname van het MTO gepland in het voorjaar van 2015. De bevindingen zijn voor intern gebruik en leiden indien nog tot aanpassingen van het gevoerde ziekteverzuimbeleid binnen de JJI’s.
Kunt u meer inzicht geven waarom de afgelopen jaar de gestelde normen ten aanzien van het ziekteverzuimpercentage binnen de JJI's niet gehaald zijn?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u de werking van het «Eigen Regiemodel» dat ziekteverzuim moet terugdringen en hoe wordt dit programma ervaren door leidinggevenden zelf?
Het «Eigen Regiemodel» betreft een vorm die in de praktijk zijn meerwaarde bewijst op het moment dat leidinggevenden de rol van «casemanager» op de juiste manier oppakken. Aandacht en sturing in combinatie met de benodigde begeleiding heeft ook geleid tot een daling van het verzuim in de periode 2012–2013.
Welke instrumenten, behalve de Fysieke Vaardigheids Toets en functioneringsgesprekken, zijn er nog meer voorhanden binnen de JJI’s om preventieve maatregelen te nemen tegen ziekteverzuim?
Zie het antwoord op vraag 3.
In hoeverre heeft onrust over reorganisaties binnen DJI (sluitingen en reductie van personeel) zijn weerslag op het ziekteverzuim binnen het gevangeniswezen in het algemeen en meer specifiek op de jeugdgevangenissen?
Door de beperkte instroom van jongeren in de afgelopen jaren moest een groot aantal JJI’s dan wel locaties van inrichtingen gesloten worden. Dit heeft bij het JJI personeel tot onrust geleid. Dankzij een goede begeleiding en veel eigen initiatief heeft het merendeel van de medewerkers een andere baan kunnen vinden. Afgaande op de verschillende rapporten, die de inspecties in de afgelopen jaren over de JJI’s hebben gepubliceerd, heeft de sluiting niet tot kwaliteitsverlies geleid. Zie verder het antwoord op vraag 2 en 4.
Op welke onderdelen en streefnormen werd gedoeld met de opmerking in het jaarplan 2014 dat DJI door de reorganisaties verwacht dat «de gestelde norm niet op alle onderdelen wordt gehaald?»5
Deze opmerking is in het algemeen gemaakt voor DJI. Er wordt gedoeld op die onderdelen die rechtstreeks te maken hebben met reorganisatie/sluiting en er wordt gedoeld op de Verbaannorm.
In hoeverre is de verwachting zoals beschreven in de vorige vraag tot nu toe realiteit geworden, gemeten tot en met juli 2014?
Deze verwachting is bij een aantal inrichtingen realiteit geworden, gemeten tot en met juli 2014. Bij een aantal inrichtingen DJI breed, die gesloten of gereorganiseerd wordt, is de Verbaannorm niet gerealiseerd.
Door Israël gevangengenomen Palestijnse parlementariërs |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «PLO condemns deportation of Palestinian MP by Israel»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de in het bericht aangekondigde deportatie van de Palestijnse parlementariër Khalida Jarrar door de Israëlische autoriteiten? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet deelt de zorgen over het besluit van een Israëlische militaire rechtbank om PLC-lid Khalida Jarrar vanwege veiligheidszorgen over te brengen naar Jericho en haar daar voor een periode van zes maanden onder toezicht te plaatsen, zonder haar inzage in de bewijslast te verlenen. Op basis van het humanitair oorlogsrecht is de aanwijzing van een gedwongen verblijfplaats geoorloofd als uitzonderlijke maatregel. Een dergelijke maatregel dient conform internationaalrechtelijke waarborgen te worden uitgevoerd, zonder willekeur. Het kabinet volgt de situatie nauwgezet en verwacht van Israël dat het de betreffende regels van het humanitair oorlogsrecht strikt zal naleven.
Kunt u aangeven hoeveel Palestijnse parlementariërs op dit moment door Israël gevangen worden gehouden dan wel onder huisarrest zijn geplaatst?
Op 1 september bevonden 36 PLC-leden zich in Israëlische detentie.
Deelt u de mening dat deze parlementariërs niet opgesloten dienen te zijn, maar vrijelijk hun werk als volksvertegenwoordiger moeten kunnen doen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Israëlische ambassadeur hierom te ontbieden om erop aan te dringen dat de gevangengenomen Palestijnse parlementariërs worden vrijgelaten? Zo neen, waarom niet?
Er is regelmatig contact tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Israëlische ambassade in Nederland. Het kabinet ziet op dit moment geen aanleiding om de Israëlische ambassadeur te ontbieden.
De angst van joodse burgers in de Haagse Schilderswijk |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Kent u het bericht «Deel van joden in Schilderswijk wil vertrekken na rellen»?1
Ja.
Bent u bekend met de onrust en de angst die er bestaat onder joodse burgers, zeker ook bij de groep die woont in de Haagse Schilderswijk, als gevolg van de recente golf van het islamitisch antisemitisme die over ons land trekt?
Het kabinet deelt de zorgen over de antisemitische incidenten die recent in Nederland hebben plaatsgevonden. Om die reden nemen we het initiatief om met betrokken partijen de oplopende spanningen tussen groepen te bespreken en waar nodig te interveniëren. Het kabinet verwerpt antisemitisme en elke andere vorm van discriminatie. Iedereen moet zich in Nederland veilig en gerespecteerd voelen. Door racisme of antisemitisme gedreven geweld van wie dan ook vormt een bedreiging van onze rechtsstaat, en wordt hard aangepakt door het kabinet.
De burgemeester van Den Haag is in zijn verantwoording aan de gemeenteraad op 14 augustus 2014 ingegaan op de situatie in de Schilderswijk.
Zijn er, naast stappen om joodse instellingen te beschermen, ook extra veiligheidsmaatregelen getroffen teneinde joodse burgers te beschermen, vooral op plekken met een verhoogd risico? Zo nee, waarom niet?
Momenteel worden aanvullende maatregelen genomen bij diverse joodse instellingen. Hierbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan locaties met een verhoogd risico. Deze maatregelen zijn primair genomen om de aanwezige joodse burgers binnen deze instellingen te beschermen. Over de aard en omvang van de maatregelen kan ik geen uitspraken doen.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar de groep joodse burgers die plannen heeft Nederland te verlaten als gevolg van het groeiende antisemitisme?
Het kabinet blijft in gesprek met de joodse gemeenschap, gemeenten, scholen en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties om te peilen wat er binnen de gemeenschappen leeft. Dit zal onder meer gebeuren in de eerstvolgende Ronde Tafel antisemitisme bijeenkomst op 24 september a.s. Wij zijn niet voornemens tevens een onderzoek zoals in de vraag wordt gesuggereerd te verrichten.
In hoeverre erkent u dat het overheidsbeleid ten aanzien van de bestrijding van het opkomend islamitisch antisemitisme faalt?
Het kabinet stemt de bestrijding van discriminatie af op de omstandigheden in de samenleving. In aanvulling op de ingezette maatregelen ter bestrijding van discriminatie, waarover uw Kamer jaarlijks wordt geïnformeerd middels de voortgangsbrief, neemt het kabinet extra stappen zoals in het antwoord op vragen 2 en 4 beschreven. Verder zal op de sporen educatie, opvoeding en rolmodellen (peer education) een impuls worden gegeven aan de preventie en bestrijding van discriminatie en antisemitisme. In dat kader zijn de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met het Centraal Joods Overleg overeengekomen om op korte termijn op lokaal niveau rondetafelgesprekken met gemeenten, scholen en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties te organiseren.
Iedereen in Nederland draagt een eigen verantwoordelijkheid om elkaar met wederzijds respect tegemoet te treden. We juichen initiatieven van burgers en instellingen om dat te bevorderen dan ook toe, zoals het initiatief van de Raad van Moskeeën en de Unie van Marokkaanse Moskeeën Nederland om in moskeeën op te roepen tot tolerantie. Er is geen eenvoudige maatregel te nemen die zorgt dat discriminatie definitief tot het verleden behoort. Grondrechten zoals vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst en recht van demonstreren, vormen een groot goed in ons land en verdienen zowel een krachtige als zorgvuldige bescherming. Deze grondrechten zijn begrensd als ze uitmonden in geweld, haatzaaien of discriminatie.
De 'mogelijke genocide' in Irak en de maatregelen die Nederland verplicht is te nemen, zoals het onmiddellijk stoppen van alle jihad reizen van Nederlanders en het voornemen tot een jihad reis strafbaar maken |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u aan de Kamer geschreven heeft: «Het kabinet is van mening dat IS(IS) vermoedelijk verantwoordelijk is voor zeer ernstige internationale misdrijven, zoals oorlogsmisdrijven, misdaden tegen de menselijkheid en genocide.» en verder « Het verschil tussen deze drie misdrijven is relevant voor opsporing en vervolging. Maar in de huidige situatie gaat het allereerst om preventie, en het staken en voorkomen van deze misdrijven»?1
Ja.
Deelt u de mening dat nu u het vermoeden heeft uitgesproken van genocide, Nederland zich in deze situatie dient te houden aan de verplichtingen die voortvloeien uit het «Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide»?
Als partij bij het Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide is Nederland verplicht de bepalingen ervan te goeder trouw ten uitvoer te leggen. Deze verplichting geldt ongeacht de kwalificatie van een situatie door het kabinet.
Deelt u de mening dat uit dit verdrag, waarvan artikel 1 expliciet stelt: « De Verdragsluitende Partijen stellen vast, dat genocide, ongeacht of het feit in vredes- dan wel in oorlogstijd wordt bedreven een misdrijf is krachtens internationaal recht, welk misdrijf zij op zich nemen te voorkomen en te bestraffen.», concrete verplichtingen voortvloeien?
De partijen bij het Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide hebben zich gecommitteerd al het mogelijke te doen, in overeenstemming met het internationaal recht, om genocide te voorkomen.
Bent u ervan op de hoogte dat het internationaal hof van justitie in haar uitspraak in de zaak van Bosnië – Herzegovina tegen Servië – Montenegro van 26/2/2007 over de toepassing van deze conventie (de zaak over de genocide in Srebrenica) expliciet stelt dat:
Ja. Het kabinet wijst in dit verband in het bijzonder op de uitleg die door het Internationaal Gerechtshof is gegeven aan de verplichting genocide te voorkomen, in paragraaf 430 van bovengenoemde uitspraak van het Hof van 26 februari 2007.
Deelt u de mening dat Nederland zowel moreel als juridisch verplicht is om alles te doen om mensen met een Nederlands paspoort die genocide plegen en/of medeplichtig zijn aan genocide voor de rechter te krijgen en dat voorkomen moet worden dat meer jihadisten zich aansluiten bij de terroristische organisatie IS(IS) om misdaden – waaronder genocide – te plegen of daaraan medeplichtig te zijn, mede in het licht van artikel 3 van het verdrag dat ook medeplichtigheid aan genocide, rechtstreeks en openbaar oproepen, evenals het samenspannen voor genocide strafbaar stelt?
Het is noodzakelijk om in overeenstemming met het internationaal recht al het mogelijke te doen om ernstige internationale misdrijven te voorkomen en te berechten.
Welke acties onderneemt u op dit moment om personen op wie Nederland invloed kan uitoefenen, zoals mensen met een Nederlands paspoort, te beïnvloeden en ervoor te zorgen dat zij niet langer genocide plegen of niet afreizen om genocide te plegen of daaraan medeplichtig zijn door zich aan te sluiten bij het genocide plegende IS(IS)?
Het kabinet wendt alle beschikbare middelen aan om een uitreis met als doel aansluiting te vinden bij IS(IS) te belemmeren. De dreiging die voor Nederland uitgaat van IS(IS) vraagt om een krachtige aanpak. Momenteel vindt er een intensieve informatie-uitwisseling en samenwerking plaats tussen internationale en nationale partners waarbij reisbewegingen, contacten en andere relevante zaken worden gedeeld. Daarnaast worden uitreizen ontmoedigd en belemmerd middels SIS-signalering, het bevriezen van tegoeden en het signaleren van paspoorten. Bij de aanpak om een uitreis te voorkomen wordt samengewerkt met eerstelijns professionals in velerlei disciplines en het brede maatschappelijk middenveld.
Het kabinet heeft uw Kamer inmiddels het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme toegestuurd, waarin maatregelen zijn opgenomen die het kabinet neemt om de jihadistische beweging in Nederland en uitreis te bestrijden.
Bent u ervan op de hoogte dat de Minister van Veiligheid en Justitie al vele malen zijn grote zorgen heeft uitgesproken over het feit dat jongeren afreizen naar Syrië en dat hij in mei 2013 zou gaan onderzoeken of de Nederlandse nationaliteit ingetrokken kon worden voor een jihadreis?
Ja.
Hoeveel mensen met een Nederlandse paspoort hebben zich naar schatting van de Nederlandse veiligheidsdiensten aangesloten bij IS(IS), voor mei 2013 en daarna?
Het is bekend dat circa 130 Nederlanders zijn uitgereisd om deel te nemen aan de gewapende strijd in Syrië en Irak. Een aantal hiervan heeft zich aangesloten bij IS(IS). Verder kan het kabinet hierover in het openbaar geen uitspraken doen.
Bent u bereid het wetsvoorstel – dat op 11 juli 2014 is goedgekeurd door de rijksministerraad3 – waarin onder meer is opgenomen dat deelname aan een terroristisch trainingskamp verlies van dubbele nationaliteit betekent, voor het eind van het zomerreces aan de Kamer te sturen, inclusief een spoedadvies van de Raad van State, een repliek en mogelijk een nota van wijziging die ook het voornemen voor een jihadreis strafbaar stelt?
Het wetsvoorstel zal dezer dagen bij de Kamer worden ingediend.
Welke maatregelen kunt en zult u nemen om ervoor te zorgen dat het (bijna) onmogelijk wordt voor iemand met een Nederlands paspoort om zich aan te sluiten bij IS(IS)?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u intern of extern juridisch advies gevraagd over de gevolgen van de uitspraken die u gedaan heeft, zoals vermeld in de eerste vraag? Zo ja, bij wie en kunt u dat advies openbaar maken?
Over deze kwestie heeft het Kabinet verschillende malen intern juridisch advies ontvangen. Dat advies is meegenomen in de beantwoording van de verschillende vragen van uw Kamer. Het kabinet verwijst in dat verband naar de beantwoording van de Kamervragen over IS(IS) en de situatie in Irak van 11 augustus 2014 en naar de Kamerstukken 23 432, nr. 389 en 21 501-02, nr. 1410.
