Het bericht “Tienduizenden zonder 112” |
|
Nine Kooiman , Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tienduizenden zonder 112»?1
Ja.
Klopt het bericht dat 50.000 tot 60.000 mensen niet met hun mobiele telefoon naar alarmnummer 112 kunnen bellen?
Ik laat momenteel onderzoek uitvoeren naar de mobiele dekking buitenshuis in relatie tot de bereikbaarheid van het alarmnummer 1-1-2. Doel van het onderzoek is te bepalen hoe groot het probleem van mobiele dekking in relatie tot 1-1-2 is en waar het zich afspeelt. Het onderzoek loopt en krijgt alle medewerking van de operators. Het onderzoek zal in december een kaart opleveren. Op deze kaart staat aangegeven waar men in Nederland goed contact krijgt en in welke gebieden men niet of nauwelijks contact kan krijgen met 1-1-2 per mobiele telefoon. Het gaat in het onderzoek om de situatie buitenshuis, maar dit geeft wel enige indicatie voor de mobiele bereikbaarheid in huis.
Wel merk ik op dat de genoemde aantallen in de bedoelde berichtgeving gaan over mensen die in huis 1-1-2 niet kunnen bellen met een mobiele telefoon.
De mobiele dekking in huis hangt onder andere af van de mate van isolatie van de woning en is daarom niet te vatten in exacte cijfers. De genoemde cijfers kunnen dan ook niet meer zijn dan een grove inschatting.
Was u op de hoogte van het feit dat het probleem van slecht of geen bereik van 112 niet alleen speelt in grensregio’s en buitengebieden, maar ook in steden zoals Amsterdam?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. Ieder netwerk dat gebruik maakt van radiosignalen vertoont in meer of mindere mate «witte vlekken», ook in stedelijke gebieden. Radiosignalen zijn een natuurkundig verschijnsel. Er zijn altijd invloeden van de omgeving zoals (hoge) bebouwing, isolatie, begroeiing en weersinvloeden die de ontvangst van radiosignalen negatief kunnen beïnvloeden. Ook de kwaliteit van de antenne van het gebruikte mobiele toestel speelt hierbij een rol. Het onderzoek door TNO en Agentschap Telecom naar de mobiele dekking buitenshuis in Nederland in relatie tot 1-1-2 zal duidelijk maken hoe groot het probleem is en waar het zich afspeelt.
Klopt hetgeen telecomaanbieders stellen, namelijk dat enkele duizenden zendmasten nodig zijn om mobiele dekking in heel Nederland te garanderen?
Hier zal het genoemde onderzoek meer inzicht in bieden. Met het onderzoek wordt inzichtelijk gemaakt hoe groot de werkelijke «witte vlekken» zijn, dat wil zeggen waar men niet of nauwelijks mobiel kan bellen met 112. Ook geeft het onderzoek inzicht in de wijze waarop een 1-1-2-oproep (technisch gezien) verloopt. Na dit onderzoek kan gekeken worden wat er nodig is om de problematiek aan te pakken.
Worden in het onderzoek van het Ministerie van Economische Zaken over mobiel bereik in Nederland ook de technische mogelijkheden en de kosten van meer of volledige mobiele dekking in Nederland meegenomen?
De technische mogelijkheden en de kosten voor het verzorgen van meer of volledige mobiele dekking in Nederland worden niet meegenomen in het onderzoek van TNO en Agentschap Telecom. Het onderzoek brengt in kaart waar men buitenshuis goed, nauwelijks of niet kan bellen naar 1-1-2 met een mobiele telefoon. Op basis van deze kaart kunnen betrokken partijen vervolgens bezien welke oplossingen op specifieke plekken voor handen zijn.
Deelt u de mening dat een vaste lijn niet altijd een alternatief is bij een spoedgeval? Welke verdere maatregelen bent u van plan te nemen om een oplossing te vinden voor dergelijke situaties?
Ik deel uw mening dat een vaste lijn niet in alle gevallen een alternatief kan zijn bij een spoedgeval. Er zijn situaties denkbaar waarbij een vaste lijn niet voorhanden is, zoals bij een incident in een natuurgebied. Op de website van de rijksoverheid wordt aangegeven wat men nog meer kan doen als 112 niet mobiel bereikt kan worden (handelingsperspectieven). Verder wacht ik graag het onderzoek af. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kunnen betrokken partijen vervolgens bezien welke oplossingen op specifieke plekken voor handen zijn.
Welke actie heeft u samen met de Belgische en Duitse overheden ondernomen om het bereik van 112 te verbeteren?
Binnen Nederland zijn afspraken gemaakt over het onderling overnemen van 1-1-2 noodoproepen door de operators. Wanneer een mobiele telefoon zich buiten het bereik van het eigen netwerk bevindt, zal bij een 1-1-2-oproep daarom automatisch één van de andere beschikbare netwerken gebruikt worden. Dat kan een Nederlands netwerk zijn, maar ook een buitenlands netwerk. Wanneer een burger in het grensgebied 1-1-2 belt vanaf Nederlands grondgebied, maar via een buitenlands netwerk terecht komt bij een Belgische of Duitse alarmcentrale, dan wordt deze burger direct doorverbonden met de juiste meldkamer in Nederland. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de meldkamers in de grensregio’s. Deze afspraken gelden ook voor 1-1-2-oproepen die vanaf Duits of Belgisch grondgebied worden opgepikt door Nederlandse netwerken.
Wat betreft het zo goed als mogelijk dekking bieden in de grensregio’s met Nederlandse netwerken maakt de Nederlandse overheid internationale afspraken met buitenlandse overheden in de omliggende buurlanden om ervoor te zorgen dat operators aan beide zijden van de grens evenveel toegang tot het spectrum hebben en dus evenveel mogelijkheden hebben om dekking te bieden. Zonder deze afspraken zouden de netwerken met vol vermogen mogen uitzenden wat interferentie tot gevolg kan hebben. Bij de operators ligt de verantwoordelijkheid om hun netwerk zo goed mogelijk in te richten en te laten functioneren.
Overigens kunnen de operators afwijken van de internationale afspraken als zij hierover overeenstemming kunnen bereiken met de operators in België en Duitsland om zo storingen over en weer te voorkomen of juist om beter bereik op bepaalde plekken te krijgen.
De staking van de kustwacht |
|
André Bosman (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel: «Kustwacht Curaçao staakt patrouilles op zee»?1
Ja.
Heeft de staking gevolgen voor de veiligheid in de regio? Zo nee, waarom niet?
Van maandagochtend 1 september 00.00 tot dinsdagmiddag 2 september 12.00 uur heeft een deel van het varende personeel op het maritieme steunpunt op Curaçao gestaakt. Het desbetreffende personeel was wel inzetbaar in het geval van een SAR-melding en bij zogenaamde harde informatie ten behoeve van de opsporing bij mogelijke strafbare feiten op zee. De vliegende capaciteit van de Kustwacht was onverminderd beschikbaar. Sinds dinsdag 2 september 12.00 uur zijn de reguliere diensten weer hervat.
De staking heeft geen gevolgen gehad voor de veiligheid in de regio. De bewaking van de maritieme buitengrens van het Koninkrijk is door de actie niet in het geding geweest. Het stationsschip Zr. Ms. Holland heeft tijdens de staking het aantal patrouilles ten behoeve van de Kustwacht verhoogd.
De bewaking van de buitengrenzen is overigens een gezamenlijke Koninkrijksverantwoordelijkheid, waarbij naast de Kustwacht en de krijgsmacht, diverse andere ketenpartners zoals douane, politie en immigratie een belangrijke rol spelen.
Is er momenteel sprake van een groot veiligheidsrisico voor lokale medewerkers van de kustwacht? Kunt u aangeven waarom de overheid van Curaçao hun veiligheid niet meer kan garanderen?
In 2013 is naar aanleiding van opmerkingen van een lokale vakbond (NAPB) in samenwerking met politie en OM van Curaçao onderzoek gedaan naar bedreigingen van Kustwachtpersoneel. Uit dit onderzoek bleek echter dat vanaf 2010 geen enkele melding of aangifte van dergelijke feiten bekend was.
Op basis van een incident bij een uitgaansgelegenheid op Bonaire hebben lokale vakbonden opnieuw gesteld een verbetering van de veiligheid van hun leden te willen. Zij zijn hierover in gesprek met de Minister van Justitie van Curaçao. Er is een werkgroep gevormd om het eventuele veiligheidsrisico te bespreken en de Minister hierover te adviseren. Deze werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de vakbonden, het Ministerie van Justitie en de Kustwacht.
Kunt u aangeven of er beschermende maatregelen genomen worden? Zo ja, draagt Nederland hier aan bij? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre nemen incidenten tegen medewerkers van de Kustwacht het afgelopen jaar toe?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of er een relatie is tussen het toegenomen geweld tegen medewerkers van de Kustwacht en het vervangen van Defensiepersoneel door lokaal personeel? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat het door de bonden gemelde gevoel van onveiligheid gerelateerd is aan een verandering van het aantal defensiemedewerkers ten opzichte van het aantal lokale medewerkers.
Kunt u aangeven of het aantal onderschepte drugsvondsten het afgelopen jaar is toe- of afgenomen? Zo nee, waarom niet?
De effectiviteit van de Kustwacht is niet uitsluitend af te meten aan het aantal in beslag genomen kilo’s drugs. De Kustwacht doet immers meer dan drugsbestrijding. De effectiviteit wordt gemeten aan de hand van normen en prestatie-indicatoren voor de operationele, materiële en personele prestaties van de Kustwacht die worden vastgesteld in het Jaarplan. De hoeveelheid onderschepte drugs laat overigens door de jaren heen een wisselend beeld zien. In 2010 is een totaal van 274 kg drugs door, of in samenwerking met de Kustwacht onderschept. In 2011 was dit 827 kg, in 2012 853 kg, in 2013 2.000 kg en in 2014 (stand per 1 september) 381 kg.
Deelt u de mening dat Curaçao zijn verantwoordelijkheid voor de bewaking van de buitengrens van het Koninkrijk terzijde schuift en daarmee de risico's voor Nederland en de andere landen van het Koninkrijk vergroot? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeverre het verstandig is om de Kustwacht te decentraliseren onder aansturing van lokaal personeel en diensthoofden? Hoe houdt u een goed toezicht op correcte uitvoering van de kustwachttaken?
De Kustwacht is in 2013 begonnen met pilots, waarbij een aantal taken en bevoegdheden zijn gedelegeerd naar de hoofden van de verschillende maritieme steunpunten. Het betreft taken en bevoegdheden op uitvoerend niveau op het gebied van operaties, personeel, opleiden, trainen en materieel bij het steunpunt.
De pilots worden in 2014 geëvalueerd. Een tussentijdse evaluatie is positief. Vooral op het gebied van informatie-uitwisseling met de lokale ketenpartners lijkt de nieuwe opzet een verbetering ten opzichte van de oorspronkelijke structuur. Daarnaast waarderen de verschillende landen de beperkte decentralisatie van bevoegdheden naar de hoofden van de steunpunten. Het hoofd is zo beter in staat zijn taak als integraal manager uit te oefenen.
De rijkswet blijft het kader voor de inzet van de Kustwacht. Dat betekent dat de directeur van de Kustwacht belast blijft met de algehele leiding van de Kustwacht. De hoofden van de verschillende steunpunten hebben in de pilots slechts het mandaat gekregen voor een aantal taken en bevoegdheden op uitvoerend niveau. De directeur blijft verantwoordelijk, ook wat betreft integriteit en de controle hierop.
Wordt er op dit moment overleg gepleegd met Curaçao om de patrouilletaken van de kustwacht op het eiland op te pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe spoedig worden de taken weer opgepakt?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Jeugdklinieken in nood door overheveling zorg’ |
|
Gert-Jan Segers (CU), Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Jeugdklinieken in nood door overheveling zorg»?1
Ja, wij hebben kennisgenomen van dit bericht. En ja, wij kennen ook de zorgen die bij jeugdhulpaanbieders leven. Wij begrijpen deze zorgen, maar daarbij past het besef dat een transitie als die in de jeugdhulp plaatsvindt altijd gepaard zal gaan met bepaalde onzekerheden. Tegelijkertijd constateren we dat de transitie in volle gang is. Gemeenten doen er alles aan om op 1 januari 2015 klaar te zijn voor hun nieuwe verantwoordelijkheden. Hiertoe wordt al volop geëxperimenteerd en toegewerkt naar een nieuwe gemeentelijke toegang voor de jeugdhulp. Ook zijn gemeenten volop bezig met het voorbereiden/maken van inkoopafspraken met jeugdhulpaanbieders.
Er wordt hard gewerkt, maar tegelijkertijd constateren wij dat er tot 1 januari as. nog veel te doen is. Én we constateren dat aanbieders van hoogspecialistische jeugdhulp, waar individuele gemeenten over het algemeen slechts sporadisch gebruik van hoeven te maken, nog moeilijk tot budgetafspraken met gemeenten kunnen komen. Om die reden biedt de VNG gemeenten en jeugdhulpaanbieders met een specialistisch aanbod handreikingen om tot goede inkoopafspraken te komen. Een voorbeeld is het landelijk transitiearrangement met bijbehorende raamcontracten voor hoogspecialistische jeugdhulp met een landelijke functie, en door het opstellen van modelcontracten voor bovenregionaal georganiseerde specialistische jeugdhulp.
