De problemen met weekendverblijf van vrachtwagenchauffeurs in Zeeuws-Vlaanderen |
|
Albert de Vries (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichten «Als opgejaagd wild door West-Europa» en «Gemeenten worstelen met aanpak chauffeurs»?1
Ja
Kunt u aangeven in hoeverre de in deze berichten beschreven chauffeurs en/of hun werkgevers volgens Europese en gemeentelijke regelgeving in overtreding zijn, doordat de «lange rustperiode» op een parkeerplaats wordt doorgebracht?
In de Europese verordening 561/2006 is bepaald dat bestuurders hun dagelijkse rusttijden en verkorte wekelijkse rusttijden buiten hun standplaats in een voertuig mogen doorbrengen als dat voertuig beschikt over geschikte slaapfaciliteiten en stilstaat. In die verordening is niet bepaald hoe en waar bestuurders hun normale wekelijkse rusttijd moeten doorbrengen. De verordening geeft wel een definitie van het begrip «wekelijkse rusttijd»: (...) een wekelijkse periode waarin een bestuurder vrijelijk over zijn tijd kan beschikken en die een «normale wekelijkse rusttijd»en een «verkorte wekelijkse rusttijd» omvat: (...).
Op basis van deze definitie kan geconcludeerd worden dat van belang is of een bestuurder alternatieven heeft («vrijelijk over zijn tijd kan beschikken»). Een langere rustperiode doorbrengen op een parkeerplaats hoeft dus geen overtreding te zijn. Bij wegcontroles kan de ILT, op basis van tachograafgegevens, aan chauffeurs vragen of ze beschikken over een alternatief, bijvoorbeeld een hotel of de mogelijkheid om naar huis te gaan. Is dit niet het geval, dan is sprake van een overtreding van de Europese verordening 561/2006 en krijgt de chauffeur een waarschuwing. Omdat het in de meeste gevallen zal gaan om buitenlandse chauffeurs, geeft de ILT de informatie door aan de lidstaat waar het betreffende bedrijf gevestigd is.
Bent u naar aanleiding van deze berichten voornemens de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) onderzoek te laten doen naar de toestanden op Zeeuws-Vlaamse parkeerplaatsen, ook gelet op de uitspraak die u in antwoord op mondelinge vragen heeft gedaan2 dat de aanpak van de rij- en rusttijdenproblematiek een prioriteit is van de ILT? Zo ja, zou u de resultaten van dit onderzoek met de Kamer willen delen?
De ILT beschouwt inderdaad het toezicht op de naleving van rij- en rusttijden in het goederenvervoer over de weg als een prioriteit. Dit maakt dan ook een belangrijk deel uit van het jaarlijks werkprogramma van de inspectie. Tijdens reguliere wegcontroles checkt de ILT in relevante gevallen of een chauffeur beschikt over alternatieven voor zijn normale wekelijkse rusttijd. Is dat niet het geval krijgt hij zelf een waarschuwing en geeft de ILT de informatie door aan de lidstaat waar het betreffende bedrijf gevestigd is.
Waar het gaat om «toestanden op Zeeuws-Vlaamse parkeerplaatsen» zoals u stelt, is het in het kader van openbare orde en veiligheid in eerste instantie een verantwoordelijkheid van gemeente en politie om hier op toe te zien en indien nodig maatregelen te nemen.
Deelt u de mening dat de problemen in Zeeuws-Vlaanderen een rechtstreeks gevolg zijn van een aanscherping van de regels in België («waterbed-effect»)? Deelt u de mening dat de ambitie moet zijn om dergelijke effecten te voorkomen? Zo ja, kunt u aangeven aan welke aanpak u in dit geval denkt?
Het is denkbaar dat de aanscherping van de regels in België ertoe heeft geleid dat meer buitenlandse chauffeurs, voor het doorbrengen van hun lange rusttijd hun heil in Nederland zoeken. De ILT is inmiddels in overleg getreden met de Belgische handhavingsautoriteit over de handhaving van de betreffende regels.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoe, u de verschillende gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen gaat betrekken bij de aanpak van de problemen met weekendverblijf van vrachtwagenchauffeurs op Zeeuws-Vlaamse parkeerplaatsen?
Het is in het in het kader van openbare orde en veiligheid in eerste instantie een verantwoordelijkheid van gemeente en politie om indien nodig maatregelen te nemen tegen eventuele problemen met weekendverblijf op Zeeuws-Vlaamse parkeerplaatsen.
Het gegeven dat er een 'Pietoverleg' zal plaatsvinden |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Pietoverleg komt er, wanneer blijft nog even geheim»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke organisaties er allemaal aanwezig zullen zijn bij dit dieptepunt qua politieke correctheid?
De volgende organisaties waren vertegenwoordigd tijdens de bijeenkomst:
Begrijpt u de zorgen van de overgrote meerderheid van de Nederlandse bevolking dat het establishment zal zwichten voor een kleine groep radicalen die het gemunt heeft op een Nederlandse traditie?
Het Sinterklaasfeest is een onderdeel van de Nederlandse samenleving en cultuur, en wordt op verschillende manieren gevierd. Velen van ons hebben mooie herinneringen aan het heerlijk avondje. De regering is zich ervan bewust dat opvattingen over de plek van Zwarte Piet binnen dit feest verschillen. Tot de Nederlandse cultuur behoort ook dat verschillende opvattingen naast elkaar kunnen bestaan. Het debat over het Sinterklaasfeest is de afgelopen tijd op allerlei plaatsen in de samenleving gevoerd waarbij de emoties soms de overhand kregen. Duidelijk is dat mensen gekwetst zijn. We zien pijn aan beide kanten. Bij mensen die al jaren met veel plezier het Sinterklaasfeest vieren en het als een persoonlijke belediging ervaren dat het kinderfeest met racisme in verband wordt gebracht. Aan de andere kant is er pijn bij mensen die zich gekrenkt voelen door de figuur van Zwarte Piet. Mensen die niet steeds te horen willen krijgen dat ze zich niet moeten aanstellen omdat het maar een kinderfeest is. Het is belangrijk dat alle partijen de kans krijgen om hun standpunt over dit onderwerp via een respectvolle dialoog uit te dragen.
Bent u bereid stelling te nemen tegen de Zwarte Piet-hetze en u alsnog uit te spreken, nu u ook direct betrokken bent bij het geplande overleg? Zo neen, waarom niet?
Het Sinterklaasfeest is een eeuwenoude traditie die wordt vormgegeven door de samenleving en die is blijven bestaan door te veranderen. Het is aan de samenleving om te bepalen of en hoe het Sinterklaasfeest wordt gevierd en welke onderdelen daarbij horen. Er is geen sprake van een wet, richtlijn of andere vorm van verplichting die door de overheid wordt opgelegd als het gaat om de wijze waarop het Sinterklaasfeest wordt gevierd. Het kabinet wil mensen niet opleggen hoe ze met het feest omgaan maar doet een beroep op ieders verantwoordelijkheid er een feest voor iedereen van te maken.
Kunt u aangeven hoe diep er gebogen zal worden in het kader van de politieke correctheid? Zou u ook mee zijn gegaan in de gekte als er klachten zouden komen over blanke vla of jodenkoeken?
Zie antwoord vraag 4.
Het aantal thuiszitters in Nederland |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht naar de Kamer sturen van het aantal leerplichtige kinderen dat niet naar school gaat (zogenaamde thuiszitters) voor de jaren 2010, 2011, 2012, 2013 en 2014 (peildatum 1 september, uitgesplitst naar leeftijd en schooltype)?
Onderstaand treft u het overzicht van het aantal thuiszittende jongeren op de peildatum 1 september over de jaren 2009 tot en met 2012. De gegevens over 2013 en 2014 zijn nog niet beschikbaar. De gegevens over 2013 worden uitgevraagd bij de leerplichttelling die dit najaar bij de gemeenten plaatsvindt. Over de leeftijd van de absoluut verzuimers en de thuiszitters zijn geen gegevens beschikbaar.
In de tabel is opgenomen:
De gegevens in de tabel zijn afkomstig van de opgave door de gemeenten bij de leerplichttelling (artikel 25-telling), met uitzondering van de gegevens over absoluut verzuim in het schooljaar 2012/2013. Die gegevens zijn afkomstig uit het onderzoek naar de verzuimcijfers in het schooljaar 2012–2013 dat eerder dit jaar is uitgevoerd en waarvan het onderzoeksrapport u recent is aangeboden bij de tussentijdse brief over passend onderwijs.1 Op basis van het onderzoek zijn nieuwe gegevens beschikbaar over het aantal absoluut verzuimers in het schooljaar 2012/2013. Deze gegevens zijn opgenomen in onderstaande tabel.
Op basis van het onderzoek is het aantal absoluut verzuimers in het schooljaar 2012/2013 ten opzichte van de gegevens in de leerplichtbrief van 20 maart jl. bijgesteld: van 8.974 naar 6.762. Niet alle gemeenten bleken bij dit onderzoek in staat binnen de gevraagde termijn een uitsplitsing naar schooltype te maken. Als gevolg daarvan is het aantal absoluut verzuimers in de categorie «geen onderwijs» voor dat schooljaar relatief hoog.
BO EN SBO
1.412
2.191
2.120
222
1.876
104
(V)SO
381
303
441
203
374
172
VO
1.951
2.506
1.590
679
1.408
534
Beroepsonderwijs
1.705
1.065
973
314
837
172
Onbekend
282
553
546
35
775
106
Geen onderwijs
1.147
1.480
760
80
1.492
0
In het schooljaar 2012/2013 werd gedurende het schooljaar 50% van de absoluut verzuimers en 71% van de thuiszitters weer teruggeleid naar school.
Ondanks dat het begrip thuiszitter eerder bij de leerplichttellingen is verhelderd, concluderen de onderzoekers dat gemeenten verschillende afbakeningen van het begrip thuiszitter hanteren. Het werkelijke aantal thuiszitters is daardoor vermoedelijk lager dan het opgegeven aantal thuiszitters. In de eerdergenoemde brief over passend onderwijs heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn maatregelen om de kwaliteit van de verzuimgegevens te verhogen en over mijn aanpak om het aantal thuiszittende jongeren terug te dringen.
De noodsituatie van kippenboeren |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kwart eierboeren dreigt om te vallen»?1
Ja.
Erkent u dat de marktsituatie van leghennenhouders sinds langere tijd erg moeilijk is?
Het is mij bekend dat de legpluimveesector financieel gezien een moeilijke periode doormaakt.
Wat is volgens u de oorzaak van de moeilijke marktsituatie voor Europese eierenproducenten?
De slechte marktsituatie voor de legpluimveesector is het gevolg van een overaanbod van eieren als gevolg van de eierproductie in de Europese Unie.
Zoals ik eerder heb aangegeven, in antwoord op Kamervragen van het lid Lodders (VVD) van 9 september 2013 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 3191), zal de markt zelf herstellend moeten optreden en voor een nieuw evenwicht tussen vraag en aanbod moeten zorgen.
Welke bedragen zijn volgens u geïnvesteerd in stalsystemen in de leghennensector met name ten behoeve van dierenwelzijn in de afgelopen 5 jaar in Nederland?
In de afgelopen vijf jaar heeft de legpluimveesector, volgens een globale berekening van Wageningen UR/LEI, circa € 200 miljoen geïnvesteerd om te kunnen voldoen aan het Europese legbatterijverbod vanaf 1 januari 2012.
Bent u ermee bekend dat het Europese legbatterijverbod nog niet in de hele EU wordt nageleefd zoals in Griekenland en Italië wat vorige week ook bevestigd is door het Europese Hof van Justitie?
Over het aantal eieren dat in de traditionele legbatterijen binnen de EU geproduceerd worden, zijn geen actuele cijfers bekend. Zoals eerder gemeld (Kamerstuk 21 501-32, nr. 800) voldoet Italië inmiddels aan de verplichtingen uit richtlijn 1999/74/EG. Griekenland heeft in het kader van de zaak, die de Europese Commissie bij het Europese Hof van Justitie had aangekaart vanwege het in gebreke zijn met betrekking tot richtlijn 1999/74/EG, verklaard dat het percentage overtredingen de nul nadert.
Hoeveel eieren worden er geproduceerd in legbatterij stalsystemen in de EU?
Zie antwoord vraag 5.
Europese dierenwelzijnsregels bevorderen een gelijk speelveld; welke rol ziet u voor de Nederlandse overheid om dit te bereiken?
Het kabinet vindt het verder verbeteren van dierenwelzijn belangrijk en denkt actief mee bij aanpassingen van het Europese dierenwelzijnsbeleid en Europese dierenwelzijnsregelgeving. Dit leidt tot zowel een verbetering van het dierenwelzijn in de EU-lidstaten als een gelijk speelveld op de open Europese markt.
Kunt u inzicht geven in de hoeveelheden legbatterijeieren die worden geïmporteerd in de EU en in Nederland vanuit landen buiten de Europese Unie?
In onderstaande tabel is de totale import uit derde landen van consumptie eieren en eiproducten in de Europese Unie en in Nederland weergegeven volgens gegevens van de Europese Commissie. Er zijn geen gegevens beschikbaar voor welk deel dit eieren betreft die geproduceerd zijn in legbatterijkooien.
2013
2014 tot en met juli
EU
NL
EU
NL
Consumptie eieren
1.843
72
346
46
Eigeel
4.347
151
1.636
296
Heelei
9.794
–
3.341
–
Eiwit
3.741
4
1.854
–
Totaal
19.725
227
7.176
342
De totale import van eieren en eiproducten in de Europese Unie in 2013 bedroeg bijna 20.000 ton. Ter vergelijking bedroeg de totale export van eieren en eiproducten vanuit de Europese Unie in 2013 214.504 ton. De totale productie van eieren in de EU bedroeg in 2013 ongeveer 7.25 miljoen ton. De import van eieren was in 2013 circa 0.2% van de totale EU-eierproductie.
