De verslechterende mensenrechtensituatie in Gambia |
|
Michiel Servaes (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gambia Passes Anti-Gay Bill Imposing Life Imprisonment For Some Same-Sex Acts»1 en «New law in Gambia imposes life sentence for «aggravated homosexuality»?2
Ja.
Bent u op de hoogte van de huidige stand van zaken met betrekking tot het wetsvoorstel dat strekt tot verdere strafbaarstelling van homoseksualiteit?
Ja. Het wetsvoorstel is in augustus 2014 door het Gambiaanse parlement aangenomen. Het wetsvoorstel ligt nu bij de President ter bekrachtiging.
Hoe oordeelt u over het effect van het voorliggende wetsvoorstel met betrekking tot een verdere schending van de mensenrechten in Gambia, in het bijzonder van homoseksuelen?
Ik ben bezorgd over de mensenrechtensituatie in Gambia. President Jammeh heeft verschillende malen publiekelijk zeer verwerpelijke uitspraken gedaan over homoseksualiteit, onder meer tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in 2013. Daarnaast staan burgerlijke en politieke vrijheden onder druk, in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting.
Het voorliggende wetsvoorstel is in strijd met verdragsverplichtingen die Gambia is aangegaan, in het bijzonder het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. Ook is het wetsvoorstel strijdig met resolutie 275 die de Afrikaanse Commissie voor de Rechten van Mensen en Volkeren (ACHPR) in mei jl. heeft aangenomen. Deze resolutie roept alle ondertekenaars van het Afrikaans Handvest voor de Rechten van Mensen en Volkeren (waaronder Gambia) op een eind te maken aan geweld en mensenrechtenschendingen op grond van seksuele oriëntatie en genderidentiteit en met wetgeving te komen om die vormen van geweld en mensenrechtenschendingen strafbaar te maken.
Heeft u of gaat u contact opnemen met uw Gambiaanse ambtgenoot om de zorgen over de effecten van dit wetsvoorstel over te brengen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt dat een dialoog over het wetsvoorstel het meest effectief in EU-verband gevoerd kan worden. Nederland maakt zich daarom sterk voor diplomatieke acties vanuit de EU. Daarnaast brengt Nederland het ook zelf op in de contacten met de Gambiaanse autoriteiten. Zo heeft de Nederlandse ambassadeur in Senegal zijn zorgen over het wetsvoorstel geuit tegenover de Gambiaanse ambassadeur ter plaatse.
Heeft u of gaat u in Europees verband in vervolg op het statement van de EU Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlands- en Veiligheidsbeleid Ashton van 21 februari 2014 de situatie in Gambia met betrekking tot de wijze waarop zij de mensenrechten, in het bijzonder die van homoseksuelen, schenden bespreken? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de politieke dialoog, die met Gambia wordt gevoerd in het kader van het akkoord van Cotonou, heeft de EU in mei 2014 in Banjul de zorgwekkende mensenrechtensituatie uitgebreid aan de orde gesteld. Ook heeft de EU haar zorg uitgesproken over de positie van lesbiennes, homo’s, biseksuelen en transgenders (LHBT). De Nederlandse Ambassadeur in Dakar heeft in mei 2014 eveneens zijn zorgen geuit bij President Jammeh. Nederland heeft het anti-homo wetsvoorstel en de mensenrechtensituatie in Gambia geagendeerd voor bespreking in de relevante Raadswerkgroep in Brussel. Daar is onder andere besloten dat de EU op korte termijn in gesprek zal treden met de Gambiaanse autoriteiten over het wetsvoorstel.
Heeft u of gaat u in internationaal verband, bijvoorbeeld bij de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN), de situatie in Gambia met betrekking tot de wijze waarop zij de mensenrechten, in het bijzonder die van homoseksuelen, schenden bespreken?
In oktober 2014 wordt Gambia onderworpen aan de Universal Periodic Review in de VN- Mensenrechtenraad. Nederland is voornemens om daarin de verslechterende mensenrechtensituatie in Gambia aan de orde te stellen, in het bijzonder de positie van LHBT en de vrijheid van meningsuiting.
Daarnaast zal Nederland zich in internationaal verband blijven inzetten voor de afschaffing van de strafbaarstelling van homoseksualiteit wereldwijd. Tijdens de komende Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is Nederland moderator bij een ministeriële bijeenkomst, georganiseerd door de EU-delegatie en Argentinië, waar gelijke rechten voor LHBT centraal zullen staan.
Welke gevolgen heeft deze ontwikkeling voor de financiële ondersteuning door EuropeAid Development and Cooperation zoals gepresenteerd op 29 oktober 2013 voor (de overheid van) Gambia?
Mede op Nederlands aandringen heeft de Europese Unie in december 2013 besloten geen nieuwe committeringen aan te gaan vanuit het 10e Europese Ontwikkelingsfonds (EOF), vanwege de verslechterende mensenrechtensituatie in het land. Dit betekent dat Gambia verbetering moet tonen om in aanmerking te komen voor het bedrag van € 13 miljoen dat hiervoor gereserveerd was. Later dit jaar zullen de EU lidstaten de mensenrechtensituatie en de aanhouding van de middelen uit het 10e EOF opnieuw beoordelen. Het wetsvoorstel zal bij deze beoordeling vanzelfsprekend worden meegenomen.
Op 29 oktober 2013 heeft de Europese Commissie een indicatie gegeven van de voorgenomen financiële ondersteuning aan West-Afrika voor de periode 2014–2020. De regionale programmering voor West-Afrika en het EU meerjarenplan (MIP) voor Gambia – beiden uit het 11e EOF – zijn op dit moment nog niet afgerond. Bij de definitieve toekenning zal, zoals in alle gevallen, de mensenrechtensituatie in het land worden meegewogen.
Het Israëlische nederzettingenbeleid |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Waarom heeft Nederland niet meegedaan met het formele protest van Groot-Brittannië, Frankrijk, Italië, Spanje en Duitsland tegen recente landonteigeningen van de Israëlische regering op de Westelijke Jordaanoever?1
Nederland behoort niet tot de «Quint» van deze vijf grotere EU-lidstaten. Mede op Nederlandse instigatie is door de EU een verklaring uitgegeven over de betreffende kwestie. Het kabinet heeft in een persverklaring op 2 september jl. de onteigening veroordeeld en opgeroepen tot het terugdraaien van het besluit, zoals ook uitgedragen door de Minister-President in het terugblikdebat Europese Raad van 2 september jl. Ook heeft de Nederlandse ambassade in Tel Aviv de Nederlandse afkeuring kenbaar gemaakt bij Israëlische gesprekspartners op hoog ambtelijk niveau.
Het bericht 'Snel internet verstoort kerkdienst en sport' |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Snel internet verstoort kerkdienst en sport»?1
Ja.
Klopt de constatering in het bericht dat veel draadloze microfoons die in gebruik zijn bij onder andere kerken, theaters of sportscholen gestoord worden doordat de frequenties waarop ze werken zijn verkocht aan 4G-netwerken?
Ja, het kan voorkomen dat draadloze microfoons die in gebruik zijn bij onder andere kerken, theaters of sportscholen gestoord worden doordat ze nog steeds werken op frequenties die inmiddels de bestemming mobiele communicatie hebben gekregen.
Zoals ik ook 2 april jl. in mijn antwoorden op vragen van de leden Oosenbrug en Mohandis (beiden PvdA)2 heb aangegeven, is er door de populariteit van smartphones, tablets en de toename van mobiel videoverkeer steeds meer frequentieruimte nodig voor mobiele communicatie. Deze ruimte is gevonden door een deel van de huidige TV-omroepband die primair wordt gebruikt voor digitale ethertelevisie, de UHF-band3, te bestemmen voor mobiel breedband. Behalve voor digitale ethertelevisie wordt de UHF-band – met een zogenaamde secundaire status – ook gebruikt voor aan omroep gerelateerde toepassingen, zoals draadloze microfoons. Een eerste deel van de UHF-band dat de bestemming mobiele communicatie heeft gekregen, is de zogenaamde 800 MHz band (790–862 MHz). Deze band is in de multibandveiling van eind 2012 verdeeld en is sinds 1 januari 2013 bestemd voor mobiele toepassingen (4G, LTE).
Vooruitlopend op deze bestemmingswijziging was eerst een oplossing nodig voor het verlies aan spectrum voor draadloze microfoons. De techniek die wordt gebruikt voor mobiel breedband leent zich namelijk niet voor medegebruik door draadloze microfoons. Voor het vinden van oplossingen is intensief en op reguliere basis overleg gevoerd met de vereniging PMSE (Programme Making and Special Events). De PMSE vertegenwoordigt de brede groep van producenten en gebruikers van draadloze microfoons. Dit overleg heeft geleid tot voor de sector bruikbare alternatieven en oplossingen binnen de UHF-band, die inmiddels zijn opgenomen in het Nationale Frequentieplan. Daarnaast is de zeer diverse gebruikersgroep (denk aan gebruikers van draadloze microfoons in theaters, sportscholen, kerken, e.d.) en de sector (vakhandel, professionele gebruikers en verhuurders van apparatuur) via de landelijke dagbladen, de vakpers en de website van het Agentschap Telecom op de hoogte gebracht van dit besluit, de gevolgen en de alternatieven, zodat hier tijdig op ingespeeld kon worden. De meeste gebruikers kunnen bijvoorbeeld hun apparatuur eenvoudig naar alternatieve frequenties omschakelen. Voorts is een ruime overgangsperiode van drie jaar (tot eind 2015) ingevoerd, die gebruikers van draadloze microfoons voldoende tijd geven hun apparatuur af te schrijven en te vervangen.
Was u op de hoogte van het feit dat storingen zouden kunnen optreden door de verkoop van de 4G-frequenties? Zo ja, heeft dit meegewogen in het verkoopproces? Zijn er voorwaarden gesteld aan de kopers hoe met dergelijke incidenten moet worden omgegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw beeld van de omvang van het probleem, zowel in het voorkomen als in geleden schade doordat organisaties andere geluidsinstallaties moeten aanschaffen?
Zoals in mijn vorige antwoord aangegeven, zijn er oplossingen gevonden en zijn de gebruikers over de veranderingen geïnformeerd, zodat zij tijdig aanpassingen hebben kunnen verrichten. Niet in alle gevallen is het nodig om andere geluidsinstallaties aan te schaffen en bovendien is er een overgangstermijn tot eind 2015, zodat rekening is gehouden met afschrijvingstermijnen. De meeste elektronische apparaten hebben nu eenmaal geen onbeperkte levensduur en gebruikelijk is dat de initiële investering over een aantal jaren wordt afgeschreven. Dat geldt voor draadloze microfoons net zo zeer als voor bijvoorbeeld smartphones, tablets, televisies, computers, e.d.
Op basis van informatie van Agentschap Telecom heb ik de indruk dat de omvang van het probleem beperkt is. Het klantencontact van het Agentschap heeft in 2014 gemiddeld maximaal twee vragen per maand ontvangen over het gebruik van draadloze microfoons. Daarbij gaat het vooral om informatieve vragen en in mindere mate om klachten.
Vindt u het eerlijk dat organisaties soms wel 1.000 euro moeten investeren in nieuwe apparatuur, als hun oude apparatuur niet om te zetten is naar een vrije frequentie? Deelt u de mening dat de overgangstermijn voor deze mensen niets uitmaakt, omdat zij uiteindelijk toch moeten betalen?
Zie antwoord vraag 4.
Spaarders die tegenwoordig sparen in een bv |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Acht u het redelijk dat spaarders over een genoten rente van 1,5% op hun spaargeld bijna 80% belasting betalen, terwijl beleggers (zelfs defensieve beleggers) en vastgoedbeleggers, die veel hogere rendementen behalen ten opzichte van deze spaarders, relatief worden ontzien?1
Uit uw vraagstelling komt een gevoel van onrechtvaardigheid naar voren over de huidige vormgeving van box 3. Het gevoel van onrechtvaardigheid komt voort uit het feit dat door spaarders, die relatief lage rendementen genieten, belasting moet worden afgedragen over een opbrengst die er niet in die mate is geweest. Mede met het oog op dat gevoel van onrechtvaardigheid gaat het kabinet alternatieven onderzoeken voor de bestaande vermogensrendementsheffing, met het doel hierover een nadere afweging te maken. Doel is te komen tot een heffing die door belastingbetalers als rechtvaardiger wordt ervaren en die tegelijkertijd goed uitvoerbaar is. Daartoe kan het werkelijk genoten rendement op vermogen in de heffing als uitgangspunt worden genomen, maar ook binnen de forfaitaire benadering zal worden gezocht naar vormen die beter aansluiten bij het rechtvaardigheidsgevoel.
