De zogenaamd vrijwillige ouderbijdrage in het onderwijs |
|
Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Vrijwillige ouderbijdrage is vaak plicht»?1
Het artikel is gebaseerd op een inventarisatie die door de NRC is uitgevoerd onder 234 algemeen bijzondere basisscholen. De gemiddelde hoogte van de ouderbijdrage op deze scholen is veelal hoger dan de gemiddelde bijdrage op andere basisscholen. De ingezonden brief van de Verenigde Bijzondere Scholen (VBS) die op 2 december jl. ook werd geplaatst in de NRC bevestigt dit beeld. Hierin is te lezen dat de hoogte van de vrijwillige ouderbijdrage aanzienlijke verschillen vertoont, omdat algemeen bijzondere scholen vaak «extra’s bieden naast het basisprogramma».
Het van rijkswege bekostigde onderwijs is gratis en voor iedereen toegankelijk. Toegang tot de school mag nooit afhankelijk zijn van de ouderbijdrage, omdat deze vrijwillig is. Dat er verschil is in de hoogte van de vrijwillige ouderbijdrage vind ik geen probleem. Zolang de ouderbijdrage maar vrijwillig is en uitsluitend is bedoeld voor zaken die ofwel niet essentieel zijn voor het onderwijs («extraatjes»), ofwel openstaan voor alle leerlingen ongeacht of hun ouders de bijdrage betalen of niet.
Hoe oordeelt u over de Top 10 van ouderbijdragen die loopt van 726 euro tot maar liefst 1.475 euro?
Deze Top 10 bevat uitsluitend algemeen bijzondere basisscholen. In mijn antwoord op vraag 1 gaf ik reeds aan dat de gemiddelde hoogte van de ouderbijdrage op deze scholen veelal hoger is dan de gemiddelde bijdrage op andere basisscholen. Onderzoek van de inspectie uit 2010 onder een representatieve steekproef van 150 scholen (waaronder ook algemeen bijzondere basisscholen, maar niet uitsluitend) toont aan dat de ouderbijdrage op basisscholen al jaren min of meer op hetzelfde niveau ligt. Verreweg de meeste scholen (94%) vroegen in 2008/2009 een bijdrage die onder de honderd euro lag. Gemiddeld vroeg een basisschool een ouderbijdrage van ongeveer dertig euro per kind. Dit bedrag was sinds 2000 niet veranderd. Het hoogste bedrag dat destijds door de inspectie werd aangetroffen in de steekproef van 150 scholen was € 330.
Om een beeld te verkrijgen van de hoogte van de huidige ouderbijdragen, zal de inspectie van het onderwijs een dergelijk onderzoek in het primair onderwijs opnieuw uitvoeren. De resultaten van dit onderzoek zullen in de zomer van 2014 beschikbaar zijn.
Deelt u de mening dat de ouderbijdrage bedoeld is voor extraatjes en dat het niet de bedoeling is om honderden euro’s te vragen, laat staan 1.475 euro?
De ouderbijdrage dient vrijwillig te zijn en is uitsluitend bedoeld voor zaken die ofwel niet essentieel zijn voor het onderwijs («extraatjes»), ofwel openstaan voor alle leerlingen ongeacht of hun ouders de bijdrage betalen of niet.
Het is altijd aan het bestuur om met instemming van de oudergeleding van de medezeggenschapsraad (MR) de hoogte en de bestemming van de vrijwillige ouderbijdrage te bepalen. De randvoorwaarden voor deze inspraak liggen vast in de WMS, ouders zijn hiermee wettelijk in positie gebracht. De ouderbijdrage mag nooit een belemmering vormen voor minder draagkrachtige ouders, daarom is deze bijdrage vrijwillig.
Deelt u de mening dat scholen expliciet (en dus niet verhuld) moeten duidelijk maken dat de ouderbijdrage een vrijwillige bijdrage is? Bent u het eens dat genoemde scholen dit niet waarmaken indien zij ouders (moreel) onder druk zetten om te betalen?
Scholen moeten ouders in hun schoolgids expliciet wijzen op het vrijwillige karakter van de bijdrage en mogen dat karakter dus niet verhullen. Dit is voor het basisonderwijs helder geregeld in de WPO. Indien scholen zich niet aan de wet houden, kan de inspectie handhavend optreden en scholen er zo toe bewegen om hun handelen alsnog in overeenstemming met de wet te brengen.
Deelt u de mening dat het schandalig is om leerlingen buiten te sluiten van bepaalde activiteiten (zoals les van de vakleerkracht) als ouders de ouderbijdrage niet betalen? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Indien een ouderbijdrage wordt gebruikt voor het aanstellen van een extra leerkracht, die ingezet wordt voor het geven van onderwijs, kunnen kinderen van ouders die hieraan niet mee kunnen of willen betalen hiervan niet uitgesloten worden. Ook voor dit punt geldt dat daar waar de inspectie constateert dat scholen zich niet aan de wettelijke bepaling houden dat toelating tot de school niet afhankelijk mag worden gesteld van een geldelijke bijdrage, zij handhavend optreedt.
Deelt u de mening dat een hoge ouderbijdrage ouders met een laag inkomen kan afschrikken om voor een bepaalde school te kiezen? Erkent u dat deze kans bestaat, bijvoorbeeld als ouders van een school een zeer hoge ouderbijdrage overeenkomen? Wat onderneemt u hiertegen?
Een ouderbijdrage mag nooit een belemmering vormen voor minder draagkrachtige ouders om voor een bepaalde school te kiezen, omdat deze bijdrage vrijwillig is. Scholen moeten, zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 reeds meldde, ouders in hun schoolgids expliciet wijzen op het vrijwillige karakter van de ouderbijdrage.
Hoe is het mogelijk dat de Kievietschool klassen kleiner maakt en vakleerkrachten aanstelt met het geld van de ouderbijdrage, aangezien deze niet bestemd is voor het primaire onderwijsproces? Wat gaat u hiertegen ondernemen?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Overeenkomstig de regels met betrekking tot de ouderbijdrage kan een school een ouderbijdrage vragen ten behoeve van het aanstellen van vakleerkrachten mits daarover overeenstemming is bereikt met de oudergeleding in de medezeggenschapsraad en ouders niet gedwongen worden om mee te betalen. Indien een ouderbijdrage wordt gebruikt voor het aanstellen van een extra leerkracht, die ingezet wordt voor het geven van onderwijs, kunnen kinderen van ouders die hieraan niet kunnen of willen meebetalen hiervan niet worden uitgesloten.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat er verschillen ontstaan tussen scholen vanwege hoge en lage ouderbijdragen? Hoe voorkomt u dat openbare scholen in grote steden grote klassen hebben terwijl scholen in Wassenaar kleine klassen hebben dankzij de ouderbijdrage?
Scholen beschikken over voldoende middelen om groepen van acceptabele omvang te kunnen samenstellen. Op veel scholen lukt dat prima. Ik vertrouw erop dat besturen en schoolleiders hierin de juiste afwegingen maken. Als ouders bereid zijn vrijwillig een hogere ouderbijdrage te betalen, bijvoorbeeld om klassen te verkleinen, treed ik hier niet in. Dat is iets tussen het bestuur en de ouders van die school. De komende jaren zal ik, op basis van betrouwbare gegevens, scherp blijven volgen of alle scholen over het algemeen aanvaardbare keuzes (kunnen) blijven maken bij het samenstellen van de groepen. Dit heb ik ook gemeld in mijn brief over «de groepsgrootte in het basis- en voortgezet onderwijs» die ik uw Kamer op 9 december jl. heb toegezonden.
Wat onderneemt u om te voorkomen dat mensen zich schamen indien zij de ouderbijdrage niet kunnen betalen, zoals in het artikel wordt vermeld?
Bestuurders, schoolleiders en medezeggenschapsraden moeten ouders – in overeenstemming met de wettelijke eisen – expliciet (in de schoolgids) wijzen op het vrijwillige karakter van de ouderbijdrage en hen de mogelijkheid en ruimte bieden deze vrijwillige bijdrage niet te betalen als zij dat niet kunnen. Veel scholen hebben een regeling waarmee de vrijwillige bijdrage afgestemd wordt op draagkracht van de ouders en/of een fonds waarop de ouders een beroep kunnen doen. Ik vertrouw erop dat scholen hierin de juiste afwegingen zullen maken.
Erkent u dat uw beleid faalt, aangezien al jaren aan de orde wordt gesteld dat het vrijwillige karakter van de ouderbijdrage wordt omzeild en scholen de ouderbijdrage gebruiken voor het primaire onderwijsproces? Bent u bereid een maximum in te stellen voor de ouderbijdrage?
Nee. Uit voorgaande mag duidelijk zijn dat ik de verantwoordelijkheid over de hoogte en bestemming van de vrijwillige ouderbijdrage, binnen de wettelijke bepalingen, leg bij het bestuur en de oudergeleding van de MR. Ik ben niet voornemens de ouderbijdrage, die per definitie vrijwillig is, te maximeren. Dat is ook niet nodig, omdat de oudergeleding van de MR vooraf moet instemmen met de hoogte en de bestemming van de ouderbijdrage.
De tijgermug en de Aziatische bosmug |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de artikelen «Verbod VectoBac bedreigt import Lucky bamboo»1, «Overheid laks in aanpak gevaarlijke tijgermug»2, «Import tijgermuggen met Lucky bamboo kan gewoon doorgaan»3, «Importstop Lucky bamboo ver weg»4 en «Aziatische bosmug wordt niet bestreden»?5?
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat droge import en opslag van gebruikte banden onvoldoende is om de invoer en verspreiding van tijgermuggen te voorkomen, omdat de eitjes maandenlang kunnen overleven en dat de banden mogelijk kort na de opslag bij het importbedrijf vervoerd worden naar een afnemer (zoals een speeltuin, landbouwbedrijf of bandenverwerkingsbedrijf) waar de banden in de regen komen te staan?
Mijn beleid richt zich op de grootste risico’s van introductie en verspreiding van tijgermuggen in Nederland. Dit is een bewuste keuze. In mijn Kamerbrief van 25 juni 2013 (Kamerstuk 32 793 nr. 96) zet ik uiteen hoe ik tot deze keuze ben gekomen. Overigens heb ik geen aanwijzingen dat de tijgermug op andere locaties wordt aangetroffen dan bij bedrijven die handelen in Lucky bamboo planten of gebruikte banden.
Waarom eist u niet van de bandenbedrijven dat de banden vrij van tijgermuggen worden ingevoerd, terwijl in het onlangs aangenomen Raamwerk van de Wereldgezondheidsorganisatie de preventie van de import van de tijgermug voorop staat en in onder meer Australië tijgermugvrije import mogelijk gebleken is?6
In de Kamerbrief van 25 juni 2013 (Kamerstuk 32 793 nr. 96) beschrijf ik hoe ik een afweging heb gemaakt bij de afspraken over preventieve maatregelen voor bedrijven die handelen in gebruikte banden. Ik werk samen met de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en financier de ontwikkeling van een Europese aanpak door de Europese afdeling van de WHO. Nederland vraagt hier met name aandacht voor preventie van insleep van tijgermuggen. Europese landen passen preventieve maatregelen bij bandenbedrijven vooralsnog niet in alle gevallen toe. Een vergelijking met Australië is niet op zijn plaats; Australië is een afgezonderd continent waar nog geen tijgermuggen gevestigd zijn en waar bijvoorbeeld andere biocideregelgeving geldt.
Waarom eist u niet van de importeurs van Lucky bamboo dat de plantjes vrij van tijgermuggen worden ingevoerd, terwijl in het onlangs aangenomen Raamwerk van de Wereldgezondheidsorganisatie de preventie van de import van de tijgermug voorop staat en het in de praktijk mogelijk blijkt dat een importeur met zijn Chinese leverancier sluitende afspraken maakt om te voorkomen dat de tijgermuggen bij de plantjes kunnen komen?
In reactie op het eerste deel van uw vraag; zie mijn antwoorden op eerdere Kamervragen (vergaderjaar 2012–2013, aanhangselnummer 3174). In reactie op het tweede deel van uw vraag; ik juich het toe dat importeurs van Lucky bamboo planten afspraken maken met Chinese leveranciers om de import van tijgermuggen te minimaliseren. Desondanks blijft er altijd een risico dat er toch onbedoeld tijgermuggen meekomen. Dit is in het verleden ook gebleken. Daarom gelden er preventieve maatregelen zoals opgenomen in het Warenwetbesluit Lucky bamboo.