Welke hoeveelheden grondstoffen van eieren, in het bijzonder gescheiden eiwit en eigeel, worden geïmporteerd in Nederland en de EU?
Zie antwoord vraag 8.
Is het mogelijk om dierenwelzijnseisen te stellen aan de productiewijze van eieren gebruikt in ei-producten uit derde landen?
Nee. Onder de huidige regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) voor het internationale handelsverkeer is het landen toegestaan eisen te stellen aan de productiewijze van producten om bepaalde doelen te realiseren zolang deze eisen geen discriminatoir effect hebben en niet onnodig handelsbelemmerend uitwerken. Deze regels zijn vastgelegd in de «Agreement on Technical Barriers to Trade» (TBT-overeenkomst). Dierenwelzijn is in de TBT-overeenkomst niet expliciet erkend als gerechtvaardigd doel op basis waarvan eisen gesteld mogen worden aan productiewijze van bijvoorbeeld eieren.
Bent u bereid om gezamenlijk met andere Europese lidstaten het belang van non-trade concerns opnieuw te agenderen bij de WTO?
De inzet van het kabinet is erop gericht om non-trade concerns, waaronder dierenwelzijn, binnen de WTO erkend te krijgen teneinde een level playing field te bevorderen.
Dit zou dan de mogelijkheid bieden om aanvullende eisen te stellen aan producten uit derde landen op grond van dierenwelzijn. Het is van belang hier wel realistisch over te zijn. Deze wens vergt een aanpassing van het WTO-verdrag, hetgeen waarschijnlijk niet zal lukken in de lopende Doha-ronde.
Hebben de vrijhandelsverdragen met de Verenigde Staten en MERCOSUR, waarover momenteel onderhandeld wordt, mogelijk effecten op de Europese eiermarkt?
Vrijhandelsverdragen, zoals waarover op dit moment door de EU wordt onderhandeld met de VS, kunnen effecten hebben op de Europese eiermarkt. De mate waarin dit gebeurt is uiteraard afhankelijk van de afspraken die over de handel in eieren en ei-producten gemaakt zouden worden in dergelijke verdragen.
Worden Europese dierenwelzijnsstandaarden beschermd in deze verdragen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Voor het kabinet is het niet aan de orde dat ten gevolge van vrijhandelsverdragen de Europese dierenwelzijnsstandaarden worden verlaagd of anderszins worden aangetast.
De bezuinigingen op het reclasseringstoezicht |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u nader specificeren op welke conclusies van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen1 u het baseert dat de niveaus 1 en 2 reclasseringstoezicht bij zedendelicten en geweldsdelicten vaak standaard is en er meer naar beneden zou moeten gedifferentieerd?2
De door mij aangekondigde neerwaartse bijstelling van het aantal uren dat beschikbaar is binnen het reclasseringstoezicht, is niet enkel gebaseerd op het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen. Ik ben reeds gedurende een langere periode met de reclasseringsorganisaties in gesprek om te bezien op welke wijze de geprognotiseerde overproductie met zo min mogelijk kwaliteitsverlies binnen het huidige beschikbare financiële kader kan worden opgevangen. Zoals ik ook reeds in mijn brief van 30 juni 2014 heb aangegeven, kan dit in mijn optiek door de toezichtsniveaus 1 en 2 samen te voegen en het aantal beschikbare uren (beperkt) te reduceren. Dit gelet op het volgende.
Het huidige reclasseringstoezicht gaat uit van in intensiteit verschillende toezichtsvarianten. De onder toezicht gestelde verdachte of veroordeelde wordt al dan niet op basis van een reclasseringsadvies ingeschaald in risiconiveau 1 (laag), 2 (gemiddeld) of 3 (hoog). Ieder niveau kent zijn eigen deels gestandaardiseerde vorm van toezicht en voor elk niveau is het aantal beschikbare uren en de hierbij behorende prijs vastgesteld.
Juist het feit dat voor elk niveau een prijs is vastgesteld, betekent in mijn ogen dat er voor de reclasseringsmedewerker minder ruimte is om maatwerk te leveren dan in de situatie waarin de toezichtniveaus 1 en 2 (financieel) worden samengevoegd. Dit betekent namelijk dat er dan per toezicht (niveau 1/2) jaarlijks een vast aantal uren beschikbaar is. De reclasseringswerker kan vervolgens, gebruik makend van zowel gestructureerde risicotaxatie-instrumenten als van zijn kennis en expertise, inschatten hoeveel uren voor een desbetreffende cliënt daadwerkelijk benodigd is. Door in die gevallen waar het kan relatief weinig middelen in te zetten, wordt het mogelijk bij hogere risiconiveaus intensiever te controleren en behandelmethodes toe te passen.
Zoals ik ook tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Langdurig toezicht heb aangegeven, vind ik voor de differentiatiegedachte op zich steun in het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen. Hierin staat onder andere vermeld dat volgens de internationaal geaccepteerde Risk Needs and Responsivity principes de intensiteit van een behandeling afgestemd moet zijn op het risiconiveau van de pleger. Hoog-risico plegers krijgen een intensieve (vaak klinische) behandeling, midden-risico plegers doorgaans ambulante behandeling, en laag-risico plegers geen of een zeer lichte behandeling. Volgens het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen is dit in Nederland nog niet de praktijk. Daardoor vindt volgens de rapporteur zowel onder- als overbehandeling van plegers van seksueel geweld tegen kinderen plaats, en vaker overbehandeling. Onderbehandeling draagt een evident risico met zich mee: het recidivegevaar blijft te hoog. Overbehandeling dient echter ook vermeden te worden, omdat het intensief of in gemengde groepen behandelen van laag-risicoplegers juist het recidivegevaar kan verhogen. Alhoewel ik besef dat het onderzoek slechts gaat over een beperkt gedeelte van de reclasseringspopulatie, heeft het mij wel gesterkt in mijn overtuiging dat het goed is om de reclasseringswerker de mogelijkheid te bieden om meer maatwerk te kunnen leveren.
Met betrekking tot de vraag wat dit betekent voor het nieuwe beleid rond de overvallersaanpak (de High Impact Crime) waarbij de reclassering alle overvallers standaard naar niveau 3 brengt, het volgende. In 2012 is formeel gestart met verscherpt toezicht op overvallers. Het verscherpt toezicht houdt in dat alle vrijkomende overvallers in het hoogste toezichtsniveau worden ingedeeld en er in beginsel altijd elektronisch toezicht wordt ingezet. Ten behoeve van deze aanpak is het financiële kader van de reclasseringsorganisaties tijdelijk opgehoogd.
Van de voor de voornoemde verscherping van het toezicht op de overvallers beschikbare € 3 miljoen is twee miljoen bestemd voor de verscherping van het toezicht zelf door 3RO (dit betreft het verschil tussen de kosten van niveau 2 en niveau 3) en 1 miljoen om de juiste randvoorwaarden in de keten te realiseren. Deze aanpak lijkt inmiddels voor deze specifieke groep zijn vruchten af te werpen. Derhalve zal het beleid inzake de overvallersaanpak (inclusief plaatsing in niveau 3) handhaafd blijven.
Waarop baseert u uw opmerking dat moet worden bekeken of er meer gedifferentieerd kan worden in de niveaus 1 en 2, en of niet alles standaard naar niveau 3 moet? Hoe rijmt u deze ambitie met bijvoorbeeld het nieuwe beleid rond de overvallersaanpak (de High Impact Crime) waarbij de reclassering alle overvallers standaard naar niveau 3 moet brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het betreffende rapport zich alleen richt op de aanpak van seksueel geweld bij minderjarige daders, zich bovendien niet richt op geweldsmisdrijven en u het terugdringen van de contacturen op niveau 1 en 2 derhalve baseert op een rapport dat slechts ziet op 0,006% van het aantal reclasseringsadviezen? Zo nee, waarom niet en waar baseert u dat op?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat een onderzoek dat slechts gaat over 0,006% van de reclasseringsadviezen onvoldoende basis biedt om te concluderen dat de drie reclasseringsorganisaties (3RO) het bij alle adviezen van niveau 1 en 2, wat neerkomt op 92% van het toezicht, moet doen met minder contacturen en dat betreffend rapport derhalve niet representatief is voor de gehele toezichtpopulatie? Zo nee, waarom niet en kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u de 3RO geconsulteerd over het betreffende rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen? Zo nee, waarom niet en gaat u dat alsnog doen? Zo ja, wat zeggen zij over uw interpretatie van de bevindingen als het gaat om advisering van niveau 1 en 2? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ja, in de kaderbrief 2015 die eind juli 2014 is verzonden, heb ik de reclasseringsorganisaties uitgenodigd om in hun jaarplannen voor 2015 hun visie te geven op de door mij voorgestelde bezuinigingsmaatregelen en eventueel ook met alternatieven voor de invulling van de bezuiniging te komen.
Het uitblijven van onafhankelijk onderzoek naar een overlijden in een ggz-instelling |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het overlijden van de heer P. in ggz-instelling Triade aan de Stavorenstraat in Lelystad op woensdag 23 juli jongstleden?1
Ja. De IGZ heeft hierover drie meldingen ontvangen, te weten op 25 juli 2014 van Triade, op 11 augustus 2014 van GGZ-Flevoland en op 12 augustus 2014 van de familie zelf.
Klopt de bewering dat er momenteel geen strafrechtelijk onderzoek plaatsvindt in deze zaak omdat het Openbaar Ministerie (OM) het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) afwacht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, deze bewering klopt niet. Het OM is direct na ontvangst van een melding bij hen een strafrechtelijk onderzoek begonnen. Het strafrechtelijk onderzoek is nog niet afgerond. Vanwege belangen van opsporing en vervolging kunnen daar geen nadere mededelingen over worden gedaan.
Klopt het dat de IGZ momenteel geen onafhankelijk onderzoek doet naar het overlijden van de heer P. omdat zij juist wacht op het strafrechtelijk onderzoek van het OM? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van de bij IGZ bekende informatie uit de meldingen, is niet op voorhand duidelijk naar voren gekomen of er sprake was van het toepassen van een dwangmaatregel conform het gestelde in de motie Leijten. Gelet op de ernst van het voorval heeft de IGZ geoordeeld dat een gezamenlijk onderzoek door Triade en de GGZ-Flevoland onder leiding van een onafhankelijke voorzitter is aangewezen. Dit calamiteitenonderzoek loopt op dit moment en zal in oktober aan de IGZ worden gezonden. De inspectie heeft besloten om na afronding van het calamiteitenonderzoek ook zelf nog nader onderzoek te doen. De onderzoeken van IGZ en het OM vertragen elkaar niet. Bij haar eigen onderzoek betrekt de inspectie familie en, waar mogelijk, ook de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek.
Zou het niet het beste zijn als deze impasse zo snel mogelijk doorbroken wordt, zodat er mogelijk lessen getrokken kunnen worden, en bovendien ter genoegdoening aan de nabestaanden van de heer P.? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen en op wat voor termijn?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ook van mening dat de omstandigheden waaronder de heer P. is overleden, na een judoworp van een begeleider en het vervolgens uitblijven van reanimatie, alle aanleiding geven tot onafhankelijk onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verklaart u het dat, ondanks dat u naar aanleiding van de motie Leijten met de IGZ heeft afgesproken, zij in ieder geval van overlijden tijdens of na toepassing van dwang direct onderzoek doet, wat in dit geval niet heeft plaatsgevonden?2 3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de IGZ aan te spreken op het uitblijven van onafhankelijk onderzoek, en haar er alsnog toe te bewegen een onafhankelijk onderzoek in te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op wat voor termijn kunnen de resultaten hiervan tegemoet worden gezien?
Zie antwoord vraag 3.
Hoever staat het met het actieplan «Het Actieprogramma onvrijwillige zorg» dat als doel heeft het aantal gevallen van overlijden tijdens of na toepassing van dwang te voorkomen? Zijn er concrete resultaten, en kunt u die met de Kamer delen?4
Het Actieprogramma onvrijwillige zorg heeft geen betrekking op onderhavige casuïstiek. Het programma richt zich uitsluitend op de psychogeriatrie en de zorg voor verstandelijk gehandicapten. Het doel van dit programma is enerzijds het bereiken van een omslag in het denken en doen rond onvrijwillige zorg van alle betrokkenen in de psychogeriatrie en zorg voor verstandelijk gehandicapten en anderzijds het stimuleren van het zoeken naar vrijwillige alternatieven voor onvrijwillige zorg in die sectoren. Het actieprogramma loopt en zal worden gecontinueerd in 2015. Ik zal de Kamer later over de resultaten informeren.
De betrokkenheid van jihadisten bij onderwijsorganisaties |
|
Keklik Yücel (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Jihadist Jermaine W. leidde een onderwijsorganisatie»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Kunt u ingaan op de in het artikel genoemde bevindingen van het dagblad de NRC over de stichting Educatief Instituut Arabische Taal en Cultuur?
Eenieder heeft in Nederland recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. En dit geldt ook voor het volgen van lessen over de Arabische taal en cultuur, leren over de Koran en vergroten van kennis over de Islam.
Ik acht het echter zeer onwenselijk als er onder het mom van een culturele stichting een extremistische boodschap wordt verkondigd. Het is niet wenselijk dat jongeren afgezonderd van de Nederlandse samenleving opgroeien of op enige wijze worden weggehouden van de bredere samenleving waarin zij zich later moeten kunnen handhaven. In Nederland is ruimte voor verschillende ideologieën, denkbeelden en levensovertuigingen. De vrijheden van de rechtsstaat mogen echter niet worden misbruikt om het voortbestaan ervan tegen te werken.