Deelt u de mening dat de vermogensrendementsheffing mensen dus stimuleert om hun geld risicovoller weg te zetten door het te beleggen? Wat vindt u hiervan?
De door u gestelde vraag komt voort uit een gevoel van onrechtvaardigheid dat spaarders, die relatief lage rendementen genieten, belasting moeten afdragen over een opbrengst die er niet in de mate is geweest, terwijl beleggers die een hoger rendement hebben behaald in verhouding minder belasting hoeven te betalen. Zoals in het antwoord op vraag 1 is vermeld zal het kabinet alternatieven onderzoeken voor de bestaande vermogensrendementsheffing om te komen tot een heffing die door belastingbetalers als rechtvaardiger wordt ervaren en die tegelijkertijd goed uitvoerbaar is.
Kunt u bevestigen dat de belastingdruk aanzienlijk kan worden verlaagd door grote vermogens weg te zetten in een «spaargeld-bv»? Kunt u met een rekensom voorbeelden geven van het verschil van de te betalen belasting over spaargeld in box 3 en de te betalen belasting in box 2 (met een spaargeld-bv)? Vanaf welk bedrag is het nu aantrekkelijk om belasting te ontwijken door een bv op te richten?
Of het sparen in een bv voordeliger is dan het aanhouden van het vermogen in box 3, en het bedrag waarboven sparen in een bv voordeliger is, verschilt per situatie en is sterk afhankelijk van een aantal parameters. Een spaargeld-bv (wat overigens geen afgebakend begrip is) gaat gepaard met (eenmalige) oprichtingskosten en jaarlijkse terugkerende kosten. Als deze kosten worden meegenomen in de vergelijking, dan is de conclusie dat een dergelijke constructie pas aantrekkelijk wordt bij zeer grote vermogens. Daarnaast kan het onderbrengen van spaargeld in een bv bij de huidige rentestand wellicht fiscaal voordelig kan zijn omdat in de bv de werkelijke renteopbrengsten worden belast, maar zal dit voordeel bij het aantrekken van de rentes weer kunnen omslaan in een nadeel. Verder ligt het bij grote vermogens voor de hand dat niet enkel spaargeld wordt aangehouden, maar ook wordt belegd in producten met een hoger risicoprofiel en navenant hoger rendement. Mede daarom kan worden verondersteld dat bij een omvangrijk vermogen het vermogensbeheer een andere vorm krijgt dan uitsluitend via een bv.
Klopt het dat eigenaren van spaargeld-bv’s vrijgesteld zijn van dga-salaris?2 Kunt u uitleggen waarom?
Als gezegd bestaat geen sluitende definitie van een spaargeld-bv, en dus kan geen algemeen geldend antwoord worden gegeven voor «de» eigenaren van spaargeld-bv’s. Wel kan in het algemeen worden gesteld dat indien een aanmerkelijkbelanghouder werkzaamheden voor zijn bv verricht, hij wordt beschouwd als directeur-grootaandeelhouder (DGA). Het loon dat fiscaal minimaal in aanmerking moet worden genomen bij de DGA, wordt bepaald door de gebruikelijkloonregeling. Als het minimaal in aanmerking te nemen loon op grond van de gebruikelijkloonregeling niet hoger zou zijn dan € 5.000, geldt de regeling niet. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan aan het bezwaar dat de gebruikelijkloonregeling tot onevenredig zware administratieve lasten leidt als het gebruikelijke loon erg laag is. De ervaring leert echter dat de meeste DGA’s ook kleine lonen aan zichzelf (belast) uitbetalen3. Indien het in aanmerking te nemen gebruikelijk loon gezien de werkzaamheden van de DGA hoger is dan € 5.000 moet de belasting hierover gewoon betaald worden. De omvang van het beheerde vermogen en de daarvoor gewoonlijk te verrichten beheershandelingen spelen een rol bij de bepaling of de gebruikelijkloonregeling van toepassing is. Het is dus niet zo dat de eigenaren van spaargeld-bv’s zijn uitgezonderd van de gebruikelijkloonregeling; voor deze dga’s gelden dezelfde regels als voor alle dga’s.
Bent u bereid in een overzicht weer te geven hoeveel «spaargeld-bv’s» er de afgelopen vijftien jaren per jaar zijn opgericht? Bent u daarnaast bereid aan te geven hoeveel geld in deze periode per jaar in deze spaargeld-bv’s is gestort?
Spaargeld-bv’s zijn niet als zodanig te herkennen in de systemen van de Belastingdienst, omdat dit geen afgebakend begrip is. Om deze reden kan de gevraagde informatie niet worden verstrekt.
Kunt u aangeven hoeveel spaargeld dat in box 3 thuishoort momenteel is weggezet in box 2? Hoeveel belastinginkomsten loopt u hierdoor mis?
Het is een vrije keuze van belastingplichtigen in welke vorm zij hun vermogen aanhouden. Daaruit volgt dat geen sprake kan zijn van spaargeld dat in box 3 thuishoort of van misgelopen belastinginkomsten.
Vindt u het redelijk dat personen met grote vermogens die hun geld in bv’s hebben weggezet, toeslagen kunnen ontvangen en een lagere AWBZ-bijdrage hoeven te betalen?
Het onderbrengen van spaargeld in een spaargeld-bv in box 2 leidt tot een vermindering van de rendementsgrondslag van box 3. Omdat de vermogenstoetsen in de toeslagen en de vermogensinkomensbijtelling voor de eigen bijdrage AWBZ gekoppeld zijn aan de rendementsgrondslag van box 3 kan het onderbrengen van vermogen in een bv gevolgen hebben voor bepaalde toeslagen en voor de eigen bijdrage voor de AWBZ. De kans dat dit effect zich meer dan incidenteel voordoet acht ik echter gering. Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven is het onderbrengen van vermogen in een bv alleen voor de grotere vermogens aantrekkelijk. Over het algemeen zullen de mensen met grote vermogens ook een dermate hoog inkomen hebben dat zij op basis daarvan niet of slechts in beperkte mate in aanmerking komen voor toeslagen, of dat de vermogensinkomensbijtelling in de AWBZ niet leidt tot een hogere eigen bijdrage, omdat deze reeds maximaal is. Ook zullen veel mensen met grote vermogens een eigen woning hebben, waardoor zij überhaupt geen aanspraak maken op de huurtoeslag. Het maximale voordeel dat een belastingplichtige in de sfeer van de toeslagen in theorie kan behalen is overigens relatief beperkt; zo is het kindgebonden budget maximaal € 2.070 per jaar en de zorgtoeslag voor partners maximaal € 1.644 per jaar. Ik zal de ontwikkeling van deze veronderstelde constructie echter in de gaten houden en zo nodig maatregelen treffen.
Bent u bereid de vermogensrendementsheffing te vervangen door ofwel een progressieve heffing in box 3, ofwel door invoering van een belasting die niet een verondersteld maar werkelijk genoten vermogensrendement belast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft in de brief Keuzes voor een beter belastingstelsel aangegeven serieus alternatieven voor de bestaande vermogensrendementsheffing te gaan onderzoeken, met het doel hierover een nadere afweging te maken. Doel is te komen tot een heffing die door belastingbetalers als rechtvaardiger wordt ervaren en die tegelijkertijd goed uitvoerbaar is. Daartoe kan het werkelijk genoten rendement op vermogen in de heffing als uitgangspunt worden genomen, maar ook binnen de forfaitaire benadering wordt gezocht naar vormen die beter aansluiten bij het rechtvaardigheidsgevoel. Bij dit onderzoek gaat het kabinet zonder taboes te werk. Het kabinet wil op basis van de uitkomsten van dit onderzoek met de Kamer is gesprek gaan.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat een kliniek een gevaarlijke veroordeelde liet lopen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kliniek liet gevaarlijke veroordeelde lopen»? Klopt hetgeen hierin vermeld wordt?1
Betrokkene is destijds vanwege volledige ontoerekeningsvatbaarheid ontslagen van alle rechtsvervolging. Dit betekent dat de rechter heeft besloten dat betrokkene niet kon worden veroordeeld, hoewel het ten laste gelegde strafbare feit wel was bewezen. Betrokkene is vervolgens op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst. Ik heb over deze casus navraag gedaan bij GGZ Oost-Brabant waar betrokkene was opgenomen. GGZ Oost-Brabant heeft mij gemeld dat in deze casus na de klinische behandeling voorwaardelijk ontslag is verleend. De zorg aan betrokkene is in dit kader via een geleidelijk proces overgedragen aan een FACT-team van GGZ Eindhoven. FACT houdt in dat mensen met langdurige psychiatrische problemen met behulp van een multidisciplinair team buiten de muren van een GGZ-instelling worden behandeld.
Deelt u de mening dat klinieken zich te houden hebben aan beslissingen van de rechtbank en dat zij niet op eigen houtje mogen beslissen een psychotische, impulsieve, paranoïde, onvoorspelbare en agressieve crimineel maar even los te laten in de maatschappij? Zo nee, waarom niet?
In deze casus is betrokkene op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst. Dit artikel biedt de mogelijkheid aan de strafrechter om te gelasten dat degene aan wie een strafbaar feit wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend, in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van maximaal een jaar, indien hij gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
Op grond van de huidige wet- en regelgeving beslist in dat geval de geneesheer-directeur van de betreffende GGZ-instelling over het verlenen van verlof of ontslag. De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (bopz) bepaalt dat voorwaardelijk ontslag, zoals dat in deze casus is gebeurd, kan worden verleend indien het gevaar dat aanleiding was voor de gedwongen opname voldoende is verminderd. De patiënt mag dan onder bepaalde voorwaarden (bijvoorbeeld zich houden aan bepaalde afspraken, zich laten behandelen/begeleiden door bepaalde behandelaren, etc.) naar huis.
Welke kliniek is verantwoordelijk voor het op straat zetten van deze gevaarlijke veroordeelde crimineel?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat deze gevaarlijke veroordeelde crimineel zo snel mogelijk weer achter slot en grendel zit?
Op 5 september 2014 is betrokkene in verzekering gesteld op verdenking van moord dan wel doodslag, diefstal met geweld en/of heling. Betrokkene bevindt zich in voorlopige hechtenis.
Bent u bereid, in het geval de betreffende persoon nog op vrije voeten is, een signalement te verspreiden om de opsporing te bespoedigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat klinieken voortaan nooit meer zelfstandig mogen beslissen om door de rechter veroordeelden voortijdig vrij te laten? Zo nee, waarom niet?
Betrokkene is ontslagen van alle rechtsvervolging. Vrijheidsontneming in verband met een stoornis is alleen mogelijk wanneer de stoornis en het gevaar dat daaruit voortvloeit dat rechtvaardigt. Dit vergt een medisch oordeel, en daarom is het primair aan de geneesheer-directeur om te beoordelen of nog wordt voldaan aan de voorwaarden voor vrijheidsontneming.
Het wetsvoorstel forensische zorg, dat momenteel in de Eerste Kamer wordt behandeld, introduceert een nieuw artikel 37 Sr. ter vervanging van de bestaande bepaling. Het nieuwe artikel biedt, bezien in samenhang met artikel 2.3 van de Wet forensische zorg, de strafrechter de mogelijkheid om een rechterlijke machtiging af te geven op grond van de Wet bopz. Dit kan in elke fase van het strafproces of aansluitend aan een strafrechtelijke titel en de doelgroep is niet meer beperkt tot personen die volledig ontoerekeningsvatbaar zijn geacht.
Daarbij wordt tevens de procedure rondom de beëindiging van het verblijf in het psychiatrisch ziekenhuis gewijzigd. De geneesheer-directeur blijft bevoegd om te beslissen over verlof en ontslag, maar hij kan het verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis slechts voor het einde van de looptijd van de rechterlijke machtiging beëindigen na instemming van de Minister van Veiligheid en Justitie.