Voldoet het convenant dat u afgelopen juni sloot met de bandenbranche-organisatie VACO aan de Aanwijzingen voor convenanten? Zo nee, waarom niet, en doet dit geen afbreuk aan de effectiviteit en handhaafbaarheid van het convenant? Zijn alle importeurs van gebruikte banden lid van de VACO? Zo nee, is het correct dat deze bedrijven niet aan het convenant gebonden zijn, waardoor zij geen preventieve maatregelen hoeven te nemen, een verhoogd risicoprofiel houden en financieel in het voordeel zijn ten opzichte van de VACO-leden?
Het convenant voldoet aan de Aanwijzingen voor convenanten, met dien verstande dat het convenant zelfregulering beoogt. Niet alle maar wel het overgrote deel van importeurs, en zeker van importeurs van gebruikte banden uit risicogebieden, zijn lid van VACO. Ik verwacht dan ook dat ik met de gemaakte afspraken over preventieve maatregelen de belangrijkste risico’s op insleep en verspreiding van tijgermuggen via handel in gebruikte banden aanpak. Daarnaast verwacht ik ook dat de overheid er via de branche op wordt gewezen indien er bedrijven bekend zijn die risicovolle banden importeren. Tot nu toe heb ik overigens geen aanwijzingen dat er elders in Nederland tijgermuggen worden ingevoerd of verspreid. De vondsten uit afgelopen jaren waren alle gerelateerd aan bedrijven die lid zijn van de VACO.
Waarom is voor gebruikte banden een convenant opgesteld, terwijl er voor Lucky bamboo een wettelijke regeling is? Waarom zijn importeurs van gebruikte banden niet verplicht om de tijgermuggen preventief te bestrijden, en importeurs van Lucky bamboo wel? Waarom wordt de bestrijding bij bandenbedrijven onder uw verantwoordelijkheid en voor uw rekening uitgevoerd, en zijn bij Lucky bamboo de importeurs hiervoor verantwoordelijk gesteld?
Voor Lucky bamboo zijn maatregelen opgelegd op basis van de Warenwet. Hoe ik uiteindelijk ben gekomen tot maatregelen voor gebruikte banden zoals vastgelegd in het convenant met de VACO, heb ik uitgebreid toegelicht in de Kamerbrief van 25 juni 2013 (Kamerstuk 32 793 nr. 96) en in de antwoorden op schriftelijke vragen over deze Kamerbrief (Kamerstuk 32 793 nr. 104). Er is een onderscheid tussen preventieve maatregelen en actieve bestrijding. De sectoren zijn verantwoordelijk voor het nemen van preventieve maatregelen. Bij Lucky bamboo bedrijven houdt dit onder andere in dat er altijd biociden moeten worden toegepast die zowel larven als volwassen muggen doden. Actieve bestrijding bij bandenbedrijven vindt pas plaats vanaf het moment dat er tijgermuggen worden aangetroffen. De aanwezigheid van deze muggen in de openbare ruimte vormen een risico voor de volksgezondheid. Bestrijding door de overheid vindt plaats op basis van de Wet publieke gezondheid.
Bent u ervan op de hoogte dat uit berichtgeving van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) blijkt dat dit jaar verbeterde vallen zijn geplaatst bij de bandenbedrijven, en dit zou kunnen verklaren waarom er deze zomer bij maar liefst 8 bedrijven tijgermuggen zijn gevonden, terwijl dat aantal vorige jaren schommelde tussen 3 en 5? Betekent dit dat de afgelopen jaren feitelijk bij meer bedrijven tijgermuggen aanwezig waren dan door u bekend is gemaakt? Zo ja, welke aanvullende maatregelen gaat u nemen, en wat is daarbij de planning? Zijn de verbeterde vallen nu zo goed dat op elk bedrijf waar tijgermuggen aanwezig zijn, die ook in de val terecht komen?7
De oorzaak van het aantreffen van tijgermuggen op verschillende bedrijven deze zomer wordt nog door de NVWA onderzocht. De rol van de verbeterde vallen wordt daarbij meegenomen. Indien tijgermuggen worden aangetroffen maken wij dat altijd bekend.
Waar liggen in Nederland exact de locaties (naam, adres, woonplaats) van alle bedrijven die Lucky bamboo importeren, en van alle bedrijven die gebruikte banden importeren? Wat is uw reactie op onderzoek waaruit is gebleken dat de Aziatische bosmug diverse virussen kan overbrengen die schadelijk zijn voor mensen en dieren? Waarom stelt u in uw brief van 18 oktober 20138 dat er geen aanwijzingen zijn dat de Aziatische bosmug een risico vormt voor de volks- en diergezondheid? Welke opties zijn er voor de algehele verwijdering van de Aziatische bosmug uit Lelystad, en welke milieu-effecten hebben die opties?9 10
Zie mijn antwoorden op eerdere Kamervragen (vergaderjaar 2012–2013, aanhangselnummer 2046). Er zijn op dit moment 5 bedrijven die Lucky bamboo importeren. Bedrijven die handelen in gebruikte banden zijn ingedeeld in een risicocategorie. Er vindt monitoring plaats naar invasieve exotische muggen op 26 bedrijven. Locaties waar tijgermuggen zijn aangetroffen publiceren wij op de website van de NVWA.
In de antwoorden op schriftelijke vragen over de Kamerbrief (Kamerstuk 32 793 nr. 104) meldde ik dat nader onderzoek naar een eerste vondst van een Aziatische bosmug (Aedes japonicus) uitwees dat deze mug al langere tijd en wijder verspreid voorkomt. Een team van experts onder leiding van het Centrum Infectieziektebestrijding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu heeft mij geadviseerd dat uitroeiing in dit geval niet mogelijk is zonder naar verhouding veel schade aan het milieu. De bron van de aangetroffen Aziatische bosmuggen is niet te achterhalen. Hoewel bekend is dat deze mug in een experimentele opzet in het laboratorium ziekteverwekkers kan overbrengen, is deze mug in de praktijk geen relevante verspreider van ziektes.
Mijn beleid richt zich op preventie en bestrijding van invasieve exotische muggen die een risico vormen voor de volksgezondheid, en daarbij concentreer ik mij nu op de tijgermug omdat die het grootste risico vormt op infectieziekte-uitbraken. Het is wel mogelijk om de populaties van de Aziatische bosmug te beheersen, door bijvoorbeeld het verwijderen van broedplaatsen en toepassing van bestrijdingsmiddelen, om overlast door steekmuggen te reduceren. Het Centrum Monitoring Vectoren van de NVWA stelt informatie beschikbaar die burgers en professionals kunnen gebruiken.
De uitzending waarin werd vermeld dat er in Afghanistan een voorstel van een werkgroep van het ministerie van Veiligheid en Justitie ligt om steniging te herinvoeren |
|
Ingrid de Caluwé (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de uitzending, waarin werd vermeld dat er in Afghanistan een voorstel van een werkgroep van het ministerie van Veiligheid en Justitie ligt om steniging te herinvoeren?1
Ja.
Klopt het dat de indiener van het voorstel voorzitter is van de Orde van Advocaten van Afghanistan en klopt het dat Nederland deze organisatie financiert?
Het Afghaanse Ministerie van Justitie is momenteel bezig met de herziening van de Afghaanse strafwet. Hiertoe is een Criminal Law Reform Working Group (CLRWG) opgericht waaraan, naast onder andere het Afghaanse Ministerie van Justitie en de Afghaanse Orde van Advocaten (AIBA), ook internationale leden (VS, ISAF, VN, EU) deelnemen. De CLRWG heeft vier sub werkgroepen ingesteld. De voorzitter van AIBA, de heer Qarizada, is voorzitter van een van deze vier sub werkgroepen.
Er is noch door de sub werkgroep noch door de voorzitter van AIBA, de heer Qarizada, een voorstel gedaan om steniging op te nemen in de strafwet als straf tegen overspel. Wel is in de sub werkgroep discussie geweest over steniging als strafmaat.
Nederland financiert via een aantal lokale partners de training van advocaten door AIBA. Er is geen sprake van directe financiering.
De verschillende sub werkgroepen zullen naar verwachting binnen zes maanden hun werk afronden. Nederland zal de discussies in de sub werkgroepen blijven volgen en op basis van de eindresultaten van deze discussies een standpunt bepalen.
Deelt u de mening dat dit voorstel indruist tegen de mensenrechtenverdragen, die Afghanistan heeft geratificeerd, onacceptabel is en direct aan de kaak gesteld dient te worden, zelfs voordat het tot een concreet wetsvoorstel komt?
Het opnieuw invoeren van steniging zou inderdaad in gaan tegen de mensenrechtenverdragen die Afghanistan heeft geratificeerd, waaronder het VN verdrag tegen foltering.
Ondanks het feit dat er geen voorstel tot de herinvoering van steniging is gedaan, heeft Nederland contact opgenomen met de Afghaanse regering en zijn zorgen geuit. In EU verband is eveneens met de Afghaanse regering gesproken en ook de VN heeft haar zorgen geuit. In alle gevallen heeft de Afghaanse regering aangegeven niet voornemens te zijn de wetgeving op dit punt aan te passen. Ook President Karzai heeft er inmiddels publiekelijk afstand van genomen.
Nederland zal met de partners het proces van de herziening van de strafwet monitoren en indien nodig, dit punt opnieuw onder de aandacht brengen.
Op welke wijze bent u van plan deze kwestie aan de orde te stellen en welke bondgenoten wilt u daarbij inschakelen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat financiële ondersteuning van Nederland aan organisaties waarvan de voorzitter dergelijke voorstellen doet, stopgezet dan wel opgeschort moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
De invoering van een “pro-deotaks” |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Herstel de eeuwenoude advocatenplicht»?1
Ja.
Kent u de zinsnede uit de missie van de Nederlandse Orde van Advocaten dat de Orde «er (is) voor iedereen die zijn recht zoekt en die daarbij een advocaat nodig heeft»? Stellen alle advocaten zich daadwerkelijk open voor iedereen die zijn recht zoekt? Zo ja, waarom? Zo nee, zijn er ook advocaten die er alleen voor rechtzoekenden zijn die geen recht op gesubsidieerde rechtsbijstand hebben?
Deze zinsnede is mij bekend. De Nederlandse Orde van Advocaten is als publiekrechtelijke beroepsorganisatie in het leven geroepen om een goede beroepsuitoefening door advocaten te bevorderen. De wijze waarop aan die opdracht invulling wordt gegeven is primair aan de Orde. Een advocaat is een juridische beroepsbeoefenaar ten dienste van de rechtsbedeling die ervoor zorgt dat een rechtzoekende waar nodig toegang tot het recht krijgt. Dat wil niet zeggen dat iedere individuele advocaat in elke voorkomende situatie hulp dient te verlenen aan iedere rechtzoekende. Dit is bijvoorbeeld anders voor notarissen, die in beginsel verplicht zijn de door een cliënt verlangde werkzaamheden te verrichten. Wel rust op de balie als geheel de verplichting te waarborgen dat rechtzoekenden met een ernstig rechtsprobleem, en die al dan niet recht hebben op een toevoeging, zich door een advocaat kunnen laten bijstaan.2 Mijn indruk is dat de balie deze verplichting waarmaakt.
Volgens de Monitor gesubsidieerde rechtsbijstand 2012 van de Raad voor Rechtsbijstand verleende 44% van de advocaten in 2012 gesubsidieerde rechtsbijstand.3 Dat betekent dat 56% van de advocaten geen toevoegingszaken behandelden.
Deelt u de mening dat advocaten zelf een bijdrage kunnen leveren aan de toegankelijkheid tot het recht door tegen een vastgesteld relatief laag gesubsidieerd tarief rechtsbijstand te verlenen voor de laagste inkomens? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het doen van toevoegingszaken een van de manieren is waarop advocaten een bijdrage kunnen leveren aan de toegankelijkheid tot het recht. Uit de hiervoor genoemde monitor blijkt dat zij dit ook in groten getale doen.