Over onderzoeksgegevens over specifieke personen of organisaties worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Wat is de verklaring voor het feit dat een voormalig lid van de Hofstadgroep nadrukkelijk betrokken kan zijn bij een organisatie die religieonderwijs geeft aan kinderen, zonder dat de overheid daar kennis van heeft en ingrijpt?
Het is onaanvaardbaar wanneer kinderen worden blootgesteld aan personen die een extremistische boodschap uitdragen.
Deze stichting, die ook onderwijs verzorgt, is een privaat initiatief en wordt niet als onderwijsinstelling erkend door het Rijk. Het onderwijstoezicht door de Inspectie van het Onderwijs is vastgelegd in de Wet op het Onderwijstoezicht. Private initiatieven zoals deze stichting vallen daar niet onder. Dit niet erkende onderwijs is dus niet onderhevig aan inspectie door de onderwijsinspectie. Dat neemt niet weg dat wij zullen ingrijpen wanneer er tekenen zijn van praktijken die niet door de beugel kunnen.
Over onderzoeksgegevens over specifieke personen of organisaties worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Klopt het dat er in het Gooi meerdere onderwijsorganisaties zijn waarbij mensen met jihadistische sympathieën zijn betrokken? Zo ja, welke? Hoe typeert u deze organisaties? Bent u bereid zo snel mogelijk uitgebreid onderzoek te doen naar het bestaan, het functioneren en het pedagogische klimaat van deze organisaties?
In het openbaar kunnen geen mededelingen worden gedaan over operationele aangelegenheden.
In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme van augustus 2014 (Kamerstuk 29 754, nr. 253) wordt o.a. aandacht aan het functioneren en pedagogisch klimaat van door u genoemde stichtingen besteed. Het doel van het actieprogramma is drieledig: beschermen van de democratische rechtsstaat, bestrijden en verzwakken van de jihadistische beweging in Nederland, en het wegnemen van de voedingsbodem voor radicalisering. De modernisering van informeel onderwijs, o.a. het vergroten van transparantie en het verbeteren van het pedagogisch klimaat, is onderdeel van dit actieprogramma. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal hierover in gesprek gaan met mensen uit de islamitische gemeenschappen.
In welke mate zijn deze organisaties en hun activiteiten bekend bij de Nederlandse lokale en landelijke overheid en mogelijk bij uw veiligheidsdiensten?
Over onderzoeksgegevens over specifieke personen of organisaties worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Zijn er aanwijzingen dat deze onderwijsorganisaties mede worden gebruikt om moslims te enthousiasmeren, te werven en klaar te stomen voor de jihadistische strijd? Zo ja, welke? Waarom is niet ingegrepen tegen bijvoorbeeld de oprichter van de organisatie in het Gooi, een bekende radicale prediker?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze worden de ouders van de kinderen die les volgen aan deze onderwijsorganisaties actief geïnformeerd over de praktijken die er gaande zijn? Wat is er bekend over de motieven van de ouders die hun kinderen via deze organisaties Koranlessen laten volgen?
Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor het informeren naar de inhoud van de lessen van de stichting. Motieven voor ouders om hun kind(eren) koranlessen te laten volgen zijn onder andere het leren van de Arabische taal en cultuur en het verdiepen in de religie door het leren over en lezen van de Koran.
Welke vergelijkbare onderwijsorganisaties zijn er naast die in het Gooi ook elders in Nederland aanwezig?
Zie antwoord vraag 5.
Welke gegevens heeft u over de financiering van deze onderwijsorganisaties? Vindt deze financiering deels vanuit het buitenland plaats? Vindt deze financiering ook deels middels lokale of landelijke subsidies plaats, zoals cultuur- of onderwijssubsidies? Zo ja, waar en met welke omvang?
Het Rijk geeft geen subsidie aan de door u genoemde stichtingen. Decentrale overheden hebben een eigen verantwoordelijkheid op dat punt. De gemeente Huizen heeft desgevraagd aangegeven dat de betrokken stichtingen voor zover bekend geen subsidie hebben gekregen van de gemeente. De stichting heeft evenmin gebruik gemaakt van (gesubsidieerde) buurthuizen of wijkcentra om hun lessen te verzorgen. Financiering van dergelijke stichtingen vanuit het buitenland is wettelijk niet verboden (Kamerstuk 29 614, nr. 35). Voor zover bekend heeft er geen financiering plaatsgevonden uit het buitenland. In het algemeen is het bestuurlijk gewenst om transparant te zijn in de financiering van stichtingen. Die afweging moet echter door de stichting zelf worden gemaakt.
Deelt u de mening dat de onderwijsorganisaties die een radicaal islamitische en wellicht zelfs jihadistische grondslag hebben zo snel mogelijk moeten worden ontmaskerd? Zo ja, welke maatregelen neemt u daartoe? Bent u bereid te onderzoeken of voortaan een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) vereist kan worden voor het werken in deze organisaties?
Met de VOG wordt het justitiële verleden van de aanvrager beoordeeld in relatie tot de functie waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Reguliere (erkende) onderwijsinstellingen kennen een VOG-verplichting voor alle medewerkers, leraren en directeuren. door u genoemde stichtingen zijn echter geen erkende onderwijsinstellingen. Voor zowel door de overheid erkende als niet-erkende organisaties geldt echter dat de overheid zal optreden wanneer de wet door hen wordt overtreden.
Op welke wijze kunt u ingrijpen in stichtingen en organisaties die onder het mom van onderwijs en cultuur de jihad in Nederland bevorderen? Deelt u de mening dat deze organisaties het bestaan onmogelijk gemaakt moet worden? Hoe gaat u dat doen?
Als een particuliere stichting of organisatie onder het mom van onderwijs over Arabische cultuur en de islam de wet overtreedt zal de overheid strafrechtelijk ingrijpen.
Ik acht het onwenselijk als jongeren afgezonderd van de Nederlandse samenleving opgroeien of op enige wijze worden weerhouden van deelname aan de samenleving waarin zij zich later moeten kunnen handhaven. Een van de maatregelen uit het actieprogramma jihadisme die hier goed bij aansluit is de modernisering van informeel onderwijs, het vergroten van de transparantie en het verbeteren van het pedagogisch klimaat t.b.v. het wegnemen van de voedingsbodem voor radicalisering.
Op welke wijze gaat u garanderen dat deze organisaties nooit door de overheid gesubsidieerd worden?
Het is bestuurlijk gewenst dat stichtingen transparant zijn met betrekking tot hun financiering. Die afweging moet echter door de stichting zelf worden gemaakt.
Het Rijk geeft geen subsidie aan door u genoemde stichtingen. Decentrale overheden hebben een eigen verantwoordelijkheid op dat punt. De gemeente Huizen heeft desgevraagd aangegeven dat de betrokken stichtingen voor zover bekend geen subsidie hebben gekregen van de gemeente. Er is evenmin gebruik gemaakt van (gesubsidieerde) buurthuizen of wijkcentra om lessen te verzorgen.
Het bericht dat de politie geen betrouwbare cijfers heeft over hennepacties waarbij geen kwekerij wordt aangetroffen |
|
Nine Kooiman , Michiel van Nispen |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de politie geen betrouwbare cijfers heeft over hennepacties waarbij geen kwekerij wordt aangetroffen?1
Deelt u de mening van de Nationale ombudsman dat deze informatie wel van belang is omdat nu niet duidelijk wordt hoe vaak burgers die niets te maken hebben met een hennepkwekerij worden geconfronteerd met het binnentreden van de politie?2
Is het mogelijk de registratiesystemen van de politie, zoals de Basisvoorziening Handhaving (BVH) en/of de hennepmonitor, zo aan te passen dat betrouwbare cijfers gemakkelijk zijn aan te leveren? Zo ja, heeft u het voornemen deze aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Hoe reageert u op de conclusie van de Nationale ombudsman dat de nazorg na binnentreden waarbij geen hennepkwekerij wordt aangetroffen in sommige situaties minimaal is? Deelt u de mening dat een persoonlijke toelichting in zulke gevallen noodzakelijk is?
Ik onderschrijf de opvatting van de Nationale ombudsman dat in gevallen waarbij tijdens een inval geen hennepkwekerij wordt aangetroffen een goede, persoonlijke toelichting moet worden gegeven aan de bewoners op de achtergronden van het binnentreden. Indien in de woning of het pand ten tijde van het binnentreden geen rechthebbende aanwezig was, dient de persoonlijke toelichting onverwijld te volgen.
Wat vindt u van de conclusie van de Nationale ombudsman dat het voor mensen niet altijd eenvoudig is om schade aan de woning vergoed te krijgen en dat het uitkeren van geleden schade bepaald geen automatisme is? Deelt u de mening dat de schade ruimhartig en op eigen initiatief van de politie vergoed moet worden? (http://www.nationaleombudsman-nieuws.nl/sites/default/files/rapportbrief_hennep_definitief_laatste_versie_cr.pdf)
In de gevallen dat er geen hennepkwekerij of een daaraan gerelateerde strafbare situatie na binnentreding wordt aangetroffen en waarbij de politie schade heeft veroorzaakt die in redelijkheid niet voor rekening van de benadeelde dient te komen, dient de politie deze schade correct af te wikkelen. In opdracht van en ten laste van de politie dient eventuele schade zo spoedig mogelijk hersteld te worden. De politie werkt op dit moment aan een landelijke procedure voor de schadeafhandeling, waaronder ook dit soort schadesituaties.
Het bericht dat Roemenië weigert om een Nederlands bedrijf te betalen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de uitblijvende betaling van de Roemenen aan het Nederlandse sleep- en bergingsbedrijf Multraship voor het ruimen van een wrak dat de doorgang versperde van de Donau naar de Zwarte Zee, waarbij bovendien twee medewerkers om het leven kwamen, en waarvoor Europees investeringsgeld aan de Roemenen is verschaft, inmiddels een schandaal genoemd kan worden?1
De resterende schuld van de Roemeense overheid aan het sleep- en bergingsbedrijven consortium RWRC (Rostok Wreck Removal Consortium), waarvan Multraship de penvoerder is, is een ernstige zaak en heeft de aandacht van de regering. De Nederlandse overheid heeft hierover een intensieve dialoog met de Roemeense regering.
Wat is de reden dat de Roemeense overheid haar openstaande schuld aan het Nederlandse bedrijf sinds 2004 nog steeds niet betaald heeft?
Ik constateer dat premier Ponta tijdens een persconferentie in het Roemeense parlement op 13 mei 2013 heeft gezegd dat Roemenië RWRC zal moeten betalen. Ook heeft de Minister van transport tijdens mijn bezoek aan Roemenië in april jl. gezegd dat Roemenië zijn schulden zal betalen. Ook uit de diverse andere gesprekken die gevoerd zijn tussen de Nederlandse en Roemeense regering over deze zaak, blijkt dat bij de Roemeense regering erkenning bestaat dat deze resterende schuld betaald dient te worden. Echter, helaas stel ik vast dat er nog niet overgegaan is tot betaling.
Heeft u rechtstreeks contact met de verantwoordelijk Minister in Roemenië over de openstaande schuld van de Roemenen? Zo ja, wat is daarover recent tussen u beiden gewisseld?
Zie antwoord op vraag 5.
Welke maatregelen overweegt u richting Roemenië om alsnog de betaling van zo’n 13 miljoen euro voor het klaren van de klus, voor het einde van dit jaar gedaan te krijgen?
Zie antwoord op vraag 5.
Ziet u mogelijkheden om de openstaande rekening van Multraship op andere wijze te laten vereffenen indien de Roemenen voor 1 januari 2015 niet tot betaling zijn overgegaan?
De afgelopen jaren is deze zaak herhaaldelijk en op verschillende niveaus onder de aandacht gebracht van de Roemeense autoriteiten en regeringsvertegenwoordigers. Zowel in Boekarest als in Den Haag. Daarbij wordt gewezen op de verantwoordelijkheid van Roemenië om zijn schuld te betalen alsmede de bindende uitspraak te respecteren van het internationale Hof van Arbitrage (van de internationale Kamer van Koophandel in Parijs) dat de rechtmatigheid van de claim van RWRC bevestigde. RWRC heeft de zaak voor het Internationale Hof van Arbitrage in Parijs gebracht en is in juni 2012 in het gelijk gesteld.
In 2014 is dit onderwerp zowel door Minister van Buitenlandse Zaken Frans Timmermans gedurende zijn bezoek aan Boekarest in januari aan de orde gesteld alsook door mij tijdens de economische missie naar Roemenië afgelopen april. Onze gesprekspartners (waaronder de Roemeense Minister-President, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Economische Zaken en de Minister van Transport) gaven allen aan dat Roemenië erkent dat de schuld bestaat en dat de Roemeense regering haar verplichtingen na zal komen.
De Nederlandse bewindvoerder heeft deze zaak ook aangekaart bij de Europese Investeringsbank (die een gedeelte van de financiering voor de werkzaamheden aan Roemenië heeft verleend). Tevens is de Europese Commissie geïnformeerd. De zaak wordt voortdurend door onze ambassadeur in Boekarest bepleit in gesprekken met de Roemeense overheid en regeringsvertegenwoordigers. De overheid blijft deze zaak onder de aandacht brengen en benadrukt de noodzaak dat Roemenië aan haar verplichtingen voldoet.
Welke maatregelen neemt de Europese Investeringsbank om te onderzoeken wat er met het Europese geld is gebeurd dat voor het vrijmaken van de doorgang van de Donau naar de Zwarte zee aan de Roemenen is overgemaakt?