Een organisatie zoals Fier Fryslân, een van de organisaties die in het artikel wordt genoemd, is bijvoorbeeld opgenomen in het landelijke transitiearrangement dat de VNG heeft vormgegeven. Het raamcontract dat hiertoe is opgesteld, geeft Fier Fryslân de garantie dat een gemeente, indien zij een kind in zorg krijgen bij Fier Fryslân, dit tegen de voorwaarden moet doen die in het raamcontract staan opgenomen. Fier Fryslân hoeft hierover dus niet met elke gemeente apart te onderhandelen en afspraken te maken.
Daarnaast zal de hoogspecialistische jeugdhulp ook na 1 januari 2015 nodig zijn. Dit in combinatie met de continuïteit van zorg die gemeenten moeten bieden, voorzien wij voor 2015 geen grote budgettaire problemen voor de instellingen die hoogspecialistische zorg bieden. Tegelijkertijd kunnen wij ons wel indenken dat de overgangsperiode en het gebrek aan budgetafspraken in de eerste periode tot problemen kan leiden ten aanzien van de liquiditeitspositie van deze instellingen, bijvoorbeeld omdat bevoorschotting op zich laat wachten. Daarom is in de regeling vergoeding bijzondere transitiekosten van organisaties in verband met de inwerkingtreding van de Jeugdwet een artikel opgenomen waarop deze instellingen zich kunnen beroepen. Hiermee kunnen zij t.b.v. de eerste periode een soort overbruggingskrediet aanvragen die bij onverhoopt uitblijven van nieuwe cliënten ook nog een budgetgarantie inhoudt.
Bent u bekend met de grote zorgen van de jeugdklinieken en hoe beoordeelt u deze zorgen?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de motie Segers c.s., 33 750 – VI- nr. 71, inzake de opvang van slachtoffers van mensenhandel en eergerelateerd geweld?
De motie is ons bekend. Wij hebben uw Kamer op 10 juni 2014 geïnformeerd dat wij ter uitvoering van de motie Segers c.s. afspraken hebben gemaakt met de VNG over een adequate financiering voor specialistische opvang voor slachtoffers van mensenhandel en van eergerelateerd geweld.
Hoe waarborgt u de uitvoering van deze motie en bent u bereid voor het einde van 2014 de Kamer nogmaals te informeren over de voortgang?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u inzicht geven hoeveel gemeenten tot nu toe hulp hebben ingekocht bij landelijk werkende instellingen?
We volgen de transitie nauwgezet. We proberen gemeenten zoveel mogelijk te ondersteunen bij de transitie, en spreken gemeenten en/of regio’s ook aan daar waar zich problemen dreigen voor te doen. Gemeenten zijn en blijven echter verantwoordelijk voor hun eigen inkoopproces en de keuzes die ze daarin maken. Wat we merken, is dat de door de VNG als richtsnoer opgegeven 3,76% in veel gemeenten gereserveerd is voor de financiering van hoogspecialistische jeugdhulp dat onderdeel uitmaakt van het landelijk transitiearrangement. De wijze waarop gemeenten dit doen is aan henzelf. Zij hebben echter de verplichting (ongeacht of ze dit budget nu wel gereserveerd hebben of niet) om de benodigde jeugdhulp aan kinderen uit hun gemeente te organiseren en financieren.
Daarbij kent het zorggebruik over de jaren heen fluctuaties. Het is dan ook niet gezegd dat de 3,76% in alle gevallen voldoende is. Gemeenten zijn zich hier terdege van bewust.
Wordt op dit moment het percentage van 3,76% dat door de VNG geadviseerd is aan gemeenten van het totale jeugdhulpbudget te reserveren voor de financiering van specialistische functies in de jeugdhulp inderdaad door gemeenten als richtsnoer gehanteerd?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe waarborgt u dat er indien nodig verwezen wordt naar de landelijk werkende instellingen en niet naar de meer algemene jeugdhulp in de regio waar door de gemeenten ingekocht is?
Gemeenten hebben de jeugdhulpplicht. Zij zullen kinderen passende jeugdhulp moeten bieden. In veel gevallen zal passende jeugdhulp, in uw woorden, «meer algemene jeugdhulp» zijn die door gemeenten in de regio is ingekocht. Wanneer echter meer specialistische jeugdhulp nodig is, dan is een gemeente verplicht dit ook te organiseren en te financieren.
Aangezien de Jeugdwet verplichtingen stelt aan de gemeentelijke toegang (deskundige professionals oordelen over de benodigde jeugdhulp), is hiermee gewaarborgd dat kinderen naar passende hulp worden toegeleid, ongeacht of dit specialistische of «algemene» jeugdhulp betreft.
Garandeert u dat kinderen die het nodig hebben toegang houden tot gespecialiseerde jeugdzorginstellingen?
Zie antwoord vraag 7.
Beloningen bij zorgverzekeraars |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «VGZ overschrijdt norm topinkomens» en «VGZ betaalt topman meer dan half miljoen»?1
Ja.
Is het waar dat de bestuurders van zorgverzekeraar VGZ in 2014 ongeveer een half miljoen euro verdienden? Zo ja, hoe verhouden deze bedragen zich tot de WNT2, waarin ook de salarissen van bestuurders van zorgverzekeraars zijn genormeerd?
De zorgverzekeraars vallen onder het zogenoemde tweede regime (de sectorale beloningsnorm) en net als alle anderen ook onder het derde regime van de WNT als het gaat om transparantie van de bezoldiging. In de Regeling sectorale bezoldigingsnorm topfunctionarissen zorgverzekeraars (2013) is de (ongedifferentieerde) norm voor deze categorie topfunctionarissen bepaald. Bij het beoordelen van de beloning wordt gekeken naar de totale beloning, te weten het brutosalaris inclusief vakantietoeslag, eindejaarsuitkering en belastbare onkostenvergoedingen. Alleen deze componenten vallen onder de sectorale norm. De totale beloning van de 10 verantwoorde topfunctionarissen ligt globaal tussen € 200.000 en € 350.000.
Is het waar dat de bestuurders van de vier grote zorgverzekeraars vrijwel allen ongeveer vier ton verdienden? Zijn de salarissen bij bestuurders van zorgverzekeraars als gevolg van de «sectorale regime» uit de WNT in 2013 gedaald ten opzichte van de jaren daarvoor? Zo nee, op welke termijn verwacht u wel een neerwaartse lijn?
Zoals in het antwoord op vraag 2 opgemerkt, ligt de totale beloning van deze bestuurders globaal tussen € 200.000 en € 350.000. Of hierbij sprake is van een neerwaartse lijn is thans niet uit cijfers af te leiden aangezien 2013 het eerste jaar is dat de WNT van kracht is. Voor de zorgverzekeraars geldt in 2013 een ongedifferentieerde norm en er is overgangsrecht van kracht voor zittende bestuurders. Een historische lijn of trend is daarom nog niet te bepalen.
Deelt u de mening dat de norm uit regime 2 (het sectorale regime) ook met zo’n 25 procent verlaagd dient te worden, zoals dat ook gebeurt voor het normale regime van de WNT?
De bedragen (in 2013: het bedrag) in regime 2 worden bij ministeriële regeling door de Minister van VWS vastgesteld. Over de impact van WNT-2 voor de beloningen in het tweede WNT-regime heeft VWS aandacht gevraagd aan de sector zorgverzekeraars. VWS is het overleg gestart met betrokkenen in die sector. Deze gesprekken zitten op dit moment nog in de oriënterende fase.
Is het waar dat een bestuurder van VGZ in 2013 een vertrekpremie ontving van 330.000 euro? Zo ja, is dit niet in strijd met artikel 3.7 uit de WNT, waarin ook voor het «sectorale regime» een maximumvertrekpremie van 75.000 euro is vastgelegd? Zo nee, welk bedrag ontving genoemd bestuurder dan bij vertrek?
De vertrekpremie is vastgesteld op grond van al bestaande afspraken met betrokkene en uitgekeerd bij beëindiging van het dienstverband. Ingevolge artikel 7.3 geldt voor de betrokkene overgangsrecht en is er naar de mening van de Minister van VWS geen strijdigheid met de WNT. In dit geval gaat het overigens om een arbeidsongeschikte bestuurder die instemde met beëindiging van zijn contract hoewel hij als arbeidsongeschikte op dat moment nog ontslagbescherming genoot en recht had op nog een jaar doorbetaling van loon bij ziekte.
Is het waar dat in 2013 een bestuurslid van Achmea – inclusief stortingen in diens pensioenpot – voor drie maanden werk 330.000 euro ontving? Kunt u de Kamer garanderen dat dergelijke bedragen voor interim-mers binnen de nieuwe regeling (die u bij AMvB3 uitwerkt) niet langer verdiend kunnen worden?
Bij de zorgverzekeraars is de normering van de pensioenpremie door de bijzondere omstandigheden in deze sector op een specifieke wijze vormgegeven in de Regeling sectorale bezoldigingsnorm topfunctionarissen zorgverzekeraars. De pensioenpremie is daarin niet in een bedrag genormeerd, omdat in die sector geen doorsneepremie geldt. De premie is kwalitatief genormeerd: de aan de betrokken topfunctionaris toe te rekenen werkgeversbijdrage voor het pensioen zoals blijkend uit de premienota van het betreffende pensioenfonds. Het gaat om de premie voor het reguliere rechtenpakket van het sectorpensioenfonds en niet om eventuele meerkosten voor de werkgever voor individueel verzekerde extra’s voor de betrokken topfunctionaris. Omdat dat fonds in dat jaar (nog) geen middelloonregeling had, moest ook premie worden betaald voor de backservicelasten. De premie voor backservicelasten blijft overigens volledig van kracht ook al gaat betrokkene in de loop van het jaar weg.
Overigens betrof het in dit geval geen topfunctionaris zonder dienstbetrekking maar een bestuurslid wiens arbeidsovereenkomst in het verslagjaar eindigde.
Voor wat betreft de beoogde nieuwe normering van topfunctionarissen zonder dienstbetrekking («interim-mers») ingevolge het wetsvoorstel verlaging bezoldigingsmaximum WNT (33 978), zij verwezen naar paragraaf 6 van de onlangs aan de Kamer gezonden nota naar aanleiding van het verslag over dat wetsvoorstel.
Welke regels bestaan er voor de wijze waarop zorgverzekeraars – in de jaarverslagen – inzicht moeten geven in de bezoldigingen van diens bestuurders? Is het vermelden van de pensioenpremies in de jaarverslagen vereist? Zo ja, welke stappen onderneemt u tegen zorgverzekeraars – waaronder Menzis – die hieraan niet voldoen? Zo nee, bent u bereid de regels aan te passen?
In de WNT is in de artikelen 4.1 en 4.2 opgenomen welke gegevens WNT-instellingen in hun financieel verslaggevingsdocument moeten opnemen, te weten de beloning, de belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen, de voorzieningen ten behoeve beloningen betaalbaar op termijn. Onder dit laatste begrip vallen de pensioenpremies (werkgeversdeel). Overigens staan in het jaarverslag van Menzis de bedragen voor werkgeversdeel beloning betaalbaarstelling op termijn per bestuurder als zodanig vermeld. Echter, bij de uitvraag/aanlevering/verwerking van de gegevens voor het digitale loket van VWS is er iets misgegaan. Dat wordt nog hersteld.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Zorgverzekeringswet van 4 september aanstaande?
Nee. De beantwoording op een dergelijk korte termijn bleek in dit geval niet mogelijk.
Het bericht dat uitzendkrachten in de pluimveesector structureel worden onderbetaald |
|
John Kerstens (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Personeel pluimveesector uitgebuit»?1
Ja.
Heeft u eerder signalen ontvangen dat uitzendkrachten in de pluimveesector worden onderbetaald?
In de periode 2009–september 2014 heeft de Inspectie SZW 113 meldingen ontvangen over misstanden in de pluimveesector, maar deze hadden voornamelijk betrekking op de arbeidsomstandighedenwetgeving. Van deze meldingen hebben er 106 geleid tot een inspectie.
De Inspectie SZW was op de hoogte van het feit dat de FNV onderzoek deed naar mogelijke cao-ontduiking in de pluimveeverwerkende industrie. Afhankelijk van de uitkomsten van het FNV-onderzoek kan de Inspectie SZW bepalen op welke wijze de sociale partners ondersteund kunnen worden bij de cao-handhaving (zie antwoord 4).
In de uitzendbranche is de Stichting Naleving Cao’s voor Uitzendkrachten (SNCU) verantwoordelijkheid voor handhaving en naleving van cao’s; kunt u aangeven of, en zo ja, hoe vaak, de SNCU controles heeft uitgevoerd bij uitzendbureaus actief in de pluimveesector?
Uit de informatie die ik van de SNCU heb ontvangen blijkt dat de SNCU in het verleden naar aanleiding van meldingen diverse onderzoeken is gestart naar uitzendbureaus in de pluimveesector. Bij deze ondernemingen bleek niet de cao voor uitzendkrachten van toepassing, omdat zij voor meer dan 75% uitzonden in de pluimveesector. Als de cao voor uitzendkrachten niet van toepassing is, heeft de SNCU geen onderzoeksbevoegdheid. Deze onderzoeken konden dus niet worden afgerond.
De SNCU verricht thans onderzoek bij uitzendondernemingen die naar meerdere sectoren uitzenden, waaronder de pluimveesector. De SNCU voert echter geen aparte administratie van de sectoren waarnaar deze ondernemingen uitzenden. Er zijn daardoor geen geaggregeerde gegevens beschikbaar over het aantal onderzoeken in de pluimveesector.