Deelt u de mening dat advocaten die toevoegingszaken doen, eventueel naast andere beter betaalde zaken, een bijdrage leveren aan die toegankelijkheid en advocaten die dat niet doen niet? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn mening kan niet worden gesteld dat advocaten die geen toevoegingszaken doen, daarom geen bijdrage leveren aan de toegang tot het recht. Elke advocaat draagt op zijn werkterrein bij aan de toegang tot het recht van de cliënt die hij bijstaat. Dit is een wezenskenmerk van het beroep.
Hoeveel advocaten (uitgedrukt in een percentage van het totaal) doen geen toevoegingszaken?
Zie antwoord vraag 2.
Is het wenselijk dat alle advocaten ook pro deo zaken doen gezien de mate van specialisatie die nodig is om het werk van (sociaal)advocaat goed te kunnen verrichten?
Nee. Uit de Monitor gesubsidieerde rechtsbijstand 2012 blijkt dat de vraag naar en het aanbod van gesubsidieerde rechtsbijstand tot op heden met elkaar in evenwicht zijn. Er is dus geen noodzaak om alle advocaten aan het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand te laten deelnemen. Verder is van belang dat sociaal advocaten een gedegen kennis dienen te hebben van de rechtsterreinen waarop zich de geschillen voordoen waarmee minder draagkrachtigen vaker dan de gemiddelde burger in aanraking komen, bijvoorbeeld het sociale zekerheidsrecht. Indien advocaten die zich hebben gespecialiseerd op terreinen waarnaar bij minder draagkrachtigen niet of nauwelijks vraag bestaat, zich incidenteel op het werkterrein van de sociale advocatuur begeven, kan dat afdoen aan de kwaliteit van de bijstand.
Deelt u de mening dat, door advocaten die geen toevoegingszaken doen en dus geen bijdrage leveren aan het systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand ter compensatie een jaarlijks bedrag te laten betalen in de vorm van een belasting, daarmee een substantiële bijdrage ten gunste van de algemene middelen kan worden gedaan? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven en aan welke bedragen denkt u dan? Ziet u dan ook mogelijkheden om dit bedrag niet via een belasting maar op een andere wijze te laten betalen en rechtstreeks ten behoeve van het systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand te laten komen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de balie als geheel al haar maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt door er te zijn voor iedereen die zijn recht zoekt en daarbij een advocaat nodig heeft. Indien advocaten die geen toevoegingszaken doen vrijwillig een (financiële) bijdrage leveren aan de verlening van rechtsbijstand aan de laagste inkomens, dan juich ik dat toe. Vrijwilligheid is de essentie van maatschappelijk verantwoord ondernemen, zoals de Sociaal Economische Raad terecht benadrukt. Het is in eerste instantie aan de Nederlandse Orde van Advocaten om te bepalen welke praktische invulling de in vraag 2 genoemde zinsnede uit de missie in de huidige tijd behoeft.
Het artikel ‘French parliament says free software is a priority in education’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «French parliament says free software is a priority in education»?1
Ja.
Is het waar dat ook Spanje, Portugal en IJsland uitsluitend gebruik maken van open source software in het onderwijs?
Ook in Spanje, Portugal en IJsland maakt het onderwijs gebruik van open source software, maar dit is niet uitsluitend het geval. In Spanje biedt het bedrijf Microsoft™ bijvoorbeeld producten voor het onderwijs aan, de producten van dit bedrijf zijn doorgaans geen open source. 2
Bent u bereid te onderzoeken welke lessen er voor Nederland te trekken zijn uit het Franse voorbeeld?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 4. Hierbij zal ik relevante internationale ontwikkelingen betrekken.
Deelt u de mening dat het gebruik van open standaarden en open source software in het onderwijs bevorderd dient te worden?
Ja. Anders dan in landen waar de overheid rechtstreeks verantwoordelijk is voor de inkoop van leermiddelen kent Nederland vrijheid van onderwijs en zijn scholen zelf primair verantwoordelijk voor de inkoop van hardware en software. Voor de wijze waarop het gebruik van open standaarden worden bevorderd, verwijs ik naar mijn kamerbrief «Open standaarden in het onderwijs». 3
Wanneer het gaat om open source, dan geldt binnen het Ministerie van OCW dat bij gelijke geschiktheid wordt gekozen voor open source. Daarnaast wordt het gebruik van open source binnen het onderwijsveld gestimuleerd. Dat gebeurt bijvoorbeeld door het bevorderen van open standaarden waardoor er een level playing field voor open source producten ontstaat. Ook wordt door organisaties als SURF, Kennisnet en saMBO-ICT voorlichting gegeven over open source.
De dynamiek van onderwijs-ICT is op dit moment erg hoog. Zo gaan de ontwikkelingen op het gebied van digitale leermiddelen razendsnel. Er ontstaat een zogenoemde «cloud» waarbij software en data niet meer lokaal op scholen aanwezig zijn, maar zich op afstand bevinden, op webservers die in een datacentrum staan, en waarbij vaak onbekend is of de gebruikte software is gebaseerd op open source. Daarbij wordt ICT steeds vaker aangeboden als dienst, en steeds minder vaak als product (software) die dan niet open source is. Ook de administraties van scholen worden steeds verder geautomatiseerd. En bovenal raken deze ontwikkelingen (digitale leermiddelen, digitale schooladministraties en de cloud) ook nog eens onderling verweven. Ik vraag mij af of het gedachtengoed van open source binnen deze ontwikkelingen voldoende wordt vertegenwoordigd.
Daarnaast stelt een veranderende wereld andere eisen aan leerlingen, studenten en aan docenten. Mogelijk hebben zij baat bij een open omgeving waaraan zij enerzijds waarde kunnen toevoegen, en die anderzijds bouwstenen bevat die zij kunnen hergebruiken.
Ik zal de komende maanden met verschillende partijen het gesprek aangaan om te kijken of en welke kansen de inzet van open source biedt in deze veranderende context.
Deelt u de mening dat de richtlijnen op het gebied van open (web)standaarden en platformonafhankelijke toepassingen binnen de (semi-)publieke sector nageleefd dienen te worden?
Ik ben van mening dat de toepassing van de «pas-toe-of-leg-uit»-standaarden van het College Standaardisatie en van EduStandaard beter kan. Voor meer informatie verwijs ik naar mijn eerder genoemde kamerbrief «Open standaarden in het onderwijs».
Wordt de naleving van de richtlijnen voldoende gehandhaafd?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Welke belemmeringen ondervinden gebruikers van open source software in het Nederlandse onderwijsbestel? Bent u bereid maatregelen te nemen om die belemmeringen weg te nemen?
Het feit dat open standaarden als de Webrichtlijnen niet volledig worden nageleefd, betekent dat gebruikers van sommige platforms worden buitengesloten.
Zoals ik in bovengenoemde kamerbrief «Open standaarden in het onderwijs» aangeef, verwacht ik dat door de huidige inspanningen het gebruik van open standaarden de komende tijd zal toenemen. Als ondanks de huidige inspanning de toegankelijkheid van online schoolsoftware voor uiteenlopende vormen van gebruik niet verbetert, zal ik het gesprek aangaan met de sectorraden en de Minister van Economische Zaken om te kijken of het wenselijk is leveranciers op een andere manier aan de Webrichtlijnen te laten voldoen. Dit omdat de opgave om «pas-toe-of-leg-uit» te implementeren ligt bij duizenden -vaak kleine- scholen, terwijl het gebruik van gesloten standaarden een gevolg is van de keuzes van een zeer beperkt aantal ICT-leveranciers.
Het bejegenen van de nabestaanden na overlijden in de instelling Bartimeus |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Klopt het dat nabestaanden en familieleden van de mevrouw die is overleden na een badincident in de zorginstelling Bartimeus in 2012 nooit excuses hebben gehad van deze instelling? Wat vindt u daarvan?1
Dit is mij niet bekend. Ik ben niet betrokken bij de nazorg na een calamiteit die een zorginstellingen biedt in een individuele situatie. Mocht het zo zijn dat de familieleden nooit excuses hebben ontvangen van de verantwoordelijke zorginstelling dan vind ik dat kwalijk.
Bent u ervan op de hoogte dat de familie enigszins onder druk is gezet om kort na het overlijden van hun zus een document te tekenen waarin staat dat zij is gestorven aan een virale infectie? Wat is uw mening over deze gang van zaken?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft in het kader van haar onderzoek twee maal met de familie gesproken. Daarbij heeft de familie de inspectie niets verteld over het al dan niet onder druk ondertekenen van een document in relatie tot het overlijden van de patiënt. Wanneer zou blijken dat de familie ook maar enigszins onder druk is gezet om een dergelijk document te ondertekenen dan vind ik dat kwalijk.
Vindt u het wenselijk dat familie de waarheid omtrent de doodsoorzaak niet kent, waardoor het bijvoorbeeld moeilijk wordt om het verlies te verwerken? Vindt u het wenselijk dat de beoordeling van Bartimeus en van het ziekenhuis uiteenlopen?
Onzekerheid over de doodsoorzaak van een dierbare is onwenselijk. Dit geldt temeer als het oordeel van betrokken instanties niet eensluidend is. De IGZ heeft echter geconstateerd dat de beoordelingen van Bartiméus en het ziekenhuis niet uiteen lopen.
Waarom schreef u eerder dat «de bevindingen van het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg zullen wel openbaar worden gemaakt» terwijl dit rapport niet te vinden is op de site van de Inspectie voor de Volksgezondheid (IGZ)?2
Ik doelde hiermee op de rapportage die de Inspectie voor Gezondheidszorg heeft gemaakt in het kader van het reguliere toezicht. In deze rapportage zijn tevens de bevindingen uit het incidentenonderzoek meegenomen. Rapporten van onderzoek naar calamiteiten worden door de IGZ in principe niet openbaar gemaakt. De reden hiervan is onder meer dat deze rapporten (medische) gegevens over privépersonen bevatten. Wel maakt de IGZ rapporten met betrekking tot het reguliere toezicht op instellingen openbaar. Daarom is het rapport over het reguliere toezicht op Bartiméus op de website van de IGZ geplaatst.
Wat is uw reactie op de bevindingen in het rapport van de IGZ? Is in dit rapport ook alle informatie van het ziekenhuis meegenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het onderzoek van de IGZ komt naar voren dat risico’s bij het baden van cliënten door Bartiméus onvoldoende werden onderkend. Zo waren deze risico’s onvoldoende uitgewerkt en vastgelegd in het zorgplan en was ook de communicatie met cliëntvertegenwoordigers hierover onvolledig. Hoewel de medewerkers zeer betrokken waren bij de zorg voor de cliënten zag de organisatie onvoldoende het belang in van bij- en nascholing, waaronder het veilig baden van cliënten. De IGZ heeft geconstateerd dat de beoordelingen van Bartiméus en het ziekenhuis niet uiteen lopen. In deze zaak heeft de IGZ bij het ziekenhuis geen tekorten in de zorgverlening aangetroffen. Bartiméus was na eigen onderzoek naar het incident van mening dat er geen vervolgmaatregelen genomen hoefden te worden. De IGZ was het hier niet mee eens en heeft daarop vervolgmaatregelen geëist. De te treffen maatregelen zijn door Bartiméus opgenomen in het integrale plan van aanpak (zie ook het antwoord op vraag 6).
Vindt u de maatregelen die Bartimeus heeft aangekondigd afdoende, gelet op het onprofessioneel handelen van het personeel?3
Naar aanleiding van de betreffende calamiteit alsmede een andere calamiteit die zich in dezelfde periode had voorgedaan, heeft Bartiméus een integraal plan van aanpak opgesteld met ingrijpende verbeteringen. In dit plan van aanpak heeft Bartiméus de bevindingen meegenomen van een onaangekondigd inspectiebezoek en later is het plan nog aangepast aan de uitkomsten van het inspectierapport over de calamiteit. De verbetermaatregelen zijn in lijn met de bevindingen en aanbevelingen uit beide inspectierapporten. Het gaat hierbij om ingrijpende verbeterplannen, die tijd nodig hebben om geïmplementeerd te worden. Overigens is ook voorzien in een interne verhuizing naar nieuwbouw. Ter voorbereiding op deze verhuizing maakt Bartiméus gebruik van bevindingen en analyses van eerdere verhuizingen. Dit om onrust die gepaard gaat met verhuizing van zorgcliënten te minimaliseren. Begin 2014 zal de IGZ de instelling bezoeken om de resultaten van het plan van aanpak te toetsen. Mocht hieruit blijken dat de zorgverlening nog tekort schiet, dan treft de IGZ maatregelen.