Deze bepaling is echter niet van toepassing indien de geplaatste persoon is ontslagen van rechtsvervolging of is vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit.
De veranderde taakopvatting van het Centraal Bureau voor de Statistiek |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Wij doen niet aan politieke inkleuring»1 en «Wie neemt het CBS tegen zichzelf in bescherming»?2
Ja.
Wat betekent de uitspraak van de directeur-generaal van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat het CBS een dataleverancier was en een informatieleverancier wordt?
De DG CBS geeft aan meer samenhangende data te gaan rapporteren om meer inzicht te verschaffen in maatschappelijke ontwikkelingen. De complexiteit van veel ontwikkelingen staat een getrouwe karakterisering d.m.v. slechts één of enkele indicatoren niet toe.
Het in samenhang verschaffen van meer onderliggende data vergroot het inzicht en verkleint de kans op misinterpretaties en politieke inkleuring. Daarnaast kan onbekendheid met de gehanteerde definities leiden tot misinterpretatie van de informatie van het CBS. Goede voorlichting over de definitie en betekenis van de door het CBS gebruikte indicatoren acht ik nuttig en behulpzaam, juist om misinterpretaties en politieke inkleuring van het gebruik van statistieken te voorkomen. Tevens worden de bruikbaarheid en de waarde van de statistiekvoorziening hierdoor vergroot.
Waarom gaat het CBS meer informatie verschaffen over de achtergrond van cijfers? Wat betekent deze veranderde taakopvatting voor de presentatie van statistieken en op welke wijze is hierbij de politieke neutraliteit van het CBS gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 2.
Is deze veranderde taakopvatting door het CBS met u besproken? Heeft u hier mee ingestemd?
Nee, de wijze van het openbaar maken van statistieken is, evenals de keuze van de gebruikte methodologie, voorbehouden aan de directeur-generaal van de statistiek. Dit is zo vastgelegd in artikel 18 van de Wet op het CBS. Dit valt derhalve onder de onafhankelijke rol van de directeur-generaal van de statistiek.
Past de nieuwe taakopvatting, waaronder het «voorkomen dat mensen gaan cherry picken uit onze data om hun gelijk te bevestigen» en «ervoor zorgen dat het niet zo ontzettend gemakkelijk meer is om te liegen met onze cijfers» binnen de taakopdracht van het CBS, zoals vastgelegd in artikel 3 van de Wet op het CBS?
Ja. Ik acht het van belang dat het CBS zijn cijfers zodanig presenteert dat het niet tot misverstanden leidt. Door meer informatie te geven over de definitie van indicatoren en door cijfers meer in samenhang te presenteren, inclusief meer relevante onderliggende data, worden misverstanden voorkomen.
Vindt u de titel van het persbericht «Huren van woning 9% duurder sinds nieuwe huurbeleid»3 politiek neutraal? Vindt u het feit dat het CBS voor deze duiding koos, en niet voor bijvoorbeeld de – eveneens feitelijk juiste – duiding «Grootste huurstijging voor hoogste inkomens sinds nieuwe huurbeleid», eveneens een volstrekt apolitieke keuze?
Ja. De titel waarop u duidt is een feitelijke constatering door het CBS. In het betreffende CBS-bericht worden ook andere feitelijke constateringen gedaan, waaronder de constatering die u noemt.
Dat het CBS koos voor een titel die de huurprijsontwikkeling sinds het nieuwe huurbeleid een belangrijke plaats geeft, vind ik een logisch gevolg van het feit dat het CBS er ook voor is om de feitelijke, kwantitatieve gevolgen van beleid te meten en inzicht te bieden in de kwantitatieve effecten die optreden na beleidsveranderingen. Zoals gebruikelijk zijn de onderliggende data door het CBS tegelijkertijd ter beschikking gesteld.
Het groeiende aantal jihadgezinnen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Amersfoorts gezin vermoedelijk vertrokken voor Jihad»?1
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat er behalve gezinnen uit Amersfoort en Huizen, ook moslimgezinnen uit Utrecht, Hilversum, Almere en Zeist betrokken zijn bij de jihadgang?
Ik kan in het openbaar niet ingaan op individuele gevallen.
Kunt u een totaaloverzicht presenteren waarin terug te vinden is hoeveel gezinnen en uit welke gemeenten vertrokken zijn naar Syrië of Irak?
Landelijk gezien zijn in totaal ruim 140 personen uitgereisd naar Syrië of Irak. Ik kan in het openbaar geen inzage geven in de verdeling over gemeenten. Sommige gemeenten kiezen ervoor zelf bekend te maken hoeveel personen of gezinnen zijn uitgereisd. Deze cijfers zijn gebaseerd op de eigen gegevens van gemeenten.
Op welke wijze en hoe lang worden de besturen van steden in ons land geïnformeerd over extremistische moslimgezinnen binnen hun gemeentegrenzen?
De betrokken diensten zijn alert op signalen van radicalisering en extremisme, zo enigszins mogelijk informeert de AIVD de burgemeester en eventueel andere instanties, zoals het Openbaar Ministerie of de Raad voor de Kinderbescherming, over personen of gezinnen die plannen hebben om uit te reizen naar of die teruggekeerd zijn uit het jihadistisch strijdgebied.
Kunt u garanderen dat de paspoorten van alle uitgereisde jihadgangers komen te vervallen, zij hun Nederlandse nationaliteit verliezen (in geval van een dubbele nationaliteit) en tevens bewerkstelligen dat zij een inreisverbod krijgen?
Het uitgangspunt is dat paspoorten gesignaleerd worden ter vervallenverklaring op basis van artikel 23 van de Paspoortwet bij gegrond vermoeden dat iemand in het buitenland handelingen zal verrichten die een bedreiging vormen voor Nederland. De paspoortmaatregel wordt in alle gevallen zeer zorgvuldig toegepast. Alleen als er een concreet en gegrond vermoeden is van uitreis naar jihadistische strijdgebieden wordt de maatregel genomen.
Onder artikel 14, tweede lid van de rijkswet op het Nederlanderschap is het mogelijk om het Nederlanderschap te ontnemen bij een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling voor de in dit artikel opgesomde terroristische misdrijven. Dit betreft onder andere een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling wegens deelname aan een terroristische organisatie. Bij uw Kamer is een voorstel van rijkswet ingediend waarin wordt voorgesteld ontneming van het Nederlanderschap eveneens mogelijk te maken bij deelname aan jihadistische trainingskampen (Kamerstukken 34016-(R2036).
In het Actieprogramma «Integrale aanpak jihadisme» staat tot slot het voornemen aangekondigd om de rijkswet op het Nederlanderschap zodanig aan te passen dat het voor de Minister van Veiligheid en Justitie mogelijk wordt in geval van aansluiting bij een terroristische strijdgroepering en betrokkene een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, het Nederlanderschap in te trekken zonder dat er sprake is van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling. Dit geldt alleen voor uitreizigers met meer nationaliteiten dan enkel de Nederlandse. Het merendeel van de huidige uitreizigers is in het bezit van een dubbele nationaliteit (Nederlandse én niet-EU nationaliteit). Uitgangspunt is dat uitreizigers die het Nederlanderschap verliezen worden gesignaleerd als ongewenst vreemdeling (voor het Schengengebied) en worden ongewenst verklaard (art. 67 Vw). Hij kan Nederland dan niet meer inreizen.
Hoe duidt u de mediacampagne van de Amerikanen tegen de Islamitische Staat en zijn er ook plannen om in Nederland een dergelijke (sociale) media-campagne te lanceren?2
Eind 2013 is de sociale media campagne «Think Again Turn Away» gelanceerd om de online werving van jihadgangers tegen te gaan. Vanuit Twitter, Facebook, YouTube en Tumblr accounts die de campagne naam dragen, verspreid het CSCC «Center for Strategic Counterterrorism Communications» (CSCC) van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken berichten en video’s die de verschillende jihadistische terroristische groeperingen bekritiseren.
Ook in Nederland wordt ingezet op het mobiliseren van maatschappelijke tegengeluiden en versterken van weerbaarheid tegen radicalisering, zowel online als offline. Hierbij kan worden gedacht aan ondersteuning van lokale en landelijke initiatieven om alternatieve boodschappen te verspreiden, aansluiten bij bestaande (internationale) islamitische tegengeluiden en gerichte communicatie over feitelijke onjuistheden in jihadistische propaganda. Ten slotte wordt het maatschappelijk middenveld ondersteund met feitelijke informatie ten behoeve van gesprekken met jongeren die vatbaar zijn voor radicalisering.
Reclameactiviteiten van illegale aanbieders van kansspelen |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Actie tegen aanbieders sportweddenschappen succesvol» en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over verboden gokreclames?1 2
Ja.
Lopen alleen de in het bericht genoemde aanbieders of promotiesites waar de Kansspelautoriteit (KSA) op dit moment nog onderzoek naar doet het risico dat het hen moeilijker wordt gemaakt om toe te treden tot de Nederlandse gokmarkt? Zo ja, betekent dit dat andere aanbieders of promotiewebsites die gedurende het WK-voetbal illegaal actief waren niet hoeven te vrezen dat zij van een vergunning worden uitgesloten?
De kansspelautoriteit is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving van de Wet op de kansspelen (Wok) en voor vergunningverlening. Op grond van het wetsvoorstel kansspelen op afstand komen, zodra een vergunningstelsel is ingericht, alleen geschikte en betrouwbare aanbieders in aanmerking voor een vergunning. Zij moeten voldoen aan strikte voorwaarden, zowel voorafgaand aan vergunningverlening als na vergunningverlening. Zo bevat het wetsvoorstel een strikte betrouwbaarheidstoets. De betrouwbaarheid van de aanbieder en van degenen die zijn beleid (mede) bepalen moet buiten twijfel staan om een verantwoorde, betrouwbare en controleerbare organisatie van kansspelen op afstand mogelijk te maken. Zoals ik ook in de nota naar aanleiding van verslag heb aangegeven, moet aanbieders, die na aanname van de motie Bouwmeester hebben gepersisteerd in hun onmiskenbaar op de Nederlandse markt gerichte aanbod, een vergunning op die grond kunnen worden geweigerd. Dit betekent dat aanbieders aan wie de kansspelautoriteit na het aannemen van de motie-Bouwmeester c.s. in september 2011 een bestuurlijke boete heeft opgelegd, bij opening van de markt in ieder geval niet in aanmerking komen voor een vergunning.
Daarnaast betekent het feit dat aanbieders hun aanbod niet (meer) onmiskenbaar op de Nederlandse markt richten, nog niet dat deze aanbieders zonder meer in aanmerking komen voor een vergunning. De betrouwbaarheidstoets omvat namelijk naast overtreding van de Wok ook een toets op andere antecedenten. Verder moeten aanbieders aantonen dat zij voldoen aan alle andere strikte voorwaarden uit het wetsvoorstel.
In hoeverre is het illegaal aanbod van sportweddenschappen rondom het WK-voetbal gestopt simpelweg omdat het toernooi ten einde liep? Op welk moment gedurende dit toernooi staakten deze aanbieders hun activiteiten? Hoe lang na een waarschuwing van de KSA zijn deze activiteiten gestaakt?
De kansspelautoriteit heeft mij laten weten dat zij het reclameaanbod gedurende het WK-voetbal uitvoerig heeft gemonitord. Gebleken is dat nog tijdens het WK-voetbal sprake was van een duidelijke afname van deze activiteiten. Deze afname is volgens de kansspelautoriteit ingezet ruim voordat het WK-voetbal is geëindigd.
Beschikt de KSA op dit moment over instrumenten om illegale aanbieders van kansspelen bij sportwedstrijden onmiddellijk en effectief aan te pakken? Zo ja, welke zijn dat en waarom konden tientallen illegale aanbieders van kansspelen gedurende het WK-actief blijven? Zo nee, voorziet het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele andere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand wel in dergelijke instrumenten?
