Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Hof in Pakistan het doodvonnis van Asia Bibi heeft bekrachtigd?1
Ja.
Hoe apprecieert u deze uitspraak? Welke beroepsmogelijkheden zijn er nu nog open?
Het kabinet betreurt ten zeerste het vonnis van de ter dood veroordeling van mevrouw Asia Bibi en is uitermate bezorgd over haar lot.
Binnen dertig dagen na de uitspraak door het Hof van 16 oktober 2014 dient beroep te worden aangetekend. Vervolgens zal de zaak voorkomen bij de Pakistaanse Hoge Raad.
Welke mogelijkheden hebben u en de internationale gemeenschap om het voltrekken van dit vonnis te voorkomen?
Nederland volgt de zaak tegen mevrouw Asia Bibi sinds 2009 nauw en sprak zich herhaaldelijk uit tegen het doodvonnis. Nederland drong eerder aan op een goede behandeling van mevrouw Bibi en op een eerlijk proces. De blasfemiewetgeving is ook opgebracht in de bilaterale politieke consultaties van Nederland met Pakistan die plaatsvonden in februari 2014. Ook in EU-verband spant Nederland zich in voor deze zaak. De EU sprak zich in een verklaring d.d. 17 oktober uit tegen het doodvonnis.
Nederland zal bij iedere voorkomende gelegenheid bij de Pakistaanse autoriteiten aandacht blijven vragen voor mevrouw Asia Bibi, de blasfemiewetgeving en de doodstraf, zowel bilateraal als in EU-verband. Het bezoek van EU Speciale Rapporteur voor Mensenrechten Stavros Lambrinidis, die van 26 tot 29 oktober 2014 Pakistan bezoekt, biedt een uitgelezen kans om de bezwaren tegen de ter dood veroordeling van mevrouw Asia Bibi over te brengen aan de Pakistaanse autoriteiten.
Bent u bereid om alles op alles te zetten om haar leven te beschermen, waar mogelijk ook in samenspraak met Amnesty International, Human Rights Watch en andere organisaties die zich voor haar lot inzetten?
Nederland blijft zich actief inzetten voor mevrouw Asia Bibi en zal daarbij optrekken met andere organisaties die zich voor haar lot inspannen. Direct na de uitspraak bezocht de Nederlandse ambassadeur in Islamabad de organisatie CLAAS (Centre for Legal Aid, Assistance and Settlement) in Lahore, die zich met financiële steun van de EU inzet voor vervolgde christenen in Pakistan. Ook bracht de ambassadeur de zaak op in een bilateraal gesprek bij het hoogste ambtelijke niveau op het Pakistaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken en had hij de gelegenheid er aandacht voor te vragen tijdens een bijeenkomst van de Buitenlandcommissie van het Pakistaanse parlement op 22 oktober jl. Over volgende stappen wordt nu overleg gevoerd binnen de EU en met andere gelijkgestemde landen.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Indirecte investeringen van ambtenaren via pensioenfondsen in legbatterijen en megastallen in het buitenland |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van economisch onderzoeksbureau Profundo waaruit blijkt dat Nederlandse financiële instellingen investeren in megastallen en in de ontwikkeling van de bioindustrie in het buitenland?1
Ja
Is het waar dat het pensioenfonds van de Nederlandse ambtenaar, het ABP, aandeelhouder is van de megastal BRF in Brazilië, waar geen wetgeving geldt op het gebied van dierenwelzijn in de stal en tijdens het transport? Is het waar dat het pensioenfonds van de Nederlandse ambtenaar, het ABP, aandeelhouder is van de Thaise Charoen Pokhand, die megalegbatterijen bouwt in China? Klopt het dat het pensioenfonds van de Nederlandse ambtenaar, het ABP, in de afgelopen vier jaar obligaties had van het Braziliaanse vleesbedrijf Marfrig Alimentos, dat bij twee megastallen betrokken is?
Ja dat onderzoek is bij mij bekend. Het is niet de taak van het kabinet om specifieke beleggingen van individuele fondsen te monitoren en te beoordelen, dus ik kan hier geen uitspraken over doen. Het ABP is een geprivatiseerde instelling en de sociale partners zijn primair verantwoordelijk voor de totstandkoming van de pensioenregeling. Het bestuur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de pensioenregeling en het beleggingsbeleid. In het bestuur van het ABP zijn zowel werkgevers, werknemers als pensioendeelnemers vertegenwoordigd. Het bestuur moet daarbij handelen in het belang van de deelnemers en binnen de wettelijke kaders die voor alle beleggers gelden. Zolang beleggingen binnen het wettelijke kader vallen, is het aan het bestuur om het beleggingsbeleid te bepalen. Daarbij wordt het (investerings-)beleid gecontroleerd door het verantwoordingsorgaan waarin ook werkgevers, werknemers en pensioendeelnemers vertegenwoordigd zijn. De Nederlandsche Bank houdt toezicht op het functioneren van pensioenfondsen.
Bent u op de hoogte van het feit dat uit onderzoek blijkt dat een meerderheid van de Nederlanders tegen megastallen is?2 Hoe verhoudt zich dat met het indirect investeren in megastallen met varkens en kippen door de Nederlandse ambtenaar via het pensioenfonds terwijl deze hier mogelijk bezwaren tegen heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat de Nederlandse ambtenaar via het pensioenfonds indirect investeert in legbatterijen die in Nederland en Europa verboden zijn? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dat enerzijds de Nederlandse overheid kale legbatterijkooien verbiedt in eigen land vanwege het dierenwelzijn terwijl anderzijds de Nederlandse overheid haar ambtenaren via pensioenfondsen laat investeren in dergelijke verboden legbatterijsystemen in het buitenland? Erkent u dat het ABP zijn beleggingen daarmee onvoldoende heeft getoetst op het gebied van duurzaamheid en dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in antwoord 2 en 3 beoordeelt het kabinet specifieke beleggingen van individuele pensioenfondsen niet, maar is dit aan sociale partners. Het ABP heeft er voor gekozen om de nationale wetgeving en internationale gedragsverplichtingen van de Nederlandse overheid als norm te nemen om te beoordelen waar het fonds wel en niet in belegt. In het algemeen geldt dat het ABP een zogenaamd engagement traject (een dialoog met de onderneming) met ondernemingen aangaat wanneer ondernemingen niet aan de nationale en internationale wet- en regelgeving en internationale standaarden voldoen, om op die manier het beleid van de onderneming te veranderen. Ook houdt het ABP zich aan lokale wetgeving.
Het ABP heeft specifiek beleid inzake maatschappelijk verantwoord beleggen. Zij heeft daartoe ESG-criteria opgesteld, waarbij ESG staat voor environment, social en governance. Dit beleid is gebaseerd op internationale standaarden. Deze standaarden hebben betrekking op duurzaamheid en goed ondernemingsbestuur. Daarbij gaat het onder andere om thema’s op het gebied van milieu en mensenrechten. Eén van die standaarden is de UN Global Compact. Het ABP verwacht van de bedrijven waarin het belegt dat deze bedrijven de uitgangspunten uit deze Global Compact naleven. In het verantwoordingsorgaan wordt regelmatig met het ABP-bestuur gesproken over de vraag of de beleggingen voldoen aan haar eigen ESG-criteria en die waaraan Nederland zich ook in internationale context verbonden heeft.
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen naleven. De in de UN Guiding Principles on Business and Human Rights beschreven verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechten te respecteren is onder Nederlands voorzitterschap in de herziene OESO Richtlijnen opgenomen in mei 2011. Dit betrof de beschrijving van «due diligence» als een algemeen principe voor een maatschappelijk verantwoorde bedrijfsvoering.
Uit onderzoek van de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling (VBDO) blijkt dat het ABP goed scoort op het gebied van verantwoord en duurzaam beleggen.
Het ABP biedt via de website informatie over het beleggingsbeleid en presenteert elk kwartaal een lijst met alle beleggingen in beursgenoteerde bedrijven. Zie: http://www.abp.nl/over-abp/wat-doen-wij/beleggen/beleggingsbeleid/verantwoording.asp en http://www.abp.nl/over-abp/wat-doen-wij/beleggen/verantwoord-beleggen/
Bent u bereid om met het ABP in gesprek te gaan en hen te verzoeken te stoppen met het investeren in megastallen voor varkens en kippen? Zo nee, waarom niet?
Daar ben ik niet toe bereid en ik zie daar ook geen noodzaak toe gegeven de mogelijkheden tot inspraak voor pensioendeelnemers. Zoals aangegeven in antwoord 2 en 3 gaan pensioenfondsen over hun eigen beleid en hebben deelnemers via het bestuur en het verantwoordingsorgaan invloed op het (beleggings)beleid en daarmee op de investeringen van het ABP.
Bent u bereid om met het ABP in gesprek te gaan en hen te verzoeken te stoppen met het investeren in verboden legbatterijsystemen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid op zoek te gaan naar een ander pensioenfonds voor uw ambtenaren indien het ABP niet bereid is om te stoppen met investeringen in megastallen en/of verboden legbatterijsystemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de conclusies van Profundo bevestigen dat de acht onderzochte pensioenfondsen aandelen of obligaties hebben in bedrijven die megastallen bouwen in Thailand, China of Brazilië? Kunt u aangeven wat het totaalbedrag is dat de Nederlandse pensioensector investeert in de wereldwijde vleesindustrie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 2
Erkent u dat de informatievoorziening door pensioenfondsen aan hun deelnemers over de bedrijven waarin zij investeren, geen inzicht biedt in de wijze waarop deze bedrijven omgaan met duurzaamheid en met name dierenwelzijn? Hoe verhoudt zich de ondoorzichtigheid over de informatievoorziening over de bedrijven waar pensioenfondsen in investeren ten opzichte van de pensioenwet, die stelt dat er een evenwichtige belangenbehartiging moet zijn? Bent u bereid om met de pensioenfondsen in gesprek te gaan en openheid te vragen ten aanzien van de informatievoorziening over duurzaamheids- en dierenwelzijnscriteria die bedrijven in de intensieve veehouderij hanteren en de bedragen die hiermee gepaard gaan? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Pensioenfondsen zijn verplicht in hun jaarverslag te rapporteren over de wijze waarop zij in hun beleggingsbeleid rekening houden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen. Bovendien dient het pensioenfondsbestuur deelnemers evenwichtig te vertegenwoordigen. Een gesprek met pensioenfondsen over de genoemde onderwerpen ligt met het oog hierop niet in de rede.
Kunt u aangeven wat de redenen zijn voor het gebrek aan concreet beleid met duidelijke eisen ten aanzien van dierenwelzijn? Bent u bereid om in gesprek te gaan met de pensioenfonds over het stellen van eisen aan dierenwelzijn ten aanzien van investeringen? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in antwoord 2 en 3 gaat het ABP over zijn eigen beleid en dus ook over de eisen die het stelt ten aanzien van dierenwelzijn. Zoals vermeld in antwoord 4 heeft het ABP aandacht voor duurzaam en maatschappelijk verantwoord beleggen en verwacht het ABP dat bedrijven waarin ze beleggen de uitgangspunten uit de VN Global Compact naleven.
Kunt u bevestigen dat Nederlandse pensioenfondsen met genoemd investeringsbeleid zich niet houden aan de principes van de VN Global Compact waarin staat dat voorzichtig om moet worden gegaan met het milieu en klimaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Steeds hogere drempels bij het vragen van extra uren door rechtshulpverleners bij bewerkelijke zaken |
|
Michiel van Nispen |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Steeds hogere drempels bewerkelijke zaken»?1 Is de regel nog steeds dat een zaak bewerkelijk is en voor extra vergoeding in aanmerking komt, indien aantoonbaar die niet binnen de tijdsgrens van drie maal het forfaitair bepaalde aantal uren afgehandeld kan worden?
Artikel 13, eerste lid, van het Besluit Vergoedingen Rechtsbijstand 2000 (BVR 2000) bepaalt dat een vergoeding wegens bewerkelijkheid van de zaak wordt toegekend, indien in een procedure de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak geldt. Ook dient het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna te noemen: de raad) de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden te hebben goedgekeurd. Het tweede lid van artikel 13 BVR 2000 bevat een overeenkomstige bepaling voor advieszaken, waarin de drempel voor toekenning van een vergoeding wegens bewerkelijkheid is gesteld op 24 uur.