Bent u bereid de extern volkenrechtelijk adviseur te vragen een spoedadvies uit te brengen over de consequenties van de uitspraak «Het kabinet is van mening dat IS(IS) vermoedelijk verantwoordelijk is voor zeer ernstige internationale misdrijven, zoals oorlogsmisdrijven, misdaden tegen de menselijkheid», de verplichtingen die daaruit voorvloeien voor Nederland en dat advies openbaar te maken?
Ja. De externe volkenrechtelijk adviseur is om advies gevraagd.
Kunt u deze vragen voor het eind van het zomerreces beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Scholen die ouders onder druk zetten om schoolkosten te betalen die helemaal niet verplicht zijn |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is er waar van de constatering van de stichting Leergeld dat scholen ouders onder druk zetten om schoolkosten te betalen die helemaal niet verplicht zijn?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht in de Leeuwarder Courant van 20 augustus 2014 «Verzet tegen «verplichte» schoolkosten voor ouders» en ik betreur het ten zeerste als ouders zich onder druk gezet voelen. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) registreert de meldingen die via email of telefonisch bij het Loket binnenkomen op het onderwerp «ouderbijdrage». Het blijkt dat het aantal meldingen, de afgelopen twee schooljaren, ongeveer gelijk is gebleven; 95 in 2012/2013 en 97 in 2013/2014.
Klopt de constatering van stichting Leergeld dat er een tendens bestaat dat steeds meer ouders hiermee worden geconfronteerd?2
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe beoordeelt u het voorbeeld van een vmbo-opleiding waarbij leerlingen voor € 200,– een gereedschapskist met inhoud moesten aanschaffen, maar waarbij deze leerlingen zonder die aanschaf de opleiding niet kunnen volgen?
Voorop staat dat toelating tot een school in geen geval afhankelijk kan zijn van een bijdrage van de ouders, dat is helder geregeld in artikel 27, tweede lid van de WVO. Iedere school moet een transparante toelatingsprocedure hanteren.
Voor sommige lesmaterialen, zoals gereedschap, ontvangt de school geen financiële bijdrage van de overheid. De gedachte hierachter is dat het gaat om lesmateriaal dat langer dan een jaar meegaat, door meer gezinsleden kan worden gebruikt en (door het zelf aan te schaffen) het eigendom wordt van de leerling. De school kan ouders wel melden dat er een gereedschapskist met toebehoren aangeschaft moet worden. In dat geval kan de school op vier manieren handelen:
Ik wil benadrukken dat de school verantwoordelijk is voor een heldere communicatie over haar schoolkostenbeleid.
Daarom moet de schoolgids inzicht verschaffen in dit beleid. Ook de medezeggenschapsraad heeft een belangrijke rol. De oudergeleding binnen deze raad heeft instemmingsrecht op het schoolkostenbeleid van de school. Op deze wijze is er sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid van de school en de ouder. Ter ondersteuning van deze verantwoordelijkheid heb ik een brochure over schoolkosten opgesteld en verspreid onder ouders en leerlingen die in de medezeggenschapsraad zitten («Schoolkosten en onderwijstijd». Informatie voor ouders en leerlingen in de medezeggenschapsraad in het voortgezet onderwijs).
Hoe ziet u erop toe dat scholen de regels voor schoolkosten niet overtreden?
Vanaf het schooljaar 2012/2013 is het toezicht op de naleving van het schoolkostenbeleid in het reguliere toezicht van de inspectie opgenomen. Dit betekent dat de inspectie controleert of scholen zich op dit punt aan de wet houden. Daarnaast let de inspectie ook op de horizontale verantwoording van scholen van het schoolkostenbeleid zodat ook ouders invloed hebben op de invulling hiervan.
Welke consequenties verbindt u eraan als een school op zo’n wijze ouders onder druk zet om niet verplichte schoolkosten te betalen?
De inspectie heeft hierin een belangrijke rol. Als de inspectie in haar toezicht overtredingen tegenkomt, zal zij er op aandringen dat de scholen deze overtredingen herstellen, en zo nodig handhavend optreden.
Kunt u benoemen welke scholen u de afgelopen drie jaar op de vingers heeft moeten tikken vanwege dergelijke praktijken?
Nee. De inspectie heeft als beleid dat zij geen individuele scholen noemt.
De gang van zaken bij het flitsfaillissement van Estro |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de het artikel over het faillissement van Estro en de doorstart van Smallsteps en de beschreven gang van zaken?1
Bij brief van 4 september jl. heb ik, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, schriftelijke vragen beantwoord die waren gesteld door de leden Pieter Heerma en Oskam van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 2903). Deze leden vroegen mij eveneens om mijn reactie op de gang van zaken bij de doorstart van Estro. Kortheidshalve verwijs ik naar mijn beantwoording daarvan.2
Deelt u de mening dat het vreemd is als een bestuursvoorzitter en een financieel directeur op het moment dat al wordt gesproken over een faillissement nog een forse bonus krijgen uitgekeerd? Welke mogelijkheden hebben schuldeisers die nu gedupeerd zijn door het faillissement om aanspraak te maken op dit (bonus)geld? Kan dit bijvoorbeeld worden teruggevorderd? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zoals ik uw Kamer in mijn beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Heerma en Oskam (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 2903) heb meegedeeld is het als Minister van Veiligheid en Justitie niet aan mij om deze specifieke praktijksituatie te beoordelen. De beantwoording van het eerste onderdeel van deze vraag is aan de curator in het faillissement van crèchebedrijf Estro. Het is aan hem om te onderzoeken of er inderdaad kort voor het faillissement bonussen zijn uitgekeerd en te beoordelen of dit al dan niet op oneigenlijke gronden is gebeurd.
Wat betreft de mogelijkheden om bonusgelden terug te vorderen kan ik u in algemene zin het volgende meedelen.
De curator van een besloten vennootschap kan een bonus op basis van artikel 6:203 lid 1 BW als onverschuldigd betaald terugvorderen als hij meent dat deze op onjuiste gronden is uitgekeerd. Voor naamloze vennootschappen is dat sinds 1 januari 2014 geregeld in artikel 2:135 lid 8 BW.3 Met betrekking tot het terugvorderen van een reeds uitbetaalde beloning op basis van artikel 6:203 lid 1 BW is van belang dat degene die een ander zonder rechtsgrond een geldsom heeft betaald, gerechtigd is dit bedrag van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Een voorbeeld hiervan biedt de uitspraak van Rechtbank Utrecht van 21 mei 2008 (233595/Ha Za 07–1308) waarin een intermediair op basis van een agentuurovereenkomst recht had op een bonus indien hij meer omzet maakte dan 700.000 euro. Hem was de bonus vooruitbetaald. Toen bleek dat hij de omzetgrens niet had bereikt, moest hij de bonus terugbetalen. Indien het gaat om het opzettelijk in strijd met de wet verstrekken van onjuiste gegevens, dus om leugen en bedrog, geeft artikel 2:9 BW de vennootschap – en ook de curator namens de vennootschap – die als gevolg van onbehoorlijk bestuur schade lijdt, de mogelijkheid de bestuurder aan te spreken tot vergoeding van die schade. De bestuurder is gehouden tot vergoeding van de schade indien hem een ernstig verwijt treft. Indien sprake is van leugens en bedrog, zal daarvan in de regel sprake zijn. Of daadwerkelijk sprake is van een ernstig verwijt moet door de rechter worden vastgesteld.4
De uitkering van een eventuele bonus zou voorts wellicht ook aangemerkt kunnen worden als een «faillissementspauliana». In artikel 42 van de Faillissementswet (Fw) is – kort gezegd – bepaald dat dit het geval is wanneer:
Mocht de uitkering van de bonus inderdaad te kwalificeren zijn als een «faillissementspauliana», dan kan de curator van Estro – die optreedt als de behartiger van de belangen van de gezamenlijke schuldeisers – de rechtshandeling op basis waarvan de uitkering van de bonus plaatsvond vernietigen en het bedrag van de bonus terugvorderen.
Bent u bereid om voor de behandeling van de in voorbereiding zijnde wetsvoorstellen, die het zogenaamde flitsfaillissement een duidelijk wettelijk kader geven, de Kamer uitgebreid te informeren over de gang van zaken rond Estro?
Het kabinet is daartoe uiteraard bereid. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft bij brief van 9 juli jl. aangekondigd dat hij uw Kamer op de hoogte zal houden van de uitkomsten van het onderzoek door de curator naar de oorzaken van het Estro faillissement.5 Van mijn kant zal ik u verder vanzelfsprekend in het kader van het programma «herijking van het faillissementsrecht» periodiek blijven informeren over relevante praktijkontwikkelingen.
Deelt u de mening dat de gang van zaken zeker op een aantal punten onwenselijk is geweest en dat wetgeving excessen, zoals het duidelijk onverantwoordelijke gedrag van de heer Bienfait, in de toekomst zal moeten voorkomen? Welke waarborgen heeft u voor ogen om misbruik van flitsfaillisementen onmogelijk te maken?
Zoals ik al aangaf is het niet aan mij, maar aan de curator en de rechter, om deze specifieke praktijksituatie te beoordelen. Wel kan ik u in algemene zin meedelen dat er binnen de fraudepijler onder het programma «herijking van het faillissementsrecht» wordt gewerkt aan verschillende maatregelen om de bestrijding van faillissementsfraude te verbeteren.
Zo zal er een nieuwe wettelijke regeling betreffende het civielrechtelijk bestuursverbod worden geïntroduceerd.6 In de toekomst zal bijvoorbeeld doelbewust «paulianeus handelen» door bestuurders of feitelijk leidinggevenden van de onderneming in de aanloop naar een faillissement kunnen uitmonden in de oplegging van een civielrechtelijk bestuursverbod. De wet zal er in voorzien dat opgelegde bestuursverboden bij het Handelsregister zullen worden geregistreerd. Bijgevolg wordt de betrokken bestuurder als zodanig uitgeschreven en wordt tevens gewaarborgd dat hij voor de duur van het bestuursverbod – die kan oplopen tot vijf jaar – noch bestuurder noch commissaris bij een andere vennootschap kan worden. Daarmee wordt voorkomen dat hij opnieuw als bestuurder van een onderneming derden kan benadelen. Dat geldt uiteraard ook in doorstartsituaties.
Voorts worden de faillissementsdelicten in het Wetboek van Strafrecht gemoderniseerd. Doel daarbij is de effectiviteit en de bruikbaarheid van het strafrechtelijk faillissementsrecht te verbeteren.7
Verder zullen in het aangekondigde wetsvoorstel tot versterking van de positie van de curator maatregelen worden opgenomen die curatoren zullen stimuleren om bij hun onderzoek naar de oorzaken van het faillissement meer nog dan nu het geval is aandacht te besteden aan mogelijke signalen van fraude en om, wanneer deze signalen aanwezig blijken te zijn, deze te melden. Daarbij is de gedachte dat de curator de eerste is om mogelijke fraudesignalen op te pikken. Het gaat dan niet aan die wetenschap onbenut te laten.8
De groep wetsondermijnende uitgeprocedeerde asielzoekers |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Asielzoekers blijven gemeente tergen»?1
Ja.
Klopt het dat de uitgeprocedeerde asielzoekers van «We are here» doorgaan met hun wetsondermijnende gedrag en opnieuw een pand hebben gekraakt? Zo ja, kunt u aangeven hoe dit gegeven zich dit verhoudt tot de anti-kraakwet?
Het is juist dat al langere tijd een (mogelijk wisselende) groep niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen panden kraakt in de gemeente Amsterdam. Ik heb uw Kamer al eerder geïnformeerd over het beleid dat de gemeente Amsterdam met betrekking tot kraakpanden hanteert. Nog recentelijk op 20 augustus 2014 heeft burgemeester Van der Laan in een brief uiteengezet dat Amsterdam niet ontruimt voor leegstand en dat de eigenaar van een gekraakt pand daarom moet aangeven hoe het pand na ontruiming direct in gebruik wordt genomen. Het pand waarnaar het bericht uit vraag 1 van deze set verwijst betrof een pand waarvoor de eigenaar een duidelijke bestemming had en de krakers is ingevolge het Amsterdamse beleid dan ook het vertrek uit het pand aangezegd. Hieraan is door deze groep uiteindelijk gehoor gegeven.
In hoeverre deelt u de visie dat deze groep op geen enkele manier opvang dient te krijgen, waar mogelijk vastgezet moet worden en ten slotte uitgezet dient te worden?
Niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen hebben een wettelijke vertrekplicht en dienen daaraan gehoor te geven. Het rijk voert een beleid waarbij in beginsel geen onderdak wordt geboden aan (uitgeprocedeerde) niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen die geen invulling geven aan die vertrekplicht. Daar waar zicht op uitzetting bestaat wordt in voorkomende gevallen overgegaan tot vreemdelingenbewaring, om vanuit bewaring het vertrek te realiseren. Als geen zicht op uitzetting bestaat, bijvoorbeeld omdat een herkomstland niet meewerkt aan gedwongen vertrek, kan het instrument vreemdelingenbewaring niet worden toegepast.
Bent u bereid om steden als Amsterdam, die de structurele ondermijning van de wet door uitgeprocedeerde asielzoekers blijft faciliteren, een strafkorting te geven op de uitkering uit het gemeentefonds? Zo nee, hoe gaat u dit soort gemeenten dan tot de orde roepen?
Ik meen dat het hiervoor beschreven uitgangspunt van de gemeente Amsterdam niet kan worden geduid als structurele ondermijning van de wet door het faciliteren van asielzoekers. Er is enkel al om die reden geen aanleiding om over te gaan tot maatregelen zoals in de vraag voorgesteld. Dat neemt niet weg dat ik het van belang vind een open dialoog met gemeenten te houden over problemen waarvoor gemeenten zich gesteld zien. Recent heb ik in dat verband ook gesproken met burgemeester Van der Laan.
Ziet u in dat het Nederlands asielsysteem totaal faalt als het gaat om het uitzetten van uitgeprocedeerde asielzoekers? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen ten einde dit probleem op te lossen?
Het is juist dat het in meerdere gevallen complex blijkt om personen die niet-rechtmatig in Nederland verblijven tot vertrek te bewegen. Dit is met name aan de orde indien het land van herkomst van de betreffende vreemdelingen niet of onvoldoende meewerkt aan eventueel gedwongen vertrek. Het kabinet zet zich ertoe in om meer herkomstlanden ertoe te bewegen eigen onderdanen terug te nemen, ook waar het gaat om gedwongen terugkeer. Nederland heeft dit onderwerp op de Europese agenda gezet. Dit is van belang omdat een EU-brede inzet kan bijdragen aan de oplossing van dit probleem waar niet enkel Nederland zich mee geconfronteerd ziet, maar ook alle andere lidstaten. Overigens werken de meeste herkomstlanden wel mee aan (gedwongen) vertrek. Ik meen ook dat de kwalificatie van een falend Nederlandse asielbeleid niet op zijn plaats is. In de eerstvolgende rapportage vreemdelingenketen zal ik uw Kamer zoals gebruikelijk informeren over de recente terugkeercijfers.
