Het artikel bevrijdingsfestival Utrecht gaat voor het eerst in 30 jaar niet door |
|
Chris Simons (VVD), Pim van Strien (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het betreffende artikel?1
Ja.
Deelt u de mening dat het herdenken van de Tweede Wereldoorlog op 4 mei en het vieren van onze vrijheid op 5 mei middels onder andere bevrijdingsfestivals onderdeel van onze nationale cultuur en identiteit is en voor iedereen in alle provincies mogelijk moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat ieder jaar op 4 mei alle inwoners van Nederland stil staan bij de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog en andere oorlogssituaties en allen herdenken die daarbij zijn omgekomen of vermoord en dat we op 5 mei gezamenlijk de vrijheid kunnen vieren. De verschrikkingen mogen we nooit vergeten en het is belangrijk stil te staan bij de waarden van vrijheid en democratie.
Deelt u de mening dat de huidige oorlog tussen Oekraïne en Rusland nog eens benadrukt hoe belangrijk het is om onze vrijheid te koesteren en hier stil bij te staan op 5 mei? Kunt u aangeven hoe u tegen het vieren van onze vrijheid in relatie tot de huidige oorlog aankijkt?
Onze vrijheid is niet vanzelfsprekend. De oorlog in Oekraïne laat zien hoe kwetsbaar deze vrijheid kan zijn. Met de Tweede Wereldoorlog als ankerpunt staan wij op 5 mei stil bij de bevrijding en vrijheid. Daarbij kan een verbinding worden gelegd met actuele thema’s en gebeurtenissen, zoals de oorlog in Oekraïne.
Op welke wijze zet u zich in om het belang van onze vrijheid en het herdenken van de Tweede Wereldoorlog onder de aandacht van jongeren te brengen?
Op 9 november 2022 heb ik mijn brief met de stand van zaken over het beleid op het gebied van oorlogsgetroffenen en herinnering Tweede Wereldoorlog naar uw Kamer gestuurd2. In deze brief heb ik een nadere toelichting gegeven op mijn ambitie om elke Nederlander van elke generatie in aanraking te laten komen met het verhaal van de Tweede Wereldoorlog en daarmee met het belang van vrijheid.
Op welke wijze zou u ondersteuning kunnen bieden bij het afdekken van risico’s voor bevrijdingsfestivals in Nederland? Kunt u hierbij ook specifiek toelichten hoe dit geldt voor het mooi-weer/slecht-weer scenario bij bevrijdingsfestival Utrecht?
Aangezien de bevrijdingsfestivals decentraal georganiseerd worden, zie ik geen rol vanuit het Rijk weggelegd om tot een oplossing te komen. Ik heb de festivals daarom geadviseerd in gesprek te gaan met provincies en gemeenten – de belangrijkste financiers van de festivals. Ik zie daarnaast dat er vanuit de maatschappij betrokkenheid is om de festivals te ondersteunen. Zo ben ik verheugd om te vernemen dat twee private partijen een garantstelling hebben gegeven aan het bevrijdingsfestival Utrecht.
Kunt u aangeven op welke wijze u zich gaat inspannen om bevrijdingsfestivals, die op diverse locaties aangegeven hebben dat de organisatie steeds ingewikkelder wordt, door te laten gaan en zo het voortbestaan van bevrijdingsfestivals te garanderen?
Het Nationaal Comité 4 en 5 mei (NC) heeft een ondersteunende en verbindende rol richting de bevrijdingsfestivals en denkt mee over oplossingen en alternatieve scenario’s, ook voor de toekomst. Samen met mijn collega van BZK blijf ik de voortgang hiervan volgen.
Herkent u de problematiek bij deze bevrijdingsfestivals en ziet u parallellen met de bredere problematiek die binnen de volkscultuur speelt, waarbij het steeds moeilijker voor verenigingen en organisaties wordt om voldoende vrijwilligers op de been te krijgen, mede vanwege de steeds verdergaande vereisten op het gebied van onder andere milieu, veiligheid en aansprakelijkheid en de groter wordende administratieve rompslomp die gepaard gaan met het organiseren van dergelijke evenementen? Zo ja, op welke wijze bent u bereid deze waardevolle bijdragen aan onze cultuur te ondersteunen?
Van de directeuren van de bevrijdingsfestivals heb ik begrepen dat de problemen vooral financieel van aard zijn. Andere problematiek is niet met mij gedeeld. Ik zie daarom geen aanleiding nader in te gaan op mogelijke bredere problematiek binnen de volkscultuur in Nederland.
Wat hebben de gesprekken opgeleverd die u, naar aanleiding van de betaalde toegang tot het bevrijdingsfestival Groningen afgelopen jaar, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninksrijksrelaties met het Nationaal Comité 4 en 5 mei en het VFonds zou voeren?
De burgemeester van Groningen heeft op 28 maart 2022 de Minister van BZK aangeschreven met een verzoek om extra financiële ondersteuning vanuit BZK voor de bevrijdingsfestivals, om daarmee de festivals gratis toegankelijk te houden. De Minister van BZK geeft jaarlijks een subsidie aan het Nationaal Comité 4 en 5 mei om bij herdenkingen en vieringen activiteiten te organiseren die passen binnen de thema’s democratie, rechtstaat en burgerschap. De instellingssubsidie aan het Nationaal Comité 4 en 5 mei wordt jaarlijks verstrekt door de Staatssecretaris van VWS.
Uit de brief kwam verder naar voren dat het bevrijdingsfestival Groningen in 2022 een pilot zou gaan uitvoeren met het heffen van entree. BZK heeft het verzoek niet gehonoreerd om de bovengenoemde redenen maar heeft aan de burgemeester van Groningen gevraagd de uitkomsten van deze pilot met BZK te delen. Verder is aangegeven dat BZK vervolgens – samen met VWS – met het NC in gesprek zal gaan over deze uitkomsten.
De bevrijdingsfestivals hebben de uitkomsten van de pilot op 30 november 2022 met VWS en BZK gedeeld met de mededeling dat entreeheffing niet wordt beschouwd als een oplossing voor het financieringsprobleem van de festivals in 2023. Het gesprek tussen BZK, VWS en het NC over de uitkomsten van de pilot heeft nog niet plaatsgevonden. De gesprekken tussen de bevrijdingsfestivals en het NC over mogelijke korte- en lange termijn oplossingen zijn namelijk nog gaande. VWS en BZK blijven de voortgang van de gesprekken tussen het NC en de bevrijdingsfestivals volgen. Ook het VFonds wordt hierbij betrokken.
Kunt u toelichten hoe de uitkomsten van het gehouden gesprek met het Nationaal Comité 4 en 5 mei en het VFonds zich verhoudt tot de financiële problemen van de bevrijdingsfestivals in 2023?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om deze vragen op zeer korte termijn te beantwoorden, zodat de organisaties van de betreffende Bevrijdingsfestivals nog tijdig in staat kunnen worden gesteld de noodzakelijke vergunningstrajecten te doorlopen wanneer de festiviteiten alsnog doorgang kunnen vinden?
Mijn streven is de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Zorgen om schade aan schoolgebouwen in heel Nederland door geweld hangjongeren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Agressie op schoolplein»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat brandstichting, vernielingen en ingegooide ruiten bij scholen door het hele land de afgelopen jaren voor vele tonnen aan schade hebben veroorzaakt?
Scholen en de omgeving van scholen moeten een veilige plek zijn voor kinderen en jongeren om op te groeien en zich te ontwikkelen. Het is onacceptabel dat dit wordt doorkruist door vandalisme. Dit zorgt niet alleen voor financiële schade, maar ook voor overlast en onveiligheidsgevoelens van leerlingen en bewoners in de buurt.
Wat vindt u van het feit dat Maarten Brink van politievakbond ACP er voor waarschuwt dat de wijkagent door het politietekort juist steeds minder in de wijk is? Hoe krijgt u de wijkagent zo snel als mogelijk weer op volle sterkte terug in de wijken?
Voor de inwoners van wijken is de wijkagent het lokale gezicht van de politie. Deze levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de handhaving van de openbare orde, veiligheid en leefbaarheid in de wijk. Al een aantal jaren voert uw Kamer met mij en mijn ambtsvoorganger het gesprek over de druk op de politiecapaciteit en de gevolgen hiervan voor onder andere de aanwezigheid van wijkagenten in de wijk. Deze aanwezigheid staat in sommige gebieden onder druk doordat wijkagenten moeten bijspringen in de incidentafhandeling.
Met verenigde kracht wordt er nu al een aantal jaren – in eerste plaats binnen de regionale eenheden – gewerkt aan het zo veel mogelijk dempen van de effecten van de onderbezetting in het korps, en in het bijzonder de gebiedsgebonden politie. Hiertoe zijn verschillende capaciteitsbevorderende maatregelen getroffen, toegesneden naar de lokale situatie en problematiek. Via het halfjaarbericht politie wordt uw Kamer geïnformeerd over de ontwikkeling van de onderbezetting in het korps, waaronder de gebiedsgebonden politie, en de maatregelen die voor de eenheden ter beschikking staan. Ook wordt de wettelijk vastgelegde landelijke norm van 1 wijkagent op 5000 inwoners gemonitord. Voor de meest recente cijfers verwijs ik naar mijn meest recente halfjaarbericht politie.2
Daarnaast wordt de politiecapaciteit in de komende jaren uitgebreid met 700 extra agenten voor de wijk via de motie Hermans. De eerste agenten stromen in 2026 in in de regionale eenheden. De verdeling van deze extra agenten binnen de regionale eenheden is uiteindelijk aan de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de betrokken hoofdofficier van justitie. Met de regioburgemeesters en de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal is besproken dat er met name behoefte is aan wijkagenten, aan «digitale wijkagenten» en aan andere agenten die in en voor de wijk werken, als ook aan agenten die in de basisteams gaan werken aan de opsporing van veel voorkomende criminaliteit. Tevens is uitgesproken dat het nodig is dat een aantal van hen het accent jeugd en school krijgt.
Tot slot heeft uw Kamer mij met de motie van het lid Van der Staaij (SGP) gevraagd om te bezien hoe de lokale verankering van de wijkagent verder ontwikkeld kan worden. In het volgende halfjaarbericht politie ga ik hierop in.
Wat vindt u ervan om – naar goed Rotterdams voorbeeld2 – in alle grote steden de politie ontlastende stadsmariniers te geven, zodat we de toenemende (jeugd)criminaliteit een halt toe kunnen roepen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven op deze vraag?
Het voorbeeld van de Rotterdamse stadsmariniers is al een aantal jaren bekend en wordt door het centrum voor criminaliteitspreventie en veiligheid (online) beschikbaar gesteld aan gemeenten. Het inzetten van stadsmariniers is een besluit van het lokaal bestuur. Het moet passen binnen de lokale context en problematiek. In algemene zin juich ik toe dat er vanuit verschillende disciplines samen met de politie gewerkt wordt aan het veilig en leefbaar houden van onze wijken.
Verder werkt dit kabinet, samen met de betrokken partners aan het voorkomen dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen in een kwetsbare positie in de criminaliteit belanden, daar steeds verder in verstrikt raken en uitgroeien tot geharde criminelen. Het kabinet investeert fors in de preventie van jeugdcriminaliteit. Vanaf € 60 miljoen in 2022 wordt oplopend naar vanaf 2025 € 143 miljoen structureel ingezet. Hiermee investeren we voor het eerst structureel in de preventie van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit, ook wel het programma Preventie met Gezag genoemd.
Deze aanpak heeft als uitgangspunt dat de lokale opgave centraal staat en maatregelen en interventies aansluiten bij de lokale behoefte, om zo te komen tot een integrale aanpak. Stadsmariniers kunnen hierbij een rol vervullen, als ogen en oren in de wijk vanuit de gemeente en ondersteuning van de wijkagent, maar het is aan gemeenten zelf hier invulling aan te geven. De stadsmarinier heeft overigens, voor zover bekend, over het algemeen geen corrigerende bevoegdheid. Tot nu toe zien we in de plannen van gemeenten de stadsmarinier nog niet terug, zoals bijvoorbeeld wel jongerenwerk en jeugd-boa’s.
Wilt u ouders van jongeren, die de boel willens en wetens slopen, naast het betalen van de schade, ook verplicht op opvoedcursus sturen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven op deze vraag?
Het opleggen van een opvoedcursus aan ouders als hun kinderen een delict plegen is niet mogelijk in het Nederlands recht. Om dit mogelijk te maken zou het als mogelijke bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling van het kind geïntroduceerd moeten worden. Bij het niet voldoen aan een bijzondere voorwaarde zoals deze komen de consequenties echter voor rekening van het veroordeelde kind; bij ouders zelf is een bijzondere voorwaarde niet afdwingbaar.
Er zijn echter wel andere meer dwingende mogelijkheden om ouders te betrekken en zo nodig te ondersteunen bij hun opvoedkundige rol. Middels de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Opvoeden die handel» van het lid Verkuijlen (VVD) is uw Kamer geïnformeerd over de lopende verkenning om de betrokkenheid van ouders bij de preventie van delictgedrag van hun kind te vergroten.4
Berichtgeving m.b.t. ontoereikende capaciteit van Ronald McDonald huizen als gevolg van de voorgenomen concentratie van de kinderhartchirurgie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Logeerhuizen Ronald McDonald Kinderfonds in Groningen en Rotterdam waarschijnlijk te klein als alleen centra voor kinderhartchirurgie in die steden openblijven»?1
Ja.
Deelt u de analyse van adjunct-directeur Miranda Noorlander dat de capaciteit van de Ronald McDonald huizen op dit moment niet voldoende is om de verwachte toegenomen vraag naar aanleiding van de concentratie van zorg op te vangen?
Het is mogelijk dat de huidige capaciteit van Ronald McDonaldhuizen op bepaalde locaties niet voldoende is voor toekomstige behoeften, ook in het licht van de concentratie van de interventies voor aangeboren hartafwijkingen. Dat betekent overigens niet per se dat dit een probleem zal zijn, om drie redenen. Ten eerste hebben de betrokken universitaire medische centra (umc’s) recent hun logeervoorzieningen uitgebreid en aangepast aan de wensen van patiënten en ouders, zoals rooming in.2 Ten tweede worden alleen de interventies (operaties) bij patiënten met aangeboren hartafwijkingen geconcentreerd. Alle andere zorg, zoals voor- en nazorg, controles, behandelingen met medicatie, blijft beschikbaar in het eigen ziekenhuis. Het is dus over het algemeen niet zo dat patiënten stelselmatig of lange periodes in het interventiecentrum moeten verblijven. De meeste patiënten met aangeboren hartafwijkingen hoeven slechts één of enkele keren in hun leven een interventie te ondergaan en verblijven daarvoor kort in een interventie centrum; zodra het kan gaan ze terug naar het eigen ziekenhuis voor nazorg. Tot slot is dit voorgenomen besluit het begin van een transitieperiode van 2,5 jaar, waarin de umc’s met alle aanverwante zorgaanbieders en betrokken partijen de tijd krijgen om deze concentratie vorm te geven. In die tijd kan ook gewerkt worden aan voldoende logeercapaciteit.
Hoe reflecteert u op uw eerdere antwoorden op Kamervragen, die deze verwachte problematiek als gevolg van de concentratie van zorg al aankaartte, waarbij u aangaf deze problemen niet te verwachten? Hoe rijmt u dat met de verwachting van Noorlander, die het tegenovergestelde aangeeft?2
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer over het voorgenomen besluit4 toelicht, is het besluit het begin van een meerjarige transitiefase. De komende periode verandert er nog niets voor patiënten. Tijdens die transitiefase van 2,5 jaar wordt met de patiënten, zorgverleners, ziekenhuizen en andere betrokken gekeken wat er nodig is om de verandering zo goed mogelijk vorm te geven en eventuele gevolgen zo goed mogelijk te kanaliseren. Ik verwacht daarom niet nu op voorhand al problemen.
Heeft u een impactanalyse gemaakt van de gevolgen voor de logeercapaciteit in Groningen en Rotterdam, naar aanleiding van de voorgenomen concentratie van kinderhartchirurgie? Kunt u inzichtelijk maken om hoeveel extra logeerplekken het waarschijnlijk zal gaan?
De impactanalyse van de NZa heeft gekeken naar de logeercapaciteit en heeft dit niet als een onoverkomelijk obstakel geïdentificeerd. Het is aan de umc’s waarbij in het definitieve besluit geconcentreerd zal worden om in overleg met patiënten, zorgverleners en andere ziekenhuizen en betrokkenen na te gaan wat er de komende tijd precies in de eigen situatie nodig is en hoe dat georganiseerd wordt. Dat hangt onder andere af van de wijze waarop deze netwerkzorg wordt vormgegeven en de behoeften van de mensen om wie het gaat. Mogelijk kan ook binnen de stichting achter de Ronald McDonald huizen worden gekeken wat gedaan kan worden om de lokale capaciteit aan te passen aan de te verwachten vraag.
Realiseert u zich dat de bezetting van de Ronald McDonald huizen op dit moment en sinds jaar en dag al hoog is en dat het nu al moeilijk is voor ouders om in deze huizen een logeerplek te bemachtigen? Denkt u niet dat het aannemelijk is dat dat nog ingewikkelder zal worden, als de zorg zich gaat concentreren op minder plekken in Nederland?
Ik zie geen reden nu al aan te nemen dat het ingewikkelder zal worden om een logeerplek te krijgen in een Ronald McDonald huis vanwege de concentratie van de interventies voor patiënten met aangeboren hartafwijkingen. Zoals vermeld zal tijdens de transitiefase van 2,5 jaar concreet vormgegeven worden aan de organisatie van samenwerkingsverbanden. Dan wordt ook duidelijk welke patiënten wanneer waar verblijven. Dan kan op verschillende manieren worden voorzien in die logeerbehoefte. Naast de Ronald McDonaldhuizen hebben de betrokken umc’s recent bijvoorbeeld nieuwe logeermogelijkheden gecreëerd, dicht bij het kind, aansluitend bij de behoeften van patiënten en ouders. Bovendien gaat het zoals gezegd alleen om de concentratie van interventies. De meeste zorg krijgen deze patiënten in hun eigen ziekenhuis, in hun eigen omgeving.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat er voor alle ouders die behoefte hebben aan een logeerplek nabij hun zieke kind ruimte is in de Ronald McDonald huizen? Kunt u garanderen dat er geen ouders afgewezen moeten worden? Zo nee, hoe gaat bepaald worden welke ouders aanspraak kunnen maken op een plek in een Ronald McDonald huis? Welke criteria gaan hiervoor gehanteerd worden en op basis waarvan en door wie gaat dit bepaald worden?
Tijdens de transitiefase stel ik een deskundige en onafhankelijke commissie in die het proces zal begeleiden. Daarbij worden patiënten en hun ouders vanzelfsprekend nauw betrokken. De umc’s hebben het voortouw voor het realiseren van die transitie. Van de kant van VWS zal waar mogelijk de nodige ondersteuning worden geboden.
Ronald McDonald huizen zijn onderdeel van een onafhankelijke stichting. Het is dus niet aan het Ministerie van VWS om te bepalen welke ouders op basis van welke criteria aanspraak kunnen maken op een plek of om daar garanties over te geven.
Heeft u in kaart gebracht wat de gevolgen zullen zijn als er voor vele ouders geen plek is in de Ronald McDonald logeerhuizen? Betekent dit dan, bijvoorbeeld, dat ouders (extra) kosten moeten maken door bijvoorbeeld een (duur) hotel te boeken en/of over zullen gaan tot noodgrepen zoals het slapen in hun auto, om maar dichtbij hun zieke kind te kunnen zijn?
Uit de impactanalyse van de NZa kwam naar voren dat de betrokken umc’s beschikken over Ronald McDonaldhuizen en recent de logeercapaciteit, ook op de intensive care, hebben uitgebreid (rooming-in). De NZa heeft mogelijke gevolgen zoals u die beschrijft rond het verblijf voor ouders niet geconstateerd. Tijdens de transitiefase worden zoals genoemd patiënten nadrukkelijk betrokken om bij hun behoeften aan te sluiten. Logeermogelijkheden zullen dan ook zeker op de agenda staan.
Bent u voornemens om extra Ronald McDonald huizen te bouwen en/of de bestaande faciliteiten uit te breiden, op kosten van het Rijk? Zo ja, hoeveel gaat dit kosten en wanneer moet deze uitbereiding gerealiseerd zijn?
Dat ben ik op dit moment niet van plan. De transitiefase naar concentratie en netwerkzorg moet nog beginnen. Zoals gezegd is dat maatwerk en ligt het voortouw voor de realisatie bij umc’s. Ronald McDonald huizen zijn één mogelijkheid voor het verblijf van ouders, naast andere opties. Ook zou binnen de stichting achter de Ronald McDonaldhuizen kunnen worden gekeken hoe het aanbod in de toekomst kan aansluiten bij de vraag. Tot slot zijn Ronald McDonald huizen onderdeel van een onafhankelijke stichting. Het is dus sowieso niet aan het Ministerie van VWS om extra Ronald MCDonald huizen te bouwen of uit te breiden.
Wat zijn de gevolgen voor (het herstel van) zieke kinderen als hun ouders/verzorgers niet in hun directe omgeving kunnen verblijven? Heeft u een impactanalyse gemaakt van het ontbreken van een zogenaamd «support system» voor patiëntjes, als hun ouders niet continue in de buurt kunnen zijn?