De kansspelautoriteit heeft bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten tot haar beschikking, zoals het opleggen van een bestuurlijke boete, een last onder dwangsom en een last onder bestuursdwang. Vanwege het grote aanbod van online kansspelen was de kansspelautoriteit genoodzaakt prioriteiten te stellen in haar handhavingsactiviteiten. Daartoe zijn prioriteringscriteria opgesteld waarbij het uitgangspunt is de handhavingsactiviteiten in eerste instantie te richten op aanbieders die zich onmiskenbaar richten op de Nederlandse markt. De aandacht van de kansspelautoriteit richt zich dan ook primair op aanbieders die aan één of meer van de prioriteringscriteria voldoen, te weten: reclame maken via radio, televisie of in geprinte media gericht op de Nederlandse markt, kansspelwebsites die eindigen op de extensie.nl en/of kansspelwebsites die in het Nederlands zijn te raadplegen. Deze criteria zijn ontleend aan vaste rechtspraak. Inmiddels heeft de kansspelautoriteit al meerdere boetes opgelegd en lopen diverse onderzoeken.
Benadrukt moet worden dat de markt voor kansspelen op afstand per definitie grensoverschrijdend is en daarmee zijn toezicht en handhaving complex. Deze complexiteit vraagt om een combinatie van instrumenten die hiermee rekening houden. Door het grenzeloze karakter van internet, de aanhoudende behoefte van de Nederlandse consument aan kansspelen op afstand, de snelle technologische ontwikkelingen en het aanbod via honderden websites, is effectieve handhaving van het verbod op illegaal aanbod niet mogelijk zonder een verantwoord, betrouwbaar en controleerbaar alternatief. Doel van het wetsvoorstel kansspelen op afstand is dan ook enerzijds de consument zoveel mogelijk naar het verantwoorde, betrouwbare en controleerbare aanbod van de vergunninghouder te geleiden en anderzijds het de illegale aanbieders zo moeilijk mogelijk te maken. Hierdoor zal het aantal illegale aanbieders afnemen, waardoor de handhavingscapaciteit van de kansspelautoriteit gerichter kan worden ingezet.
Aangezien veel niet-vergund aanbod zich buiten Nederland bevindt zijn de huidige handhavingsinstrumenten van de kansspelautoriteit niet geheel toereikend voor het tegengaan van illegaal aanbod van kansspelen op afstand. Niet-vergunde aanbieders die buiten Nederland zijn gevestigd, zullen bestuurlijke sancties naar verwachting vaak naast zich neerleggen. Daarom bevat het wetsvoorstel kansspelen op afstand enkele aanvullende handhavingsinstrumenten, zoals de bindende aanwijzing aan tussenpersonen om hun dienstverlening aan illegale aanbieders te staken.
Acht u het aannemelijk dat bij volgende grote sportevenementen illegale aanbieders van kansspelen de afweging maken dat sancties van de KSA niet onmiddellijk effectief zijn en dat zij aangelokt door hoge winsten er toch voor kiezen illegaal kansspelen te gaan aanbieden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik reeds in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zullen aanbieders die persisteren in het onmiskenbaar aanbieden van kansspelen gericht op Nederland te zijner tijd worden uitgesloten van een vergunning. Met het oog hier op acht ik het niet aannemelijk dat veel aanbieders persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland.
Veel aanbieders die na regulering van kansspelen op afstand in aanmerking willen komen voor een Nederlandse vergunning hebben hun aanbod aangepast en richten zich niet meer onmiskenbaar op de Nederlandse markt. Zoals de Commissie kansspelen via internet al in 2010 constateerde, zijn veel aanbieders grote, goed georganiseerde en internationaal opererende bedrijven die in hun landen van vestiging gerespecteerde bedrijven met beursnoteringen zijn, die in één of meerdere EU/EER lidstaten beschikken over een vergunning en in die landen ook onder toezicht staan. Deze aanbieders bieden hun kansspelen liever legaal dan illegaal aan. Ook in Nederland hebben zij belang bij een reputatie als een betrouwbare aanbieder met een kansspelvergunning waardoor zij zich graag willen conformeren aan de Nederlandse regels. Spelers in Nederland kunnen na regulering van kansspelen op afstand immers kiezen voor een aantrekkelijk, betrouwbaar en legaal aanbod waarop de kansspelautoriteit toezicht houdt, en zullen naar verwachting voor dit legale aanbod kiezen. Aanbieders die desondanks willens en wetens kiezen om te persisteren in het onmiskenbaar op Nederland gerichte aanbod van online kansspelen en daardoor geen vergunning krijgen, lopen zo het risico straks van de Nederlandse markt te worden geconcurreerd door het legale aanbod.
Deelt u de mening dat de motie-Bouwmeester c.s.(Kamerstuk 32 264, nr. 19), waarin staat dat illegale aanbieders van kansspelen niet in aanmerking kunnen komen voor een vergunning om kansspelen via internet aan te bieden», niet betekent dat aanbieders die gedurende enige tijd illegaal kansspelen aanbieden en daarna onder dwang van de KSA daarmee stoppen alsnog voor een online vergunning in aanmerking kunnen komen? Zo ja, betekent dit dan dat alle illegale aanbieders, ongeacht of zij na verloop van tijd stoppen met hun aanbod, uitgesloten zijn van toekomstige vergunningen? Zo nee, betekent dat dan dat illegale aanbieders die op enig moment weer stoppen geen risico lopen uitgesloten te worden van een vergunning? Zo nee, is dit dan niet gewoon het belonen van slecht gedrag?
Ik deel de mening dat het moment waarop het willens en wetens overtreden van de Nederlandse regels kan leiden tot uitsluiting van een vergunning in ieder geval voor de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand moet liggen. In mijn antwoord op vraag 2 en in de nota naar aanleiding van verslag heb ik toegelicht dat de kansspelautoriteit aanbieders aan een strikte betrouwbaarheidstoets zal onderwerpen. Het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland zonder vergunning zal daarin zwaar meewegen. Daarbij is het vanuit het perspectief van de gewenste kanalisatie van belang om in aanloop naar het vergunningenstelsel onderscheid te kunnen maken tussen opportunistische en onverantwoord opererende «cowboys» die willens en wetens de nationale regelgeving overtreden, en gerenommeerde beursgenoteerde ondernemingen met een vergunning in één of meer andere Europese lidstaten, die hun diensten het liefst met een Nederlandse vergunning zouden willen aanbieden en die zich willen conformeren aan de Nederlandse kansspelregelgeving.
De Nederlandse kansspelmarkt zich bevindt zich in een transitiefase in aanloop naar een gereguleerd stelsel. Het is op dit moment voor welwillende en verantwoord opererende aanbieders niet mogelijk om voor een vergunning in aanmerking te komen. Daarom is het naar mijn mening passend dat de kansspelautoriteit het enkele feit van illegaal aanbod van kansspelen op afstand voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand bij de betrouwbaarheidsbeoordeling van de betrokken aanbieder anders kan beoordelen dan dergelijk aanbod onder een bestaand vergunningenstelsel. Dit betekent dat niet iedere vorm van online-kansspelaanbod in de periode voorafgaande aan de introductie van een vergunningenstelsel op zichzelf al noodzakelijkerwijs moet leiden tot de conclusie dat de betrokken aanbieder daarvan onbetrouwbaar is. Het is daarom van belang om te kijken of een aanbieder in de aanloop naar het vergunningstelsel onmiskenbaar op Nederlandse markt gerichte kansspelen heeft aangeboden. Het is aan de kansspelautoriteit als zelfstandig bestuursorgaan om dit te beoordelen. Bij die beoordeling zal de Kansspelautoriteit de bestaande prioriteringscriteria hanteren. Aanbieders die na aanname van de motie Bouwmeester c.s. in september 2011 hebben gepersisteerd in het onmiskenbaar aanbieden van online kansspelen gericht op Nederland moet een vergunning op die grond kunnen worden geweigerd. Na aanname van de motie zijn de prioriteringscriteria immers duidelijk gecommuniceerd. Aanbieders aan wie de kansspelautoriteit na het aannemen van de motie een bestuurlijke boete heeft opgelegd, komen bij opening van de markt in ieder geval niet in aanmerking voor een vergunning. Dit is niet anders, indien deze aanbieders hun op Nederland gerichte aanbod inmiddels hebben gestaakt.
Deelt u de mening dat aanbieders van illegale kansspelen die naar uw woorden op dit moment «met vuur spelen» op enig moment hun billen moeten branden en op de blaren moeten gaan zitten in de zin van dat zij uitgesloten worden van een vergunning voor het aanbieden van kansspelen? Zo ja, deelt u ook de mening dat dit moment in ieder geval voor de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand moet liggen en is dat moment al bereikt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u in uw voor dit najaar aangekondigde brief, waarin u gaat aangeven hoe u uw voornemen om «aanbieders die persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland uit te sluiten van een vergunning voor kansspelen in Nederland» gaat uitvoeren, tevens ingaan op mogelijkheden om nog voordat de Wet kansspelen op afstand in werking treedt, bij andere regelgeving reeds te voorzien in de mogelijkheid om die aanbieders van een toekomstige vergunning uit te sluiten?
Zie antwoord vraag 6.
De rol van Turkije in de strijd tegen de Islamitische Staat |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in The Wall Street Journal over de poging tot het redden van gijzelaars James Foley en Steven Sotloff?1
Ja.
Klopt het dat de Turkse president Erdogan – toen nog Minister-President – geen toestemming heeft gegeven om vanaf Turkse bodem een reddingsoperatie te lanceren?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie hierover.
Is Turkije voornemens deel uit te maken van de op de NAVO-top in Wales gesmede coalitie om de Islamitische Staat te bestrijden? Zo neen, waarom niet?
Ja.
In hoeverre beschouwt u de Turkse regering als een bondgenoot in de strijd tegen de Islamitische Staat? Op welke vlakken verschilt de Turkse regering hieromtrent van mening met andere NAVO-partners?
De internationale gemeenschap ervaart IS(IS) als een bedreiging voor de veiligheid en stabiliteit in de regio, hierover bestaat geen verschil van mening tussen de NAVO-partners. De NAVO-partners hebben tijdens de afgelopen NAVO-top eensgezind IS(IS) veroordeeld. Turkije heeft te maken met grote stromen vluchtelingen vanuit Irak en Syrië. Er worden nog steeds 49 medewerkers en familieleden van het Turkse consulaat in Mosul gegijzeld door IS(IS). Turkije en Nederland werken samen in het kader van terrorismebestrijding en de bestrijding van IS(IS). Samenwerking met Turkije op dit vlak is belangrijk, omdat veruit de meeste Europese jihadgangers er nog altijd voor kiezen om via de Turkse grens naar Syrië te reizen. Ook verleent Turkije humanitaire hulp aan en in Noord-Irak.
Bent u tevens bekend met het in februari 2014 verschenen rapport «Terrorism Finance in Turkey: A Growing Concern» van de Amerikaanse Foundation for Defense of Democracies?2 Hoe beoordeelt u de inhoud van dit rapport, in het bijzonder in het licht van het artikel in The Wall Street Journal? Zijn de vermeende betrekkingen met extremistische organisaties eerder besproken met de Turkse regering? Zo ja, wat was de uitkomst van deze gesprekken?
Ja, het kabinet is bekend met dit rapport. Deze thematiek is meerdere malen door het kabinet aan de orde gesteld in de contacten met de Turkse autoriteiten. Het kabinet heeft geen aanwijzingen die steun van Turkije aan jihadistische groeperingen zoals IS(IS) bevestigen.
Bent u bereid deze vragen voorafgaand aan het plenaire debat over de opmars van ISIS op woensdag 10 september te beantwoorden?
Ja.
Het kwijtraken van pensioen bij bijstand in Enschede |
|
Roos Vermeij (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het voornemen van de gemeente Enschede om bij een bijstandsaanvraag verplichte verzilvering van het pensioen vóór de pensioendatum in te voeren?1
Ja. Nadat het voornemen bij mij bekend werd, gaf ik aan dat ik verre van enthousiast ben over het plan. Pensioen is voor later, als inkomen voor de oude dag. Wat mij betreft dus niet bedoeld als inkomen wanneer je (tijdelijk) zonder werk zit.
Tevens ben ik er van op de hoogte dat het college van burgemeester en wethouders (B&W) van Enschede inmiddels heeft besloten om het plan in te trekken.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat pensioen vóór de pensioengerechtigde leeftijd moet worden «opgegeten» alvorens er recht kan ontstaan op bijstand?