Welke consequenties trekken het bestuur en de Raad van Toezicht over hun eigen handelen en het besluiten tot bezuinigingen welke de kwaliteit van zorg onder druk hebben gezet? Wat is daarover uw oordeel?
Het bestuur en de Raad van Toezicht hebben zich de gebeurtenissen aangetrokken en een toereikend plan van aanpak voor ingrijpende verbeteringen opgesteld. Zie voorts mijn antwoord op vraag 6.
Vindt u het niet treurig dat mensen die slachtoffer zijn van dit soort situaties enkel de mogelijkheid lijken te hebben zich te wenden tot bijvoorbeeld de stichting Klokkenluiders VG? Waarom falen de instanties die mensen bescherming zouden moeten bieden? Kunt u daar een uitgebreid antwoord op geven?4
Het zou heel treurig zijn als dit het geval was. Mensen kunnen in eerste instantie met hun klachten over de zorg terecht bij een klachtencommissie. Op dit moment kan iedereen ook anoniem bij het Meldpunt IGZ melding maken van misstanden in de zorg. Zoals ik in mijn brief van 20 december 2013 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 32 402, nr. 66) aan uw Kamer heb geschreven en in de kabinetsreactie op de IGZ-onderzoeksrapporten van februari 2013 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 149, nr. 17) heb aangekondigd, kunnen mensen dit soort meldingen vanaf 1 juli 2014 doen bij het Landelijk Meldpunt Zorg. Mensen met klachten over de zorg kunnen bij dit Landelijk Meldpunt Zorg, naast het doen van een melding of een klacht, ook terecht voor advies en begeleiding. In het inmiddels door uw Kamer aangenomen wetsvoorstel Wkkgz worden de mogelijkheden voor de afhandeling van klachten en geschillen op een belangrijk punt verbeterd: zorgaanbieders worden verplicht zich aan te sluiten bij een onafhankelijke en door de Minister erkende geschilleninstantie die tot taak heeft geschillen over gedragingen van een zorgaanbieder jegens een cliënt in het kader van de zorgverlening te beslechten. Dit wetsvoorstel verbetert tevens de positie van nabestaanden.
Wat is uw oordeel over het algehele optreden van de IGZ, de instelling en de nasleep in de richting van nabestaanden en familieleden?
De IGZ heeft conform de Leidraad meldingen IGZ onderzoek gedaan en daarbij zowel met de instelling als met de nabestaanden gesproken. Zie voorts het antwoord op de vragen 5 en 6.
Het bericht dat een man 1000 xtc-pillen naar detentiecentrum Zeist heeft meegenomen zonder dat het personeel dat in de gaten had |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Man nam ongemerkt 1.000 xtc-pillen mee naar gevangenis» en klopt het wat in het bericht gesteld wordt?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht. In december 2012 is de betreffende gedetineerde (arrestant) vanuit een arrestantencomplex van de politie in Amsterdam overgebracht naar de arrestantenafdeling in detentiecentrum Zeist. Conform de geldende procedure bij binnenkomst, is de gedetineerde vervolgens gefouilleerd en zijn de niet toegestane voorwerpen die hij bij zich droeg – in casu de xtc-pillen – door het personeel in beslag genomen en opgeborgen in het daartoe bestemde depot. De betreffende pillen zijn door het personeel aldus wel herkend als drugs en ook als zodanig aangemerkt.
Van de inbeslaggenomen goederen is vervolgens rapport opgemaakt. Ten onrechte is verzuimd dadelijk aangifte te doen van de aangetroffen contrabande. Dat is pas gebeurd toen de goederen tijdens een periodieke overdracht aan de politie werden aangeboden ter vernietiging.
De directie heeft gelet op de tijd die is verstreken tussen de inbeslagname en de aangifte, intern onderzoek laten verrichten naar de gang van zaken rondom de inbeslagname en de opslag van de xtc-pillen. De betrokken medewerkers zijn naar aanleiding hiervan nadrukkelijk aangesproken op hun onzorgvuldige handelen in dezen.
Hoe is het in vredesnaam mogelijk geweest dat personeel een zak met maar liefst 1.000 xtc-pillen niet als drugs herkende?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid tegen het betreffende personeel in detentiecentrum Zeist dat de drugs niet herkende maatregelen te treffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken een ongekende mate van amateurisme uitstraalt en waarmee vreemdelingen alleen maar worden aangemoedigd drugs mee naar detentiecentra te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds vermeld in het antwoord op de vragen1, 2 en 3 is volgens de geldende procedure bij binnenkomst gehandeld. De xtc-pillen zijn direct door het personeel in beslag genomen en opgeslagen in het daartoe bestemde depot. Fouillering maakt niet voor niets deel uit van de procedure bij binnenkomst. Hiermee kan, zoals ook in het onderhavige geval is gebleken, worden voorkomen dat gedetineerden contrabande mee naar binnen smokkelen. Overigens betrof het hier een gedetineerde, zijnde een arrestant en niet een persoon die was ingesloten op grond van de Vreemdelingenwet 2000.
Bent u bereid er alles aan te doen deze spoorloze veroordeelde man op te sporen, op te pakken, zo spoedig mogelijk het land uit te zetten en zijn straf in het land van herkomst te laten uitzitten? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds is vermeld in het antwoord op vraag 4 betrof het hier een arrestant, en niet een persoon die was ingesloten op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Uit het uittreksel van de Justitiële Documentatiedienst is gebleken dat de zaak waarvoor de betreffende arrestant door de politierechter bij verstek is veroordeeld, nog niet onherroepelijk is. Dit betekent dat de zaak nog niet kan worden geëxecuteerd omdat de betreffende veroordeelde nog hoger beroep kan instellen tegen het vonnis.
Het is overigens staand beleid dat personen die onherroepelijk zijn veroordeeld tot een vrijheidsstraf, deze straf daadwerkelijk moeten ondergaan. Wanneer de rechter een vrijheidsbenemende straf oplegt, ook als de betreffende persoon niet aanwezig is bij de rechtszitting, moet alles erop zijn gericht dat de straf daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Dit geldt ook voor deze specifieke casus. In mijn brief van 25 februari 20132 heb ik uw Kamer reeds bericht over de maatregelen die worden genomen om het aantal openstaande (niet geëxecuteerde) vrijheidsstraffen terug te dringen.
Legionella op de verpleegafdeling kortverblijf inwendige geneeskunde in het LUMC |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat in een verpleegafdeling van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) legionellabacteriën in het water zijn geconstateerd en dat op de betreffende afdeling al enkele jaren stickers en houten borden patiënten verbieden om water uit de kraan te drinken, te douchen en toiletten gewoon door te trekken?1
Het is goed dat het LUMC preventieve maatregelen neemt bij een normoverschrijding van legionella in de drinkwaterinstallatie ter voorkoming van besmetting van personen met de legionellabacterie. Het LUMC wil elk eventueel risico voor patiënten op een mogelijke besmetting volledig uitsluiten tot het moment dat het besmette deel van de waterleiding volledig is vervangen. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Kan jarenlang volstaan worden met een dergelijk verbod in een in gebruik zijnde verpleegafdeling in een academisch ziekenhuis in Nederland?
Als de instelling dat noodzakelijk acht kan zij een tappunt buiten werking stellen. Daarnaast moeten maatregelen worden genomen om het probleem op te lossen.
Wanneer zijn de legionellabacteriën ontdekt, welke maatregelen heeft het ziekenhuis genomen voor bescherming van patiënten op de betreffende afdeling en op welke wijze is getracht deze bacteriën te bestrijden?
De problematiek rondom de Legionella type 2–14 en Legionella non-pneumophila, in een deel van het waterleidingsysteem van het LUMC is bekend sinds 2008.
Sindsdien zijn diverse maatregelen genomen, zoals het aanpassen van de waterleiding, desinfectie van de leidingen en het corrigeren van leidingen van mengkranen in douches. Deze maatregelen hebben niet het gewenste effect gehad. Daarom heeft het LUMC uiteindelijk besloten het besmette deel van de waterleiding volledig te vervangen door een nieuw waterleidingsysteem. De huidige situatie is dat een klein gedeelte van het waterleidingstelsel nog vervangen dient te worden.
Door het LUMC worden normoverschrijdingen van legionella in drinkwater gemeld aan de ILT. Bij deze meldingen geeft LUMC aan welke maatregelen getroffen worden om de normoverschrijding te beëindigen. Welke maatregel getroffen moeten worden, wordt bepaald door de gecertificeerde adviseur van het LUMC.
Wanneer is bij de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) melding gemaakt van deze legionellabacteriën?
Alle meldingen die bij ILT binnenkomen worden automatisch doorgezonden naar de regionale GGD. Op 15 juli 2013 is de laatste melding gedaan en deze is doorgezonden naar GGD Hollands Midden.
Op welke manier heeft de ILT invulling aan het «lik-op-stukbeleid» gegeven, dat op verzoek van de minister van Infrastructuur en Milieu wordt gevoerd?2
De lik-op-stuk-aanpak is specifiek bedoeld voor instellingen die geen inspanning verrichten om de risico’s van legionella te beheersen. Dit is in dit geval niet aan de orde.
Op welke wijze wordt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) bij een dergelijke melding betrokken?
Het toezicht op legionellabeheer valt onder de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en niet onder de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Wanneer een legionella besmetting leidt tot een legionella pneumonie bij een patiënt of medewerker moet de behandelend arts dit melden aan de GGD conform de Wet Publieke gezondheid. Indien het zeer waarschijnlijk is dat een legionella pneumonie in een ziekenhuis (of verpleeghuis) is opgelopen, dient hiervan melding gedaan te worden bij de IGZ.
Op welke wijze is gegarandeerd dat de bacteriën niet verspreid worden in het waterleidingnet naar andere verpleegafdelingen?
Het LUMC heeft voor haar drinkwaterinstallatie een risicoanalyse en een beheerplan opgesteld. Met het uitvoeren van de juiste beheermaatregelen wordt voorkomen dat legionellabacteriën in het drinkwatersysteem groeien. De beheermaatregelen worden bepaald door de gecertificeerde adviseur van het LUMC
Waarom wordt er gekozen voor gebruik van flessen bronwater en het verbieden van gebruik van leidingwater door stickers en houten borden, terwijl er ook andere oplossingen beschikbaar zijn zoals filters, waardoor het drinkwater direct weer bruikbaar is?
Er zijn diverse preventieve maatregelen te nemen. Het LUMC heeft gekozen voor deze. Zie ook mijn antwoord op vraag 1 en 3.
De bevoegdheden van burgemeesters voor het opleggen van maatregelen aan (ex-)justitiabelen |
|
Ard van der Steur (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 18 november jl. waarin de Rechtbank een gebiedsverbod vernietigt dat door de burgemeester van Veenendaal werd opgelegd aan een justitiabele?1
Ja. De uitspraak is inmiddels gepubliceerd.2 Ik wijs er voor de volledigheid op dat het een voorlopige voorziening betreft.
Kan de burgemeester op grond van artikel 172 van de Gemeentewet alleen een gebiedsverbod opleggen aan een (ex-)justitiabele wanneer er een concrete aanwijzing bestaat dat er moet worden gevreesd voor een verstoring van de openbare orde?
Ja.
Heeft de betreffende burgemeester tot tweemaal toe tevergeefs geprobeerd in het belang van de openbare orde maatregelen te treffen? Wat vindt u er van dat dit niet gelukt is?
Ja. In beide gevallen is de rechter niet meegegaan in de onderbouwing van de burgemeester voor het aanwezig zijn van een actuele en concrete verstoring van de openbare orde of van concrete aanwijzingen dat daarvoor ernstig moet worden gevreesd. Het past mij niet om te oordelen over deze rechterlijke uitspraak.