In de Leidraad Bewerkelijke zaken2 is vastgelegd aan welke vereisten de aanvraag van een vergoeding wegens bewerkelijkheid inhoudelijk wordt getoetst. Hiertoe behoort het vereiste dat sprake moet zijn van een zodanige feitelijke of juridische complexiteit dat niet kan worden verwacht dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire grens wordt verleend. De advocaat dient deze complexiteit aan te tonen aan de hand van objectieve factoren, en kan niet volstaan met een verwijzing naar het aantal uren dat feitelijk aan de zaak is besteed.
Is het waar dat aanvragen voor extra uren van civiele- en bestuursrechtadvocaten desalniettemin steevast worden afgewezen? Is dit formeel beleid? Is hier recent iets in gewijzigd? Zo ja, wat dan precies? Zo nee, hoe kan het dan dat dit zo ervaren wordt?
Het beleid voor beoordeling van een wegens bewerkelijkheid van de zaak aangevraagde vergoeding is in het antwoord op vraag 1 weergegeven. Dit beleid is gebaseerd op de Leidraad Bewerkelijke zaken die de raad in 2007 heeft gepubliceerd. Deze Leidraad is in 2008 geëvalueerd door een gezamenlijke werkgroep van het toenmalige Ministerie van Justitie, de Nederlandse Orde van Advocaten en de raad, waarna op 1 januari 2009 een geactualiseerde versie van de Leidraad van kracht is geworden. In het beleid is nadien geen wijziging meer aangebracht.
Sinds 1 oktober 2013 betalen rechtzoekenden nogmaals de eigen bijdrage als hun advocaat een vergoeding wegens bewerkelijkheid ontvangt.3 Met deze maatregel is beoogd dat rechtzoekenden hun belangen scherper afwegen en de noodzaak van de besteding van extra uren aan hun zaak met hun advocaat bespreken. Het gevolg hiervan kan zijn dat rechtzoekenden in overleg met hun advocaat besluiten van de aanvraag van een vergoeding wegens bewerkelijkheid af te zien. Een dergelijk besluit houdt echter geen verband met de wijze waarop de aanvraag van de vergoeding door de raad wordt getoetst.
Het beeld dat aanvragen voor een vergoeding wegens bewerkelijkheid in civiele en bestuursrechtelijke zaken steevast zouden worden afgewezen, wordt niet door gegevens van de raad bevestigd. In onderstaande tabel is het percentage afgewezen verzoeken in de periode 2009 tot 2013 weergegeven:
Jaar
Civiel/Bestuur
2009
46%
2010
42%
2011
44%
2012
39%
2013
43%
Zoals uit de tabel blijkt is het aantal afwijzingen in recente jaren min of meer stabiel. Waarom bij ongewijzigd beleid en een feitelijk afwijzingspercentage rond het langjarig gemiddelde door de advocatuur toch hogere drempels worden ervaren, is niet bekend.
Wat is uw reactie op de stelling dat advocaten door die standaard afwijzingen zo ontmoedigd zijn dat ze niet eens meer proberen om extra uren aan te vragen?
De advocaat die besluit zich de moeite van het aanvragen van een vergoeding te besparen, terwijl toekenning van deze vergoeding op grond van de Leidraad bewerkelijke zaken wel in de rede ligt, doet zichzelf te kort. Indien de advocaat van mening is dat een aanvraag ten onrechte is afgewezen staan hem de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep ter beschikking.
Is dit een beoogd gevolg van de bezuinigingen op de rechtsbijstand?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u deze hogere drempels voor de vergoeding van extra uren voor feitelijke en/of juridisch complexe zaken? Vindt u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u in uw antwoord mede het gegeven betrekken dat de tarieven per punt de afgelopen jaren al zijn verlaagd, volgens de plannen volgende jaren verder zal dalen en tot en met het jaar 2018 niet zal worden geïndexeerd? Zorgt het moeilijker maken van de vergoeding van extra uren niet voor nog meer druk op het specialisme van de sociale advocatuur? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2, 4 en 5 is er geen sprake van een beleidswijziging en derhalve ook niet van het moeilijker maken van de aanvraag van een vergoeding wegens bewerkelijkheid. Er is daarom ook geen relatie met de maatregelen die in het kader van de vernieuwing van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand worden voorbereid.
Het bericht dat de gemeente Enschede aanvragers van een uitkering vier weken laat wachten alvorens de aanvraag in behandeling te nemen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kunt u zich uw antwoorden herinneren van 2 oktober jongstleden op eerdere vragen over de zoekperiode van vier weken die de gemeente Enschede hanteert bij aanvragen van bijstandsuitkeringen? Wat is uw reactie op het nieuws dat de gemeente Enschede nog altijd de uitkeringsaanvraag voor aanvragers die ouder zijn dan 27 jaar met een maand opschort alvorens die in behandeling te nemen?1 2
Ja.
In het geval van bijstandsaanvragers van 27 jaar en ouder dient een gemeente de aanvraag voor bijstand in behandeling te nemen op het moment dat deze ingediend wordt. In artikel 52 van de WWB is geregeld dat het college uiterlijk binnen vier weken na de datum van aanvraag een voorschot van algemene bijstand verstrekt.
Bent u bereid om aan deze uitvoeringspraktijk per direct een einde te maken? Zo ja, welke sanctiemogelijkheden zijn er indien de gemeente de behandeling van de uitkeringsaanvraag blijft opschorten met een maand?
De uitvoering van de WWB is gedecentraliseerd aan het college van burgemeester en wethouders van een gemeente. De gemeenteraad controleert het college.
Er is geen sprake van toetsing door het Rijk of van individueel toezicht op het handelen van de gemeente. Slechts in uitzonderlijke gevallen bemoeit het Rijk zich met de uitvoeringspraktijk van een individuele gemeente, namelijk indien sprake is van een ernstige tekortkoming in de rechtmatige uitvoering van de wet.
Deelt u de mening dat van het met terugwerkende kracht in behandeling nemen van een bijstandsuitkering geen sprake kan zijn en dat aan mensen in nood binnen vier weken een voorschot van in ieder geval 90% van de bijstandsnorm verstrekt dient te worden conform artikel 52 van de Wet werk en bijstand (Wwb)? Welke stappen kan de Inspectie SZW ondernemen wanneer gemeenten zich onttrekken aan deze plicht?
Aanvullend op het antwoord op vraag 1 kan ik u mede delen dat de Inspectie SZW in principe geen uitspraken doet over de uitvoering van de WWB bij individuele gemeenten.
Het is passend bij een decentrale uitvoering dat in het geval van klachten over de werkwijze van een gemeente, belanghebbende een klacht kan indienen bij de klachtencommissie van de gemeentelijke sociale dienst, dan wel de gemeentelijke ombudsman. Tevens staat voor een belanghebbende de mogelijkheid open om bezwaar aan te tekenen tegen de beslissing van het college ten aanzien van zijn recht op bijstand en kan eventueel beroep worden ingesteld.
Zijn er meer gemeenten die de uitkeringsaanvraag van mensen ouder dan 27 jaar met een maand opschorten? Acht u aanvullende wetten en regels noodzakelijk teneinde te bewerkstelligen dat uitkeringsaanvragen direct in behandeling worden genomen en voorschotten worden verstrekt? Zo nee, op welke wijze wilt u voorkomen dat mensen onnodig lang moeten wachten op een uitkering met als gevolg schulden en andere sociale problemen?
Een dergelijke praktijk bij gemeenten is mij niet bekend. Ik acht het niet nodig om met aanvullende wetten en regels te komen om te bewerkstelligen dat uitkeringsaanvragen direct in behandeling worden genomen en voorschotten worden verstrekt. De wetgeving voorziet hier reeds in.
In beginsel moet acht weken na het in behandeling nemen van de aanvraag op de aanvraag worden beslist. Uiterlijk binnen vier weken na de datum van aanvraag is er recht op een voorschot van algemene bijstand. Hiermee wordt voorkomen dat mensen onnodig lang moeten wachten op een uitkering en dat er als gevolg daarvan schulden worden opgebouwd of dat er andere sociale problemen ontstaan.
Hebt u kennisgenomen van het nieuws dat Turkije de man heeft vrijgelaten die in februari 2013 in Kopenhagen de Deense journalist Lars Hedegaard probeerde te vermoorden en die vervolgens in Turkije is gearresteerd?1
Ja.
Deelt u de mening dat het een schande is dat Turkije de man die een aanslag pleegde op Lars Hedegaard, heeft vrijgelaten? Zo ja, bent u bereid de Nederlandse verontwaardiging hierover kenbaar maken in het kader van de strijd tegen terrorisme?
Denemarken heeft navraag gedaan over deze kwestie, die in eerste instantie een strafrechtelijke zaak is tussen Denemarken en Turkije, bij de Turkse autoriteiten. De Turkse autoriteiten hebben beloofd de zaak grondig uit te zoeken. Het kabinet ziet geen reden het NAVO-lidmaatschap van Turkije aan de orde te stellen.
Deelt u de mening dat Nederland alles moet doen om Denemarken te helpen de Turken onder druk te zetten om de aanslagpleger op Lars Hedegaard opnieuw op te pakken en uit te leveren aan Denemarken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een land dat terroristen vrijlaat, niet in de NAVO thuishoort?
Zie antwoord vraag 2.
Misdaden van ISIS tegen Yezidi’s in Irak |
|
Han ten Broeke (VVD), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de bevindingen van de onderzoekers van het kantoor van de Hoge Commissaris voor Mensenrechten van de Verenigde Naties?1
Ja.
Kunt u de in deze rapportage gepubliceerde aantallen omtrent moord, verkrachting en slavernij bevestigen? Hoe kwalificeert u deze?
Nee. Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie die dergelijke berichten kan bevestigen.
In algemene zin kan gesteld worden dat het kabinet vertrouwen heeft in de rapportage van het kantoor van de Hoge Commissaris voor Mensenrechten van de Verenigde Naties (OHCHR).
Het kabinet heeft meermaals aangegeven dat ISIS hoogstwaarschijnlijk verantwoordelijk is voor zeer ernstige internationale misdrijven, zoals misdaden tegen de menselijkheid en genocide.
Beschikt u over cijfers, al dan niet aangeleverd door de Verenigde Naties, van het aantal Yezidi’s dat door ISIS-terroristen is vermoord of gevangengenomen? Zo ja, kunt u deze cijfers met de Kamer delen?
De cijfers waarover het kabinet beschikt komen uit de meest recente rapportage (bijgevoegd) van OHCHR en UNAMI2 . Daarin wordt ingegaan op vermeende mensenrechtenschendingen, waaronder moord en detentie, in de periode van 6 juli tot en met 10 september. Het rapport stelt dat Yezidi’s, net als andere etnische en religieuze gemeenschappen, systematisch doelwit zijn van het geweld van ISIS.
Bent u voorts bekend met de berichten dat ISIS mosterdgas zou hebben ingezet? Hoe kwalificeert u deze berichten?2
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie die dergelijke berichten kan bevestigen.
In hoeverre dragen de Nederlandse (militaire) inspanningen in Noord-Irak bij aan de bescherming van minderheden in de regio? Verwacht u dat de inzet van de coalitie op korte termijn zal leiden tot bevrijding van burgers die op dit moment gevangen zitten?
De militaire inspanningen van de internationale coalitie dragen bij aan het vermogen van de Iraakse en Koerdische strijdkrachten om gebieden waarin minderheden door ISIS worden bedreigd opnieuw onder controle te krijgen. Nederland draagt bij aan dit doel door middel van de inzet van het luchtwapen en het trainen van lokale strijdkrachten. Voorts heeft Nederland middelen beschikbaar gesteld voor humanitaire hulp aan vluchtelingen en ontheemden, waaronder minderheden. Het is moeilijk in te schatten of dit op korte termijn zal leiden tot bevrijding van burgers die gevangen zitten.