Heeft de Inspectie SZW afgelopen jaren werkgevers in de pluimveesector onderzocht? Zo ja, is de inspectie daarbij tegen misstanden aangelopen en zijn er sancties opgelegd? Zo ja, welke sancties, zo niet, waarom niet en welke actie is er dan wél ondernomen? Bent u bereid naar aanleiding van het onderzoek van FNV Bondgenoten de inspectie onderzoek te laten doen naar mogelijke ontduiking van het wettelijk minimumloon (WML) en het cao-loon in de pluimveesector? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie SZW heeft sinds 2009 229 inspecties uitgevoerd bij pluimveefokkerij- en pluimveeslachterijbedrijven waaronder begrepen de eerder genoemde 106 inspecties op basis van meldingen.
Bij 89 bedrijven zijn overtredingen geconstateerd waarvoor boeterapporten zijn opgemaakt, voornamelijk op het vlak van arbeidsomstandigheden. Er zijn geen boetes opgelegd voor overtredingen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
Sinds november 2013 is een speciaal team van de Inspectie SZW actief dat belast is met de aanpak van schijnconstructies en de ondersteuning van sociale partners bij de handhaving van cao-voorwaarden. De basis hiervoor is artikel 10 van de Wet op het algemeen verbindend en onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet Avv). Recentelijk heeft de Inspectie SZW een drietal formele verzoeken ontvangen om een cao-nalevingsonderzoek te starten in de pluimveesector. De verzoekende partij zal worden geïnformeerd over de bevindingen van het onderzoek en kan daarmee indien nodig een juridische procedure starten om naleving van de cao af te dwingen.
De Inspectie SZW neemt concrete meldingen en klachten van vakbonden over het niet naleven van de Wml altijd in behandeling en bepaalt vervolgens om al dan niet een inspectie in te stellen.
Ziet u mogelijkheden om de beschreven problematiek in de sector samen met sociale partners aan te pakken?
Zoals hiervoor beschreven ondersteunt de Inspectie SZW de cao-partijen bij de civielrechtelijke handhaving van de cao. Voor de aanpak van schijnconstructies is de capaciteit van de Inspectie SZW uitgebreid, onder meer voor dergelijke ondersteuning van cao-partijen. Indien de resultaten van de nalevingsonderzoeken daartoe aanleiding geven wordt de problematiek met sectorale sociale partners besproken.
De dreigende veroordeling van de Tunesische mensenrechtenactiviste Héla Boujneh |
|
Harry van Bommel , Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aanhouding van de Tunesische mensenrechtenactiviste Héla Boujneh in de nacht van 24 op 25 augustus jl.?1
Ja.
Is het waar dat zij zonder opgaaf van redenen wordt vastgehouden en toegang tot een advocaat is ontzegd?
Het kabinet tracht de feitelijke omstandigheden van Héla Boujnehs arrestatie te achterhalen. Héla Boujneh is «aantasting van een functionaris» en «verstoring van de publieke orde» ten laste gelegd. In afwachting van haar proces is Héla Boujneh op vrije voeten gesteld.
Is er een relatie tussen de aanhouding van Héla Boujneh en haar activiteiten tegen seksuele intimidatie door de Tunesische politie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid bij uw Tunesische ambtsgenoot opheldering te vragen over het lot van Héla Boujneh?
Democratische transitie en naleving van mensenrechten zullen onderwerp van gesprek zijn tijdens het onderhoud met mijn Tunesische ambtgenoot op 10 september a.s. Tijdens het gesprek zal ook een toelichting worden gevraagd op de zaak van Boujneh.
Kan de Nederlandse ambassade een waarnemer sturen naar het proces tegen Héla Boujneh dat op 2 september aanstaande begint?
Het proces tegen Héla Boujneh vindt maandag 15 september plaats. De delegatie van de Europese Unie is namens de lidstaten aanwezig. De Nederlandse ambassade in Tunis is eveneens voornemens een waarnemer te sturen.
Wat is uw oordeel over de ontwikkelingen in Tunesië in de laatste twee jaar op het gebied van vrouwenrechten?
Tunesië heeft de laatste twee jaar belangrijke stappen gezet op het gebied van vrouwenrechten. In de in januari aangenomen nieuwe Grondwet zijn de rechten van vrouwen versterkt. Artikel 21 van de constitutie benadrukt nadrukkelijk dat man en vrouw gelijk zijn voor de wet. Er zijn tevens bepalingen in opgenomen tegen discriminatie en geweld tegen vrouwen, en de staat wordt verplicht gelijke kansen voor mannen en vrouwen te garanderen.
Ook heeft Tunesië in april jl. alle reserves aangaande het VN-verdrag over de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) opgeheven. Hiermee handhaaft Tunesië de voorbeeldrol die het sinds de aanname van de progressieve wetgeving «Code de Statut Personel» (1956) in de Arabische wereld heeft, waarin o.a. polygamie werd afgeschaft en scheiding aan strikte juridische procedures werd gebonden. Desalniettemin zijn belangrijke stappen nog te maken voor wat betreft het verbeteren van de sociaaleconomische positie van vrouwen in Tunesië. Ook blijft deelname van vrouwen aan het politiek proces laag. Positief in dit kader is de bepaling in de nieuwe Grondwet die de staat verplicht de politieke vertegenwoordiging van vrouwen te garanderen.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór 10 september a.s. in verband met het bezoek van uw Tunesische ambtgenoot aan Nederland op die datum?
Ja.
De achterstand bij NFI |
|
Michiel van Nispen |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat forensisch onderzoek in strafzaken vertraging oploopt?1 Hoe groot is precies het probleem?
Op 17 juli jl. is vlucht MH17 van Malaysia Airlines neergestort nabij Donetsk in Oekraïne. Hierbij zijn alle inzittenden inclusief bemanningsleden om het leven gekomen. Het identificatieproces is inmiddels in volle gang. De vliegramp levert onvoorzien werk op dat op geen enkele wijze op voorhand was in te schatten voor alle betrokken organisaties. Zoals u weet heb ik aangegeven dat deze onderzoeken met de allerhoogste prioriteit uitgevoerd moeten worden.
Diverse afdelingen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) leveren een onderzoeksbijdrage in verband met deze vliegramp. Gezien de omvang en gewenste snelheid van deze onderzoeken, is het helaas onmogelijk deze allemaal te verrichten naast de onderzoeken die het NFI uitvoert voor het Openbaar Ministerie (OM) en de Nationale Politie (en de zittende magistratuur en de bijzondere opsporingsdiensten). De omvang van de werkzaamheden rond MH17 vergen een groot deel van de capaciteit van het NFI en de daarmee ook van de uitvoering van de Service Level Agreement (SLA) tussen NFI, OM en politie.
Gezien het voorgaande zijn in overleg met politie en OM voor een beperkt aantal deskundigheidsgebieden afspraken gemaakt over tijdelijke instroombeperking en/of verlenging van levertijden voor regulier werk. Ik wil hierbij benadrukken dat, voor zover nu valt te voorzien, het vertragingseffect op de levertijden van het NFI voor de betreffende deskundigheidsgebieden maximaal vier weken bedraagt. Daarnaast blijft de spoedcapaciteit voor DNA-onderzoek (zgn. DNA-express) ongewijzigd en kan door het OM een prioritering worden aangegeven zodat onderzoeken met voorrang worden uitgevoerd.
Op welke manier zal de achterstand weggewerkt en vervolgens nieuwe achterstand voorkomen worden, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van de onderzoeken?
Om toch te kunnen voldoen aan de afspraken die politie en OM met het NFI hebben gemaakt ten aanzien van onderzoekscapaciteit en levertijden, heb ik besloten de bovenbedoelde instroombeperking per 17 september op te heffen. Waar nodig worden de werkzaamheden die het NFI niet zelf kan uitvoeren dan wel de gevallen waar de vertraging te hoog oploopt, uitbesteed aan derden (particuliere forensische instituten). Dit betekent concreet dat het NFI meer sporen binnenkrijgt dan het qua capaciteit aankan, en dit opvangt door waar nodig het werk uit te besteden.
De kwaliteit van de onderzoeken wordt geborgd doordat de betreffende onderzoeken alleen worden uitbesteed aan instituten die daarvoor geaccrediteerd zijn. Het NFI heeft samen met de betreffende particuliere forensische instituten gezorgd voor een goede en efficiënte inrichting van het praktische proces waardoor politie en OM zo min mogelijk extra administratieve last ondervinden van het uitbesteedde werk. De politie eenheden en parketten van het OM zijn over de te volgen werkwijze geïnformeerd.
Waarom wordt geen gebruik gemaakt van het extra geld dat door u ter beschikking is gesteld en wordt dus geen hulp ingeschakeld van deskundige particuliere onderzoeksbureaus? Wordt dit alsnog gedaan? Zo ja, wanneer en waarom dan pas? Zo nee, waarom niet?
Politie en OM kunnen de middelen die ik heb vrijgemaakt naar aanleiding van de bevindingen van de Commissie Winsemius vrij besteden bij NFI en particuliere forensische instituten. Hoewel de middelen ook bedoeld zijn om particuliere instituten in te schakelen indien er een piekbelasting plaatsvindt bij het NFI, heeft het mijn voorkeur deze middelen te reserveren voor specifieke zaken waarbij specifieke kennis en kunde van de particuliere instituten noodzakelijk is, dan wel zaken die buiten de SLA vallen alsnog bij het NFI of de particulieren te kunnen uitvoeren. Immers ook de reguliere criminaliteit dient in deze tijden met de gebruikelijke kracht en slagvaardigheid te worden aangepakt.
Het voorkomen van onnodige ziekenhuisopnames in de laatste levensfase |
|
Mona Keijzer (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het proefschrift «Reasons and avoidability of hospitalisations at the end of life, perspectives of GP’s, Nurses and Family Carers»? Wat is uw mening over de conclusie dat huisartsen de optie «niet behandelen en geen diagnostiek in het ziekenhuis» bij ongeneeslijk zieke patiënten niet altijd bespreken?1
Ja. Ik verwijs hiervoor naar mijn eerdere antwoord op vragen van het Kamerlid Dijkstra (D66)2 over het bericht dat artsen vinden dat ernstig zieke patiënten te lang worden doorbehandeld.
Wat vindt u van de suggestie die in het genoemde proefschrift wordt gedaan om te realiseren dat huisartsen de optie «niet behandelen en geen diagnostiek in het ziekenhuis» bij mensen die ongeneeslijk ziek zijn altijd aan de orde brengen als er een geneeskundig probleem is?
Het voeren van gesprekken over het naderende levenseinde moet een kerncompetentie van artsen zijn. Ik ben het daarom eens met de suggestie dat huisartsen, maar ook andere artsen, de optie «niet behandelen» aan de orde stellen bij mensen die ongeneeslijk ziek zijn. Daarbij dient gerealiseerd te worden, zoals ik in mijn antwoord op eerdere Kamervragen ook heb aangegeven, dat patiënten en familie niet zelden zelf kiezen voor doorbehandelen totdat alle behandelopties uitgeput zijn. De keuze die arts en patiënt samen maken kan ook het kiezen voor kwaliteit van leven zijn, maar vergt dan soms ook een cultuuromslag aan de kant van de patiënt en zijn familie. In het Nationale Programma Palliatieve Zorg zullen relevante onderwerpen als vergroten van bewustwording, cultuur, deskundigheidsbevordering bij artsen en advance care planning zeker aan de orde komen.
Wat is de stand van zaken van het «kijk- en luistergeld» voor specialisten waarin zij niet worden vergoed voor een verrichting maar voor het voeren van anticiperende gesprekken over het levenseinde?
Verzekeraars en aanbieders hebben, binnen de huidige bekostiging, de mogelijkheid om een tarief voor zogenaamd «kijk- en luistergeld» af te spreken. De NZa heeft, in overleg met veldpartijen, in 2013 geconcludeerd dat het aanvullend op de huidige mogelijkheden in de bekostiging wenselijk is deze zorg ook transparant te maken. Dat maakt het ook voor aanbieders en verzekeraars makkelijker aparte afspraken te maken hierover. Ziekenhuizen kunnen daarom per 1 januari 2014 een zorgactiviteit voor een zogenaamd «intensief consult ten behoeve van zorgvuldige afweging behandelopties» registreren als onderdeel van een DBC. De mogelijkheden om deze ruimte te creëren nemen nog verder toe bij de invoering van integrale tarieven per 2015, waarmee de honorariumcomponent van de medisch specialisten komt te vervallen.
Bent u bereid het kijk- en luistergeld ook beschikbaar te stellen voor huisartsen aangezien uit het proefschrift blijkt dat als huisartsen vaak visites bij patiënten aan het levenseinde afleggen, er minder patiënten worden opgenomen?
Huisartsen ontvangen voor elke ingeschreven verzekerde een inschrijftarief dat los staat van de zorg die de patiënt ontvangt. Daarnaast kan een huisarts als hij bij de patiënt op visite gaat hiervoor ook een prestatie declareren. Met de invoering van het nieuwe bekostigingsmodel krijgen aanbieders en verzekeraars meer ruimte om afspraken te maken over het belonen van uitkomsten en substitutie van zorg. Als dit een thema is waar partijen extra afspraken over willen, dan is dit dus ook mogelijk.