Het is sowieso voor kinderen van belang dat hun ouders in de buurt zijn, zeker rond een operatie. Patiënten geven dan ook terecht in de impactanalyse van de NZa aan dat logeervoorzieningen voor hen en de naasten van belang zijn. Dit zal dan ook een aandachtspunt zijn in de transitiefase, nog los van de gevolgen voor het herstel. Uit de impactanalyse van de NZa blijkt niet dat het verblijf van ouders een groot probleem zal zijn qua de beschikbaarheid van voorzieningen.
Realiseert u zich dat de impact van het veelvuldig en lang moeten reizen voor ouders een grote fysieke en emotionele belasting vormt, die gevolgen heeft voor hun hele welbevinden, hun arbeidscapaciteit en hun gezinssituatie, wat doorwerkt op vele facetten van hun leven en de mensen in hun leefomgeving, wat op de lange termijn zal resulteren in uitval, een toegenomen zorgvraag en dus grotere druk op de zorg en economische schade? Wegen deze gevolgen wat u betreft op tegen de positieve gevolgen van het concentreren van de kinderhartchirurgie? Zo ja, kunt hiervoor een onderbouwde kosten-batenanalyse geven?
De toekomstbeelden die u schetst herken ik niet en komen ook niet voort uit de impactanalyse van de NZa. Patiënten hoeven slechts één of enkele keren in uw leven een interventie te ondergaan. De gemiddelde reistijd tot een interventiecentrum zoals aangewezen in mijn voorgenomen besluit (Erasmus MC en UMC Groningen) is 58 minuten.5 Meer dan 80% van de patiënten en hun ouders heeft in bij de impactanalyse van de NZa aangegeven bereid te zijn naar een ander interventiecentrum te reizen als de kwaliteit van de interventie dan beter is.6 Patiëntenorganisaties onderschrijven dan ook de beweging naar concentratie van interventies, omdat patiënten dan meer kansen hebben op een goede kwaliteit van zorg, met minder complicaties en andere risico’s met soms verstrekkende consequenties. Ik deel hun inschatting dat dit de extra reistijd waard is. Het gaat hier om zeer kwetsbare patiënten die nog een heel leven voor zich hebben. Zij verdienen de allerbest mogelijke operaties, wanneer ze die nodig hebben. Zelf nemen ze dus meestal, indien nodig, de eventuele extra reisafstand voor lief.
Alle reguliere cardiologische zorg, zoals controles, onderzoek, poliklinische behandelingen, voor- en nazorg voor interventies, blijft beschikbaar in het eigen ziekenhuis voor alle patiënten. Daarom verwacht ik geen direct effect van de reistijd voor deze interventies op het mentale welzijn of uitval van ouders. De in uw vraag geschetste gevolgen blijken niet uit de impactanalyse van de NZa of gesprekken met patiëntenorganisaties.
Bent u voornemens in gesprek te gaan met het bestuur van de Ronald McDonald huizen, teneinde de door hen verwachte knelpunten in kaart te brengen indien de concentratie van de kinderhartchirurgie doorgang vindt en samen met hen werk te maken van een oplossing voor deze problematiek?
Het is in eerste instantie aan de aangewezen umc’s om de transitie vorm te geven, onder begeleiding van de onafhankelijke commissie, en hierover eventueel in gesprek te gaan met Ronald McDonaldhuizen. Zo kunnen de verblijfsmogelijkheden optimaal aansluiten bij concrete wensen van patiënten en de organisatie van zorg.
Kunt u in kaart brengen voor welke provincies de impact van de concentratie van de kinderhartchirurgie en de daarmee gepaard gaande ontoereikende opvangcapaciteit voor ouders het meeste impact gaat hebben? Wat betekent dit bijvoorbeeld voor patiëntjes en ouders uit Limburg, die als gevolg van deze concentratie zeer grote afstanden zullen moeten afleggen als zij niet terechtkunnen in een Ronald McDonald huis? Krijgen zij voorrang op basis van de afstand, of juist niet? Welke overwegingen/afwegingen zullen hieraan ten grondslag liggen?
Van ontoereikende capaciteit is, zoals vermeld, vooralsnog geen sprake. De transitiefase moet nog beginnen, waarin de behoeften van patiënten nadrukkelijk worden meegenomen. Patiënten in Limburg kunnen nu voor deze interventies overigens ook al terecht in Aken en Leuven, vanwege de goede samenwerkingsverbanden die Limburgse ziekenhuizen hebben. Zij hoeven in die gevallen geen grote afstanden af te leggen.
Bent u niet van mening dat de zorglast voor ouders van dusdanig ernstig zieke kinderen al zwaar genoeg is, zonder dat zij ook belast worden met het logistieke probleem van het (stelselmatig) moeten afleggen van grote afstanden om bij hun kind te kunnen zijn, omdat zij geen gebruik meer kunnen maken van een logeerfaciliteit, omdat deze overvraagd worden? Vindt u niet dat u hiermee een te groot beroep doet op de draagkracht van ouders en gezinnen?
Een aangeboren hartafwijking bij jezelf of bij je kind is vaak een zware belasting. Juist daarom hebben deze patiënten recht op de best mogelijke zorg. Zoals patiënten en patiëntenorganisaties zelf aangeven weegt een grotere reisafstand voor de interventies voor hen op tegen een betere kwaliteit van zorg en betere kansen op een goede operatie, met minder complicaties. Zoals aangegeven hoeven ouders ook na concentratie niet stelselmatig grote afstanden af te leggen. Immers, alleen de interventies en niet de overige zorg worden geconcentreerd. Die operaties ondergaan patiënten slechts één of enkele keren in hun leven. Vooralsnog is overvraging van logeercapaciteit zoals gezegd evenmin aan de orde. De behoeften van patiënten met betrekking tot logeercapaciteit worden meegenomen in het transitieproces.
Bent u bereid om opvang voor ouders van zieke kinderen die door capaciteitsproblemen niet terechtkunnen in een Ronald McDonaldhuis door de overheid te laten faciliteren en te bekostigen, zolang de logeercapaciteit van de Ronald McDonaldorganisatie niet is opgeschaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u hiervoor een plan?
De umc’s zullen, na een definitief besluit van mijn kant, de transitie vormgeven. Dit onder begeleiding van een deskundige en onafhankelijke commissie en in overleg met patiënten. Daarbij zal, in overleg met de stichting Ronald McDonald, en andere partijen, ook gekeken worden naar logeerfaciliteiten. Het Ministerie van VWS ondersteunt dit transitieproces waar nodig en mogelijk.
Het bericht ‘Havermelk duurder door ‘limonadebelasting’. |
|
Lammert van Raan (PvdD), Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Havermelk duurder door «limonadebelasting»»?1
Ja, dat is ons bekend.
Kunt u bevestigen dat de verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken verhoogd gaat worden, met als doel om mensen te stimuleren gezondere keuzes te maken?
Het klopt dat de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken (hierna: verbruiksbelasting) wordt verhoogd. Dit is aangekondigd in het coalitieakkoord. Deze verhoging van de verbruiksbelasting is budgettair ingegeven, oftewel heeft als primair doel meer belastinginkomsten op te halen. Per 1 januari 2024 wordt de verbruiksbelasting verhoogd met € 17,30 naar € 26,13 per 100 liter.
Daarnaast streeft het kabinet ernaar om gezonde keuzes te stimuleren én ongezonde keuzes te ontmoedigen. Daarom wordt mineraalwater per 1 januari 2024 uitgezonderd van de verbruiksbelasting, tegelijkertijd met de verhoging van de belasting.
Ook heeft het kabinet aangekondigd te onderzoeken of de verbruiksbelasting zo kan worden aangepast dat de consumptie van suiker via frisdrank zoveel mogelijk wordt verminderd. Dit onderzoek loopt op dit moment. De Staatssecretaris van VWS en Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst informeren de Kamer in de eerste helft van 2023 over de uitkomsten van het onderzoek.
Kunt u bevestigen dat dierlijke zuiveldranken zijn uitgezonderd van de verbruiksbelasting? Zo ja, waarom is dat het geval?
Ik kan bevestigen dat zuivel momenteel is uitgezonderd van de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken.
De voorganger van de huidige verbruiksbelasting was de Wet op de accijns van alcoholvrije dranken. Dit was een accijns op limonade en mineraalwater en werd ingevoerd op 1 januari 1972. Melk was van deze accijns uitgezonderd omdat het niet voldeed aan de definitie limonade of mineraalwater. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat er in de jaren «80 wel is voorgesteld om de accijns van alcoholvrije dranken uit te breiden met melk. Dit is toen niet gebeurd met als reden dat er geen accijns moest worden geheven op melk als eerste levensbehoefte.2
De huidige verbruiksbelasting is ingevoerd op 1 januari 1993.3 Deze verbruiksbelasting wordt geheven op alcoholvrije dranken. Onder alcoholvrije dranken worden de volgende drie categorieën verstaan: vruchten- en groentesap, mineraalwater en limonade. De categorie limonade bevat alle alcoholvrije dranken die geen vruchten-en groentesap of mineraalwater zijn. De limonade moet bestemd zijn om onverwarmd te worden gedronken. Dierlijke zuiveldranken en sojadranken die wat vet- en eiwitgehalte betreft overeenkomen met melkproducten kunnen volgens de parlementaire geschiedenis niet worden aangemerkt als limonade.4 Deze dranken zijn daarom uitgezonderd van de verbruiksbelasting.
Kunt u bevestigen dat de verhoogde verbruiksbelasting wel gaat gelden voor rijstdranken en de meeste plantaardige melkdranken, zoals de dranken gemaakt van haver, amandelen, kokos, noten en granen, ook als deze zonder toegevoegde suikers zijn?
Rijstdranken en de meeste plantaardige dranken worden voor de verbruiksbelasting aangemerkt als limonade. De verhoging van de verbruiksbelasting geldt in dat geval ook voor die producten.
Deelt u de visie dat dierlijke zuiveldranken niet gezonder zijn dan plantaardige melkdranken en rijstdranken? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze visie kan ik niet delen. Ons voedingsbeleid is gebaseerd op de Schijf van Vijf5 van het Voedingscentrum. Deze is gebaseerd op de Richtlijnen Goede Voeding6 van de Gezondheidsraad. Het kabinet houdt de Schijf van Vijf aan als referentie voor een voedingspatroon dat goed is voor mens en planeet.
In 2015 heeft de Gezondheidsraad de Richtlijnen Goede Voeding uitgebracht. Een van de richtlijnen is: Neem enkele porties zuivel per dag, waaronder melk of yoghurt. «De commissie concludeert dat het aannemelijk is dat de consumptie van zuivel samenhangt met een lager risico op darmkanker en de consumptie van yoghurt met een lager risico op diabetes».
Ongezoete dierlijke zuiveldranken met een laag verzadigd vetgehalte vallen binnen de Schijf van Vijf vanwege deze gezondheidsvoordelen en de goede voedingsstoffen die erin zitten. Zuivel is onder andere een belangrijke bron van eiwit, calcium, vitamine B2 en B12. En 60% van de calciuminname in Nederland komt voort uit het drinken van zuiveldranken.7
Er bestaan verschillende plantaardige zuivelalternatieven zoals sojadrink, amandeldrink, rijstdrink, haverdrink en kokosdrink. Deze alternatieven hebben een andere voedingskundige samenstelling dan dierlijke zuiveldranken. De (lange termijn) gezondheidseffecten van plantaardige zuivelalternatieven zijn tot op heden onvoldoende onderzocht om hier uitspraken over te doen. Als in deze alternatieven voldoende eiwit zit en er voldoende calcium en vitamine B12 aan is toegevoegd, leveren ze een aantal van de belangrijke voedingsstoffen die ook in dierlijke zuiveldranken zitten. Een ongezoete sojadrink met toegevoegd calcium en vitamine B12 staat in de Schijf van Vijf. Volgens het Voedingscentrum voldoen alleen soja- en erwtendranken momenteel aan de voorwaarden van het eiwitgehalte om een vervanger van een dierlijke zuiveldrank te zijn. In de praktijk bevatten andere plantaardige alternatieven te weinig eiwitten.
Deelt u de visie dat het onlogisch is dat dranken zoals chocolademelk en andere suikerrijke zuiveldranken wel zijn vrijgesteld van deze belasting, terwijl plantaardige dranken zonder toegevoegde suikers niet zijn vrijgesteld? Zo nee, waarom niet?
De historie van de uitzondering van zuiveldranken en sojadranken (onder voorwaarden) staat toegelicht bij antwoord 3 en de gezondheidsaspecten van plantaardige zuivelalternatieven in antwoord 5.
Met het eerdergenoemde onderzoek wordt gekeken hoe de huidige verbruiksbelasting zo kan worden aangepast dat de consumptie van suiker via frisdrank zoveel mogelijk wordt verminderd. Daarbij wordt ook gekeken naar de huidige uitzondering van zuivel- en sojadranken.
Hoe rijmen deze belastingvoordelen voor dierlijke melkdranken ten opzichte van plantaardige melkdranken met de Nationale Eiwitstrategie, waarin wordt erkend dat een transitie naar meer plantaardig noodzakelijk is en waarin wordt gestreefd naar het verschuiven van de balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitten?
De Nationale Eiwitstrategie heeft als doel om bij te dragen aan de vergroting van de zelfvoorziening van Nederland op het gebied van nieuwe en plantaardige eiwitten. Eén van de sporen binnen deze strategie richt zich op een verschuiving in de balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitconsumptie, met het oog op een gezonder en duurzamer eetpatroon. Hier kan via verschillende maatregelen aan gewerkt worden. De verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken is hier momenteel geen onderdeel van. Op eventuele aanpassingen op basis van het lopende onderzoek naar ontmoedigen van suikerconsumptie via deze verbruiksbelasting kan nog niet worden vooruitgelopen.
Bent u bereid de verbruiksbelasting aan te passen zodat gezonde alternatieven voor zuivel, zonder toegevoegde suikers, niet langer onderhevig zullen zijn aan de (hogere) verbruiksbelasting? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Met het eerdergenoemde onderzoek wordt vanuit gezondheidsoogpunt gekeken hoe de huidige verbruiksbelasting zo kan worden aangepast dat de consumptie van suiker via frisdrank zoveel mogelijk wordt verminderd. Daarbij wordt ook gekeken naar de huidige uitzondering van zuivel- en sojadranken.
Bent u bereid het belastingvoordeel voor dierlijke zuivel met toegevoegde suikers af te schaffen door het schrappen van de vrijstelling op de verbruiksbelasting? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord bij vraag 8 doet het kabinet momenteel onderzoek naar mogelijke aanpassing van de verbruiksbelasting om de consumptie van suiker via alcoholvrije dranken te ontmoedigen. Hierbij is het vertrekpunt voor de grondslag alle alcoholvrije dranken en hun suikergehalte. Ook zuiveldranken met toegevoegde suikers worden in dit kader bezien.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden, binnen de daarvoor gestelde termijn?
Helaas is het niet gelukt om de vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden.
De uitspraak van het Internationaal Gerechtshof over de onmiddellijke opening van de Lachin corridor door Azerbeidzjan |
|
Jasper van Dijk , Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Christine Teunissen (PvdD), Kati Piri (PvdA), Marieke Koekkoek (D66), Tom van der Lee (GL), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Caroline van der Plas (BBB), Ruben Brekelmans (VVD), Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof in Den Haag van 22 februari 2023 op het verzoek om voorlopige maatregelen van de Republiek Armenië in de zaak over de toepassing van de internationale Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (Armenië tegen Azerbeidzjan) over de blokkade van de Lachin corridor, op grond waarvan Azerbeidzjan alle maatregelen die haar ter beschikking staan moet nemen, om te zorgen voor onbelemmerd verkeer van personen, voertuigen en vracht langs de Lachin Corridor in beide richtingen?1
Ja.
Wat is Nederland voornemens om te doen zodat de Azerbeidzjaanse autoriteiten deze uitspraak van het Internationaal Gerechtshof onmiddellijk naleven?
Uitspraken van het Internationaal Gerechtshof zijn bindend. Partijen zijn dan ook gehouden de uitspraak na te leven. Nederland roept partijen in geval van geschillen bij het Internationaal Gerechtshof dan ook op deze uitspraken na te leven, zo ook in dit geval.
Heeft u contact opgenomen met de betrokken partijen om de naleving van de uitspraak van het Internationaal Hof te bespreken? Zo ja, hoe heeft u dat gedaan, samen met wie en wat is het resultaat daarvan? Zo niet, waarom niet?
Nederland heeft naar aanleiding van deze uitspraak de Azerbeidzjaanse autoriteiten opgeroepen om de uitspraak na te leven.
Op 24 februari 2023 heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken publiekelijk deze oproep gedaan aan de Azerbeidzjaanse autoriteiten.2 De EU heeft dezelfde oproep gedaan.3 Verder heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken op 28 februari 2023 de naleving van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof inzake voorlopige maatregelen besproken met de ambassadeur van Azerbeidzjan en Azerbeidzjan hierbij opnieuw opgeroepen de uitspraak na te leven.
Bij herhaling heeft Nederland de zorgen over de humanitaire situatie in Nagorno-Karabach als gevolg van de de facto blokkade van de Laçın-corridor opgebracht in bilaterale gesprekken met de Azerbeidzjaanse autoriteiten, waaronder in een gesprek tussen de Minister-President en de Azerbeidzjaanse president Aliyev en marge van het WEF. Ik zelf heb deze zorgen overgebracht in meerdere gesprekken met mijn Azerbeidzjaanse counterpart. Verder heeft Nederland deze zorgen geuit in diverse multilaterale fora, zoals tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van de Europese Unie en in het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Nederland heeft voorts samen met de andere EU-lidstaten door middel van EU-verklaringen dit standpunt overgebracht in bijvoorbeeld de Permanente Raad van de Organisatie voor Veiligheid en Stabiliteit in Europa (OVSE).
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de ambassadeur van Azerbeidzjan in Nederland trots tweet: «74 day of eco-action. Inspired by the decision of @CIJ_ICJ Azeri activists and NGOs continue their peaceful action. Azerbeidzjan continues to take all measures at AT ITS DISPOSAL to ensure unimpeded movement of persons, vehicles and cargo along the #Lachin road in both directions»2
Ja.
Deelt u de mening dat Azerbeidzjan niet voldoet aan de uitspraak van het Hof, aangezien de weg nu al 74 dagen geblokkeerd is en er geen enkele wijziging is in de opstelling van Azerbeidzjan sinds het vonnis?
De beperkte uitleg die Azerbeidzjan aan de uitspraak geeft, wordt niet gedeeld door het kabinet. De uitspraak dient in zijn geheel te worden nageleefd, hetgeen betekent dat Azerbeidzjan vrij verkeer van personen, voertuigen en vracht door de Laçın-corridor in beide richtingen dient te verzekeren.
Bent u voornemens om de ambassadeur van Azerbeidzjan hierop aan te spreken?
Ja. Als boven reeds vermeld is op 28 februari jl. de Azerbeidzjaanse ambassadeur uitgenodigd op het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor een gesprek over het naleven van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof. Tijdens het gesprek heeft Nederland Azerbeidzjan opgeroepen om zich aan de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof te houden. Tijdens dit gesprek is ook specifiek aan de orde gesteld dat Nederland de beperkte uitleg die Azerbeidzjan aan de uitspraak geeft niet deelt en dat de uitspraak in zijn geheel dient te worden nageleefd.
Welke stappen gaat Nederland ondernemen in het kader van de Europese Unie (EU), de Raad van Europa en de Verenigde Naties (VN) zodat de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof onmiddellijk wordt nageleefd?
Nederland heeft de Azerbeidzjaanse autoriteiten zoals boven vermeld bij meerdere gelegenheden en in meerdere gremia zowel bilateraal als in EU-verband opgeroepen om de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof inzake voorlopige maatregelen na te leven. Nederland blijft zijn zorgen over de humanitaire situatie in Nagorno-Karabach als gevolg van de de facto blokkade van de corridor herhalen in bilateraal en multilateraal verband.
Deelt u de mening dat Azerbeidzjan als lid van organisaties als de VN en de Raad van Europa verplicht is te stoppen met de voortdurende schendingen van mensenrechten en internationaal recht en de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof onmiddellijk in zijn geheel dient na te leven?
Graag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de beantwoording binnen een termijn van twee weken naar uw Kamer te sturen.
Het beschermen van carnaval |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met bericht «Als iedereen gelijk is in Oeteldonk, waarom is carnaval dan zo’n wit feestje?»1
Ja
Deelt u de mening dat carnaval een prachtige traditie is dat helemaal niets van doen heeft met discriminatie in welke vorm dan ook? Zo ja, hoe gaat u deze traditie beschermen tegen het opkomend wokisme?
Cultuur, en dus ook carnaval, is van en voor iedereen. Ik heb geen aanwijzingen dat deze mooie traditie onder druk staat of beschermd moet worden tegen welke maatschappelijke stroming dan ook. Gelukkig is het vieren van carnaval na twee jaar beperkingen door corona weer mogelijk geweest.
Wanneer gaat u ein-de-lijk staan voor het behouden van tradities, zoals de Paasvuren die door het stikstofbeleid onmogelijk gemaakt worden en het carnaval, dat door wokegedram in een kwaad daglicht wordt gesteld?
Ik vind het belangrijk dat iedereen zich kan herkennen in, en kan deelnemen aan het cultureel erfgoed dat Nederland rijk is. Mensen voelen zich verbonden met elkaar door middel van deelnemen aan immaterieel erfgoed. Dit geldt zeker voor carnaval.