Scholen die ouders verplichten tot aanschaf van een iPad |
|
Jasper van Dijk , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de meldingen van ouders in de uitzending van Kassa, die stellen dat zij door de school worden verplicht om een iPad aan te schaffen voor hun kinderen, waardoor zij kosten hebben oplopend tot wel 1.000 euro?1
Ik heb in het programma Kassa toegelicht dat scholen ouders niet mogen verplichten om een tablet of laptop aan te schaffen, maar ouders wel om een vrijwillige bijdrage mogen vragen. Ook bijdragen voor bijvoorbeeld excursies, schoolkampen of kerstvieringen mogen niet verplichtend zijn voor ouders. Wanneer ouders deze bijdrage niet kunnen of willen betalen, moet de school zorgen voor een kosteloos alternatief. Daarnaast kunnen ouders de klachtenprocedure van de school volgen of hun rechten via de medezeggenschapsraad laten gelden indien de besteding en de hoogte van de ouderbijdrage volgens hen niet passend zijn. Tenslotte kunnen ouders zonodig een signaal geven aan de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) als de school zich niet houdt aan de «vrijwilligheid» van de bijdrage.
Deelt u de mening dat als scholen iPads gebruiken tijdens de les, deze ook door de school voor alle leerlingen aangeschaft moeten worden?
Nee, dat hoeft niet. Wel ben ik van mening dat als een school besluit om tablets of laptops te gebruiken tijdens de les, scholen het zo moeten organiseren dat alle leerlingen mee kunnen doen. Dit kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld door de tablets (deels) te betalen uit de eigen middelen, of door te zorgen dat er tablets in de klas beschikbaar zijn, of door ouders een vrijwillige bijdrage voor de tablet te vragen, of een vrijwillige huurkoopregeling aan te bieden en daarbij al dan niet een regeling te treffen die het ook voor minder draagkrachtige ouders mogelijk maakt deel te nemen aan het onderwijs. Een school is daar vrij in.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat kinderen zonder iPad een computer in de klas mogen gebruiken en vervolgens gepest worden omdat hun ouders de iPad niet kunnen betalen?
Het is altijd onacceptabel als kinderen gepest worden, ongeacht de reden. Het al dan niet hebben van een tablet mag geen aanleiding zijn tot uitsluiting en pesten. Scholen hebben hierin een verantwoordelijkheid en moeten deze goed vormgeven.
Vindt u het pedagogisch en didactisch verantwoord om leerlingen van minder vermogende ouders op scholen die schoolboeken vaak of enkel digitaal aanbieden, een alternatief te bieden zoals een computer, een leen-iPad of mogelijk schoolboeken? Beoordeelt u deze alternatieven als «volwaardig»?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat is uw definitie van een «informatiedrager»? Kunt u van respectievelijk de iPad, een schoolboek, onderwijs-apps en educatieve software aangeven of het informatiedragers zijn of niet? Kunt u per onderdeel uw antwoord toelichten en wat daarvan de consequentie is?
De definitie van informatiedrager is een medium waarop informatie digitaal kan worden opgeslagen en/of overgedragen. Tablets of laptops zijn informatiedragers. Als ik het heb over een schoolboek, onderwijs-apps en educatieve software heb ik het over lesmateriaal. Onder lesmateriaal wordt verstaan (artikel 6e lid 2 WVO): lesmateriaal dat naar vorm en inhoud is gericht op informatieoverdracht in onderwijssituaties en waarvan het gebruik binnen het onderwijsaanbod door het bevoegd gezag specifiek voor het desbetreffende leerjaar is voorgeschreven.
Consequentie van deze definitiebepalingen is dat lesmaterialen, zoals schoolboeken, onderwijsapps en educatieve software(licenties) die door de schoolleiding voor één specifiek leerjaar worden voorgeschreven voor rekening komen van de school en dus gratis verstrekt moeten worden aan leerlingen.
Wilt u een helder en eenduidig antwoord geven op de vraag of alles wat op school een verplicht programmaonderdeel is, door de school moet worden verschaft? Hebben de scholen voldoende financiële middelen om aan deze verplichting te voldoen?
Alle scholen ontvangen de bekostiging in een zogenaamde lumpsum. Dit is één budget voor materiële en personele kosten, waarbij het aan de schoolleiding is om te bepalen hoe zij dat binnen de wettelijke kaders besteedt. Hoe hoog de lumpsum is, hangt grotendeels af van het leerlingenbestand van een onderwijsinstelling (aantal leerlingen, leerjaren en onderwijssoort). In het voortgezet onderwijs ontvangt een school per leerling gemiddeld € 7.900. Ook de bekostiging van het lesmateriaal voor een specifiek leerjaar is onderdeel van deze lumpsum.
Niet alles wat op school gebruikt wordt voor deelname aan een verplicht programmaonderdeel moet door de school worden verschaft. Voorbeelden hiervan zijn sportkleding voor de gym, een atlas voor aardrijkskunde of woordenboeken voor de taallessen. De bekostiging aan scholen is niet bedoeld voor deze zaken. De gedachte hierachter is dat het gaat om materiaal dat persoonsgebonden is, langer dan een jaar meegaat, door meer gezinsleden kan worden gebruikt en/of eigendom wordt van de leerling. In de brochure «Schoolkosten en onderwijstijd» wordt toegelicht hoe hiermee om te gaan.
Wat bedoelde u met uw opmerking tijdens de uitzending dat er «ook scholen zijn, die zeggen: dat hebben we democratisch besloten in een MR: dan is er ook een consequentie dat uw kind niet meekan»? Betrof het hier verplichte of niet-verplichte schoolactiviteiten? Deelt u de mening dat het zeer pijnlijk is als kinderen van activiteiten worden uitgesloten, ongeacht of deze activiteiten verplicht zijn of niet?
Ik doelde hier op de niet-verplichte schoolactiviteiten, zoals excursies of kerstvieringen. Met deze opmerking bedoelde ik dat de oudergeleding van de medezeggenschapraad instemmingsrecht heeft bij de vaststelling van de hoogte en de bestemming van de vrijwillige ouderbijdrage. Als de oudergeleding van de medezeggenschap heeft ingestemd met de vrijwillige ouderbijdrage, dient de schoolleiding de ouders hierover te informeren, overigens ook dat deze bijdrage vrijwillig is. De beslissing van een individuele ouder om al dan niet te betalen, kan als consequentie hebben dat een leerling niet mee kan doen aan de betreffende niet-verplichte activiteit. De school moet dan voorzien in een kosteloos alternatief.
Welke stappen heeft u inmiddels ondernomen om uw belofte tijdens de uitzending van Kassa waar te maken om «te kijken» naar scholen, die stellen dat de aanschaf van iPads niet vrijwillig is? Om hoeveel scholen gaat het volgens u? Is de Inspectie al in contact getreden met die scholen, zoals u tijdens de uitzending van Kassa beloofde?
Ik heb de inspectie gevraagd of zij signalen hebben ontvangen over scholen waar vragen zijn gerezen over de ouderbijdrage en schoolkosten voor ouders. Zij geeft aan dat het aantal meldingen de afgelopen periode ongeveer gelijk is gebleven. In schooljaar 2012/13 waren er 95 meldingen en in schooljaar 2013/14 waren dat er 97. Bij uitvoering van de kwaliteitsonderzoeken die de inspectie in het schooljaar 2013/2014 heeft uitgevoerd, bleek dat bij 17 van deze scholen de vrijwilligheid in de schoolgids niet (volledig) is vermeld. Deze scholen hebben de opdracht gekregen dit te herstellen. De inspectie ziet er op toe dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.
Verder heb ik op 14 oktober jl. de brochure «Schoolkosten en onderwijstijd» nogmaals onder de aandacht gebracht van een grote groep betrokkenen (schoolleiders, bestuurders) via de VO-nieuwsbrief. In deze brochure wordt toegelicht hoe het precies zit met de schoolkosten en vrijwillige ouderbijdrage.
Tot slot spreek ik binnenkort met de Landelijke Ouderraad onder meer over hun rol ten aanzien van voorlichting over schoolkosten richting ouders.
Wat is exact het onderscheid tussen de termen «gratis» onderwijs (waarvan u bij Kassa zei: «Gratis bestaat niet, daar verzet ik me tegen») en «kosteloos» onderwijs (waarvan u zei dat «we kosteloos onderwijs hebben in Nederland»)?
De overheid vindt het belangrijk dat kinderen goed opgeleid worden en neemt daarom de meeste kosten voor haar rekening. Goed onderwijs kost geld. In die context is onderwijs dus niet «gratis».
Kunt u uitleggen waarom u een verschil maakt tussen de begrippen «gratis» en «kosteloos», waar de Dikke Van Dale Online bij kosteloos als betekenis geeft «gratis» en bij gratis als betekenis geeft «voor niets; kosteloos»?2
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Wat is volgens u de betekenis van «om niet»?
«Om niet» is een juridische term waarmee wordt aangegeven dat iets gebeurt zonder dat daar een tegenprestatie tegenover staat.
Kunt u aangeven wat de ouders van schoolgaande kinderen concreet merken in de kosten van het door u gemaakte onderscheid tussen «gratis» en «kosteloos»?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om nog in 2014 uw interpretatie van het onderscheid tussen «gratis» en «kosteloos» voor te leggen aan een gezaghebbend taalinstituut (zoals de Nederlandse Taalunie), om duidelijkheid te creëren of u óf de Dikke Van Dale Online het bij het juiste eind heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Neen. De bedoeling van dit onderscheid is volstrekt helder.
Bent u bereid om – als dit instituut aangeeft dat onderscheid tussen deze twee begrippen niet of moeilijk kan worden gemaakt – dit te erkennen en dat onderscheid nooit meer te maken?
Neen, zie mijn antwoord op vraag 13.
Deelt u de mening dat de iPad voor bepaalde scholen essentieel is geworden voor het onderwijs op die scholen? Zo ja, deelt u de mening dat een iPad niet uit de vrijwillige ouderbijdrage gefinancierd dient te worden? Zo nee, hoe rijmt u dit met uw antwoord op vraag 3 van eerdere vragen?3
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u het bericht op Geen Stijl4, dat onder O4NT niet alleen het schoolbestuur van de Steve Jobs scholen huist, maar ook enkele BV’s schuilgaan, waarbij de directeur van een Steve Jobsschool ook directeur is van één van die BV’s? Deelt u de mening van de schrijver dat het «ontzettend lastig wordt om subsidiegelden en commerciële initiatieven te blijven scheiden?» Kunt u uw antwoord toelichten?
Het investeren van onderwijsmiddelen in commerciële initiatieven is onrechtmatig. Elk schoolbestuur dient verantwoording af te leggen over de besteding van de ontvangen rijksbijdrage. Schoolbesturen leggen verantwoording af over hun financiële handelingen met het publiceren van het jaarverslag en de jaarrekening inclusief een accountantsverklaring. De accountant van het bestuur moet bij zijn controle de aanwijzingen van het jaarlijkse onderwijscontroleprotocol volgen. De accountant stelt onder andere vast dat de in de jaarrekening verantwoorde baten, lasten en balansmutaties voldoen aan de eisen van financiële rechtmatigheid.
Het tekenen van de deal ‘Stroomversnelling’ |
|
Eric Smaling |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «En weer een succes van Stef Blok» over de deal Stroomversnelling voor koopwoningen?1
Ik neem dit bericht voor kennisgeving aan. Ik heb de deal Stroomversnelling op 29 september jongstleden symbolisch gestart en ondersteun het initiatief van harte. De deal draagt bij aan een verdere verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. De deal is opgesteld en ondertekend door meer dan 175 partijen vanuit diverse sectoren. Het Rijk is geen medeondertekenaar, maar faciliteert wel via het innovatieprogramma Energiesprong. De antwoorden zijn derhalve in samenspraak met de initiatiefnemers tot stand gekomen.
Hoe verklaart u het verschil van 15.000 euro in investeringskosten om een woning energieneutraal te maken?
Het verschil van 15.000 in benodigde investeringskosten omvat de ingeschatte meerkosten voor de huidige generatie «Nul-Op-de-Meter» woningen ten opzichte van de generatie na industrialisatie en verdere innovatie.
Kunt u ingaan op de rekensom uit de laatste alinea van het websiteartikel2, specifiek wat betreft de berekening en het gekozen beginjaartal 1950 door de initiatiefnemers van het project? Kunt u dit antwoord toelichten?