Wanneer wordt er in Brussel nu eens met de vuist op tafel geslagen en geëist dat Nederland een opt-out krijgt op immigratie omdat anders de constructieve opstelling van Nederland zal wijzigen?
Nog los van de feitelijke mogelijkheden daartoe en de overige consequenties daarvan, zie ik daartoe op grond van de inhoud van het migratiedossier geen aanleiding. Het migratiedossier, en ook het terugkeerdossier daarbinnen, is bij uitstek een dossier dat niet goed binnen de eigen landsgrenzen kan worden opgelost of vormgegeven. Juist een gezamenlijke Europese inzet is essentieel om tot (deel)oplossingen te komen.
Asielzoekers en andere vreemdelingen die zonder recht op basisvoorzieningen en onderdak in Nederland leven |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wanneer wordt de definitieve uitspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) in de collectieve klachtprocedure CEC tegen Nederland openbaar en wanneer zal het Comité van Ministers beslissen over een mogelijk aanbeveling aan Nederland naar aanleiding daarvan?1
Zoals ik uw Kamer op 17 juli 2014 in antwoord op schriftelijke vragen van een aantal fracties onder meer heb gemeld, heeft op 9 juli jl. het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) zijn bevindingen ten gronde toegezonden aan het Comité van Ministers. Het Comité van Ministers moet hierover een standpunt innemen in de vorm van een resolutie, eventueel met een aanbeveling. Op diezelfde dag heeft het ECSR zijn bevindingen ten gronde in afschrift ook vertrouwelijk toegezonden aan de partijen. Conform het Aanvullend Protocol bij het Europees Sociaal Handvest inzake collectieve klachten en de procedureregels van het ECSR hebben partijen niet de vrijheid deze bevindingen aan derden ter beschikking te stellen. De bevindingen van het ECSR worden pas openbaar als het Comité van Ministers een standpunt heeft ingenomen, dan wel vier maanden na toezending van de bevindingen in het geval het Comité van Ministers op dat moment nog geen standpunt heeft ingenomen. Overigens merk ik op dat de Nederlandse regering niet is gehouden om daaraan voorafgaand maatregelen te treffen. Zodra het Comité van Ministers zich heeft uitgesproken over de bevindingen van het ECSR, zal ik uw Kamer hierover informeren. Dit zal naar verwachting in november 2014 zijn.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende situaties en groepen waarbij asielzoekers en andere vreemdelingen verstoken kunnen zijn/raken van onderdak en basisvoorzieningen?
Gedurende een eerste asielprocedure hebben asielzoekers recht op opvang tot het moment waarop de wettelijke vertrektermijn is verstreken. Asielzoekers die een tweede of volgende asielaanvraag indienen, hebben een (hernieuwd) recht op opvang in het geval hun aanvraag niet reeds in de procedure in het aanmeldcentrum wordt afgewezen.
De Vreemdelingenwet biedt uitgeprocedeerde vreemdelingen een vertrektermijn van in beginsel achtentwintig dagen om hun vertrek uit Nederland te organiseren. Gedurende deze termijn behouden zij opvang.
Na het verstrijken van de wettelijke vertrektermijn is er geen recht op opvang meer. De opvang kan – uitzonderlijk – feitelijk worden gecontinueerd als er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden. Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) heeft geen beleidsregels of een vaste gedragslijn voor invulling van dat criterium, aangezien een besluit om feitelijke opvang te verlenen zich naar zijn aard daar niet voor leent. Deze mogelijkheid wordt immers gezien als een «vangnet» voor onvoorziene, vaak medisch ernstige, situaties.
Indien de wettelijke termijn is verstreken, maar naar het oordeel van de DT&V wel zicht op vertrek uit Nederland bestaat, kan aan de vreemdeling voor in beginsel 12 weken een vrijheidsbeperkende maatregel worden opgelegd in de vrijheidsbeperkende locatie. Hier kan de vreemdeling, ondersteund door de DT&V verder werken aan zijn vertrek naar het land van herkomst, terwijl hij onderdak heeft. De DT&V biedt daarbij individueel maatwerk.
Deze optie staat ook open voor vreemdelingen zonder asielachtergrond. De houding van de vreemdeling ten aanzien van terugkeer speelt daarbij een belangrijke rol.
In aanvulling op bovenstaand beleidskader bestaan voor uitgeprocedeerde of illegale vreemdelingen die – als gevolg van hun individuele situatie – mogelijk kwetsbaar zijn, extra mogelijkheden.
Uitgeprocedeerde alleenstaande minderjarige vreemdelingen hebben het recht om tot hun meerderjarigheid in de opvang te verblijven. Illegaal aangetroffen alleenstaande minderjarige vreemdelingen krijgen opvang bij het COA of in een pleeggezin of worden in bijzondere gevallen in een Justitiële Jeugdinrichting geplaatst.
Uitgeprocedeerde of illegale minderjarige vreemdelingen die in gezinsverband leven wordt onderdak geboden in zogeheten gezinslocaties, voor zover dit nodig is om te voorkomen dat zij in een humanitaire noodsituatie terechtkomen. Deze gezinnen krijgen onderdak totdat het vertrek naar het land van herkomst is gerealiseerd of totdat elk kind van het gezin de meerderjarige leeftijd heeft bereikt.
Verder hanteert het COA een zogenaamde «vorstcoulanceregeling.» Wanneer er sprake is van vrieskou en vreemdelingenbewaring of plaatsing in de vrijheidsbeperkende locatie niet aan de orde is en evenmin is gebleken dat de vreemdelingen zelf voor een alternatief kunnen zorgen, zal tijdelijk geen beëindiging van de opvang plaatsvinden.
Voor zover de medische situatie van dien aard is dat hierdoor het vertrek tijdelijk wordt belemmerd, kunnen vreemdelingen uitstel van vertrek vragen waaraan bij toekenning recht op opvang is gekoppeld, inclusief financiering van de medische zorg. Verder kunnen ex-asielzoekers met medische problemen, onder voorwaarden, in aanmerking komen voor opvang in afwachting van een beslissing op de aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van medische behandeling of van een beslissing op een verzoek om uitstel van vertrek om medische redenen. Ex-asielzoekers die in het kader van deze procedure, hangende de bezwaar- of beroepsfase, een voorlopige voorziening toegewezen krijgen en de beslissing in Nederland mogen afwachten, hebben inmiddels in die fase eveneens recht op opvang.
Wanneer sprake is van de geringste aanwijzing van mensenhandel informeert de politie de vreemdeling over het recht op drie maanden bedenktijd (uitstel van vertrek) en het doen van aangifte. Tijdens de bedenktijd kunnen slachtoffers van mensenhandel opvang krijgen in de Categorale Opvang voor Slachtoffers Mensenhandel. Zij ontvangen financiële ondersteuning op basis van de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen en medische zorg. Het COA vangt alleenstaande minderjarige vreemdelingen die mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel op in de Beschermde Opvang. Deze minderjarigen ontvangen daar de nodige zorg en ondersteuning.
Daar waar het stopzetten van de opvang aan de orde komt, bestaat ook oog voor de psychische en psychiatrische problematiek, zeker als dit een gevaar voor de vreemdeling zelf of zijn omgeving kan opleveren. Naast de beschreven mogelijkheid om in bijzondere gevallen de opvang tijdelijk voort te zetten, onderzoek ik of Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht in de toekomst in dergelijke situaties een oplossing kan bieden. Tot die tijd wordt nauw samengewerkt met het Medisch Opvangproject Ongedocumenteerden (MOO) dat door mij wordt gesubsidieerd, samen met enkele gemeenten. Het MOO heeft expertise ontwikkeld in de begeleiding van illegalen met een ernstige medische problematiek en de toegeleiding naar zorg. Ik wil bezien of met dit lokaal project de terugkeerbereidheid kan worden vergroot door in te zetten op een stabilisering van de gezondheidssituatie van de betrokken vreemdeling, en tegelijk het toekomstperspectief, dat voornamelijk terugkeer zal zijn, niet uit het oog te verliezen.
Ook als er aanleiding is om eventuele vreemdelingenbewaring op te heffen en het betreft een vreemdeling met psychische of psychiatrische problematiek die daardoor een risico voor zichzelf of de samenleving kan vormen, zal in individuele gevallen zorgvuldig worden gekeken welke opties aangewend kunnen worden. Dat kan bijvoorbeeld het aanbieden van onderdak in een vrijheidsbeperkende locatie zijn, het samenwerken met het MOO of mogelijk, in de toekomst, plaatsing in Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht.
Naast alle bovenbeschreven vormen van opvang, onderdak en vangnetten, bestaan er ook andere lokale en/of maatschappelijke initiatieven voor het bieden van onderdak of ondersteuning aan vreemdelingen, zoals in elk geval initiatieven in Utrecht en Rotterdam. Een totaaloverzicht hiervan kan ik niet bieden, nu deze initiatieven vaak geen formele relatie met het rijk kennen en veelal niet bij het rijk worden aangemeld of voorgelegd.
Kunt u bij benadering een indicatie geven van de omvang van deze groepen, en daarbij in elk geval betrekken de uitgeprocedeerde asielzoekers/vreemdelingen die niet tijdig willen/durven terugkeren naar het land van herkomst waar de veiligheidssituatie zeer instabiel is, de extra kwetsbare ongedocumenteerde vreemdelingen die om humanitaire redenen zoals ziekte, trauma’s of zwangerschap onderdak en minimale voorzieningen behoeven, de in Nederland verblijvende vreemdelingen die met een reguliere toelatingsprocedure bezig zijn, de rechtmatig verblijvende asielzoekers en andere vreemdelingen die geen recht op opvang (meer) hebben, de vreemdelingen die vanwege een uitzetbeletsel niet kunnen terugkeren en de staatloze vreemdelingen?
Het antwoord op de vragen 2, 4 en 5 toont een uitgebreid stelsel van opvang en onderdak waarbinnen bijzondere aandacht bestaat voor kwetsbare groepen als kinderen, slachtoffers mensenhandel en personen met medische problemen. Binnen dit uitgebreide stelsel is er geen noodzaak voor vreemdelingen om zonder opvang of onderdak in Nederland te verblijven, mits zij invulling geven aan hun verantwoordelijkheid en verplichtingen onder de Vreemdelingenwet.
Dit neemt niet weg dat vreemdelingen die zich onttrekken aan deze wettelijke verplichtingen door deze eigen keuze uiteindelijk buiten de opvang kunnen geraken. Omdat deze vreemdelingen zich op deze wijze buiten het zicht van de rijksoverheid plaatsen (in de illegaliteit), is het niet mogelijk de omvang van deze groep aan te geven. Ik realiseer mij dat meerdere gemeenten zich met deze vreemdelingen geconfronteerd zien, alsmede met de daadwerkelijke problemen die dit met zich mee kan brengen voor de lokale openbare orde. Dat is ook waarom ik steeds in dialoog met de gemeenten zoek naar mogelijkheden om deze vreemdelingen alsnog te bewegen tot vertrek. Dat is ook de achtergrond geweest van de ruimte en medewerking die ik heb gegeven aan het initiatief van de Vluchthaven in Amsterdam, waarin met veel inzet is getracht om vanuit een situatie van relatieve rust met een groep vreemdelingen te werken aan perspectief. Ik heb uw Kamer bericht over de tegenvallende resultaten van dat initiatief, maar heb aangegeven te blijven zoeken naar en open te staan voor mogelijkheden en voorstellen die bijdragen aan een oplossing van deze problematiek. Het ongeclausuleerd en ongelimiteerd bieden van onderdak aan vreemdelingen die op geen enkele wijze invulling aan de vertrekplicht geven, vormt naar mijn stellige overtuiging niet die oplossing. «Oplossingen» in die richting zullen dan ook niet kunnen rekenen op instemming of (financiële) ondersteuning van het rijk.
Welke landelijke, lokale en maatschappelijke vangnetten zijn er voor al deze groepen? Acht u deze afdoende en sluitend om te waarborgen dat vreemdelingen niet in precaire omstandigheden op straat hoeven te leven?
Zie antwoord vraag 2.
Welke vormen van maatschappelijke en gemeentelijke noodopvang zijn er in Nederland beschikbaar? Op welke wijze zijn zij voldoende toegerust om de nood te lenigen?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate biedt de Wet maatschappelijke ondersteuning een wettelijke grondslag om in voorkomende gevallen maatschappelijke opvang aan vreemdelingen te bieden, mede in relatie tot artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden? Zou u een overzicht kunnen geven van de relevante jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waar het betreft aanspraken van vreemdelingen op deze maatschappelijke opvang? Ligt die verantwoordelijkheid voor het bieden van zulke opvang in aangewezen gevallen bij de gemeente, bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers of bij u?
De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voorziet in een verplichting voor gemeenten om onderdak en begeleiding te bieden aan ingezetenen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet gedwongen of in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Een vreemdeling kan voor het verlenen van opvang in aanmerking komen indien hij rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000. Voor maatschappelijke opvang geldt hierbij een uitzondering voor personen die korter dan drie maanden in Nederland verblijven of werkzoekend zijn. Dat wil zeggen dat personen voor wie dit geldt geen aanspraak kunnen maken op maatschappelijke opvang in het kader van de Wmo. Het staat gemeenten vrij om deze personen wel opvang te bieden indien zij dit noodzakelijk of wenselijk achten.
Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat een gemeente onder bepaalde omstandigheden gehouden kan zijn om op grond van artikel 8 EVRM maatschappelijke opvang krachtens de Wmo te bieden aan kwetsbare personen die in het bijzonder recht hebben op bescherming van hun privé en gezinsleven2. De Raad heeft daarbij geoordeeld dat het op de weg van de vreemdeling ligt om met een begin van bewijs te komen van de stelling dat hij behoort tot de categorie van kwetsbare personen die in het bijzonder bescherming genieten3. Voorts is het vaste jurisprudentie van de Raad dat aanspraak op maatschappelijke opvang niet bestaat als de noodzaak daartoe ontbreekt omdat de vreemdeling gebruik kan maken van een specifieke feitelijke voorziening zoals opvang in een gezinsopvanglocatie4 of opvang in een vrijheidsbeperkende locatie5.