Zoals ik ook in mijn Meerjarenbrief duidelijk heb gemaakt, sta ik voor «alle vormen van erfgoed: van musea en monumenten tot tradities en gebruiken zoals de bloemencorso’s, Koningsdag en het (Zomer)carnaval.» Dit is in lijn met het UNESCO Verdrag inzake Bescherming van het Immaterieel Cultureel Erfgoed dat Nederland geratificeerd heeft. Onder meer via het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland en de Inventaris Immaterieel Erfgoed Nederland wordt hier actief uitvoering aan geven.
Het bericht dat de overheid de gegevens van vliegpassagiers verzamelt |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Farid Azarkan (DENK) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van de NOS van 21 februari 2023?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Kunt u reflecteren op de zorgen van de Autoriteit Persoonsgegevens én de uitspraak van het Europese Hof van Justitie over dat de Nederlandse overheid veel meer data van vliegpassagiers verzamelt dan strikt noodzakelijk en toegestaan?
In de uitspraak van 21 juni 2022, in de door België doorverwezen zaak over de Passenger Name Record-richtlijn (hierna: PNR-richtlijn), oordeelde het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) dat deze richtlijn weliswaar inbreuk maakt op het recht op eerbiediging van het privé, familie en gezinsleven en het recht op de bescherming van persoonsgegevens2, maar proportioneel is in relatie tot de doelen die de richtlijn nastreeft – namelijk de bestrijding van ernstige criminaliteit en terrorisme – en de maatregelen waarin wordt voorzien om de privacy te beschermen. Volgens het Hof vereisen deze grondrechten echter dat de bevoegdheden waarin de richtlijn voorziet, slechts worden uitgeoefend voor zover dat strikt noodzakelijk is.
Met deze uitspraak wordt zowel het belang van de bestrijding van terrorisme en ernstige criminaliteit, zoals mensenhandel, als het belang van bescherming van de privacy door het Hof onderschreven en blijft de inhoud van de richtlijn – en daarmee het instrument – overeind.
Zoals ik in mijn brief van 10 maart aan uw Kamer3 heb aangegeven, heeft de Autoriteit Persoonsgegevens mij op 21 februari 2023 verzocht om met onmiddellijke ingang alle benodigde maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» en bijbehorende verwerkingen van passagiersgegevens in overeenstemming te brengen met de interpretatie van de richtlijn die Hof heeft gegeven. Ik onderschrijf deze oproep en werk al enige tijd – samen met alle betrokken partners – op nationaal en op Europees niveau aan de juridische, operationele en technische uitwerking van maatregelen.4
De «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» bevat al verschillende (privacy) waarborgen voor de verwerking van passagiersgegevens.5 Er mogen bijvoorbeeld geen bijzondere persoonsgegevens worden verwerkt. Naast de bestaande privacy waarborgen zal ik dit jaar nog – in lijn met de uitspraak van het Hof en het verzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens – een aantal aanpassingen doen in de verwerking van passagiersgegevens. Namelijk het inperken van de algemene bewaartermijn naar drie jaar, een onafhankelijke toets voor vorderingen en verstrekkingen van passagiersgegevens, een inperking van de gegevensverwerking van intra-EU vluchten door selectie op het niveau van luchthavens en het instellen van een technisch filter voor het aanleveren van intra EU-vluchten op nationaal niveau.
Met deze maatregelen geef ik invulling aan een evenredig en proportioneel pakket aan maatregelen en waarborgen die noodzakelijk zijn voor de bestrijding van terrorisme en zware criminaliteit, met de noodzakelijke bescherming van persoonsgegevens.
Kunt u beschrijven welke persoonsgegevens (zoals namen, vluchtdata, etc.) precies worden verzameld als Passenger Name Record (PNR)?
Bijlage 1 van de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» geeft een limitatieve lijst van alle gegevens die opgenomen mogen worden in het Passenger Name Record-bestand. Het gaat hier om gegevens die de passagier zelf aanlevert bij het boeken van een vlucht, zoals namen, geplande reisdatum of -data, adres en contactgegevens waaronder telefoonnummer en e-mailadres, alle betalingsinformatie en volledige reisroute. Luchtvaartmaatschappijen zijn alleen verplicht om de gegevens aan te leveren die zij reeds verzamelen voor hun normale bedrijfsvoering. Zij hebben niet de verplichting om alle gegevens uit bijlage 1 van de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» te verzamelen. Wat er precies in het Passenger Name Record-bestand is opgenomen kan dus verschillen per luchtvaartmaatschappij, maar kan in geen enkel geval meer zijn dan de gegevens opgenomen in bijlage 1 van de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven».
De «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» kent tevens geen grondslag om bijzondere persoonsgegevens, zoals gegevens over ras of etnische afkomst, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen en gegevens over gezondheid, te verzamelen en/of te verwerken. Mochten bijzondere persoonsgegevens onverhoopt toch door een luchtvaartmaatschappij worden aangeleverd, zijn technische maatregelen genomen om deze gegevens eruit te filteren en direct geautomatiseerd te verwijderen.
Klopt het dat al deze gegevens vijf jaar in een database worden bewaard door de Passagiersinformatie-eenheid Nederland (Pi-NL)?
Conform de Passenger Name Record-richtlijn en de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» is de huidige bewaartermijn vastgesteld op vijf jaar. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 10 maart 20236, heeft het Hof bepaald dat een bewaartermijn van zes maanden noodzakelijk en proportioneel wordt geacht, maar dat een langere bewaartermijn beperkt is toegestaan waarbij de noodzakelijkheid leidend is. De bepaling in de Passenger Name Record-richtlijn die expliciet de bewaartermijn van vijf jaar toestaat, is daarbij door het Hof in stand gehouden7.
In lijn met de uitspraak van het Hof en het verzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens zal de algemene bewaartermijn naar drie jaar worden ingeperkt. De bewaartermijn blijft in specifieke gevallen vijf jaar indien een concrete link met terrorisme of ernstige criminaliteit is gebleken. Een algemene bewaartermijn van drie jaar past bij een interpretatie van de Hofuitspraak, waarbij de algemene bewaartermijn noodzakelijk is vanwege het feit dat opsporingsonderzoeken naar zware criminaliteit en terrorisme één tot drie jaar oude data nodig hebben en uit de praktijk blijkt dat dergelijke opsporingsonderzoeken een opstartfase van meerdere maanden behelst.
Op dit moment is het al zo dat de passagiersgegevens waaruit rechtstreeks de identiteit van een persoon kan worden afgeleid, zes maanden na ontvangst door de Passagiersinformatie-eenheid Nederland gedepersonaliseerd worden én na afloop van de wettelijke bewaartermijn de passagiersgegevens definitief worden verwijderd. Binnen een maand zal invulling worden gegeven aan de Hofuitspraak door geen passagiersgegevens ouder dan drie jaar meer te verstrekken aan bevoegde instanties. Voordat passagiersgegevens ouder dan drie jaar definitief kunnen worden verwijderd, dient nader onderzocht te worden, welke passagiersgegevens niet verwijderd kunnen worden in verband met lopende wettelijke procedures. Parallel hieraan zal gewerkt worden aan het aanpassen van de wet op deze punten. Vanzelfsprekend zal ik uw Kamer hierover informeren.
Worden gegevens automatisch altijd gedeeld met zowel de hierboven genoemde Pi-NL, de Douane als de Koninklijke Marechaussee? Zo nee, op basis waarvan vindt deze afweging plaats?
In Nederland zijn er drie overheidsinstanties die passagiersgegevens verzamelen op basis van hun respectievelijke wettelijke grondslag. Dit zijn de Passagiersinformatie-eenheid Nederland, de Douane en de Koninklijke Marechaussee. De Passagiersinformatie-eenheid Nederland en Douane ontvangen Passenger Name Record-gegevens en de Koninklijke Marechaussee ontvangt Advance Passenger Information-gegevens.
Luchtvaartmaatschappijen delen via een beveiligde verbinding de passagiersgegevens met de Passagiersinformatie-eenheid Nederland en de Douane via de technische voorziening Travel Information Portal (TRIP). De Passagiersinformatie-eenheid Nederland ontvangt alleen de passagiersgegevens, zoals opgenomen in de limitatieve lijst van bijlage 1 van de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven»».
De Douane ontvangt de passagiersgegevens op basis van het Douanewetboek van de Unie (DWU) en de Algemene douanewet (Adw). Deze gegevensstromen van de Passagiersinformatie-eenheid Nederland en de Douane zijn in TRIP strikt gescheiden waardoor zij enkel de gegevens ontvangen waarover zij mogen beschikken.
De Passagiersinformatie-eenheid Nederland beoordeelt de passagiersgegevens om terrorisme en ernstige criminaliteit te bestrijden aan de hand van door bevoegde instanties ingediende vorderingen, SIS-databank vergelijkingen en risicocriteria sets. De Passagiersinformatie-eenheid Nederland deelt de passagiersgegevens of het resultaat van de verwerking ervan, met de bevoegde instanties, indien deze nader onderzoek behoeven. De Koninklijke Marechaussee is net als het Openbaar Ministerie, de politie, de bijzondere opsporingsdiensten en de Rijksrecherche een bij wet aangewezen bevoegde instantie. Verstrekkingen aan bevoegde instanties vinden niet geautomatiseerd plaats, maar pas na een menselijke toets. Dit is een objectieve toets waarbij door een medewerker van de Passagiersinformatie-eenheid Nederland wordt nagegaan of het gaat om een rechtmatige verstrekking van passagiersgegevens binnen de doelbinding van de wet, namelijk de bestrijding van ernstige criminaliteit en terrorisme. Daarnaast wordt door een medewerker van de Passagiersinformatie-eenheid Nederland getoetst of de te verstrekken gegevens passen bij het verzoek of de signalering.
De Douane maakt voor haar toezichts- en controletaken op goederen in het reizigersverkeer gebruik van reisgegevens van passagiers. De Douane gebruikt voor haar risicoselectie Passenger Name Record-gegevens van passagiers die van buiten de Europese Unie naar Nederland reizen, of van Nederland naar buiten de Europese Unie, inclusief die van passagiers die overstappen in de Europese Unie. De Douane verwerkt de Passenger Name Record-gegevens gedurende tweemaal 24-uur na aankomst of vertrek van een vlucht. In gerichte gevallen kan deze termijn tot maximaal 28 dagen worden verlengd. Na 48 uur respectievelijk 28 dagen worden de gegevens in TRIP gedepersonaliseerd voor analyse-doeleinden. Na 2 jaar worden de gegevens daaruit volledig verwijderd.
De Koninklijke Marechaussee ontvangt, in geval er een wettelijke grondslag is om aan de Koninklijke Marechaussee te verstrekken, naast Passenger Name Record-gegevens via de Passagiersinformatie-eenheid Nederland ook rechtstreeks Advance Passenger Information-gegevens. Dat zijn paspoort- en vluchtgegevens van passagiers die aan boord van een vliegtuig zitten. Bijvoorbeeld de naam, nationaliteit, gegevens over de vlucht en reisroute. De luchtvaartmaatschappij stuurt Advance Passenger Information-gegevens aan het eind van de instapcontroles door naar de Koninklijke Marechaussee. Het Advance Passenger Information-centrum van de Koninklijke Marechaussee op Schiphol verwerkt de aangeleverde passagiersgegevens. Dit doet het centrum voor vluchten vanuit landen die geen lid zijn van de EU of landen die het Verdrag van Schengen niet hebben ondertekend. De Koninklijke Marechaussee verwerkt deze gegevens volgens de Vreemdelingenwet 2000 ter bestrijding van illegale migratie en grenscontrole van personen.
Kunt u beschrijven welk proces wordt gevolgd wanneer gegevens uit de database van Pi-NL worden gedeeld met andere instanties in Nederland of buitenland?
Conform de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» deelt de Passagiersinformatie-eenheid Nederland passagiersgegevens met de bij wet aangewezen Nederlandse bevoegde instanties, te weten, de Nationale Politie, het openbaar ministerie, de Koninklijke Marechaussee, de bijzondere Opsporingsdiensten en de Rijksrecherche.
Daarnaast deelt de Passagiersinformatie-eenheid Nederland conform de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» passagiersgegevens met Passenger Information Units van andere EU-lidstaten, bevoegde instanties van andere EU-lidstaten en Europol. De passagiersgegevens worden alleen verstrekt aan bovengenoemde instanties wanneer het noodzakelijk is teneinde de gegevens nader te onderzoeken, of de nodige maatregelen te treffen voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van terroristische of ernstige misdrijven.
Het interne proces van beoordeling van Passagiersgegevens van de Passagiersinformatie-eenheid Nederland voorafgaand aan het verstrekken van passagiersgegevens aan bevoegde instanties in Nederland staat beschreven in het antwoord op vraag 5.
De Passagiersinformatie-eenheid Nederland kan passagiersgegevens verstrekken aan de Passagiersinformatie-eenheid van een andere lidstaat. Passagiersgegevens kunnen worden verstrekt na een overeenkomst met de Schengen Informatie Systeem II-databank of na een verzoek van de Passagiersinformatie-eenheid van de desbetreffende lidstaat, nadat door een medewerker van de Passagiersinformatie-eenheid Nederland wordt nagegaan of het gaat om een rechtmatige verstrekking van passagiersgegevens binnen de doelbinding van de wet. Daarnaast wordt door een medewerker van de Passagiersinformatie-eenheid Nederland getoetst of de te verstrekken gegevens passen bij het verzoek of de signalering. De Passagiersinformatie-eenheid van een andere lidstaat geeft de gegevens door aan de eigen bevoegde instanties. Indien een Passagiersinformatie-eenheid uit een andere lidstaat verzoekt om persoonsgegevens van passagiers ouder dan zes maanden, dan kunnen deze persoonsgegevens alleen na toestemming van de officier van justitie worden doorgegeven. Daarbij vindt tevens een controle van de verwerking door de Functionaris Gegevensbescherming van de Passagiersinformatie-eenheid Nederland achteraf plaats.
Bij dringende noodzaak is in voorkomend geval een rechtstreekse verstrekking aan de bevoegde instantie van een andere lidstaat mogelijk. Van een dringende noodzaak is sprake als de informatie het risico voor dood of letsel van personen of serieuze schade aan goederen kan voorkomen of de informatie noodzakelijk is voor vrijheidsontneming van een verdachte op korte termijn. Het verzoek van de bevoegde instantie van een andere lidstaat moet aan dezelfde voorwaarden voldoen als die gelden voor een regulier verzoek van een Passagiersinformatie-eenheid van een andere lidstaat. De Passagiersinformatie-eenheid Nederland zendt een afschrift van het verzoek van een bevoegde instantie van een andere lidstaat aan de Passagiersinformatie-eenheid van die andere lidstaat en aan de landelijke eenheid.
De Passagiersinformatie-eenheid deelt passagiersgegevens op een voldoende gemotiveerd verzoek van Europol, via de nationale Europol-eenheid, voor zover dit in een bepaald geval noodzakelijk is voor Europol ter ondersteuning en versterking van het optreden van de lidstaten bij het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van een terroristisch of ernstig misdrijf dat onder de bevoegdheid van Europol valt. De doorgifte aan Europol dient in overeenstemming te zijn met de Europol-verordening 2016/794/EU.
De PNR-richtlijn bevat een regeling voor de doorgifte van passagiersgegevens en verwerkingsresultaten aan een autoriteit in een derde land. Doorgifte van gegevens aan derde landen betreft echter, anders dan de uitwisseling van gegevens met (bevoegde autoriteiten van) andere lidstaten en Europol, geen verplichte taak van de Passagiersinformatie-eenheid. De Passagiersinformatie-eenheid zelf kan géén passagiersgegevens met derde landen delen. Hiervoor dient een derde land een regulier rechtshulpverzoek via het Landelijk Internationaal Rechtshulpcentrum (LIRC) in te dienen. Het LIRC zet dit verzoek om in een nationale vordering bij de Passagiersinformatie-eenheid Nederland. Het LIRC onderzoekt of, op basis van het antwoord van Passagiersinformatie-eenheid Nederland, de informatie gedeeld kan worden met het verzoekende derde land.
Kunt u aangeven met welke Nederlandse en buitenlandse instanties de gegevens worden gedeeld?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre vindt u het doelmatig om al deze gegevens voor langere tijd te bewaken, gelet op de doelstelling van Pi-NL?
Ernstige criminaliteit en terrorisme beperkt zich niet tot landsgrenzen. Voor een doeltreffende aanpak is internationale samenwerking dan ook cruciaal. De Passagiersinformatie-eenheid Nederland draagt hieraan bij door met behulp van passagiersgegevens de mogelijke betrokkenheid van luchtvaartpassagiers bij een terroristisch misdrijf of andere vormen van ernstige criminaliteit te detecteren.
Zoals ook aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 10 maart 20238, heb ik besloten om de algemene bewaartermijn van vijf naar drie jaar bij te stellen. De bewaartermijn blijft in specifieke gevallen vijf jaar indien een concrete link met terrorisme of ernstige criminaliteit is gebleken. Een algemene bewaartermijn van drie jaar is een forse inperking van de in de PNR-richtlijn genoemde vijf jaar en de in de huidige «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» vastgestelde vijf jaar. Een algemene bewaartermijn van drie jaar past bij een interpretatie van de Hofuitspraak, waarbij de algemene bewaartermijn noodzakelijk is vanwege het feit dat opsporingsonderzoeken naar zware criminaliteit en terrorisme één tot drie jaar oude data nodig hebben en het feit dat dergelijke opsporingsonderzoeken een opstartfase van meerdere maanden behelst.
Een verdere inperking heeft vergaande consequenties voor de opsporingspraktijk en de slagvaardigheid van de bevoegde instanties in de strijd tegen terrorisme en ernstige criminaliteit. Een inperking van de bewaartermijn minder dan drie jaar zou ertoe leiden dat waarschijnlijk niet meer aan de doelstellingen van de PNR-richtlijn kan worden voldaan, omdat er onvoldoende passagiersgegevens beschikbaar zijn om terroristische misdrijven en ernstige criminaliteit te voorkomen, op te sporen, te onderzoeken en te vervolgen en zo de interne veiligheid te bevorderen. Samengevat acht ik een algemene bewaartermijn van drie jaar doelmatig, maar ook evenredig, proportioneel en noodzakelijk, gelet op de doelstelling van de Passagiersinformatie-eenheid Nederland.
Bent u van mening dat het noodzakelijk en evenredig is om de gegevens van alle passagiers op te slaan, terwijl dit systeem bedoeld is om reisbewegingen van een kleine groep terroristen en zware criminelen in beeld te krijgen?
De aanzienlijke dreiging die uitgaat van terrorisme en zware criminaliteit, zoals mensenhandel en drugssmokkel stopt niet bij onze landsgrenzen, maar heeft steeds vaker een internationaal karakter. Grensoverschrijdende netwerken maken misbruik van de mogelijkheden van internationaal reizen en het vrij verkeer van personen binnen het Schengengebied om hun criminele en terroristische activiteiten voort te zetten. Om gezamenlijk met onze Europese en internationale partners een vuist te maken tegen deze misdrijven en te voorkomen dat daders zich ongezien verplaatsen, is een passend instrumentarium nodig. Het gebruik van Passenger Name Record gegevens is hierbij een belangrijk instrument wat ook door het Europese Hof is erkent
Naar aanleiding van de uitspraak van het Hof is op basis van objectieve criteria, waaronder relevantie voor opsporingsonderzoek, een risicoanalyse uitgevoerd voor de Nederlandse luchthavens. Op basis van deze analyse is bepaald voor welke intra-EU vluchten van en naar Nederlandse luchthavens rechtvaardiging bestaat voor de verwerking van passagiersgegevens.
Hiermee geef ik invulling aan een evenredig en proportioneel pakket aan maatregelen en waarborgen die noodzakelijk zijn voor de bestrijding van terrorisme en zware criminaliteit, met de noodzakelijke bescherming van persoonsgegevens.
Waarom heeft u de verwerking van PNR-gegevens niet in lijn gebracht met de wettelijke kaders en de Europese PNR-richtlijn, zoals door de Autoriteit Persoonsgegevens in 2022 werd geadviseerd?
De verwerking van de passagiersgegevens heeft sinds de inwerkingtreding van de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven», op 18 juni 2019 ten behoeve van implementatie van de PNR-Richtlijn over het gebruik van passagiersgegevens voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en ernstige criminaliteit in lijn hiermee uitgevoerd.
Bij brief van 12 november 2021 is de Autoriteit Persoonsgegevens geraadpleegd over het consultatiebesluit houdende bestendiging van de toepasselijkheid op vluchten binnen de Europese Unie van de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» naar aanleiding van de horizonbepaling uit de wet. In haar reactie heeft de Autoriteit Persoonsgegevens op 3 januari 2022 geadviseerd om de uitspraak van het Europese Hof af te wachten, alvorens de procedure van het conceptbesluit voort te zetten.
In mijn appreciatie9 (25 januari 2022) op het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens ga ik uitgebreid in op mijn overwegingen in de context van vorig jaar, toen het Hof nog geen uitspraak had gedaan. Samengevat is expliciet afgewogen wat de consequenties zouden zijn van het beëindigen van het toepassen van de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» door Nederland op Intra EU-vluchten voor een effectievere samenwerking tussen de EU-lidstaten op het gebied van terrorismebestrijding.