De Europese Investeringsbank heeft een lening voor een gedeelte van de kosten voor het betreffende project verschaft via de Roemeense staat, die vervolgens deze gelden ter beschikking heeft gesteld aan staatsbedrijf AFDJ. Naar aanleiding van contacten met Multraship en ook in het kader van de formele klacht die Multraship bij het EIB klachtenmechanisme heeft ingediend in april 2013, is de Europese Investeringsbank in dialoog met de Roemeense autoriteiten. De klacht gaat niet over de juiste besteding van door de Europese Investeringsbank aan de Roemeense staat verstrekte gelden, maar gaat over de rol van de Europese Investeringsbank voor wat betreft bevorderen van naleving van de betalingsverplichtingen van het Roemeense staatsbedrijf AFDJ inzake de door Multraship gemaakte meerkosten, zoals bevestigd via internationale arbitrage. Nederland heeft geen inzage in de vertrouwelijke communicatie tussen de Europese Investeringsbank en de Roemeense autoriteiten. De Nederlandse bewindvoerder heeft er bij de Bank op aangedrongen dat men al het mogelijke doet om betaling van Multraship te bevorderen. Dit najaar volgt naar verwachting het rapport van de onafhankelijke klachtenprocedure van de EIB, waaruit duidelijk moet worden of de EIB als co-financier in deze voldoende heeft ondernomen om betaling van Multraship te bewerkstelligen. Afhankelijk van de aanbevelingen die hieruit voortvloeien, kan het management van de EIB besluiten tot aanvullende actie ter bevordering van betaling van Multraship door AFDJ.
Bent u bekend met meer van dit soort openstaande rekeningen van Nederlandse bedrijven in Roemenië, dan wel andere landen waar Nederlandse bedrijven klussen hebben verricht in opdracht van de nationale autoriteiten? Zo ja, welke landen en openstaande rekeningen betreft het en welke maatregelen neemt u om ook die openstaande rekeningen alsnog betaald te krijgen?
Wij zijn bekend met één ander bedrijf dat een betalingsprobleem heeft met de Roemeense overheid. Er zijn ook Nederlandse bedrijven die betalingsproblemen hebben in andere landen. Dit betreft bedrijfsvertrouwelijke informatie die ik niet openbaar maak. Vaak is openbaarmaking van dergelijke gevallen ook niet bevorderlijk voor een goede afloop. Bedrijven die betalingsproblemen hebben met overheden in het buitenland helpt de Nederlandse overheid door advies te geven hoe dergelijke zaken het meest effectief opgelost kunnen worden, hun zaak wordt bepleit (op verschillende niveaus) in gesprekken met overheids- en regeringsvertegenwoordigers en er worden gesprekken gearrangeerd voor deze bedrijven bij hun opdrachtgevers. Indien er andere (internationale) organisaties of landen bij betrokken zijn, gebruiken wij ook die kanalen om de zaak te bepleiten, de druk op te voeren en herhaaldelijk te wijzen op de verantwoordelijkheid van een overheid om verplichtingen na te komen.
Op welke wijze houdt u bij uw handelsmissies rekening met de financiële betrouwbaarheid van buitenlandse autoriteiten als opdrachtgevers aan Nederlandse bedrijven?
Tijdens de voorbereidingsbijeenkomst van een handelsmissie worden bedrijven altijd geïnformeerd over het ondernemingsklimaat in het land waar de economische missie plaats vindt.
De zorgen van de Ombudsman over onterechte invallen in woningen bij het opsporen van hennepkwekerijen |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: «Ombudsman: Politie mist cijfers over hennepacties»?1
Ja.
Hoe vaak is de afgelopen drie jaar binnengetreden in woningen door de politie? Hoe vaak waren deze binnentredingen hennepgerelateerd?
Het binnentreden in woningen is dagelijks werk voor de politie, of het nu gaat om mensenhandel, huiselijk geweld, hennepgerelateerde zaken of andere criminaliteitsvormen. Aan binnentredingen in woningen waar een hennepplantage wordt vermoed gaat altijd een proces vooraf waarbij de politie met behulp van informatie van verschillende partners (zoals gemeente, electriciteitsleverancier en RIEC) zorgvuldig bekijkt of de verdenking voldoende gegrond is. De (hulp)officier van justitie bepaalt vervolgens of binnentreden inderdaad geïndiceerd is.
Binnentredingen als zodanig worden niet geregistreerd. Naar aanleiding van een rapportbrief van de Nationale ombudsman over hennepinvallen heeft de politie begin september 2014 een aanpassing gemaakt in de Basisvoorziening Handhaving (BVH), zodat met ingang van die datum cijfers kunnen worden gegenereerd over het binnentreden van plaatsen (waaronder woningen) waarbij geen hennepkwekerij is aangetroffen. Door deze registratie ontstaat een beter inzicht in de aard en omvang van onterechte hennepinvallen en kan, indien daar aanleiding toe is, op basis hiervan de werkwijze worden aangepast
Hoe vaak komt het voor dat, ondanks positieve warmtemetingen, geen hennepkwekerij worden aangetroffen?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2. Overigens is een warmtemeting slechts een van de indicatoren om het vermoeden voor de aanwezigheid van een hennepkwekerij op te baseren.
Hoe verklaart u de onterechte invallen in woningen bij hennepacties?
Een hennepinval in een woning maakt inbreuk op het huisrecht en de persoonlijke levenssfeer van de bewoners en kan, zeker als blijkt dat in de woning geen hennepplantage was, aanleiding geven tot vragen en onrust. Juist vanwege deze impact op de bewoners wordt altijd zorgvuldig bekeken of de verdenking van dien aard is dat een inval geïndiceerd is. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 2. Het is niet altijd te voorkomen dat de informatie waarop de verdenking en het binnentreden was gebaseerd achteraf onjuist, multi-interpretabel of verouderd blijkt te zijn.
Voor gevallen waarbij tijdens een inval geen hennepkwekerij wordt aangetroffen bepaalt de Algemene wet op het binnentreden dat een goede, persoonlijke toelichting moet worden gegeven aan de bewoners op de achtergronden van het binnentreden. Indien in de woning of het pand ten tijde van het binnentreden geen rechthebbende aanwezig was, dient de persoonlijke toelichting onverwijld te volgen.
Wat is de impact op burgers van onterechte invallen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verklaart u de onterechte inbreuk op het huisrecht en de privacy van deze mensen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verklaart u het toenemende aantal klachten van burgers bij de Nationale ombudsman door het binnentreden van de politie op zoek naar hennepkwekerijen?
Naar de oorzaken van het toenemende aantal klachten heb ik geen onderzoek gedaan, maar het ligt voor de hand om een verband te leggen met de grotere intensiteit waarmee de politie hennepkwekerijen is gaan opsporen.
Hoeveel politiecapaciteit is ingezet voor deze acties?
Gemiddeld wordt de strafrechtelijke ontmanteling van een hennepkwekerij door twee tot vier politiemedewerkers uitgevoerd. In 2013 zijn door de politie 5962 hennepkwekerijen strafrechtelijk onderzocht en afgehandeld. Er zijn geen gemiddelde afhandeltijden bekend.
Hoeveel geld is uitgegeven aan deze acties? Hoeveel geld is besteed aan het vergoeden van schade door onterechte invallen?
Het opsporen van hennepkwekerijen en de politiecapaciteit die hiermee gemoeid is valt onder het algemene politiebudget en kan niet worden uitgesplitst. Jaarlijks is door de politie 3,2 miljoen euro begroot voor het strafrechtelijk ontmantelen en vernietigen van hennepkwekerijen door de Dienst Domeinen Roerende Zaken. Schadevergoedingsbedragen in geval van onterechte invallen bij het opsporen van hennepkwekerijen worden niet apart geadministreerd en zijn derhalve niet bekend.
De brief ‘Beleidsreactie op het WODC rapport over de au-pairregeling’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom wordt nu op basis van een onderzoek uit 2012 besloten de au-pairregeling aan te passen1, gelet op het feit dat met de inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid in 2013 immers de naleving en handhaving van de au-pairregeling is aangescherpt? Wordt de au-pairregeling daarmee niet aangepast op basis van oude en achterhaalde onderzoeksresultaten?
Het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (WODC) heeft het onderzoek uitgevoerd in 2013 en gepubliceerd in 2014. Op 1 april 2014 hebben wij het rapport aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 29 407, nr. 192).
Het onderzoek maakt door middel van kwalitatief en kwantitatief onderzoek inzichtelijk wat de motieven zijn van au pairs en gastgezinnen om mee te doen aan de au-pairregeling en hoe het au-pairschap feitelijk wordt ingevuld.
De inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid op 1 juni 2013 heeft wijzigingen in de systematiek van toelating met zich meegebracht, maar heeft geen belangrijke inhoudelijke wijzigingen in de toelatingsvoorwaarden tot gevolg gehad. Uit de onderzoeksresultaten concluderen wij dat voor gastgezinnen het faciliteren van de work life balance de belangrijkste reden is om een au pair te nemen. Zij zien de au pair als een alternatieve vorm van kinderopvang. Het hoofddoel van de au pairregeling is echter de culturele uitwisseling. De invoering van het Modern Migratiebeleid heeft hier geen verandering in gebracht.
Uit het rapport van het WODC blijkt inderdaad dat au pairs en gastgezinnen over het algemeen tevreden zijn met de regeling. Tegelijkertijd geeft 50% van de au pairs aan meer dan dertig uur per week te werken. 12% van de au pairs geeft aan zelfs meer dan vijftig uur per week te werken. 45% geeft aan wel eens langere tijd verantwoordelijk te zijn voor kinderen zonder dat er een alternatief voor handen is. Daarnaast voert bijna de helft van de au pairs huishoudelijke taken uit die als «zwaar» geclassificeerd kunnen worden. Dit is niet in overeenstemming met het uitgangspunt van het au-pairbeleid en dit betekent dat de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen worden overtreden.
De handhaving van deze wetten door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), de Inspectie SZW en de Politie, is al jaren gericht op naleving van het au-pairbeleid. Eerdergenoemde percentages laten echter zien dat het au-pairschap soms meer lijkt te draaien om het verrichten van arbeid, dan om culturele uitwisseling. Gelet op het doel van het au-pairbeleid vinden wij dit een onwenselijke ontwikkeling. Dat au pairs en gastgezinnen aangeven over het algemeen tevreden te zijn met de regeling maakt deze ontwikkeling daarmee niet wenselijk.
Welke rechtvaardiging is er daarnaast voor aanpassing van de au-pairregeling nu uit het onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum is gebleken dat gastgezinnen en au pairs juist positief zijn over de regeling?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom zorgt aanpassing van de voorwaarden ervoor dat er minder van de voorwaarden van de regeling wordt afgeweken, gelet op het feit dat zowel au-pairs als gastgezinnen blijkens het onderzoek goed op de hoogte zijn van de voorwaarden van de au-pairregeling?
Het doel is het karakter van culturele uitwisseling zeker te stellen in de au-pairregeling. Daaarom intensiveren wij de handhaving met als doel de naleving van de regels te verbeteren en meer overtredingen op te sporen. Met de ondertekening van de bewustverklaring willen wij bereiken dat de gastgezinnen zich meer bewust worden van de (handhaving van de) voorwaarden, waardoor ze zich beter aan de voorwaarden zullen houden.
Is het bekend hoe vaak het voorkomt dat in gastgezinnen wordt afgeweken van de regelgeving, nu in de beleidsreactie valt te lezen dat afwijkingen van de regelgeving het meest voorkomen met betrekking tot aantal uren, aard van werkzaamheden en ontbreken van een alternatief, maar niet wordt genoemd hoe vaak daadwerkelijk van de regelgeving wordt afgeweken? Zo ja, noopt dat percentage tot aanpassing van de voorwaarden van de regeling? Zo nee, waarom wordt de regeling aangepast terwijl de omvang van het probleem niet bekend is?
Zie antwoord vraag 1.
In de huidige regeling heeft een au pair minimaal twee vrije dagen per week; deelt u de mening dat dit al voldoende ruimte biedt voor culturele uitwisseling? Is daarnaast het meedraaien in een Nederlands gastgezin niet de ultieme manier om kennis te maken met de Nederlandse cultuur?
Onder meer door te verblijven in en deel uit te maken van een gastgezin maakt de au pair kennis met de Nederlandse cultuur en samenleving. Het verblijf in het gastgezin bevordert tevens de culturele uitwisseling tussen het gastgezin en de au pair. Culturele kennismaking en uitwisseling blijft dan ook niet beperkt tot de twee vrije dagen per week.
Een behoorlijk aantal au-pairbureaus biedt momenteel al een cursus Nederlands aan in het kader van het uitwisselingsprogramma. Het kunnen spreken en verstaan van de Nederlandse taal bevordert immers de culturele kennismaking en uitwisseling. Het uitwisselingsprogramma dat deze au-pairbureaus aanbieden is beoordeeld en goedgekeurd door de IND. Wij stimuleren daarom dat au pairs een taalcursus doen, maar stellen dat niet verplicht.
Denkt u niet dat de au-pairregeling wordt uitgehold met het terugbrengen van 30 uur naar 20 uur dat een au pair per week mag werken en van 8 uur naar 4 uur per etmaal, juist nu het deel uitmaken van een Nederlands gezin zo’n belangrijk onderdeel vormt van culturele uitwisseling?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een overzicht geven van het aantal uren dat au pairs mogen werken in andere Europese landen die een au-pairregeling kennen?
Au pairs in België en Oostenrijk mogen maximaal twintig uur per week werkzaamheden verrichten. Zweden kent een maximum van vijfentwintig uur per week (maximaal vijf uur per dag). Denemarken, Frankrijk, Noorwegen en Finland kennen een maximum van dertig uur per week (ook maximaal vijf uur per dag). In Duitsland mogen au pairs maximaal dertig uur per week werken met een maximum van zes uur per dag. Ierland en Italië kennen eveneens een maximum van dertig uur per week. Een aantal Europese landen heeft geen specifiek au-pairbeleid (Spanje) of is dit alleen mogelijk via speciale programma’s voor vakantiewerk of jeugdmobiliteit die openstaan voor bepaalde nationaliteiten (Verenigd Koninkrijk).