Naar aanleiding van een aantal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State6 heeft de Raad recentelijk aanleiding gezien om zijn rechtspraak nader te preciseren7. In deze uitspraak van 4 juni 2014 heeft de Raad daartoe onder meer overwogen dat indien het verzoek tot maatschappelijke opvang van de vreemdeling uitsluitend is gebaseerd op zijn medische situatie, er sprake is van een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling, zijnde de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005), en artikel 2 van de Wmo toewijzing van een verzoek om toewijzing van een Wmo-voorziening in de weg staat. Is het verzoek niet uitsluitend gegrond op de medische situatie van de vreemdeling, dan staat artikel 2 van de Wmo niet aan een toewijzing in de weg.
Wat zijn uw ervaringen met de opvang van zieke vreemdelingen sinds het recent aangepaste «motie-Spekman»-beleid? Zijn vanwege de uitgebreide criteria meer vreemdelingen voor die opvang in aanmerking gekomen? Zo ja, hoeveel?
Per 1 januari 2014 zijn de volgende maatregelen in werking getreden om knelpunten in het beleid naar aanleiding van de «motie-Spekman» weg te nemen8:
In de periode van 1 januari 2014 tot 1 juli 2014 zijn 165 verzoeken ontvangen van (ex-)asielzoekers die behoren tot de doelgroep. Vergeleken met de eerste helft van 2013 (80) is het aantal vreemdelingen dat een beroep op het «motie-Spekman»-beleid heeft gedaan, verdubbeld.
In 90 zaken bleken de stukken incompleet te zijn en heeft de vreemdeling een herstel verzuim-periode gekregen om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Hiervan is 75 keer gebruik gemaakt. In totaal heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in de eerste helft van 2014 150 zaken ter advisering aan het Bureau Medische Advisering (BMA) voorgelegd. Ter vergelijking: in de periode 1 januari 2013 tot 1 juli 2013 heeft de IND 40 zaken ter advisering aan het BMA voorgelegd.
Hangende het bezwaar of beroep zijn 65 verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend. 10 verzoeken zijn toegewezen en 10 verzoeken zijn afgewezen. Op de rest van de verzoeken heeft de rechtbank nog geen uitspraak gedaan.
Op welke wijze kan het beperken van de «gaten» in het onderdakbeleid voor vreemdelingen ertoe bijdragen dat er minder humanitaire noodsituaties voor mensen en maatschappelijke onrust in gemeenten ontstaan?
Zie antwoord vraag 3.
De zorgen van de gemeente Raalte over de beperkte dekking van het C2000-netwerk |
|
Peter Oskam (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zorgen van de gemeente Raalte over de beperkte dekking van het C2000-netwerk?1
Ja.
Klopt het dat er rondom Heeten sprake is van een witte vlek waar de dekking van het netwerk ontbreekt? Kunt u aangeven wat hiervan concreet de consequenties zijn voor de communicatie tussen de hulpdiensten (politie, brandweer en ambulance) in geval van een calamiteit in het gebied?
De mate van dekking voor C2000 is geen statisch gegeven. Zo worden er door de hulpdiensten nog jaarlijks enkele witte vlekken van (zeer) beperkte omvang gemeld. Door de bouw van woonwijken, industriegebieden en flatgebouwen kunnen ook nieuwe dekkingsproblemen ontstaan. Op dit moment zijn er 24 openstaande dekkingsproblemen, waaronder Heeten. Acht dekkingsproblemen zijn in behandeling.
De prioriteit voor het wegwerken van dekkingsproblemen wordt bepaald door jaarlijks een ordening naar urgentie aan te brengen aan de hand van twee met de hulpdiensten overeengekomen, criteria: het aantal geregistreerde incidenten in het betreffende gebied over het afgelopen jaar en de aanwezigheid van risico-objecten zoals opgenomen in de provinciale risicokaarten. Jaarlijks worden de acht meest urgente dekkingsproblemen opgelost door het bijplaatsen van extra antennemasten.
De oorspronkelijke doelstelling, zoals afgesproken bij de start van C2000, was om in Nederland een dekkingsgraad van 95% te realiseren. Op dit moment is de dekkingsgraad voor C2000 97,7%. Dit percentage neemt geleidelijk toe naarmate er meer antennemasten worden bijgeplaatst.
In de gebieden waar tijdelijke dekkingsproblemen aan de orde zijn kunnen hulpverleners ter plaatse met elkaar communiceren door middel van rechtstreeks « portofoon – portofoonverkeer» waarbij geen gebruik wordt gemaakt van het C2000-netwerk. Voor de communicatie met de meldkamer kan gebruik worden gemaakt van mobiele telefonie.
Kunt u aangeven hoeveel witte vlekken het netwerk C2000 op dit moment over het hele land nog kent? Is het uw voornemen om te komen tot een volledige dekking? Zo ja, in welk tempo worden de dekkingsproblemen weggewerkt en hoe worden daarbij de prioriteiten bepaald?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen van de gemeente Raalte over het dekkingsprobleem van het C2000-netwerk bij Heeten? Bent u bereid om het probleem aan te pakken? Zo ja, wanneer?
Ik deel de zorg van de gemeente Raalte. Op basis van mijn huidige inzichten voorzie ik dat het probleem in Heeten in 2015 kan worden opgelost. Aan de hand van het geactualiseerde overzicht van openstaande dekkingsproblemen kan ik hierover in januari 2015 een definitieve beslissing nemen.
De vrije advocaatkeuze |
|
Michiel van Nispen |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het arrest van de Hoge Raad waaruit volgt dat het recht op vrije keuze van een rechtshulpverlener niet afhankelijk mag zijn van een besluit van de rechtsbijstandsverzekeraar dat de zaak door een externe rechtshulpverlener zal worden behandeld?1
De Hoge Raad heeft in zijn tussenarrest van 28 september 20122 vragen van uitleg gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (verder: het Hof van Justitie). Vervolgens heeft de Hoge Raad arrest gewezen op 21 februari 2014 op basis van de antwoorden van het Hof van Justitie3 over de uitleg van artikel 4, eerste lid, sub a, van de richtlijn rechtsbijstandverzekering (87/344/EEG), verder: de richtlijn rechtsbijstandverzekering. De Hoge Raad concludeert daarbij dat iemand met een rechtsbijstandverzekering in natura recht heeft op vrije keuze van een rechtsbijstandverlener en dat dit recht niet afhankelijk is van een besluit van de rechtsbijstandsverzekeraar over de noodzaak om externe rechtsbijstand in te schakelen. Dit geldt zowel voor rechtszaken waarbij verplichte procesvertegenwoordiging is voorgeschreven als voor rechtszaken waarbij dat niet het geval is. Deze ontwikkeling is gunstig voor een verzekerde, die zich daardoor in voorkomende gevallen kan laten bijstaan door een advocaat van zijn keuze. Deze ontwikkeling kan overigens tot gevolg hebben dat de kosten voor dergelijke rechtsbijstand stijgen.
Kunt u toelichten welke acties door u en verzekeraars zijn ondernomen naar aanleiding van deze uitspraak?
Na de uitspraak van het Hof van Justitie is er contact geweest tussen de ministeries van Veiligheid en Justitie en Financiën en het Verbond van Verzekeraars (verder: het verbond). Het verbond heeft gemeld dat rechtsbijstandsverzekeraars en het verbond verzekerden middels informatie op de eigen websites hebben geïnformeerd. Daarnaast hebben rechtsbijstandsverzekeraars hun werkprocessen zo aangepast dat verzekerden, op het moment dat daar recht op gaat bestaan, door de medewerker of rechtshulpverlener van de rechtsbijstandsverzekeraar worden geattendeerd op de vrije keuze. Ook zijn en worden aanpassingen doorgevoerd in de polisvoorwaarden daar waar verzekeraars dit nodig achten.
Verder is met het Ministerie van Financiën overleg gevoerd met het oog op een wenselijke aanpassing van de Wet op het financieel toezicht (Wft), waarin de rechtsbijstandverzekeringen zijn geregeld.
Bij welke gerechtelijke en administratieve procedures moet volgens het Hof van Justitie aan de verzekerde de mogelijkheid worden geboden om zelf zijn advocaat of elke andere persoon met de juiste kwalificaties te kiezen?2 Betreft het hier bijvoorbeeld ook de bezwaarfase in het bestuursrecht of een voeging in een strafzaak? Kunt u hier duidelijkheid over geven en uw antwoord toelichten?
In rechtsoverweging 22 van het Hof van Justitie hanteert het Hof de begrippen «gerechtelijke of administratieve procedures». Artikel 4 van de richtlijn rechtsbijstandverzekering geeft geen nadere duiding van deze begrippen. Het oordeel daarover is aan de rechter. In een tussenvonnis van de Amsterdamse voorzieningenrechter is recent aan de Hoge Raad de prejudiciële vraag gesteld wat wordt verstaan onder een gerechtelijke of administratieve procedure als bedoeld in artikel 4:67 van de Wet op het financieel toezicht5. Voorts vraagt de voorzieningenrechter aan de Hoge Raad of de procedure bij het UWV op grond van artikel 6 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 valt onder een gerechtelijke of administratieve procedure. De Hoge Raad heeft deze prejudiciële vraag nog niet beantwoord.
Zijn inmiddels alle polisvoorwaarden van Nederlandse rechtsbijstandsverzekeraars aangepast naar aanleiding van betreffende uitspraak? Zo nee, waarom niet en op welke termijn gaat dit gebeuren?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze zijn of worden het beleid danwel de polisvoorwaarden aangepast en hebben deze aanpassingen effect of al effect gehad op de hoogte van de premies? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door de verduidelijking van de regels voor vrije advocaatkeuze kunnen verzekerden in meer gevallen zelf een veelal duurdere externe rechtshulpverlener kiezen. Het verbond verwacht dat dit de kosten voor de rechtsbijstandsverzekeraar zal verhogen, wat ertoe kan leiden dat verzekeraars ervoor kiezen de premie te verhogen. Het is bij het verbond niet bekend of dit al is gebeurd. Overigens kent de schadeverzekeringsmarkt als geheel een zekere verzadiging, met relatief geringe groei. Dit maakt dat de concurrentie tussen verzekeraars groot is en vooral op premie plaatsvindt. Een verzekeraar die zijn premies sterk verhoogt, loopt het gevaar zichzelf uit de markt te prijzen.
Het verbond heeft verder gemeld dat een aantal verzekeraars de bestaande maximumvergoeding naar beneden heeft bijgesteld als verzekerden ervoor kiezen zich te laten bijstaan door een zelf gekozen rechtsbijstandverlener voor het voeren van een gerechtelijke of administratieve procedure. Andere verzekeraars beraden zich nog en bezien hoe vaak verzekerden zich wensen te laten bijstaan door een zelf gekozen externe rechtshulpverlener daar waar de rechtsbijstandsverzekeraar ook zelf de hulp zou kunnen bieden. Op basis van deze ervaringen kunnen zij al dan niet besluiten tot het aanpassen van de premies, het opnemen van een eigen bijdrage, of het invoeren c.q. aanpassen van een kostenmaximum.
In hoeverre worden verzekerden gewezen op de mogelijkheid om te kiezen voor een eigen advocaat als er sprake is van een gerechtelijke danwel administratieve procedure?
Zie antwoord vraag 2.
Welke beperkingen worden door de verschillende rechtsbijstandsverzekeraars gesteld aan de vrije advocaatkeuze? Hoe is daarbij invulling gegeven aan het oordeel van het Europees Hof van Justitie dat het voor een verzekerde door de beperking van de vergoeding van de advocaatkosten niet onmogelijk mag worden gemaakt om een redelijke keuze te maken wat vertegenwoordiger betreft?3
In de uitspraak van het Hof van Justitie van 7 november 2013 over de vrije advocaatkeuze staat dat verzekeraars ervoor mogen kiezen de advocaatkosten, of de kosten voor een andere zelf gekozen rechtshulpverlener, te vergoeden tot een bepaald maximum. Het Hof van Justitie heeft daarbij bepaald dat de maximale vergoedingen redelijk moeten zijn; ze mogen niet tot gevolg hebben dat de verzekerde feitelijk geen keuze heeft. Dit betekent dat de verzekerde moet kunnen kiezen uit het in Nederland beschikbare aanbod van (bevoegde) deskundigen/juristen, waaronder ook de deskundigen van de rechtsbijstandsverzekeraar.
Wat zijn de consequenties voor de toegankelijkheid van het recht voor midden- en lagere inkomens die geen recht hebben op gefinancierde rechtsbijstand en niet in staat zijn om een commercieel advocatentarief te kunnen betalen, door eventuele gestelde beperkingen aan de vrije advocaatkeuze?
Als deze groep een rechtsbijstandsverzekering heeft of neemt, gelden de in mijn antwoord op vraag 1 genoemde consequenties ook voor hen. Er mogen voor hen niet meer of andere beperkingen aan (de vergoedingen voor) een zelf gekozen rechtshulpverlener worden gesteld dan het Hof van Justitie redelijk acht (ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 7).
Wat zijn de consequenties voor de gefinancierde rechtsbijstand en de voorgenomen bezuinigingen daarop?
Dergelijke consequenties zijn er niet.
Wat is uw reactie op het bericht dat steeds meer rechtsbijstandsverzekeraars de vrije advocaatkeuze frustreren?4
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 7 is het verzekeraars toegestaan om beperkingen aan te brengen in de vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand, mits in de praktijk een redelijke keuze blijft bestaan voor de verzekerde ten aanzien van de vertegenwoordiging. Het recht op vrije advocaatkeuze blijft daarmee bestaan.
In hoeverre mag een verzekerde zelf een advocaat in de arm nemen als een rechtsbijstandsverzekeraar niet adequaat genoeg reageert op een rechtsbijstandsverzoek?
Het verbond heeft mij gemeld dat alle verzekeraars een interne klachtenprocedure hebben voor de situatie dat een verzekerde niet tevreden is over de behandeling van een geschil. Daarna bieden verzekeraars (voor particulieren) een externe klachtprocedure bij het Kifid (het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening) aan. Het Kifid doet uitspraak in de vorm van bindend advies.
Verder kent elke rechtsbijstandverzekering op grond van de richtlijn rechtsbijstandverzekering, en de Nederlandse vertaling daarvan in de Wft, een geschillenregeling (second opinion) als er sprake is van een inhoudelijk verschil van mening over de behandeling van de zaak. Als de verzekerde het niet eens is met de voorgestelde aanpak van de rechtsbijstandsverzekeraar, dan kan hij aanspraak maken op deze regeling. Een onafhankelijke derde beoordeelt de zaak dan en geeft een voor de verzekeraar bindend advies.
Beide voorzieningen kunnen als uitkomst hebben dat de verzekerde alsnog beroep kan doen op de vrije advocaatkeuze nadat hij daar eerder niet voor had gekozen.