De conclusie van deze afweging, waarbij het recht op een veilige leefomgeving en het recht op privacy en gegevensbescherming beiden zijn betrokken, was op dat moment dat, het continueren van het toepassen van de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» op Intra EU-vluchten noodzakelijk was met het oog op de nationale veiligheid en de veiligheid van Europa als geheel en dat door solide waarborging van de rechten van betrokkenen, de verwerking van de passagiersgegevens bij het toepassen van de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» op Intra EU-vluchten verenigbaar is met het recht op privacy en gegevensbescherming. Met de uitspraak van het Hof wordt dit onderschreven en blijft de inhoud van de richtlijn – en daarmee het instrument – overeind.
Bent u van plan alsnog gehoor te geven aan het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo ja, op welke termijn zal de huidige verwerking worden beperkt?
Zoals ook aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 10 maart 202310 zal ik dit jaar nog een aantal aanpassingen doen in de verwerking van passagiersgegevens.
Met bovenstaande maatregelen geef ik invulling aan de uitspraak van het Hof en gehoor aan het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens alsmede invulling aan een evenredig en proportioneel pakket aan maatregelen en waarborgen die noodzakelijk zijn voor de bestrijding van terrorisme en zware criminaliteit, met de noodzakelijke bescherming van persoonsgegevens.
De nadelige positie waarin vaders zich bevinden na een scheiding |
|
René Peters (CDA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kent u het onderzoek waaruit naar voren komt dat «vaders na een vechtscheiding slechter af lijken te zijn dan moeders»?1
Ja, dit onderzoek ken ik. Het betreft een samenvatting van de pilotevaluatie naar de inzet van de gezinsadvocaat. Dit is een van de projecten vallend onder de Subsidieregeling Stelselvernieuwing rechtsbijstand die door de Raad voor Rechtsbijstand is uitgevoerd. Het definitieve en volledige onderzoeksrapport heb ik zeer recent ontvangen en wordt momenteel nog bestudeerd. Dit rapport wordt betrokken bij de overkoepelende analyse door het WODC van alle onder de stelselvernieuwing gelopen (vierendertig) pilots. Deze eindanalyse wordt in het derde kwartaal van dit jaar verwacht. Vervolgens zal ik dit zo snel mogelijk met de Tweede Kamer delen.
Wat vindt u van de verklaring van de onderzoekers dat dit zou kunnen komen doordat het scheidingsproces in een vrijwel totaal vrouwelijke professionele omgeving plaatsvindt, en het Nederlandse systeem er nog steeds impliciet vanuit gaat dat de moeder de meest natuurlijke verzorger is?
Ik herken het beeld dat de hulpverleners die betrokken zijn bij een gezin in scheiding vaker bestaan uit vrouwen. Het is mijns inziens dan nog wel de vraag of er dan ook automatisch vanuit wordt gegaan dat de moeder de meest natuurlijke verzorger is. Het Nederlandse systeem is in de basis gericht op gelijkwaardig ouderschap, zoals dit is vastgelegd in de wet «Voortgezet ouderschap na een scheiding». Hieruit volgt dat het kind na de scheiding recht heeft op gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. Deze wet kwam destijds (in 2009) tegemoet aan de veranderende maatschappelijke realiteit waarin de vader net als de moeder een belangrijke rol speelt in de verzorging en opvoeding van kinderen. Recentelijk is ook de nieuwe wet «Gezamenlijk gezag door erkenning» in werking getreden. Hierdoor krijgen vaders die hun kind erkennen automatisch het gezamenlijk gezag met de moeder. Dit biedt een gelijkwaardige positie (en start van het ouderschap) vanaf de geboorte van het kind.
Deelt u de mening dat deze verklaring sterk overeenkomt met de bevindingen van het expertteam dat twee jaar geleden in opdracht van uw ministerie onderzoek deed naar ouderverstoting en problemen met de omgangsregeling, en concludeerde dat vaders op achterstand staan in de hulpverlening en in de rechtspraak door het traditionele beeld van ouderschap?
Dit onderwerp is inderdaad belicht in het adviesrapport Expertteam Ouderverstoting/Complexe omgangsproblematiek. Hierin werd aangegeven dat maatschappelijke stereotypen ten aanzien van vader- en moederschap (zoals bijvoorbeeld dat de moeder de meest natuurlijke verzorger zou zijn), invloed hebben op de gedragswetenschappelijke oordeelsvorming, de advisering, de rechterlijke oordeelsvorming en de politionele handhavingspraktijken. Ook kwam naar voren dat contactverlies tussen vader en kind vaker voorkomt als de taakverdeling tussen vader en moeder traditioneel was toen ze nog samen waren (in de zin dat vooral de moeder de huishoudelijke taken op zich nam).
Welke conclusies trekt u hieruit en welke maatregelen zijn of worden er genomen om dit traditionele beeld bij de hulpverlening weg te nemen en ook de vader te zien als een geschikte verzorger van kinderen?
Mijn inzet gaat uit van de belangen van het kind en het recht van dat kind op gelijkwaardig contact en omgang met beideouders en richt zich op het wegnemen van drempels die ongelijkheid tussen de ouders kunnen versterken.
De ontwikkelingen die genoemd worden in het recent ontvangen onderzoeksrapport geven naar mijn mening een zorgwekkend signaal. Tegelijkertijd vind ik het voorbarig om hier algemene conclusies aan te verbinden, temeer omdat de bevindingen in het rapport zijn gebaseerd op slechts vijftien afgeronde scheidingszaken. Wel onderstreept het uiteraard het belang van mijn verdere beleidsinzet hierop en heeft het onverminderd mijn aandacht.
Deze inzet richt zich de komende tijd onder meer op het verder brengen van
de nieuwe integrale werkwijze bij scheidingen die voortkomt uit het Programma Scheiden zonder Schade. Hierin staat gelijkwaardig ouderschap centraal. Concreet wordt professionals geleerd hoe zij een duurzame samenwerking tot stand kunnen brengen met de beide ouders en de andere professionals om het gezin heen. En hoe zij ouders kunnen bewegen samen tot een oplossing te komen over de omgang in het belang van het kind. Deze manier van werken wordt de komende twee jaar in de regio Haaglanden concreet toegepast in de praktijk door daartoe opgeleide professionals, en wetenschappelijk onderzocht en gevalideerd door de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO). In de tussentijd zetten we in op het helpen en scholen van zoveel mogelijk hulpverleners in het land om deze werkwijze verder op te bouwen. Dit doen we door het faciliteren van workshops en lezingen in alle regio’s, ook in samenwerking met het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) en TNO. Er zijn inmiddels ook diverse platforms in de lucht, zoals het landelijke online kanaal Scheiden zonder Schade (op 1sociaaldomein.nl) van het Vakmanschap Jeugdprofessionals met inmiddels meer dan 1000 leden, en het leernetwerk «Kind- en complexe ouderrelaties». Daarnaast zal in april 2023 het landelijke Digiplein officieel worden gelanceerd: een digitaal platform waar zowel beide ouders als professionals neutrale, toegankelijke informatie kunnen vinden, óok over de invulling van gelijkwaardig ouderschap na scheiding.
Onderschrijft u het advies van het expertteam om harder op te treden tegen ouders die na een scheiding kinderen weghouden bij de andere ouder? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te bewerkstelligen?
Voor mij staat het belang om (verdere) schade voor het kind te voorkomen voorop. Met de inzet van «hardere maatregelen» moet daarom altijd heel zorgvuldig worden omgesprongen om het belang van het kind te beschermen. In het WODC-onderzoek naar de «effectiviteit van rechterlijke instrumenten bij omgangsproblematiek» wordt op dit moment onderzocht wat werkt in welke omstandigheden om te bereiken dat verdere schade voor het kind wordt beperkt en omgangsafspraken worden nagekomen. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik in april 2023. Vervolgens zal ik dit zo snel mogelijk met mijn reactie aan de Tweede Kamer zenden.
De negatieve gevolgen van de brede SPUK-regeling voor kleinere gemeenten |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de bundeling van verschillende regelingen in de Specifieke Uitkering (SPUK) nadelige gevolgen heeft voor het beleid ten aanzien van sport en gezondheidsbevordering in kleine gemeenten?
Voor 98% van alle gemeenten geldt dat zij met de Brede SPUK in totaal aanzienlijk meer middelen ontvangen. Drie gemeenten ontvangen minder middelen ten opzichte van 2022. Het betreft hier zowel kleine als middelgrote gemeenten.
Heeft u, voordat u deze regeling inzette, de gevolgen van de wijziging voor kleine gemeenten door laten rekenen en deze meegenomen in uw besluit tot het bundelen van de regelingen tot de SPUK-regeling? Zo nee, waarom niet?
Voor de vier bestaande programma’s in de Brede SPUK (Kansrijke Start, Brede Regeling Combinatiefuncties, Uitvoering lokale sportakkoorden, Gezond in de Stad (GIDS)) is nagegaan wat de gevolgen van een aangepaste verdeelsleutel zouden zijn. Hierbij zijn ook de nieuwe onderdelen meegewogen.
Deze aangepaste verdeelsleutel is gebaseerd op het aantal inwoners in een gemeente en het aantal inwoners met lage sociaaleconomische positie (SEP), gebaseerd op laag inkomen en lage opleiding. Met deze Regeling zijn gemeenten in een goede uitgangspositie gebracht om gezondheidsachterstanden terug te dringen en beweegarmoede tegen te gaan.
Naast de vier bestaande programma’s zijn er elf nieuwe onderdelen toegevoegd met ook extra middelen. Hierdoor gaat het overgrote deel van de gemeenten er met deze verdeelsleutel enorm op vooruit en ontvangen zij juist meer financiële middelen dan voorheen. Dat geldt ook voor bijna alle kleine gemeenten.
Wat zijn de financiële gevolgen van de bundeling tot de SPUK-regeling voor bijvoorbeeld de Waddeneilanden? Kunt u een overzicht geven van de gelden voor de eilanden voorheen en via de SPUK-regeling? Wat betekent dit voor het beleid?
Voor twee Waddeneilanden, Schiermonnikoog en Vlieland en de gemeente Rozendaal heeft de bundeling van SPUK middelen negatieve financiële gevolgen ten opzichte van middelen die deze gemeenten in 2022 kregen uit de Rijksbijdrage voor Kansrijke Start, Brede Regeling Combinatiefuncties, Uitvoering lokale sportakkoorden, GIDS. Dat is uiteraard onwenselijk: deze gemeenten zouden zonder correctie moeten bezuinigen. Daarom zal voor deze drie gemeenten de specifieke uitkering worden opgehoogd tot het niveau dat zij in 2022 kregen uit genoemde programma’s. Zo worden ook deze gemeenten in een goede uitgangspositie gebracht om te investeren.
Kunt u aangeven voor welke gemeenten de SPUK-regeling positieve c.q. negatieve financiële gevolgen heeft en wat deze nieuwe regeling betekent voor de plannen die gemeenten al hadden gemaakt op basis van de oude financiering?
Ruim 98% van de gemeenten gaan er financieel op vooruit. Dit komt doordat er elf nieuwe onderdelen in de brede SPUK zijn opgenomen met extra middelen. Daarnaast zijn bij een paar bestaande onderdelen zoals de Brede regeling combinatiefuncties extra middelen toegevoegd. De negatieve financiële gevolgen betreffen in ieder geval twee Waddeneilanden en één andere gemeente. De positieve financiële gevolgen betreffen bijna alle gemeenten. Op vrijdag 31 maart jl. is de aanvraagronde voor de Brede SPUK gesloten. Alle gemeenten hebben op deze brede SPUK ingetekend voor vrijwel alle onderdelen. Direct na de sluiting van de aanvraagtermijn is de balans opgemaakt en is vanuit het ministerie gekeken naar een passende oplossing. Voor deze drie gemeenten wordt de specifieke uitkering opgehoogd tot het niveau dat zij in 2022 kregen uit genoemde programma’s. Zo worden ook deze gemeenten in een goede uitgangspositie gebracht om te investeren.
Hoe gaat u er voor zorgen dat gemeenten hun beleid ten aanzien van sport en gezondheidsbevordering nog op dezelfde manier kunnen blijven uitvoeren en er niet op achteruit gaan door de SPUK-regeling?
Deze brede SPUK is ervoor bedoeld dat gemeenten juist meer kunnen gaan inzetten op het gebied van Sport, bewegen en cultuur, Gezondheid en Sociale basis. Dit omdat in Nederland een grote uitdaging bestaat om de gezondheidsachterstanden terug te dringen en de beweegarmoede terug te dringen. Vandaar de nieuwe verdeelsleutel, die past bij deze doelstelling.
Het bericht dat rechters en officieren voor het eerst in de Nederlandse geschiedenis willen gaan staken |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Honderden rechters en officieren dreigen met staking: «we moeten onszelf nu beschermen»» van het Algemeen Dagblad van 22 februari 2023?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat rechters en officieren zo ontevreden zijn dat zij voor het eerst in de geschiedenis overwegen om te gaan staken voor een betere collectieve arbeidsovereenkomst (cao) en erkenning voor de hoge werklast?
Het is spijtig dat rechters en officieren van justitie, als een van de pilaren van de rechtsstaat, overwogen te gaan staken. Het is evenwel een recht dat zij hebben. Bij brief van 9 maart heb ik de NVvR een handreiking gedaan en ik ben blij om te melden dat de NVvR op 23 maart heeft besloten de onderhandelingen weer te hervatten. Prioriteit is hoe wij op het onderwerp werkdruk nader tot elkaar kunnen komen. Om dit in beeld te brengen heb ik in mijn brief voorgesteld gezamenlijk een onafhankelijke verkenner aan te wijzen.
Kunt u ingaan op de noodoproep van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) die aangeeft dat alle seinen op rood staan vanwege de hoge werkdruk, personeelstekorten en de toename aan bedreigingen?
Om de werkdruk aan te pakken heeft het kabinet fors geïnvesteerd in de Rechtspraak en het Openbaar Ministerie (OM). Zo krijgt de Rechtspraak er in 2023 € 120 miljoen bij, oplopend tot jaarlijks € 155 miljoen vanaf 2025 en is de opleidingscapaciteit verhoogd van 80 naar 130 rechters die jaarlijks instromen. Het OM heeft extra middelen gekregen om 250 extra officieren van justitie aan te trekken. Daarnaast worden er binnen deze organisaties tal van andere maatregelen getroffen om de werkdruk aan te pakken.
Ook voor veiligheid heeft het kabinet extra middelen vrijgemaakt en is binnen de organisaties veel aandacht. Het onderwerp staat ook nadrukkelijk op de agenda bij de besprekingen met de NVvR over de arbeidsvoorwaarden. Vanwege de nog lopende besprekingen kan ik hier nog geen verdere uitspraken over doen.
Bent u het eens met de uitspraken van de voorzitter van de NVvR dat dit ook behoorlijk negatieve effecten heeft op het veiligheidsgevoel van Nederlanders?
Indien personeelstekorten ertoe leiden dat minder strafzaken kunnen worden behandeld en soms zelfs moeten worden geseponeerd, dan kan dat mogelijk het veiligheidsgevoel aantasten. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven investeert het kabinet daarom ook fors in de Rechtspraak en het OM.
Hoe kan het zo ver zijn gekomen dat deze sector geen vertrouwen meer heeft in de cao besprekingen die momenteel gaande zijn vanuit u en uw ministerie?
Hierbij verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u ingaan op de zorgwekkende signalen vanuit de NVvR dat rechters en officieren overwerkt zijn? Wat zegt het dat men kennelijk vindt dat er te weinig is gebeurd met eerdere signalen en noodkreten?
Hierbij verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de inschatting dat dit kan betekenen dat op de korte termijn, vanwege de hoge werkdruk en het vertrek van goede mensen, nog minder rechters en officieren nog meer werk zullen moeten gaan doen?
Dit beeld wordt door de Rechtspraak en het OM niet herkend uit de cijfers. Er is geen sprake van een toegenomen uitstroom of van minder capaciteit. In 2023 neemt het aantal rechters en officieren van justitie toe en dit zal met de intensiveringen vanuit het kabinet de komende jaren naar verwachting het geval blijven.
Kunt u ingaan op de zorg die de NVvR deelt, dat de verhoging van het budget vorig jaar te weinig is vanwege toegenomen complexiteit van het werk en de verharding in de samenleving, waaronder de flinke toename van het aantal bedreiging van rechters en officieren?
Het kabinet heeft fors geïnvesteerd in de Rechtspraak en het OM, waarmee de werkdruk op termijn kan worden teruggedrongen en de veiligheid kan worden verhoogd. Deze investering is in goed overleg met de Rechtspraak en het OM tot stand gekomen, waarbij ook is gekeken naar de absorptiecapaciteit en maximale opleidingscapaciteit.
De zorg van de NVvR dat dit te weinig is, deel ik dan ook niet.
Bent u bereid de NVvR meer tegemoet te komen in de cao onderhandelingen zodat de stakingen voorkomen kunnen worden?
Ja, ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 2.
Kunnen deze vragen zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken beantwoorden?
Gezien de gevoeligheid van de lopende onderhandelingen heb ik het pas opportuun geacht deze vragen te beantwoorden op het moment dat de gesprekken weer zouden worden hervat.
Asielopvang in Zwaagdijk West |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht Van RTL Nieuws van 13 februari 2022 waarin, op basis van de brief van commissaris van de Koning Arthur van Dijk aan het college van burgemeester en wethouders (B&W) van Medemblik, wordt gesteld dat hier sprake is van «een Tubbergje» omdat de provincie – tegen de wil van de gemeente in – woningen voor de vestiging van statushouders wil doordrukken?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat een herhaling van de casus Tubbergen niet alleen op rijksniveau maar ook op provinciaal niveau moet worden voorkomen?
Ik wil benadrukken dat ik een voorstander ben van een goede samenwerking tussen overheden bij de realisatie van huisvesting. Primair ligt de bevoegdheid bij het afgeven van een omgevingsvergunning voor de bouw van woningen bij het college van burgemeester en Wethouders van de gemeente. Mocht het echter zo zijn dat er een impasse ontstaat over woningbouw dan kan het soms nodig zijn om een knoop door te hakken op provinciaal of rijksniveau.
Tegelijkertijd vind ik de vergelijking met de casus Tubbergen hier niet passend. Het gaat om grond die in eigendom is van de provincie waar zij een zinvolle invulling aan wil geven door bij te dragen aan het terugdringen van het woningtekort. De provincie is van mening dat het haalbaarheidsonderzoek nog niet volledig uitgevoerd is. De gemeente wilde hier niet aan meewerken en daarom gaat de provincie hier zelf mee verder. Er is nog geen besluit genomen, er wordt alleen meer onderzoek gedaan.
Overigens zijn in de casus Tubbergen de gemeente, het COA en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid alsnog tot overeenstemming gekomen over de opvang van asielzoekers en is overeengekomen dat de gemeente de vergunningsaanvraag van het COA in behandeling neemt.
Zo ja, op welke wijze gaat u voorkomen dat de provincie de gemeente Medemblik en de inwoners van Zwaagdijk-West passeert door het verlenen van een provinciale omgevingsvergunning?
Zie vraag 2.
Zo nee, hoe verhoudt deze eventuele provinciale omgevingsvergunning zich met het uitgangspunt dat er geen hiërarchie is in de verschillende overheden?
Primair ligt de bevoegdheid voor het afgeven van een omgevingsvergunning voor de bouw van woningen bij het college van burgemeester en Wethouders van de gemeente. Maar met de inzet van provinciaal instrumentarium op het gebied van de ruimtelijke ordening kan ook de provincie een omgevingsvergunning verlenen waarmee, vanwege een provinciaal/regionaal belang, huisvesting mogelijk wordt gemaakt. Het is aan het provinciale bestuur om te bepalen of er, gelet op provinciale belangen, aanleiding bestaat voor de inzet van dit instrumentarium. Uiteraard moet hier een zorgvuldig proces, waarbij ook overleg met de gemeente plaatsvindt, aan vooraf gaan. Onderdeel van dit zorgvuldige proces is het doen van een zorgvuldig haalbaarheidsonderzoek waarin alle relevante aspecten worden betrokken en onderzocht.
Bent u het eens met de stelling dat een plattelandsdorp van 375 inwoners niet onevenredig kan worden belast met de vestiging van vele tientallen asielzoekers omdat de infrastructuur, openbaar vervoer, voorzieningenniveau, zorg en onderwijs hier niet op zijn ingericht? Zo nee, waarom niet?
Ten eerste wil ik benadrukken dat het hier gaat om huisvesting. Deze is bedoeld voor onder andere spoedzoekers waaronder vergunninghouders, niet voor asielzoekers. vergunninghouders hebben volgens de wet recht op een woning. Gemeenten hebben de plicht om vergunninghouders te huisvesten.
Het is per situatie verschillend hoe veel ruimte er is voor de komst van nieuwe woningen. Bij de keuze voor een locatie en het aantal woningen, moet rekening worden gehouden met een groot scala aan belangen en criteria, waaronder ook de impact op bijvoorbeeld de infrastructuur en voorzieningen in de omgeving. Daarom is het belangrijk dat er een zorgvuldig haalbaarheidsonderzoek wordt uitgevoerd, waarin alle relevante aspecten worden betrokken en onderzocht.
Bent u het eens met de stelling dat de provincie Noord-Holland tot nu toe heeft nagelaten om een participatietraject hierover te starten met de inwoners?