Ik kan u aangeven welke rekensom de initiatiefnemers hebben gemaakt. De woningen die kansvol worden geacht voor een «Nul-Op-de-Meter» renovatie betreffen woningen gebouwd in de periode 1950–1980. De berekening die heeft geleid tot een investeringsbedrag van € 45.000 gaat uit van energiemaandlasten van € 175, een rentepercentage van 3,9% voor belastingaftrek, een belastingspercentage van 42% en een looptijd van de hypotheek van 30 jaar. Er wordt gerekend met het continueren van de hypotheekrenteaftrek.
Waar is de prognose van 50.000 woningen per jaar vanaf 2016, waarvan de eigenaren mee willen doen aan energiebesparingen, op gebaseerd? Hoe verhoudt die zich tot de aantallen die nagestreefd worden in het Energieakkoord?3
In de deal staat dat door opschaling het aantal «Nul-Op-de-Meter» renovaties zal groeien naar 50.000 per jaar in 2020. Of en wanneer dit in werkelijkheid gerealiseerd zal worden is afhankelijk van de ontwikkeling van vraag en aanbod en ook het scheppen van de juiste marktcondities. In het Energieakkoord is geen rekening gehouden met de deal Stroomversnelling voor de koopsector. De Borgingscommissie Energieakkoord heeft aangegeven de deal op te willen nemen in de uitvoeringsagenda van het Energieakkoord. De uiteindelijke opbrengst op het gebied van energiebesparing zal dan additioneel zijn aan wat is ingeschat ten tijde van de totstandkoming van het Energieakkoord.
Wordt het project na de pilotfase geëvalueerd en kan de Kamer daarvan op de hoogte worden gesteld? Gaat het project sowieso door, ongeacht de uitkomsten van een eventuele evaluatie?
Het project is een initiatief van 175 partijen. Daarmee kan ik niet sturen op de evaluatie. Ik laat wel het programma Energiesprong van het Platform 31 evalueren in het voorjaar van 2016. Hierin zal ook de bijdrage van Energiesprong aan de koopdeal worden meegenomen.
Welke wet- en regelgeving (bijvoorbeeld op het gebied van hypotheken) bent u van plan aan te passen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Op dit moment kan op basis van de ministeriële regeling hypothecair krediet 2014 een bedrag van € 13.500 buiten de inkomenstoetsing worden gehouden wanneer sprake is van een «Nul-Op-de-Meter» renovatie. Ik bekijk of dit bedrag in 2015 op een verantwoorde manier kan worden verhoogd. Wanneer dit mogelijk blijkt kan meer dan nu rekening gehouden worden met de garantie die een bouwer geeft op «Nul-Op-de-Meter» renovaties. Over de mogelijkheid van deze eventuele verantwoorde aanpassing laat ik mij adviseren door het Nibud.
Wat is de exacte bijdrage of actie vanuit de rijksoverheid, gezien deze tekst op de site van Energiesprong: «Energiesprong werkt met de diverse partijen aan de juiste condities, waaronder de banken en het ministerie. Eerder communiceerden wij dat op 1 april een landelijke deal rond passende hypotheken voor Nul-op-de-Meter-verbouwingen getekend zou worden, maar dit is niet realistisch gebleken. De gesprekken zijn volop gaande, echter de overvolle agenda’s van betrokkenen hebben voor de nodige vertraging gezorgd. Het proces om banken, bouwers en de Minister met elkaar aan tafel te brengen om definitieve afspraken te maken over passende hypotheken vergt meer tijd.»?5
Energiesprong is een door de rijksoverheid gefinancierd innovatieprogramma voor energiebesparing in de gebouwde omgeving en heeft het proces gefaciliteerd om te komen tot de deal Stroomversnelling koopwoningen.
De totale omvang voor dit project in de huursector is 6,5 miljard euro; wat is de totale omvang van Stroomversnelling voor koopwoningen?6
De partijen van de koopdeal geven aan dat als er inderdaad 50.000 woningen gerealiseerd worden in 2020, de totale omvang circa 2,5 miljard euro zal bedragen.
Hoe verhoudt Stroomversnelling koopwoningen zich tot Stroomversnelling huurwoningen, en waarin zitten de financiële en materiële verschillen? Hoe hoog is de financiële bijdrage vanuit het Rijk voor beide projecten?
Zowel bij de Stroomversnelling Huur als Koop gaat het materieel om dezelfde type renovaties en wordt de investering grotendeels gefinancierd uit de vermeden kosten voor het energiegebruik van de woning. Het onderscheid tussen de Stroomversnelling Huur en de Stroomversnelling Koop is hierbij als volgt.
De Stroomversnelling Huur is een deal tussen bouwers en woningcorporaties waarbij concrete afspraken zijn gemaakt over het aantal te realiseren «Nul-Op-de-Meter» renovaties. Bijdrage van het Rijk is aanpassing van de huurwetgeving middels de introductie van een energieprestatievergoeding (zie ook Kamerstuk 30 196, nr. 249). Het concept wetsvoorstel hiervoor wordt eind oktober in consultatie gebracht.
De Stroomversnelling Koop schept vooral de condities die het mogelijk maken dat een «Nul-Op-de-Meter» renovatie beschikbaar komt voor bewoners van koopwoningen. Dat is de reden dat een groot aantal partijen heeft ondertekend, zoals gemeenten, bouw- en installatiebedrijven, makelaars, taxateurs, garantie-instituten en banken. Het is daarmee geen deal waarin harde afspraken zijn gemaakt over het aantal te behalen renovaties. Hierbij is het wel het streven dat in 2020 een aantal van 50.000 renovaties wordt bereikt.
De Stroomversnelling komt voort uit de Energiesprong, het door Platform31 uitgevoerde innovatieprogramma dat door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) gefinancierd wordt. De Energiesprong is adviseur van het bestuur van de Vereniging Stroomversnelling. Binnen het programma Energiesprong zal de bijdrage van BZK aan het onderdeel Stroomversnelling in totaal 2 miljoen euro bedragen in de periode 2013–2015. Doel is het ontwikkelen van de benodigde kennis en het creëren van de voorwaarden voor de grootschalige uitrol van de «Nul-Op-de-Meter» woningen in huur en koop. De bijdrage betreft proceskosten in mensuren en out-of- pocketkosten. Het concept Stroomversnelling is belangrijk voor het halen van de ambities van het Energieakkoord. De voortgebrachte kennis komt beschikbaar voor bouwondernemingen en woningbouwcorporaties die nu nog niet in de Stroomversnelling participeren.
Hoeveel huurwoningen zijn tot nu toe aangepakt en worden de 1.000 geplande huurwoningen in 2014 gehaald? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp van de Vereniging Stroomversnelling dat er nu zo’n 20 prototypes gebouwd zijn. Naar verwachting zijn aan het eind van dit jaar zo’n 350 woningen gerealiseerd. Dat loopt enigszins achter op hun planning van 1.000 gerealiseerde woningen. Dat heeft vooral te maken met het feit dat de bouwers meer tijd nodig hebben voor het bedenken en realiseren van goede, betaalbare, gegarandeerde concepten. Het gaat hier om innovatieve concepten waar de toeleverende industrie beperkte ervaring mee heeft. Vooralsnog zien de initiatiefnemers geen problemen met het behalen van de overall planning: 11.000 woningen binnen 3 jaar.
Komen er inderdaad 19.000 banen bij in de bouw door deze projecten, zoals blijkt uit verschillende berichten, namelijk 10.000 vanwege verbouwingen in de koopsector en 9000 vanwege verbouwingen in de huursector, en op welke termijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De prognose voor extra werkgelegenheid vanwege de renovaties in de huursector is gemaakt door het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB). Volgens de EIB is de cumulatieve additionele productie van dit plan € 1,8 miljard tot en met 2020. De doelstelling voor de stroomversnelling in de huursector levert volgens het EIB een extra werkgelegenheid van 9.000 mensjaren in die periode. De prognose van economische effecten van de Stroomversnelling Koop is hiervan afgeleid.
Welke (huurprijs)wet- en regelgeving zal worden aangepast om de realisatie van bijvoorbeeld nul-op-de-meter woningen mogelijk te maken en welke vanwege Stroomversnelling voor huurwoningen, zoals gemeld in uw brieven van 15 november 2013 en 20 juni 2014? Kunt u uw antwoord toelichten?7 8
Ik bereid een voorstel tot het wijzigen van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte voor. Het wetsvoorstel maakt het voor verhuurder en huurder mogelijk om in het kader van het energiezuinig maken van de woning een energieprestatievergoeding aan de verhuurder overeen te komen voor een gegarandeerde energieprestatie van de woning en die gebaseerd is op de energieprestatie van die woning. Enerzijds wordt hiermee de verhuurder meer zekerheid gegeven over hetgeen hij bij een huurder als energieprestatie-vergoeding in redelijkheid in rekening mag brengen. Anderzijds wordt de huurder beschermd tegen een te hoge vergoeding die hij voor de geleverde energieprestatie aan zijn verhuurder moet betalen. Bijkomend voordeel hiervan is dat de verhuurder duidelijkheid krijgt over de mogelijkheden een huurprijs te realiseren onder de liberalisatiegrens, waardoor de «Nul-Op-de-Meter» woningen (zo veel mogelijk) voor de doelgroep kunnen worden gerealiseerd zonder dat dit ten koste gaat van de betaalbaarheid en beschikbaarheid van sociale huurwoningen. Eind oktober 2014 zal ik het ontwerp wetsvoorstel in internet consultatie brengen.
Het bericht ‘UN envoy urges Turkey to allow Kurds to protect Syria’s Kobani’ |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «UN envoy urges Turkey to allow Kurds to protect Syria’s Kobani»?1
Ja.
Is het waar dat Kobani «literally surrounded» is op één beperkte doorgang na?
De situatie in en rond Kobani is bijzonder volatiel. Op moment van dit schrijven hebben burgers nog de mogelijkheid naar Turkije te vluchten.
Indien ja, wat betekent dit naar uw opvatting voor de overlevingskansen van burgers die nog in Kobani zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om bij Turkije aan te dringen actie te ondernemen om de inwoners van Kobani een veilige heenkomen naar Turkije te garanderen? Indien neen, waarom niet?
Nee, volgens UNHCR verhindert Turkije niet dat burgers naar Turkije vluchten.
Wat is uw oordeel over de oproep van VN-gezant De Mistura om aan Turkije te vragen vrijwilligers toe te staan naar Kobani te gaan om te helpen bij het verdedigen van de stad?
Het kabinet heeft begrip voor oproepen die worden ingegeven door de wens de burgers in Kobani te beschermen, gezien de toenemende druk op de stad en de mogelijke consequenties indien Kobani geheel in handen van ISIS valt. Zoals al eerder aangegeven in Kamerbrieven en debatten is het echter ook duidelijk dat dit voor Turkije geen gemakkelijk te nemen besluit betreft. De PKK wordt niet alleen door Turkije, maar ook door de EU, aangemerkt als een terroristische organisatie, en Turkije vreest dat directe of indirecte steun aan deze groep ook consequenties zal hebben voor de interne veiligheid. Turkije heeft inmiddels ermee ingestemd gewapende Iraaks-Koerdische strijders van de Koerdische Autonome Regio (de zgn. «peshmerga») via Turks grondgebied naar Kobani te laten reizen, waar zij steun kunnen verlenen aan Syrisch-Koerdische strijders in die stad. Dit plan wordt momenteel uitgevoerd. Daarnaast heeft de VS door parachuteringen Syrische-Koerdische strijders in Kobani voorzien van wapens en munitie, afkomstig uit de Koerdisch Autonome Regio.
Bent u bereid om die oproep te ondersteunen en dit aan Turkije kenbaar te maken? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het onderwijs aan asielkinderen |
|
Marit Maij (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Asielkind overrompelt scholen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de signalen van scholen die de toestroom van leerplichtige asielkinderen niet aankunnen?
Ik heb geen signalen van scholen ontvangen die aangeven dat ze het niet mogelijk achten het onderwijs voor asielzoekerskinderen te verzorgen. Wel zijn er vragen van scholen over onder andere de bekostiging van het onderwijs en de inrichting van het onderwijs.