Wat blijft er gegeven deze omstandigheden over van de exclusieve bevoegdheid van burgemeesters om maatregelen te treffen bij de terugkeer van bijvoorbeeld zedendelinquenten?
De bevoegdheid van de burgemeester om een gebiedsverbod in te stellen in het kader van de handhaving van de openbare orde is niet in geding. De uitspraak van de rechter van 18 november jl. benadrukt dat vrijheidsbeperkende maatregelen, zoals een gebiedsverbod, goed onderbouwd moeten worden.
Deelt u de mening dat uit deze uitspraak blijkt dat een conflict tussen de bevoegdheid van enerzijds de burgemeester en anderzijds de rechter blijkt dat de burgemeester nauwelijks zijn zelfstandige bevoegdheid kan uitoefenen? Is het dan niet wenselijk dat de burgemeester in een eerder stadium een adviesfunctie krijgt?
Ik deel niet de mening dat een burgemeester nauwelijks zijn zelfstandige bevoegdheid kan uitoefenen wanneer een rechter zijn onafhankelijke oordeel daarover velt. De situatie die zich heeft voorgedaan moet ook niet worden gezien als een conflict tussen bevoegdheden. Een burger heeft het recht bezwaar te maken tegen een beslissing van een overheidsinstantie en het is de rol van de bestuursrechter om de besluitvorming van overheden desgevraagd te toetsen.
Een geformaliseerde adviesfunctie acht ik niet wenselijk. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoorden op vragen 8 en 10 van de eerdere vragen van de leden Van der Steur en Dijkhoff over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 645).
Bestaat er bij gemeenten voldoende kennis en ervaring om maatregelen die zij aan (ex-)justitiabelen op leggen op grond van artikel 172 Gemeentewet afdoende te motiveren zodat zij stand houden bij de rechter?
Veel gemeenten worden zelden geconfronteerd met situaties als de onderhavige en dus hebben niet alle gemeenten hier ervaring mee. Maar ook zonder ruime ervaring kan de afweging of, en zo ja welke, maatregelen nodig zijn zorgvuldig verlopen. Uit het eindonderzoek «Doelbereik pilot BIJ» en het advies «Beter richten» van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming blijkt dat nadat de burgemeester via BIJ werd geïnformeerd over de terugkeer van justitiabelen in 90% van de gevallen geen maatregelen zijn ingezet. Om de kennis en ervaring van ervaren burgemeesters ter beschikking te stellen voor andere burgemeesters, is in september van dit jaar het handelingskader BIJ gelanceerd. Dit is een digitale leeromgeving om kennis en ervaringen uit te wisselen, achtergrondinformatie te raadplegen en concrete voorbeelden te vinden.
Is het nodig om dergelijke kennis en ervaring te vervatten in een model dat als leidraad kan dienen voor gemeenten zoals de Raad voor Strafrechtstoeppassing en Jeugdbescherming in zijn rapport aanbeveelt?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen samen met de eerder hierover gestelde vragen beantwoorden?2
De antwoorden op de eerdere vragen zijn reeds op 28 november 2013 naar uw Kamer gestuurd.
De gevolgen van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de rol van KNSA |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 november 2013 waarin de verplichte aansluiting van een schietvereniging bij de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie (KNSA) en het daaraan ontleende vereiste voor een individueel wapenverlof in strijd wordt verklaard met artikel 11 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden?1
Ja.
Voor welke taken die de KNSA zijn toebedeeld in de Wet wapens en munitie, de Regeling wapens en munitie en de Circulaire wapens en munitie heeft deze uitspraak gevolg?
De KNSA zijn in de Wet wapens en munitie, de Regeling wapens en munitie en de Circulaire wapens en munitie formeel geen taken toebedeeld. Wel vervult de KNSA feitelijk een centrale rol bij de verlening van verloven tot het voorhanden hebben van vuurwapens door de in de circulaire gestelde voorwaarde ten aanzien van het verplichte lidmaatschap van de KNSA om een wapenverlof van de politie te krijgen. Deze feitelijke centrale rol van de KNSA wordt door de uitspraak geraakt. Immers, voor het verkrijgen van een wapenverlof mag van schietverenigingen niet meer geëist worden dat zij zich bij de KNSA aansluiten.
Acht u een herziening van deze regelgeving noodzakelijk naar aanleiding van deze uitspraak?
Ja. Momenteel bezie ik welke aanpassing van de regelgeving nodig is om de verlening van wapenverloven op korte termijn in overeenstemming te brengen met de uitspraak van de Raad van State.
Het financieren van dure hobby’s met zorggeld |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zorggeld financierde dure hobby’s»?1
Ja.
Klopt het dat de bestuurder van zorginstelling SGL is aangehouden op verdenking van stelselmatige fraude met zorggeld? Deelt u de mening dat het verwerpelijk is wanneer geld, dat bedoeld is voor zorg, door een bestuurder wordt uitgegeven aan privézaken?
Volgens de berichtgeving van het Openbaar Ministerie is de voormalig bestuurder van een zorgaanbieder uit Sittard aangehouden op verdenking van stelselmatige fraude met zorggelden.
Het is zeer kwalijk indien geld dat bedoeld is voor zorg aan privézaken wordt uitgegeven. De aanpak van fraude in de zorg staat daarom hoog op de agenda van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Klopt het dat deze zorginstelling nu in de financiële problemen zit? Zo ja, welke stappen neemt u om de zorg voor gehandicapte kinderen te garanderen zodat zij niet de dupe worden van de frauderende bestuurder?
Het zorgkantoor is verantwoordelijk voor de continuïteit van zorg en heeft die verantwoordelijkheid tijdens het faillissement, dat twee weken later weer werd opgeheven, nadrukkelijk genomen.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat, in het geval van aangetoonde fraude, niet alleen het gefraudeerde geld maar ook een boete, opgelegd aan de bestuurder, ten goede moet komen aan de zorginstelling?
Wanneer een strafbaar feit is bewezen en de bestuurder daarvoor veroordeeld wordt, krijgt hij door de rechter een straf of maatregel opgelegd. In geval de rechter een boete oplegt, komt het daarmee gemoeide bedrag niet bij de instelling terecht maar in de algemene middelen. De instelling kan een aparte procedure starten om het aan privézaken uitgegeven geld terug te vorderen.
Deelt u de mening dat frauderende zorgbestuurders nooit meer een bestuurlijke functie (al dan niet) in de zorg mogen vervullen? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen?
In de brief «Goed bestuur in de zorg» van 19 september 2013 staat aangekondigd dat leden van een raad van bestuur een verklaring omtrent gedrag (VOG) moeten overhandigen. Dat wordt vastgelegd in het in genoemde brief aangekondigde wetsontwerp.
Het massaontslag bij zorginstelling Philadelphia |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat was uw eerste reactie toen u hoorde over het aangekondigde massaontslag bij zorginstelling Philadelphia?1
Ik heb in eerste instantie feitelijke informatie opgevraagd. Naar ik heb vernomen is Philadelphia voornemens om in de komende twee jaar als gevolg van een reorganisatie in te krimpen met 900 arbeidsplaatsen (waarvan 300 medewerkers in de administratieve ondersteuning en bedrijfseconomische en zorg-staffuncties en 600 medewerkers verzorgend personeel en begeleiders).
Philadelphia is van mening dat deze reorganisatie noodzakelijk is om hiermee te anticiperen op de overheveling van de extramurale begeleiding naar de gemeenten per 1 januari 2015, de decentralisatie van de Jeugdwet, de invoering van de Participatiewet en de hervormingen in de AWBZ.
Erkent u dat dit massaontslag grote consequenties heeft voor cliënten en bewoners van Philadelphia? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aangekondigde ontslagen zijn nooit makkelijk, in de eerste plaats niet voor de medewerkers die het betreft. Philadelphia heeft aangegeven alles in het werk te stellen om de gevolgen voor medewerkers zo goed mogelijk op te vangen. Philadelphia is momenteel in overleg met de bonden om te komen tot een sociaal plan voor de betrokken medewerkers en betrekt hierbij de mogelijkheid van het inzetten van de middelen uit de sectorplannen. De inzet van Philadelphia is om te komen tot een plan waarin wordt geïnvesteerd in door-, bij- en herscholing voor alle medewerkers, boventallig en niet-boventallig. Dit met het oog op het leveren van een bijdrage aan het toekomstperspectief van iedere medewerker.
Philadelphia heeft aangegeven dat ze het van groot belang vindt dat zoveel mogelijk zorgbudget direct naar de zorg voor cliënten gaat. Philadelphia voert hiervoor een programma door dat het aantal en de complexiteit van de ondersteunende processen sterk moet reduceren. De bedrijfseconomische overhead kan hierdoor worden verlaagd. Philadelphia heeft verder aangegeven naast ingrijpen in de kosten tegelijk te willen investeren in de opbouw van haar dienstverlening. Dit wil zij doen op het terrein van de professionaliteit van medewerkers, maar ook door een verantwoorde inzet van meer vrijwilligers en mantelzorgers. Hiernaast zet Philadelphia in op nieuwe vormen van dienstverlening, de inzet van ICT en domotica. Dit alles ten behoeve van het behoud van kwalitatief hoogwaardige zorg voor haar cliënten.
Hebben cliënten, bewoners en personeelsleden inspraak gehad bij de besluitvorming over dit massaontslag? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet, en wat vindt u hiervan?
Ja, cliënten, ouders en verwanten en medewerkers zijn betrokken. Zij zijn via diverse communicatiekanalen geïnformeerd over alle ontwikkelingen en de te varen koers van Philadelphia. In de medezeggenschapsorganen zijn alle ontwikkelingen besproken en doorgenomen. Cliënten, ouders en verwanten en medewerkers zijn actief betrokken om mee te denken. Tot slot zijn de voorgenomen besluiten conform de Wet op de ondernemingsraden en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen ter advisering voorgelegd en zijn daar van een positief advies voorzien.
Wat vindt u er van dat Philadelphia zegt dat zij vrijwilligers zal gaan inzetten voor de professionele zorgtaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inzet en inbreng van vrijwilligers en mantelzorgers is belangrijk voor het kunnen leveren van goede zorg aan cliënten en bewoners. Philadelphia investeert in haar medewerkers door er op in te zetten bij medewerkers competenties te ontwikkelen waarbij deze leren te sturen op participatie door de cliënt en zijn netwerk in plaats van alles uit handen nemen. Zorg is in de toekomst niet meer alleen het speelveld van de professional. Vrijwilligers en mantelzorgers krijgen een steeds belangrijker rol. Philadelphia zet hiernaast in op nieuwe vormen van dienstverlening door middel van de inzet van ICT en domotica. Deze technologieën kunnen er toe bijdragen dat cliënten en bewoners langer zelfstandig kunnen functioneren en dat personeel slimmer kan worden ingezet om de juiste zorg op maat te leveren. Ook investeert Philadelphia in vrijwilligers door hen cursussen en trainingen aan te bieden.
Vindt u het verantwoord dat de 900 deskundige medewerkers vervangen worden door vrijwilligers en digitale hulpmiddelen? Past dit in uw visie van een goede kwalitatieve zorg, en zorg op maat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bekruipt u ook een dejavugevoel bij dit massaontslag als u terugdenkt aan het massaontslag bij Sensire thuiszorg? Zo neen, waarom niet?
Neen. De situaties bij Sensire en Philadelphia zijn moeilijk met elkaar te vergelijken. Bij Philadelphia betreft het vooralsnog aangekondigde ontslagen waarvoor nog geen ontslagvergunning is aangevraagd. Bij de situatie van Sensire was dit al wel het geval en ging het om bedrijfsbeëindiging. Bovendien wil Philadelphia de komende twee jaar gebruiken om de reorganisatie geleidelijk te laten verlopen en hierbij alles in het werk stellen om de gevolgen voor het personeel zo goed mogelijk op te vangen.
Erkent u dat, net als bij het massaontslag bij Sensire, ook bij het aangekondigde massaontslag van Philadelphia sprake is van behoud van werk en van financiële middelen, enkel van een andere invulling van dat werk? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording op vraag 1 geeft Philadelphia als reden voor het aangekondigde ontslag aan dat het noodzakelijk is te anticiperen op de overheveling van de extramurale begeleiding naar de gemeenten per 1 januari 2015 en andere wijzigingen van wet- en regelgeving als hiervoor genoemd. Het past in een goede bedrijfsvoering van organisaties om te anticiperen op de toekomst om zo kwalitatief hoogwaardige zorg ook in de toekomst te kunnen garanderen. Het is een afweging van de organisatie zelf, welke keuzes zij maakt en op welke wijze ze daarbij anticipeert op mogelijke veranderingen en haar personeelsomvang aanpast.