Op dit moment zijn er steeds meer huisartsen en wijkverpleegkundigen die met elkaar afspraken maken over patiënten die ongeneeslijk ziek zijn, de zgn. palliatieve thuiszorggroepen (PaTz groepen); momenteel staat hier geen financiering tegenover; kunt u aangeven of financiering geboden kan worden voor de wijkverpleging die dit soort overleggen uitvoert?
Op dit moment kan de wijkverpleging het deelnemen aan Patz overleg als continuïteitsbezoek declareren, maar dat is op langere termijn geen passende oplossing. Ik heb daarom eerder dit jaar al contact laten opnemen met de Nza en de stichting Patz om te zien wat er nodig is om tot meer structurele financiering te komen. Belangrijk is dat de methodiek breed wordt gedragen en door alle beroepsgroepen en verzekeraars wordt onderschreven. Hier wordt nu als eerste naar gekeken. Vervolgens kan worden bezien hoe de Patz aanpak het best en meer structureel financiering kan krijgen.
Onduidelijk is of zorgverzekeraars palliatieve zorg door wijkverpleegkundigen in de vorm van continue monitoring en begeleiding van palliatieve patiënten integraal kunnen blijven geven tot aan het sterven; kunt u toelichten of deze zorg, die voorheen wijkverpleegkundige zorg voor advies, informatie en voorlichting (AIV) werd genoemd, ook in het nieuwe zorgstelsel gegeven kan worden?
Ook in de Zorgverzekeringswet zal in 2015 de prestatie Advies, instructie en voorlichting (AIV) blijven bestaan.
Berichten met betrekking tot de kerncentrale in Doel |
|
Albert de Vries (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wat er aan de hand is in Doel? Niemand weet het»?1
Ja.
Deelt u de mening dat mogelijke veiligheidsincidenten met de kerncentrale in Doel ook gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid in Nederland? Zo ja, waarom en in welke mate? Zo nee, waarom niet?
De kerncentrale in Doel ligt dicht bij de Nederlandse grens. Het risico bestaat dat een incident leidt tot gevolgen voor Nederland. Er wordt dan ook intensief samengewerkt tussen Nederlandse en Belgische (overheids)partijen om incidenten te voorkomen en indien deze toch plaats vinden de effecten te beperken. Uw Kamer is in dit kader op 2 juli 2014 nog geïnformeerd (Kamerstuk 32 645, nr. 60) aangaande de harmonisatie van de maatregelen rond kernongevallen bestrijding met België en Duitsland.
Bent u, anders dan uit nieuwsberichten, op de hoogte van veiligheidsrisico’s rondom de kerncentrale in Doel? Zo ja, op welke wijze bent u geïnformeerd? Zo, nee waarom niet?
Ja. De Nederlandse overheid is, (vrijwel) direct na het incident door het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) geïnformeerd over dit incident.
Het Belgische Ministerie van Justitie onderzoekt de incidenten momenteel. Nederland zal contact houden met de Belgische autoriteiten over de uitkomsten daarvan.
Hebt u contact met Belgische autoriteiten over veiligheidsrisico’s met betrekking tot de kerncentrale in Doel? Zo nee, waarom niet?
Ja, er is contact tussen de Belgische en Nederlandse autoriteiten. Zie ook het antwoord op vraag 3. Er vindt regulier overleg plaats tussen de overheden van Nederland en België.
Acht u het, gezien de kennis waar u nu over beschikt, nodig om (extra) veiligheidsmaatregelen te treffen? Zo ja, waarom en aan welke maatregelen denkt u? Zo nee, waarom niet?
Nee. De kerncentrale Doel 4 is op dit moment stabiel en veilig afgeschakeld. Ook tijdens de gebeurtenissen die leidden tot afschakeling van de reactor is geen radioactiviteit vrijgekomen en hebben alle veiligheidsfuncties naar behoren gewerkt, waardoor er geen risico’s zijn ontstaan. Daarnaast houdt het FANC onafhankelijk toezicht op de veiligheid van deze kerncentrales en stelt zeker dat deze pas weer opstarten wanneer is aangetoond dat dit veilig kan.
Acht u het nodig dat bewoners in de grensstreek met België geïnformeerd worden over de situatie met betrekking tot de kerncentrale in Doel? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja, er dient sprake te zijn van reguliere informatievoorziening richting de bewoners in de grensstreek over de potentiële risico’s van nucleaire installaties, zoals die in Doel. Waar het gaat om kerncentrales is deze verantwoordelijkheid op dit moment belegd bij de Minister van Economische Zaken.
In geval van incidenten worden burgers geïnformeerd over het betreffende incident. Dit gebeurt, afhankelijk van aard en omvang van het incident, op basis van afspraken tussen partijen aan weerszijde van de grens door de gemeente of veiligheidsregio, dan wel de nationale overheid.
De recente gebeurtenissen in Doel zijn niet van invloed geweest op de nucleaire veiligheid en in die zin ook niet gekwalificeerd als nucleair veiligheidsincident. Nadere informatieverstrekking dan die te verkrijgen is op de website van het FANC is op dit moment dan ook niet noodzakelijk.
Terminale patiënten die onnodig in het ziekenhuis liggen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Terminale patiënt ligt vaak onnodig in het ziekenhuis»?1
Ja.
In hoeverre vindt u het wenselijk dat terminale patiënten, indien mogelijk, zorg ontvangen in eigen thuisomgeving? Deelt u de mening dat dit bijdraagt aan waardig sterven?
Ja. In de brief van 11 december 2013 (Kamerstuk 29 509, nr. 46) geeft de Staatssecretaris van VWS aan dat uit onderzoek blijkt dat driekwart van de mensen er voor kiest om thuis te sterven, wanneer de vraag wordt voorgelegd waar zij wensen te overlijden. Eén van de belangrijke uitgangspunten in het beleid rond palliatieve zorg is dan ook dat de zorg zo dichtbij als mogelijk is georganiseerd. Huisartsen, (wijk)verpleegkundigen en verzorgenden vervullen een spilfunctie gericht op een zo goed mogelijke zorg en ondersteuning in de thuissituatie.
Vanaf 1 januari 2015 valt palliatieve terminale zorg thuis onder de aanspraak wijkverpleging in de Zorgverzekeringswet. Daarmee krijgt de (wijk)verpleegkundige, in samenwerking met de huisarts, een grotere rol in de palliatieve zorg thuis aan mensen.
In hoeverre vindt u het vanuit substitutie-oogpunt wenselijk dat terminale patiënten indien mogelijk zorg ontvangen in eigen thuisomgeving?
Ik vind het zeer wenselijk, zeker als dit aansluit bij de wens van de patiënt en zijn omgeving.
Wat hebben huisartsen nodig om terminale patiënten minder snel door te hoeven verwijzen? Wat hebben huisartsen nodig om het waardig sterven bespreekbaar te maken met patiënt en diens naasten? Wat doet u om huisartsen hierin te faciliteren?
Er zijn diverse initiatieven om te inventariseren wat huisartsen nodig hebben om het gesprek aan te gaan en om minder snel door te hoeven verwijzen. De KNMG handreiking «Tijdig spreken over het levenseinde» biedt ondersteuning aan artsen en patiënten bij het spreken over het levenseinde. Ik ondersteun het project «Passende zorg in de laatste levensfase» van de KNMG. Bij het publieksdebat «Moet alles wat kan? Debat passende zorg» op 23 september 2013 is uitgebreid aandacht besteed aan het onderwerp.
In het recente rapport van IKNL over palliatieve zorg voor «andere» doelgroepen (bij niet-oncologische doelgroepen, zie www.iknl.nl) zijn verschillende zorgverleners, waaronder 118 huisartsen, per ziektebeeld gevraagd welke verbeteringen nodig zijn in hun vakgebied. Huisartsen geven bijvoorbeeld aan bij dementie behoefte te hebben aan een dementie-specifiek instrument voor het herkennen en registeren van pijn en bij beroerte (CVA) aan de ontwikkeling van een richtlijn «Palliatieve zorg voor CVA».
De signalen uit bovengenoemde initiatieven zullen we meenemen bij de verdere ontwikkeling van het Nationale Programma Palliatieve Zorg (NPPZ).
Welke rol ziet u voor ziekenhuizen en hun specialisten om huisartsen te ondersteunen in de thuisverzorging van terminale patiënten? Hoe gaat u samenwerking tussen huisartsen en specialisten stimuleren bij het bieden van terminale zorg?
Ik denk dat die rol bijvoorbeeld ligt bij het bieden van deskundigheid aangaande palliatieve zorg en advies bij complexe patiënten. Het thema coördinatie van zorg, waaronder samenwerking tussen eerste en tweede lijn is één van de vier kernthema’s van het bovengenoemde NPPZ. De samenwerking en coördinatie tussen deze groepen moet verder verbeteren.
Welke andere knelpunten signaleert u bij de thuisverzorging van terminale patiënten en wat doet u om deze knelpunten te verhelpen?
We blijven investeren in de palliatieve zorg, zodat de zorg nog beter aan de in de bovengenoemde Kamerbrief genoemde uitgangspunten voldoet (kwaliteit van leven centraal, ondersteuning voor lichamelijke en psychosociale problemen, zorg zo dicht bij als mogelijk, extra aandacht voor mantelzorgers, palliatieve zorg als onderdeel van de reguliere zorgverlening, waar nodig is specialistische kennis snel beschikbaar). Het niet voldoen aan deze uitgangspunten kan leiden tot knelpunten in de thuisverzorging van terminale patiënten. Verder is het tijdig bespreekbaar maken van de laatste levensfase belangrijk, zodat mensen afgewogen keuzes kunnen maken. Daarmee kunnen ook situaties worden voorkomen zoals omschreven in het bewuste artikel in Trouw, waarin huisartsen onder druk van stress en familie patiënten toch maar doorsturen naar het ziekenhuis.
Het gedogen van illegale gokbedrijven en de risico’s voor het betalingsverkeer |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Verdachte in zaak gokmiljonairs was topman Buckaroo»11)? Kent u voorts het door de Minister van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer aangeboden rapport van de politie en het Openbaar Ministerie (OM): «Verantwoording aanpak georganiseerde criminaliteit 2013» en met name de daarin opgenomen passage: «V Online gokimperium: één grote schijnconstructie»?2 Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen over het gedogen van de Kansspelautoriteit van illegale aanbieders van online kansspelen?3
Ja.
Wat wordt er precies bedoeld met de passage in het genoemde rapport van de politie en het OM waaruit blijkt dat, als een illegale aanbieder van online kansspelen zich netjes opgeeft als aanbieder en zich niet op de Nederlandse markt richt, de Kansspelautorieit (Ksa) deze aanbieder een soort gedoogbrief (comfort letter) geeft? Kunt een voorbeeld van een dergelijke comfort letter, desnoods geanonimiseerd, aan de Kamer doen toekomen?
De kansspelautoriteit is verantwoordelijk voor handhaving van de Wet op de kansspelen. Zij heeft mij laten weten dat geen sprake is van gedoogbrieven of comfort letters. Zoals in antwoord op eerdere Kamervragen is aangegeven, is de kansspelautoriteit, gezien het grote aanbod van kansspelen op internet, genoodzaakt prioriteiten te stellen bij haar handhavingsactiviteiten. Daartoe zijn prioriteringscriteria opgesteld waarbij het uitgangspunt is handhavende activiteiten in eerste instantie te richten op aanbieders die zich onmiskenbaar richten op de Nederlandse markt. In dat licht verstuurt de kansspelautoriteit waarschuwingsbrieven aan aanbieders die aan een of meer van de prioriteringscriteria voldoen. Ik beschik niet over deze individuele brieven. De kansspelautoriteit heeft mij laten weten dat de strekking van deze brieven is dat de aanbieder illegaal bezig is en dat hij een boete riskeert. In reactie op deze brieven heeft een groot aantal bedrijven het aanbod aangepast. Andere bedrijven hebben dat niet gedaan en inmiddels heeft de kansspelautoriteit meerdere boetes opgelegd en lopen diverse onderzoeken.
In de waarschuwingsbrieven worden de aanbieders er tevens op gewezen dat het enkele feit dat zij niet aan de prioriteringscriteria voldoen of hun aanbod recent hebben aangepast, niet betekent niet dat zij niet (meer) door de kansspelautoriteit worden gemonitord en zijn vrijgesteld van handhavend optreden van de kansspelautoriteit.