Waarom moeten au pairs verplicht worden een taalcursus Nederlands te volgen terwijl zij maximaal één jaar in een Nederlands gastgezin mogen verblijven en de Nederlandse taal hen, eenmaal terug in hun land van herkomst (of enig ander land), niet of nauwelijks van pas zal komen?
Zie antwoord vraag 5.
Levert het verplicht volgen van een taalcursus Nederland niet juist een inperking van de mogelijkheid tot culturele uitwisseling op? Deelt u de mening dat au pairs vrij zouden moeten zijn in de keuze hoe vorm te geven aan culturele uitwisseling?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt het onderhavige voorstel zich tot de Wet modern migratiebeleid en de geest daarvan, meer in het bijzonder de verschuiving van verantwoordelijkheden naar erkende referenten, zijnde erkende au pair- en uitwisselingsbureaus?
Met de invoering van de Wet modern migratiebeleid zijn verantwoordelijkheden verschoven naar de (erkend) referent. Sinds de inwerkingtreding toetst een erkend referent de verblijfsvoorwaarden en dient hij de aanvraag om een verblijfsvergunning in als aan deze voorwaarden voldaan is. Referenten, en erkende referenten, zoals au-pairbureaus in het bijzonder, hebben hierdoor wettelijk vastgestelde verplichtingen gekregen. De erkend referent moet onder meer zorgen voor een zorgvuldige werving en selectie van au pair en gastgezin en toezien op de naleving van de verblijfsvoorwaarden. Ook is de erkend referent verplicht om relevante wijzingen met betrekking tot het verblijf van een au pair te melden aan de IND. De IND controleert of de (erkend) referent zich aan diens verplichtingen houdt. Dit staat echter los van de inhoudelijke voorwaarden die verbonden zijn aan de verlening van een verblijfsvergunning. De inhoudelijke voorwaarden van de au-pairregeling worden niet bepaald door een referent maar door de Nederlandse overheid. De inhoudelijke voorwaarden zijn niet gewijzigd met de inwerkingtreding van het Modern Migratiebeleid.
Bent u bereid onderhavig voorstel tot aanpassing van de au-pairregeling van tafel te halen dan wel te heroverwegen?
Hiervoor verwijzen wij naar de brief die wij u bij de beantwoording van deze Kamervragen heb verzonden (Kamerstuk 29 407, nr. 197).
Frictiekosten bij MEE Twente |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is de reden dat er bij de overheveling van de jeugdzorg naar gemeenten wel geld door het rijk en de provincie beschikbaar wordt gesteld voor eventuele frictiekosten van zorginstellingen, maar dat bij de decentralisatie van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 daar geen sprake van is?1
De Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) zorgt er bij de jeugdhulp voor dat instellingen en gemeenten voldoende gelegenheid krijgen om tot inkoopafspraken te komen die de continuïteit van de hulp verzekeren en voorkomen dat functies van hulp (waaronder jeugdbescherming en jeugdreclassering) die niet gemist kunnen worden, verdwijnen. Dit kan inhouden dat de TAJ bemiddelt tussen gemeenten en aanbieders of instellingen. Ook kan de conclusie luiden dat een gemeente of regio er te weinig aan doet om een functie die niet gemakkelijk vervangbaar is, in stand te houden of de continuïteit van zorg te waarborgen. In dat geval kan de TAJ adviseren aan de Staatssecretarissen om een aanwijzing aan de betreffende gemeenten te geven. Ten slotte kan de TAJ adviseren om een financiële vergoeding voor frictiekosten toe te kennen, voor zover de aanbieder of instelling zelf niet over voldoende middelen beschikt, als dit noodzakelijk is om de continuïteit van zorg te garanderen.
De bestuurlijke afspraken tussen VWS, VNG en MEE Nederland van februari 2014 voor een zorgvuldige transitie zijn erop gericht de continuïteit van de cliëntondersteuning te garanderen en frictiekosten te voorkomen. Verplichtingen voortvloeiend uit de CAO e.d. zijn primair de verantwoordelijkheid van de MEE-organisatie, i.c. MEE Twente. MEE Twente kan de reserve’s en overige vermogensbestanddelen – die ze in het kader van de Regeling subsidies AWBZ hebben opgebouwd en die ze mogen behouden – voor dit doel inzetten.
In het geval van MEE Twente hebben de drie grootste gemeenten in de regio Twente besloten de cliëntondersteuning niet bij MEE Twente af te nemen maar op andere wijze te betrekken. MEE Twente heeft daarop besloten tot bedrijfsbeëindiging. Uit zowel het transitievolgsysteem als uit gesprekken met de betreffende gemeenten is mij gebleken dat gemeenten (c.q. instellingen die voor de gemeente de cliëntondersteuning uitvoeren) een deel van het personeel van MEE Twente overnemen en dat de continuïteit van de cliëntondersteuning niet in het geding is. Ik heb met gemeenten in de regio Twente afgesproken dat zij duidelijkheid verstrekken aan MEE Twente over hun plannen en dat ze de inspanningsverplichting op zich nemen om waar mogelijk personeel van MEE over te nemen c.q. te helpen met de begeleiding van werk naar werk. Voor het grootste deel van het personeel lijkt dit te lukken, dit proces is nog gaande en ook de transitie van de cliëntondersteuning wordt door mij nauwlettend gevolgd.
Omdat MEE Twente in de toekomst geen rol meer speelt bij de levering van cliëntondersteuning is er vanuit oogpunt van continuïteit van zorg c.q. het behoud van specifieke functies geen aanleiding vanuit het rijk middelen voor frictiekosten te verstrekken.
Ziet u mogelijkheden om zorginstellingen die vanwege uw forse bezuinigingen op de Wmo vanaf 1 januari 2015 te maken krijgen met frictiekosten (afkoop langlopende contracten, huur, etc.) te compenseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel budget is hiervoor beschikbaar?2
Er zijn voor wat betreft het overgangsrecht extra middelen ter beschikking gesteld om in het overgangsjaar 2015 een zo zacht mogelijke landing te bewerkstelligen. In totaal is € 360 mln. ter beschikking gesteld, waarvan € 195 in verband met het overgangsrecht Wmo.
Vind u het wenselijk dat er voor medewerkers van MEE Twente, die niet begeleid kunnen worden van werk naar werk en per 1 januari 2015 ontslag krijgen, geen geld beschikbaar is om terug te kunnen vallen op een wachtgeldregeling conform de cao Gehandicaptenzorg, en op de uitvoering van het sociaal statuut (mobiliteitsplan)? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om hiervoor budget beschikbaar te stellen? Zo ja, wat stelt uw belofte over werk-naar-werk-trajecten in de zorg dan eigenlijk nog voor?
Bij ontslag van MEE-medewerkers geldt de cao voor de gehandicaptenzorg. Ik verwijs verder de antwoorden op vraag 1, 2 en 4.
Acht u het wenselijk dat door uw bezuinigingsbeleid er rechtsverschillen ontstaan tussen medewerkers in de jeugdzorg, die na ontslag aanspraak kunnen maken op budgetten in het kader van frictiekosten, terwijl medewerkers in het kader van de Wmo 2015 per 1 januari a.s. met een werkloosheidsuitkering op straat staan? Zo nee, op welke wijze gaat u deze rechtsverschillen ongedaan maken?
De formele rechten van werknemers worden met name bepaald door de inhoud van het arbeidscontract, wetgeving en CAO. Mij is tot op heden niet gebleken dat werkgevers niet kunnen voldoen aan hun wettelijke verplichtingen. De zorginstelling is primair verantwoordelijk en kan daarvoor zijn reserve’s inzetten. De zorginstellingen zijn in staat gesteld en geweest om reserves te vormen die onder andere voor transitievraagstukken kunnen worden aangewend. Bij jeugdzorginstellingen was dit als gevolg van de aard van de betreffende regelingen veel minder het geval.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg Transitie Wmo op 8 oktober a.s.? Zo nee, waarom niet?
De beantwoording vergde mede vanwege het opvragen van informatie bij derden meer tijd dan verwacht. Aan het verzoek van de Tweede Kamer om voor 15 oktober te beantwoorden voldoe ik bij deze.
Het bericht dat 60% van het Defensiepersoneel geen vertrouwen in de minister heeft |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met de peiling van de militaire vakbonden, waaruit blijkt dat 60% van het defensiepersoneel geen vertrouwen in u heeft?1
Ja.
Begrijpt u deze rode kaart aan uw adres, gezien de voortgaande sloop van de krijgsmacht en de verslechterde arbeidsvoorwaarden?
Ik begrijp dat door jaren van bezuinigingen, reorganisaties, baanonzekerheid en het handhaven van de nullijn het vertrouwen van het Defensiepersoneel onder druk is komen te staan. Ik wil het personeel op elk van deze punten weer perspectief bieden en werk daaraan. Daarvoor zijn inmiddels belangrijke stappen gezet, zoals de totstandkoming van de nota «In het belang van Nederland», de voltooiing van de meeste reorganisaties, de trendbreuk in de defensiebegroting en de aanstaande start van de onderhandelingen voor een nieuwe cao. Defensie meet zelf voortdurend het vertrouwen van het personeel in de organisatie en in de laatste metingen is een voorzichtige verbetering daarvan te bespeuren. Dat neemt niet weg dat het herstel van vertrouwen ook de komende jaren een belangrijk aandachtspunt zal blijven.
Bent u bereid te garanderen dat er vóór de behandeling van de defensie-begroting een nieuwe cao is?
De onderhandelingen voor een nieuwe cao gaan binnenkort van start. Ik kan geen garanties geven voor het tijdstip van voltooiing, maar mijn streven is zo snel mogelijk tot goede cao-afspraken te komen. Ik verwacht niet dat dit voor de behandeling van de defensiebegroting in november a.s. al het geval zal zijn.
Op welke wijze gaat u er nu eindelijk voor zorgen dat een forse loonsverhoging wordt gegeven en de negatieve effecten van de WUL (Wet uniformering loonbegrip) en van het AOW-gat worden gecompenseerd?
De inhoud van de cao-afspraken is onderwerp van de onderhandelingen en daarover kan ik in dit stadium geen mededelingen doen. Wel heb ik al eerder aangegeven dat ik in de komende onderhandelingen tot een oplossing voor het AOW-gat wil komen. Vorig jaar zijn de effecten van de WUL voor militair personeel binnen de door het kabinet vastgestelde bandbreedte gebracht die ook voor andere groepen in de samenleving geldt. Met de nota In het belang van Nederland is daarvoor een bedrag van € 50 miljoen structureel vrijgemaakt.
Acht u zichzelf nog geloofwaardig als Minister van Defensie, gezien het totale gebrek aan vertrouwen binnen de organisatie?
Zie antwoord vraag 2.
De voorgenomen overname van ggz-instelling Antes door de Parnassia Groep |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat de Parnassia Groep het voornemen heeft om Antes Groep over te nemen, en zodoende de grootste ggz-instelling van Nederland te worden?1 2
Het is niet aan mij om hierover te oordelen. Dat is voorbehouden aan de Nederlandse Zorgautoriteit en de Autoriteit Consument en Markt.
Vindt u het wenselijk dat er door de overname één mega-instelling ontstaat die maar liefst 200.000 patiënten telt? Zo ja, waarom vindt u deze schaalvergroting wenselijk? Zo nee, gaat u deze fusie een halt toe roepen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat, gezien de ongelijke grootte van beide instellingen, er gesproken dient te worden van een overname in plaats van een fusie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanuit de Parnassia Groep heb ik vernomen dat de voorgenomen transactie in juridische zin is vormgegeven als een fusie. Echter, het is natuurlijk duidelijk dat de Parnassia Groep in dit geval de grote partij is en dus in die zin sprake is van een «overname».
Vindt u het verantwoord dat de Parnassia Groep alweer een kleine instelling overneemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de gevolgen van de voorgenomen fusie voor patiënten en de continuïteit van de zorg bij de betreffende zorginstellingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In zijn algemeenheid is het beleid ten aanzien van de continuïteit van de zorgverlening kort samengevat dat zorgaanbieders daarvoor verantwoordelijk zijn. Komt de continuïteit in gevaar, dan is het aan de zorgverzekeraar om voor zijn verzekerden de continuïteit te borgen. Als het de zorgverzekeraar niet lukt om de continuïteit van cruciale zorg voor zijn verzekerden te borgen, dan dient zij hiervan melding te maken bij de NZa, de zogenaamde overmachtstoets. Als de NZa constateert dat sprake is van overmacht, dan is het aan de overheid om voor de cruciale zorg een tijdelijke vangnetstichting in het leven te roepen.
In het geval van een fusie is het aan de fuserende zorgaanbieders om de continuïteit van zorg mee te nemen in de fusieplannen. Ik vind het belangrijk dat zij dit ook daadwerkelijk doen. Om die reden zijn bestuurders vanaf 1 januari van dit jaar verplicht om een fusie-effectrapportage in te dienen bij de NZa en is deze onderdeel van de zorgspecifieke fusietoets van de NZa.
Wat zijn de gevolgen van de voorgenomen fusie voor het personeel? Worden er gedwongen ontslagen en/of loondump verwacht? Zo ja, hoeveel en in welke mate? Is de vakbond erbij betrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanuit de Parnassia groep heb ik vernomen dat ten gevolge van deze eventuele fusie geen gedwongen ontslagen zijn voorzien. De Parnassia groep geeft aan op dit moment het gesprek te voeren met de eigen ondernemingsraden over het fusievoornemen. Ook geeft de Parnassia groep aan de vakbonden te hebben geïnformeerd en dat vervolggesprekken hierover nog plaats zullen vinden. Met betrekking tot loondump geeft de Parnassiagroep aan dat salarisverlagingen niet aan de orde zijn als gevolg van de fusie.