Hoe beoordeelt u de signalen dat het onderwijs binnen de procesopvanglocaties tekortschiet?
Ook daarover hebben mij geen signalen bereikt. De Inspectie van het Onderwijs heeft in 2012 het onderwijs binnen de procesopvanglocaties beoordeeld, waarbij op één locatie een tekort werd gesignaleerd. Deze locatie heeft zich binnen een jaar verbeterd.
Deelt u de mening dat het onderwijs aan asielkinderen onvoldoende is? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat het onderwijs aan asielkinderen verbeterd wordt? Zo nee, waarop baseert u uw mening?
Deze mening deel ik niet. Voor de eerste opvang van asielzoekerskinderen wordt door veel scholen aangepast onderwijs verzorgd. De inspectie beoordeelt tweejaarlijks de onderwijskwaliteit hiervan. Uit de rapportages van de inspectie blijkt dat de kwaliteit van het onderwijs aan asielzoekerskinderen wel kwetsbaar is. Van de 27 scholen zijn er vier op dit moment zwak.
In hoeverre zijn er mogelijkheden om scholen te ondersteunen die een grote toestroom hebben van asielkinderen en die geheel nieuwe locaties moeten oprichten? Wat gaat u ondernemen als blijkt dat de huidige mogelijkheden tekortschieten, waarbij de asielkinderen niet het onderwijs kunnen volgen waar ze recht op hebben?
Ik ben in gesprek met de landelijke werkgroep onderwijsondersteuning asielzoekers en nieuwkomers (Lowan) die ondersteuning levert aan scholen om het onderwijs op de nieuwe locaties mogelijk te maken, en met de PO-raad om te bezien op welke manier de ondersteuning kan worden geïntensiveerd.
Wat kan er volgens u op dit gebied in alle redelijkheid van de scholen verlangd worden als de toestroom van asielkinderen zo fluctueert?
Scholen bieden al jarenlang onderwijs aan asielzoekerskinderen. Als de kinderen net in Nederland zijn, zal de school rekening houden met de situatie en mogelijkheden van de leerlingen. Het mag duidelijk zijn dat dit vaak een aangepaste manier van onderwijs is, waarbij rekening wordt gehouden met een grote variatie in achtergronden van de leerlingen. Ook de aantallen leerlingen kunnen sterk fluctueren. De inspectie houdt in het toezicht rekening met deze omstandigheden.
Het grote aantal klachten over reizen met de OV chipkaart |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek dat de Consumentenbond heeft uitgevoerd via het Meldpunt Einde Treinkaartje?1
Ja, ik ben bekend met het onderzoek dat de Consumentenbond heeft uitgevoerd via het Meldpunt Einde Treinkaartje. Zoals ik ook in de brief aan uw Kamer van 13 oktober j.l.(Kamerstuk 23 645, nr. 580) heb aangegeven heeft het NOVB grote stappen gezet op een aantal concessieoverstijgende vraagstukken, maar blijven er nog wensen over. Dit blijkt ook uit het onderzoek van de Consumentenbond.
Deelt u de mening dat twaalf keer in- en uitchecken op één dag voor een retour tussen Emmen en Venlo wat aan de hoge kant is?
Twaalf keer in- en uitchecken tijdens een heen-en-terugreis is vaak. Dit voorbeeld is gelukkig een uitzondering. Slechts 2,5 procent van de reizigers reist met meer dan 1 spoorvervoerder. Met meer dan 2 vervoerders komt nog veel minder voor.
Om te komen tot een oplossing voor de problematiek van de zogenaamde single check-in/check-out gaan NS en Connexxion een pilot doen op de Valleilijn, zoals ik u bij brief van 9 september j.l. heb gemeld.
Wanneer is single check-in/check-out gerealiseerd?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven gaan NS en Connexxion een pilot doen voor single check-in/check-out. De resultaten van die pilot zullen besproken worden in het NOVB. Ik zal u hierover nader informeren met de voortgangsrapportage van het NOVB.
Kent u de proef van de Rotterdamse Elektrische Tram N.V. (RET) om op rekening reizen mogelijk te maken?
Ja, ik ken de proef van de RET met reizen op rekening.
Wanneer wordt op rekening reizen in heel Nederland voor iedereen mogelijk?
De RET voert op dit moment een proef uit en biedt reizen op rekening vanaf 1 januari 2015 voor al haar klanten aan. Daarbij geldt het reizen op rekening alleen bij de RET zelf. GVB en Syntus willen in navolging van de RET dit najaar ook een kleinschalige proef gaan doen. Daarnaast is bij NS reizen op rekening voor reizigers met een businesskaart al mogelijk; ook voor blinden en slechtzienden is reizen op rekening op korte termijn mogelijk. In het NOVB worden deze ontwikkelingen besproken. Over een eventuele verdere «uitrol» van reizen op rekening houd ik u op de hoogte via de voortgangsrapportage van het NOVB.
Hoe kijkt u aan tegen het standpunt van de RET-directeur dat in het openbaar vervoer ook alternatieve betalingsmogelijkheden moeten komen, waarbij gedacht kan worden aan betalen met een bankpas?
In het kader van het NOVB kijken we met alle vervoerders, overheden en de consumentenorganisaties naar de toekomst van het OV-betalen. Hierbij wordt uitdrukkelijk aandacht geschonken aan alternatieve betalingsmogelijkheden, zoals het betalen met een bankpas.
Wat vindt u van de kosten voor het terugkrijgen van saldo dat op de OV-chipkaart staat?
De administratiekosten van € 2,50 bij terugvragen van het saldo op de OV-chipkaart zijn landelijk afgesproken in 2009. Vervoerders willen hiermee voorkomen dat de servicebalies bank of pin functies krijgen.
Deelt u de mening dat het terugkrijgen van geld dat op de OV-chipkaart staat, kosteloos moet kunnen in plaats van voor € 2,50 zoals nu het geval is?
Zie ook het antwoord bij vraag 7. Ik zeg u toe dat ik dit in zal brengen in het NOVB.
Bent u bereid deze vragen vóór het Algemeen overleg Openbaar vervoer, OV-chipkaart en taxi op 16 oktober 2014 te beantwoorden?
Ja.
De benoeming van een partijgenoot als ambassadeur lokale aanpak gezondheidsachterstand |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Waarom is mevrouw Den Besten, tevens PvdA-lid, benoemd als ambassadeur lokale aanpak gezondheidsachterstand?1
Mevrouw Den Besten is benoemd omdat haar kwaliteiten aansluiten bij de kwaliteiten die ik had benoemd in de profielschets voor de ambassadeur. Zij is iemand die betrokken is bij het onderwerp, anderen weet te enthousiasmeren en samen te brengen, en als wijkwethouder Overvecht ervaring heeft met het aantoonbaar verbeteren van de gezondheid en welzijn in wijken (Project Bestrijding Overgewicht Overvecht 2006 – 2012, in samenwerking met zorgverzekeraar Agis). Bovendien heeft zij grote bestuurlijke ervaring als voorzitter van de PO-raad en voormalig wethouder van volksgezondheid in Utrecht.
Naast de relevante bestuurlijke ervaring, heeft haar huidige functie bij de PO-raad ook een inhoudelijke meerwaarde, gezien het belang van onderwijs bij sociaaleconomische gezondheidsverschillen. Zo is zij vanuit haar functie lid van het Dagelijks Bestuur van de Stichting Gezond Gewicht en voorzitter van de Onderwijsagenda Sport, Bewegen en Gezonde Leefstijl waar PO, VO en MBO samenwerken aan de «Gezonde School». Onderwijs is bovendien een belangrijk aanknopingpunt om sociaaleconomische gezondheidsverschillen te adresseren, bijvoorbeeld door ouderprojecten die de ouderbetrokkenheid bij Gezonde School stimuleren en omdat de school vaak een belangrijke rol speelt in een gemeenschap.
Is het aanzoeken van een ambassadeur gebeurd via een openbare sollicitatieprocedure? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wie zaten er in de sollicitatiecommissie?
Nee. Op basis van een profielschets is een aantal personen de revue gepasseerd en is de keuze gevallen op mevrouw Den Besten.
Is het aanzoeken van een ambassadeur gebeurd via een profielschets? Zo ja, hoe luidt die? Zo neen, waarom niet?
Ja. Voor het ambassadeurschap is iemand gezocht die:
Welke ervaring heeft de benoemde ambassadeur op het gebied van gezondheidszorg of epidemiologie?
Mevrouw Den Besten heeft in haar functie als voormalig wethouder in Utrecht (specifiek voor volksgezondheid en jeugd en wijkwethouder voor Overvecht) relevante kennis opgedaan op het terrein van gezondheidszorg en epidemiologie. Zoals bij vraag 3 aangegeven was het niet van doorslaggevend belang bij het selecteren van de ambassadeur dat hij of zij ervaring heeft op het gebied van gezondheidszorg of epidemiologie. De aanpak van sociaaleconomische gezondheidsverschillen vraagt om een brede, integrale en lokale aanpak waarbij verbinding wordt gelegd tussen veel verschillende partijen, juist ook buiten de zorg.
Hoeveel tijd is gemoeid met het ambassadeurschap, en wat is de onkostenvergoeding/honorering hiervan?
Het ambassadeurschap zal circa 12 dagen per jaar vragen. De PO-raad krijgt een financiële compensatie van € 12.000 per jaar voor de tijd die mevrouw Den Besten besteedt aan haar rol als ambassadeur. Zij kan die tijd immers niet besteden aan haar functie als voorzitter van de PO-raad.
Hoeveel nevenfuncties heeft de ambassadeur?
De ambassadeur heeft 3 nevenfuncties:
Erkent u dat het vreemd over komt dat in korte tijd drie zeer geprofileerde PvdA-ers worden benoemd bij zorg- gerelateerd toezicht, advies of andere taken?2
De benoemingen van personen op deze functies heeft onafhankelijk van elkaar plaatsgevonden. Bij het ambassadeurschap stond voor mij het belang van het onderwerp en de passendheid in het profiel voorop.
Het ontbreken van een geboortedatum op verblijfsdocumenten en in de Basisregistratie Personen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Michiel van Nispen , Ronald van Raak |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over mensen van wie bij verschillende instanties verschillende (fictieve) geboortedata zijn geregistreerd?1
Ja.
Is u bekend dat er nog steeds problemen zijn als gevolg van het feit dat mensen bij verschillende instanties verschillende (fictieve of geschatte) geboortedata krijgen zoals 1 januari, 1 juli, maar ook «00-00» of «XX-XX»?2
Dit is mij bekend. Het hebben van een (gedeeltelijk) onbekende geboortedatum doet zich in feite alleen voor bij personen die niet in Nederland zijn geboren. De in de vraag bedoelde problemen spelen in de praktijk vrijwel uitsluitend bij personen die in Nederland als vreemdeling zijn toegelaten en als ingezetene in de basisregistratie personen (BRP) zijn geregistreerd. Het gaat hierbij om personen die voornamelijk afkomstig zijn uit landen buiten Europa waar (in het verleden) documenten zijn uitgegeven waarin een onvolledige geboortedatum is vermeld. Deze problematiek zal op termijn echter tot het verleden moeten gaan behoren, omdat in de Wet Basisregistratie personen (Wet BRP), die op 6 januari jl. in werking is getreden, een voorziening is getroffen waarbij in de gevallen waarin op het moment van inschrijving van een vreemdeling als ingezetene in de BRP geen geboortedatum kan worden vastgesteld, wordt uitgegaan van de (al dan niet fictieve) geboortedatum die in het kader van de toelating van betrokkene tot Nederland door de Minister van Veiligheid en Justitie is vastgesteld.
Hoe kan het dat een instantie als de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een verblijfsvergunning uitreikt met de geboortedatum «00-00», die door andere overheden en instanties niet wordt erkend en derhalve tot praktische problemen leidt? Hoe gaat dit opgelost worden?