Uit informatie van de provincie heb ik begrepen dat de provincie Noord-Holland eerst wil onderzoeken of het project überhaupt haalbaar is doormiddel van het uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek. Mocht blijken dat het project niet haalbaar is, dan acht het provinciale bestuur een participatietraject ook niet nodig.
Op dit moment worden bewoners huis-aan-huis geïnformeerd door de provincie, is de provincie in gesprek met een speciaal opgerichte werkgroep van bewoners en hebben zij een mailadres in het leven geroepen waar vandaan ze ook individuele vragen kunnen beantwoorden. Daarnaast levert de werkgroep ook input voor het haalbaarheidsonderzoek van de provincie. Voor volgende fasen zal de provincie nog moeten bepalen welke vorm van participatie ze gaan inzetten.
Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot het streven in het coalitieakkoord om participatie met inwoners serieus op te pakken?
Zoals hierboven reeds geantwoord: het provinciale bestuur zal, als uit het haalbaarheidsonderzoek naar voren komt dat tijdelijke woningbouw op zich haalbaar is, een participatietraject starten. In welke vorm dit eventueel gaat plaatsvinden, moet de provincie dus nog bepalen.
Welk effect denkt u dat dit heeft op het draagvlak voor asielopvang in Medemblik?
Een gedeelte van de woningen is bestemd voor alle woningzoekenden en komt daarmee dus ten goede aan de huidige inwoners. Een kleiner deel is bestemd voor de huisvesting van vergunninghouders. Verder ben ik niet bekend met wat het draagvlak voor huisvesting van vergunninghouders bij de inwoners van Medemblik is.
Op welke manier en op welk moment gaat u hierover in gesprek met de commissaris van de Koning en de gedeputeerden die hiervoor verantwoordelijk zijn?
Allereerst zijn de provincie en betrokken gemeente in deze situatie aan zet. Ik zie op dit moment nog geen aanleiding om in hierover in gesprek te gaan met het provinciale bestuur.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk, zonder bundeling, en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Dat kan ik. Alleen voor het antwoord op vraag 3 verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
De ‘zorgarrangeur’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe is het idee van de zogenaamde «zorgarrangeur» ontstaan? Welke signalen uit de samenleving hebben u doen besluiten om vanuit de overheid een dergelijke dienst in het leven te roepen?1
Domeinoverstijgend samenwerken tussen gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren leidt naar verwachting tot betere zorg thuis, waardoor zorg in verpleeghuizen en andere zorginstellingen kan worden uitgesteld of voorkomen. Dat beschrijft de Raad voor Volksgezondheid en Zorg ook in haar rapport Grenzeloos Samenwerken (2022). Domeinoverstijgend samenwerken ondersteunt het beleid van langer thuis wonen en vermindert de vraag naar zorg die valt onder de Wet langdurige zorg (Wlz). De baten van domeinoverstijgende samenwerking vallen daarmee in de Wlz terwijl er meer kosten gemaakt worden in de Wmo 2015 en de Zvw.
Met het aankomende wetsvoorstel domeinoverstijgend samenwerken maak ik het voor zorgkantoren mogelijk om bij te dragen aan initiatieven die ertoe kunnen leiden dat het beroep op de Wlz kan worden beperkt; deze wettelijke mogelijkheid hebben zij nu niet. Vooruitlopend op het wetsvoorstel geeft de Regeling specifieke uitkering domein-overstijgend samenwerken (spuk DOS) gemeenten een financiële impuls om nieuwe initiatieven te starten of om initiatieven met goede ervaringen uit te breiden. Eén van de voorbeelden van een dergelijk initiatief is het inzetten van een door de sector zo genoemde zorgarrangeur, maar gemeenten kunnen ook een aanvraag doen voor een ander experiment dat past binnen de doelstellingen van de spuk DOS.
Met de zorgarrangeur zijn positieve ervaringen opgedaan in de praktijk via pilots Domein Overstijgend Samenwerken (DOS) bij drie gemeenten (Ede, Dongen en Hoogeveen). De vorige Minister van VWS heeft de evaluatie van de werkwijze in de pilotgemeenten op 26 februari 2021 aan uw Kamer aangeboden.2 Significant (het onderzoeksbureau dat de evaluatie heeft uitgevoerd) beschrijft dat de aanpak meerwaarde heeft voor cliënten en naasten. Zo geven naasten aan dat zij zich dankzij de arrangeur ontlast voelen, omdat ze erop kunnen vertrouwen dat de zorg geregeld wordt. Cliënten en naasten geven daarnaast aan dat zij zich gehoord voelen door de arrangeur en dat het fijn is dat zij de arrangeur als aanspreekpunt hebben. Het langer thuis kunnen wonen in combinatie met deze positieve ervaringen met de arrangeur en de werkwijze van Domein Overstijgend Samenwerken dragen naar verwachting van naasten en arrangeurs bij aan de kwaliteit van leven van de cliënt. Daarnaast levert de werkwijze positieve ervaringen op bij medewerkers. Significant concludeert tevens dat de experimenten bijdragen aan een grotere maatschappelijke doelmatigheid en effectiviteit.
Er is bij de zogenoemde (zorg)arrangeur overigens geen sprake van een nieuwe dienst of een nieuw soort medewerker. De rol van arrangeur kan door verschillende bestaande professionals worden vervuld, bijvoorbeeld de casemanager dementie, een wijkverpleegkundige of een leefcoach. De bedoeling is dat de arrangeur (doordat verschillende partijen daarover met elkaar afspraken hebben gemaakt) zorg en ondersteuning vanuit meerdere domeinen kan toekennen en de zorg en ondersteuning integraal kan organiseren, waarmee het aantal betrokken personen juist afneemt in plaats van toeneemt en de zorg en ondersteuning beter aansluit bij de behoefte van de cliënt en zijn naaste.
Hoe reflecteert u op het feit dat de zorg in Nederland kennelijk dusdanig complex is geworden dat een «zorgarrangeur» nodig is om cliënten/patiënten bij te staan in het laveren door het zorgstelsel?
Voor sommige cliënten is zorg en ondersteuning uit meerdere domeinen nodig. Samenwerking is daarbij van belang. Met de spuk DOS wordt samenwerking gefaciliteerd zodat deze zorg en ondersteuning vanuit meerdere domeinen georganiseerd kan worden door één en dezelfde persoon. Dat maakt dat het aantal betrokken partijen beperkt kan worden indien partijen elkaar daartoe het mandaat geven.
Bent u niet van mening dat het aanstellen van «zorgarrangeurs» een uiting is van symptoombestrijding, in plaats van het daadwerkelijke probleem, namelijk de steeds verdergaande complexiteit van en bureaucratie in het zorgstelsel, aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier is de «zorgarrangeur» «bevoegd om mensen zorg toe te zeggen»? Op basis van welke criteria kunnen deze personen dergelijke afwegingen maken? Welke eisen worden gesteld aan de functie van «zorgarrangeur»? Welke kwalificaties dient iemand hiervoor te hebben?
De wijze waarop een arrangeur bevoegd is om mensen zorg toe te zeggen, is afhankelijk van afspraken die samenwerkende partijen daarover met elkaar maken. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat partijen de wijkverpleegkundige – die normaal gesproken alleen de wijkverpleging kan indiceren – op basis van de gemaakte afspraken van de gemeente ook de bevoegdheid krijgt om ondersteuning vanuit de gemeente toe te zeggen en/of te regelen. Het stellen van een indicatie voor de Wlz blijft voorbehouden aan het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ).
Op welke manier wordt de 8,9 miljoen euro die wordt uitgetrokken voor het aanstellen van «zorgarrangeurs» gedekt? Uit welke middelen wordt dit betaald?
De € 8,9 miljoen is beschikbaar op de begroting van VWS en wordt bekostigd vanuit de transitiemiddelen «scheiden wonen en zorg». Doordat mensen met deze initiatieven langer thuis kunnen blijven wonen, draagt dit bij het langer thuis wonen of in geclusterde setting en minder in een verpleeghuis.
Hoe rijmt u de kabinetslijn dat de zorgkosten te erg stijgen met deze miljoenenuitgave voor een secundaire zorgvoorziening? Op welke manier is het geoorloofd om een nieuwe, administratieve zorgkostenpost, die bovendien voornamelijk voorziet in werkverschaffing voor overheidsmedewerkers, te creëren als er op praktische/uitvoerende/medische zorg aan patiënten/cliënten aanhoudend bezuinigd wordt?
De spuk DOS heeft niet tot doel om mensen te helpen hun zorg te regelen, maar om gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars in staat te stellen tot de benodigde domeinoverstijgende samenwerking om op een eenvoudigere wijze de juiste zorg op de juiste plek te organiseren. Zoals gesteld in mijn antwoord op vraag 1 hebben een aantal gemeenten hier invulling aan gegeven door een zorgarrangeur. De inzet bevordert juist de autonomie en voorkomt zwaardere zorg.
Kunt u een analyse geven over waarom burgers zelf kennelijk niet in staat zijn om zichzelf van de juiste zorg op de juiste plek te voorzien? Heeft u een knelpuntenanalyse gemaakt van deze problematiek en wat is daaruit gekomen? Wat zijn de problemen waar mensen tegenaan lopen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u in gesprek gegaan met de zorgsector en/of zorgverzekeraars over de knelpunten die door patiënten/cliënten ervaren worden en heeft u samen met hen gepoogd hiervoor binnen de eigen beleidskaders oplossingen te vinden zonder dat daar hulp van derden, zoals een «zorgarrangeur», bij nodig is? Zo ja, waarom is dit niet (voldoende) gelukt? Zo nee, waarom heeft u dit niet gedaan?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u in gesprek gegaan met patiënten/cliënten (organisaties) om ervaringen op te halen met knelpunten in het regelen van zorg? Zo ja, wat is er uit deze gesprekken gekomen en welke oplossingen hebben deze groepen zelf aangedragen? Zo nee, waarom heeft u dit niet gedaan?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u niet van mening dat nog een extra schakel in de zorgverleningsketen het stelsel alleen nog maar onoverzichtelijker en meer bureaucratisch maakt? Zo nee, op welke manier simplificeert het implementeren van nog een schakel het zorgstelsel dan?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u niet van mening dat het voor patiënten/cliënten van belang is om zoveel mogelijk autonomie te behouden bij hun eigen zorgvraag? Zo ja, vindt u het dan niet onwenselijk dat hen met een «zorgarrangeur» juist alleen maar meer regie uit handen genomen wordt, waardoor het zicht op hun eigen zorg nog verder vertroebelt, wat uiteindelijk onvermijdelijk leidt tot meer afhankelijkheid van het zorgstelsel, minder maatwerk, minder zelfredzaamheid, meer en complexere zorg en hogere kosten?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier wordt de onafhankelijkheid van een «zorgarrangeur» gewaarborgd? Hoe weten patiënten/cliënten dat zij te maken krijgen met iemand die geen persoonlijke en/of professionele belangen heeft bij het arrangeren van (een bepaalde vorm van) zorg (bij een bepaalde zorgverleningsorganisatie)? Mogen de «zorgarrangeurs» persoonlijk en/of professioneel betrokken zijn bij zorgverleningsorganisaties en/of zorgverzekeraars? Zo ja, hoe wordt belangenverstrengeling dan uitgesloten?
Als gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren besluiten om met behulp van de spuk DOS het model van een zorgarrangeur te introduceren in de regio, dan ga ik ervan uit dat zij op basis van goede afspraken de zorgarrangeurs het juiste mandaat meegeven om deze functie uit te oefenen en de onafhankelijkheid te borgen.
Op welke manier heeft uw minsterie invloed op de zorg die door de «zorgarrangeurs» wordt aangedragen/geregeld voor patiënten/cliënten? Vindt u niet onwenselijk dat uw ministerie deze dienst deels financiert, omdat daarmee de onafhankelijkheid van het aangedragen zorgaanbod wellicht in het geding komt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe gaat de «zorgarrangeur» bijdragen aan het bestrijden van de krapte in de zorg? Wat is de meerwaarde van een «zorgarrangeur» als er nog altijd niet voldoende aanbod/plekken zijn voor patiënten/cliënten die zorg nodig hebben? Wat hebben we aan een «zorgarrangeur», als die geen zorg kan arrangeren, omdat deze zorg simpelweg niet beschikbaar is?
Zoals hiervoor aangegeven in de beantwoording van vraag 1, is uit de evaluatie van de pilots gebleken dat domeinoverstijgend samenwerken (en de werkwijze met een arrangeur) zowel kan zorgen voor positieve ervaringen bij cliënten, hun naasten en medewerkers alsmede een bijdrage kan leveren aan een grotere maatschappelijke doelmatigheid en effectiviteit en daarmee de inzet van schaars personeel kan beperken doordat een zwaardere zorgvraag voorkomen wordt.
Is het niet zo dat veel zorgverleners, zoals bijvoorbeeld wijkverpleegkundigen en/of verzorgenden, al sinds jaar en dag optreden als verijdelde «zorgarrangeurs» en dat deze zorgprofessionals als geen ander weten hoe zij hun patiënten/cliënten moeten begeleiden bij het vinden en regelen van de juiste zorg? Wat voegt de «zorgarrangeur» toe dat deze professionals niet al lang bieden aan kennis en expertise?
De spuk DOS heeft niet tot doel om mensen te helpen hun zorg te regelen, maar om gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars in staat te stellen tot de benodigde domeinoverstijgende samenwerking om op een eenvoudigere wijze de juiste zorg op de juiste plek te organiseren. Zoals gesteld in mijn antwoord op vraag 1 hebben een aantal gemeenten hier invulling aan gegeven door een zorgarrangeur.
Ik betreur het dat het beeld is ontstaan dat de zorgarrangeur een nieuwe functie is die in plaats komt van de cliëntondersteuner of begeleidende taken van zorgverleners overneemt. Dat is niet het geval. De meerwaarde ligt in het mandaat van een bestaande functionaris om over de grenzen van de wetten heen zorg te indiceren/toe te wijzen.
Op welke manier verschilt de «zorgarrangeur» van andere soortgelijke, al bestaande rollen, zoals de cliëntondersteuner, de mantelzorgmakelaar, het wijkteam, de casemanager, etc., die allemaal in het leven zijn geroepen voor exact de taken die de «zorgarrangeur» nu zou moeten gaan vervullen? Kunt u uitleggen waarom bovengenoemde rollen blijkbaar niet (voldoende) aan deze specifieke zorgbehoefte voldoen en op welke manier de «zorgarrangeur» dat dan wel zal bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 15.
Hoe denkt u mensen te werven die willen optreden als «zorgarrangeur», aangezien de personeelstekorten in de zorg op dit moment al nijpend zijn? Gaat de «zorgarrangeur» mensen onttrekken aan andere takken van de zorgsector, of bent u voornemens mensen van buiten de sector voor deze rol aan te trekken? Indien dat het geval is, kunt u dan uitleggen hoe de kwaliteit van de gearrangeerde zorg gewaarborgd is, aangezien de «zorgarrangeur» in veel gevallen geen zorgachtergrond heeft en dus kennis en expertise mist?
Zoals onder andere mijn antwoord op vraag 1 aangegeven heeft Significant (dat de pilots met deze werkwijze in 3 pilotgemeenten heeft geëvalueerd) geconcludeerd dat deze werkwijze bijdraagt aan een grotere maatschappelijke doelmatigheid en effectiviteit.
Wat betekent het voor de toch al lange wachtlijsten in de zorg als er een nieuwe bureaucratische laag bijkomt, waarlangs patiënten/cliënten zorg moeten regelen? Denkt u niet dat dit alleen maar nog meer vertraging, nog meer administratielast en nog minder zorg gaat opleveren? Zo nee, waarom niet? Kunt u een onderbouwde uitleg geven?
Zie antwoord vraag 17.
Hoe rijmt u het dat het volgens het Integraal Zorgakkoord niet wenselijk is dat in er de toekomst nog meer mensen in Nederland in de zorg werkzaam zullen zijn, met het in het leven roepen van weer een extra laag van werknemers in de zorg?
Zie antwoord vraag 17.
Hoe worden de «zorgarrangeurs» gecontroleerd/getoetst om te bepalen of zij daadwerkelijk de meest geschikte zorg arrangeren voor patiënten/cliënten? Op welke manier moeten zij verantwoording afleggen?
De wijze waarop arrangeurs verantwoording moeten afleggen is afhankelijk van de afspraken die daarover worden gemaakt tussen de samenwerkende partijen.
Heeft u kennisgenomen van alle kritiek die er is gekomen op het plan voor de «zorgarrangeur», niet in de laatste plaats van mensen uit de zorg zelf, en hoe reflecteert u daarop?
Ik betreur het dat het beeld is ontstaan dat de zorgarrangeur een nieuwe functie is die in de plaats komt van de cliëntondersteuner of begeleidende taken van zorgverleners overneemt. Dat is niet het geval. De meerwaarde ligt in het mandaat van een bestaande functionaris om over de grenzen van de wetten heen zorg te indiceren/toe te wijzen.
Overigens kunnen gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren ook andere experimenten starten op basis van de spuk DOS die bijdragen aan de benodigde domeinoverstijgende samenwerking om op een eenvoudigere wijze de juiste zorg op de juiste plek te organiseren.
Het bericht ‘Jeugdzorgmanagers verdienen bij met handeltje in zzp’ers bij hun eigen werkgever’ |
|
Peter Kwint |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat dacht u toen u het bericht «Jeugdzorgmanagers verdienen bij met handeltje in zzp’ers bij hun eigen werkgever» las? Deelt u de mening dat er te vaak berichten over op malafide wijze geld verdienen langskomen in deze belangrijke sector?1
Geld dat bedoeld is voor hulp en ondersteuning aan kwetsbare jongeren kan en mag niet gebruikt worden door leidinggevenden om zichzelf te verrijken. Ik ben boos over de signalen dat dit bij iHUB aan de orde zou zijn geweest. Elk signaal over excessief geld verdienen in de jeugdhulpsector is er één te veel.
Wat is naar uw beste schatting het totaal aantal aanbieders in de Nederlandse jeugdzorg?
Uit het jaarrapport 2022 van het CBS is op te maken dat er 3500 jeugdzorgaanbieders bestaan.2
Wat is naar uw beste schatting de omvang van de gemaakte omzet en winst in de Nederlandse jeugdzorg?
In de jaarverantwoording zorg staan jaarcijfers van jeugdhulpaanbieders uit de jaarverantwoording 2021.3 Op basis van deze ruwe dataset zou indicatief kunnen worden gesteld dat ruim 2.000 aanbieders in 2021 een omzet hebben op grond van de Jeugdwet van circa 4,7 mld. Zij hebben een gemiddelde nettowinstmarge van circa 2,4%. De grotere aanbieders in deze dataset behalen overigens een groot deel van hun omzet (gemiddeld circa 85%) uit hoofde van andere zorgwetten.
Zou het al tijden woekerende conflict tussen het kabinet en de gemeenten over de financiering van de Hervormingsagenda Jeugd en het afdekken van de risico’s niet allang beëindigd zijn wanneer winstuitkeringen in deze sector waren verboden?
Met het wetsvoorstel «Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders» worden normen geïntroduceerd om voorwaarden te kunnen stellen aan het uitkeren van winst door jeugdhulpaanbieders. In mei 2022 heb ik uw Kamer doorrekeningen van KPMG aangeboden waaruit blijkt dat het terugdringen van winsten beperkte financiële effecten heeft.4 Er is dus meer nodig. Daarom werk ik aan de hervormingsagenda jeugd, waarin maatregelen worden voorgesteld die de jeugdzorg verbeteren en het stelsel financieel houdbaar maken.
Wanneer kunnen we de aangekondigde plannen die onder meer de groeiende positie van private equity in de jeugdzorg moeten tegengaan tegemoetzien?
In november 2022 heeft uw Kamer een motie aangenomen die mij onder andere verzoekt om te verkennen hoe private equity beleggers afgeschaft en/of geweerd kunnen worden binnen de Jeugdwet5. Voor de zomer kom ik terug op de uitvoering van deze motie.
Wat is naar uw beste inschatting de omvang van de inzet van flexkrachten in de jeugdzorg? Deelt u de mening dat de flexibele schil primair bedoeld zou moeten zijn voor «piek en ziek»?
Binnen allerlei verschillende economische sectoren – inclusief de zorg – is momenteel sprake van een hoog aantal flexwerkers en zzp’ers. In de branche jeugdzorg waren in het jaar 2022 35.000 werknemers met een arbeidscontract werkzaam, waarvan 1000 oproep/invalkrachten en 2000 uitzendkrachten. Daarnaast waren 3000 zzp’ers werkzaam in de branche jeugdzorg6.
We willen iedereen aantrekken en behouden die in de zorg kwalitatief goed werk kan en wil leveren. Hierbij is een goede balans tussen personeel in vaste loondienst en flexpersoneel nodig. Deze balans is er momenteel onvoldoende. Flexwerken bij een zorginstelling zal zich moeten richten op het opvangen van «piek en ziek» daar waar dat niet lukt met interne, flexibel inzetbare medewerkers en voor het redelijkerwijs opvangen van specialistische kennis («uniek»). Hierdoor blijft de werkdruk voor alle zorgmedewerkers in balans en blijft de geboden zorgkwaliteit gegarandeerd.