Hebben illegale aanbieders van onlinekansspelen brieven van de Ksa ontvangen dan wel andere berichten gekregen waaruit zij konden opmaken dat zij niet door de Ksa zouden worden aangepakt als zij onder bepaalde voorwaarden illegale kansspelen zouden aanbieden? Zo ja, wat is de aard van die brieven? Zo nee, hoe verhoudt zich dat dan tot hetgeen op pagina 23 van het genoemde rapport van de politie en het OM is gesteld over de comfort letter?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het geven van een comfort letter zich tot uw antwoorden op de eerder genoemde vragen waaruit blijkt dat er geen sprake is van een gedoogbeleid maar slechts van «prioriteringscriteria» van de Ksa?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak zijn, naar het voorbeeld gegeven door een officier van het Functioneel Parket in het Rykiel onderzoek, comfort letters gebruikt om online casino’s, die aanvankelijk gericht waren op de buitenlandse markt, om te zetten in casino’s die op Nederland zijn gericht?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Payment Service Providers (PSP) volledig betrouwbaar moeten zijn om te kunnen garanderen dat in de toekomst spelers hun inleg niet kwijtraken of hun eventuele winst niet krijgen als zij gokken via legale online kansspelbedrijven? Zo ja, deelt u de mening dat uit het feit dat een directeur van Buckaroo verdacht wordt van betrokkenheid bij malafide gokpraktijken, die betrouwbaarheid nu nog niet volledig gewaarborgd kan worden? Zo ja, hoe gaat u daar wel voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht een betrouwbare organisatie van kansspelen op afstand van groot belang. In het wetsvoorstel kansspelen op afstand, dat op 21 juli 2014 naar uw kamer is verzonden, is daarom opgenomen dat de kansspelautoriteit, zodra een vergunningstelsel voor kansspelen op afstand is ingericht, ieder bedrijf dat een vergunning aanvraagt zal toetsen aan strikte eisen, zodat alleen betrouwbare en geschikte aanbieders in aanmerking komen voor een vergunning. De vergunninghouder moet zijn bedrijfsvoering zo inrichten dat een verantwoorde, betrouwbare en controleerbare organisatie van kansspelen op afstand wordt gewaarborgd. Op grond van artikel 31l, tweede lid, van het wetsvoorstel is de vergunninghouder verplicht passende waarborgen te treffen voor het veilig verloop van de betalingen tussen hem en de speler. Ook moet de vergunninghouder passende waarborgen treffen voor de spelerstegoeden. In de lagere regelgeving worden hier nadere regels voor gesteld. Hierop ben ik in de nota naar aanleiding van verslag, die met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer is verzonden, nader ingegaan.
Zo moet de toekomstige vergunninghouder onder andere de tegoeden op de spelersrekeningen afscheiden van het eigen risicodragend vermogen of deze verzekeren. Hiermee wordt voorkomen dat de spelerstegoeden kunnen worden gebruikt voor andere doeleinden, bijvoorbeeld ter dekking van de bedrijfskosten of voor speculatie. Verder moeten alle relevante transacties tussen de speler en de vergunninghouder op grond van artikel 34k van het wetsvoorstel inzichtelijk worden geregistreerd.
De kansspelautoriteit is verantwoordelijk voor het toezicht en handhaving van de Wet op de kansspelen en voor de vergunningverlening. De kansspelautoriteit zal aanbieders die in aanmerking willen komen voor een vergunning toetsen op het kunnen naleven van bovengenoemde en andere strikte vergunningsvoorwaarden. De vergunninghouder is te allen tijden verantwoordelijk voor de naleving van de vergunningsvoorwaarden. Indien hij dat niet doet, riskeert hij een boete en kan hij zijn vergunning op het spel zetten. Het wetsvoorstel kansspelen op afstand omvat tevens de bevoegdheid voor de kansspelautoriteit om partijen die het aanbieden van niet-vergunde kansspelen faciliteren, zoals bijvoorbeeld betaaldienstverleners, middels een bindende aanwijzing te gelasten hun dienstverlening te staken.
De Nederlandsche Bank (DNB) is op grond van de Wet op het financieel toezicht verantwoordelijk voor het verstrekken van vergunningen en voor het toezicht op betaalinstellingen met zetel in Nederland. Voor deze betaalinstellingen gelden strikte regels voor een controleerbare en betrouwbare bedrijfsvoering. Onderdeel hiervan is dat de gelden van klanten worden veilig gesteld. Verder toetst DNB de betrouwbaarheid en de geschiktheid van de bestuurders van deze betaalinstellingen. Indien blijkt dat een vergunninghoudende betaalinstelling de regels onvoldoende naleeft, neemt DNB gepaste maatregelen. DNB doet geen uitspraken over individuele zaken en personen. Dit betreft toezichtsvertrouwelijke informatie. Zoals ik ook in de nota naar aanleiding van verslag heb aangegeven, zullen spelers in het gereguleerde stelsel voor hun deelname aan vergunde kansspelen op afstand ook gebruik kunnen maken van buitenlandse bank- of betaalrekeningen mits deze van een vergunde bank of betaaldienstverlener zijn. Dit betekent dat op die instellingen in het buitenland toezicht wordt gehouden.
Het beleid inzake gratieverzoeken en het negeren van rechterlijke adviezen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Haagse voorzieningenrechter van 10 juli 2014 waarbij de rechter vaststelt dat u in de zaak van een tot levenslang veroordeelde man die op verzoek van de Staat in een Tbs-kliniek behandeld wordt, geen goede belangenafweging heeft gemaakt door hem onbegeleid verlof te weigeren ondanks een positief advies van het Adviescollege Verloftoetsing tbs, waarmee u volgens de rechter resocialisatie welbewust in de weg staat en dat uw weigering bovendien in strijd is met een voorlopig positief gratieadvies van het gerechtshof Den Haag en ook met afspraken die door de Minister van Justitie zijn gemaakt, welke mede inhielden dat de behandeling van de man zo mogelijk zou zijn gericht op terugkeer in de samenleving?1
Ik respecteer het oordeel van de voorzieningenrechter in deze individuele casus, die overigens geheel op zichzelf staat. Ik heb uitvoering gegeven aan hetgeen mij door de voorzieningenrechter in de uitspraak van 10 juli jl. is opgedragen en aan deze levenslanggestrafte onbegeleid verlof verleend.
Bij de beoordeling voor de beslissing tot machtiging voor onbegeleid verlof en de beslissing op een gratieverzoek moeten verschillende aspecten en belangen worden afgewogen. Eén element betreft het belang van slachtoffers en nabestaanden. Een slachtofferonderzoek waarbij slachtoffers en/of nabestaanden worden geconsulteerd, voorafgaand aan een beslissing tot machtiging voor onbegeleid verlof of in het kader van de gratieprocedure, speelt een rol in de afweging van meerdere aspecten, waaronder voorts de onrust in de maatschappij en delictgevaarlijkheid. Bij iedere casus moet een individuele afweging van deze verschillende aspecten worden gemaakt.
Wat is uw reactie op de overweging van de Haagse voorzieningenrechter dat u uw beslissing tot machtiging voor onbegeleid verlof in het kader van de gratieprocedure (vrijwel) geheel afhankelijk heeft gemaakt van het gevoelen van de slachtoffers en nabestaanden, die daarmee in feite de verantwoordelijkheid krijgen voor deze beslissing? Strookt deze rol of invloed niet met de – in de laatste jaren substantieel vergrote – rol van het slachtoffer in het strafproces als procesdeelnemer»?
Zie antwoord vraag 1.
In welke mate weegt u in uw beslissingen inzake de gratieprocedure en het verlenen van (on)begeleid verlof het belang van de slachtoffers en nabestaanden, de maatschappelijke geschoktheid en de mogelijke verstrekkende gevolgen van een eventuele verlening van een verlofmachtiging tot onbegeleid verlof mee en in welke mate zal dat belang zwaarder wegen dan het belang van resocialisatie door verlening van een machtiging tot onbegeleid verlof?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is sprake van een wijziging in het gratiebeleid door het nadrukkelijk en zwaarwegend meewegen van het belang van de slachtoffers en de nabestaanden, de maatschappelijke geschoktheid en de mogelijke verstrekkende gevolgen van een eventuele verlening van een verlofmachtiging tot onbegeleid verlof?
Zoals de toenmalige Minister en Staatssecretaris van Justitie in de brief van 16 oktober 2009 over de gratieprocedure en de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf (Vergaderjaar 2009–2010, Kamerstuk 32 123-VI nr. 10) reeds hebben aangegeven, wordt immer op basis van de individuele omstandigheden van de levenslanggestrafte op het gratieverzoek van een levenslanggestrafte beslist. Hierbij spelen naast de vergeldingscomponent en de ernst van het delict ook andere aspecten, zoals de leeftijd van een levenslanggestrafte, medische- en psychiatrische toestand en het recidiverisico. De opsomming in de eerder genoemde brief is niet limitatief. Ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden spelen een rol bij de beslissing op het gratieverzoek.
Deelt u de mening dat de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), in het bijzonder het Vinter-arrest, betekent dat een afwijzing van een gratieverzoek niet uitsluitend kan worden gebaseerd op de gevoelens van nabestaanden en slachtoffers en/ of van mogelijke maatschappelijke onrust die met de vrijlating gepaard zou kunnen gaan?2 Zo ja, hoe vertaalt dat zich in uw beleid? Zo nee, hoe verhoudt uw standpunt zich tot de uitleg die aan het Vinter-arrest wordt gegeven door het gerechtshof Den Haag en de beroepscommissie van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ)?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de RSJ van 21 augustus 2014 waarin de Raad uw standpunt dat levenslang ook daadwerkelijk levenslang betekent en dat levenslang gestraften in beginsel geen uitzicht hebben op terugkeer in de maatschappij, verwerpt door te stellen dat voorbereiding op terugkeer in de maatschappij als uitgangspunt dient te blijven gelden voor alle gedetineerden?3
Uitgangspunt bij het opleggen door de rechter van een levenslange gevangenisstraf is dat de veroordeelde niet meer terugkomt in de maatschappij. De rechter kiest in uitzonderlijke gevallen, waarbij een misdrijf zo ernstig is en het risico dat de veroordeelde na invrijheidsstelling opnieuw een ernstig gevaar voor de samenleving zal vormen zo groot, voor de levenslange gevangenisstraf. Dit betekent niet dat de veroordeelde nooit meer vrij kan komen. Ook voor levenslanggestraften bestaat de mogelijkheid van gratie.
Op 18 september jl. heeft de voorzieningenrechter in Den Haag een uitspraak gedaan in de zaak van een levenslanggestrafte wiens gratieverzoek ik had afgewezen. Ik respecteer de uitspraak van de voorzieningenrechter. Ik heb besloten niet in beroep te gaan tegen de uitspraak. Van belang is dat de voorzieningenrechter in ieder geval heeft geoordeeld dat het middel gratie kan voorzien in herzieningsmogelijkheden als bedoeld in de jurisprudentie van het Europees Hof, en het Nederlandse systeem van mogelijke gratiëring daarmee aan de vereisten dat een levenslange gevangenisstraf zowel juridisch als feitelijk verkortbaar is, beantwoordt. Daarmee heeft de levenslanggestrafte gedetineerde een perspectief op vrijlating, aldus de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter heeft de Staat bevolen om binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis een begin te maken met activiteiten gericht op resocialisatie van de betreffende levenslanggestrafte, teneinde bij de beoordeling van een nieuw gratieverzoek van hem diens resocialisatie en de vorderingen op dat gebied te kunnen betrekken. Ik geef uitvoering aan hetgeen de rechter mij heeft opgedragen. Er is inmiddels gestart met het aanbieden van activiteiten gericht op resocialisatie aan deze gedetineerde.
In het licht van de uitspraak bestudeer ik of en zo ja welke consequenties deze uitspraak voor de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf en het gratiebeleid heeft. Ik zal uw Kamer hierover nog nader informeren.
Deelt u de opvatting van het gerechtshof Den Haag en de beroepscommissie RSJ dat gezien de jurisprudentie van het EHRM, in het bijzonder het Vinter-arrest en de nadere uitwerking daarvan in het arrest Harakchiev en Tolumov, op zeker moment begonnen moet worden met op resocialisatie gerichte activiteiten?4 Zo ja, op welk moment dienen deze activiteiten naar uw mening aan te vangen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u ervan op de hoogte dat de Minister van Justitie in 2004 in antwoord op Kamervragen heeft gezegd «Het advies van de rechter die de straf of maatregel heeft opgelegd is het uitgangspunt voor de beslissing over het toekennen van gratie» en dat op 19 mei 2005 de Minister van Justitie aan de Nationale ombudsman heeft geschreven «voor de beslissing op gratieverzoeken zijn de daartoe uitgebrachte adviezen van OM en zittende magistratuur (ZM), primair dat van het gerecht dat de straf heeft opgelegd, als regel leidend.«?5 Zo ja, in hoeverre beschouwt u de rechterlijke adviezen zoals deze worden verstrekt op grond van artikel 122 Grondwet(GW), in beginsel nog als leidend voor uw beslissing in het toestaan van (on)begeleid verlof en gratieverzoeken?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Uit de systematiek van de Gratiewet volgt dat aan het advies van het gerecht groot gewicht toekomt voor de te nemen gratiebeslissing. In beginsel is het advies van het gerecht leidend. Daarom wordt in het overgrote deel van de gratiezaken het advies van het gerecht gevolgd. Dat neemt echter niet weg dat ik in voorkomende gevallen de mogelijkheid heb om van het advies van het gerecht af te wijken en bijvoorbeeld het advies van het Openbaar Ministerie te volgen.
Deelt u de opvatting dat een beslissing op een gratieverzoek, in een situatie waarin door het gerecht als bedoeld in artikel 122 GW nog geen definitief advies is gegeven, strijd oplevert met de artikelen 4 en/of 5 en/of 6 Gratiewet? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat een beslissing op grond van een voorlopig advies niet per definitie in strijd is met de genoemde regelgeving. Als de inhoud van het voorlopig advies daartoe aanleiding geeft, zal ik nader advies vragen aan het gerecht.
Deelt u de mening dat, in het geval u zich niet kunt verenigen met een al dan niet voorlopig rechterlijk advies zoals bedoeld in artikel 122 Grondwet, het op uw weg ligt advies in te winnen van de Hoge Raad (art. 11 Gratiewet)? Zo ja, gebeurt dit wel eens en zo ja, in welke gevallen? Zo nee, waarom niet en op welke gronden doet u dit niet?