Hebben over deze fusie patiënten, personeel en de omgeving (zwaarwegende) inspraak gehad? Zo ja, hoe luidde hun oordeel? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Van de Parnassia groep heb ik vernomen dat vooraf zowel de cliëntenraden, de ondernemingsraden als de financiers in een vroeg stadium zijn betrokken.
Verder is de betrokkenheid van deze stakeholders onderdeel van de verplichte fusie-effectrapportage en de zorgspecifieke fusietoets.
Deelt u de mening dat bij elke overname of fusie van zorginstellingen personeel, patiënten en familie een zwaarwegende inspraak dienen te hebben? Zo ja, bent u bereid dit te regelen voor alle zorgsectoren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel het belang van betrokkenheid van stakeholders bij grote besluiten als een fusiebesluit. Vandaar ook dat deze betrokkenheid, naast de medezeggenschapsregels, een expliciet onderdeel is van de verplichte fusie-effectrapportage en de zorgspecifieke fusietoets, welke zorgbreed geldt.
Zijn de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om advies over deze overname gevraagd? Zo ja, hoe luiden deze adviezen? Zo nee, waarom niet?
Van de Parnassia groep heb ik begrepen dat de zorginstellingen hun voornemen begin september ter advies aan de eigen medezeggenschapsorganen hebben aangeboden. De instellingen geven aan dat zij eerst deze trajecten willen afronden en dan pas overgaan tot de procedures bij de NZa en -indien de NZa goedkeuring (onder voorwaarden) heeft verleend – de ACM.
Welk advies geeft de Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ) over deze overname? Is de zorg binnen beide zorginstellingen «op orde» om een grote verandering te kunnen ondergaan?
Het fusievoornemen is op dit moment in behandeling bij de interne medezeggenschapsorganen. Van een advies van de IGZ is dan ook nog geen sprake. De zorgspecifieke fusietoets is overigens een bevoegdheid van de NZa. In het kader van het reguliere kwaliteitstoezicht kan de IGZ input leveren of om input gevraagd worden door de NZa.
Wat is uw verklaring voor de constatering in het artikel dat de vraag naar ggz-zorg het aanbod ruimschoots overstijgt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Van de Parnassia Groep heb ik vernomen dat de betrokken zorginstellingen verwachten dat vanwege de landelijk afwijkende demografie van de stad Rotterdam het aantal kwetsbare burgers dat ggz-zorg nodig heeft, zal stijgen. In afstemming met de gemeente Rotterdam en de zorgverzekeraars hebben de betrokken instellingen een plan opgesteld om aan de door hen stijgende vraag naar zorg te voldoen.
Is u bekend in hoeverre de vraag naar ggz-zorg in andere regio’s tevens het aanbod overstijgt? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
In 2014 is gestart met het leveren van basis GGZ hetgeen er voor moet zorgen dat de specialistische GGZ wordt ontlast. Er is sprake van een overgangsfase waarin alle partijen aan de nieuwe situatie moeten wennen. Dit zal de nodige inzet van alle betrokkenen vergen. Het is aan verzekeraars om voldoende zorg in te kopen en ervoor zorg te dragen dat hun verzekerden hun rechten te gelde kunnen maken. Ik kan niet beoordelen of de wachtlijst problematiek voor Rotterdam sterk afwijkt van andere regio’s.
Ik verwacht van de sector dat zij plannen maken om de ambulantisering vorm te geven.
Uiteraard wil ik de ontwikkelingen nauwgezet volgen. Met het oog daarop heb ik Trimbos de opdracht gegeven een monitor te ontwikkelen waarmee zowel de afbouw van de bedden, de opbouw van de ambulante zorg alsook breed de ervaringen van de patiënten/cliënten worden gevolgd.
Welke invloed heeft deze overname op de voorgenomen afbouw van beddencapaciteit in de ggz? Kunt u de Kamer een overzicht sturen van de beschikbaarheid van «bedden», inclusief crisisplaatsen?
Met de sector zijn afspraken gemaakt over een reductie van 33% (t.o.v. 2008) van de bedden, te realiseren in 2020 ten gunste van verdere ambulantisering van de zorg. Zowel Antes als de Parnassia Groep maken deel uit van de sector waarmee deze afspraken zijn gemaakt. Parnassia heeft laten weten dat zij zich zullen houden aan de gemaakte afspraken.
Om deze omvangrijke stelselwijziging goed te kunnen volgen heeft VWS het Trimbos de opdracht gegeven de eerdergenoemde monitor Ambulantisering te ontwikkelen.
Het aantal «bedden» bedroeg in 2012 11.728 voor de Zorgverzekeringswet en 25.960 voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Dit laatste aantal is inclusief crisisplaatsen. Dit blijkt uit de Landelijke Monitor Intramurale GGZ (Trimbos, 2013).
Welke gevolgen heeft deze overname op het aanbod van verslavingszorg in de regio Rijnmond?
De fusie van twee zorginstellingen mag geen nadelige invloed hebben op het aanbod van de verslavingszorg in de regio Rijnmond, dat is ook niet de bedoeling van de fuserende zorginstellingen. Parnassia heeft laten weten dat Bouman inhoudelijk gaat samenwerken met de verslavingsonderdelen van de Parnassia Groep die onder de naam Brijder bekend zijn. Van belang is dat er voor de patiënten in deze regio alternatieven zijn waaruit zij kunnen kiezen.
Is de gemeente Rotterdam betrokken bij deze overname? Wat is het oordeel van de gemeente?
Van de Parnassia Groep heb ik begrepen dat de zorginstellingen met de gemeente Rotterdam hebben gesproken over de plannen. Zij geven aan te kiezen voor een benadering gericht op maatschappelijk herstel van de patiënt, met veel aandacht voor preventie en met een toegankelijk aanbod op wijkniveau. De Parnassia Groep geeft aan dat de betrokken instellingen dat willen doen in nauwe samenwerking met de gemeentelijke diensten en andere maatschappelijke organisaties. Van de Parnassia Groep heb ik begrepen dat dit aansluit bij de doelstellingen van de gemeente op dit gebied en dat de gemeente om die reden ook de plannen niet bezwaarlijk acht, indien verzekerd kan worden dat de benodigde zorg beschikbaar is en blijft. Dit heeft de gemeente de betrokken instellingen per brief laten weten.
Erkent u dat door de toenemende macht van zorgverzekeraars, en door het uitblijven van contracten en zekerheid, kleine zorginstellingen zich gedwongen voelen op te gaan in grotere instellingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een beslissing om al dan niet te kiezen voor een concentratie is een beslissing van bestuurders van zorgaanbieders. Die beslissing wordt voornamelijk procedureel getoetst door de NZa en inhoudelijk door de ACM. Het beleid is er op gericht dat patiënten voldoende alternatieven hebben in een regio, opdat ze kunnen kiezen. Dat geldt ook voor de zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars kunnen in hun inkoop zelf ook zorgen voor voldoende verschillend aanbod. Zorgverzekeraars zullen als het wetsvoorstel «verbod verticale integratie» in de Eerste Kamer wordt aanvaard, hun inkoopbeleid voor 1 april (t-1) kenbaar moeten maken. De NZa zal de inkoop van zorgverzekeraars monitoren (omvang (groot/klein), innovatief, etc.).
Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van kleine zorginstellingen die het afgelopen jaar zijn opgegaan in grotere zorginstellingen? Zo nee, waarom niet?
Sinds de inwerkingtreding van de zorgspecifieke fusietoets op 1 januari 2014 publiceert de NZa de fusiebesluiten op haar website. Ook de ACM publiceert de fusiebesluiten op haar website. Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik dan ook naar de websites van zowel de NZa als de ACM.
Bent u, evenals de woordvoerder van de Antes Groep, van mening dat concurrentie tussen instellingen niet de kwaliteit verbetert? Zo nee, waarom zien deze instellingen het volgens u verkeerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel niet de opvatting van deze woordvoerder. Ik ben ervan overtuigd dat enige concurrentie in de zorg een zorgaanbieder scherp houdt zorg van goede kwaliteit te leveren tegen een scherpe prijsstelling en zich daarbij zal inspannen om zich te onderscheiden van andere aanbieders in de regio. Voor de patiënt is het belangrijk om een keuze te hebben en weg te kunnen als een zorgaanbieder niet bevalt. Voor verzekeraars is het op hun beurt goed wanneer zij een keuze kunnen maken om de beste zorg voor hun verzekerden in te kopen tegen een redelijke prijs. Daarom is het van belang dat er voldoende verschillend aanbod overblijft.
Op welk onderzoek is gebaseerd dat grote instellingen in de ggz efficiënter zijn? Welke omvang zou een ggz-instelling idealiter naar uw mening moeten hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook hier geldt de wet van afnemende meeropbrengsten. Een grote instelling hoeft helemaal niet efficiënter te worden dan een kleinere. Een en ander is ook erg afhankelijk van de zorg die wordt verleend.
Deelt u de mening dat in het kader van goede kwalitatieve zorg het beter is kleinschalige ggz-instellingen na te streven? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 19.
Het bericht dat een paranoïde Pool alleen celstraf krijgt omdat geen kliniek hem wil behandelen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat een Poolse vreemdeling die veroordeeld is voor doodslag ondanks dringend advies van deskundigen geen tbs-behandeling krijgt?1
Ik heb het artikel gelezen. Het College van procureurs-generaal adviseert in de Aanwijzing TBS bij vreemdelingen waar mogelijk en verantwoord geen tbs met bevel tot dwangverpleging te vorderen bij vreemdelingen van wie vaststaat of aannemelijk is dat zij niet rechtmatig in Nederland kunnen verblijven na afloop van de maatregel. In de genoemde casus is door de betrokken deskundigen de gevaarzetting voor de veiligheid van de samenleving aanvaardbaar geacht in die zin dat verpleging van overheidswege niet nodig –en daarmee een te zware maatregel – is bevonden, waarna een tbs met voorwaarden is geadviseerd. Omdat de tenuitvoerlegging van een tbs met voorwaarden echter op praktische bezwaren zou stuiten, omdat betrokkene geen eigen inkomen heeft en ook geen individuele ziektekostenverzekering, heeft het Openbaar Ministerie daarvan afgezien en alleen een gevangenisstraf geëist. Van een kale celstraf is echter geen sprake. Veroordeelden tot een gevangenisstraf kunnen ook zorg en psychische of psychiatrische behandelingen krijgen. Die zijn in het gevangeniswezen beschikbaar in de vorm van gedragsinterventies en ambulante zorg of door middel van plaatsing in een instelling voor forensische GGZ. Ook kan intensieve psychiatrische zorg in detentie worden geboden door de Penitentiair Psychiatrische Centra (PPC’s), waar gedetineerden worden begeleid, behandeld en gestabiliseerd. Het verminderen van de risicofactoren voor strafbaar gedrag is een onderdeel van de behandeling.
Hoe staan deze uitspraak en het weigeren van tbs-behandeling in verhouding tot de Aanwijzing TBS bij vreemdelingen, waarin wordt gesteld dat een tbs-maatregel bij vreemdelingen niet wordt gevorderd indien dit mogelijk en verantwoord is?2 In hoeverre acht u het verantwoord en mogelijk om betreffende vreemdeling een kale celstraf te geven ondanks het dringende advies van deskundigen om hem te behandelen in een klinische setting?3
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier zal in de toekomst worden voorkomen dat potentiële tbs-ers behandeling mislopen wegens het ontbreken van een financieel kader?
Is bekend bij hoeveel veroordeelden een tbs-behandeling wordt geweigerd wegens het ontbreken van een financieel kader en/of een verblijfsstatus, terwijl zij die behandeling wel dienen te krijgen? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit te in kaart te brengen?
Soortgelijke gevallen, waarin een tbs-behandeling zou zijn geweigerd, zijn mij niet bekend. Een casus als deze zal zich naar verwachting zelden voordoen. Het gaat om een uitzonderlijke combinatie van factoren: de onmogelijkheid van het naleven van de noodzakelijke voorwaarden als gevolg van het ontbreken van een ziektekostenverzekering, al dan niet in het land van herkomst; de onmogelijkheid deze alsnog in Nederland af te sluiten; en de onmogelijkheid om een beroep te kunnen doen op een vergoeding vanuit het Zorginstituut, dat voor veel vreemdelingen voorziet in de vergoeding van noodzakelijke medische hulp.
Tegen welke problemen lopen instanties als de rechtspraak, het openbaar ministerie (OM), de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), de Reclassering en tbs-klinieken aan als het gaat om het adequaat behandelen van veroordeelde vreemdelingen of uiteindelijk ongewenst verklaarden van wie deskundigen hebben geoordeeld dat zij tbs opgelegd dienen te krijgen? Op welke manier worden deze problemen opgelost?