Op welke manier wilt u het aannemen van vaste krachten in de jeugdzorg bevorderen? Hoe verklaart u dat het schijnbaar ook in tijden van een schreeuwend tekort wel mogelijk is om flexkrachten te vinden?
Uit onderzoek weten we dat de oorzaak voor de uitstroom van professionals naar het zzp-schap voornamelijk ligt in de onvrede over het werken in loondienst. Dit omdat professionals het gevoel hebben als flexwerker prettiger te kunnen werken, met minder werkdruk en minder regels. Het is daarom essentieel dat werkgevers investeren in zeggenschap en autonomie van professionals en inzetten op goed werkgeverschap. Het bevorderen van goed werkgeverschap en het aantrekkelijker maken van het werken in loondienst zijn onderdeel van het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ) van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport. Ook wordt Kabinetsbreed prioriteit gegeven aan het zzp-vraagstuk door gezamenlijk te bekijken hoe we het toenemende aantal zzp’ers kunnen aanpakken. Uw Kamer wordt hierover binnenkort via de Minister van SZW nader over geïnformeerd.
Bent u bereid opties zoals het anders financieren (meer op capaciteit dan op bezetting) of de inzet van regionale flexpools zonder winstoogmerk te onderzoeken?
(Samenwerkende) werkgevers zijn al langer op verschillende manieren bezig om het werken in loondienst voor hun medewerkers aantrekkelijker te maken. Vanuit VWS stimuleren we de inzet op regionaal werkgeverschap of regionale flexpools. Via dergelijke vormen van regionale samenwerking kunnen zorginstellingen meer kansen en mogelijkheden bieden aan hun medewerkers en daarmee tegelijkertijd de regie op de arbeidsmarkt deels terugkrijgen. Het stimuleren van goed werkgeverschap en het verkennen van nieuwe vormen van flexwerken zijn daarom expliciet onderdeel van het programma TAZ. Er zijn in de regio verschillende initiatieven op het gebied van gezamenlijke flexpools en regionaal werkgeverschap. Voorbeelden hiervan zijn de Werkgeverij7, FAIR8 en RITZ9. In een kerngroep met stakeholders bekijkt VWS hoe deze initiatieven verder kunnen worden geïmplementeerd en opgeschaald. Als daarbij specifieke knelpunten opkomen, dan pakt VWS deze op, waar nodig in samenwerking met andere ministeries. Zo is overleg gaande tussen VWS, de ACM, SZW en EZK over wat binnen het wettelijk kader van de mededinging aanvullend nodig is om de wens van regionale samenwerking binnen zorg en welzijn te kunnen blijven stimuleren.
Deelt u de analyse dat de hoge inhuurkosten van zelfstandigen in de jeugdzorg weleens een van de redenen zou kunnen zijn voor de voortdurende kostenstijgingen in deze sector? Heeft u dit weleens in kaart gebracht? Klopt het dat iHub, terwijl de kosten voor externe inhuur explodeerden, bij meerdere gemeenten heeft aangeklopt voor extra geld?
In 2020 heeft mijn ambtsvoorganger onderzoek laten doen naar de ontwikkeling van de uitgaven in de jeugdzorg (AEF, Stelsel in groei10). De stijgende uitgaven in de jaren 2015–2019 waren het gevolg van (1) een toename van het aantal kinderen dat op jaarbasis jeugdzorg ontvangt (+ 16%) en (2) de kosten per cliënt zijn toegenomen (+ 16%). De toename in het aantal jeugdigen werd met name veroorzaakt doordat de uitstroom achterblijft bij de instroom. Het onderzoek heeft niet gekeken naar de oorzaken van de achterblijvende uitstroom en de toename van kosten per cliënt. Er worden hier wel mogelijke verklaringen voor gegeven, zoals het feit dat cliënten langer in jeugdzorg zitten, de intensiteit van trajecten is toegenomen, prijsverhogingen in de contractering of een andere productstructuur. Daarnaast is door KPMG in 2019/2020 onderzoek gedaan bij negen gemeenten en dertien jeugdhulpaanbieders om meer inzicht te krijgen in de uitgaven. Dit was een niet-representatief onderzoek, maar KPMG heeft daarbij ook naar de uitgaven aan extra kosten aan personeel niet in loondienst voor de periode 2016–2018 gekeken. Hun constatering destijds was dat deze kosten niet de forse toename in de kosten aan zorg kon verklaren.
Ik heb begrepen uit navraag bij iHUB en de regio Rijnmond, dat iHUB in deze periode inderdaad een aanvraag voor aanvullende middelen bij de accounthoudende gemeente heeft gedaan.
iHUB geeft aan dat de reden voor deze aanvraag te maken had met de transformatie die zij doormaken op het gebied van (gesloten) jeugdzorg met het doel om (gedwongen) opnames van jongeren te voorkomen, de kwaliteit van zorg te verbeteren en de opnameduur te verkorten.
Welk effect heeft een explosieve toename van het aantal ZZP’ers in de jeugdzorg voor de kwaliteit van zorg op de groep naar uw mening? Wat zijn de minimale eisen waar ZZP’ers in deze sector aan moeten voldoen? Is het volgens u denkbaar dat ze basale kennis ontbeerden, zoals omschreven in het artikel?
Alle professionals die bij het bieden van jeugdhulp worden ingezet, moeten vakbekwaam zijn en over de juiste kennis en vaardigheden beschikken; of dat nu personeel in loondienst is of zzp’ers zijn. Aanbieders van jeugdzorg zijn primair verantwoordelijk om de juiste professional in te zetten, afhankelijk van de specifieke taken en werkzaamheden. Voor de kwaliteit van zorg is het van belang dat professionals zich blijven ontwikkelen in kennis en kunde. Dit kan door scholing, supervisie en intervisie bij hun werk en geldt zowel voor medewerkers in loondienst als voor flexwerkers.
VWS en veldpartijen zijn met elkaar in gesprek hoe partijen in een vorm van zelfregulering in gezamenlijkheid kunnen bijdragen aan het terugdringen van oneigenlijk zzp-schap. Om de vicieuze cirkel te doorbreken, wordt ingezet op onderlinge werkafspraken tussen (koepels van) werkgevers en zzp’ers. Het idee is om op deze manier een evenredige verantwoordelijkheidsverdeling te houden voor belangrijke systeemtaken.
Hoe verklaart u dat signalen vanuit het vaste personeel en vanuit de jongeren zelf zo lang gemist zijn? Zou een nader onderzoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in deze casus niet gepast zijn?
iHUB heeft aangegeven bij het binnenkomen van de eerste signalen direct actie te hebben ondernomen. Er is destijds per ommegaande een onderzoek gestart waarna stevige veranderingen zijn doorgevoerd. Daarbij benoemt IHUB dat het ook tijd kostte om voldoende valide signalen en feiten op tafel te krijgen om tot maatregelen over te kunnen gaan. Naar aanleiding van dat onderzoek waren er bij IHUB geen signalen die wezen op een mogelijke tweede fraudezaak. iHUB heeft laten weten dat er, vanwege andere redenen, inmiddels afscheid genomen is van de betreffende manager en heeft laten weten ook deze zaak te onderzoeken.
De inspectie Gezondheidzorg en Jeugd (IGJ) is door iHUB geïnformeerd over het incident en de maatregelen die zij hebben ingezet om herhaling te voorkomen. De IGJ ziet op dit moment geen reden nader onderzoek te doen.
Is het eigenlijk toegestaan om zo vaak dubbele diensten te draaien in een betrekkelijk korte periode?
De werkgever is primair verantwoordelijk voor de inzet van personeel. De werkgever zal moeten borgen dat deze inzet in lijn is met de kaders voor werk- en rusttijden van de Arbeidstijdenwet en afspraken in de cao-jeugdzorg. De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt toezicht op naleving van de Arbeidstijdenwet. Het uitgangspunt is dat zelfstandigen niet onder de Arbeidstijdenwet vallen. Voor hen geldt dat zij autonome beslissingsbevoegdheid hebben en een eigen verantwoordelijkheid om hun werktijden gezond en veilig in te richten. Het is belangrijk dat opdrachtgever en zelfstandige hierover goede afspraken maken.
Klopt het dat momenteel regels of richtlijnen voor het oprichten van een BV in de sector waar je in loondienst bent ontbreken? Zou hier niet eens kritisch naar gekeken moeten worden om dit soort praktijken te kunnen bemoeilijken?
Niet-integer gedrag binnen de jeugdhulpsector moet ten alle tijde worden tegengegaan.
Het is daarbij de verantwoordelijkheid van gemeenten om bij inkoop en binnen de aanbesteding eisen te stellen aan aanbieders en daarin eventueel onderaannemerschap mee te nemen.
Het kabinet werkt momenteel ook aan het wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders en jeugdhulpaanbieders, dat voorziet in normen die niet-integer gedrag tegengaan.
Daarbij acht ik het verbieden van het oprichten van een BV in de sector waarin betrokkene in loondienst is op zichzelf niet nodig. Het oprichten van een BV binnen de sector waar je in loondienst bent, kan namelijk ook positieve gevolgen met zich meebrengen, bijvoorbeeld wanneer jeugdhulpverleners met zelf ingebracht kapitaal innovatieve ideeën ontwikkelen die ten goede komen aan de jeugdhulpsector.
Wordt er in dit specifieke geval aangifte gedaan? Hoe is over het algemeen in deze sector de verhouding tussen geconstateerde malversaties en gedane aangiftes? Kunnen instellingen daar beter mee geholpen worden?
IHUB heeft laten weten dat zij momenteel de signalen nog onderzoeken waarin in het artikel naar gerefereerd wordt (zie ook antwoord 11). Het is momenteel niet bekend of er naar aanleiding van dat onderzoek aangifte wordt gedaan. Daarnaast is het mij niet bekend wat de verhouding is tussen signalen van niet-integere bedrijfsvoering en gedane aangiftes.
Het is in eerste plaats de verantwoordelijkheid van zorg- en jeugdhulpaanbieders zelf om te investeren in een integere en professionele bedrijfsvoering en in mechanismen die borgen dat hun bedrijfsvoering transparant, integer en beheerst is. Indien instellingen vermoeden dat sprake is van strafbare feiten moeten zij dit melden bij de Nederlandse arbeidsinspectie (NLA) of de politie11. Het doen van aangifte is vormvrij en laagdrempelig. Gemeenten gaan over de uitvoering van de Jeugdwet en bepalen grotendeels zelf hoe zij rechtmatigheidscontoles uitvoeren en in voorkomende gevallen overgaan tot een fraudeonderzoek (zie ook antwoord 1).
Het item in Op1 ‘Administratieve lasten wijkverpleegkundige en huisarts’ d.d. 15 februari 2023 |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Lucille Werner (CDA) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de betreffende tv-uitzending en zo ja, wat vindt u hiervan?1
Ik vind de situaties die in de uitzending worden genoemd onwenselijk. Over deze problematiek zijn recent ook Kamervragen gesteld door het lid Van Haga, die ik inmiddels beantwoord heb.2 Ik zou graag de acties uit de voorgenoemde beantwoording op de Kamervragen willen herhalen. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de beroepsvereniging van Verpleegkundigen en Verzorgenden (V&VN) hebben hun leden en gecontracteerde hulpmiddelenleveranciers opgeroepen situaties als deze zo concreet mogelijk te melden. Op deze manier zal het veld in kaart brengen of de bestaande afspraken over de levering van hulpmiddelen worden nageleefd. Zorgverzekeraars hebben toegezegd vervolgens in gesprek te gaan met hulpmiddelenleveranciers. Het doel hiervan is om de dienstverlening verder te verbeteren op basis van de reeds gemaakte kwaliteitsafspraken.
Klopt het dat het beleid van zorgverzekeraars gewijzigd is, waardoor medische hulpmiddelen (zoals incontinentie-, stoma- en verbandmaterialen en medische voeding) alleen nog vergoed worden als die worden geleverd door landelijk opererende leveranciers?
Het klopt dat over het algemeen de levering van hulpmiddelen niet meer via de apotheek plaatsvindt, maar via medisch speciaalzaken. Deze zijn in het overgrote deel van gevallen onderdeel van landelijk opererende leveranciers.
Waarom vindt de levering hiervan niet meer plaats via de apotheek van de verzekerde?
De verzekeraars hebben hun werkwijze aangepast door hulpmiddelenzorg in te kopen bij medisch speciaalzaken. Hiermee wilden zij een breder assortiment bieden aan hun verzekerden, inclusief gespecialiseerde expertise bij het voorschrijven.
Deelt u de mening dat de apotheek van de verzekerde beter op de hoogte is van de medische achtergrond van de verzekerde, of van contra-indicaties van verschillende medische hulpmiddelen in relatie tot medicijngebruik?
De wijkverpleegkundige en de huisarts hebben inzicht in de medische achtergrond van de zorgvrager, bijvoorbeeld in het medicijngebruik en contra-indicaties. Als de wijkverpleegkundige twijfelt over welk hulpmiddel het meest geschikt is met het oog op de medische achtergrond van de zorgvrager, zoals medicijngebruik en contra-indicaties, dan neemt deze contact op met de huisarts. Leveranciers hebben überhaupt geen inzicht in het medisch dossier en dat hoeft ook niet. Zij leveren hulpmiddelen op basis van de medische indicatie van de zorgprofessional aan het bed.
Wat vindt u ervan dat er bij de verstrekking van medische hulpmiddelen de noodzaak van de verstrekking door de zorgverzekeraar of leverancier opnieuw wordt vastgesteld?
De noodzaak wordt vastgesteld door de zorgprofessional aan het bed, dit wordt niet opnieuw vastgesteld door de leverancier of zorgverzekeraar. Het kan zijn dat de gespecialiseerde verpleegkundige van de medisch speciaalzaak navraag doet bij de zorgprofessional aan het bed om zo het best passende hulpmiddel te vinden. Navraag gebeurt ook als de aanvraag bijvoorbeeld niet volledig is.
Deelt u het uitgangspunt dat wijkverpleegkundigen de kennis en kunde hebben om vast te stellen welke soort medische hulpmiddelen er in die specifieke situatie nodig zijn? Waarom wel of waarom niet?
Ja, de wijkverpleegkundige kent de zorgbehoefte van de patiënt en voert de regie in het zorgproces. Als de wijkverpleegkundige specifieke kennis heeft, bijvoorbeeld over het in de uitzending genoemde voorbeeld wondzorg, dan is deze kennis het uitgangspunt voor de vaststelling van de benodigde medische hulpmiddelen. Een gespecialiseerde wondverpleegkundige kan waar nodig advies geven. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 5 is het de zorgverlener aan het bed die de diagnose stelt. Alleen als daar aanleiding toe is, neemt de gespecialiseerde verpleegkundige van de medisch speciaalzaak vervolgens contact op met deze zorgverlener of de gebruiker om te achterhalen wat in de specifieke situatie het best passende hulpmiddel is. Deze gespecialiseerde verpleegkundigen zijn opgeleid om bij iedere zorgvraag het juiste hulpmiddel te kunnen verstrekken. Het idee is dat hun diensten van meerwaarde zijn voor de zorgprofessional bij het bepalen wat het best passende hulpmiddel is.
Deelt u het uitgangspunt dat door dit gewijzigde beleid de administratieve lasten voor wijkverpleegkundigen en huisartsen hoger zijn geworden? Dat de wijkverpleegkundige en de huisarts veel meer «handelingen moeten doen» om medische hulpmiddelen te regelen?
Ik heb van V&VN en de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV) begrepen dat het aanvragen van hulpmiddelen een administratielast oplevert. Deze lasten komen niet één op één voort uit het leveren van hulpmiddelen door een landelijke leverancier in plaats van door de apotheek. Dit komt eerder door hoe de samenwerking tussen die partijen vorm krijgt, welke controles in dat proces zijn ingebouwd en hoe gemakkelijk de hulpmiddelen in kwestie verkrijgbaar zijn. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) organiseert op dit moment gesprekken om deze en andere knelpunten in de extramurale hulpmiddelenzorg boven tafel te krijgen.
Wat vindt u van de voorbeelden die wijkverpleegkundige en de huisarts in uitzending geven, waardoor mensen die deze hulpmiddelen met spoed nodig hebben door dit gewijzigde beleid soms enkele weken op dit materiaal moeten wachten?
Dit zijn zeer vervelende voorbeelden die helder laten zien dat de levering van hulpmiddelen niet altijd goed verloopt. In de beantwoording van vraag 1 heb ik aangegeven welke acties zijn ingesteld naar aanleiding van de beantwoording van de eerdergenoemde Kamervragen van het Lid Van Haga om knelpunten boven water te krijgen.
Klopt het dat het gewijzigde beleid van de zorgverzekeraar de acute zorgverlening en de palliatieve zorg voor de huisarts en wijkverpleegkundige bemoeilijkt?
De ervaringsverhalen in de uitzending maken duidelijk dat er iets is misgegaan. Het is onduidelijk welke problemen precies voortkomen uit het gewijzigde beleid. Zoals eerder aangegeven ga ik met de betrokken partijen aan de slag om deze knelpunten boven tafel te krijgen.
Wat vindt u van het voorstel van het CDA om uit te gaan van de kennis en kunde van wijkverpleegkundige en/of huisarts, vervolgens over te gaan tot verstrekking van deze medische hulpmiddelen en steekproefsgewijs te checken of dit het adequate medische hulpmiddel is?
Ik ben niet op de hoogte van de precieze inhoud van dit voorstel, maar ik zou het plan graag ontvangen om er mijn mening over te kunnen vormen.
Zou u hierover met zorgverzekeraars (en eventueel met leveranciers van medische hulpmiddelen) in overleg willen gaan en de Tweede Kamer hierover informeren?
Naar aanleiding van de Kamervragen van het Lid Van Haga ben ik in gesprek gegaan met het veld over het verstrekken van hulpmiddelen. Er zijn gesprekken gevoerd met V&VN, zorgverzekeraars, de IGJ en de NZa. De uitkomst van deze gesprekken heb ik opgenomen in de eerdere beantwoording van deze Kamervragen.
De uitspraak van de Raad van State inzake windmolens |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de nationale normen voor windturbines op land die buiten werking zijn gesteld, omdat de Raad van State heeft vastgesteld dat de wetenschappelijke onderbouwing daarvoor ontbreekt?
Ja, ik ben bekend dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 juni 2021 heeft geoordeeld dat de algemene regels voor windturbines in het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) en de bijbehorende Activiteitenregeling milieubeheer (Arm) voor windturbineparken (windturbinebepalingen) buiten toepassing moeten worden gelaten. Voor deze algemene regels had op grond van EU-recht een planmilieueffect-rapport (plan-MER) moeten worden gemaakt. De Afdeling heeft zich alleen uitgesproken over de procedure, maar niet over de inhoud van de regels.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is een aantal provincies en gemeenten deze nationale normen verpakken als lokale normen om toch alsnog door te gaan onder de oude rijksnormen en rekensystematiek, zonder wetenschappelijke onderbouwing? Zo ja, heeft u de bereidheid om een moratorium af te roepen op de bouw van nieuwe windmolens op land? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ik deel deze mening niet. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over het zorgvuldige proces die de decentrale overheden doorlopen bij het onderbouwen welke milieunormen zij bij hun besluitvorming hanteren (Kamerstuk 32 812, nr. 76). Zij maken in dat verband een eigenstandige specifieke afweging om te bepalen wat voor de desbetreffende locatie een aanvaardbaar milieubeschermingsniveau is.
Eigen normen van decentrale overheden dienen goed onderbouwd te worden, onder andere op basis van de wetenschappelijke kennis over windenergie en gezondheid. Deze kennisbasis wordt door het RIVM, via het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid, regelmatig aangevuld met relevant (internationaal) onderzoek. Ik ben niet bereid om een moratorium af te roepen op de bouw van nieuwe windmolens op land.
De brandbrief van belangengroepen die de windindustrie in de Achterhoek willen stoppen en het groeiende verzet tegen de komst van windmolens in Overijssel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de brandbrief van belangengroepen die de windindustrie in de Achterhoek willen stoppen?1
Ja, ik ben bekend met deze brief.
Bent u bekend dat naast Gelderland ook Overijssel geconfronteerd gaat worden met de komst van grote windturbines (rondom Staphorst en De Lutte) en dat ook daar het verzet groeit?
Ja, ik ben bekend met het RES-bod vanuit de betrokken regio’s en de daarbij horende ambitie voor windenergie op land binnen deze twee provincies.
Kunt u inhoudelijk reageren op de kritiek die de belangengroepen uiten in hun brandbrief? Graag een gedetailleerd antwoord.
Nederland heeft als doel om in 2030 55% minder CO2 uit te stoten ten opzichte van 1990 en om in 2050 klimaatneutraal te zijn. Dit betekent dat de opwek van energie anders moet. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat in 2030 ten minste 35 TWh wordt opgewekt door middel van windturbines op land of grootschalig zon-pv en jaarlijks 95 TWh aan windenergie van zee in 2031. Voor de opwek van windenergie wordt sterk ingezet op zee, maar ook windenergie op land is onmisbaar voor de energietransitie en het behalen van onze klimaatdoelen.
De Noordzee alleen biedt niet genoeg ruimte om aan de gehele toekomstige Nederlandse energievraag te voldoen. Daarnaast brengt windenergie op zee nog een uitdaging met zich mee: de vraag en aanbodkant van het energieverbruik. Op de opweklocatie van wind op zee is geen elektriciteitsvraag, waardoor de energie moet worden getransporteerd naar transformatorstations op land. Er is dus ook een ruimtelijke impact doordat er hoogspanningsmasten voor nodig zijn. Het meest efficiënt is om de lengte van het transport zo kort mogelijk te houden door opwek en verbruik dicht bij elkaar te realiseren.