Artikel 11 van de Gratiewet geeft slechts aan dat wanneer ik het wenselijk acht ik, naast het advies van het aangewezen gerecht, ook advies kan inwinnen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daaruit volgt niet dat ik gehouden ben advies te vragen bij de Hoge Raad als ik mij niet kan verenigen met een uitgebracht voorlopig advies. Voor zover ik heb kunnen nagaan, is het de afgelopen decennia niet voorgekomen dat advies is ingewonnen bij de Hoge Raad.
Klopt naar uw opvatting de conclusie van mr. W.F. van Hattum en D.J.G.J. Cornelissen op basis van hun dossieronderzoek naar de totstandkoming van gratiebeslissingen van commune levenslanggestraften dat indien het adviserende gerecht een «opjarenstelling» of een voorwaardelijke gratie adviseerde, de Minister van Veiligheid en Justitie dit advies, dan wel de strekking daarvan, altijd heeft gevolgd en dat sinds de Tweede Wereldoorlog alleen gratieverzoeken van oorlogsmisdadigers in strijd met positieve adviezen van het desbetreffende gerecht zijn afgewezen?6 Zo ja, hoe verhoudt die constatering zich tot uw beslissingen en beleid inzake gratieverzoeken? Zo nee, in welke andere gevallen en op welke gronden is afgelopen decennia afgeweken van een positief advies van de rechter?
Nu ik zelf geen onderzoek heb laten doen naar de totstandkoming van gratiebeslissingen van commune levenslanggestraften, kan ik de conclusies in het onderzoek van Van Hattum en Cornelissen niet bevestigen. Zoals ik in het antwoord op vraag 8 heb aangegeven, is het thans geldende beleid dat het rechterlijk advies bij het nemen van gratiebeslissingen leidend, maar heb ik in voorkomende gevallen de mogelijkheid om van het rechterlijk advies af te wijken.
Kunt u, mede gezien de arresten van het EHRM in de zaken Vinter versus het Verenigd Koninkrijk, Magyar versus Hongarije en Harakchiev versus Bulgarije aangeven wat levenslanggestraften, bij wie de kans op recidive door deskundigen als «laag» wordt ingeschat, die zeer lang hebben geboet en die berouw tonen, kunnen doen om in aanmerking te komen voor verlof en gratie?7
Zie antwoord vraag 6.
De tweede berisping in korte tijd voor de Levenseindekliniek |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht dat de Levenseindekliniek opnieuw in de fout is gegaan?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het gegeven dat er in korte tijd voor de tweede keer een overtreding van de wettelijke regels door de Levenseindekliniek wordt geconstateerd?
De Stichting Levenseindekliniek (SLK) heeft sinds haar oprichting in 2012 aan ruim 300 mensen euthanasie verleend. Onlangs is voor de tweede keer een melding van euthanasie als onzorgvuldig beoordeeld. Deze is conform artikel 9 lid 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding doorgestuurd naar de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en het Openbaar Ministerie (OM). Beide instanties hebben binnen hun eigen bevoegdheid de taak om de zaak verder te onderzoeken en naar aanleiding daarvan een beslissing te nemen. Gelet hierop onthoud ik mij thans van een oordeel.
Hoe wordt het risico voorkomen dat alternatieve mogelijkheden van hulp niet of onvoldoende aan de orde komen bij de Levenseindekliniek, of dat er onvoldoende aandacht is voor de zorgvuldigheid van de besluitvorming?
De aan de Levenseindekliniek verbonden artsen zijn gebonden aan het voor elke arts geldende wettelijke kader. Op basis van artikel 2 eerste lid van de Euthanasiewet dient een arts met de patiënt naar alle handelingsopties te kijken. De Regionale toetsingscommissies euthanasie (Rte) toetst na afloop of de arts alle zorgvuldigheidseisen heeft nageleefd.
Klopt het dat de betreffende arts er niet van overtuigd was dat er sprake was van ondraaglijk lijden, maar andere redenen voor euthanasie zag? Hoe wordt voorkomen dat op deze manier verdere uitholling plaatsvindt van de bescherming van het leven?
Uit het oordeel van de Rte blijkt dat de arts hoofdzakelijk op basis van de schriftelijke wilsverklaring van de patiënte tot de overtuiging is gekomen dat sprake was van ondraaglijk lijden.2 De Rte heeft in haar oordeel aangegeven dat de arts zich in deze zeer complexe situatie meer tijd en inspanning had moeten getroosten om de ondraaglijkheid van het lijden van patiënte te onderbouwen. Het enkele feit dat patiënte zich bevond in de situatie die zij beschreven had in haar schriftelijke wilsverklaring was niet voldoende om overtuigd te zijn van de ondraaglijkheid van het lijden. Op dit moment wordt er gewerkt aan een handreiking voor artsen en patiënten die duidelijkheid moet bieden over de betekenis van de schriftelijke wilsverklaring bij wilsonbekwame patiënten. Deze handreiking dient artsen en patiënten te ondersteunen bij het opstellen en beoordelen van wilsverklaringen.
Welke aanvullende maatregelen zijn noodzakelijk en mogelijk om te waarborgen dat de Levenseindekliniek zich aan de regels houdt? Welke rol heeft de Inspectie hierbij?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven hebben de Rte twee zaken van de SLK doorgezonden naar de IGZ en het OM. Ik wacht het oordeel van beide organisaties af en zie op dit moment geen aanleiding voor aanvullende maatregelen.
Als een instelling die valt onder de Kwaliteitswet Zorginstellingen niet voldoet aan de randvoorwaarde voor verantwoorde zorg en als die instelling niet in staat wordt geacht adequate verbeteringen te treffen, dan kan de IGZ ingrijpen middels het haar ter beschikking gestelde wettelijk instrumentarium. De IGZ heeft hiervoor een handhavingskader opgesteld.
Aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om een verbod te bewerkstelligen van een instelling die meermalen in strijd met de wettelijke regels het leven van een mens beëindigt?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat zorgverzekeraars de wijkverpleging splitsen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de berichten dat zorgverzekeraars bij hun zorginkoop de twee segmenten van werkzaamheden voor de wijkverpleging apart inkopen, en daarmee de wijkzuster opsplitsen?1
Het beeld «dat de wijkzuster wordt opgesplitst» betreur ik en onderschrijf ik niet.
Integrale uitvoering van de wijkverpleegkundige functie is het uitgangspunt. Coördinerende, regisserende en organiserende werkzaamheden zijn integraal onderdeel van het werk van wijkverpleegkundigen; deze kunnen niet los gezien worden van de directe zorgverlening.
De berichten waar mevrouw Leijten op doelt betreft de inkoop van de prestatie «wijkgericht werken» waarvoor in 2015, als extra investering in de wijkverpleging, € 40 mln. beschikbaar is.
Onder deze NZa-prestatie vallen de activiteiten die niet direct te koppelen zijn aan een individueel zorgtraject van een patiënt. Het gaat hierbij om zaken als deelname van de wijkverpleegkundige aan het sociale wijkteam en andere wijkgerichte activiteiten. De wijkgerichte zorg vormt een impuls voor de samenwerking tussen gemeente en zorgverzekeraars in 2015. Met het wijkgericht werken wordt het ook mogelijk gemaakt dat mensen op basis van signalen uit het sociale wijkteam, bijvoorbeeld over zorgmijders of mensen die de weg naar de zorg niet kennen, worden geholpen. Dat betekent: kijken wat er aan de hand is en indien nodig doorschakelen naar Zvw- zorg en/of welzijn. Deze prestatie is niet bedoeld voor het indiceren van cliënten. Zorgverzekeraars kiezen ervoor om deze prestatie bij een beperkt aantal aanbieders te contracteren.
Het overgrote deel van de cliënten komt in zorg via de huisarts, het ziekenhuis of rechtstreeks in zorg en daarmee in het tweede segment. Het tweede segment betreft de zorgverlening aan de cliënt waarin er ruimte is voor signaleren, schakelen naar het gemeentelijke domein en inzet op zelfredzaamheid. De omvang van dit segment is in 2015 circa € 3,2 mld.
Ik heb inmiddels met partijen van het onderhandelaarsresultaat wijkverpleging gewerkt aan een tekst (bijlage 1)2 waarin de gezamenlijke uitgangspunten in 2015 die gelden voor het wijkgericht werken en de individueel toewijsbare zorgverlening staan verwoord. De afspraak is gemaakt dat ieders achterban wordt verzocht deze uitgangspunten te hanteren bij de inkoopgesprekken.
Was het niet de oorspronkelijke bedoeling dat de wijkverpleegkundige de spil in de wijk moet kunnen zijn, en naar eigen inzicht kan handelen en de benodigde zorg verlenen aan zorgbehoevende mensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wijkverpleegkundige vormt, samen met de huisarts, inderdaad een belangrijke spil in de wijk. De vrije ruimte om naar eigen inzicht te handelen is precies wat ik beoog.
Zo zal vanaf 2015 de indicatierol, die nu door het CIZ wordt uitgevoerd, door de wijkverpleegkundige worden gedaan. Zij zal daarbij breder kijken dan de oorspronkelijke zorgvraag van de cliënt, bijvoorbeeld naar zelfredzaamheid en sociale omgeving. Daarbij hoort ook dat de wijkverpleegkundige gehoor kan geven aan signalen die zij in de dagelijkse praktijk ontvangt. Het behoort tot de professionele autonomie van de wijkverpleegkundige om in te schatten wanneer het inschakelen van het sociale domein noodzakelijk is. Deze taken maken onderdeel uit van de zorgverlening aan de cliënt en behoren daarmee tot de individueel toewijsbare zorg. Uiteraard kan de wijkverpleegkundige ook zelf zorg verlenen: zij is in de eerste plaats een zorgverlener. De wijkverpleegkundige kan dus, veel meer dan nu het geval is, naar eigen inzicht handelen.
Hoe verhoudt dit nieuwe inkoopbeleid van de zorgverzekeraars zich met uw streven dat de wijkverpleegkundige niet alleen zorg verleent, maar zich ook bezig houdt met zelfredzaamheid en verbindingen met het sociale domein? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de inkoopgids wijkverpleging van Zorgverzekeraars Nederland wordt gesteld dat de wijkverpleegkundige net als de huisarts, de eerste toegang tot professionele zorg en de verbindende schakel tussen zorgvragers en aanbieders binnen de domeinen van zorg, wonen en welzijn vormt. In mijn gesprekken met verzekeraars is dit beeld bevestigd. Ook voor zorgverzekeraars zijn thema’s als zelfredzaamheid en een goede verbinding met het sociale domein van wezenlijk belang.
Erkent u dat bij aparte inkoop van segment 1 (signaleren) en 2 (zorgverlening) deze werkzaamheden naar alle waarschijnlijkheid door twee verschillende personen zullen worden gedaan? Vindt u het wenselijk dat er onnodig meerdere mensen over de vloer komen bij kwetsbare mensen thuis?
Ook in de zorgverlening (segment 2) is er ruimte voor signaleren, het leggen van verbindingen naar het sociale domein en het versterken van zelfredzaamheid. Deze taken worden dus niet gescheiden. De wijkgerichte zorg (segment 1) is voor deelname aan het sociale wijkteam en andere wijkgerichte activiteiten die niet elke wijkverpleegkundige hoeft te doen. De zorgverlening bij de mensen thuis zal straks door één zorgaanbieder worden geleverd.
Vindt u dat hier sprake is van de door u gewenste «cliëntgerichte benadering» als zorgbehoevende mensen verschillende zorgverleners over de vloer krijgen, voor signaleren, voor zorgverlening via de zorgverzekeraar, maar ook via de ondersteuning vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Voor de zorg die bij de mensen thuis wordt geleverd en daarmee individueel toewijsbaar is, geldt dat zowel het signaleren als de zorgverlening door de (wijk)verpleegkundige wordt geleverd. De wijkverpleegkundige komt bij mensen thuis en stelt vast wat er nodig is. Niet alleen op medisch vlak, zij constateert ook wat er voor overige ondersteuning uit het gemeentelijke domein aan de orde kan zijn. Indien nodig schakelt zij de gemeente in.
Hoeveel zal de bureaucratische last toenemen als het signaleren van zorgbehoefte, en het daadwerkelijk verlenen van zorg, in handen van verschillende personen en/of zorgorganisaties komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het signaleren van de zorgbehoefte in de vorm van een indicatiestelling vindt door dezelfde zorgorganisatie plaats als de daadwerkelijke zorgverlening.
Vindt u het logisch dat de taken signaleren en ondersteunen, en daadwerkelijke zorgverlening, uit elkaar getrokken worden? Ligt dit in lijn met uw wens af te stappen van productdenken en -registratie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals reeds genoemd in de antwoorden op eerdere vragen, worden deze taken niet uit elkaar getrokken.
Was het idee dat de verschillende segmenten waaruit het werk van wijkverpleegkundige is opgebouwd niet juist dat deze door één persoon uitgevoerd zou worden? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de prestatie «wijkgericht werken» zullen zorgverzekeraars een beperkt aantal aanbieders contracteren. Deze aanbieders kunnen hiervoor alleen een contract krijgen als zij ook individueel toewijsbare zorg (segment 2) leveren. Hiermee wordt de integraliteit van de geleverde zorg bevorderd.