Het plan van Enschede, dat inmiddels is ingetrokken, vind ik onwenselijk. De 2e pijler pensioenen zijn thans een sterk gereguleerd instrument voor de oudedagsvoorziening. Bijstandsgerechtigden zouden – in het kader van de bijstand – niet door gemeenten verplicht moeten worden om hun 2e pijler pensioen vervroegd in te laten gaan. Daarbij komt dat momenteel wetgeving wordt voorbereid om het 3e pijler pensioen van zzp-ers en werknemers onder voorwaarden te beschermen in geval van een beroep op de bijstand.
In hoeverre heeft de gemeente Enschede gelijk als zij stelt dat, indien een pensioenfonds de mogelijkheid biedt om pensioen voor de pensioenleeftijd uit te keren, dit binnen het wettelijk kader van de Wet werk en bijstand (WWB) valt, dat voorschrijft dat (aanvullende) bijstand alleen wordt verstrekt voor zover andere inkomstenwerving niet tot de mogelijkheden hoort?
Vooralsnog is op grond van jurisprudentie niet gebleken dat het oorspronkelijke plan van Enschede in strijd zou zijn met de WWB. Evenwel acht ik de geschetste situatie, zoals eerder aangegeven, onwenselijk. Ik ondersteun de strekking van het amendement op de Verzamelwet SZW 20152 dat de SP heeft ingediend. Echter, de Verzamelwet leent zich, gezien zijn overwegend technische en beperkt inhoudelijk karakter, minder voor dit onderwerp. Daarom zal ik met een voorstel komen om in de Wet werk en bijstand (ofwel: de Participatiewet zoals die met ingang van 1 januari 2015 zal gaan luiden) te regelen dat bijstandsgerechtigden door het college niet gedwongen kunnen worden om hun 2e pijler pensioen vervroegd in te laten gaan. Daarbij wordt onderzocht hoe het een en ander het best kan worden geïmplementeerd. Hierbij wordt ook gekeken naar aanverwante wet- en regelgeving (zoals de IOAW en de IOAZ). Alleen wanneer personen vrijwillig hun 2e pijler pensioen eerder laten ingaan, zal het 2e pijler pensioen door het college van B&W in aanmerking genomen worden bij de vaststelling voor het recht op en de hoogte van bijstand.
In de eerstvolgende Verzamelbrief zal ik gemeenten oproepen om, vooruitlopend op de wetswijziging, bijstandsgerechtigden niet te verplichten om hun 2e pijler pensioen vervroegd in te laten gaan.
Het bericht dat een fraude-aanklager verdacht wordt van fraude |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat na 2,5 jaar onderzoek door de FIOD naar een advocaat-generaal bij het gerechtshof Amsterdam die belast was met fraudeonderzoeken, de betreffende advocaat-generaal nu voor de strafrechter wordt gebracht en verdacht wordt van fraude en valsheid in geschrifte?1
Het Openbaar Ministerie bevestigt dat er strafrechtelijk onderzoek wordt gedaan naar een advocaat-generaal. De functionaris wordt verdacht van het plegen van fiscale fraude in de privésfeer. Dit onderzoek wordt gedaan door het Functioneel Parket. De zaak is thans in handen van de rechter-commissaris. De vervolgingsbeslissing zal pas worden genomen nadat het onderzoek is afgerond. In het belang van het onderzoek worden op dit moment geen nadere mededelingen gedaan.
Deelt u de mening dat bij uitstek het werken in de rechtspraak vraagt om integriteit en onbesproken gedrag van de medewerkers? Kunt u uitleggen waarom dat zo belangrijk is?
Het Openbaar Ministerie heeft een bijzondere plaats in de samenleving als rechtshandhaver van datgene wat de Nederlandse burgers – door middel van wetgeving – met elkaar hebben afgesproken. Integriteit is daarom van groot belang binnen het Openbaar Ministerie. Om die reden is in 2010 een landelijk programmamanager Integriteit aangesteld en is het Bureau Integriteit OM (BIOM) in het leven geroepen. Het BIOM is een landelijk expertisecentrum op het gebied van integriteit.
Deelt u de mening dat deze zaak voorkomen had kunnen worden als de verdachte beter was gescreend?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 25 oktober 2012 heb aangegeven, geldt voor de benoeming als rechterlijk ambtenaar bij het Openbaar Ministerie een uitgebreide en zorgvuldige selectieprocedure.2 De procedure houdt onder meer in dat de selectiecommissie, na toestemming van de betrokkene, de beschikking krijgt over de justitiële gegevens van de kandidaat. Een assessment vormt tevens een vast onderdeel van de selectieprocedure. Ook worden per kandidaat ten minste drie referenten benaderd.
Bij de aanstelling van de betrokken advocaat-generaal is deze reguliere selectieprocedure doorlopen. Aan de selectiecommissie zijn justitiële gegevens verstrekt en er is een assessment afgelegd. Daarnaast zijn er zeven relevante referenten benaderd, die positieve inlichtingen hebben verstrekt. Het College van procureurs-generaal heeft mij gemeld dat in de selectieprocedure geen contra-indicaties voor benoeming naar voren zijn gekomen.
Kunt u aangeven hoe de sollicitatieprocedure normaliter verloopt voor de positie van advocaat-generaal bij een gerechtshof?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de verdachte in deze zaak deze reguliere sollicitatieprocedure doorlopen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de aanstelling bij het ressortsparket Amsterdam geregeld werd via de contacten van de verdachte binnen de VVD? Zo ja, kunt u hier een waardeoordeel aan verbinden en tevens aangeven hoe dit «regelen» precies in zijn werk is gegaan?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn u (meer) zaken bekend waarin de sollicitatieprocedure binnen de rechtspraak niet vlekkeloos is verlopen en/of waarbij VVD-leden op een minder transparante manier een vergelijkbare functie hebben verkregen?
Mij zijn geen gevallen bekend waarbij binnen het Openbaar Ministerie bij de benoeming van een rechterlijk ambtenaar niet de gebruikelijke selectieprocedure is gevolgd.
Over het op vrije voeten stellen van jihadgangers |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Jihadgangers Huizen weer vrij»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat het voorarrest van drie van de vier jihadgangers niet is verlengd?
De rechter-commissaris besloot 4 september dat één van de vier verdachten vast moest blijven en dat de overige drie in vrijheid moesten worden gesteld. Het is de taak van de rechter-commissaris te toetsen of verdachten vrij mogen komen; dat is hier gebeurd. Tegen een dergelijke beslissing staat hoger beroep open. De rechtbank heeft op 17 september 2014 het hoger beroep van het OM gegrond verklaard en beslist dat, mede gelet op de na de beschikking van de rechter-commissaris aan het dossier toegevoegde stukken, er wel ernstige bezwaren bestaan tegen beide verdachten. Zij zijn in bewaring gesteld. Vervolgens heeft de rechtbank beslist, en daar kan het OM zich in vinden, dat de bewaring werd geschorst. Dit betekent dat er nog steeds ernstige bezwaren bestaan tegen de verdachten, maar dat er omstandigheden zijn op grond waarvan de bewaring feitelijk geschorst wordt. Het doel is voorkomen dat de gezinnen uitreizen, door de voorwaarden die gesteld zijn aan de schorsing en het feit dat hun paspoorten zijn ingenomen, wordt dit doel bereikt.
Begrijpt u dat dit soort rechterlijke beslissingen veel onrust veroorzaken in onze toch al gespannen samenleving?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u inmiddels de meerwaarde in van administratieve detentie in de strijd tegen terreur, waarmee dit soort situaties voorkomen kunnen worden?
Wanneer van een persoon een dreiging uitgaat – bijvoorbeeld omdat de persoon van plan is uit te reizen naar of is teruggekeerd van een jihadistisch strijdgebied – dan beschikt het Openbaar Ministerie over voldoende wettelijke instrumenten om, samen met de politie, strafrechtelijk op te treden. Tevens bestaan er bestuurlijke instrumenten voor de aanpak, zoals het stopzetten van toeslagen en uitkeringen, het nemen van paspoortmaatregelen en het kunnen bevriezen van financiële tegoeden. Wel bezie ik de mogelijkheid om tijdelijke maatregelen op te leggen als een periodieke meldplicht, contact verboden, medewerking aan her huisvestiging et cetera. Ik acht het creëren van administratieve detentiemogelijkheden op dit moment niet noodzakelijk.
Het bericht 'Overheveling zorgtaken naar gemeenten beter een jaar uitstellen' |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van genoemd bericht en de daarin opgenomen uitspraken van senator Van Boxtel dat de invoering van de Wmo 2015 beter uitgesteld kan worden naar 2016?1
Ik heb het betreffende interview op BNR beluisterd. De heer van Boxtel roept in dit interview niet op de invoering van de Wmo 2015 uit te stellen zoals de titel van het item suggereert, maar vraagt het kabinet de invoering van de Wlz uit te stellen tot 1 januari 2016.
Ik deel zijn observatie dat niet alle gemeenten even ver gevorderd zijn bij de voorbereiding op de nieuwe taken en hij roept mij op om goed te inventariseren waar gemeenten staan bij de implementatie en hen de hulp te bieden waar dat nodig is. Op korte termijn zal ik de Tweede Kamer per brief informeren over de voortgang van de transitie Wmo 2015 sinds de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer en de wijze waarop ik gemeenten ondersteun.
Ik deel de mening van de heer Van Boxtel dat het een forse inspanning vergt van gemeenten, verzekeraars, aanbieders, cliëntenorganisaties en zorgprofessionals om van de hervorming langdurige zorg een succes te maken. De heer Van Boxtel stelt in het interview overigens niet dat de overheveling van zorgtaken naar gemeenten en zorgverzekeraars leidt tot overwerkte hulpverleners en instellingen. Zijn waarschuwing betreft de geplande invoering van de Wlz per 1-1-2015.
Deelt u de mening van senator Van Boxtel dat overheveling van zorgtaken naar gemeenten en zorgverzekeraars leidt tot zo goed als overwerkte hulpverleners en zorginstellingen, als gevolg van de vele nieuwe taken die zijn overgegaan? Zo ja, wat kunt u doen om dat te verlichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben zich tussen het moment van stemming op 8 juli 2014 in de Eerste Kamer, toen senator Van Boxtel voorstemde en het wetsvoorstel met de kleinst mogelijke meerderheid van 37 tegen 36 stemmen werd aangenomen, en nu belangrijke vertragingen dan wel veranderingen voorgedaan die op 4 september 2014 kunnen leiden tot de conclusie dat gemeenten, zorginstellingen en zorgverleners zo goed als overwerkt zijn? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 1.
Welke zorgen van senator Van Boxtel deelt u, en welke zorgen deelt u niet, en op welke gronden?
Evenals de heer Van Boxtel constateer ik dat gemeenten verschillen in de mate waarin zij klaar zijn voor hun nieuwe taken. Dit baseer ik op de informatie uit het transitievolgsysteem van het Transitiebureau en de contacten die ik onderhoud met gemeenten, aanbieders en cliëntenorganisaties.
De heer Van Boxtel uit daarnaast zorgen over de benodigde aanpassingen van ICT systemen en het tijdig op orde krijgen van gegevens. Ik wil er op wijzen dat onder regie van het Zorginstituut in samenwerking met de zorgkantoren, zorgaanbieders en andere ketenpartners in beeld is gebracht welke aanpassingen de hervorming van langdurige zorg met zich meebrengt voor de AWBZ-brede zorgregistratie (AZR).
Op 1 juli heeft Zorginstituut Nederland de definitieve specificaties van de standaarden iWmo 1.0 en iWlz 1.0 gepubliceerd op www.istandaarden.nl. Eind juni is helderheid verschaft over de zorg die in 2015 valt onder de Wlz zodat er voldoende tijd beschikbaar zou zijn voor benodigde aanpassingen. Door uitstel van de Wlz verandert deze opgave niet.
In mei zijn met alle betrokken partijen (NZa, Zorginstituut Nederland, ZN, CAK, CIZ, Actiz, VGN, GGZ-Nederland en BTN) de potentiële knelpunten geïnventariseerd en is nagegaan onder welke condities een verantwoorde invoering van de Wlz per 2015 mogelijk is. Met die opbrengst zijn we hard aan de slag gegaan. Hierover is de Tweede Kamer per brief van 27 juni 2014 (TK 33 891, nr. 27) geïnformeerd.