De in totaal 30 Regionale energie strategieën hebben in een zorgvuldig proces hun gezamenlijke, democratisch vastgestelde ambities voor hernieuwbare energie op land vastgelegd in de RES 1.0. Momenteel zijn de RES-regio’s bezig met de uitvoering van plannen en de verbinding met andere opgaven in de leefomgeving.
Ik onderschrijf het belang dat tijdens de vergunningverlening voor windturbines alle effecten op een zorgvuldige manier worden afgewogen, dus ook de effecten op de leefomgeving en gezondheid. In Nederland zijn de gezondheidseffecten van windturbines tot nu toe gereguleerd met normen voor geluid, externe veiligheid en slagschaduw. De Staatssecretaris van IenW werkt momenteel aan nieuwe landelijke milieunormen op basis van een plan-MER.
Deelt u de mening dat draagvlak onder de bevolking belangrijk is? Zo ja, waarom bouwt u onverdroten verder aan nieuwe windturbines, terwijl er 0,0 draagvlak is?
Een goede betrokkenheid van inwoners bij de energietransitie is essentieel. Daarom zijn er afspraken gemaakt in het Klimaatakkoord over zowel procesparticipatie als over financiële participatie bij projecten voor hernieuwbare energie op land. Er wordt gestreefd naar 50% eigendom van de lokale omgeving van de productie van wind en zonne-energie op land in 2030 om de lusten en lasten van de energietransitie eerlijk te verdelen en het lokaal zeggenschap te vergroten. Gemeenten hebben, net als de rijksoverheid en provincies een stimulerende en regisserende rol bij het zorgen voor draagvlak voor duurzame energie-initiatieven.
Bent u bekend met het feit dat uit onderzoek steeds duidelijker wordt dat gezondheidsschade door geluid, slagschaduw en laagfrequente trillingen vaker voorkomt dan werd aangenomen? Zo ja, deelt u daarbij de mening dat een overheid niet mag sollen met de volksgezondheid van haar inwoners en wilt u de bouw van nieuwe windturbines in Gelderland en Overijssel subiet stopzetten?
De gezondheidseffecten als gevolg van windturbines worden serieus genomen. Op basis van een verkenning door het RIVM worden daarom twee opdrachten voor gezondheidsonderzoek verstrekt. Hierover heb ik u op 6 juli 2022 geïnformeerd (Kamerstuk 32 812, nr. 76). Binnen het eerste onderzoek zijn er aanwijzingen voor andere gezondheidseffecten die soms in verband worden gebracht met windturbinegeluid, maar nu nog niet wetenschappelijk zijn aangetoond. Om het onderzoek uit te voeren worden bestaande gezondheidsresultaten van omwonenden van windturbines onderzocht en met elkaar vergeleken, om zo in kaart te brengen of er gezondheidsklachten zijn die vaker voorkomen in de buurt van windturbines. Het eindrapport van dit onderzoek zal naar verwachting in september 2023 verschijnen. Het tweede onderzoek zal de bestaande wetenschappelijke kennis met bekende effecten zoals hinder en slaapverstoring aangevuld door middel van een dosis-effect studie. Een offerteaanvraag wordt in het tweede kwartaal van 2023 uitgezet.
Het bericht dat Iran Nederlandse organisaties als het CIDI en Christenen voor Israël als terroristische organisaties heeft bestempeld |
|
Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u van plan de Iraanse ambassadeur te ontbieden om hem om opheldering te vragen over het besluit Nederlandse organisaties als het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) en Christenen voor Israël op een terreurlijst te plaatsen? Zo nee, waarom niet?1
Het kabinet acht het besluit van Iran om Nederlandse organisaties als het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) en Christenen voor Israël op te sanctioneren verwerpelijk. Ik heb dit besluit op 22 februari jl. openlijk sterk veroordeeld, zoals ik dat tevens heb gedaan bij eerder ingestelde tegensancties tegen o.a. Nederlandse leden van het Europees Parlement.
Het kabinet heeft daarnaast deze veroordeling reeds in sterke bewoordingen overgebracht aan de Iraanse autoriteiten.
Wat kunt u nog meer doen om Iran duidelijk te maken dat het onacceptabel is deze organisaties als terreurorganisaties te bestempelen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe schat u de dreiging in die van deze stap uitgaat naar leden van deze organisaties, aangezien Iran eerder de hand heeft gehad in liquidaties in Nederland? Zijn er maatregelen nodig om tegen deze dreiging op te treden?
Over specifieke dreigingen, alsmede de maatregelen die daartegen naar aanleiding daarvan worden genomen, kan ik vanuit veiligheidsoverwegingen geen uitlatingen doen. In zijn algemeenheid merk ik op dat het uitgangspunt is dat personen en organisaties zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen veiligheid. Indien de dreiging en het risico daar aanleiding toe geven kan de overheid (aanvullende) beveiligingsmaatregelen treffen. De verantwoordelijkheid voor de overheid ten aanzien van beveiliging van dergelijke organisaties is decentraal belegd.
Bent u van mening dat het plaatsen van deze organisaties op een terreurlijst onderdeel is van de antisemitische agenda van het Iraanse regime?
Het Iraanse besluit om opnieuw een aantal individuen en entiteiten in de EU en het VK op een Iraanse terrorismelijst te plaatsen dient te worden gezien in het licht van het de mensenrechtensancties die de EU heeft ingevoerd in reactie op het wijdverbreide en onevenredige gebruik van geweld tegen vreedzame demonstranten na de dood van Mahsa Amini. Het besluit kwam kort nadat het vijfde pakket mensenrechtensancties met brede steun werd aangenomen tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 20 februari jl. Iran heeft 15 individuen en 13 entiteiten uit de EU en het VK op de sanctielijst geplaatst met uiteenlopende functies, waaronder enkele Ministers en parlementsleden.
Ziet u de Iraanse actie als extra grond om er in Europees verband op aan te dringen dat de Iraanse Revolutionaire Garde op de terreurlijst geplaatst wordt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet pleitte er in EU-verband herhaaldelijk voor om de Iraanse Revolutionaire Garde op de terrorismelijst van de EU te plaatsen. Nederland heeft hierbij een voortrekkersrol gespeeld. Mede op verzoek van Nederland heeft de Juridische Dienst van de Raad van de EU een advies uitgebracht over de juridische mogelijkheden om de IRGC op de EU-terrorismelijst te plaatsen. Dit advies stelt dat het op dit moment helaas juridisch niet mogelijk is om de IRGC te listen als terroristische organisatie. Het kabinet blijft zich inzetten om schendingen van het internationale recht door de IRGC tegen te gaan en kijkt daarbij naar alle mogelijke instrumenten (inclusief listings en sancties) in samenwerking met andere lidstaten. Indien er aanwijzingen zijn dat personen – geassocieerd met de IRGC – schuldig zijn aan terroristische activiteiten zet het kabinet zich er uiteraard voor in om hen ook persoonlijk op de EU-terrorismelijst te zetten, waarbij overigens wel aan de juridische voorwaarden moet worden voldaan.
Het bericht ‘Acht diplomafraudeurs in zorg voor de rechter, aantal meldingen verdubbeld’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Harry Bevers (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Acht diplomafraudeurs in zorg voor de rechter, aantal meldingen verdubbeld»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Is de controle beter geworden door de actieve voorlichtingscampagne gericht op de zorgsector over het gebruik van «Mijn diploma’s» van DUO die begin 2022 is gestart?
Het afgelopen jaar is het bestaan en gebruik van het digitale uittreksel afkomstig uit Mijn diploma’s actief door DUO onder de aandacht gebracht bij partijen in de zorgsector, zoals uitzendbureaus, werkgevers, belangenbehartigers en HR-softwareleveranciers. Ook komend jaar zal de voorlichting en bewustwordingscampagne over het gebruik van Mijn diploma’s van DUO zich voornamelijk richten op de zorgsector.
Het is echter niet mogelijk voor DUO om directe effecten van de voorlichtingscampagne qua aantallen aan de verbetering van de controle te koppelen. De controle door werkgevers van de geldigheid van het uittreksel uit Mijn diploma’s gebeurt zonder tussenkomst van DUO. Het is de werknemer die een diploma opvraagt. Waarvoor is bij DUO niet bekend. Het is niet mogelijk om te achterhalen hoeveel zorgdiploma’s er gedownload zijn bij DUO, omdat die specifieke informatie niet wordt bijgehouden.
Zorgaanbieders zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het controleren van diploma’s op juistheid en het doen van aangifte wanneer er een vermoeden is dat een diploma en/of een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) is vervalst. De praktijk laat zien dat zorgaanbieders, zorgprofessionals en ook betrokkenen zoals (familie van) patiënten en cliënten, dergelijke gevallen ook melden bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). De verdubbeling van het aantal meldingen bij de IGJ in 2022 over diplomafraude en valse VOG’s ten opzichte van 2021 is opvallend. Gelet hierop denk ik dat het aannemelijk is dat door mediaberichten, de voorlichtingscampagne van DUO en de informatie die de IGJ begin 2022 in overleg met DUO op haar website heeft geplaatst, de bekendheid in de zorg van het bestaan van vervalste diploma’s en verklaringen omtrent gedrag (VOG’s) in de zorg is vergroot.
Wat zijn de factoren die er toe leiden dat controle op controle van diploma’s en VOG’s, die valt onder de vergewisplicht, tot op heden niet goed op orde is? Welke stappen worden ondernomen indien blijkt dat de vergewisplicht niet is nageleefd in geval diplomafraude de veiligheid van zorg in gevaar heeft gebracht?2
Zoals gezegd in mijn antwoord op vraag 1 zijn zorgaanbieders eindverantwoordelijk voor het controleren van diploma’s en VOG’s op juistheid. De IGJ heeft mij laten weten dat krapte op de arbeidsmarkt, urgentie en de toename van zzp’ers en zorgbemiddelingsbureaus mogelijke factoren zijn waardoor zorgaanbieders zich niet of onvoldoende vergewissen van de juistheid van diploma’s en VOG’s. Zo komt het voor dat zorgaanbieders de controle op Cv’s, diploma’s en VOG’s van sollicitanten en zzp’ers uitbesteden aan de zorgbemiddelingsbureaus waarmee zij werken. Echter, gelet op de eindverantwoordelijkheid voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg, blijven de zorgaanbieders ook in dat geval zelf eindverantwoordelijk voor de controle op valse papieren. Wanneer, bijvoorbeeld naar aanleiding van een melding bij de IGJ of aangifte bij de politie of het Openbaar Ministerie, blijkt dat deze controle niet adequaat is geweest, dan kan de IGJ de verantwoordelijke zorgaanbieder hierop aanspreken.
Wordt verdere controle, ook met terugwerkende kracht, gestimuleerd, aangezien de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) aangeeft dat het onbekend is of de aantallen de werkelijkheid weergeven of slechts het topje van de ijsberg is?
Ja, in die zin dat de IGJ zorgaanbieders en relevante brancheorganisaties actief wijst op de vergewisplicht. Het is aan zorgaanbieders zelf om te besluiten of er aanleiding is om met terugwerkende kracht controles uit te voeren of hierover afspraken te maken met eventuele zorgbemiddelingsbureaus.
Wat wordt er ondernomen om de bewustwording bij zorgaanbieders te vergroten dat controle van een VOG en diploma altijd noodzakelijk is en volgens de wet (Wkkgz en de Jeugdwet) verplicht?3
Zie mijn antwoord op vraag 4. In aanvulling daarop: de campagne die DUO begin 2022 hierover heeft gestart loopt door en de berichtgeving van de IGJ, die overigens onderdeel uitmaakt van een met het Openbaar Ministerie afgestemde communicatiestrategie van de IGJ, zal helpen de bewustwording over het onderwerp bij zorgaanbieders te vergroten. Onderdeel van de recente berichtgeving van de IGJ was ook het per brief informeren van alle koepelorganisaties in de zorg inclusief jeugd alsook de beroepsvereniging voor bestuurders in de zorg (NVZD).
Worden er maatregelen genomen waardoor deze fraudeurs nooit meer aan de slag kunnen in de zorg met kwetsbare mensen?
Het vervalsen van diploma’s is een strafbaar feit (valsheid in geschrifte) en wordt dan ook primair via het strafrecht aangepakt. Met andere woorden: het is aan de rechter om te bepalen of de betrokken fraudeur een beroepsverbod krijgt opgelegd of niet.
Hoe wordt gezorgd dat uitzendbureaus, die niet onder het toezicht van de IGJ vallen, bij de civiele rechter terechtkomen indien niet gecontroleerd is op diploma’s en VOG’s en er diplomafraude heeft plaatsgevonden?4
Zoals hierboven aangegeven zijn zorgaanbieders altijd eindverantwoordelijk voor het controleren van diploma’s en VOG’s op juistheid. Dit geldt ook wanneer zij de controle van sollicitanten en zzp’ers uitbesteden aan de zorgbemiddelingsbureaus waarmee zij werken. Wanneer er geen controle heeft plaatsgevonden op diploma’s en VOG’s, terwijl dit wel afgesproken is, dan handelt een uitzendbureau onrechtmatig ten opzichte van de zorgaanbieder. Het is in zulke gevallen aan de zorgaanbieder om hier stappen in te ondernemen.
Bent u het eens dat het verplicht stellen van een DUO-uittreksel bij de sollicitatieprocedure kan voorkomen dat personen met valse diploma’s en verkeerde bedoelingen in de zorg aan de slag gaan? Kunt u toezeggen hierover in gesprek te gaan met werkgevers, en indien dit onvoldoende van de grond komt, te kijken naar maatregelen vanuit de overheid?
Laat ik vooropstellen dat ik het gebruik van DUO-uittreksels in sollicitatieprocedures toejuich. Het gebruik van het DUO-uittreksel heeft immers voordelen voor alle partijen. Met het overleggen van een DUO-uittreksel kan een sollicitant aantonen dat hij zijn kwalificatie/diploma daadwerkelijk behaald heeft. Ook kan een zorgaanbieder zich op een relatief eenvoudige wijze ervan verzekeren dat hij voldoende gekwalificeerd personeel in dienst neemt en kunnen patiënten en cliënten rekenen op goed gekwalificeerde zorgmedewerkers.
Echter, het verplicht stellen van een DUO-uittreksel bij sollicitatieprocedures gaat mijns inziens te ver. Zorgaanbieders zijn op grond van de wet- en regelgeving eindverantwoordelijk voor het leveren van goede zorg en hiermee ook verantwoordelijk voor het aannemen van personeel met de juiste kwalificaties. Het is aan de zorgaanbieders zelf om hun sollicitatieprocedure in te richten en hierbij de maatregelen te nemen die zij nodig achten.
Het bericht ‘Artsen protesteren voor eigen ziekenhuis, want afdeling Verloskunde moet waarschijnlijk sluiten’ |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Artsen protesteren voor eigen ziekenhuis, want afdeling Verloskunde moet waarschijnlijk sluiten»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht. Het is de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders om te beslissen over de inrichting van de eigen zorgorganisatie, mits dit binnen de geldende normen is, én op voorwaarde dat de kwaliteit en continuïteit van zorg geborgd zijn. Om te komen tot toekomstbestendige inrichting staan ziekenhuizen soms voor ingrijpende keuzes en het is begrijpelijk dat die tot allerlei gevoelens bij betrokkenen zoals het zorgpersoneel of bewoners kunnen leiden. Daarom is het van belang dat zij goed en tijdig worden betrokken bij de plannen en de verdere besluitvorming.
Hoe zou het sluiten van de afdeling verloskunde in Zutphen de aanrijtijden bij bevallingen beïnvloeden, aangezien de afstand tot het dichtstbijzijnde ziekenhuis met een verloskundeafdeling voor de regio Zutphen flink zou toenemen?
De locatie van Gelre Ziekenhuizen in Zutphen wordt omringd door zeven andere ziekenhuizen: in Deventer, Almelo, Enschede, Winterswijk, Doetinchem, Arnhem en Apeldoorn. Al deze ziekenhuizen bieden zowel acute verloskunde als een 24/7 spoedeisende hulp (SEH) aan.
De locatie van Gelre Ziekenhuizen in Zutphen is het dichtstbijzijnde ziekenhuis voor de inwoners van zes gemeenten: Berkelland, Bronckhorst, Brummen, Lochem, Rheden en Zutphen. De gemiddelde huidige ritduur per ambulance vanaf het moment van melding tot aankomst op de SEH of afdeling acute verloskunde in Zutphen verschilt per gemeente en varieert van 16 tot 31 minuten. De toename in ritduur bij een sluiting van de SEH of afdeling acute verloskunde op de locatie in Zutphen varieert van 1 tot 16 minuten. Alle inwoners kunnen in die situatie nog steeds binnen de geldende norm van 45 minuten per ambulance naar minstens vier andere SEH’s of afdelingen acute verloskunde vervoerd worden.
Wat zouden de gevolgen van het sluiten van de afdeling verloskunde in Zutphen zijn voor de kwaliteit van de zorg voor de patiënten?
In algemene zin is bij de keuzes rondom de inrichting van de zorg altijd een afweging van de aspecten kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid aan de orde. Al deze aspecten zijn van belang en alle moeten voldoende geborgd worden.
Het voorgenomen besluit van Gelre Ziekenhuizen heeft juist als doel om de kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg in de regio verder te borgen, en om het schaarse personeel zo doelmatig mogelijk in te zetten. Binnen de instelling van Gelre Ziekenhuizen blijft het straks mogelijk om op de locatie in Apeldoorn te bevallen. Daarnaast blijven de verloskamers in omliggende ziekenhuizen zoals in Doetinchem, Winterswijk, Arnhem en Deventer beschikbaar. Zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht, zijn deze ziekenhuizen binnen de geldende aanrijdnormen te bereiken.
Het is in ieder geval van belang dat zwangere vrouwen uit de regio Zutphen tijdig en goed voorgelicht worden door hun verloskundigen over de verschillende mogelijkheden ten aanzien van de bevallocatie, zodat zij op basis van deze informatie een weloverwogen keuze kunnen maken voor een (alternatieve) voorkeurslocatie.
Hoe zou het sluiten van de spoedeisende hulp in Zutphen de aanrijtijden voor patiënten beïnvloeden, aangezien de afstand tot het dichtstbijzijnde ziekenhuis met een spoedeisende hulp voor de regio Zutphen flink zou toenemen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat zouden de gevolgen van het sluiten van de spoedeisende hulp in Zutphen zijn voor de kwaliteit van de zorg voor de patiënten?
De kwaliteit en toegankelijkheid van spoedeisende zorg zijn beide van groot belang en beide moeten altijd voldoende geborgd zijn. Deze aspecten kunnen niet los van elkaar worden gezien. Een belangrijk uitgangspunt uit het Integraal Zorgakkoord (IZA) is: de zorg dichtbij waar dat kan, en verder weg waar dat moet, bijvoorbeeld om te kunnen garanderen dat iedereen die hoogcomplexe zorg nodig heeft erop kan rekenen dat de zorg van goede kwaliteit is. Laagcomplexe spoedzorg blijft 24/7 beschikbaar op de locatie in Zutphen. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u het ermee eens dat zo’n besluit alleen zou moeten worden genomen als hiervoor draagvlak bestaat onder de werknemers, de gemeente en de patiënten?
Het is van belang dat burgers en andere betrokkenen zich zeker en veilig voelen bij het aanbod van acute zorg in hun regio. Het is dan ook essentieel dat werknemers, gemeenten en patiënten worden betrokken bij besluitvormings-processen in het kader van veranderingen in het acute zorglandschap.
De raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen geeft aan dat de cliëntenraad van het Gelre en diverse regionale partners zijn geconsulteerd en betrokken in het proces voorafgaand aan het voorgenomen besluit. Verder benadrukt de raad van bestuur het belang om alle betrokken partijen op goede wijze mee te nemen in het vervolg van het proces, en hen actief te informeren over de achterliggende overwegingen.
Bent u van mening dat het ziekenhuisbestuur tot nu toe de werknemers, de patiënten en de gemeente voldoende heeft betrokken bij de besluitvorming over de mogelijke sluiting van de afdeling verloskunde?
In aanvulling op het antwoord op vraag 6, heeft de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen mij het volgende gemeld. De belanghebbende gemeenten zijn in 2021 geconsulteerd in een proces met regionale zorgpartners. Hiertoe zijn meerdere bijeenkomsten georganiseerd. Ook de komende periode zal dit plaatsvinden in het kader van de verdere uitwerking van het voorgenomen besluit. De interne overleggremia en adviesraden van Gelre Ziekenhuizen zullen eveneens worden geconsulteerd. Dit alles is conform de AMvB en regeling Acute Zorg. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet hierop toe.
Bent u het ermee eens dat het feit dat zelfs artsen uit het ziekenhuis zelf aanwezig waren bij de demonstratie een teken is dat het ziekenhuisbestuur op weinig draagvlak kan rekenen?
Om te komen tot toekomstbestendige inrichting staan ziekenhuizen soms voor ingrijpende keuzes en het is begrijpelijk dat die tot allerlei gevoelens bij betrokkenen zoals het zorgpersoneel kunnen leiden. Daarom is het van belang dat zij goed en tijdig worden betrokken bij de plannen en de verdere besluitvorming.