De IND baseert zich bij het uitreiken van een verblijfsvergunning primair op de gegevens die over de betrokken persoon in de BRP zijn opgenomen. Indien dit een persoon betreft die voor de inwerkingtreding van de Wet BRP al in de GBA (de voorganger van de BRP) was ingeschreven, is het mogelijk dat deze met een gedeeltelijke geboortedatum («00–00») staat geregistreerd. Er is nagegaan of het voor deze gevallen mogelijk was om achteraf alsnog een volledige (al dan niet fictieve) geboortedatum op te nemen. Gezien het feit dat instanties binnen en buiten de overheid in hun eigen registraties zelf al geboortedata hebben opgenomen van deze personen – die soms al tientallen jaren in Nederland woonachtig zijn- is het alsnog toekennen van een (al dan niet fictieve) geboortedatum echter problematisch. De gevolgen daarvan zowel voor de betrokken instanties als voor de burger zelf zijn niet goed in te schatten en kunnen ingrijpend zijn, bijvoorbeeld waar het gaat om opgebouwde rechten. Er is daarom bij de totstandkoming van artikel 2.17 Wet BRP besloten af te zien van het treffen van een dergelijke regeling voor deze bestaande gevallen.
Wat is er terechtgekomen van de toezegging in de eerdere antwoorden op vragen om uit te gaan van een fictieve geboortedatum voor de basisregistratie? Wat heeft het onderzoek naar de uitvoeringsconsequenties opgeleverd?
Zoals uit de hiervoor gegeven antwoorden blijkt, is in artikel 2.17 Wet BRP geregeld dat indien van een vreemdeling op het moment van inschrijving als ingezetene in de BRP geen volledige geboortedatum kan worden vastgesteld, de (al dan niet fictieve) geboortedatum dient te worden ontleend aan de mededeling daarover van de Minister van Veiligheid en Justitie. Met deze regeling is gevolg gegeven aan de eerdere antwoorden op de door u genoemde Kamervragen. Overigens is het niet noodzakelijk dat andere instanties door mij dringend hoeven te worden verzocht om van deze zelfde datum uit te gaan. In de Wet BRP is immers al geregeld dat de daarin opgenomen (al dan niet fictieve) geboortedatum, als zijnde één van de authentieke gegevens, in beginsel verplicht moet worden gebruikt door bestuursorganen indien zij deze informatie over een ingeschrevene nodig hebben voor de uitvoering van hun taak.
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010 nr. 164
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009- 2010 nr. 1048
Bent u bereid er voor te zorgen dat in de basisregistratie, in het geval de geboortedatum niet bekend is en niet achterhaald kan worden, gekozen wordt voor één bepaalde geboortedatum, niet zijnde «00-00» of «XX-XX»? Bent u tevens bereid andere instanties dringend te verzoeken, en voor zover mogelijk te verplichten, van deze zelfde datum uit te gaan?3
Zie antwoord vraag 4.
De reactie van de staatssecretaris op de zelfdoding van een bewoner van woonzorgcentrum De Golfstroom in Den Helder |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u werkelijk dat onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) naar de zelfdoding 10 weken mag duren? Kan dit niet sneller? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In verband met het verzamelen van de objectieve feiten, het betrekken van verwanten en het afstemmen van de bevindingen en conclusies is een termijn van 10 weken reëel. In de leidraad meldingen 2013 zijn de termijnen die de inspectie en de zorgaanbieders mogen hanteren voor hun onderzoek opgenomen.
Heeft de IGZ opgelegd dat, tot het onderzoek naar de zelfdoding is afgerond, er geen verdere stappen mogen worden gezet in het gedwongen verhuizen van de bewoners? Zo neen, waarom niet?
Omdat het onderzoek naar de melding loopt zijn er nog geen conclusies te trekken of maatregelen te nemen. Het al dan niet stopzetten van de gedwongen verhuizing van de bewoners is in deze fase de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 6 oktober jl heb ik aangegeven dat het zorgvuldig omgaan met deze kwetsbare cliëntengroep, bij verandering van de woonsituatie, rekening houdend met de specifieke kwetsbaarheid van individuele cliënten, behoort tot het bieden van verantwoorde zorg. De inspectie zal de handelwijze van de instelling meenemen in haar onderzoek.
Vindt u het wenselijk dat een zorginstelling zo maar kan besluiten dat hoogbejaarde mensen moeten wijken voor een andere bestemming van hun woningen?
Al zolang er verzorgingshuizen bestaan, moeten bewoners regelmatig verhuizen wegens renovatie of nieuwbouw. Hoe kwetsbaar bewoners ook kunnen zijn, soms is er geen andere oplossing dan (tijdelijk) verhuizen naar een andere plek. Het is daarbij zaak dat er zorgvuldig met deze kwetsbare cliëntengroep wordt omgegaan. Daarbij moet rekening worden gehouden met de specifieke kwetsbaarheid van individuele cliënten. Dit behoort tot het bieden van verantwoorde zorg. Ik zie dat zorginstellingen daarover in het algemeen op een goede manier in gesprek treden met de cliënt. De inspectie zal de handelwijze van de Golfstroom rond dit tragische incident meenemen in haar onderzoek. Los daarvan kan een verhuizing veel emoties teweeg brengen. Ik zie echter geen aanleiding om hier aparte regels voor op te leggen.
Is eenzijdige opzegging van een woning door een zorgcentrum aan regels gebonden? Zo ja, welke? Zijn die regels hier toegepast? Zo neen, zouden die er niet moeten komen om kwetsbare en zorgafhankelijke mensen te beschermen tegen de verhuurder? Bent u bereid regels op te leggen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het niet gek dat de overkoepelende zorginstelling Vrijwaard ontkent dat de zelfdoding met de gedwongen verhuizing te maken heeft, terwijl de lokale afdeling van de ouderenbond PCOB vreest voor de gezondheidstoestand van andere hoogbejaarde bewoners?2
Ik begrijp van de instelling dat na de bekendmaking van de verhuisplannen in augustus met alle mensen individueel is gezocht naar een zo goed mogelijk alternatief. De IGZ onderzoekt thans de situatie rond de zelfdoding in de Golfstroom. Daarin wordt ook gekeken naar de manier waarop de Golfstroom met de desbetreffende cliënt in gesprek is getreden. Hangende het onderzoek kan ik hierover geen uitspraken doen.
Erkent u dat door het beleid dat leidt tot het sluiten van verzorgingshuizen de suggestie is gewekt dat de overheid het prima vindt om (hoog)bejaarde mensen gedwongen te verhuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat statiegeldproject op een school wordt tegengewerkt |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Directeur Afvalfonds chanteerde ons om statiegeld»?1
Ja.
Klopt het dat gemeente Apeldoorn in 2013 een financieringsaanvraag heeft ingediend bij het afvalfonds voor een schoolproject over afval, duurzaamheid en recycling? Zo ja, op welke gronden is dat afgewezen?
De gemeente Apeldoorn heeft in 2013 inderdaad een financieringsaanvraag ingediend. Deze financieringsaanvraag is inhoudelijk beoordeeld door Stichting NL Schoon. De eerste ingediende versie van de aanvraag is afgekeurd door Stichting NL Schoon omdat deze aanvraag teveel onduidelijkheid over de zijdelingse effecten op het voorkomen van zwerfafval bevatte. Na een toelichtend gesprek tussen de gemeente Apeldoorn en Stichting NL Schoon is de aanvraag door de gemeente Apeldoorn aangepast en door Stichting NL Schoon goedgekeurd.
Deelt u de mening dat een dergelijk initiatief van leerlingen uit Apeldoorn een goed initiatief is om leerlingen bewust te maken van milieuvervuiling en ons afvalbeleid? Zo ja, past bij een dergelijk initiatief een ondersteunende rol vanuit de overheid, waarbij ook sprake is van de samenwerking van de 3 O's (Overheid, Ondernemers en Onderwijs)?
Het initiatief van leerlingen uit Apeldoorn vind ik sympathiek. Dat leerlingen hiervoor zelf het initiatief hebben genomen, laat de betrokkenheid van de leerlingen zien bij afval, recycling en duurzaamheid.
Een ondersteunende rol van de overheid bij dit initiatief is voorzien vanuit de afspraken die gemaakt zijn over bestrijding van zwerfafval in de Raamovereenkomst Verpakkingen.
Hoe beoordeelt u de rol van het Afvalfonds in deze kwestie?
Stichting NL Schoon is verantwoordelijk voor de inhoudelijke beoordeling van aanvragen. Nedvang, aan wie Stichting Afvalfonds de monitoring en stimulering van de inzameling en recycling van verpakkingsafval heeft uitbesteed, organiseert het proces voor gemeenten om een aanvraag in te kunnen dienen. Stichting Afvalfonds Verpakkingen betaalt de vergoedingen uit. Stichting Afvalfonds speelt geen inhoudelijke rol bij de beoordeling van een aanvraag.
Klopt het dat u in eerste instantie enthousiast was over het project? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is het project alsnog afgewezen?
Het project is niet afgewezen maar toegekend. De inhoudelijke beoordeling ligt niet bij mij maar bij Stichting NL Schoon. Zie verder mijn antwoord in reactie op vraag 3.
Welke criteria gelden er voor projecten die een beroep doen op het Afvalfonds en wie beoordeelt die aanvragen?
Stichting NL Schoon beoordeelt de aanvragen inhoudelijk. Hiervoor hanteert zij de volgende criteria:
Is er binnen het Van Grondstof Naar Afval (VANG)-beleid ruimte voor het ondersteunen van onderwijsprojecten van leerlingen ten aanzien van het afval en recycling?
Ja, die ruimte is er. Binnen VANG wordt gekeken hoe scholen kunnen worden gestimuleerd in educatie over afvalpreventie en afvalscheiding.
Het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage over het ‘Luchthavenbesluit Lelystad Airport’ |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.) over het «Luchthavenbesluit Lelystad Airport»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het Milieueffectrapport voor Lelystad Airport onvolledig is?
Ik deel deze mening van de Commissie niet op alle punten. In mijn brief in antwoord op uw brief van 9 september 2014, ga ik hier nader op in.
Waarom wordt het onderzoek naar het samengaan van luchtvaart en natuur pas later afgerond?
De toets op de uitvoerbaarheid van het luchthavenbesluit op basis van de «uitvoerbaarheidstoets Natuurbeschermingswet» is na afronding van het MER opgesteld, omdat tot eind juni, de datum van inwerkingtreding van de Regeling Programmatische Aanpak Stikstof»(hierna: PAS) nog binnen afzienbare termijn voorzien was. Toen duidelijk werd dat inwerkingtreding voor eind 2014 niet meer haalbaar was, om de besluitvorming niet te vertragen, besloten om alsnog een toets op de uitvoerbaarheid te laten uitvoeren.
Er geldt geen verplichting dat deze informatie in het MER opgenomen moet zijn. Voordat het bevoegd gezag een (luchthaven) besluit neemt moet het zich er immers van vergewissen dat het besluit uitvoerbaar is. Het bevoegd gezag moet wel redelijkerwijs kunnen aannemen dat de Natuurbeschermingswet 1998 niet een uitvoering van het besluit in de weg staat.
Deelt u de mening dat de uitkomsten van dit onderzoek belangrijk zijn voor het luchthavenbesluit?
Met de Commissie ben ik van mening dat de resultaten van de uitvoerbaarheidstoets belangrijk zijn voor de definitieve besluitvorming over de uitbreiding van de luchthaven. Reden voor mij deze informatie ter beschikking te hebben alvorens een definitief besluit te nemen.
Deelt u de mening dat het aantal geluidgehinderden in nieuwe woonwijken, bijvoorbeeld tussen Almere en Zeewolde, onvoldoende in kaart is gebracht? Bent u, gezien de recente vernietiging van het bestemmingsplan Badhoevedorp-Lijnden Oost door de Raad van State, bereid om aanvullend onderzoek te doen naar het garanderen van een goed leefklimaat in de omgeving van de luchthaven?
Het MER geeft voor de voorkeursroute(B+) een goed beeld van het aantal geluidgehinderden rond de 48 dB(A) Lden-contour in nieuwe woonwijken. Dit wordt ook niet door de Commissie bestreden. Op verzoek van de Commissie wordt om het vergelijkingsmateriaal tussen de verschillende routevarianten compleet te maken, ook het beeld van het aantal geluidgehinderden en slaapverstoring bij de overige routevarianten aangevuld.