Klopt het dat Spaanse rechtsbijstandsverzekeraars ook de mogelijkheid hebben om rechtsbijstand in natura te verlenen? Op welke wijze geven zij uitvoering aan de vrije advocaatkeuze en welke beperkingen stellen zij aan het vergoeden van advocaatkosten?
De richtlijn rechtsbijstandverzekering geldt voor alle lidstaten. In artikel 3 van deze richtlijn wordt lidstaten de optie gegeven rechtsbijstandverzekering in natura toe te staan. Dit geldt dus ook voor Spanje. Mij is niet bekend of Spanje hiervan gebruik heeft gemaakt. Indien dit het geval is, geldt de uitspraak van het Hof van Justitie over de vrije advocatenkeuze ook voor Spaanse rechtsbijstandsverzekeraars.
Heeft deze uitspraak alleen gevolgen voor rechtsbijstandsverzekeraars of zijn er meerdere verzekeraars die genoodzaakt zijn om hun polisvoorwaarden aan te passen? Kunt u uw antwoord toelichten en daar eventueel bij aangeven wat daarin de stand van zaken is?
De reikwijdte van het arrest en de daarop gebaseerde uitspraak van de Hoge Raad is beperkt tot schadeverzekeraars die rechtsbijstand verzorgen in de vorm zoals bedoeld in de uitspraak en een uitleg hanteren die niet in overeenstemming is met de uitleg van het Hof van Justitie.
Is er reeds overleg geweest met onder andere de Bond van Verzekeraars naar aanleiding van voornoemd arrest van de Hoge Raad? Zo ja, bent u bereid om de Tweede Kamer over de uitkomsten hiervan te informeren? Zo nee, waarom niet, bent u bereid dit alsnog te doen en de Kamer over de uitkomst te informeren?
Ja, ik verwijs naar mijn antwoorden hiervoor.
Het bericht dat jonge criminelen in jeugdgevangenissen vaak niet worden behandeld |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op berichtgeving dat de begeleiding in jeugdgevangenissen faalt?1
Ik vind het artikel een onevenwichtig beeld schetsen van hetgeen in de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s) gebeurt. Er is wel degelijk sprake van begeleiding en behandeling van jongeren. Feit is dat in de JJI’s de zwaarste doelgroep jongeren in Nederland verblijft. Het gaat hier om een groep jongeren met ernstige en meervoudige (gedrags)problematiek. Jongeren die zware strafbare feiten hebben gepleegd. Veelal is er sprake van verwaarlozing, mishandeling, alcohol en/of drugsgebruik in de sociale omgeving van deze jongeren. Daarnaast heeft het merendeel van de JJI populatie verstandelijke beperkingen, een slecht ontwikkeld probleembesef en geweten, psychiatrische problematiek en weinig sociale vaardigheden. Dit alles bij elkaar maakt dat de begeleiding van deze groep jongeren een uitdaging en intensieve taak is voor begeleiders.
Welke maatregelen zijn de afgelopen jaren genomen en/of zullen worden genomen om het ziekteverzuim terug te dringen? In hoeverre kunnen deze maatregelen ondanks de bezuinigingen op het gevangeniswezen genomen worden?
De aanpak van het ziekteverzuim is binnen DJI een belangrijk aandachtspunt waarbij de focus nu meer ligt op preventief handelen. Niet pas in actie komen op het moment dat medewerkers zich ziek melden, maar kijken of je dat kunt voorkomen door binnen DJI te werken aan een zo gezond en veilig mogelijke werkplek voor iedereen.
Hiervoor staan veel instrumenten ter beschikking, variërend van het functioneringsgesprek tot het frequent verzuimgesprek, van de fysieke vaardigheidstoets (FVT) tot het werken aan dossiervorming. Vanaf voorjaar 2012 is ook gebruik gemaakt van verzuimcoaches en re-integratieadviseurs bij rijksinstellingen. Vanuit de sectordirectie JJI is in de 4 maandelijkse P&C gesprekken met alle inrichtingen de aanpak van het ziekteverzuim een belangrijk aandachtspunt. Juist in een periode van bezuinigingen is het van belang om een gezonde en veilige werkplek voor eenieder te behouden.
Welke maatregelen zijn de afgelopen jaren genomen en/of zullen worden genomen om te zorgen dat de behandeling en begeleiding voldoet? In hoeverre kunnen deze maatregelen ondanks de bezuinigingen op het gevangeniswezen genomen worden?
Zoals bekend zijn er in de afgelopen jaren talrijke maatregelen genomen om de behandeling en begeleiding in de JJI’s te verbeteren. Ik noem hierbij de verkleining van de groepen (voor kortverblijvers van 12 naar 10 jongeren en voor langverblijvers van 10 naar 8 jongeren), de hogere eisen die worden gesteld aan de opleiding van de pedagogisch medewerkers, de invoering van de basismethodiek YOUTURN en de hantering van door de Erkenningscommissie gedragsinterventies Justitie erkende gedragsinterventies voor jongeren. Op 8 mei jl.2 heb ik u geïnformeerd over het lopende onderzoekstraject gericht op het verder verbeteren van het leef- leer en werkklimaat in de JJI’s. Het leefklimaat is een belangrijke graadmeter voor de kwaliteit van behandeling in een JJI.
Zorg en kwaliteit staan en blijven, ook in deze tijd van krimp, hoog in het vaandel staan. De re-integratie activiteiten (zoals verlof) en het activiteiten/dagprogramma zijn vaste onderdelen in het toetsingskader van de Inspecties. De recente doorlichtingen van de Inspecties tonen aan dat het kwaliteitsniveau van de sanctietoepassing in de JJI’s op orde is.
Kunt u toelichten hoe het dagprogramma eruit ziet voor deze jongeren?
Het dagprogramma is gebaseerd op de Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen. Hierin staat benoemd dat de jongere recht heeft op minimaal 77 uur per week buiten zijn kamer. Het merendeel van de dag brengt de jongere door op de groep met de andere jongeren en op school.
In de praktijk begint de dag op de groep, waarna de jongere vervolgens naar school gaat. In de middag wordt het onderwijs voortgezet. Daarnaast is er ruimte voor andere zaken als behandeling (gedragsinterventies en/of individuele gesprekken) zoals recreatie, sport enz.
Welke wijzigingen hebben er de afgelopen jaren danwel weken plaatsgevonden in het dagprogramma? Wat zijn doorgaans de redenen om af te wijken van eerder vastgestelde dagprogramma’s?
Er hebben zich geen wijzigingen in het dagprogramma voorgedaan. Het is incidenteel mogelijk dat het dagprogramma niet integraal kan worden ingevuld. Dit kan bijvoorbeeld te maken hebben met het feit dat de jongere een reprimande heeft gekregen naar aanleiding van een incident dat zich heeft voorgedaan of door ziekteverzuim (zie verder vraag 6).
Welke effecten heeft ziekteverzuim op de invulling van het dagprogramma?
Over het algemeen heeft het ziekteverzuim geen effect op het dagprogramma. Er wordt alles aan gedaan om het dagprogramma door te laten gaan, waarbij eventueel gebruik wordt gemaakt van inhuur van personeel.
In hoeverre zal het sluiten van het aantal jeugdgevangenissen en het daarbij behorende ontslag van personeel direct effect hebben op het ziekteverzuim, de begeleiding en behandeling?
Door de beperkte instroom van jongeren in de afgelopen jaren moest een aantal inrichtingen dan wel locaties van inrichtingen gesloten worden. Dit heeft bij het personeel tot onrust geleid. Het ziekteverzuim in 2012 en 2013 is gestegen t.a.v. 2011. In 2014 zitten de JJI’s weer rond het ziektepercentage van 2011, te weten 7,8%. Niet bekend is of dit direct te relateren is aan de krimpende sector. Dankzij een goede begeleiding en veel eigen initiatief heeft het merendeel van de medewerkers een andere baan kunnen vinden. Afgaande op de verschillende rapporten, die de inspecties in de afgelopen jaren over de JJI’s hebben gepubliceerd, heeft de reductie in JJI capaciteit de afgelopen jaren niet tot kwaliteitsverlies geleid bij de JJI’s die bezocht zijn.
Bent u bereid om de jaarverslagen van de justitiële jeugdinrichtingen met uw reactie aan de Kamer te doen toekomen?
De jaarverslagen van de JJI’s zijn openbaar. De jaarverslagen van de particuliere JJI’s staan op de sites van de desbetreffende instellingen. De jaarverslagen van de rijks JJI’s worden verwerkt in het jaarverslag van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). De rapportages worden door de sectordirectie van DJI met de directeuren van de inrichtingen besproken. Mocht er sprake zijn van ingrijpende maatregelen dan wordt uw Kamer hierover vanzelfsprekend geïnformeerd. Tevens is in de schriftelijke jaarverantwoording van het ministerie een afzonderlijk deel voor DJI opgenomen.
Het bericht dat lijkschouwers misdrijven missen door een gebrekkige opleiding |
|
Michiel van Nispen , Hanke Bruins Slot (CDA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen over het bericht dat lijkschouwers misdrijven missen door een gebrekkige opleiding?1
Ja.
Kunt u in aanvulling hierop reageren op de noodkreet van de praktijk over de kwaliteit van lijkschouwing?2
Er bestaat in het kader van het kwaliteitsbeleid betreffende het medisch handelen een richtlijn lijkschouw, die is opgesteld door de Vakgroep Forensische geneeskunde van GGD NL, het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Een lijkschouw is een vorm van «maatwerk». Wanneer het feitelijk handelen afwijkt van de handelingsinstructies van de bedoelde richtlijn dient degene die afwijkt van de richtlijn, de gevolgde werkwijze en de motivatie voor het afwijken registreert. Er is ook ruimte voor lokaal en regionaal maatwerk. In deze gevallen zullen de afwijkende afspraken, als aanvulling op de standaard-richtlijnen, in de uitvoeringsorganisatie moeten worden vastgelegd. Het registeren van afwijkingen is een vereiste in het kader van de HKZ-certificatie (Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector).
Erkent u dat er niet alleen sprake is van een Amsterdams probleem, maar van een landelijk probleem, aangezien het Forensisch Medisch Genootschap (FMG), de Vakgroep Forensische Geneeskunde en de Gezondheidsraad in adviezen letterlijk stellen dat vervolgopleidingen ontoereikend zijn en dit niet alleen gevolgen heeft voor de kwaliteit maar ook voor de kwantiteit? Zo ja, kunt u hierop aanvullend op uw eerdere antwoorden reageren?3 Zo nee, waarom niet?
Sinds de wijziging in de Wet op de lijkbezorging van januari 2010 mogen uitsluitend artsen die adequaat geschoold zijn en ingeschreven in een register, benoemd worden tot gemeentelijk lijkschouwer. Tot januari 2013 gold een overgangsregeling. Tot dat moment konden (forensisch) artsen die niet waren ingeschreven in een register benoemd zijn als gemeentelijk lijkschouwer. Nu deze overgangsperiode is verstreken, worden de forensisch artsen die ingeschreven staan in het register van het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) bekwaam geacht en wordt de kwaliteit voldoende geborgd volgens de normen van de beroepsvereniging.
Indien de FMG van mening is dat de huidige eisen onvoldoende zijn, kan de FMG zelf de eisen tot registratie verhogen en daarmee de kwaliteit van de beroepsgroep naar een nog hoger niveau tillen. Ik zag en zie daarom geen aanleiding om op korte termijn maatregelen te nemen.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 7.
Hoe verhoudt uw interpretatie van het rapport van de Gezondheidsraad, namelijk dat de verwachte uitstroom uit de beroepsgroep gecompenseerd zal kunnen worden, zich tot de conclusie van de Gezondheidsraad dat «de verwachte uitstroom uit de beroepsgroep deels gecompenseerd zal kunnen worden» maar «de instroom een punt van zorg blijft» en «het te verwachten tekort een ernstige bedreiging inhoudt voor de forensisch-medische beroepsuitoefening»?4 Waarom lopen uw conclusie en die van de Gezondheidsraad zo uiteen?
Klopt het dat inmiddels zowel het FMG als het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) deskundige forensische artsen registreren? Hoe verhouden de inschrijvingseisen zich tot elkaar en welke voorwaarden hanteren beide? Waarom is inschrijving in het FMG blijkbaar niet voldoende?
Het FMG-register is een register van artsen in de forensische geneeskunde. Uitsluitend artsen die als forensisch arts in dit register zijn ingeschreven, kunnen worden benoemd als gemeentelijke lijkschouwer. Het NRGD-register heeft ten doel de gebruikmaking van deskundigen in strafzaken, die voldoen aan de door het College gestelde kwaliteitseisen, te bevorderen. In het NRGD-register worden aan de geregistreerde deskundigen op het gebied van de forensische pathologie nadere eisen gesteld met betrekking tot onder meer de kennis van het strafrecht en de rol van de deskundige daarin; de onderzoekvaardigheden en het vermogen om onafhankelijk, onpartijdig, zorgvuldig, vakbekwaam en integer op te treden. De functies van de twee registers zijn zodoende verschillend. Waar het register bij het FMG ziet op de kwaliteit van de beroepsbeoefenaar als zodanig, heeft het NRGD tot doel de kwaliteit van deskundigen in strafzaken te borgen.
Klopt het dat u de opleiding tot forensisch arts niet wil financieren omdat hiervoor geen wettelijke basis is en omdat volgens u een register het bewijs is dat er voldoende kwaliteit aanwezig is?5
Gezien de kwaliteitsborging via de registers en de jaarlijkse instroom in de basisopleiding tot forensisch arts zie ik vooralsnog geen aanleiding om overheidsfinanciering te overwegen.
Deelt u de mening dat het bestaan van een register niet direct betekent dat het niveau van de opleiding op peil is? Zo ja, kunt u dit dan uitgebreid toelichten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het bestaan van een register houdt in dat er over inhoud, duur en niveau van de gevolgde opleiding openbare afspraken zijn gemaakt waaraan de opleiding worden getoetst.
Het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) respectievelijk het College Geneeskundige Specialismen (CGS) bij de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) heeft de kwaliteitseisen vastgesteld voor de opleiding tot forensisch arts FMG, respectievelijk de opleiding tot forensisch arts KNMG. Het register van het FMG bevat de forensisch artsen, die de 1-jarige basisopleiding tot forensisch geneeskundige hebben gevolgd en worden geregistreerd als forensisch arts FMG. Het register van de KNMG bevat de artsen die de 2-jarige profielopleiding forensische geneeskunde hebben gevolgd en worden geregistreerd als forensisch arts KNMG.
Daarmee leveren de registers een waarborg voor de kwaliteit van (de opleiding van) deze groepen forensisch artsen.