Erkent u dat, net als bij het massaontslag bij Sensire, zorginstelling Philadelphia de onzekere toekomst met betrekking tot de zorg als reden aangeeft voor de «noodzaak» voor massaontslag? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u het met deze reden eens?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft Philadelphia een ontslagvergunning bij het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) aangevraagd? Zo ja, acht u deze vergunning kansrijk, met zicht op de parallellen met de situatie bij Sensire?
Philadelphia heeft mij laten weten op dit moment geen ontslagaanvragen te hebben aangevraagd bij UWV.
Bent u bereid het UWV te wijzen op de schijnconstructie die Philadelphia toepast met betrekking tot de inzet van professioneel werk, namelijk dat zij betaalde krachten ontslaat door deze te laten vervangen door vrijwilligers? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen kan ik opmerken dat UWV als zelfstandig bestuurorgaan in individuele zaken een eigen afweging maakt, waar ik niet in treed. De wettelijke ontslagtaak van UWV is neergelegd in het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen, het daarop gebaseerde Ontslagbesluit en nader uitgewerkt in de Beleidsregels van UWV (m.n. Hoofdstuk 7). UWV weegt in de beoordeling alle relevante feiten mee. Het is niet aan mij om in deze afweging te treden.
Bent u bereid het UWV te verzoeken in deze situatie geen vergunning tot massaontslag te verlenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe verhouden de ontslagen en de sluiting van zorginstellingen zich met de eerste pijler in uw visie op de langdurige zorg, namelijk een betere kwaliteit van zorg, en dat mensen kunnen wonen in een instelling die rekening houdt met de menselijke waardigheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn visie op de langdurige zorg heb ik aangegeven waarom hervormingen noodzakelijk zijn. Mensen leven steeds langer en stellen andere eisen aan de langdurige zorg. Zij willen langer zelfstandig thuis kunnen blijven wonen, eventueel met inzet van vrijwilligers en mantelzorgers. Als thuis niet langer gaat, dienen er goede instellingen te zijn die kwalitatief hoogwaardige zorg leveren. Hiernaast zijn hervormingen noodzakelijk om de langdurige zorg ook op langere termijn financieel houdbaar te houden. Om dit te realiseren heb ik, in overleg met betrokken partijen, maatregelen aangekondigd. Het is vervolgens een afweging van de organisaties zelf, welke keuzes zij maken en op welke wijze ze daarbij anticiperen op mogelijke veranderingen. Philadelphia geeft aan te anticiperen op de toekomst en zet hierbij in op verschillende maatregelen. Hieronder vallen het introduceren van nieuwe zorgconcepten door de inzet van domotica, de inzet van meer vrijwilligers en mantelzorgers en kostenreductie door het aantal en de complexiteit van de ondersteunende processen te reduceren. Als gevolg hiervan zijn er ontslagen aangekondigd maar wordt er tegelijkertijd ook geïnvesteerd in al het personeel. Philadelphia doet er alles aan om de gevolgen voor het personeel zo goed mogelijk op te vangen door een goed sociaal plan, te investeren in om- her- en bijscholing en gebruik te maken van de mogelijkheden van de sectorplannen. De inzet van de maatregelen van Philadelphia is om ook in de toekomst kwalitatief hoogwaardige zorg te kunnen blijven bieden, in een betrokken samenleving die bijdraagt aan een zo waardig mogelijk leven voor kwetsbare cliënten.
In hoeverre passen deze bezuinigingen en ontslagen in de zorg in de derde pijler in een meer betrokken samenleving, waarin waardig omgegaan wordt met kwetsbare mensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Vindt u dat dit massaontslag bijdraagt aan menselijke waardigheid van zorgbehoevende mensen en zorgverleners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Hebben de bestuurders van Philadelphia ook aangekondigd zelf bij te dragen aan de financiële problemen, waardoor zij zich genoodzaakt zien tot het massaontslag?2
Een dergelijke aankondiging is mij niet bekend.
Is er voor personeelsleden die met massaontslag gaan ook een vertrekbonus van 83.400 euro weggelegd, zoals voor de vorig jaar vertrokken bestuurder L.P.J.M Vellemann?3
Voor ontslagen personeelsleden zijn de Werkloosheidsuitkering (WW-uitkering) en de volgens de CAO geldende regelingen voor wachtgeld beschikbaar om de financiële gevolgen van een ontslag te verminderen. De hoogte en duur van deze voorzieningen verschillen per medewerker, afhankelijk van de beloning en het arbeidsverleden.
Kunt u uitleggen dat een zorginstelling met 45 miljoen euro eigen vermogen, en een winst (positief resultaat) van 7 miljoen euro over 2012, zoveel ontslagen aankondigt?
Het feit dat Philadelphia in 2012 een positief financieel resultaat heeft behaald doet niets aan af aan het feit dat zij zo tijdig mogelijk moeten anticiperen op de hervormingen in de langdurige zorg en ondersteuning. Zij moeten zichzelf toekomstbestendig maken, omdat de zorg straks structureel anders zal worden georganiseerd. Dat daarbij ook naar het personeel gekeken wordt is onvermijdelijk. Dat Philadelphia hier in een vroegtijdig stadium al serieus mee bezig is biedt kansen om verantwoord met het personeel om te gaan en hen op een goede manier van werk naar werk te begeleiden. Het positieve resultaat en het eigen vermogen van Philadelphia kunnen hieraan bijdragen, bijvoorbeeld via het voorkomen van ontslagen door bijvoorbeeld frictiekosten.
Gaat u zich tot het uiterste inspannen om het ontslag van 900 mensen te voorkomen?
Zoals ik eerder heb aangegeven is het een afweging van de organisatie zelf, welke keuzes zij maakt en op welke wijze ze daarbij anticipeert op mogelijke veranderingen en haar personeelsomvang aanpast. Ik acht het dus ook van groot belang dat Philadelphia alles in het werk stelt om te investeren in het toekomstperspectief van iedere medewerker. Zoals aangegeven is Philadelphia hiertoe in overleg met de bonden om te komen tot een sociaal plan voor de betrokken medewerkers en betrekt zij hierbij de mogelijkheid van het inzetten van de middelen uit de sectorplannen. De inzet van Philadelphia is om te komen tot een plan waarin wordt geïnvesteerd in door-, bij- en herscholing voor alle medewerkers, boventallig en niet-boventallig.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid op 28 november 2013?
Voor de beantwoording van deze vragen was interdepartementale afstemming nodig en contact met de betreffende zorginstelling. Hierdoor is het niet gelukt om de vragen voor 28 november te beantwoorden.
De journalist van PowNews die door een medewerker van de Angolese ambassade het ziekenhuis in is geslagen |
|
Raymond de Roon (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «woede om mishandeling verslaggever»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat diplomaten en hun medewerkers zich hier een god wanen, lak hebben aan Nederlandse wetgeving en openlijk een misdrijf plegen door een verslaggever te mishandelen? Zo nee, waarom niet?
In Nederland is vrijheid van nieuwsgaring een groot goed. Journalisten moeten ongehinderd hun werk kunnen doen. Buitenlandse diplomaten die in Nederland werkzaam zijn dienen zich aan de Nederlandse wet te houden en journalisten zonder geweld of dreiging tegemoet te treden. Dit geldt evenzeer voor ambassadepersoneel. Het incident waaraan u refereert is in onderzoek geweest bij de politie en ter beoordeling voorgelegd aan het Openbaar Ministerie.
Bent u bereid om ambassademedewerkers (diplomaat of niet) met losse handjes, die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten, zo veel mogelijk per omgaande naar hun land van herkomst te sturen? Zo nee, waarom niet?
Indien zich incidenten voordoen waarbij ambassademedewerkers zijn betrokken moet worden bezien in hoeverre de betrokken personen binnen het Nederlandse recht verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor hun daden. Wanneer er geen sprake is van immuniteit van vervolging, is een dergelijk incident een zaak voor de politie en/of het OM.
Bij incidenten waarbij personen betrokken zijn met een diplomatieke status, heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken een rol te spelen. Meest voor de hand ligt het aanspreken van de leiding van de betreffende diplomatieke missie op het gedrag van de betreffende persoon; dat is vaak effectief. Nederland kan ook schriftelijk protesteren bij een diplomatieke missie.
Bij ernstige delicten kan worden verzocht om het opheffen van de immuniteit door de zendstaat, waardoor vervolging alsnog mogelijk wordt. Het besluit over opheffing ligt bij de zendstaat. Ook kan worden verzocht om terugtrekking van een diplomaat. Het afdwingen hiervan, door het verklaren van een diplomaat tot persona non grata, geldt als een zeer vergaand instrument dat daarom alleen wordt ingezet als uiterste middel, maar is bij veelplegers en ernstige misdrijven niet uit te sluiten.
Wanneer gaat u nou eindelijk eens een duidelijk signaal aan al die aso diplomaten en hun medewerkers afgeven dat Nederland geen behoefte heeft aan tuig zodat zij zich wel twee keer zullen bedenken alvorens zij een misdrijf plegen in ons land?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is zeer duidelijk in de communicatie naar de hier aanwezige diplomatieke missies: Nederland verwacht van alle personen met een diplomatieke status dat Nederlandse wetten en regels worden gerespecteerd. Waar dat niet het geval is wordt de leiding van de missie daar op aangesproken.
Tijdens de behandeling van de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken is aan de Kamer een brief toegezegd over de aanpak van de problematiek rondom overtredingen en/of misdrijven door geprivilegieerden.
Het bericht ‘Jongeren vragen om meer klimaatonderwijs’ |
|
Harm Beertema (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Jongeren vragen om meer klimaatonderwijs»?1
Ja.
Hoe oordeelt u zelf over uw methode om eerst twee jonge VN-duurzaamheidsdiscipelen op pad te sturen om nog geen 3/100e procent van de schoolgaande jeugd te vragen naar «klimaatideeën», om vervolgens te concluderen dat «jongeren om meer klimaatonderwijs» vragen?
De jongerenvertegenwoordigers werken samen met veel andere actieve jongeren. Ze hebben op eigen initiatief gastlessen gegeven. Ik neem de ideeën die hieruit voortkomen serieus als signaal uit de samenleving.
Deelt u de mening dat gebrek aan bewijs voor menselijke invloed op het klimaat geen basis vormt om op de door u gebezigde wijze de schooljeugd te indoctrineren met uw angstzaaierij? Zo neen, waarom niet?
Nee. De wetenschappelijke onderbouwing ten aanzien van het klimaatvraagstuk, zoals onlangs nogmaals herbevestigd door het IPCC, is helder en vormt de basis voor het kabinetsbeleid. Het vormt ook de basis om verder invulling te geven aan de verplichting die ook Nederland heeft in het kader van het VN-klimaatverdrag om onderwijs, opleiding en het publieke bewustzijn met betrekking tot klimaatverandering te zullen bevorderen, zie ook de beantwoording van vraag 4.
Hoe ziet u uw voornemen tot «klimaatonderwijs» in relatie tot de conclusies van het Parlementair Onderzoek Onderwijsvernieuwingen2, waarin wordt gesteld dat het onderwijs zich moet richten op kerntaken en dat de politiek zich niet teveel moet bemoeien met de invulling van het onderwijs?
«Klimaatonderwijs» is geen nieuw fenomeen binnen het onderwijs. Zo is het thema reeds goed geborgd in het curriculum van het voortgezet onderwijs. Er zijn kerndoelen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs en vakken in het voortgezet onderwijs zoals aardrijkskunde en natuurkunde die over het natuurwetenschappelijk domein gaan, waartoe «klimaatonderwijs» gerekend kan worden. Vervolgens is het aan scholen hoe zij het onderwijs inrichten en vormgeven en welke methoden en leermiddelen zij daarbij willen gebruiken. De oproep van jongeren staat een invulling en de daarbij behorende keuzes van scholen niet in de weg.