Wat is het effect voor verzekeraars, gemeenten, zorginstellingen en cliënten van het door senator Van Boxtel bepleite uitstellen van de ingangsdatum van de Wet langdurige zorg (Wlz) naar 1 januari 2016?
In de brief over de invoering van de Wlz van 27 juni jl. is toegelicht dat bij een eventueel uitstel van de invoering van de Wlz de langdurige zorg in 2015 onder het regime van een «versmalde» AWBZ zal worden voortgezet. Versmald betekent dat de AWBZ-regelgeving wordt aangepast aan de aanspraken die in de AWBZ resteren na de geplande overhevelingen naar de Zvw en decentralisaties naar gemeenten. Hiermee worden «dubbele» aanspraken voorkomen.
In de brief aan de Kamer van 27 juni jl. is tevens toegelicht onder welke condities de langdurige zorg in 2015 zal worden uitgevoerd. Het uitgangspunt daarbij is dat partijen de wet op verantwoorde wijze moeten kunnen uitvoeren en dat cliënten verzekerd blijven van zorg. Daarom is gekozen voor een geleidelijke overgang, waarbij op aantal belangrijke punten (o.a. bekostiging, informatievoorziening) in 2015 nog wordt aangesloten bij de uitvoering van de AWBZ. Daarnaast zijn de voorwaarden voor uitvoering onder de Wlz en «versmalde» AWBZ gelijk getrokken. Op basis hiervan zijn partijen gestart met hun voorbereidingen voor 2015. Een eventueel uitstel van de Wlz naar 2016 heeft geen invloed op de aanspraken van cliënten die in 2015 een beroep doen op langdurige zorg. Wel geldt dat bij uitstel van de Wlz de basisrechten van cliënten, zoals toelatingslatingscriteria, leveringsvormen (o.a. pgb), zorgplanbespreking en cliëntondersteuning, niet wettelijk zijn verankerd.
Ongeacht welke wet er per 1 januari 2015 van kracht is, is er duidelijkheid naar zorgkantoren geboden over welke zorg ingekocht moest worden. De zorginkoop vindt de facto plaats op basis van een «versmalde» AWBZ. Geregeld is dat bij de invoering van de Wlz de rechten en plichten van zorgkantoren worden overgenomen door de Wlz-uitvoerders. Zowel onder de AWBZ als onder de Wlz blijft de huidige regio-indeling in 2015 gehandhaafd. Uitstel van de Wlz heeft geen gevolgen voor de hoogte van de beheerskosten. De bedoeling van de Wlz is Wlz-uitvoerders directer aan te spreken op hun verantwoordelijkheden. Dit wordt uitgesteld als de Wlz niet in 2015 wordt ingevoerd. In de Wlz wordt de zorgplicht (waaronder de cliëntondersteuning en zorgbemiddeling) explicieter neergelegd bij de Wlz-uitvoerder. Tenslotte geldt ook voor zorginstellingen dat duidelijk is wat ze moeten doen ongeacht de wettelijke kaders.
Heeft er enig overleg plaatsgevonden tussen het kabinet en de bevriende oppositiepartijen over een mogelijk uitstel van de Wlz? Zo ja, wanneer en wat was daarvan de uitkomst?
Hierover heeft geen overleg plaatsgevonden.
Kunt u deze vragen voor aanstaande dinsdag beantwoorden, omdat komende week de Wlz in de Kamer behandeld wordt?
Tot mijn spijt heb ik de vragen niet binnen dit korte tijdsbestek kunnen beantwoorden.
Het bericht ‘Ontslag fraudeaanklager wegens mogelijke fraude’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Ontslag fraudeaanklager wegens mogelijke fraude»?1
Ja.
Klopt het dat de kwestie voorkomen had kunnen worden door een betere screening van de betreffende persoon bij de aanstelling zoals bronnen binnen het opsporingsapparaat beweren? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 3 tot en met 6 van het lid Oskam.
Is het een normale gang van zaken dat een persoon door middel van zijn politieke (VVD) netwerk een aanstelling krijgt? Zo ja, wat gaat u eraan doen dat een screening niet ondergeschikt is aan vriendjespolitiek?
Nee. De betreffende advocaat-generaal is dan ook benoemd na het doorlopen van de normale selectieprocedure. Zie voorts mijn antwoord op de vragen 3 tot en met 6 van het lid Oskam.
Deelt u de mening dat deze kwestie het vertrouwen van de samenleving in justitie schaadt aangezien het Openbaar Ministerie niet meer slagkracht en deskundigheid wordt gegeven bij het aanpakken van witteboordencriminelen, maar in plaats daarvan een aanklager krijgt die zelf verdacht wordt van witteboordencriminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat een rechterlijk ambtenaar bij het Openbaar Ministerie van onbesproken gedrag moet zijn. Als blijkt dat dit niet het geval is, kan dit het vertrouwen van de samenleving in justitie schaden.
De aanpak van fraude, waaronder witteboordencriminaliteit valt, heeft een zeer hoge prioriteit. Dit blijkt ook uit mijn brief van 20 december 2013.2 Voor het einde van het jaar informeer ik uw Kamer door middel van een brief over de huidige stand van zaken met betrekking tot de aanpak van fraude.
Belemmeringen voor het gebruik van alternatieven voor metam-natrium |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de aangenomen motie-Dik-Faber over alternatieven voor metam-natrium?1
Ja.
Wat is de stand van zaken van het overleg met de sector over het wegnemen van belemmeringen voor het gebruik van alternatieven voor natte grondontsmettingsmiddelen met metam-natrium als werkzame stof?
U bent per brief op 27 mei jl. (Kamerstuk 27 858, nr. 266) en op 25 augustus jl. (Kamerstuk 27 858, nr. 274) geïnformeerd. Daarnaast heb ik in die periode twee maal bestuurlijk overleg gevoerd met de sector over dit onderwerp.
Om alternatieven voor grondontsmetting te bevorderen zet ik in op mogelijkheden voor zogenaamde vanggewassen in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, alsmede het ondersteunen van projecten van de sector die de ontwikkeling van alternatieven bevorderen. Vanggewassen die van belang zijn voor de bestrijding en beheersing van aaltjes zijn opgenomen in de vergroeningseisen van het GLB, waardoor het telen van deze gewassen financieel aantrekkelijker wordt. Via het Schriftelijk Overleg informele Landbouw- en Visserijraad van 23 september 2014 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 805) heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd. Daarnaast zijn door de sector in het kader van Publiek Private Samenwerking onderzoeksvoorstellen ontwikkeld. Op dit moment worden waar mogelijk percelen ten behoeve van de bloembollenteelt geïnundeerd als alternatief voor grondontsmetting. Met biologische grondontsmetting (zoals bijvoorbeeld bodem-resetten) worden in onderzoek goede resultaten behaald. Dit is op korte termijn echter nog niet praktijkrijp voor alle teelten en daarom wordt hier aanvullend onderzoek naar gedaan, waarmee onder meer het vaststellen van een minimale effectieve dosering wordt beoogd. Dat kan ertoe leiden dat de kosten verder dalen.
Om nog dit jaar proeven in te zetten met de bodem-resetter zal ik in 2014 de kosten hiervan (€ 150.000) financieren. Verdere financiering ten behoeve van 2015 en 2016 kan via de topsector Tuinbouw & Uitgangsmateriaal gezamenlijk publiek-privaat worden gerealiseerd, indien de projectvoorstellen daartoe worden goedgekeurd.
Kunt u aangeven hoeveel hectare grond in 2013 en in het voorjaar van 2014 is ontsmet met metam-natrium in het kader van «essential use»?
Bloembollen / Bolbloemen
3.523
1.098
Aardappelen
1.001
111
Groentegewassen
407
214
Bloemisterijgewassen
333
1
Aardbeien
255
137
Boomkwekerijgewassen
204
111
Vaste planten
108
35
Uien (inclusief plantuien en sjalotten)
69
2
Bieten
50
1
Herinplant boomgaard
39
16
Uitvoering van onderzoek
4
0
Totaal
5.993
1.726
De teelt van afrikaantjes biedt een alternatief voor de bestrijding van wortellesieaaltjes (Pratylenchus penetrans). Wortellesieaaltjes kunnen in veel gewassen schadelijk zijn.
Voor het telen van afrikaantjes moet echter wel in het groeiseizoen minimaal 3 maanden worden vrijgemaakt voor deze teelt. Inmiddels wordt in de aardbeiteelt de teelt van afrikaantjes regulier gebruikt.
Raketblad biedt een matig alternatief voor de bestrijding van aardappelcysteaaltjes (Globodera pallida en G. rostochiensis). Deze teelt wordt maar beperkt ingezet vanwege teeltproblemen (trage groei in het voorjaar en onkruiddruk) en omdat het minder effectief is dan de inzet van een korte, 40-daagse aardappelteelt als vanggewas. Aardappel als vanggewas heeft op de percelen met een besmetting met aardappelcysteaaltjes een vergelijkbare effectiviteit als metam-natrium.
Het onderzoek naar Zwaardherik heeft nog geen aanknopingspunten opgeleverd naar een toekomstig alternatief voor de inzet van metam-natrium.
Kunt u het totale aantal hectares uitsplitsen naar type gewas?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven voor welk type aaltjes, welke gewassen en voor hoeveel hectare de teelt van de aaltjesbestrijdende gewassen afrikaantjes, raketblad en zwaardherik een alternatief biedt voor het gebruik van middelen met metam-natrium?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat indien deze aaltjesbestrijdende gewassen geteeld worden in het kader van de ecologische aandachtsgebieden (EFA’s), deze gewassen licht bemest mogen worden en dat beperkte onkruidbestrijding met herbiciden mogelijk is, omdat de effecten hiervan op de leefomgeving veel geringer zijn dan het toepassen van metam-natrium?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 2.
Is het u bekend dat er ook goede resultaten zijn behaald met japanse haver als bestrijder van wortellesieaaltjes? Welke mogelijkheden ziet u om de teelt van japanse haver als aaltjesbestrijder te stimuleren?
Japanse haver is als groenbemester interessant omdat het niet als veel andere groenbemesters wortellesieaaltjes vermenigvuldigt. Het effect van het gewas is vergelijkbaar met zwarte braak, dat betekent dat het effect hetzelfde is, als geen waardplant van nematoden te telen. Ook dit gewas staat op de vanggewassenlijst (vergroening) van het GLB.
Bent u bereid in overleg met de sector te kijken naar verdere aanpassingen van wet- en regelgeving, om te zorgen dat natuurlijke aaltjesbestrijders meer ingezet kunnen worden als alternatief voor metam-natrium, bijvoorbeeld door het scheuren van grasland op zandgronden langer toe te staan, waardoor veehouders meerdere sneden gras van het land kunnen halen en bollentelers daarna aaltjesbestrijdende gewassen kunnen inzaaien?
Ik onderken dat de aanscherping van de toelatingsvoorwaarden waaronder metam-natrium als grondontsmettingsmiddel gebruikt kan worden betekenisvol is.
In de bollenteelt is het van voordeel als scheuren van grasland op zandgrond tot later in het seizoen zou kunnen, om aaltjesbestrijdende gewassen, zoals Afrikaantjes, te kunnen telen. Ik ben bereid na te gaan of er in het kader van het mestbeleid mogelijkheden zijn de termijn voor het scheuren van grasland te verlengen; deze loopt nu van 1 februari tot en met 10 mei. Uitgangspunt in het kader van het mestbeleid is, dat er door later scheuren van het grasland geen extra nutriëntenverliezen in de bodem plaatsvinden. Ik zal advies inwinnen en u uiterlijk 1 december a.s. uitsluitsel geven.
Wat gaat u nog meer concreet doen om het mogelijk te maken dat alternatieven voor metam-natrium daadwerkelijk vanaf 2015–2016 in de praktijk toegepast kunnen worden?
Ik verwijs u voor het antwoord op vraag 9 en 10 naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om budget vrij te maken om duurzame alternatievenontwikkeling voor het gebruik van metam-natrium te bevorderen?
Zie antwoord vraag 9.
Dolfijnenslachtingen door Japan en de Faeröer en het plan van Japan om de walvisjacht weer te hervatten |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat de gruwelijke dolfijnenslachtingen weer van start zijn gegaan in Japan en op de Faeröer eilanden (bij Denemarken)?1 2
Ja.