Kunt u alsnog uitgebreid reageren op de aanbeveling van de Gezondheidsraad om de vervolgopleiding forensische geneeskunde op dezelfde manier te financieren als andere medische vakgebieden en een leerstoel in te stellen met een bijbehorende onderzoeksgroep?6 Indien hier een wettelijke grondslag voor nodig is, bent u dan bereid om hiervoor te zorgen? Zo nee, waarom niet?
In aanvulling op het antwoord op vraag 6 merk ik op dat de medische vervolgopleidingen die nu in aanmerking komen voor publieke financiering van overheidswege via VWS, opleiden voor de zorg die voortvloeit uit de Zorgverzekeringswet, Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of Wet publieke gezondheid. Voor de opleiding tot forensisch arts is dit niet het geval. Gelet op het voorgaande, meen ik dat hiervoor thans onvoldoende aanleiding bestaat.
Deelt u de mening van de Gezondheidsraad dat het voor de hand zou liggen als de kosten van de financiering voor rekening komt van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, omdat forensisch artsen werken ten behoeve van de veiligheid en rechtspraak?7 Zo ja, waarom slaat u deze aanbeveling in de wind? Zo nee, waarom niet?
Nee, de betrokken Ministeries hebben elk hun eigen verantwoordelijkheid voor een deel van het beleid dat raakvlakken heeft met de forensische geneeskunde. Dat laat onverlet dat de ontwikkelingen worden gevolgd. Dit is ook in lijn met de toezegging die gedaan is tijdens het Algemeen Overleg Wet op de lijkbezorging. Tijdens dit AO is met uw Kamer over de kwaliteit van de lijkschouw gesproken. Recente signalen vanuit het veld en uw Kamer zijn aanleiding om na te gaan of de kwaliteit van de lijkschouw dient te worden aangescherpt. U wordt over de uitwerking van deze toezegging medio 2015 nader geïnformeerd.
De storingen bij de Coentunnel |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Deel Coentunnel dicht door storing»1, «Files in Coentunnel door hoogtemeting»2, «Ongevallen nemen toe in de Coentunnel»3 en «Balen van de Coentunnel»4?
Ja, ik ken deze berichten.
Herkent u zich in de door de Verkeers Informatie Dienst (VID) geuite kritiek dat de in september 2013 genomen veiligheidsmaatregelen voor de nieuwe tunnelbuis niet het beoogde effect hebben gehad? Zo nee, waarom niet? Kunt u hierbij ook een overzicht van alle genomen maatregelen inclusief kosten geven?
Nee, daar herken ik mij niet in. De genomen maatregelen hebben wel degelijk geleid tot vermindering van het aantal ongevallen in de in 2013 opengestelde Tweede Coentunnel.
De maatregelen die in 2013 zijn genomen zijn:
De kosten van deze maatregelen zijn € 235.000 en zijn ten laste gekomen van het projectbudget.
Met deze maatregelen is het aantal ongevallen in de nieuwe tunnelbuis teruggebracht naar het aantal vóór de renovatie van de Eerste Coentunnel. Vanaf de hernieuwde openstelling van de gerenoveerde Eerste Coentunnel vanaf 21 juli 2014 is een geheel nieuwe verkeerssituatie ontstaan en hebben zich in de tunnel geen ongevallen voorgedaan.
Klopt de berichtgeving dat sinds de (her-)opening van de tunnel op 21 juli jl. het aantal files in vergelijking met de maanden juli en augustus in voorgaande jaren nauwelijks is afgenomen? Zo nee, kunt u dit dan aan de hand van de cijfers van dit jaar en voorgaande jaren inzichtelijk maken? Zo ja, welke maatregelen zullen er genomen worden om dit te verbeteren?
Nee, deze berichtgeving klopt niet. Vanaf de (her-)opening op 21 juli jl. hebben zich geen files meer voorgedaan in de avond- en ochtendspitsen. Wel zijn er kortdurende stremmingen geweest (duur gemiddeld 15 minuten) als gevolg van te hoge vrachtwagens, die vóór de tunnel weggeleid moesten worden. Het grootste deel van deze vrachtwagens bleek hoger dan de wettelijk toegestane hoogte van 4 meter. Op dit moment ligt het aantal hoogtemeldingen op ca. 30 per week.
Er zijn ook files ontstaan op 30 juli en 7/8 augustus alg gevolg van een storing. Na het instellen van een omleiding van het verkeer was ook deze file snel opgelost. De oorzaak is gevonden en de storing is opgelost. Ik ben op de hoogte van het grote aantal hoogtemeldingen in de gerenoveerde Eerste Coentunnel en enkele storingen van incidentele aard. De files die veroorzaakt worden door te hoge vrachtwagens zijn van korte duur (gemiddeld 15 minuten). De files als gevolg van de storingen, die op 30 juli en 7/8 augustus hebben plaats gevonden, waren van incidentele aard en hebben tot maximaal een uur geduurd. Het verkeer is omgeleid. Sinds de openstelling van de Eerste gerenoveerde Coentunnel op 21 juli 2014 hebben er geen ongevallen plaatsgevonden in de Coentunnel (Eerste en Tweede Coentunnel).
Bent u bekend met de berichtgeving over automobilisten die op de A10-Noord omkeerden en zo op de vluchtstrook aan het spookrijden waren, wat tot ingrijpen van de politie leidde?5 Zo ja, welke maatregelen zijn er genomen om dit soort levensgevaarlijke situaties te voorkomen?
Ja, daar ben ik mee bekend. Rijkswaterstaat heeft de volgende maatregel genomen: er zijn stalen barriers (verplaatsbare geleiderail) geplaatst op de locaties waar dit is voorgekomen om het spookrijden en keren op de snelweg onmogelijk te maken.
Met deze genomen fysieke maatregelen heeft Rijkswaterstaat het maximale gedaan om veiligheid te waarborgen. Daarnaast ligt er ook een uitdrukkelijke verantwoordelijkheid bij weggebruikers om zichzelf noch anderen in gevaar te brengen. Rijkswaterstaat overlegt met de politie over handhavingsmaatregelen.
Klopt het dat er een verschil in hoogtemeting is tussen de nieuwe Coentunnel en de onlangs heropende oude tunnelbuis, waardoor automobilisten nog veelvuldig in de file staan voor de nieuwe Coentunnel?6 Bent u bereid om invulling te geven aan de oproep van onder andere de ondernemersorganisatie voor logistiek en transport, EVO, dat Rijkswaterstaat snel maatregelen moet nemen en aanpassingen moet doen? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven voor wiens rekening aanvullende maatregelen zullen komen, gelet op het Design, Build, Finance en Maintain-contract?
De wijze van hoogtemeting is in beide tunnels hetzelfde. Voor vrachtwagens geldt een wettelijke maximale hoogte van 4 meter. Dit is een Europese norm waaraan transporteurs zich moeten houden. Om zowel schade aan tunnels als stremmingen door te hoge vrachtwagens te voorkomen, is er voor elke tunnel hoogtedetectie.
Hoewel de wettelijke hoogte van 4 meter voor alle tunnels geldt, varieert de hoogtedetectie: deze is afhankelijk van de feitelijke hoogte van de tunnel. De Tweede Coentunnel is hoger dan de Eerste Coentunnel, waardoor ook de hoogtedetectie in de Tweede Coentunnel op een grotere hoogte is ingesteld. Zodra een vrachtwagen te hoog is, geeft de hoogtemelding van de tunnel een signaal af. De te hoge vrachtwagens die toch doorrijden, worden weggeleid bij de tunnel, zodat het verkeer er weer langs kan.
Ik zie nog geen aanleiding om aanvullende (technische) maatregelen te nemen, omdat de hoogtedetectiesystemen goed staan ingesteld en juist functioneren. De oorzaak van de hoogtemeldingen is gelegen in te hoog geladen vrachtwagens. Als het hoogtedetectiesysteem op grotere hoogte zou worden ingesteld, leidt dit onherroepelijk tot schade aan de tunnel met veel meer hinder voor het verkeer als gevolg.
Rijkswaterstaat heeft contact met de transportsector om de problematiek van te hoge vrachtwagens te bespreken. Overigens doet deze problematiek zich niet alleen in de Coentunnel voor maar ook bij de andere Rijkstunnels.
Op welke wijze wordt er opgetreden tegen chauffeurs die een tunnelblokkade veroorzaken? In hoeverre is – en wordt – er gebruik gemaakt van de mogelijkheid om boetes uit te schrijven?
Te hoge vrachtwagens worden uit het verkeer gehaald en nagemeten. Vrachtwagens die te hoog zijn worden beboet. De hoogte van de boetes bedraagt circa € 1.100,00. Verbalisering vindt niet altijd plaats, omdat de politie niet altijd aanwezig kan zijn bij de nameting.
Het bericht ‘Reclassering in de knel door bezuinigingen’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zorgen die de bestuursvoorzitter van Reclassering Nederland heeft geuit over de mogelijke consequenties van de aangekondigde bezuinigingen op het werk van de reclasseringsorganisaties?1
Ja.
Kunt u cijfermatig diens stelling onderbouwen dat als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet Bijzondere Voorwaarden de instroom de laatste twee jaar bij de reclassering is toegenomen?
Het is lastig te onderbouwen welke effecten de inwerkingtreding van de Wet Bijzondere Voorwaarden precies heeft gehad op de instroom bij de reclassering. Dit is mede gelegen in het feit dat de afgelopen jaren ook een aantal andere beleidswijzigingen en veranderingen heeft plaatsgevonden waardoor de reclassering een grotere rol heeft gekregen in de strafrechtsketen. Voorbeelden hiervan zijn, naast het stimuleren van een toename van straffen met bijzondere voorwaarden met het reclasseringstoezicht op de naleving daarvan, de participatie van de reclassering in ZSM en de Veiligheidshuizen, het meer betekenisvol straffen waardoor bijvoorbeeld vaker een taakstraf wordt opgelegd in plaats een geldboete, en het vaker toepassen van een persoonsgerichte aanpak. Mede als gevolg van deze ontwikkelingen is de vraag naar reclasseringsproducten de afgelopen jaren sterk toegenomen.
Klopt het dat in de begroting Veiligheid en Justitie voor 2015 de ureninzet in de subsidieverlening aan de drie reclasseringsorganisaties niet volledig ongemoeid zal blijven?
Ja, dit klopt. Zoals ik in mijn brief van 30 juni heb aangegeven, kan ik de inzet vanaf 2015 bij de verschillende producten niet volledig ongemoeid laten. Concreet houdt dit in dat ik voornemens ben het aantal beschikbare uren voor het reclasseringstoezicht niveau 1 en 2 te verminderen met gemiddeld 6 uren (een urenreductie van gemiddeld ca. 8%). Daarnaast ben ik voornemens het aantal uren, dat thans beschikbaar is voor het reclasseringsadvies gebaseerd op de RISC, met 1 uur te verminderen.
Kunt u meer inzicht verschaffen in de lengte van de wachttijden waarmee de reclasseringsorganisaties op dit moment te maken hebben?
In het artikel staat inderdaad vermeld dat de reclassering op dit moment te maken heeft met wachtlijsten voor de uitvoering van de werkstraffen. Dit is te verklaren doordat de instroom van werkstraffen sinds 2012 is toegenomen. Reclassering Nederland heeft in samenspraak met mij al verschillende maatregelen getroffen om te voorkomen dat de wachttijden onacceptabel hoog oplopen. Zo is onder andere tijdelijk personeel van DJI en Raad voor de Kinderbescherming ingezet om de instroom te verwerken. Daarnaast heeft Reclassering Nederland de capaciteit van projecten tijdelijk verhoogd zodat meer werkstraffen uitgevoerd kunnen worden. Desondanks is de instroom dermate hoog dat wachttijden oplopen. Zo vond de intake voor een werkstraf in 2013 gemiddeld na 65 dagen plaats. Nu, in 2014 is dat gemiddeld 87 dagen.
Kunt u aangeven welke gevolgen extra bezuinigingen op de reclasseringsorganisaties hebben voor de lengte van de bestaande wachttijden?
De neerwaartse bijstelling van de ureninzet op de bovengenoemde producten levert gezamenlijk een bedrag op van ruim € 15 miljoen. In combinatie met de door de reclasseringsorganisaties reeds aangekondigde maatregelen, zal dit naar mijn verwachting voldoende zijn om de stijgende vraag aan reclasseringsproducten (inclusief het stijgend aantal taakstraffen dat het gevolg is van het ingezette beleid) en de door mij opgelegde taakstelling te kunnen opvangen binnen het beschikbare kader. Met deze maatregel verwacht ik het (verder) oplopen van wachtlijsten te voorkomen.
Kunt u aangeven of deze subsidievermindering als gevolg heeft dat vanaf 2015 minder intensief toezicht wordt gehouden dan volgens het risicoprofiel van cliënten eigenlijk nodig zou zijn?
Er bestaan drie niveaus van toezicht, met een oplopende intensiteit van controle en begeleidingsinzet. De reclassering bepaalt op grond van de diagnose hoe zwaar het toezicht ingezet moet worden. Dit recidiverisico wordt onder andere vastgesteld met behulp van het diagnose-instrument RISc. Hoe hoger het risico, des te intensiever het toezicht.
Deze neerwaartse bijstelling van de uren voor onder andere het toezicht wordt niet beoogd om een onder toezicht gestelde te plaatsen in een ander niveau dan volgens het risicoprofiel geïndiceerd is (in de zin van afschalen naar een lager niveau). Het heeft wel als gevolg dat de reclasseringsorganisaties binnen een toezicht minder activiteiten kunnen verrichten dan thans het geval is. Het toezicht van de reclassering zal echter nog steeds de eerdergenoemde effectieve elementen voor een toezichtprogramma bevatten. Ik verwacht derhalve dat de toezichten, ongeacht een bijstelling van de beschikbare uren, nog op een aanvaardbaar niveau kunnen worden uitgevoerd en dat daarmee het risico voor de veiligheid van de samenleving in het kader van resocialisatie en begeleiding van ex-gedetineerden en veroordeelden niet zal wijzigen.
Welke veiligheidsrisico’s brengt minder intensief toezicht met zich mee voor de samenleving in het kader van de resocialisatie en de begeleiding van ex-gedetineerden en veroordeelden?
Zie antwoord vraag 6.
Welke gevolgen hebben de extra bezuinigingen op de reclasseringsorganisaties voor de samenwerking met ketenpartners alsmede op de doorloop en werkdruk in de strafrechtketen?
Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 3, ben ik voornemens om het aantal beschikbare uren bij de producten toezicht en advies te verminderen. Dit om de stijgende vraag naar reclasseringsproducten en de door mij opgelegde taakstelling te kunnen opvangen binnen het beschikbare kader. Voor zover hier effecten van uitgaan waar de vraag op doelt, zal naar mijn verwachting juist sprake zijn van het voorkomen van het (verder) oplopen van wachtlijsten en dus versnelling van de doorloop.
Welke mogelijkheden overweegt u voor de begroting van Veiligheid en Justitie voor 2015 nog meer teneinde het dreigende tekort van zes miljoen euro op te vangen voor de reclassering?2
Naar mijn verwachting zal de neerwaartse bijstelling van de ureninzet op de producten toezicht en advies in combinatie met de door de reclasseringsorganisaties zelf aangekondigde maatregelen voldoende zijn om de stijgende vraag naar reclasseringsproducten en de door mij opgelegde taakstelling te kunnen opvangen binnen het beschikbare kader.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aanvraag van de stichting «Info-Excellente» als erkende reclasseringsorganisatie?3
Een definitieve beoordeling van de aanvraag van Info-Excellente zal plaatsvinden in het licht van de uitkomsten van de verkenning naar het stelsel van de volwassenenreclassering die op dit moment wordt uitgevoerd, waarbij ook alternatieven voor het huidige systeem in ogenschouw worden genomen. Ik zal de Tweede Kamer hier vóór de begrotingsbehandeling nader over informeren.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot uw voornemen alternatieven te onderzoeken voor het huidige systeem van verwerving van reclasseringsproducten?4
Zie antwoord vraag 10.
Zijn de (extra) aankondigde bezuinigingen vanaf 2015 op de bestaande reclasseringsorganisaties van invloed op dit proces teneinde een alternatief systeem te onderzoeken voor reclasseringsproducten?
De bezuiniging die aan de reclasseringsorganisaties is opgelegd, is niet de aanleiding voor de stelselverkenning die momenteel wordt uitgevoerd. In het licht van de taakstelling is de efficiency van het stelsel echter wel een actueel thema dat in de verkenning wordt meegenomen.
Het bericht 'Luchtkwaliteit scholen onvoldoende' van BNR Nieuwsradio |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Luchtkwaliteit scholen onvoldoende»?1
Ja.
In hoeverre zijn investeringen van dit kabinet ten behoeve van verbetering van de luchtkwaliteit daadwerkelijk voor dat doel aangewend?
Uit evaluatieonderzoek2 blijkt dat de extra middelen, die de afgelopen jaren specifiek voor de verbetering van het binnenmilieu en energiebesparing beschikbaar zijn gesteld, daar ook grotendeels aan uitgegeven zijn. Het gaat dan met name om de besteding van de € 150 mln in het kader van de regelingen verbetering binnenmilieu en de subsidie die scholen ontvingen na het bezoek van de GGD in verband met het Bewustwordingsproject Binnenmilieu Basisscholen.
Op welke wijze heeft het kabinet zich ingezet voor verbetering van de luchtkwaliteit en effectieve metingen sinds 2011, toen de motie -Van der Werf inzake de luchtkwaliteit bij scholen werd aangenomen?2
De afgelopen jaren zijn scholen, die zich daarvoor hadden aangemeld, door de GGD bezocht in het kader van het Bewustwordingstraject Binnenmilieu. Die scholen kregen voorlichting, een CO2-meter en een bedrag om in te zetten voor de verbetering van het binnenklimaat.
In 2011 liep nog de uitvoering van de regelingen waarvoor extra budget van € 150 mln was uitgetrokken voor maatregelen voor de verbetering van het binnenklimaat en energiezuinigheid in schoolgebouwen.
Verder zet de regering zich in voor verbetering van de kwaliteit van de buitenlucht door de uitvoering van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (het gezamenlijke programma van het rijk en de decentrale overheden om aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit te voldoen) en door actieve inzet in de EU op bijvoorbeeld schonere voertuigen. We hebben in Nederland een aantal punten waar de luchtkwaliteit wordt gemeten en de gegevens die hier uitkomen zijn de basis voor berekeningen van de luchtkwaliteit voor alle gewenste locaties in Nederland. Met deze berekeningen kunnen gemeenten besluiten nemen over locaties van scholen en het nemen van eventuele maatregelen (bijvoorbeeld zorgen dat er minder verkeer rijdt). Metingen tijdens actuele tijden dat kinderen op school verblijven, zoals de aangehouden motie-Van der Werf aandraagt, zijn niet nodig om het mogelijk te maken dat bij dergelijke besluiten rekening wordt gehouden met de blootstelling aan fijn stof, en zou bovendien hoge kosten met zich meebrengen.
In hoeverre is de luchtkwaliteit als gevolg van deze investeringen daadwerkelijk verbeterd?
Uit de evaluatie van de regelingen binnenmilieu is gebleken dat de uitvoering van de regelingen tot verbetering van het binnenklimaat van scholen heeft geleid. Het merendeel van de betrokken scholen zegt tevreden te zijn en dat er verbeteringen zijn gerealiseerd op het gebied van energiebesparing en binnenklimaat.
Deelt u de conclusie van het onderzoek dat ook in nieuwbouwscholen het rendement van miljoenen kostende luchtbehandelingskasten vaak zeer beperkt is?
Uit de eerder genoemde evaluatie bleek dat in sommige gevallen de luchtbehandelingssystemen niet altijd adequaat functioneren. Inmiddels lopen er gesprekken met de branchevereniging Installatietechniek en de sectorraden om er voor te zorgen dat dergelijke (kostbare) systemen op een juiste manier worden geïnstalleerd en onderhouden.
In hoeverre is het ziekteverzuim van docenten en leerlingen aan problemen met de luchtkwaliteit gerelateerd?
Een slecht binnenmilieu kan leiden tot gezondheidsklachten en daarmee tot ziekteverzuim. Eveneens kan een slecht binnenmilieu invloed hebben op de leerprestaties. Vandaar dat het van groot belang is dat die maatregelen getroffen worden die zorgen voor een gezond en veilig schoolgebouw. Vanaf 1 januari 2015 zijn scholen in het primair onderwijs verantwoordelijk voor het onderhoud en de aanpassingen van het gebouw. Door die wetswijziging worden de schoolbesturen in staat gesteld zelf maatregelen te treffen, zodat een veilig en gezond leef- en les klimaat ontstaat.
Deelt u de resultaten van het onderzoek inzake de luchtkwaliteit en de schadelijke gevolgen? Zo ja, ziet u voor zichzelf een rol weggelegd ten behoeve van de gezondheid van schoolgaande kinderen en onderwijspersoneel?
In de uitzending van BNR is geen sprake van een specifiek onderzoek. Er is een aantal mensen aan het woord gekomen waaronder een woordvoerder van een bedrijf dat metingen op scholen verricht. Hij vatte in grote lijnen zijn bevindingen samen. Zijn conclusie «De eerste school in Nederland die goed is, moet ik nog tegenkomen» deel ik niet. Dat is ook niet het beeld dat uit de evaluaties naar voren komt. Ik ben het eens met de opvatting dat verbetering van het binnenklimaat in scholen mogelijk en in sommige gevallen nodig is. Zoals ik in het antwoord bij vraag 6 aangeef, is het van groot belang dat schoolgebouwen gezond en veilig zijn. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het leef- en leerklimaat op basisscholen ligt bij de gemeenten en de schoolbesturen. Ik heb een stimulerende rol bij de totstandkoming van deze verbeteringen.
Zo zijn tussen 2009 en 2013 de subsidieregelingen verbetering energiezuinigheid en het binnenklimaat van scholen uitgevoerd (zie ook het antwoord op vraag 2). Verder is de afgelopen jaren samen met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een bewustwordingsproject van de GGD gefinancierd. Hierbij kregen scholen een schooladvies op maat, een CO2-meter en een vergoeding voor maatregelen die ten goede kwamen aan het binnenmilieu. De verstrekking van CO2-meters (zie het antwoord bij vraag 9 en 10) is een aanvullende actie voor scholen die er nog geen hebben.
Bent u bereid nader onderzoek te doen naar welke systemen of investeringen een gunstig effect hebben op het binnenklimaat in de steeds vollere klassen?
Een dergelijk onderzoek acht ik niet opportuun. Er is al veel kennis beschikbaar. Onder andere via de site van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland is veel informatie te vinden over het project Frisse Scholen. Hier is informatie te vinden over het verminderen van energiegebruik en het verbeteren van het binnenmilieu in scholen en de kosten (en opbrengsten) die daarmee gepaard gaan.
Hoeveel basisscholen beschikken nu over de gratis CO2-meter die het kabinet in 2013 toezegde aan alle basisscholen?
In het kader van het bewustwordingstraject Verbetering Binnenmilieu hebben 4.398 scholen in het primair onderwijs zich aangemeld bij de GGD. Al deze scholen zijn bezocht en hebben tijdens of kort na het bezoek een CO2-meter ontvangen.
Indien niet alle scholen over een CO2-meter beschikken, welke actie onderneemt u dan om dit zo spoedig mogelijk alsnog te realiseren?
In het verlengde van de toezegging in de zomer van 2013 is het traject gestart om alle scholen in het primair onderwijs van een CO2-meter te voorzien. De scholen die nog niet door de GGD zijn bezocht en geen CO2-meter hebben ontvangen konden een aanvraag indienen. Deze scholen (3.289) zijn aangeschreven. Van deze mogelijkheid hebben ruim 1.100 scholen gebruik gemaakt. Naar verwachting zullen bij de aanvang van het nieuwe stookseizoen (september–oktober) de meters worden uitgeleverd.
Deze herfst hebben dus alle scholen die daarom hebben gevraagd, de beschikking over een CO2-meter.
Strijd tussen Zeeuwse ziekenhuizen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Botte concurrentie ZorgSaam» en de reactie van de cliëntenraad van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis (ADRZ) daarop?1
Ja.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is, gegeven de uitgestrektheid en de zeer beperkte bevolkingsdichtheid van Zeeland, dat de twee Zeeuwse ziekenhuisorganisaties na jarenlange pogingen nu eindelijk tot constructieve samenwerking komen? Zo nee, waarom niet?
In Nederland zijn er meerdere gebieden waarbij de beperkte bevolkingsdichtheid en uitgestrektheid omstandigheden zijn, die van invloed zijn op de organisatie van medisch specialistische zorg. De afweging of samenwerking noodzakelijk is, is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders, in afstemming met zorgverzekeraars. Deze partijen dragen de verantwoordelijkheid voor de medisch specialistische zorg in hun werkgebied.
Volgens informatie van de Zeeuwse ziekenhuizen zelf, werken beide ziekenhuizen op diverse terreinen met elkaar samen en zijn zij voornemens dit te continueren en zelfs uit te bouwen. Hieruit maak ik op dat de ziekenhuizen hun verantwoordelijkheid, in het belang van de leefbaarheid van Zeeland, nemen.
Bent u het ermee eens dat het onaanvaardbaar is dat het niet tot overeenstemming kunnen komen van ziekenhuisdirecties en/of specialistenmaatschappen in Zeeland ten koste kan gaan van behoud van benodigde goede zorg, en daarmee ten koste gaat van de Zeeuwen die op die zorg zijn aangewezen?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 2 heb aangegeven werken beide ziekenhuizen op verschillende terreinen samen. Voor de Zeeuwse patiënt is er momenteel voldoende keuze. Daarnaast is de bereikbaarheid van de acute zorg in Zeeland geborgd met de 45-minuten norm.
Op welke manier kunt u stimuleren dat er in het belang van de patiënt wordt samengewerkt? Welke rol heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), daar waar de (dominante) zorgverzekeraar hier niet kan, c.q. wil, sturen?
Ik heb vernomen dat gedeputeerde staten van provincie Zeeland op 26 augustus 2014 drs. J.F. de Beer heeft benoemd tot «verkenner samenwerking Zeeuwse zorg». Op basis van een initiatiefvoorstel van de PvdA, SGP, SP en VVD gaat de heer de Beer onderzoeken welke belemmerende factoren de samenwerking binnen de Zeeuwse zorg in de weg staan. Zaken die samenwerking mogelijk bevorderen zullen eveneens worden benoemd. Het onderzoek zal begin 2015 aan het provinciaal bestuur worden aangeboden.
Zorgverzekeraar CZ, zijnde de dominante zorgverzekeraar, is in overleg met alle partijen in westelijk Noord Brabant en Zeeland om de medisch specialistische zorg voor Zuid-West Nederland op adequate wijze inhoud en vorm te geven.
Het is de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars om zorg in te kopen waarbij zij dienen te voldoen aan hun zorgplicht. Indien zij daaraan niet voldoen kan de NZa ingrijpen. De formele toets van de NZa is te bezien of een zorgverzekeraar voor de aangeboden naturapolissen de benodigde zorg tijdig en binnen een redelijke afstand kan leveren aan zijn verzekerden. Er moet ook voldoende te kiezen zijn. Indien dit het geval is, heeft de zorgverzekeraar zijn zorgplicht goed ingevuld.
Welke wegen ziet u in deze unieke Zeeuwse situatie om de belangen van de patiënten met betrekking tot zo goed mogelijke met premiegeld gefinancierde zorg weer te laten prevaleren boven de (vermeende) belangen van ziekenhuisorganisaties, specialisten en zorgverzekeraar? Welke stappen denkt u te zetten om er voor te zorgen dat er nu eindelijk knopen worden doorgehakt?
De systematiek van het stelsel brengt met zich mee dat partijen zich in zullen moeten spannen om het patiëntenbelang te laten prevaleren boven organisatiebelangen. Ik heb hier geen rol tenzij de continuïteit van de cruciale zorg of de veiligheid van de zorg in het geding komt. In eerste instantie ligt deze verantwoordelijkheid bij de zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Door diverse toezichthoudende instanties (IGZ, NZa en ACM) wordt, vanuit verschillende perspectieven, hier toezicht op gehouden. Ik heb geen signalen van deze instanties ontvangen waaruit zou blijken dat premiegelden, ten gevolge van andere belangen, niet ten goede zijn gekomen aan de medisch specialistische zorg voor de inwoners van Zeeland.
De stroperige gang van zaken bij een overlijden in het buitenland |
|
Henk van Gerven |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het gegeven dat het vanuit Duitsland repatriëren van het lichaam van de heer K. maar liefst een week in beslag nam, en zodoende de plechtigheid met gesloten kist moest plaatsvinden?1
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken adviseert en bemiddelt op jaarbasis bij ongeveer 350 overlijdensgevallen van Nederlanders in het buitenland. Dit gebeurt als nabestaanden zich bij Buitenlandse Zaken melden met een hulpvraag.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen betrokkenheid gehad bij de repatriëring van het lichaam van de heer K. Het ministerie kan derhalve niet inhoudelijk op de zaak ingaan. Het ministerie heeft wel kennis genomen van het bericht van de nabestaanden en heeft er natuurlijk begrip voor dat nabestaanden er alles aan willen doen om het afscheid nemen zo goed mogelijk te laten plaatsvinden.