De segmenten zijn niet bedoeld om het werk van de wijkverpleegkundige op te knippen, maar om naast de daadwerkelijke zorgverlening ruimte te bieden voor het op wijkniveau zorg inkopen die niet direct individueel toewijsbaar is.
Is het niet beter de verschillende segmenten te gebruiken als richtlijn voor de werkzaamheden, en de verantwoording daarvan, in plaats van een structuur om de zorg in te kopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. De aparte positionering van het wijkgericht werken heeft er voor gezorgd dat zorgverzekeraars en gemeenten daar daadwerkelijk afspraken over maken. De samenwerking tussen zorgverzekeraars en gemeenten, die belangrijk is voor een integraal aanbod aan zorg en ondersteuning, is hiermee goed van de grond gekomen.
Op dit moment stel ik met de sector een monitor op om goed zicht te krijgen op de wijzer waarop het wijkgericht werken vorm krijgt. De inzichten die verkregen worden uit deze monitor kunnen worden meegenomen bij de bekostiging van wijkverpleging vanaf 2016.
Bent u bereid de zorgverzekeraars terug te fluiten wanneer zij de wijkverpleegkundige taken zo inkopen dat deze niet door één persoon kunnen worden uitgevoerd? Zo neen, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven gaan zorgverzekeraars de prestatie «wijkgericht werken» bij een beperkt aantal aanbieders inkopen. Het is het mogelijk dat de individuele zorgtaken en het wijkgericht werken, bijvoorbeeld de deelname aan sociale wijkteams, door verschillende aanbieders wordt uitgevoerd. Ik kan me hier iets bij voorstellen omdat niet iedere zorgaanbieder vertegenwoordigd hoeft te zijn in het sociaal wijkteam. Zoals ik al heb toegelicht kan het andersom niet zo zijn dat een aanbieder een contract heeft voor segment 1, maar geen individueel toewijsbare zorg levert. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, maar hoe ze deze zorg inkopen bepalen zij zelf.
Erkent u dat de overheveling van de wijkverpleging naar de Zorgverzekeringswet te snel wordt ingevoerd, waardoor zorgverzekeraars fouten maken bij hun inkoopbeleid? Zo neen, hoe noemt u het opsplitsen van de wijkverpleging dan wel? Zo ja, bent u bereid de overheveling te staken?
Verzekeraars zijn de inkoop van de wijkverpleging inmiddels gestart. Zij pakken dit voortvarend op. Daar waar signalen zijn over zaken die niet juist worden ingekocht of waar misverstanden over zijn, gaan in eerste instantie aanbieders en verzekeraars hierover in gesprek. Ik gebruik mijn contacten met partijen ook om hen hierop aan te spreken indien nodig. De ruis die is ontstaan over de scheiding van wijkverpleegkundige zorg heb ik daarom in overleg met partijen opgehelderd. Dit heeft geleid tot een tekst (bijgevoegd) waar partijen zich in kunnen vinden en die leidend is bij de inkoop van wijkverpleegkundige zorg.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van het wetsvoorstel Wet langdurige zorg (Wlz)?
Helaas is de beantwoording niet voor de behandeling van de Wlz gelukt.
Het burgerservicenummer |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat het burgerservicenummer (BSN) in het nieuwe model paspoort niet alleen wordt vermeld aan de ommezijde van de houderpagina, maar ook op de houderpagina zelf bij de overige persoonsgegevens?
Herinnert u zich uw toezegging om het BSN niet meer op de houderpagina bij de overige persoonsgegevens te vermelden, maar aan de ommezijde ervan?1 Wat is precies de waarde van die toezegging, nu het BSN blijft staan in de zogeheten machineleesbare zone op de houderpagina van het paspoort? Doet deze gang van zaken u niet denken aan «Yes Minister»?
Deelt u de mening dat het, in het kader van het voorkomen van identiteitsfraude, van belang is dat het BSN zo min mogelijk wordt verspreid in combinatie met de overige persoonsgegevens?
Ja, met persoonsgegevens moet zorgvuldig worden omgegaan. Het verwerken van persoonsgegevens is in de wet Bescherming persoonsgegevens en in bijzondere wetten zoals de Wet algemene bepalingen gebruik burgerservicenummer (Wabb) en de Wet Basisregistratie personen gereguleerd. Het BSN mag op grond van de Wabb alleen door overheidsorganen worden verwerkt tenzij het verwerken – door bijvoorbeeld een werkgever voor het doen van opgaven aan de Belastingdienst – bij of krachtens wet is geregeld. De vermelding van het BSN op het paspoort dient ertoe dat overheidsorganen de gegevens over deze persoon efficiënt en effectief kunnen verwerken. Het BSN moet in voorkomende gevallen kenbaar worden gemaakt aan de burger omdat deze anders niet in de gelegenheid wordt gesteld om direct te reageren op bijvoorbeeld brieven – al dan niet digitaal – die aan hem door overheidsorganen en andere bij of krachtens wet aangewezen gebruikers van het BSN worden gericht. In de gevallen dat het niet nodig is om het BSN te gebruiken, dient dit gebruik achterwege te blijven. Overigens kunnen aan het vermelden van een BSN, al dan niet in combinatie met een naam of andere gegevens, geen rechten worden ontleend.
Is de informatie op http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2013/01/10/laat-u-niet-zomaar-kopieren-voorkom-fraude-met-een-kopie-van-uw-identiteitsbewijs.html actueel? Zo nee, bent u bereid die met spoed te actualiseren?
De link betreft een verwijzing naar een nieuwsbericht. Dat kan niet geactualiseerd worden. Overigens is op de website https://www.overheid.nl/identiteitsfraude geactualiseerde informatie vinden. Ik heb u onlangs geïnformeerd (Kamerstuk 17 050, nr. 484) dat dit najaar opnieuw een voorlichtingscampagne zal worden gevoerd met materiaal over het voorkomen van identiteitsfraude.
Het bericht ‘Brug Kornwerderzand sluit uur lang niet’ |
|
Sander de Rouwe (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de storing van de brug op de Afsluitdijk?1
Ja.
Klopt het dat er bij de diverse kunstwerken op de Afsluitdijk de laatste twee jaar vaker onverwachte storingen optreden met files als gevolg? Kunt u hier een overzicht van geven, inclusief de oorzaak en de aanpak daarvan?
In 2013 en 2014 hebben zich vier onverwachte storingen voorgedaan, twee in 2013 en twee in 2014. Deze storingen hebben in totaal geleid tot files van ongeveer 8 km in 2013 en 3 km in 2014.
Naast het achterhalen en verhelpen van de storing, wordt er bij een storing naar gestreefd het verkeer zo snel mogelijk weer op gang te laten komen. Dit kan bij de bruggen op de Afsluitdijk door het verkeer in beide richtingen over één brug te leiden. Bij de onverwachte storingen in 2013 en 2014 kwam het verkeer na 1 tot 1,5 uur weer op gang.
De oorzaken van drie van de vier storingen zijn gelegen in uitzetting van de brug als gevolg van (zonne-)warmte, en het falen van het hydraulisch systeem. Het uitzetten van de bruggen wordt thans voorkomen door deze vroegtijdig te koelen met water. In 2013 is, direct na de storing in het hydraulisch systeem, de hydrauliek van de brug vervangen. Bij de laatste storing in 2014 was de brug afgesloten als voorzorgsmaatregel. Na onderzoek en testen bleek er geen zichtbare schade aan de brug te zijn en is de brug weer vrijgegeven.
Voldoet de Afsluitdijk met al haar kunstwerken aan de veiligheids- en onderhoudsnormen die er zijn en is er de komende jaren voldoende geld beschikbaar voor adequaat beheer en onderhoud?
Voor veiligheid en onderhoud van kunstwerken gelden wettelijke kaders en Rijkswaterstaatkaders en -richtlijnen waaraan de kunstwerken moeten voldoen. Deze vereisten kunnen in de loop der jaren worden geactualiseerd, bijvoorbeeld als gevolg van technische ontwikkelingen. Als de vereisten worden aangepast betekent dit uiteraard niet dat er direct sprake is van een onveilige situatie. Rijkswaterstaat toetst kunstwerken aan de laatste vigerende kaders en voert zo nodig extra onderhoud uit aan de kunstwerken opdat deze aan de vigerende kaders voldoen. Daarbij wordt gewerkt vanuit een risicogestuurde aanpak: de grootste risico’s worden als eerste opgepakt en de maatregelen worden geprioriteerd op basis van de kans van optreden. Daarbij wordt bijvoorbeeld gekeken naar het aantal optredende storingen, vergelijkbare kunstwerken of het gebruik.
Voor de brug bij Kornwerderzand is volgens de hierboven beschreven aanpak in 2013 opdracht gegeven voor groot onderhoud, dat tot 2018 wordt uitgevoerd. Diverse relatief oude onderdelen in het besturingssysteem die kunnen leiden tot storingen zullen in het kader van dit onderhoud worden vervangen. Middels dit onderhoud wordt de sluis in overeenstemming gebracht met de vigerende kaders en richtlijnen. Naar verwachting zullen er dan ook minder storingen optreden.
Het groot onderhoud van de komende jaren vindt plaats vooruitlopend op de versterking van de Afsluitdijk, zodat de dijk en de kunstwerken ook weer voldoen aan de normen voor waterveiligheid. De start van de realisatie van het project is voorzien in 2017, en de oplevering in 2021. In het MIRT is hiervoor budget gereserveerd.
Is in beeld gebracht wat de economische schade is – of kan zijn – bij de recente verstoringen?
De economische schade van storingen wordt niet als zodanig in beeld gebracht. Uiteraard streef ik ernaar de consequenties van storingen voor het verkeer zoveel mogelijk te beperken. Met een totale filelengte van 8 km in 2013 en 3 km in 2014 is de filelengte als gevolg van deze storingen beperkt gebleven.
Wat is uw oordeel over deze storingen? Moet er rekening gehouden worden met een toename van het aantal storingen?
In het antwoord op vraag 2 heb ik de oorzaken en de aanpak van de recente storingen toegelicht. In het antwoord op vraag 3 heb ik ook aangegeven dat er tot 2018 groot onderhoud wordt uitgevoerd aan de kunstwerken. Bij dit groot onderhoud worden diverse onderdelen van de brug vervangen. De verwachting is dat het aantal storingen als gevolg van het onderhoud zal afnemen. Storingen kunnen echter nooit helemaal worden uitgesloten, ook niet bij nieuwe kunstwerken. Met het plegen van regelmatig onderhoud blijft de kans op storingen beperkt.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is rond het mogelijk verbreden van de sluis bij Kornwerderzand?
Zoals toegezegd in het algemeen overleg Waterveiligheid van 19 juni jl. zal uw Kamer bij brief nader worden geïnformeerd over de door de regio gewenste verbreding van de sluis bij Kornwerderzand. Op dit moment wordt nog gewerkt aan de laatste berekeningen van de varianten en vindt er overleg plaats met de regio.
Het bericht ‘Bajes bakermat van drugsbende’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u dit bericht en klopt hetgeen hierin vermeld wordt?1
Ja, ik ken het bericht. De betreffende gedetineerden, beiden veroordeeld wegens drugshandel, hebben samen in de PI Breda en de PI Middelburg verbleven. Op 11 juni 2013 zijn de betrokkenen aangehouden wegens drugshandel gedurende de periode dat zij in de PI Middelburg verbleven.
Ik bestrijd de stelling dat gedetineerden onopgemerkt een internationale drugsbende hebben kunnen beginnen tijdens detentie. Door de goede samenwerking tussen het Openbaar Ministerie, de politie en DJI heeft uitgebreid onderzoek juist geresulteerd in een vervolging en veroordeling. Een gebrek aan personeel in de PI Middelburg is niet de oorzaak van de strafbare feiten die de gedetineerden hebben gepleegd in de inrichting.
Hoe is het mogelijk dat binnen de muren van een penitentiaire inrichting gedetineerden een internationale drugsbende hebben kunnen beginnen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het gebrek aan (voldoende) personeel binnen de betreffende gevangenis (mede) een oorzaak van het ongezien runnen van een enorm drugsnetwerk? Zo nee, waarop baseert u dat? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de enorme bezuinigingen op de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI's) desastreuze gevolgen zullen hebben voor de veiligheid van zowel de maatschappij als de veiligheid in penitentiaire inrichtingen? Zo nee, waarom niet?
Randvoorwaarde bij de oplossing van de financiële opgave van DJI in de vorm van het Masterplan is voortdurend de veiligheid van personeel en justitiabelen geweest. Zoals ik ook in antwoorden op de Kamervragen van de leden Kooiman (SP) en Van Toorenburg (CDA) van uw Kamer over de onrust onder gevangenispersoneel3 heb aangegeven, staat de borging van de veiligheid bij de implementatie van het Masterplan DJI voorop. De ontwikkeling van het aantal geweldsincidenten wordt door DJI nauwlettend gevolgd. De afgelopen jaren is een daling van het aantal geweldsincidenten tussen gedetineerden onderling en van het aantal geweldsincidenten van gedetineerden tegen personeel geregistreerd. Er is dan ook volstrekt geen sprake van dat met het Masterplan DJI de veiligheid van de maatschappij en van het personeel in de PI’s op het spel zou zijn gezet.