Op basis van de onderzoeken die in het kader van het MER zijn uitgevoerd, en met voorgaande aanvullingen, geeft de zaak waaraan u refereert mij geen aanleiding tot aanvullend onderzoek.
Op welke wijze krijgt de Commissie m.e.r. de gelegenheid om de onderzoeken die nog moeten worden verricht te beoordelen?
De aanvullingen zijn verwerkt in het MER en voor een aanvullend advies voorgelegd aan de Commissie.
Kunt u tevens aangeven hoe u omgaat met de overige reacties op het luchthavenbesluit?
Naar aanleiding van de zienswijzenprocedure in de periode 20 juni tot/met 31 juli 2014 zijn 956 zienswijzen ontvangen van overheden, belangenorganisatie, bedrijven en bewoners. Deze zienswijzen en mijn reactie hierop worden uitgewerkt in een zogenaamd «Verantwoordingsrapport». Dit rapport zal als bijlage bij het ontwerpluchthavenbesluit voor advies voorgelegd worden aan de Raad van State. Nadat de Raad van State zijn advies over het luchthavenbesluit heeft uitgebracht en na inwerkingtreding van het luchthavenbesluit wordt het Verantwoordingsrapport openbaar gemaakt en aan alle indieners van een zienswijze toegezonden en is het voor de Kamer beschikbaar.
Het bericht dat mensen die mogelijk met ebola besmet zijn met een leugentje en ibuprofen op het vliegtuig naar Nederland kunnen stappen |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Met ibuprofennetje door ebola-screening»?1
Ja.
Deelt u de mening dat mensen die uit het ebola-risicogebied komen een groot gevaar voor de volksgezondheid vormen, en dat de huidige screeningmethode volstrekt onvoldoende is? Zo nee, waarom niet?
Ik deel of onderschrijf uw mening niet. In mijn brief van 21 oktober 2014 over Ebola ga ik uitgebreid in op exit en entry screening. Ik verwijs graag naar die brief.
Onderschrijft u de mening van medische experts die waarschuwen dat er veel meer moet worden gedaan om mogelijk besmette reizigers te identificeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid alle vluchten van en naar ebola-risicogebieden te verbieden, zolang de ebola-uitbraak niet onder controle is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De grote zorgen bij bouwondernemers in Overijssel over de grotere inflexibiliteit in de relatie tussen werkgever en werknemer als gevolg van de aangescherpte ketenbepaling in de Wet Werk en Zekerheid |
|
Eddy van Hijum (CDA), Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de grote zorgen die leven bij bouwondernemers in Overijssel over de grotere inflexibiliteit in de relatie tussen werkgever en werknemer als gevolg van de aangescherpte ketenbepaling in de Wet Werk en Zekerheid?1
Ja.
Deelt u de mening van de ondernemers dat de aangescherpte ketenbepaling hen onnodig zal beperken in de mogelijkheid om een arbeidscontract tijdelijk te verlengen, zeker in de specifieke regionale context van een onzeker perspectief op bouwopdrachten en een hoge werkloosheid onder bouwvakkers?
Nee, ik deel die mening niet als het gaat om de kwalificatie «onnodig». De maatregelen in de Wet werk en zekerheid (Wwz) zijn erop gericht te komen tot een nieuw evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid op de arbeidsmarkt en om het gat in bescherming tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde en onbepaalde tijd te verkleinen. De gedachte achter de ketenbepaling is dat na een periode van tijdelijke contracten een vast contract dient te ontstaan. Met de Wwz wordt de maximale termijn van de ketenbepaling verkort van drie naar twee jaar. Wat betreft de lengte van de periode waarin tijdelijke contracten kunnen worden aangegaan, worden werkgevers door deze maatregel inderdaad beperkt in hun mogelijkheden. Datzelfde geldt door het verlengen (van drie naar zes maanden) van de zogenoemde tussenpoos waardoor er eerder sprake zal zijn van opeenvolgende contracten in de zin van de ketenbepaling. Deze wijzigingen beschouw ik echter niet als onnodig, maar als noodzakelijk om werknemers met tijdelijke contracten eerder de zekerheid te bieden van een vast contract en omzeiling van de ketenbepaling tegen te gaan. De afgelopen jaren is immers gebleken dat steeds meer mensen langdurig en onvrijwillig door één en dezelfde werkgever op flexibele contracten worden ingeschakeld, waar het in feite om structurele werkzaamheden gaat. Ook uit de berichtgeving op RTV Oost blijkt dat bouwbedrijven werknemers waar zij overigens een goede relatie mee hebben, desondanks langer op flexibele basis willen inhuren. Daarmee wordt het normale ondernemersrisico in feite afgewenteld op de betreffende werknemers en dat acht ik ongewenst.
Voor de volledigheid wil ik er op wijzen dat in de Wwz is geregeld dat bij het eindigen van tijdelijke contracten van zes maanden of langer een wettelijke aanzegtermijn van één maand gaat gelden. De aanzegtermijn geldt niet bij een tijdelijk contract van vier maanden, zoals in het item bij RTV Oost werd vermeld.
Bereiken u meer signalen over verwachte negatieve effecten van de aangescherpte ketenbepaling? Bent u bereid om de ingangsdatum voor deze maatregel met een jaar uit te stellen van 1 juli 2015 naar 1 juli 2016, zodat de flexibiliteit in elk geval het komende jaar nog is gewaarborgd?
Bij de behandeling van de Wwz heb ik uitgebreid met uw Kamer van gedachten gewisseld over de mogelijke consequenties van de wijziging van de ketenbepaling. Daarbij is ook stil gestaan bij het moment van invoering van deze maatregel. Bij amendement van de leden Van Nieuwenhuizen-Wybenga en Van Weyenberg2 is de wijziging van de ketenbepaling met één jaar uitgesteld tot 1 juli 2015. Uit de toelichting bij dit amendement blijkt dat de Tweede Kamer dit uitstel noodzakelijk vond, omdat per die datum het ontslagrecht wordt hervormd waarmee het vaste contract aantrekkelijker wordt, wat leidt tot een nieuwe dynamiek op de arbeidsmarkt. Dit zal de kans vergroten dat werknemers een vast contract krijgen na het derde contract dan wel na afloop van de periode van twee jaar. Door dit amendement vindt de wijziging van de ketenbepaling gelijktijdig plaats met de wijziging van het ontslagrecht per 1 juli 2015. Verder geldt op grond van het overgangsrecht dat bestaande cao’s die een ruimere dan de wettelijke regeling kennen, van toepassing blijven tot 1 juli 2016, zodat ook om die reden uitstel van de maatregel niet noodzakelijk is.
Bent u bereid om in gebieden en/of sectoren met een hoge werkloosheid de ketenbepaling op te rekken, zodat er voor een langere achtereengesloten periode tijdelijke contracten kunnen worden afgesloten?
Nee, daar ben ik niet toe bereid, zo dat al mogelijk zou zijn, wat niet het geval is, en verwijs hiervoor naar de antwoorden op vragen 2 en 3.
Bent u bereid om de mogelijkheid te creëren voor een meerjarig tweede contract, waarbij de maximale termijn van twee jaar flexwerk vervalt indien de werkgever een tweede contract aanbiedt voor een periode van twee tot vijf jaar? Kunt u aangeven wat de uitkomsten zijn van het onderzoek naar de voor- en nadelen van een meerjarig tweede contract alsmede het overleg hierover met sociale partners, zoals bepleit in de motie-Voortman/Pieter Heerma (Kamerstuk 33 818, nr. 41)?
Voor de behandeling van de begroting van SZW zal ik de uitkomsten van het onderzoek naar de voor- en nadelen van een meerjarig tweede contract alsmede de uitkomst van het overleg hierover met sociale partners aan uw Kamer zenden.
De op 1 oktober 2014 geopende CareToGo op het centraal station van Den Haag |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van de opening van het bijzondere initiatief van de eerste stationsdokterspost (CareToGo) in het Centraal Station van Den Haag?1
CareToGo, de inloopkliniek die recentelijk heropend is op het Centraal Station in Den Haag, betreft een nieuwe toetreder tot de zorgmarkt die inspeelt op de vraag van mensen om voor relatief eenvoudige, incidentele medische vragen, laagdrempelig langs te kunnen komen voor een consult. In het huidige stelsel staat vrije toetreding door zorgaanbieders hoog in het vaandel, onder de voorwaarde dat de aanbieder zorg levert binnen de daarvoor geldende wet- en regelgeving. Innovaties kunnen bijdragen aan het bevorderen van de kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid van de zorg. Daarnaast biedt het patiënten meer mogelijkheden om passende zorg te kiezen.
Wat vindt u van de claim die CareToGo neerlegt dat het hoge tarief terecht is, omdat je betaalt voor een stukje «comfort, gemak en snelheid»?
CareToGo heeft in april 2014 een aanvraag ingediend bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om prestaties en bijbehorende tarieven te bepalen voor de zorg die zij bieden. De NZa heeft de aanvraag beoordeeld en hier, conform de procedure, afstemming over gezocht met het Zorginstituut Nederland (ZiNL). Dit heeft in juli 2014 geleid tot vaststelling van de beleidsregel «Zorg op afroep van de patiënt en zorg geleverd in een inloopkliniek»2. Het tarief dat CareToGo hanteert is tevens vastgesteld door de NZa.
Vindt u de claim van CareToGo terecht, en dat er bij de reguliere huisarts geen sprake is van comfort, gemak en snelheid? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waar komt deze claim dan vandaan?
Ik ben niet bekend met de claim van CareToGo. Van CareToGo heb ik begrepen dat zij inspeelt op de behoefte van patiënten om laagdrempelig, direct met een zorgvraag binnen te kunnen lopen zonder dat hiervoor voorafgaand een afspraak gemaakt moet worden. Zo geeft CareToGo aan zich bewust te hebben gevestigd op een centrale locatie zodat mensen voorafgaand, in de pauze of na hun werk binnen kunnen lopen voor een consult en dit is ook de wijze waarop zij zich profileert.
Bent u gelukkig met de suggestie die dit initiatief wekt dat zorg te koop is wanneer je dat wilt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor iedere verzekerde in Nederland is de geneeskundige zorg zoals huisartsen die plegen te bieden adequaat geregeld in de Zorgverzekeringswet (Zvw). De verzekerde kan daardoor de zorg krijgen die gegeven zijn situatie noodzakelijk is.
Het ZiNL heeft de zorg die CareToGo biedt geduid als zorg die niet valt onder «geneeskundige zorg zoals huisartsen die plegen te bieden» omdat deze niet persoonsgericht, integraal en continu is. De zorg die CareToGo levert valt daarmee niet onder het basispakket.
Zoals ik ook in de beantwoording van vraag 1 heb aangegeven speelt CareToGo in op de behoefte van mensen om voor relatief eenvoudige, incidentele medische vragen, laagdrempelig langs te kunnen komen voor een consult. Als mensen hier zelf extra voor willen betalen, zie ik niet in waarom dat niet mogelijk zou moeten zijn.
Erkent u dat er een risico bestaat dat mensen een «oplossing» (medicatie, doorverwijzing) eisen omdat zij direct moeten betalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe moet worden omgegaan met dat risico?
Ik verwacht niet dat mensen zich bij CareToGo anders opstellen dan wanneer zij het reguliere spreekuur bij hun eigen huisarts bezoeken. Ik heb ook geen signalen ontvangen dat dit aan de orde is.
In de Zorgverzekeringswet is in artikel 14 vastgelegd dat geneeskundige zorg zoals medisch specialisten die plegen te bieden, met uitzondering van acute zorg, slechts toegankelijk is na een verwijzing door een in de overeenkomst (polis) aangewezen categorie van aanbieders, waaronder in ieder geval de huisarts. De artsen die werkzaam zijn bij CareToGo leveren geen zorg zoals een huisarts die pleegt te bieden, in de zin van de Zvw. Dit houdt in dat de medisch specialistische zorg, na verwijzing door de CareToGo arts, alleen valt onder de basisverzekering in de Zvw als de verzekeraar de CareToGo arts in de polis heeft aangewezen als verwijzer.