Is het waar dat er activisten op de Faeröer eilanden gearresteerd zijn door de Koninklijke Deense Marine en dat de slachtingen van de dolfijnen konden plaatsvinden onder de volledige bescherming van de Koninklijke Deense Marine en de Deense politie, waarmee EU-lidstaat Denemarken de dolfijnenslachtingen in feite heeft gesteund?
Ja. De politie is in dit geval ingezet om de actievoerders gescheiden te houden van de jagers.
Kunt u bevestigen dat dolfijnenslachtingen in strijd zijn met de Europese dierenwelzijnsregels en met de internationale overeenkomst «on the Conservation of Small Cetaceans of the Baltic and North Seas» (ASCOBANS), waarin de Faroer eilanden geen partij zijn maar Denemarken wel? Hoe beoordeelt u de betrokkenheid van Denemarken bij de dolfijnenslachtingen in het licht van deze verdragen?
Het kabinet verwijst u hiervoor naar haar brief aan de Kamer d.d. 4 maart 2013 betreffende de toezegging over inzet bij ASCOBANS over de slachting van grienden bij de Faeröer eilanden.
Bent u bereid om Denemarken aan te spreken op het steunen van de dolfijnenslachtingen en de Europese Commissie op te roepen eveneens in actie te komen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zal Denemarken opnieuw aanspreken en aangeven dat het doden van dolfijnen, zoals dit gebeurt op de Faeröer eilanden, niet acceptabel is. Dit zal ook via de band van de EU worden opgebracht met Denemarken.
Is het waar dat Japan na een eerdere veroordeling door het Internationaal Gerechtshof plannen heeft de walvisjacht bij Antartica toch te hervatten?3 Mag de Kamer erop rekenen dat u deze plannen ten zeerste afkeurt en zich hiertegen zult verzetten? Zo ja, kunt u toelichten welke instrumenten u hiertoe gaat benutten? Zo nee, waarom niet?
Op 31 maart 2014 concludeerde het Internationaal Gerechtshof, in een zaak aangespannen door Australië en Nieuw Zeeland, dat het Japanse onderzoeksprogramma JARPA II niet voldoet aan de eisen die door de Internationale Walvis Commissie (IWC) zijn gesteld aan wetenschappelijke walvisjacht, en sommeerde Japan om de JARPA II vergunningen in te trekken. In reactie op de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof werd door Japan de walvisvaart in de Zuidelijke IJszee voor seizoen 2014–2015 afgelast. In vervolg op de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof is tijdens IWC65 een resolutie aangenomen die regelt dat alle programma’s voor wetenschappelijk onderzoek en de daarmee gepaard gaande walvisvangst, zo ook daarmee de nieuwe programma’s van Japan, getoetst moeten worden aan de richtlijnen van de IWC. Dat deze resolutie is aangenomen is een belangrijke stap in het beperken van walvisjacht ten behoeve van het wetenschappelijke onderzoeksprogramma.
Japan heeft aangekondigd te willen starten met een nieuw programma in 2015. Dit programma zal conform huidige internationale afspraken eerst getoetst worden door het wetenschappelijk comité van de IWC die bij deze toetsing tevens rekening houdt met wat gesteld is in de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof. Hoewel van belang is te onderkennen dat de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof geen verbod stelt op de walvisjacht voor wetenschappelijke doeleinden, blijft het kabinet van mening dat alle walvisjacht verboden zou moeten zijn en acht het zich door deze uitspraak in die mening gesterkt. De uitspraak is hiermee een instrument dat het kabinet benut in haar verzet tegen walvisjacht voor wetenschappelijke doeleinden.
Herinnert u zich de mondelinge vragen van 21 januari jongstleden waarin u heeft toegezegd in de EU te bouwen aan consensus over het stellen van voorwaarden aan een eventueel vrijhandelsakkoord met Japan op het gebied van het respecteren van de mensenrechten, het moratorium op de walvisjacht en een beëindiging van de dolfijnenslachtingen?
Ja. Het kabinet heeft hierin aangegeven dat er in de Europese Unie geen consensus over het onderwerp is. Het kabinet stelde dat er meer EU-lidstaten zijn die weliswaar de afschuw over de praktijk delen, maar geen koppeling willen aanbrengen tussen het vrijhandelsakkoord enerzijds en de walvisjacht anderzijds. Nederland ziet het vrijhandelsverdrag als een vehikel om met Japan de walvisvaart bilateraal en in internationale fora te bespreken. In dat verband heeft Nederland zich bij het vaststellen van een EU-onderhandelingsmandaat ingezet voor de opname van een stevig duurzaamheidshoofdstuk, dat aanknopingspunten biedt de walvisvaart met Japan te bespreken. Uw Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen tussen de EU en Japan.
Kunt u verklaren waarom u de Kamer niet op de hoogte hebt gehouden van uw inzet en uw vorderingen op dit gebied, ondanks uw toezegging om daar in uw verslagen «speciaal aandacht aan dit onderwerp» te geven? Kunt u alsnog uiteenzetten wat u concreet heeft ondernomen om de zaken in de Europese Unie meer in de richting te bewegen van bovengenoemde voorwaarden aan het vrijhandelsakkoord met Japan, wat de resultaten daarvan tot nu toe zijn geweest en welke stappen u nog meer gaat zetten?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u uiteenzetten welke andere EU-lidstaten u inmiddels aan uw zijde heeft gekregen om (bovengenoemde) voorwaarden te verbinden aan het vrijhandelsakkoord? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de onderhandelingen over de kaderovereenkomst waarin de politieke samenwerking tussen Japan en de EU wordt geregeld?4 Hoe vaak en op welke wijze zijn in deze onderhandelingen de mensenrechten, de walvisjacht en de dolfijnenslachtingen aan de orde gesteld en wat is daar tot nu toe het resultaat van geweest?
Er hebben verschillende onderhandelingsrondes plaatsgevonden over de kaderovereenkomst waarin de politieke samenwerking tussen Japan en de EU wordt geregeld. November 2014 vond de zesde onderhandelingsronde plaats in Tokio. In deze onderhandelingen wordt telkens een breed spectrum aan onderwerpen besproken. In het politieke kaderakkoord is een bepaling voorzien met de strekking om gedeelde waarden als mensenrechten en fundamentele vrijheden in internationale fora en in de betrekkingen met derde landen uit te dragen en te bevorderen.
Binnen de EU zal het kabinet zich inzetten voor een consensus om binnen de kaderovereenkomst een bepaling op te nemen over het op termijn beëindigen van de walvisjacht en dolfijnenslachtingen zoals die op dit moment plaatsvinden. Ook pleit Nederland voor het opnemen van bepalingen ten aanzien van het beschermen van – kwetsbare – flora en fauna, het terugdringen van onwettige visserij en het lange termijnbehoud evenals duurzaam beheer van mariene ecosystemen en rijkdommen. Hoewel zich voor deze bepalingen een EU-brede consensus lijkt af te tekenen, zal het uiteindelijke resultaat afhankelijk zijn van het verloop van de onderhandelingen met Japan.
Het grote aantal abortussen waarbij sprake is van financiële redenen |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het onderzoek van de Nederlandse Patiënten Vereniging (NPV) dat er sprake is van veel onbekendheid onder de bevolking met het feit dat er bij veel abortussen sprake is van financiële redenen?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het onderzoek en het daarbij behorende persbericht. Uit het onderzoek blijkt dat veel respondenten onbekend zijn met het aantal abortussen in Nederland. Daarnaast blijkt dat een meerderheid van de respondenten een financiële reden om een abortus te laten uitvoeren, afwijst.
Hoe waardeert u het gegeven dat financiële redenen vaak een rol spelen bij de afweging of vrouwen een abortus ondergaan?
In Nederland regelt de Wet afbreking zwangerschap (hierna: Waz) dat er sprake moet zijn van een noodsituatie bij de vrouw wil een abortus toegestaan zijn. De wetgever heeft uitdrukkelijk ervoor gekozen om de definitie van een noodsituatie open te laten. Het is primair aan de vrouw om te bepalen of er sprake is van een noodsituatie.
Is er zicht op hoe het aandeel abortussen waarbij financiële redenen een rol spelen zich heeft ontwikkeld sinds de evaluatie van de Wet afbreking zwangerschap? Is dit aandeel toegenomen of afgenomen?
De Waz legt vast welke gegevens van de ongewenst zwangere vrouwen de uitvoerende artsen moeten registreren en periodiek rapporteren aan de IGZ. Het is niet verplicht voor de behandelend arts om de aard van de noodsituatie te registreren en te rapporteren. Deze informatie is dan ook niet beschikbaar.
In 2004 is de Waz geëvalueerd. Als onderdeel van deze evaluatie is een deelonderzoek uitgevoerd onder de ongewenst zwangere vrouwen naar de achterliggende redenen van de noodsituatie. Uit dit onderzoek bleek dat 46,7% van de vrouwen die bij een abortuskliniek kwamen en 50% van de vrouwen die bij een ziekenhuis kwamen, financiële redenen genoemd hebben als één van de redenen om de zwangerschap te beëindigen. Respectievelijk 11,6% en 12,5% gaf aan dat dit de belangrijkste reden was.
In 2008 heeft het toenmalige kabinet opdracht verleend voor vier onderzoeken naar abortus bij ZonMW. Van het laatste onderzoek, de motieven voor abortus, worden de resultaten halverwege 2016 verwacht.
Deelt u de opvatting dat financiële redenen om een zwangerschap als ongewenst te beschouwen in de eerste plaats vragen om financiële oplossingen in plaats van het beëindigen van het leven van deze ongeboren kinderen?
Ik ben niet voornemens om extra maatregelen te nemen op dit terrein. Ik hecht eraan dat een ongewenst zwangere vrouw een goed geïnformeerde keuze kan maken. Het is van belang dat de artsen goed geëquipeerd zijn om goede voorlichting te verschaffen over de verschillende keuzemogelijkheden. In het eerste gesprek met de arts komen alle opties aan bod. Het Nederlands Genootschap van Abortusartsen (NGvA) heeft hier richtlijnen voor opgesteld. Het is primair aan de vrouw om te bepalen of er sprake is van een noodsituatie.
Welke concrete financiële of andere maatregelen neemt de regering om te voorkomen dat financiële redenen vaker een rol gaan spelen bij de afweging om tot een abortus over te gaan en zo mogelijk dit aandeel terug te dringen?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze draagt de regering eraan bij om te komen tot een evenwichtiger beeldvorming over de redenen die er in de praktijk toe leiden dat vrouwen tot een abortus overgaan?
Zoals bij het antwoord op vraag drie is aangegeven, zijn er slechts beperkt gegevens beschikbaar over de achterliggende redenen die ertoe leiden dat vrouwen een abortus laten uitvoeren. De enige gegevens die op dit moment beschikbaar zijn volgen uit een deelonderzoek bij de evaluatie van de Wet afbreking zwangerschap in 2004. Deze evaluatie, met inbegrip van het deelonderzoek, heb ik aan de Staten-Generaal doen toekomen en is met uw Kamer uitvoerig besproken. Daarnaast is de evaluatie ook openbaar en op het internet te vinden.
Om meer te weten te komen over deze achterliggende redenen heeft het toenmalige kabinet in 2008 opdracht gegeven voor een onderzoek naar abortus door ZonMW. Dit onderzoek bestond uit vier onderzoeken. Het vierde en tevens laatste onderzoek ziet op de motieven voor abortus. Dit onderzoek loopt nog en wordt halverwege 2016 verwacht. Zodra ik dit onderzoek ontvangen heb zal ik het met uw Kamer delen en bezien welke verdere acties hieruit zouden moeten volgen.
Medische zorg voor gedetineerden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 september 2014 in de zaak Rudyak v. Ukraine1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over medische zorg voor gedetineerden?2
Ja.
Deelt u de mening dat uit de bovengenoemde uitspraak, met name overweging 58, blijkt dat arrestanten bij aankomst op een politiebureau recht hebben op medisch onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Uit de EHRM-uitspraak Rudyak volgt dat een medisch onderzoek een fundamentele waarborg vormt tegen mishandeling van gedetineerde personen. Deze waarborg dient twee doelen. Enerzijds biedt het bescherming aan de gedetineerde en anderzijds stelt het de overheid in staat een plausibele verklaring te kunnen geven voor mogelijke verwondingen. Het EHRM geeft in de uitspraak geen nadere invulling aan deze waarborg noch stelt het EHRM de wijze waarop medisch onderzoek zou moeten plaatsvinden vast. Uit de uitspraak volgt dus niet dat iedere arrestant direct bij aankomst op het politiebureau dient te worden onderzocht door een arts.