Veel vreemdelingen beginnen de tbs met een geldige verblijfstitel, maar verliezen die gedurende hun verpleging. Op grond van de Verlofregeling TBS kwamen deze vreemdelingen tot 1 april van dit jaar niet in aanmerking voor verlof. Dit bemoeilijkte de resocialisatie, die is gericht op terugkeer naar het land van herkomst. Zonder verlof zijn de mogelijkheden voor het toetsen van voortgang in de behandeling beperkt. De tbs met dwangverpleging kan hierdoor uitzichtloos worden, met name als verlenging van de maatregel vanwege het veiligheidsrisico nodig is. Door gecoördineerde inspanningen van alle betrokkenen, waaronder de IND, DT&V, de vreemdelingenpolitie, DJI en de fpc’s, kan bij deze vreemdelingen op termijn regelmatig toch een succesvolle terugkeer worden gerealiseerd. Naar verwachting zal het dit jaar gewijzigde verlofbeleid hieraan bijdragen (Staatscourant, nr. 10128, 9 april 2014). Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Klopt het dat vreemdelingen nog steeds geen recht op verlof hebben tijdens een tbs-behandeling en het daardoor voorkomt dat de behandeling langer duurt dan nodig en zelfs het risico bestaat dat vreemdelingen levenslang in tbs zitten als ze niet uitgezet kunnen worden? Zo ja, erkent u dat dit een onwenselijke situatie is en dat verlof een onmisbaar onderdeel is van een adequate behandeling en resocialisatie? Hoe gaat u dit probleem oplossen?
Nee, dat klopt niet. Per 1 april van dit jaar is in de Verlofregeling TBS de mogelijkheid gecreëerd tot begeleid verlof voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf. Het gaat dan om die gevallen dat begeleid verlof noodzakelijk wordt geacht om de terugkeer naar het land van herkomst of een ander land aanzienlijk te bespoedigen. Hiervan kan sprake zijn als begeleid verlof de plaatsing in een passende voorziening in het land van herkomst of een ander land (eerder) mogelijk maakt.
Welke alternatieven zijn er voor veroordeelde vreemdelingen met een ernstige psychische stoornis om toch de juiste behandeling te krijgen als deskundigen stellen dat zij tbs-behandeling nodig hebben, maar zij toch worden geweigerd door tbs-klinieken? Deelt u de mening dat goede behandeling en resocialisatie uiteindelijk effectiever zijn voor een succesvolle terugkeer danwel uitzetting naar land van herkomst?
Uiteraard hecht ook ik aan een goede behandeling en een veilige terugkeer naar het land van herkomst. In deze casus is tbs met voorwaarden geadviseerd. Om praktische redenen rondom de tenuitvoerlegging daarvan heeft het OM ervan afgezien deze maatregel te vorderen. Ook de rechter zag geen aanleiding tbs met verpleging van overheidswege op te leggen. Voor alternatieven verwijs ik naar mijn antwoorden op vraag 2 en 8.
Erkent u dat het levensgevaarlijk is als ernstig zieke vreemdelingen die tbs-behandeling moeten krijgen die niet krijgen en na verloop van tijd weer in de samenleving terechtkomen?
Psychische of psychiatrische behandeling is in het gevangeniswezen beschikbaar in de vorm van gedragsinterventies en ambulante zorg of door middel van plaatsing in een instelling voor forensische GGZ. Daarnaast zijn lichtere alternatieven voor de tbs-maatregel mogelijk zoals plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis of oplegging van een Bopz-maatregel. In zijn algemeenheid geldt dat vreemdelingen aansluitend aan hun straf of maatregel Nederland moeten verlaten.
Van hoeveel vreemdelingen in tbs wordt de behandeling tussentijds beëindigd ten behoeve van de uitzetting? In hoeveel gevallen wordt een passende voorziening gevonden in het land van herkomst?
Sinds 1 juli 2010 kan de Minister van Veiligheid en Justitie de tbs-maatregel tussentijds beëindigen met het oog op de repatriëring van een vreemdeling. De rechter heeft deze bevoegdheid sinds 1 september 2010. Tot dusver is eenmaal met succes bij de Minister een beroep gedaan op de regeling. De rechter heeft al in een aantal gevallen de tbs beëindigd ex art. 38lb Sr. Vaker gebeurt het dat een repatriëring in het voortraject van deze regeling wordt gerealiseerd. In alle gevallen was voorzien in passende lokale voorzieningen.
Komt het ook voor dat vreemdelingen zonder een dergelijke passende voorziening worden uitgezet? Zo ja, erkent u dat dit onwenselijk is? Welke mogelijkheden ziet u om dit probleem op te lossen?
Nee, dit komt niet voor. Uitsluitend vreemdelingen voor wie voldoende passende opvang en zorg in het land van herkomst is geregeld kunnen daadwerkelijk terugkeren. Het beleidskader Repatriëring vreemdelingen in de tbs, dat medio juli 2013 aan alle betrokken partijen is toegestuurd geeft aan dat repatriëring alleen geschiedt als dat veilig is, zowel voor de Nederlandse maatschappij als voor de samenleving in het herkomstland. Alle inspanningen zijn hier steeds op gericht.
Acht u het wenselijk dat de tbs-maatregel tussentijds kan worden beëindigd, waardoor potentieel gevaarlijke veroordeelden in het land van herkomst wellicht opnieuw in de fout kunnen gaan?
De tbs-maatregel wordt alleen tussentijds beëindigd als dat gelet op het veiligheidsrisico verantwoord is en er een passende voorziening in het land van herkomst is gevonden. De tussentijdse beëindiging dient er toe dat een repatriëring niet onnodig wordt uitgesteld op het moment dat de patiënt klaar is voor diens terugkeer en er een goede vervolgvoorziening beschikbaar is. Een ander voordeel is dat relatief dure tbs-plaatsen hierdoor niet onnodig bezet blijven.
Het bericht dat er geen sprake is van een zachte landing voor de overheveling van zorgtaken en het bericht ‘Brandbrief gemeenten aan kamer over cijfers’ |
|
Mona Keijzer (CDA), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht dat er geen sprake is van een zachte landing voor de overheveling van zorgtaken1, en het bericht «Brandbrief gemeenten aan kamer over cijfers»?2
Ja, ik ken beide berichten.
Heeft u eerder berichten van gemeenten gekregen, waaruit blijkt dat de cijfers die gemeenten krijgen onbetrouwbaar, dan wel onduidelijk, dan wel onvolledig of een combinatie van deze drie kwalificaties zijn? Zo ja, wat heeft u in reactie daarop ondernomen? Zo nee, bent u dan van mening dat het bericht waar is, niet klopt, of kan er nog een andere oorzaak zijn waarom de gegevens en cijfers inadequaat zijn?
De overdracht van cliëntgegevens van de mensen met een AWBZ-indicatie die onder het overgangsrecht van de Wmo 2015 vallen heeft eind juli plaatsgevonden. Bij deze gegevens is een uitgebreide handleiding meegeleverd en op praktijkdagen hebben we deze gegevens nader toegelicht aan gemeenten. Ik heb met betrekking tot deze gegevens geen eerdere concrete berichten ontvangen dat deze niet correct zijn, maar wel signalen ontvangen dat gemeenten zich daar zorgen over maken. Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik nadere analyses laten uitvoeren op de gegevens. De conclusie is dat de gegevens in lijn zijn met de eerder verstrekte beleidsinformatie. Over deze bevindingen heb ik gemeenten inmiddels geïnformeerd door middel van de Informatiekaart Gegevensoverdracht: Toepassing en interpretatie van de bestanden (publicatie 19 september 2014 op www.invoeringwmo.nl). In deze Informatiekaart wordt uitgelegd hoe verschillen kunnen worden verklaard en waarom de gegevens niet één-op-één vergeleken kunnen worden. De belangrijkste reden is dat de beleidsinformatie inzicht geeft in een jaarperiode en de cliëntgegevens informatie geven over AWBZ-cliënten op een peildatum. Aanvullend heeft het CIZ bekeken of het aantal cliënten en indicaties overeenkomt met eerdere, door CIZ gepubliceerde algemene informatie. Ook dit komt overeen.
In hoeveel gemeenten verschillen de cijfers van het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ), het onderzoeksbureau Vektis (zorgverzekeraars) en het Centraal administratiekantoor (CAK) van elkaar? Welke stappen heeft u richting de gemeenten ondernomen? Is de administratieve organisatie die overgedragen moet worden aan gemeenten, opdat zij hun taken en verantwoordelijkheden kunnen oppakken (de gegevens van de cliënten die met de decentralisatie tot het gemeentelijk domein gaan behoren) op orde?
Voor alle gemeenten verschillen de cijfers tussen beleidsinformatie en de uitlevering van cliëntgegevens. Bij de beantwoording van vraag 2 ben ik ingegaan op de oorzaken van dit verschil en de acties die ik heb ondernomen. Gemeenten kunnen bij de interpretatie en de verwerking van de gegevens ondersteuning krijgen van het Ondersteuningsteam Decentralisaties (OTD), wat het Rijk samen met de VNG heeft opgericht om gemeenten te ondersteunen bij de voorbereiding op de transitie.
Op grond van de geconstateerde verschillen zie ik geen aanleiding te veronderstellen dat de administratieve organisatie van de uitvoerende instellingen niet op orde zijn.
Voor jeugd zijn gemeenten op verschillende manieren bezig hun administratieve taken te ordenen. Hiervoor inventariseert de Staatssecretaris van VenJ een aantal archetypen waarop een Privacy Impact Assessment (PIA) wordt gedaan. Omdat van gemeenten binnen de Jeugdwet maatwerk wordt verwacht voor het leveren van jeugdhulp (afkomstig uit de Awbz, Zvw, Wjz en Wmo), zal de administratieve organisatie op uiteenlopende wijze vorm krijgen. Gemeenten kunnen zien hoe hun organisatie zich verhoudt tot de archetypen en op basis daarvan besluiten tot bijvoorbeeld een aanvullende PIA.
Klopt het dat het CAK in februari met nieuwe gegevens komt, terwijl gemeenten voor 1 oktober de contracten rond moeten hebben? Zo ja, is dit niet rijkelijk te laat, aangezien gemeenten hun contracten met zorginstellingen al veel eerder afgesloten dienen te hebben?
Het klopt dat via het CAK in februari 2015 een laatste uitlevering van cliëntgegevens plaatsvindt. In deze laatste uitlevering zitten ook de cliënten opgenomen die in december 2014 een indicatiebesluit van het CIZ hebben ontvangen. Met de levering in februari 2015 wordt de overdracht van cliëntgegevens compleet gemaakt. In het kader van de contractering van zorginstellingen speelt deze informatie geen voorname rol. Gemeenten wordt geadviseerd om zich bij de inkoop vooral te baseren op de beleidsinformatie die al in februari aan gemeenten is geleverd.
De gegevensoverdracht voor jeugd volgt die van de Wmo. Met de laatste levering van cijfers in februari 2015 ontvangen gemeenten de gegevens van de cliënten die in november en december 2014 in hulp zijn gekomen en overwegend na februari 2015 zullen uitstromen. Hierbij moet worden opgemerkt dat de inwerkingtreding van de nieuwe Jeugdwet zelf een effect zal hebben op de hulpvraag in 2015. Die hulpvraag is hierdoor niet klip en klaar te voorspellen met cijfers uit 2014. Risico’s voor inkoop kunnen hierom het best worden gedeeld door het maken van bovenlokale inkoopafspraken.
Bent u ervan op de hoogte dat de wethouders van de G4- en G34-gemeenten in een brandbrief aan de Kamer het volgende stellen: «Gebleken is op grond van nader boekenonderzoek dat de opgaven van de instellingen, om verschillende redenen, lang niet altijd op goede gegevens zijn gebaseerd»? Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat de instellingen de gemeenten de juiste cijfers en gegevens aanbieden?
Met zowel de VNG, G34/G32 als de branches gespecialiseerde zorg voor jeugd ben ik in gesprek over oplossingen voor de genoemde knelpunten.
Deelt u de analyse in een column van Frank Candel3 over de oorsprong van de verschillen in gegevens en cijfers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u nog doen om chaos te voorkomen? Hoe beziet u de mogelijkheden om door middel van een noodwet de problemen op te lossen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Wie belasting betaald, wordt uitgelachen’ |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wie belasting betaald, wordt uitgelachen»?1
Ja.
Is het waar dat de naar schatting drie duizend prostituees die in Amsterdam werkzaam zijn massaal belastingfraude plegen? Zo ja, waar blijkt dat uit en over welke gegevens beschikt u verder ten aanzien van dit probleem?
Het beschreven fenomeen in het artikel herken ik niet. Wel is er in Amsterdam een malafide boekhouder actief geweest, waar prostituees het slachtoffer van zijn geworden. Deze boekhouder wordt onder meer verdacht van het doen van onjuiste of onvolledige belastingaangifte en van valsheid in geschrifte.
Deelt u de mening dat er nog steeds niet of nauwelijks is geïnvesteerd in de positieverbetering van prostituees? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Op welke wijze zet dit kabinet zich in om zelfstandig ondernemerschap van prostituees te bevorderen?
Ik deel deze mening niet. In mijn brief van 23 juni 2014 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2013–2014, 28 638, nr. 119) is aangegeven op welke wijze is geïnvesteerd in de verbetering van de sociale positie van prostituees en langs welke lijnen aan deze positieverbetering wordt gewerkt. Uit deze brief blijkt ook dat op basis van de nulmeting Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) de mogelijkheid voor extra gerichte actie zal worden bezien.
Het ondernemerschap van prostituees wordt onder andere bevorderd door de inschrijving in het handelsregister aan te passen aan de bijzondere aard van de branche en de privacy van de ondernemer beter te beschermen.
In welke opzicht is de plicht voor seksbedrijven om een aantal regels op te nemen in hun bedrijfsplan ter versterking van de positie van de prostituee zoals opgenomen in de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Kamerstukken 33 885) een verbetering ten aanzien van de reeds bestaande opting-in regeling en het daaraan gekoppelde voorwaardenpakket?
Het voorwaardenpakket dat is gekoppeld aan de opting-in regeling biedt veel waarborgen waardoor de positie van prostituees verbetert. Deelname aan opting-in is echter een keuze van de exploitant en de sekswerker samen. De opting-in is ook alleen van toepassing indien in de arbeidsverhouding tussen exploitant en sekswerker is voldaan aan een aantal genoemde voorwaarden en de exploitant schriftelijk met de Belastingdienst is overeengekomen dat hij aan die voorwaarden voldoet. Bovendien is de opting-in niet in de gehele branche toepasbaar, zo is zij bijvoorbeeld niet in de raamprostitutie van toepassing. Raamprostituees worden, tenzij feiten en omstandigheden anders uitwijzen, als zelfstandige ondernemers gezien.