De huisartsen die werkzaam zijn bij CareToGo zijn conform de Wet BIG bevoegd om geneesmiddelen voor te schrijven, voor zover ze hiervoor bekwaam zijn en voor zover het past binnen hun deskundigheidsgebied als huisarts. Dit is onafhankelijk van de instelling of locatie waar een huisarts werkzaam is. In het Besluit zorgverzekeringen (artikel 2.8) is vastgelegd welke geneesmiddelen onder de aanspraak farmaceutische zorg vallen en daarmee onder het basispakket. Hierin is niet vastgelegd wie de voorschrijver moet zijn. Verzekeraars kunnen in de polis indien zij dit wensen restricties verbinden aan diegene die mag voorschrijven.
Overigens heb ik begrepen dat de huisartsen van CareToGo, net als huisartsen in een reguliere huisartsenpraktijk, werken conform de richtlijnen en standaarden die de beroepsgroep heeft vastgesteld.
Sluit u uit dat dit initiatief, huisartsen waarvoor je moet betalen, een voorbode is voor het betalen van de reguliere huisarts? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ik zie niet in waarom dit initiatief een voorbode zou zijn voor het betalen van de reguliere huisarts. Zoals ik in de beantwoording van vraag 4 heb aangegeven is voor iedere verzekerde in Nederland de geneeskundige zorg zoals huisartsen die plegen te bieden adequaat geregeld in de Zorgverzekeringswet.
Kunt u aangeven of de huisartsen van CareToGo toegang hebben tot het Landelijk Schakelpunt? Vindt u dit wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
CareToGo heeft aangegeven dat zij verslag maken van het consult, het consult vastleggen in het patiëntendossier en een digitale kopie van dit verslag verstrekken via het Huisartsen Informatiesysteem aan de eigen huisarts van de patiënt, mits de patiënt hiervoor goedkeuring geeft. Bij deze uitwisseling maakt CareToGo geen gebruik van het Landelijk Schakelpunt. Het is aan het veld om een keuze te maken met betrekking tot de infrastructuur die gebruikt wordt om gegevens over de patiënt uit te wisselen.
Kunt u toelichten hoe de arts-patiënt-relatie in dit initiatief zich verhoudt tot de conclusie uit het onderzoek van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) dat de vertrouwensband van belang is, en dat de patiënt het belangrijk vindt dat de behandelend arts, of de vervangend arts, toegang heeft tot zijn/haar dossier?2 3
Veel mensen hebben ook in de reguliere huisartsenzorg vaak te maken met vervangers en artsen van de huisartsenpost die zij niet kennen en waarmee zij geen vertrouwensband hebben. Mijns inziens hoeft dit initiatief dus geen consequenties te hebben voor de relatie tussen de patiënt en zijn of haar vaste huisarts. CareToGo richt zich alleen op relatief eenvoudige zorgvragen. Ik heb begrepen dat CareToGo burgers met een zorgvraag die chronisch of complex van aard is of waar meer informatie omtrent de voorgeschiedenis benodigd is, adviseert om een afspraak te maken met de eigen huisarts.
De patiënt heeft overigens nog altijd de keuze om naar de eigen huisarts te gaan of naar CareToGo. Die patiënten die het belangrijk vinden dat de behandelend arts toegang heeft tot zijn of haar dossier zullen zich naar verwachting niet snel wenden tot CareToGo.
Denkt u dat dit initiatief de zorgkosten zal doen stijgen, dan wel beteugelen?
Indien dit initiatief ertoe leidt dat mensen niet onnodig lang met eenvoudige te behandelen, klachten blijven rondlopen, omdat zij sneller naar een huisarts stappen en daarmee verergering van de klachten voorkomen, denk ik dat dit initiatief kan bijdragen aan de houdbaarheid van de zorgkosten.
Ik zie niet in waarom dit initiatief de collectieve zorgkosten zal doen stijgen. De zorg die CareToGo biedt valt niet onder het basispakket en de uitgaven daaraan leiden in die zin niet tot verhoging van de zorgkosten. Men maakt dus niet «twee keer» gebruik van de collectief gefinancierde gezondheidszorg.
Denkt u niet dat een dergelijk initiatief juist de zorgkosten zal opdrijven, omdat verwijzing van iemand die bij CareToGo komt altijd via de reguliere huisarts moet lopen, en iemand dus twee keer «gebruik» maakt van de gezondheidszorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke wijze kan dit initiatief patiënten goed helpen als zij een probleem hebben dat niet in de eerste lijn kan worden opgelost?
CareToGo heeft aangegeven dat bij problemen die niet kunnen worden opgelost door de huisartsen van CareToGo, zij de patiënt zullen aangeven zich tot hun eigen huisarts te vervoegen.
Kunt u aangeven of CareToGo medicijnen voorschrijft? Zo ja, hoe verhoudt dit zich met het feit dat deze geen poortwachtersrol heeft?
Ja, ik heb begrepen dat de artsen van CareToGo ook medicijnen voorschrijven. Zie verder ook mijn reactie op vraag 5.
Van wie is dit particulier initiatief? Wie financiert het initiatief? Is dit initiatief ook jaarverslagplichtig?
CareToGo geeft aan opgericht te zijn door een vijftal particuliere personen en dat de investering en exploitatietekorten worden gefinancierd door private organisaties van de vijf initiatiefnemers. CareToGo is een BV en als zodanig dus verplicht een jaarrekening op te stellen.
Sluit u uit dat zorgverzekeraars of farmaceutische bedrijven achter dit initiatief zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
CareToGo heeft mij bericht dat er geen zorgverzekeraars of farmaceutische bedrijven achter CareToGo te zitten. Het concept gaat er van uit dat de consument meerwaarde ziet in CareToGo ten opzichte van de reguliere huisarts en daar zelf voor wil betalen, aldus CareToGo.
Het bericht dat Sociale Zaken mogelijk de privacywetgeving schond |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Paul Ulenbelt |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u van het artikel «Sociale Zaken overtrad mogelijk de privacywetgeving»?1
Zie mijn onderstaande antwoorden.
Wie heeft wanneer besloten dat er zonder wettelijke basis, gegevens aan elkaar konden worden gekoppeld om fraude op te sporen? Is de Tweede Kamer hier toentertijd over geïnformeerd? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Voor het koppelen van bestanden met persoonsgegevens is een wettelijke basis noodzakelijk. De belangrijkste regels voor de omgang met persoonsgegevens zijn vastgelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Op grond van artikel 8 Wbp mogen persoonsgegevens alleen worden verwerkt als hiervoor een in dit artikel genoemde verwerkingsgrond aanwezig is. Artikel 8, sub c respectievelijk e, van de Wbp geeft een grondslag om persoonsgegevens te verwerken ten behoeve van de fraudebestrijding. Persoonsgegevens mogen worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is en indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van de publiekrechtelijke taak. De wet Werk en bijstand (WWB) en de wet Structuur uitvoering werk en inkomen (SUWI) stellen regels voor bestandskoppeling in het sociale zekerheidsdomein. In artikel 64 van de WWB en in artikel 54 van de wet SUWI wordt een aantal bronnen genoemd op grond waarvan gegevensbestanden kunnen worden gekoppeld. De databestanden zijn gekoppeld en geanalyseerd binnen de kaders van de Wbp, de wet WWB en de wet SUWI.
Bij brief van 23 december 20052 heeft Staatssecretaris Van Hoof de Tweede Kamer geïnformeerd over de mogelijkheden tot gegevensuitwisseling en ontsluiting van gegevensbronnen in het kader van handhaving en het overleg met het CBP dat hij hierover heeft gehad.
De Tweede Kamer is op 19 december 2007 door staatsecretaris Aboutaleb geïnformeerd3 dat hij met het CBP tot overeenstemming was gekomen over de wijze waarop binnen de beveiligde omgeving van de «Black Box» persoonsgegevens konden worden gekoppeld en dat ten behoeve daarvan risicoprofielen werden ontwikkeld. Op deze wijze was het mogelijk om het koppelen van bestanden en de werkwijze van de interventieteams binnen de kaders van de Wbp te laten plaatsvinden. Op 3 september 2009 is de Tweede Kamer in de Integrale rapportage handhaving 20084 geïnformeerd over de voortgang van de «Black Box».
In de Integrale rapportage handhaving 20095 van 6 september 2011 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de afronding van het »Black Box» project en het ambtshalve onderzoek van het CBP. Tevens is in de brief aangegeven dat de techniek van het anoniem koppelen van gegevens in 2010 bij het Inlichtingenbureau (IB) werd doorontwikkeld.
Heeft het College Bescherming Persoonsgegevens (Cbp) toezicht gehouden op de koppeling van persoonsgegevens? Zo ja, op welke manier en hoe kan het dat het Cbp dit weerspreekt? Zo nee, waarom niet?
De Wbp is een wet met open normen. Belangrijk criterium is dat de gegevensuitwisseling expliciet bijdraagt aan en noodzakelijk is voor de uitvoering en handhaafbaarheid van de wettelijke regels, te weten het rechtmatig verstrekken van de uitkering en het bestrijden van fraude. Voorts moet voldaan worden aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De Wbp is sinds 1 september 2001 van kracht. Op 8 oktober 2003 heeft een aantal partijen6 zich verenigd in de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI) en een convenant gesloten om gezamenlijk interventieteamprojecten op te starten. In deze interventieteams werken partijen samen aan het bestrijden van fraude op het gebied van belastingen en sociale zekerheid, uitbuiting en illegale tewerkstelling. Omdat de LSI zoekende was over de toepassing van de normen van de Wbp, heeft het CBP de LSI tot 2007 op verzoek geadviseerd. Dit laat onverlet dat de verantwoordelijkheid om de wet- en regelgeving na te leven bij partijen blijft. Het CBP houdt toezicht op de naleving van wet- en regelgeving die ziet op de verwerking van persoonsgegevens en heeft de mogelijkheid ambtshalve onderzoek te doen en sancties op te leggen.
Om welke projecten ging het? Welke gegevens werden gekoppeld? Welke doelen werden hierbij beoogd? Van hoeveel mensen werden de gegevens gebruikt?
De eerste interventieteamprojecten zijn begin 2004 gestart. Tot en met het derde kwartaal van 2014 zijn 159 projecten door de LSI goedgekeurd. De projecten richten zich op verschillende onderwerpen. Het kan bijvoorbeeld gaan om illegale tewerkstelling, onderbetaling, ontduiking van belastingen en/of sociale premies, fraude met toeslagen en uitkeringsfraude. Ook vormen van adres- of samenwoonfraude en vermogensfraude en misstanden met huisvesting van (voornamelijk) tijdelijke, buitenlandse arbeidskrachten zijn onderwerp van interventieteamprojecten. Per project wordt op basis van de doelstelling van dat project bepaald welke gegevens nodig zijn om de doelgroep te identificeren. Elke organisatie die aan het project deelneemt, levert daarvoor langs beveiligde weg bestanden uit zijn eigen administratie aan.
Het is niet bekend van hoeveel mensen gegevens zijn gekoppeld. Nadat een bestandskoppeling heeft plaatsgevonden, worden alleen personen die tot de potentiële risicogroep behoren, voor analysedoeleinden geïdentificeerd. Alle overige persoonsgegevens worden vernietigd, zodra het betreffende project is beëindigd. De gegevens van personen die tot de risicogroep van dat project behoren, worden een jaar nadat de LSI het eindrapport van het project heeft vastgesteld, vernietigd.
Waarom werd het koppelen van gegevens pas in 2013, vijf jaar na de start hiervan, in een wet vastgelegd? Bent u het eens met de stelling dat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot 2013 in strijd met de wet handelde? Zo nee, waarom niet?
Begin 2011 brengt het onderzoeksbureau Hec-Zenc een in opdracht van het Ministerie van SZW uitgevoerde evaluatie naar de «Black box» uit. Ofschoon het bureau concludeert dat de Wbp voldoende juridische basis heeft om binnen een «Black Box» omgeving te werken, wordt er om redenen van transparantie en heldere taak- en verantwoordelijkheidsverdeling voor gekozen een aparte wettelijke basis te creëren. De in de «Black Box» ontwikkelde risicoprofielen worden nu toegepast in het Systeem Risico Indicatie (SyRI). Dit heeft geresulteerd in een wijziging van de Wet SUWI die per 1 januari 2013 in werking is getreden.