Deelt u de mening dat in het niet in overeenstemming met bovengenoemde uitspraak is dat een arrestant bij binnenkomst slechts door een niet medisch geschoolde arrestantenwacht wordt bevraagd en dat er pas een arts wordt ingeschakeld als de antwoorden van de arrestant daar aanleiding toe geven (zie uw antwoord op de eerder gestelde vragen 2 en2? Zo ja, wat gaat dat voor de praktijk dan wel regelgeving omtrent medisch onderzoek van arrestanten betekenen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet.
Onder het EVRM heeft iedere gedetineerde vanaf het allereerste begin van vrijheidsontneming recht op toegang tot een arts.4 Dit is echter niet hetzelfde als de verplichting om in alle gevallen door een arts te laten beoordelen of de arrestant medische zorg nodig heeft; het initiatief wordt in beginsel bij de gedetineerde gelegd.
Wel heeft de overheid onder de artikelen 2 en 3 EVRM ook een positieve verplichting om zorg te dragen voor de gezondheid van gedetineerden in situaties waarin autoriteiten «op de hoogte zijn of hadden kunnen zijn» van een serieus gezondheidsprobleem dan wel een acuut gevaar voor zijn leven is.5
Er bestaat dus een recht op toegang tot medische zorg, maar dit recht strekt niet tot de plicht voor de overheid om gedetineerden – over wiens gezondheidssituatie in beginsel geen reden tot twijfel bestaat – bij aanvang van de voorlopige hechtenis altijd te laten onderzoeken door een arts.
Bent u in het licht van bovengenoemde uitspraak van het EHRM nog steeds van mening dat met de wijze waarop de politie arrestanten bij binnenkomst op medische complicaties toetst, uitvoering wordt gegeven «aan de waarborgen zoals deze zijn vastgelegd in artikelen 2 en 3 EVRM»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wat zijn de gevolgen daarvan?
Ja, omdat alle personen die bij de politie worden ingesloten nu reeds bevraagd worden over hun gezondheid. Op basis hiervan wordt al dan niet een arts gewaarschuwd, die vervolgens verantwoordelijk is voor de medische begeleiding en behandeling.
Zoals ik in eerdere Kamervragen over dit onderwerp gemeld heb, heeft de Nationale Politie in samenwerking met de GGD een protocol opgesteld waarin het tijdig inschakelen van medisch geschoold personeel is geregeld. Dit houdt onder meer in dat beoordelingen van ziekteverschijnselen bij personen in cellencomplexen of ophoudruimtes van de politie niet uitgevoerd dienen te worden door politieagenten of arrestantenverzorgers.
Het protocol is erop gericht om de risico's tot het uiterste minimum te beperken. Dit heeft ook de serieuze aandacht van de afdelingen Arrestantentaken van politie. Bovendien wordt dit onderwerp ook nauwgezet gevolgd door de CPT en de Inspectie van Veiligheid en Justitie en de Inspectie voor de Gezondheidszog.
Ten overvloede merk ik op dat het CPT in haar laatste rapporten met betrekking tot de situatie van gedetineerden in Nederland in 2011 en 2007 de toegang tot de medische zorg van personen die ingesloten zijn bij de politie adequaat heeft bevonden.6
Het bericht dat de gemeente Enschede een zoekperiode van vier weken voor de bijstand hanteert, alvorens de aanvraag wordt beoordeeld |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat de gemeente Enschede moet stoppen met het hanteren van een zoekperiode van vier weken voor mensen ouder dan 27 jaar, alvorens een aanvraag om een bijstandsuitkering in behandeling wordt genomen? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot artikel 41 van de Wet werk en bijstand (Wwb)?1
Een gemeente mag een belanghebbende die zich bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft gemeld, verplichtingen opleggen die strekken tot arbeidsinschakeling. Een verplichting kan zijn dat mensen gedurende vier weken zelf moeten zoeken naar werk. Deze verplichting mag ook worden opgelegd aan iemand vanaf 27 jaar. Als diegene echter een aanvraag voor bijstand doet tijdens die vier weken, moet de gemeente die aanvraag -ook tijdens die vier weken- in behandeling nemen. Dit is anders voor iemand jonger dan 27 jaar. Een aanvraag van iemand jonger dan 27 jaar kan pas na afloop van de vier weken gerekend vanaf de dag van melding worden ingediend en in behandeling worden genomen. Dit is geregeld in artikel 41, vierde lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). Op de aanvraag is titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Hierin wordt bepaald dat op een aanvraag in beginsel binnen acht weken moet worden beslist. Ik heb de wethouder van Sociale Zaken van de gemeente Enschede hierover inmiddels geïnformeerd.
Deelt u de mening dat, zoals blijkt uit de voorbeelden van «Sociaal hart voor Enschede», de zoekperiode leidt tot schulden, onterechte afwijzingen en mensen die zich terugtrekken en hierdoor uit beeld raken? Zo nee, ontkent u de groeiende sociale problematiek in Enschede?2
Allereerst geldt dat de uitvoering van de WWB aan (het college van burgemeester en wethouders van) een gemeente is. De gemeenteraad controleert het college.
Ik heb van de wethouder van Sociale Zaken in de gemeente Enschede begrepen dat de gemeente Enschede in staat is om binnen acht weken te beslissen op een bijstandsaanvraag, ook als er een zoektijd van vier weken wordt gehanteerd en dat als mensen in Enschede in de financiële problemen dreigen te geraken een voorschot wordt verstrekt, zoals in de WWB wordt voorgeschreven.
Er zijn mij geen casussen bekend waaruit blijkt dat de gemeente Enschede zich niet houdt aan de wettelijke termijnen voor het verstrekken van voorschotten zoals vermeld in artikel 52 van de WWB. Tijdens mijn onderhoud met de wethouder van Sociale Zaken in de gemeente Enschede heb ik onder andere de voorschotverstrekking aan de orde gesteld.
Verder heb ik begrepen dat het burgerinitiatief Sociaal Hart Enschede zich inzet voor mensen in de bijstand. Het burgerinitiatief heeft klachten ontvangen van mensen in de bijstand op diverse terreinen. Het burgerinitiatief wil een onderzoek van de Nationale ombudsman naar aanleiding van deze klachten. De wethouder van Sociale Zaken in de gemeente Enschede zal de klachten in ontvangst nemen om deze naar behoren af te handelen.
Klopt het bericht dat de gemeente Enschede zich niet houdt aan de wettelijke termijnen voor het verstrekken van voorschotten zoals vermeld in artikel 52 van de Wwb? Zo ja, bent u bereid om de gemeente hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen aan de angst en beweegreden van de wethouder voor faillissement vanwege tekortschietende budgetten? Erkent u dat werklozen en hulpbehoeftigen hiervan de dupe worden?3
Met de komst van de WWB in 2004 werden gemeenten volledig financieel verantwoordelijk voor de uitvoering van de bijstand. Gemeenten ontvangen voor deze taak twee budgetten: een inkomensdeel voor de bekostiging van bijstandsuitkeringen en een participatiebudget voor de bekostiging van re-integratieactiviteiten. Door voor de bekostiging van bijstandsuitkeringen een budget te verstrekken, hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om bij effectieve uitvoering de winst te behouden en worden zij bij optredende tekorten gestimuleerd tot verbetering. Dit dient uiteraard te gebeuren op een wijze die binnen de kaders van de wet- en regelgeving ligt.
Het is bekend dat de gemeente Enschede de wet onder moeilijke omstandigheden moet uitvoeren, maar dit geldt voor veel gemeenten. Over 2013 had Enschede een tekort op haar budget voor het inkomensdeel van circa € 7 miljoen (8,5% van het budget). De omvang van dit tekort lijkt beheersbaar voor de gemeente, mede in ogenschouw nemend dat het tekort lager is uitgevallen dan de gemeente ongeveer een jaar geleden verwachtte. Dat tekorten gemeentebestuurders aanleiding geven tot zorgen en tot het treffen van aanvullende maatregelen, is een wezenlijk onderdeel van de budgetbekostiging. Voor zover gemeentelijke budgetten op basis van het objectief verdeelmodel te zeer uit de pas lopen met de werkelijke uitgaven van de gemeente ten aanzien van het inkomensdeel, en hiervoor andere oorzaken zijn aan te wijzen dan alleen gemeentelijke keuzen met betrekking tot beleid en uitvoering, voorzien diverse maatregelen (zowel vooraf als achteraf) in een risicodemping voor gemeenten. Een van die maatregelen betreft de meerjarige aanvullende uitkering, waarvoor de gemeente Enschede sedert 2009 in aanmerking komt. Net als de overige maatregelen, is de meerjarige aanvullende uitkering nadrukkelijk alleen bedoeld ter beheersing van het financië
De wettelijk vastgelegde rechten en plichten van uitkeringsgerechtigden kunnen door de gemeente niet worden aangetast, ook niet wanneer zij vanwege tekorten maatregelen treft om die te reduceren. Voor zover rechten en plichten niet in landelijke regelgeving zijn vastgelegd, maar voortvloeien uit de toepassing van bevoegdheden die bij wet aan gemeenten zijn gegeven, kunnen lokale maatregelen hierop wel van invloed zijn. De wenselijkheid hiervan en maatvoering daarbij staan ter beoordeling van de gemeente, waarbij de gemeenteraad een kaderstellende en controlerende taak heeft.
Het bericht dat elf vliegtuigen zijn verdwenen van het vliegveld van Tripoli |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er elf vliegtuigen zijn verdwenen van het internationale vliegveld in Tripoli?1
Na enkele dagen van hevige gevechten medio augustus jl. hebben islamistische milities in Libië, verenigd onder de naam Libya Dawn, Tripoli International Airport ingenomen, inclusief de op de luchthaven aanwezige vliegtuigen. Veel vliegtuigen zijn door de gevechten beschadigd of vernietigd.
Het kabinet ziet geen reden om aan te nemen dat het gerucht over vermiste vliegtuigen juist zou zijn. De Libische luchtvaartautoriteiten ontkennen dat er elf vliegtuigen vermist zijn. Het Amerikaanse State Department kwalificeert berichten over vermissing van elf vliegtuigen als ongegrond.
Kunt u bevestigen dat de elf verdwenen vliegtuigen in het bezit zijn van de zogenaamde «Masked Men Brigade»? Zo nee, kunt u aangeven in wiens bezit deze elf vermiste vliegtuigen dan wel zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u reeds contact gezocht met de Amerikaanse en Libische autoriteiten om te verifiëren welke elf vliegtuigen precies zijn verdwenen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u inzichtelijk maken op welke wijze deze elf vliegtuigen zijn ontvreemd?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u inzichtelijk maken welke acties worden ondernomen om te verifiëren waar deze elf vliegtuigen zijn gebleven?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de zorgen die er bestaan bij overheidsfunctionarissen in de Verenigde Staten dat deze elf verdwenen vliegtuigen kunnen worden ingezet voor terreurdaden?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen over de ontstane wetteloosheid in Libië?
Ja.
Op welke wijze zet het kabinet zich in om een eind te maken aan het geweld in Libië en in plaats daarvan een politieke oplossing te zoeken?
Nederland steunt de inzet van de VN, in het bijzonder de nieuwe VN Speciale Vertegenwoordiger voor Libië – Bernardino León – en VN-missie UNSMIL, om te komen tot een politieke oplossing voor het conflict. De EU wil de VN-inspanningen sterker ondersteunen en zal op korte termijn de opties hiertoe onderzoeken en bespreken. Het is van belang dat ook de buurlanden van Libië betrokken worden bij het zoeken naar een politieke oplossing.
Er zal eerst zo spoedig mogelijk een staakt-het-vuren tussen de strijdende partijen moeten worden overeengekomen. Dat zal moeten worden gevolgd door een inclusieve dialoog om overeenstemming te bereiken over het verdere politieke proces, inclusief afspraken over de locatie en recentelijk genomen besluiten van het parlement en over de samenstelling van een toekomstige regering.