Hoe bent u van plan om de acute en verloskundige zorg in de regio Zutphen toegankelijk te houden?
Gelre Ziekenhuizen zal, in lijn met de te nemen stappen uit de AMvB Acute Zorg, een continuïteitsplan opstellen. Daarnaast is in zowel de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg, als in het Integraal Zorgakkoord (IZA), opgenomen dat Regionaal Overleggen Acute Zorg regio’s (ROAZ-regio’s) aan de slag gaan met het opstellen van ROAZ-beelden en -plannen. Het doel van het ROAZ-beeld is het identificeren van de ontwikkelingen in de zorgvraag en zorgaanbod en de knelpunten in toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid van acute zorg. De ROAZ-beelden geven inzicht in welke actoren en karakteristieken in de regio een rol spelen om te komen tot effectieve interventies. Het ROAZ-plan beschrijft vervolgens op basis van het ROAZ-beeld wat de prioritaire opgaven zijn en de afspraken die regionale zorgpartijen maken om deze aan te pakken. Ten slotte worden afspraken gemaakt in de regio over de transformatieopgaven die nodig zijn om de toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van de acute zorg in Gelderland duurzaam te borgen.
Het niet kunnen openen van een betaalrekening door kwetsbare mensen |
|
Hülya Kat (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u het ermee eens dat het hebben van een betaalrekening voor mensen essentieel is om te kunnen participeren in deze samenleving? En klopt het dat er Europees recht op een basisbetaalrekening geldt1 en om die reden het Convenant Basisbankrekening2 is afgesloten waarmee mensen met een basisbetaalrekening in ieder geval toeslagen en loon kunnen ontvangen? Kan het doel en de achtergrond van het Convenant Basisbankrekening worden toegelicht?
Ja, ik ben het ermee eens dat een betaalrekening essentieel is om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer. Sinds 2001 is in Nederland het Convenant inzake een pakket primaire betaaldiensten (het Convenant Basisbankrekening) in werking getreden om personen, die om bepaalde redenen niet over een betaalrekening konden beschikken, daar alsnog toegang toe te bieden. In het Convenant hebben vijf banken en verschillende Convenantspartners, zoals hulpverleningsinstanties3, afgesproken dat iedereen in Nederland boven de 18 jaar met een bekend verblijfsadres een betaalrekening moet kunnen openen. Een consument moet een aanvraag indienen bij de bank waar de consument het laatste klant was. Indien deze bank niet is aangesloten bij het Convenant Basisbankrekening, dan kan de consument terecht bij een van de banken die wel deelneemt aan het Convenant.
Daarnaast is er de Europese Richtlijn betaalrekeningen (2014/92/EU). Onder deze Richtlijn is een bank die in Nederland aan consumenten een betaalrekening aanbiedt verplicht om consumenten die rechtmatig in de Europese Unie verblijven op verzoek de gelegenheid te bieden om een basisbetaalrekening te openen indien de reguliere rekening is gesloten. In Nederland is het recht op het openen van een basisbetaalrekening in 2016 in de Wet op het financieel toezicht (Wft) geïmplementeerd. Naar aanleiding van de Europese Richtlijn is het Convenant Basisbankrekening aangepast.
Het Convenant Basisbankrekening is op een aantal aspecten toegevoegde waarde blijven bieden voor consumenten, voornamelijk voor personen van wie een basisbetaalrekening onder de Richtlijn betaalrekeningen wordt geweigerd of beëindigd. Onder de Richtlijn betaalrekeningen is een bank verplicht om een aanvraag voor een basisbetaalrekening te weigeren indien zij niet kan voldoen aan de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft). Daarnaast staan er in de Wft een aantal optionele weigeringsgronden op basis waarvan de bank de basisbetaalrekening kan weigeren4. Indien het openen van een basisbetaalrekening op basis van de weigeringsgronden van de betaalrekeningenrichtlijn door banken wordt geweigerd, bijvoorbeeld omdat een persoon minder dan 8 jaar geleden onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf, dan kan de consument een aanvraag indienen voor een basisbetaalrekening onder het Convenant Basisbankrekening.
De bank mag op grond van het Convenant Basisbetaalrekening verplicht stellen dat de consument samen met een erkende hulpverleningsinstantie5 (bijv. schuldhulpverlening) de aanvraag voor een basisbetaalrekening indient. Ook kan de bank verplicht stellen dat de basisbetaalrekening door een erkende hulpverleningsinstantie wordt beheerd. Het is aan de consument om een erkende hulpverleningsinstantie te vinden die bereid is om samen een aanvraag voor een basisbetaalrekening in te dienen. Of het risico op het plegen van financiële delicten (bijvoorbeeld fraude en/of witwassen) in een concreet geval voldoende gemitigeerd is door het inschakelen van een hulpverleningsinstantie (conform het Convenant Basisbankrekening), is in de eerste plaats ter beoordeling van de betreffende bank.
Bent u bekend met de slachtoffers van criminelen die worden misbruikt als geldezels om geld door te sluizen via hun eigen betaalrekening naar die van anderen, zonder dat zij zich bewust zijn van het feit dat zij een strafbaar feit plegen?
Ik ben inderdaad bekend met het probleem dat er personen zijn die worden misbruikt als geldezels en maak mij hier zorgen over. De gevolgen voor slachtoffers zijn zeer ingrijpend: de pakkans is hoog, de slachtoffers draaien op voor de schade en kunnen strafrechtelijk worden vervolgd. Dit heeft als gevolg een forse schuld met bijbehorende afbetalingsregeling en een strafblad. In veel gevallen gaat het om veelal kwetsbare personen, zoals jongeren, personen met schuldenproblematiek of personen met een licht verstandelijke beperking. Criminelen misbruiken deze kwetsbaarheid om geld wit te wassen en brengen hiermee grote emotionele en financiële schade toe aan de slachtoffers die zij als tussenpersoon gebruiken.
Van de Betaalvereniging Nederland heb ik begrepen dat banken gerichte individuele voorlichting aanbieden via de eigen bankkanalen en/of gratis lesprogramma’s voor diverse doelgroepen. Ook loopt de campagne «herken en voorkom fraude» voor een bredere doelgroep. Volgens de Betaalvereniging Nederland wordt er ook multidisciplinair samengewerkt. Zo zijn er recent door de banken samen met de politie binnen de Electronic Crimes Task Force (ECTF) acties en campagnes georganiseerd om potentiële geldezels te waarschuwen.
Ook het Ministerie van Justitie en Veiligheid zet zich in op preventieactiviteiten die zijn gericht op deze groep, om misbruik te voorkomen. Scholieren.com vraagt jaarlijks in opdracht van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) en het Ministerie van Justitie en Veiligheid aandacht voor de problematiek rond geldezels op sociale media en op haar eigen online platform. In opdracht van het CCV en het Ministerie van Justitie en Veiligheid geeft Halt een voorlichting over «online fraude en cybercrime», waarin ook aandacht wordt besteed aan geldezels.
Bent u bekend met het feit dat banken, wanneer zij dit detecteren, de betaalrekening van deze personen sluiten en dat het voor deze personen vervolgens vrijwel onmogelijk is om nog ergens een betaalrekening te kunnen openen?
De Betaalvereniging Nederland laat mij desgevraagd weten dat de betaaldienstverlener kan besluiten om de betaalrekening, betaalpas en/of toegang tot internetbankieren of mobiele app met directe ingang te blokkeren om te voorkomen dat er nog verder misbruik kan worden gemaakt van de rekening. Volgens de Betaalvereniging Nederland kan de betaaldienstverlener de betaalrekening sluiten in het geval van zwaarwegende wettelijke omstandigheden. Dit is bijvoorbeeld het geval bij geldezels. Zodra de bank vaststelt dat de klant is gebruikt als geldezel, wordt deze persoon opgenomen in het extern verwijzingsregister (EVR). Daarvoor geldt dat een zwaardere verdenking nodig is dan een redelijk vermoeden van schuld.6 Banken moeten volgens het protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (IFI) het proportionaliteitsbeginsel en subsidiariteitsbeginsel in acht nemen. Dit betekent dat de belangen van de betrokken consument moeten worden meegewogen, aangezien registratie voor consumenten ernstige gevolgen kan hebben.
Graag verwijs ik verder naar de beantwoording van vraag 1 waarin ik aangeef dat personen wier reguliere rekening wordt gesloten een aanvraag kunnen indienen voor een basisbetaalrekening of voor een betaalrekening onder het Convenant Basisbankrekening. Ik vind het belangrijk dat ook deze personen toegang hebben tot in ieder geval een rekening met basisfunctionaliteiten, zodat zij mee kunnen blijven doen in de maatschappij. Het is daarbij ook belangrijk dat banken deze personen (blijven) wijzen op de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen voor basisbetaalrekening of betaalrekening onder het Convenant Basisbankrekening als hun reguliere rekening wordt gesloten.
Bent u op de hoogte van het feit dat banken onredelijk hoge eisen stellen aan het, na sluiting van een betaalrekening op grond van bovengenoemde redenen, toekennen van een betaalrekening, door bijvoorbeeld te eisen dat er sprake is van intensieve begeleiding zoals bewindvoering of schuldhulpverlening van de persoon die de betaalrekening wil openen? En bent u tevens op de hoogte van het feit dat, zelfs wanneer hier wel sprake van is, nog steeds vaak een bankrekening wordt geweigerd? Bent u het eens dat dit zeer onwenselijk is?
Specifieke gevallen waar een betaalrekening wordt geweigerd ondanks dat er, samen met een hulpverleningsinstantie, een aanvraag is ingediend voor een betaalrekening onder het Convenant Basisbankrekening zijn mij niet bekend. Ik deel uw opvatting dat dit onwenselijk zou zijn en in zou gaan tegen het doel van het Convenant om iedereen toegang te geven tot een betaalrekening.
De bank mag op grond van het Convenant Basisbankrekening zelf bepalen of zij de consument verplicht wil stellen om samen met een erkende hulpverleningsinstantie de aanvraag voor een basisbetaalrekening in te dienen of dat de basisbetaalrekening door een erkende hulpverleningsinstantie moet worden beheerd. Volgens de Betaalvereniging Nederland is bewindvoering of schuldhulpverlening niet altijd vereist bij het openen van een betaalrekening onder het Convenant Basisbankrekening als de reguliere rekening is gesloten.
Volgens de Betaalvereniging Nederland en haar leden is geconstateerd dat er diverse verbeterpunten zijn voorde route die mensen moeten afleggen voor het openen van een betaalrekening nadat een betaalrekening eerder is gesloten door de betaaldienstverlener. Op drie onderdelen lopen de verbeteringen in communicatie, namelijk:
Deze verbeteringen op het vlak van communicatie moeten bijdragen aan een snellere doorlooptijd en zullen naar verwachting dit jaar zichtbaar worden. Ik vind het belangrijk dat er duidelijke communicatie is waar consumenten naartoe kunnen als hun reguliere rekening zal worden gesloten.
Waar kunnen slachtoffers die een basisbetaalrekening aanvragen, maar wiens aanvraag wordt geweigerd door een bank, terecht om alsnog een basisbetaalrekening te krijgen? Welke stappen moet een consument zetten als een basisbetaalrekening ten onrechte wordt geweigerd en welke stappen kan een (zelfstandig) ondernemer zetten als een zakelijke rekening wordt geweigerd en er vermoedens zijn van categorale uitsluiting door de bank?
Consumenten die rechtmatig in de EU verblijven hebben recht op een basisbetaalrekening als zij aan de daarvoor geldende, wettelijk vastgelegde, voorwaarden voldoen7. Daarnaast is het Convenant Basisbankrekening bedoeld voor consumenten die geen reguliere betaalrekening of basisbetaalrekening onder de Richtlijn betaalrekeningen kunnen openen. Er bestaat geen wettelijk recht op een (basis)betaalrekening voor zakelijke klanten. Op basis van de algemene voorwaarden is een betaalrekening onder het Convenant Basisbankrekening ook niet bedoeld voor zakelijk gebruik. Omdat ik van mening ben dat een betaalrekening noodzakelijk is om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer, onderzoek ik de wenselijkheid en noodzakelijkheid van een basisbetaalrekening voor zakelijke klanten. Ik informeer uw Kamer hierover in de voortgangsrapportage van de beleidsagenda witwassen die dit voorjaar aan uw Kamer wordt gestuurd.
Consumenten die worden geweigerd kunnen voor individuele geschillenbeslechting een klacht indienen bij hun eigen bank en vervolgens bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) of de kwestie voorleggen aan de rechter. Ook kunnen consumenten bij het Kifid terecht als zij het niet eens zijn met de (duur van) registratie in het Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (IFI) en Extern verwijzingsregister.
Het uitgangspunt bij het verstrekken van een betaalrekening is dat een financiële instelling op grond van het beginsel van contractvrijheid zelf mag bepalen met wie zij een betaalrekening aangaat en onder welke voorwaarden zij dat wil. Contractvrijheid is echter niet onbegrensd. De vrijheid wordt bijvoorbeeld beperkt door de bijzondere zorgplicht die banken in het maatschappelijk verkeer vervullen. Een bankrekening is in deze tijd immers nodig om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. De rechter kan bij het toetsen van een situatie waarbij een bank weigert een betaalrekening te verstrekken of een betaalrekening sluit, de redelijkheid en billijkheid in aanmerking nemen en beoordelen of er in strijd met de op een bank rustende zorgplicht wordt gehandeld.
Deelt u de mening dat dit disproportioneel zware eisen zijn, omdat gezien de financiële situatie van het slachtoffer soms helemaal geen noodzaak is om bewind in te stellen of een schuldhulptraject te starten? Bent u het eens dat begeleiding door bijvoorbeeld ouders of een schuldhulpmaatje ook voldoende zou moeten zijn om een betaalrekening te kunnen openen?
Ik vind het belangrijk dat de bank bij de eisen die zij stelt aan consumenten voor het openen van een rekening onder het Convenant Basisbankrekening in overweging neemt of het gezien de weigeringsgrond nodig is om een hulpverleningsinstantie te betrekken om een eventueel risico op een financieel delict te mitigeren.
Graag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 4. Volgens de Betaalvereniging Nederland wordt in veel gevallen de aanvraag voor een betaalrekening onder het Convenant Basisbankrekening niet geweigerd als de aanvrager niet wordt bijgestaan door bewindvoering of schuldhulpverlenging. Het is aan de bank zelf om een inschatting te maken of professionele hulpverlening nodig is. Dit doet de bank op basis van het risico van (mogelijk) misbruik van de betaalrekening voor het plegen van financiële delicten. Een bank wil het risico op herhaling of misbruik in het belang van zowel de klant als bank voorkomen. Voor klanten die veelvoudig fraude hebben gepleegd kunnen banken aanvullende eisen stellen als zij een rekening onder het Convenant willen openen. Als de bank de betrokkenheid van een hulpverlengingsinstantie niet nodig acht, dan zou de consument er zelf voor kunnen kiezen om begeleiding te krijgen van bijvoorbeeld ouders of een schuldhulpmaatje. Dit wordt volgens de Betaalvereniging Nederland door de bank niet als voorwaarde gesteld.
Wat vindt u van de onuitvoerbare eis dat sprake moet zijn van bewindvoering, terwijl vaak geen bewindvoering kan worden ingesteld als geen sprake is van een betaalrekening?
De rechter toetst of iemand onder beschermingsbewind geplaatst moet worden. Als iemand onder bewind wordt gesteld, kunnen hiervoor verschillende redenen zijn. Bijvoorbeeld als iemand schulden heeft of als iemand tijdelijk of duurzaam zijn financiële belangen niet behoorlijk waarneemt of zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt.8 Beschermingsbewind kan worden ingesteld als er nog geen betaalrekening is. Als een persoon geen bankrekening heeft, opent de bewindvoerder een bankrekening ten name van de betrokkende met vermelding van de bewindvoerder.
Wat vindt u ervan dat slachtoffers alleen maar een betaalrekening kunnen aanvragen bij de bank die de betaalrekening heeft afgesloten? Deelt u de mening dat het bankenlandschap ten aanzien hiervan zou moeten worden ontschot, waardoor deze slachtoffers ook bij andere banken een betaalrekening zouden moeten kunnen openen?
Ik vind het belangrijk dat in beginsel alle bonafide klanten toegang hebben tot een (basis)betaalrekening. Er zijn op dit moment vijf banken waar een aanvraag voor een basisbetaalrekening en betaalrekening onder het Convenant Basisbankrekening kan worden ingediend. Graag verwijs ik naar de beantwoording voor vraag 1 over de uitleg wanneer een persoon in aanmerking komt voor een basisbetaalrekening onder de Richtlijn betaalrekeningen of een betaalrekening onder het Convenant basisbankrekening.
Volgens de procedures van het Convenant Basisbankrekening dient een aanvraag voor een basisbetaalrekening te worden ingediend bij de bank waar de aanvrager het laatst een betaalrekening aanhield (de «laatste bank-regel»). Deze regel voorkomt dat banken minder gewenste klanten naar elkaar doorverwijzen. Indien deze bank niet is aangesloten bij het Convenant Basisbankrekening, dan kan de consument terecht bij een van de banken die wel deelneemt aan het Convenant. In de Richtlijn Basisbetaalrekening is de «laatste bank-regel» niet opgenomen. Dit betekent dat een consument zelf een basisbetaalrekening kan aanvragen bij iedere in Nederland gevestigde bank die een basisbetaalrekening aanbiedt.
Bent u het eens dat laatstgenoemde een zeer grote belemmering vormt voor deze personen om te kunnen participeren in de samenleving omdat het niet hebben van een betaalrekening het ontvangen van toeslagen en loon en het betalen van bijvoorbeeld belastingen onmogelijk maakt, waardoor deze doorgaans jonge en kwetsbare mensen verder in de (financiële) problemen dreigen te geraken? Bent u van mening dat het zeer onwenselijk is dat zij geen leven kunnen opbouwen en daardoor opnieuw kwetsbaar worden voor misbruik van criminelen? En bent u het eens dat dit alles indruist tegen het doel van het Convenant Basisbankrekening?
Ik vind het belangrijk dat ook personen in een kwetsbare positie toegang hebben tot een betaalrekening, zodat zij mee kunnen doen in de maatschappij.
Graag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 1. In beginsel heeft iedereen in Nederland toegang tot een betaalrekening. Het Convenant Basisbankrekening biedt personen die op wettelijke grond geen aanspraak kunnen maken op een betaalrekening alsnog de mogelijkheid om een rekening te openen. Dit geldt ook voor personen die zijn veroordeeld of worden verdacht van (financiële) misdrijven.
Met een basisbetaalrekening kan een consument reguliere betalingshandelingen verrichten, net als bij een normale betaalrekening. Natuurlijke personen hebben in beginsel toegang tot een rekening waarop zij loon kunnen ontvangen en belastingen kunnen betalen. Op deze manier kunnen zij meedoen in de maatschappij. Daarmee voldoet het Convenant aan de doelstelling om zoveel mogelijk mensen laagdrempelige toegang te bieden tot het betalingsverkeer.
Deelt u de mening van de berichten die wij hebben ontvangen dat het sluiten van de betaalrekening ten eerste male doorgaans dermate veel schrik inboet bij de slachtoffers dat zij meteen zijn bekomen van de verleiding om zich nogmaals in te laten met dergelijke activiteiten en transacties, en dit ook reden is om geen disproportionele eisen te stellen voor het openen van een bankrekening?
Ik zie dat de gevolgen voor slachtoffers die zijn ingezet als geldezels groot kunnen zijn en veel impact kunnen hebben. Zij zijn misbruikt voor criminele praktijken, vaak zonder zich bewust te zijn van de mogelijke gevolgen.
De Betaalvereniging Nederland heeft aangegeven dat een betaalrekening enkel wordt gesloten als er sprake is van zwaarwegende wettelijke opzeggingsgronden.
Volgens de Betaalvereniging Nederland hebben de banken die deelnemen aan het Convenant Basisbankrekening aangegeven dat zij regelmatig zien dat klanten onder het Convenant opnieuw de fout ingaan. Een bank beoordeelt een consument op het risico op herhaling en kijkt of aanvullende eisen moeten worden gesteld. Het is aan de bank om bij de aanvraag voor een betaalrekening onder het Convenant Basisbankrekening af te wegen wat er nodig is om een betaalrekening te kunnen openen voor deze personen. Het kan zijn dat de bank beslist dat het nodig is dat iemand een bankrekening aanvraagt met ondersteuning van een hulpverleningsinstantie om het risico op herhaling te mitigeren. Ik vind dat een bank bij de eis voor het inschakelen van een hulpverleningsinstantie goed in overweging moet nemen of dit gezien de weigeringsgrond nodig is om een eventueel risico op een financieel delict te mitigeren.
Bent u bereid om met de banken, met in het bijzonder de banken die onderdeel zijn van het Convenant Basisbankrekening, in gesprek te treden om meer maatwerk toe te passen voor (jonge en) kwetsbare mensen die slachtoffer zijn geworden van criminelen bij het toekennen van een betaalrekening, teneinde ervoor te zorgen dat zij een nieuwe start kunnen maken en niet wederom in de greep komen van criminelen? Bent u bereid om in die gesprekken in ieder geval het uitvoeren van het Convenant Basisbankrekening aan de orde te stellen en hoe ervoor te zorgen dat de doelen van dit convenant worden behaald?
Ja, ik zal hierover met banken in gesprek gaan en zal uw Kamer hierover informeren.