Kunt u zich voorstellen dat het voor de nabestaanden, die samen met de uitvaartverzekeraar alles gedaan hebben wat in hun macht lag om de gang van zaken te bespoedigen, moeilijk te verkroppen is dat het toch zo lang heeft geduurd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is volgens u de voornaamste oorzaak dat in dergelijke situaties het zo lang duurt voordat er tot repatriëring van een overledene kan worden overgegaan? Welke mogelijkheden ziet u om dit in de toekomst te verbeteren?
Het vrijgeven van een lichaam is wereldwijd een zaak van de lokale autoriteiten. Het is te begrijpen dat snelheid bij repatriëring gewenst is, met name voor de nabestaanden. Dit kan helaas niet in de weg staan van de zorgvuldigheid die bij een delicate procedure zoals het repatriëren van een lichaam in acht moet worden genomen. De duur van een repatriering is afhankelijk van de situatie en het land. In sommige gevallen gaat het snel, in andere gevallen kan een repatriëring enkele maanden duren. Het is wereldwijd zo dat een lichaam wordt vrijgegeven nadat aan de lokale voorwaarden is voldaan. Allereerst moet in de meeste landen de doodsoorzaak worden vastgesteld. Soms betekent dit dat er een strafrechtelijk onderzoek moet plaatsvinden. Daarnaast moet het lichaam in de meeste landen ook officieel zijn geïdentificeerd voordat het kan worden vrijgegeven en het land mag verlaten. Als er geen verzekering is afgesloten en als er geen financiën beschikbaar zijn, zal het ook langer duren voordat het lichaam daadwerkelijk kan worden gerepatrieerd. Voor het transport naar Nederland is een officieel document, te weten een «laissez-passer voor lijken» benodigd. Het document wordt afgegeven door de bevoegde lokale autoriteit conform internationaal afgesproken regels. Dit document kan worden afgegeven nadat aan alle voorgeschreven wettelijke bepalingen rond het vervoer van lijken is voldaan. Het vervoer van het stoffelijk overschot naar Nederland wordt in de meeste gevallen verzorgd door een plaatselijke en een Nederlandse begrafenisondernemer in samenwerking met een Nederlandse alarmcentrale.
De procedures voor het vrijgeven van lichamen zijn een nationale bevoegdheid. Verdere EU afstemming terzake biedt op dit moment geen perspectief op een verandering van de repatrieringsvoorwaarden in EU-kader.
Weet u hoeveel van dergelijke situaties zich op jaarbasis voordoen, waarbij procedures en bureaucratie een snelle afhandeling van de repatriëring in de weg staan? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn hierover in Europees verband afspraken te maken, zodat het zeker bij de landen van de Europese Unie eerder een kwestie van enkele dagen is, alvorens een onder natuurlijke omstandigheden overleden persoon terug in Nederland is?
Zie antwoord vraag 3.
Hoog ziekteverzuim en gebrek aan begeleiding van jonge criminelen in jeugdgevangenissen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kweekschool voor zware criminelen»?1
Ja.
Is het in bericht gestelde waar dat vanwege een hoog ziekteverzuim onder het personeel van de jeugdgevangenissen jonge delinquenten te weinig behandeling of begeleiding krijgen? Zo nee, wat is er niet waar?
Ik onderschrijf niet de strekking van het artikel dat jeugdigen in een justitiële jeugdinrichting (JJI) te weinig behandeling of begeleiding zouden krijgen vanwege een hoog ziekteverzuim onder het personeel. De kwaliteit van de geleverde zorg staat niet ter discussie. De afgelopen jaren is veel geïnvesteerd in de kwaliteitsverbetering van de JJI’s. Dit heeft tot een significante verbetering geleid, zoals ook uit de rapporten van de gezamenlijke inspecties blijkt. Uw Kamer is over de ontwikkeling van de JJI’s regelmatig op de hoogte gesteld naar aanleiding van rapporten van de inspecties en de Algemene Rekenkamer en in antwoord op Kamervragen. Ik verwijs hierbij onder meer naar mijn brieven van 16 november 2010 (Kamerstuk 24 587, nr. 402), 20 juni 2014 (Kamerstuk 24 587, nr. 586) en 25 juni 2014 (Kamerstuk 24 587, nr. 592) en tevens naar het Algemeen Overleg dat ik op 2 juli 2014 (kamerstuk 24 587, nr. 600) met uw Kamer mocht hebben.
Door de beperkte instroom van jongeren in de afgelopen jaren moest een groot aantal inrichtingen dan wel locaties van inrichtingen gesloten worden. Deze ontwikkelingen, enerzijds kwaliteitsverbetering en anderzijds afbouw van capaciteit, vragen veel van het personeel. Ik heb echter geen aanwijzingen dat hierdoor het ziekteverzuim recent is toegenomen en evenmin dat de jeugdigen hierdoor te weinig behandeling of begeleiding krijgen.
Hoe hoog is het ziekteverzuim onder het personeel van de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s)?
In de eerste vier maanden van 2014 lag het ziekteverzuim in de JJI’s op 7,8%.
Hoe heeft het ziekteverzuim onder het personeel van de JJI’s zich de afgelopen vijf jaar ontwikkeld? Ziet ook u een spanning tussen het in het artikel gestelde ten aanzien van een stijging van het ziekteverzuim en de mededeling van een woordvoerder van uw ministerie dat het ziekteverzuim juist aan het dalen is?
Het ziekteverzuim over de afgelopen 5 jaar laat het volgende beeld zien.
Zoals u kunt zien in bovenstaande tabel, vertoont het ziekteverzuim een dalende trend. De norm van het ziekteverzuim in een zware sector zoals de JJI’s wordt mede bepaald door type werkzaamheden, leeftijdsopbouw, opleidingsniveau en ligt daarmee dus hoger dan die in andere sectoren waar bureauwerk meer kenmerkend is. In het ziekteverzuim bij de JJI’s is sinds 2012 een dalende lijn te zien. De aanpak van het ziekteverzuim is binnen DJI een belangrijk aandachtspunt waarbij de focus nu meer ligt op preventief handelen. Hiervoor staan veel instrumenten ter beschikking, variërend van het functioneringsgesprek tot het frequent verzuimgesprek, van de fysieke vaardigheidstoets (FVT) tot het werken aan dossiervorming. Vanaf voorjaar 2012 is ook gebruik gemaakt van verzuimcoaches en re-integratieadviseur bij rijksinstellingen.
Vanuit de sectordirectie JJI is in de 4 maandelijkse P&C gesprekken met alle inrichtingen de aanpak van het ziekteverzuim een belangrijk aandachtspunt. Mijn indruk is dat deze aanpak aansluit zoals de cijfers over de eerste maanden van 2014 laten zien. De in 2013 ingezette positieve trend wordt voortgezet.
Is het waar dat vanwege het ziekteverzuim in de JJI De Hartelborgt «hele groepen jongeren (...) amper hun kamers» uitkomen of dat vanwege ziekteverzuim dagprogramma’s worden versoberd? Zo ja, deelt u de mening dat dit ongewenst is en zo ja, wat zijn de gevolgen daarvan voor de jonge gedetineerden en voor hun resocialisatie? Zo nee, wat is er niet waar aan het gestelde?
Nee, het klopt niet dat hele groepen jongeren amper hun kamers uitkomen. In het kader van de periodieke doorlichtingen heeft de Inspectie Veiligheid en Justitie, in samenwerking met de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de Jeugdzorg en de Inspectie voor het Onderwijs in 2012 een doorlichtingsonderzoek uitgevoerd in JJI De Hartelborgt. Hierover heb ik u in januari 2013 schriftelijk geïnformeerd.2 Hierin kwam de continuïteit van het dagprogramma in de locatie Spijkenisse als aandachtspunt naar voren. In het rapport staan twee factoren benoemd die van invloed zijn op de continuïteit van het dagprogramma. De eerste is de stabiliteit van de personeelsbezetting. De tweede factor de samenwerking tussen de school en de inrichting. De inspecties hebben verbeterpunten benoemd. Deze verbeterpunten hebben betrekking op een stabiele personeelsbezetting, training van de medewerkers in de-escalerend en fysiek optreden bij agressie en geweld en de controle op contrabande alsmede personeelstekort. In augustus 2013 is een tussentijds toezicht uitgevoerd bij JJI De Hartelborgt om te bezien in hoeverre de verbeterpunten ook gerealiseerd zijn. In de brief van het Hoofd van de Inspectie Veiligheid en Justitie mede namens de Hoofdinspecteur van de Inspectie Jeugdzorg d.d. 7 april 2014 (www.ivenj.nl) oordelen de Inspecties positief over de inspanningen die De Hartelborgt heeft gepleegd om de geconstateerde verbeterpunten op te lossen. De inspecties benoemen expliciet dat het personeelstekort bij De Hartelborgt per 1 maart 2014 structureel is opgelost.
Is het waar dat bij gebrek aan begeleiding jonge gedetineerden niet op verlof kunnen? Zo ja, hoe vaak komt dat voor en wat betekent dat voor de resocialisatie van deze jongeren? Zo nee, wat is er niet waar?
Het toekennen van verlof is een instrument om de jongere geleidelijk weer terug te laten keren in de maatschappij. Aan de effectuering van dit verlof wordt door de JJI’s dan ook veel belang gehecht. Ik sluit niet uit dat in een enkel geval een verlof geen doorgang gevonden heeft omdat er onvoldoende begeleiding beschikbaar was. Er zijn ook andere redenen waarom een verlof geen doorgang kan vinden. Zo komt het in een enkel geval voor dat de inrichting vindt dat er bij het verlof extra beveiligingsmedewerkers aanwezig moeten zijn vanwege het risico op ontvluchting, terwijl de betrokken jongere het verlof onder die condities niet door wil laten gaan. Voorts kan het zijn dat de situatie op het door de jongere opgegeven verlofadres te onveilig is en het verlof om die reden geen doorgang kan vinden. Ook het niet houden aan de gestelde verlofvoorwaarden of betrokkenheid bij een incident kan als gevolg hebben dat een eerstvolgend verlof geen doorgang kan vinden. De redenen waarom verlof geen doorgang kan vinden worden niet per geval geregistreerd.
Hoe heeft het aantal klachten van deze jonge gedetineerden zich de afgelopen vijf jaar ontwikkeld? Hoeveel van deze klachten zijn gegrond verklaard? Hoeveel van die klachten hebben een gebrek aan dagbesteding, begeleiding of verlof als onderwerp?
1.057
1.196
1.301
1.014
1.316
75
112
73
94
186
0
0
5
30
30
1
2
1
4
14
Eén jongere kan verantwoordelijk zijn voor het indienen van een veelvoud van klachten. Jeugdigen kunnen geen officieel beklag indien over de feitelijke begeleiding. Wel staat daar de mogelijkheid van bemiddeling via de maandcommissaris van de Commissie van Toezicht voor open. Dit wordt niet centraal geregistreerd. De gegronde klachten over dagbesteding zijn bijna allemaal afkomstig van JJI De Hartelborgt, namelijk 28 in 2012 en 25 in 2013. Het aantal klachten over dagbesteding is bij deze inrichting nu drastisch verminderd doordat de inrichting maatregelen heeft genomen. Dit mede naar aanleiding van de eerder genoemde onderzoeken van de gezamenlijke inspecties. Zie het antwoord op vraag 5.
Is er sprake van incidenten waarbij jonge gedetineerden uit boosheid over de versobering van hun dagprogramma agressief gedrag vertonen? Zo ja, wat is de aard en omvang van die incidenten?
In 2013 was het niet doorgaan van het dagprogramma aanleiding voor het in het artikel genoemde incident waarbij een aantal jongeren in opstand kwamen in De Hartelborgt. Hiervan is aangifte gedaan en de betrokken jongeren zijn disciplinair gestraft. Mij zijn geen andere incidenten gemeld die gerelateerd zijn aan boosheid over de versobering van het dagprogramma. Uw Kamer heb ik bij verschillende gelegenheden geïnformeerd over incidenten in de JJI’s. Ik verwijs hierbij onder meer naar mijn brieven van 25 oktober 2011 (Kamerstuk 24 587, nr. 441) en 18 maart 2013 (Kamerstuk 24 587, nr. 489).
Deelt u de zorgen van jeugdrechtadvocaten, kinderrechters en hoogleraren dat bij gebrek aan begeleiding de kans op recidive grote wordt? Zo ja, wat gaat u doen om die zorgen weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel het belang dat deze professionals hechten aan een goede begeleiding om de kans op recidive van jeugdigen te verminderen. Vandaar ook dat ik belang hecht aan een goed functionerende jeugd(straf)keten waarbij ketenpartners adequaat samenwerken. Voor de sanctionering van jeugdigen staat een groot palet aan interventies en vormen van begeleiding beschikbaar. Gerealiseerd moet worden dat verreweg de meeste jeugdigen slechts een relatief korte periode in een JJI verblijft en ook de extramurale sancties van beperkte duur zijn. Deze jeugdigen kampen vaak op veel gebieden met (gedrags)problematiek. Het verkleinen van de kans op recidive kan daarmee niet alleen in bestraffing gevonden worden. Andere factoren zoals nazorg, onderwijs en de sociale context waarin de jongere zich ontwikkeld zijn hierbij minstens zo relevant.
Is het waar dat «deskundigen nu al vaker een voorwaardelijke gevangenisstraf adviseren, zodat deze jonge delinquenten ambulant kunnen worden behandeld. Dan krijgen ze een betere behandeling dan wanneer ze in de gevangenis komen.»? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Bij de aanpak van jeugdcriminaliteit is het pedagogisch element van groot belang. Het beleid is erop gericht om begeleiding en behandeling in eerste instantie ambulant invulling te geven. Detentie van jeugdigen is het ultimum remedium. Uit onderzoek blijkt dat behandeling in de sociale context van de jeugdige, waarbij ouders en anderen die dichtbij de jeugdige staan, de voorkeur heeft. Ook is bekend dat het bij elkaar plaatsen van deze groep jongeren kan leiden tot negatief beïnvloeding. Het vormgeven van detentie in voorwaardelijke sanctie biedt een stok achter de deur om de jeugdige gemotiveerd te houden.
Dit is overigens niet hetzelfde als «een betere behandeling dan tijdens detentie», een stelling die ik niet onderschrijf.