Bent u bereid af te zien van uw pogingen uw klimaatdogma’s via het onderwijs aan de jeugd op te leggen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 4.
Wordt het niet eens tijd dat u zelf wat lesjes in wetenschap gaat volgen?
Ik neem uiteraard kennis van nieuwe, relevante inzichten op het vlak van de klimaatwetenschap.
Het feit dat scholen en gemeenten niet gezamenlijk kunnen investeren in nieuwe schoolgebouwen |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het probleem van gemeenten en schoolbesturen die een gezamenlijke ambitie hebben voor nieuwbouw van schoolgebouwen in het integraal huisvestingsprogramma, maar dat zij deze ambitie vanwege de overheveling van € 256 miljoen uit het gemeentefonds naar de lumpsum en vanwege het investeringsverbod binnen het primair onderwijs, niet meer kunnen waarmaken?1
Ik ben bekend met de ambities van gemeenten op het gebied van scholenhuisvesting. Gemeenten zijn autonoom in hoe zij de middelen uit het Gemeentefonds besteden en hoe zij hun ambities waarmaken. Gemeenten kunnen, ook na de uitname van € 256 mln. uit het Gemeentefonds, hun integrale huisvestingsprogramma prioriteit geven.
Artikel 148 van de Wet op het primair onderwijs bepaalt dat schoolbesturen het geld uit de lumpsum moeten besteden aan de taken waar die middelen voor bestemd zijn. Daarmee voorkomt het dat schoolbesturen kunnen investeren in nieuwbouw en uitbreiding, hetgeen immers een taak van gemeenten is. Deze bepaling is overigens niet nieuw.
Hoe beoordeelt u de bezwaren van schoolbesturen en gemeenten dat er onvoldoende middelen overblijven voor het realiseren van hun ambitie ten aanzien van nieuwe schoolgebouwen (bijvoorbeeld een verbeterd binnenklimaat of duurzaam bouwen) doordat het primair onderwijs niet mag investeren in taken die gemeenten toekomen?
Gemeenten zijn autonoom in hoe zij de middelen uit het Gemeentefonds besteden en hoe zij hun ambities op het gebied van bijvoorbeeld duurzaamheid waarmaken. Het is niet de bedoeling dat schoolbesturen geld uitgeven aan taken waarvoor zij niet verantwoordelijk zijn, zoals nieuwbouw. Dit kan namelijk ten koste gaan van de taken waarvoor zij wel verantwoordelijk zijn.
Bent u van mening dat de middelen voor buitenonderhoud van scholen, indien scholen en gemeenten bereid zijn om daarin te investeren, ingezet moeten kunnen worden voor nieuwbouw? Zo niet, waarom zouden scholen en gemeenten daartoe niet mogen besluiten? Waarom wordt de besluitvorming en financiering van nieuwbouw niet overgelaten aan gemeenten en scholen (directe belanghebbenden)?
De PO-Raad en de VNG zijn sinds kort in gesprek over welke investeringen in nieuwbouw resulteren in terugverdieneffecten voor schoolbesturen. Als gemeenten investeren in energiezuiniger schoolgebouwen met duurzamere materialen, drukt dit de uitgaven van schoolbesturen aan energie en onderhoud. Wanneer deze investeringen aantoonbaar de financiële positie van schoolbesturen ten goede komen en gemeenten investeren in kwalitatief hoogstaande nieuwbouw sta ik hier natuurlijk positief tegenover. Als de PO-Raad en de VNG over deze zaken tot afspraken kunnen komen, ben ik bereid de mogelijkheden te onderzoeken om schoolbesturen de ruimte te geven om middelen in te zetten. Hier zal wel een aantal condities aan verbonden moeten worden. Ten eerste moet het helder zijn dat schoolbesturen alleen investeren in zaken die boven de eisen van het Bouwbesluit uitgaan. Ten tweede moeten de investeringen van schoolbesturen beperkt zijn om te voorkomen dat zij financiële risico’s lopen. Tot slot moet helder zijn binnen welke termijn schoolbesturen hun investering terugverdienen.
Wat moet er volgens u gebeuren met de plannen van gemeenten die goed bezig zijn met onderwijshuisvesting en nieuwbouw voor primair onderwijs en die straks onvoldoende middelen overhouden om hun plannen helemaal af te ronden? Wat voor gevolgen voorziet u bij gemeenten en scholen die afspraken over nieuwbouw niet meer kunnen nakomen? Zouden hierbij, in goed overleg tussen gemeenten en scholen, de middelen uit de lumpsum voor buitenonderhoud van scholen moeten kunnen worden ingezet voor het realiseren van nieuwbouw?
Zoals gezegd zijn gemeenten autonoom in hoe zij de middelen uit het Gemeentefonds besteden en of zij hun integrale huisvestingsprogramma prioriteit geven. In de wet is bepaald dat schoolbesturen geen middelen uit de lumpsum mogen inzetten voor taken waarvoor zij niet verantwoordelijk zijn, zoals nieuwbouw. In het vorige antwoord heb ik omschreven onder welke condities ik de wenselijkheid van deze bepaling in overweging wil nemen.
Bent u van mening dat het investeringsverbod van het primair onderwijs versoepeld zou moeten worden, zodat gemeenten en scholen in goed overleg nieuwbouw kunnen realiseren en hun reeds ingezette plannen voor nieuwbouw kunnen afronden?
In mijn antwoord op vraag 3 heb ik omschreven onder welke condities ik de wenselijkheid van het investeringsverbod in overweging wil nemen.
De website scholenopdekaart.nl |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Waarom is de website scholenopdekaart.nl online gegaan terwijl het grootste deel van de informatie over scholen nog ontbreekt?
De website scholenopdekaart.nl is onderdeel van het project Vensters Primair Onderwijs. Dit project is een groeitraject. Daar is bewust voor gekozen. De eerste versie van scholenopdekaart.nl ontsluit informatie die al centraal beschikbaar was in het Basisregister Onderwijs. Stap voor stap zullen scholen daaraan nieuwe gegevens toevoegen. Dit kost tijd omdat het voor een deel ook gaat om nog door de school zelf te verzamelen informatie (zoals bijvoorbeeld cijfers over ouder- en leerlingtevredenheid).
Overigens zal ik in een aparte brief aan uw Kamer, die ik u dit voorjaar toezend, mijn visie op transparantie en daarmee ook op Vensters voor Verantwoording PO en VO uiteen zetten. Hierin zal ik onder andere ingaan op het belang dat ik hecht aan transparantie voor een goede werking van het onderwijsstelsel en de activiteiten die de PO-Raad en de VO-raad in dit kader (zullen) uitvoeren en reeds hebben uitgevoerd.
Wanneer zal de website niet meer «under construction» zijn?
Medio 2015 wordt het project Vensters PO door de PO-Raad afgerond. Op dat moment zal niet alleen de website scholenopdekaart.nl, maar ook het «schoolkeuzevenster» en het «managementvenster» gerealiseerd zijn.
Is de website op dit moment geschikt als hulpmiddel voor ouders om een school te selecteren, gezien het grote aantal ontbrekende gegevens? Kunnen ouders op basis van de website een afgewogen oordeel vellen?
Scholenopdekaart.nl is in de eerste plaats bedoeld als verantwoordingsinstrument aan alle belanghebbenden in en rond de school. De website bevat op dit moment al enkele relevante gegevens die ouders kunnen betrekken bij hun schoolkeuze. Conform de procesgang van Vensters voor Verantwoording wordt hieraan stap voor stap door de scholen nieuwe informatie toegevoegd, bijvoorbeeld over de tevredenheid van ouders en leerlingen, en over het schoolklimaat en de veiligheid.
Bent u van mening dat de belangrijkste indicator om scholen te vergelijken op de website het schooladvies voor vervolgonderwijs is? Zo nee, welke indicatoren acht u belangrijker of even belangrijk?
Het uiteindelijke doel van het project Vensters is het in samenhang tonen van de verschillende aspecten van de kwaliteit van de school. Het is juist dit brede beeld, in context geplaatst en in combinatie met het gesprek met de school zelf, dat de keuze voor een basisschool kan ondersteunen. Deze doelstelling ondersteun ik van harte.
Vindt u het wenselijk dat ouders hun schoolkeuze baseren op de schooladviezen voor vervolgonderwijs die in voorgaande jaren zijn gegeven?
Zie mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
Is het waar dat de ontwikkeling van deze website tot nu toe zeven miljoen euro heeft gekost? Waaraan zijn de ontwikkelingskosten besteed? Kunt u een onderbouwing van de kosten geven?
De PO-Raad heeft de totale kosten van het project Vensters PO gedurende 2012–2015 begroot op ruim 7 mln euro. Vensters PO ondersteunt en begeleidt meer dan 7.000 scholen in het primair onderwijs bij het ontwikkelen, verzamelen en publiceren van nieuwe, onderling vergelijkbare gegevens. Het geld wordt dus niet zozeer besteed aan de bouw van een website.
In de bij vraag 1 reeds aangekondigde brief over Vensters voor Verantwoording PO en VO zal ik ook nader ingaan op de inzet van de middelen en u een overzicht bieden van de activiteiten die in dit kader worden uitgevoerd.
Hoeveel gaat de voltooiing van de website kosten?
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 6, heeft de PO-Raad de totale kosten voor de periode 2012–2015 begroot op ruim 7 mln euro. Zie verder mijn antwoord op vraag 6.
Het bericht dat de verklaring euthanasie jaarlijks verlengd moet worden |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de verklaring euthanasie jaarlijks verlengd moet worden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het voorstel om de geldigheid van een schriftelijke wilsverklaring voor euthanasie te beperken met een geldigheidstermijn van maximaal twee jaar?
Over dit onderwerp is tijdens de behandeling van de Euthanasiewet uitgebreid gesproken. De wetgever heeft destijds aan de schriftelijke wilsverklaring geen geldigheidstermijn willen stellen omdat elke gestelde geldigheidsduur «hardheidsdiscussies zal oproepen bij gevallen waarin de wilsverklaring net buiten de termijn valt». Ik zie op dit moment geen aanleiding om hiervan af te wijken.
In hoeveel van de 42 meldingen van euthanasie of hulp bij zelfdoding bij demente patiënten bij de Regionale toetsingscommissie euthanasie in 2012 was er sprake van een beginstadium van euthanasie, waarbij nog niet echt sprake was van ondraaglijk lijden?
In 2012 was er bij 41 meldingen van euthanasie of hulp bij zelfdoding bij de Regionale toetsingscommissies euthanasie sprake van een patiënt die zich in het beginstadium van dementie bevond. Bij één melding, die ook is opgenomen in het jaarverslag, was sprake van gevorderde dementie.
Overigens ben ik het niet met u eens dat er in het beginstadium van dementie geen sprake kan zijn van ondraaglijk lijden. Zoals de oordelen van de Regionale toetsingscommissies euthanasie laten zien, kan in geval van dementie in een beginstadium wel degelijk sprake zijn van ondraaglijk lijden.
Deelt u de mening dat er door arts en patiënt tijdens het ziekteproces regelmatig over de wilsverklaring gesproken dient te worden, en dat dit ook schriftelijk vastgelegd dient te worden? Zo ja, hoe kan het geregeld bespreken van de wensen van de dementerende patiënt over het eigen levenseinde met de arts gestimuleerd worden?
Het is zeer invoelbaar dat een (meermalen) geactualiseerde wilsverklaring de arts helpt om tot de overtuiging te komen dat er sprake is van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Zeker wanneer de schriftelijke wilsverklaring niet eerder met de arts is besproken. Ik wil echter op dit moment niet zo ver gaan een geldigheidsduur te formuleren.
Ik zie het in eerste aanleg als de verantwoordelijkheid van de patiënt om de schriftelijke wilsverklaring met de arts te bespreken en hiertoe het initiatief te nemen.
Zoals u weet buigt een werkgroep zich op dit moment over de betekenis van de schriftelijke wilsverklaring bij euthanasie. Binnen deze werkgroep is uiteraard ook aandacht voor het actualiseren van de wilsverklaring en het bespreken ervan met de arts. U wordt geïnformeerd over de stand van zaken van deze werkgroep vóór het algemeen overleg met uw Kamer op 19 december a.s.