Bent u bereid de bezuinigingen op de DJI's, het Masterplan DJI 2.0, terug te draaien teneinde verdere schade te voorkomen aangezien u met deze bezuinigingen de veiligheid van de samenleving en de veiligheid van het personeel in gevangenissen op het spel zet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De 'radicaliseringsaanpak' van dit kabinet |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Haatimam in de ban»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat u islamitische radicalisering, haatzaaien en oproepen tot geweld ondermeer denkt tegen te gaan door haatimams een gesprekje aan te bieden met de burgemeester?
Aan predikers of imams uit visumplichtige landen en van wie bekend is dat zij oproepen tot haat en geweld, wordt een visum geweigerd. De dreiging die van het jihadisme uitgaat en het voorkomen van aanslagen vraagt om zowel een strafrechtelijke als bestuurlijke aanpak. Daar waar strafrechtelijk (nog) niet van toepassing, kan bestuurlijk worden opgetreden. Daarbij kunnen diverse mogelijkheden worden gebruikt om het dergelijke predikers zo lastig mogelijk te maken, bijvoorbeeld door het stellen van eisen aan de locatie, zoals op het gebied van brandveiligheid of zichtbare aanwezigheid bij bijeenkomsten al dan niet van politiemensen. Uiteraard nemen lokaal bestuur en de politie waar nodig maatregelen om de rust en orde te handhaven. Van dergelijke maatregelen zullen een haatprediker en de organisatie of persoon op wiens uitnodiging de prediker zijn lezingen verzorgt, zich terdege iets moeten aantrekken.
Begrijpt u dat een haatimam zich niets zal aantrekken van een burgemeester die een wereld vertegenwoordigt die de betreffende imam verafschuwt?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom zet u wederom in op gespreksprojecten, wetende dat het «Actieplan polarisatie en radicalisering 2007–2011» reeds heeft gefaald?
In de periode 2007–2011 heeft het toenmalig kabinet een nationaal Actieprogramma Polarisatie en Radicalisering uitgevoerd om beleid te stimuleren op het toen nog nieuwe beleidsterrein. De resultaten hiervan zijn met de Tweede Kamer gedeeld (Beleidsdoorlichting Actieprogramma Polarisatie en Radicalisering; bijlage bij de Voortgangsrapportage Contra-terrorisme en – Extremisme 2013, Kamerstuk 29 754, nr. 241). De lessen van de aanpak zijn neergeslagen in praktische gidsen, die – samen met alle uitgevoerde onderzoeken en ontwikkeld (trainings)materiaal – beschikbaar zijn via de website van de NCTV. Sinds de afloop van het Actieprogramma is deze kennisbank up to date gehouden. Daarnaast zijn de nationale netwerken actief gehouden, onder meer via het Landelijk Platform van Lokale Professionals (LPLP). Daarnaast vonden in de voornaamste risicogebieden diverse activiteiten plaats ter bevordering van deskundigheid van professionals en ter ondersteuning van maatschappelijke initiatieven voor het tegengaan van radicalisering. De kennis en materialen ontwikkeld in de vorige periode worden hier uiteraard in meegenomen.
Erkent u inmiddels dat er een verband bestaat tussen jihadisme en de islam?
Er is een verband tussen jihad en islam. in zoverre dat gewelddadige jihadisten zich baseren op hun interpretatie van de islam. Gewelddadig jihadisme past niet in de Nederlandse rechtsstaat. Uit de vele reacties vanuit de moslimgemeenschap is ook duidelijk te zien dat de grote meerderheid van de moslims in Nederland dit deelt. Zie verder antwoord op vraag 6 van de leden De Graaf en Wilders (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 3004).
Lijkt het u niet beter om in te zetten op onherroepelijke sluiting van alle moskeeën waar wordt opgeroepen tot geweld, het standaard uitzetten van imams die een jihadistische boodschap verkondigen en teruggekeerde Syriëgangers (eventueel na denaturalisatie) per definitie onze grens over te zetten? Zo neen, waarom niet?
Haatprediking vindt met name plaats buiten de moskee en via internet. Eerder is in de beantwoording geschetst welke maatregelen tegen haatpredikers worden en zullen worden getroffen.
Het voorkomen en tegengaan van radicalisering is een verantwoordelijkheid van de gehele Nederlandse samenleving. Het is aan alle burgers, bedrijven, scholen, maatschappelijke organisaties etc. om pal te staan voor een manier van samenleven die gelijkheid, vrijheid en andere democratische kernwaarden waarborgt en om tegenwicht te bieden aan uitingen van extreme intolerantie en haat. Zij worden hierin ondersteund door de overheid. In eerste instantie is dit de lokale overheid. Gemeenten en hun lokale partners hebben immers het beste zicht op ontwikkelingen en zijn het beste geplaatst om maatwerk in de interventies te leveren. Het Rijk heeft een faciliterende rol en daar waar nodig een regierol bij deze lokale inzet.
Ook heeft het kabinet passende maatregelen geformuleerd tegen teruggekeerde Syriëgangers. Het kabinet is ondermeer voornemens de rijkswet op het Nederlanderschap te wijzigen om de mogelijkheden te verruimen voor het ontnemen van het Nederlanderschap bij terroristische misdrijven. Uitzetten van mensen met de Nederlandse nationaliteit is hierbij alleen mogelijk bij een dubbel paspoort.
Daders worden aangepakt en slachtoffers beschermd. Het is aan de rechter om per zaak een passende straf voor de dader te bepalen.
Een foutief uitzetbericht van de Dienst Terugkeer en Vertrek |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Fout Justitie bij uitzetten tolk»1, waaruit blijkt dat Abdul Ghafoor Ahmadzai het onjuiste bericht ontving dat hij op 3 september 2014 zou worden uitgezet?
Hoe en wanneer heeft u de heer Ahmadzai op de hoogte gebracht van de «ambtelijke fout»?
Heeft u de heer Ahmadzai verzekerd dat er geen uitzetting zal plaatsvinden zolang de vragen uit de Kamer over zijn casus niet zijn beantwoord?
Welke procedure wordt doorlopen in aanloop naar de berichtgeving van een uitzetting?
Is deze zogenaamde «ambtelijke fout» veroorzaakt door menselijk handelen, door een geautomatiseerde handeling of door een combinatie van beiden?
Zijn er in het verleden vaker dergelijke «ambtelijke fouten» gemaakt?
Hoe zult u garanderen dat dergelijke fouten in de toekomst niet meer voorkomen?
De berichten ‘Inspectie kondigt bezoek tevoren aan’ |
|
Paul Ulenbelt , Farshad Bashir , Michiel van Nispen , Eric Smaling |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er binnen de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) besloten is dat controles altijd van tevoren worden aangekondigd en dat daar intern wrevel over is ontstaan?1
Het feit dat inspecties bij bedrijven van tevoren worden aangekondigd is niet nieuw binnen de ILT, maar is nog niet in alle organisatieonderdelen gebruikelijk. Waar sprake is van inspecties bij bedrijven worden deze uit oogpunt van klantgerichtheid en efficiency in beginsel aangekondigd. De kerntaak van de ILT is de bevordering van de naleving van wet- en regelgeving en zij voert deze taak uit op basis van vertrouwen, tenzij. Uitgangspunt is dat het merendeel van de bedrijven de bedoeling heeft om goed na te leven. Daarbij ligt de verantwoordelijkheid voor naleven bij het bedrijf en niet bij de toezichthouder.
Voor veel inspecties moet een deskundige van het bedrijf aanwezig zijn en moeten de juiste documenten voor de inspecteur beschikbaar zijn. Dan is het efficiënt voor zowel de ILT als de ondertoezichtstaande dat het bezoek wordt aangekondigd.
Uitzonderingen op de regel zijn er ook. Waar aanleiding bestaat om te veronderstellen dat regels herhaaldelijk of moedwillig worden overtreden, kunnen bedrijven onaangekondigd geïnspecteerd worden. Ook vinden onaangekondigde inspecties plaats in gevallen waarin internationale regelgeving dat voorschrijft, maar ook bijvoorbeeld in het wegtransport, de luchtvaart en de scheepvaart. Op de weg en op het water kan per definitie niet worden aangekondigd.
De inspectie is een meervoudig samengestelde organisatie. De leiding van de inspectie heeft een koers ingezet waarbij processen, werkwijzen en ICT-applicaties worden geüniformeerd. Van deze aanpak is niet iedere medewerker op voorhand overtuigd.
Daarnaast is de afgelopen jaren een aantal taken weggevallen, waardoor medewerkers andere werkzaamheden hebben gekregen. De samenloop van deze twee ontwikkelingen zorgt voor spanningen. De leiding van de inspectie zet veel energie op de communicatie met de medewerkers en de recente berichtgeving heeft daar weer een extra impuls aan gegeven. De inspectieleiding heeft er ook voor gekozen om inspectiebesluiten in het primaire proces tot het niveau van de inspecteur door te mandateren. Deze keuze is ingegeven door de gedachte dat de inspecteurs over zodanig vakmanschap beschikken dat zij de volledige verantwoordelijkheid voor hun inspecties en de afwikkeling kunnen dragen.
Ik onderschrijf de koers die de inspectie heeft ingezet en deel de koersvastheid die de inspectieleiding daarbij betracht.
Wat vindt u van dit besluit van de ILT-directie en van de opvatting van medewerkers dat dit leidt tot het wegmoffelen van zaken bij bedrijven en organisaties?
Bij een aantal onderdelen van de ILT vinden inspecties nog veelal plaats door middel van fysieke waarnemingen of goederen of stoffen al dan niet (terecht) aanwezig zijn. Om te voorkomen dat ondertoezichtstaanden de goederen of stoffen bewust (tijdelijk) buiten het zicht van de inspectie brengen, moet het controleren van onderdelen van de administratie of de boekhouding ook deel uit maken van de inspectie. De ILT leidt ook inspecteurs op om de financiële / administratieve kennis te verstevigen.
Als door de aankondiging zaken in orde worden gebracht, leidt dat tot een verbetering van de naleving. Daarmee wordt het beoogde doel van het toezicht gerealiseerd.
Wat vindt u van de opvatting van diverse inspecteurs die zich «niet meer serieus genomen» voelen en die de manier van leiding geven bij de ILT als autoritair ervaren? Bent u van plan in te grijpen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat het beroep van inspecteur voldoende waardering krijgt in de maatschappij? Zo nee, heeft u ideeën hoe dit verbeterd kan worden?
Een toezichthouder is vaak de brenger van een vervelende boodschap. Dat maakt dat de inspecteur niet bij iedereen even geliefd zal zijn. Professioneel handelen en kennis van zaken zijn belangrijke kerncompetenties voor een inspecteur. De bevordering van de naleving van wet- en regelgeving staat bij het handelen van een inspecteur voorop en dat doet hij op basis van vertrouwen, tenzij. In dat verband past ook een efficiënte inzet van inspecteurs en een zo laag mogelijk gepercipieerde inspectiedruk. Het aankondigen van inspecties bij bedrijven brengt beide aspecten samen. Daarnaast constateer ik dat er een roep bestaat vanuit de samenleving om meer toezichthouders. Ik heb dan ook niet de indruk dat het schort aan waardering voor toezichthouders in het algemeen.
Is er sprake van eenduidigheid in de werkwijze bij de verschillende inspecties in Nederland die belast zijn met toezicht en handhaving (zoals ILT, Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, Inspectie Veiligheid en Justitie, Onderwijsinspectie)? Bent u bereid om na te gaan of hier verbeterslagen mogelijk zijn door van elkaars werkwijze te leren?
Bij de Inspectieraad beogen de rijksinspecties niet alleen meer samenwerking, maar ook meer gebruik te maken van elkaars ervaringen en werkwijzen. Zo zijn er tussen de ILT, de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) contacten over het uniformeren van processen. En zo willen de Inspectie SZW, de NVWA en de ILT hun aanpak van certificerende instellingen op één lijn brengen. Het zijn enkele voorbeelden, maar de bereidheid om van elkaar te leren is één van de basisgedachten geweest om de inspectieraad te vormen.
Daarnaast loopt er in het kader van de Hervormingsagenda rijksdienst een project om de bevoegdheden van de rijksinspecties meer op elkaar af te stemmen.
Wat wordt er in Nederland jaarlijks uitgegeven aan alle organisaties die via de departementen belast zijn met toezicht en handhaving? Hoe vaak is de afgelopen jaren aangedrongen op versterking van de capaciteit voor toezicht en handhaving en hoe heeft zich dit vertaald in budget om de taken goed uit te voeren?
Voor een overzicht van de uitgaven aan de rijkstoezichthouders verwijs ik u naar pagina 100 van het rapport van de WRR «Toezien op publieke belangen» van september 2013. De maatschappelijke wens om extra toezicht is wekelijks meermalen geuit. Gelet op de beperkte capaciteit van de rijkstoezichthouders en de taakstelling van dit kabinet op de rijksdienst moeten daarom keuzes worden gemaakt. Recente voorbeelden van intensivering zijn de uitbreiding van het toezicht van de Belastingdienst, de intensivering van de fraudebestrijding in de zorg en de vermindering van de taakstelling op de NVWA.
Zou een model waarbij toezicht en handhaving over de hele linie dichter bijeen georganiseerd wordt voordelen kunnen opleveren, zowel in termen van efficiency als werkplezier als waardering door de Nederlandse bevolking? Als dit niet duidelijk is, bent u dan bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Rijksinspecties werken per onderwerp of doelgroep zoveel mogelijk samen. De Inspectieraad bevordert die samenwerking. Voor de slagkracht of tevredenheid is het niet nodig om inspecties verder samen te brengen.