Het voorstel voor de Wrp (Kamerstukken 32 211) bepaalt in artikel 24 dat een prostitutiebedrijf een bedrijfsplan moet hebben, en dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (AMvB) nadere regels worden gesteld over de maatregelen in dat plan op het gebied van hygiëne en van de bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees.
De AMvB is algemeen verbindend. Prostituees worden door de waarborgen in de AMvB voor de verbetering van hun sociale positie niet alleen afhankelijk van het werken via opting-in.
Wanneer kan de Kamer de evaluatie van het voorwaardenpakket, die in 2013 was voorzien, verwachten?
Voor zover de vraag ziet op de beloofde evaluatie van de opting-in regeling als onderdeel van het voorwaardenpakket kan ik u meedelen dat uw Kamer binnenkort zal worden geïnformeerd.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat prostituees die zich inschrijven als zelfstandig ondernemer administratieve ondersteuning nodig hebben?
In mijn eerdergenoemde brief d.d. 23 juni 2014 heb ik een toelichting gegeven op bestaande initiatieven die betrekking hebben op het geven van voorlichting en het verschaffen van informatie aan prostituees. Deze informatieverstrekking betreft bijvoorbeeld ook de rechten en plichten bij het betalen van belasting. De intentie is om daarmee de zelfredzaamheid van prostituees te vergroten. Het staat iedere zelfstandig ondernemer overigens vrij om administratieve ondersteuning te zoeken in verband met de inschrijving als zelfstandig ondernemer.
Deelt u de mening dat prostituees toegang moeten hebben tot een zakelijke bankrekening om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer? Zo ja, waarom ervaren prostituees in de praktijk nog steeds zoveel problemen bij het openen van een zakelijke bankrekening? Welke middelen staan u ter beschikking om hier wat aan te doen?
Die mening deel ik. Zonder een pakket primaire betaalfaciliteiten is het praktisch onmogelijk om aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen. Banken hebben in het Convenant basisbankdiensten afgesproken dat particulieren in Nederland ergens een betaalrekening zouden moeten kunnen afsluiten. Deze afspraak is niet van toepassing op betaalrekeningen voor zakelijk gebruik. Toch is het categoriaal uitsluiten van bepaalde groepen zonder individuele toetsing ongewenst. Hierover bestaat overeenstemming met de Nederlandse Vereniging van Banken. Dit laat echter onverlet dat banken na een individuele toetsing tot het oordeel kunnen komen dat het accepteren van een cliënt een onacceptabel risico meebrengt. Dit is inherent aan de contractsvrijheid die banken en hun klanten hebben. In het landelijk programma prostitutie wordt aandacht besteed aan de toegang van prostituees tot de financiële dienstverlening.
Hoe verklaart u de extreem hoge raamhuren die in geen relatie staan tot de geleverde diensten in de seksbranche? Welke mogelijkheden zijn er om de rechtspositie van prostituees bij de huur van een kamer te versterken? Hoe denkt u over maximering van de huurprijzen van peeskamers?
De hoogte van de raamhuur is onderhevig aan vrije marktwerking en is tevens afhankelijk van vraag en aanbod.
Ik zet in op de verbetering van de positie van prostituees om op die manier hun zelfredzaamheid te vergroten. Om een dergelijke positieverbetering te bewerkstelligen is het noodzakelijk duidelijkheid te creëren over de (rechts)positie van prostituees bij gemeenten en exploitanten. Dit wordt nadrukkelijk een aandachtspunt bij de implementatie van de Wrp. De thans lopende initiatieven in combinatie met de inwerkingtreding van de Wrp zorgen naar verwachting voor een sterkere positie van prostituees ten opzichte van exploitanten.
Herinnert u zich uw toezegging aan de Kamer om de zaak van Raif Badawi nauwlettend te blijven volgen?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat op 1 september 2014 de heer Badawi in beroep is veroordeeld tot duizend zweepslagen, 10 jaar gevangenisstraf gevolgd door een 10-jarig uitreisverbod en een boete van 1 miljoen riyal?2
Ja.
Welke stappen heeft u sinds het Algemeen overleg van 8 april ondernomen en welk stappen gaat u naar aanleiding van de veroordeling in beroep ondernemen?
Zoals verwoord in de brief aan de Tweede Kamer op 7 april 2014 (uw referentie 2014D12137) acht het Kabinet het effectiever dat individuele gevallen in EU-verband met de Saudische autoriteiten worden besproken.
Na een formele EU-demarche ten behoeve van de heer Badawi in augustus 2013, heeft de EU in mei 2014 opnieuw een demarche uitgevoerd en hierbij ernstige zorgen geuit over het vonnis tegen de heer Badawi. Tijdens deze demarche is benadrukt dat lijfstraffen voor de EU onacceptabel zijn en ingaan tegen de menselijke waardigheid. De EU heeft Saudi-Arabië tevens opgeroepen in dialoog te blijven met de EU over mensenrechten inclusief de situatie omtrent individuele gevallen.
Nederland zal zich in EU-verband blijven inspannen voor nieuwe actie richting de Saudische autoriteiten om uitvoering van het vonnis te voorkomen.
Bent u bereid om de Saoedische autoriteiten publiekelijk aan te spreken op deze zaak en ervoor te pleiten de straf niet te voltrekken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om in EU-verband te pleiten voor een veroordeling middels een publieke verklaring door de EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton?
Zie antwoord vraag 3.
Mogelijkheden de Wet Normering Topinkomens te omzeilen |
|
Ed Groot (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Balkenendenorm omzeilen is fluitje van een cent»1 en «Wet normering topinkomens niet meer serieus te nemen»?2
Ja.
Is het waar dat als gevolg van het niet langer opnemen van de «werkkosten» in het WNT-loon3 het voor topfunctionarissen mogelijk wordt om vele duizenden euro’s meer te verdienen dan de norm? Zo ja, op welke termijn denkt u dit gat in de WNT gedicht te hebben? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is niet waar, er is geen «gat in de WNT». In artikel 31 lid 1 onderdeel f van de Wet op de loonbelasting 1964 is aangegeven dat voor het aanwijzen van vergoedingen of verstrekkingen als eindheffingsbestanddeel een zogenoemd gebruikelijkheidscriterium geldt. Aanwijzing als eindheffingsbestanddeel betekent dat de werkgever de vergoeding of verstrekking niet als individueel loon van de werknemer aanmerkt.
Het gebruikelijkheidscriterium houdt in dat dergelijke loonbestanddelen niet in belangrijke mate hoger mogen zijn dan in voor het overige overeenkomstige omstandigheden gebruikelijk is. De uitvoering daarvan en het toezicht daarop ligt bij de inspecteur van de Belastingdienst.
In de praktijk hanteert de Belastingdienst bij de beoordeling van het gebruikelijkheidscriterium een doelmatigheidsgrens van € 2.400 per persoon per jaar. Het voor vele duizenden euro’s overhevelen van bonussen of ander loon in geld naar eindheffingsbestanddelen is daarmee niet mogelijk. Overigens is het uitbetalen en overeenkomen van bonussen aan topfunctionarissen (behoudens overgangsrecht) op grond van artikel 2.11 van de WNT sowieso niet toegestaan.
Is de aan het einde van het bericht genoemde oplossing – het maximeren van het bedrag dat als werkkosten mag worden opgevoerd – de wijze waarop u dit gat wil dichten? Zo ja, is hier een wetswijziging voor nodig en heeft u deze reeds in voorbereiding? Zo nee, op welke wijze lost u het probleem wel op?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze zal de fiscus optreden tegen functionarissen en organisaties die een buitensporig hoog bedrag aan werkkosten opgeven? Welke juridische basis heeft de fiscus hiervoor?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat schijnconstructies als deze – indien nog niet onwettig – onwenselijk zijn en daarom zo snel mogelijk onwettig dienen te worden gemaakt?
De Staatssecretaris van Financiën heeft toegezegd te onderzoeken of het gebruikelijkheidscriterium in dit kader nadere aanscherping behoeft.
Ik zal daarnaast onderzoeken op welke wijze in het huidige WNT-normenkader (via de ministeriële regeling op grond van artikel 1.9 WNT dan wel via de Beleidsregels toepassing WNT) verder verduidelijkt kan worden dat dergelijke schijnconstructies of oneigenlijk gebruik van individualiseerbare eindheffingsbestanddelen nooit zijn toegestaan.
Het bericht dat instanties het medisch beroepsgeheim omzeilen |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geef uw medische dossier niet weg»?1
Ja.
Klopt het dat uitkeringsinstanties en verzekeraars in een derde van de gevallen het medisch dossier van patiënten opvragen?
Uit de factsheet die patiëntenfederatie NPCF heeft uitgebracht over de enquête die ten grondslag ligt aan dit bericht, blijkt dat bij bijna een derde (32%) van de geënquêteerden een officiële instantie om een kopie van het hele medische dossier heeft gevraagd. Het is uit die resultaten niet duidelijk of dat voor uitkeringsinstanties en verzekeraars in dezelfde mate geldt, zoals in de vraag wordt gesteld. Ik heb overigens geen reden te twijfelen aan de juistheid van de cijfers, zoals door de NPCF gepresenteerd.
Deelt u de mening dat uitkeringsinstanties, gemeenten en Arbodiensten niets te zoeken hebben in medische dossiers?
Nee. Om hun werk goed te kunnen doen is het voor dergelijke instanties nodig over bepaalde – ook medische – gegevens te kunnen beschikken, bijvoorbeeld om vast te kunnen stellen of iemand recht heeft op een uitkering vanwege een handicap. Denk aan de geneeskundige beoordeling door een verzekeringsarts van het UWV bij de aanvraag van een WIA-uitkering. Daarbij is het wel van belang dat niet méér gegevens worden opgevraagd dan nodig zijn voor het doel dat met die gegevensverstrekking wordt beoogd en dat toestemming wordt verkregen van de patiënt/cliënt, tenzij de wet verstrekking zonder toestemming toestaat. De patiënt moet bij het geven van zijn toestemming weten waar hij gegevens voor verstrekt en wat daarvan de gevolgen kunnen zijn. De verwerking van de gegevens door (medewerkers van) de betreffende instanties is aan de regels van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) gebonden en soms rechtstreeks aan het medisch beroepsgeheim op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG).
Wat betekent dit opvragen en inzien van medische gegevens voor de privacy van patiënten?
De privacy van patiënten blijft beschermd, zie ook het antwoord op vraag 3. Ik vind het wel van belang dat geen onnodige gegevens worden opgevraagd en dat patiënten cq burgers op de hoogte zijn van hun rechten en plichten op dit gebied.
Welke stappen gaat u ondernemen om deze omzeiling van het medisch beroepsgeheim te voorkomen?
Een patiënt heeft te allen tijde het recht zijn eigen medische dossier op te vragen. Dat is een belangrijk recht dat ik graag wil handhaven. Dat maakt het nemen van stappen tegen deze route praktisch onmogelijk. Het is ook de vraag of dat nodig is, nu de wettelijke bescherming al voldoende gewaarborgd is; zie mijn antwoorden bij vraag 3 en 4. Wat betreft de handhaving is wetgeving in voorbereiding2 die het CBP (College Bescherming Persoonsgegevens) de mogelijkheid geeft een boete op te leggen. Momenteel heeft het CBP al de mogelijkheid een last onder dwangsom op te leggen, maar dat biedt vaak geen uitkomst als de schade al is aangericht. Waar het hier – nog meer dan de mogelijkheid van het opleggen van een boete – om gaat is het verbeteren van de informatie: dat geldt zowel ten opzichte van de patiënt als (mogelijk) ook voor de betreffende instanties. Beiden moeten weten welke rechten en plichten zij hebben.
Ik steun daarom ook de NPCF en de KNMG in de aandacht die zij hiervoor hebben gevraagd. Zij zijn de organisaties die bij uitstek het voortouw kunnen nemen in de voorlichting van betrokken partijen en daarmee al van start zijn gegaan. De KNMG en de NPCF hebben afgelopen zomer een invitational conference gehouden over het opvragen van medische gegevens door instanties. Hierbij waren onder ander UWV en arbodiensten aanwezig. Met de VNG heeft een apart overleg plaatsgevonden. Tijdens vervolg-overleggen wil de KNMG afspraken maken met de VNG over uitvoering, bijv. door standaard-formulieren te ontwikkelen. Het Verbond van Verzekeraars heeft aangegeven dat het verzoek om informatie noodzakelijk en proportioneel moet zijn en dat dus niet meer opgevraagd mag worden dan nodig is. Zij geven aan te handelen in overeenstemming met de Wet bescherming persoonsgegevens en de Gedragscode Verwerking Persoonlijke Gegevens Financiële Instellingen. Voor de uitwisseling van noodzakelijke medische gegevens bij de vaststelling van de doodsoorzaak bij levensverzekeringen geldt bovendien een met onder meer de KNMG hierover gesloten convenant dat strikte voorwaarden stelt aan de gegevensverstrekking door de arts.
Ik ben geen voorstander van een brede voorlichtingscampagne van de overheid op dit punt. Wel ben ik graag bereid met NPCF en KNMG te overleggen hoe de overheid kan bijdragen aan betere, gerichte informatievoorziening op dit punt.
Bent u bereid een voorlichtingscampagne te starten waarin patiënten erop wordt gewezen dat ze hun medische dossier niet hoeven door te geven?
Zie antwoord vraag 5.