Bent u van mening dat een jaarlijkse verlenging van de verklaring euthanasie de arts meer houvast geeft voor het geval een patiënt zijn wil niet meer kan uiten? Zo ja, op welke wijze kan het beste uitvoering gegeven worden aan het voorstel om de wens tot euthanasie jaarlijks met de arts te bespreken en te verlengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid dit voorstel te laten beoordelen door de gezamenlijke werkgroep van uw ministerie en de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), die momenteel bezig is met het opstellen van een handreiking waarmee, gegeven de geldende wet- en regelgeving, meer duidelijkheid op dit punt geboden kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Binnen welke termijn zal de handreiking van deze werkgroep beschikbaar komen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Euthanasie op 19 december 2013?
Ja.
Het bericht “Scholen niet blij met vergelijkingssite” |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Scholen niet blij met vergelijkingssite»?1
Ja, dat is me bekend. In een aparte brief aan uw Kamer, die ik u dit voorjaar toezend, zal ik mijn visie op transparantie en daarmee ook op Vensters voor Verantwoording PO en VO uiteen zetten. Hierin zal ik onder andere ingaan op het belang dat ik hecht aan transparantie voor een goede werking van het onderwijsstelsel en de activiteiten die de PO-Raad en de VO-raad in dit kader (zullen) uitvoeren en reeds hebben uitgevoerd.
Herkent u de kritiek van scholen dat op de website schoolkompas.nl («Vensters PO») sprake is van een «brij van gegevens», terwijl scholen via de Vensters PO ouders juist op een betere manier met informatie zouden moeten bedienen? Zo nee, waarom niet?
De reeds ontwikkelde website schoolkompas.nl is onderdeel van Vensters voor Verantwoording in het voortgezet onderwijs en helpt leerlingen in groep 8 en hun ouders bij het zoeken naar een geschikte middelbare school. Het artikel gaat over de op 11 november 2013 gelanceerde website scholenopdekaart.nl (als onderdeel van het project Vensters Primair Onderwijs).
De kritiek van scholen op de nieuwe website scholenopdekaart.nl herken ik niet. Naar mijn mening presenteert de website relevante gegevens over de kwaliteit van basisscholen op een heldere manier.
Op welke wijze is er rekening gehouden met de gebruiksvriendelijkheid van de website en verhoudt de gebruiksvriendelijkheid van de website zich tot de lengte van het demofilmpje dat op de website staat?
In mijn antwoord op vraag 2 ben ik ingegaan op de gebruiksvriendelijkheid van de website scholenopdekaart.nl (de nieuwe website waarover het artikel in Spits gaat). Op deze website staat (nog) geen demofilmpje. Wel staat er een demofilmpje op de website schoolkompas.nl (http://www.schoolkompas.nl/Help/Help.aspx ). In dit filmpje wordt in 3 minuten en 36 seconden aan leerlingen uit groep 8 uitgelegd hoe de vergelijkingssite werkt. Dit filmpje draagt bij aan de gebruiksvriendelijkheid van deze website voor leerlingen en hun ouders.
Is het waar dat ruim 7 miljoen euro wordt uitgegeven aan Vensters PO terwijl er met Vensters VO al een systeem bestaat voor het delen van gegevens over scholen?
De PO-Raad heeft de totale kosten van het project Vensters PO gedurende 2012–2015 begroot op ruim 7 mln euro. Vensters PO ondersteunt en begeleidt meer dan 7.000 scholen in het primair onderwijs bij het ontwikkelen, verzamelen en publiceren van nieuwe, onderling vergelijkbare gegevens. Het geld wordt dus niet zozeer besteed aan de bouw van een website.
In de bij vraag 1 reeds aangekondigde brief over Vensters voor Verantwoording Po en VO zal ik ook nader ingaan op de inzet van de middelen en u een overzicht bieden van de activiteiten die in dit kader worden uitgevoerd.
Hoe verklaart u het grote verschil in kosten tussen MBO Transparant (dat voor slechts 20.000 euro is ontworpen) en Vensters PO (dat ruim 7 miljoen euro kost)? Kunt u de uitgaven die in het kader van Vensters PO worden gedaan nader toelichten?
Het verschil in kosten wordt verklaard uit het feit dat de pilot MBO Transparant (die overigens € 200.000 kost) een vooronderzoek is naar de wijze waarop een Vensters-project voor de MBO-sector kan worden vormgegeven. Vensters PO betreft de daadwerkelijke ontwikkeling en realisatie van het volledige informatiesysteem door en voor 7.000 scholen in het primair onderwijs gedurende de periode 2012–2015.
Is het waar dat de data die worden verzameld in het kader van Vensters niet openbaar zijn en dat de data die SchoolInfo verzamelt niet (her)gebruikt mogen worden? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Nee, dat is niet waar. Het doel van Vensters PO is het in samenhang publiceren van gegevens over het beleid, de prestaties en de kwaliteit van alle scholen in het primair onderwijs. Uit de aard der zaak komen deze gegevens bij publicatie op de websites van Vensters en dus voor iedereen beschikbaar.
Is het waar dat SchoolInfo niet onder de Wet openbaarheid van bestuur noch onder de herziene Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten valt?
Ja. Schoolinfo valt niet onder de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De Stichting Schoolinfo is geen bestuursorgaan in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht, want niet krachtens bestuursrecht ingesteld of met enig openbaar gezag omkleed. De Stichting Schoolinfo valt ook niet onder de herziene Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten (SLOA).
Fraude met het persoonsgebonden budget (PGB) |
|
Otwin van Dijk (PvdA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van aangifte door de gemeente Houten van mogelijk gepleegde fraude bij de uitkering van persoonsgebonden budgetten, waarbij vermoedelijk 1,6 miljoen euro niet aan zorg is besteed?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat het Openbaar Ministerie in deze zaak geen strafrechtelijk onderzoek gaat doen, naar eigen zeggen in verband met een tekort aan prioriteit en capaciteit?
De aanpak van fraude, waaronder pgb-fraude, heeft kabinetsbreed hoge prioriteit. De capaciteit is toereikend om aan die prioriteit invulling te geven. Net als bij alle aangiften van een strafbaar feit beziet het Openbaar Ministerie per geval of een strafrechtelijke vervolging de meest adequate reactie is. Het Openbaar Ministerie heeft in dit concrete geval aan de gemeente Houten gemotiveerd uiteengezet waarom de aangifte van de gemeente Houten niet in behandeling is genomen. Reden hiervoor was onder meer de keuze van het Openbaar Ministerie om zaken te selecteren op basis van verschillende modus operandi bij het plegen van deze vorm van fraude. De modus operandi in de fraudezaak uit Houten kwam al in andere strafrechtelijke onderzoeken aan bod.
Deelt u de mening dat fraude met het pgb aangepakt dient te worden? Kunt u uw antwoord toelichten? Wat is in dit kader uw mening over het feit dat het OM geen strafrechtelijk onderzoek gaat doen naar de zaak in de gemeente Houten, omdat dit geen prioriteit zou hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van het feit dat er ongeveer 200 aangiften van pgb-fraude bij het landelijk parket liggen? Hoeveel van deze aangiften worden uiteindelijk in behandeling genomen? Hoeveel worden er niet in behandelingen genomen, en wat zijn daar de redenen voor?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld het genoemde aantal van 200 aangiften van pgb-fraude niet te kunnen bevestigen. De cijfers die bekend zijn over de signalen (waaronder aangiftes) die in de afgelopen jaren door de diverse diensten zijn ontvangen, hebben wij vermeld in onze brieven van 24 oktober en 19 december 2013 aan uw Kamer.1 Ik verwijs u voor deze informatie kortheidshalve naar deze brieven, waarin ook wordt ingegaan op de omstandigheden die van belang zijn bij de beoordeling of er wordt gekozen voor een strafrechtelijk onderzoek of voor een andere wijze van afdoening. Daarbij gaat het om een samenstel van factoren zoals de aard en omvang van de fraude, de andere sanctiemogelijkheden, complexiteit, bewijsbaarheid alsook organisatiegraad, recidive en een effectieve inzet van capaciteit.
Deelt u de mening dat door het niet strafrechtelijk vervolgen van bedrijven en/of personen die dergelijke fraude plegen, deze hun werkwijze op een aangepaste wijze en op een mogelijk andere locatie kunnen voortzetten, en dat dit ten koste gaat van cliënten in de zorg en van publiek geld dat voor zorg bedoeld is? Vindt u dit acceptabel? Zo nee, welke concrete maatregelen gaat u nemen om deze fraude aan te pakken en te ontmoedigen?
Fraude in de zorg is onacceptabel en gaat ten koste van publiek geld dat voor de zorg bedoeld is. Een integrale aanpak van de fraude is het meest effectief. Vanuit VWS is op 2 december 2012 een plan aan de Kamer gezonden (DLZ/KZ-U-3141826) om de aanpak van pgb fraude te intensiveren. Het betreft naast een versterking van het opsporingsapparaat bij de Inspectie SZW ook maatregelen om de pgb-regeling minder toegankelijk te maken voor potentiële fraudeurs. Een van de maatregelen is dat het CIZ face-to-face gesprekken voert met mensen die voor het eerst een indicatie met voorkeur voor pgb aanvragen. De zorgkantoren voeren met mensen die voor het eerst een indicatie hebben gekregen en aangeven een pgb te willen, een bewustekeuzegesprek om te bezien of pgb de meest wenselijke keuze is. Voorts leggen de zorgkantoren huisbezoeken af bij de mensen die reeds een pgb hebben. Daarnaast worden de zgn. trekkingsrechten ingevoerd, waarbij budgethouders wel zeggenschap houden over hun budget, maar het geld niet langer op hun rekening gestort krijgen.
Voorts is de genoemde brief van 19 december 2013 de stand van zaken bij de concrete maatregelen beschreven.
Het bericht dat SBS een “gokzender” wil beginnen |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Wie staat er straks achter de roulettetafel?» en «Grote zorgen om gokzender»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de regering ook ten aanzien van het kansspelbeleid vooral het algemeen belang moet dienen en dat het voorkomen van gokverslaving daarbij de boventoon dient te voeren, naast het tegengaan van criminaliteit? Zo nee, waartoe dient uw kansspelbeleid dan wel?
De doelstelling van het kansspelbeleid is om kansspelverslaving te voorkomen, de consument te beschermen tegen misleiding en bedrog en om fraude en overige criminaliteit tegen te gaan.
Deelt u de mening dat het via een televisiekanaal aanbieden van gokspellen dan wel het doorgeleiden via een televisiekanaal naar een online goksite niet past in een gokbeleid dat bovenmatig gokgedrag dient te voorkomen? Zo ja, welke conclusies trekt u hieruit als het gaat om het op termijn verstrekken van vergunningen voor online gokken? Zo nee, waarom niet?
Nee. De conclusie of het aanbieden van kansspelen op een dergelijke wijze risico’s tot bovenmatig gokgedrag met zich meebrengt, is afhankelijk van de wijze waarop het aanbod is ingericht, het spel dat wordt aangeboden, alsmede de voorwaarden die aan het aanbod en het spel zijn verbonden. Het wetsvoorstel kansspelen op afstand geeft in beginsel ruimte voor de mogelijkheid kansspelen aan te bieden via televisie, maar richt zich in eerste instantie op kansspelen via internet omdat reeds honderdduizenden Nederlanders hieraan deelnemen. Welke media en welke spelvarianten precies zullen worden toegestaan, zal worden uitgewerkt in relatie tot de risico’s die daarmee samenhangen voor de speler.
Voor vergunninghouders is overigens nu reeds toegestaan op televisie reclame te maken voor kansspelen. Om invulling te geven aan het beperken van onmatige deelneming, in het bijzonder bij jongeren, is op 1 juli 2013 het besluit Werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen in werking getreden. Hierin is onder andere opgenomen dat zij tussen 06.00 en 19.00 uur geen reclame maken op televisie. De kansspelautoriteit houdt toezicht op de naleving van deze regels.
Deelt u de mening dat als er één schaap over de dam is, er mogelijk meer televisiezenders zullen komen die een gokkanaal willen uitbaten? Zo ja, is dat dan een reden te meer om deze ontwikkeling tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Uit de reacties op de consultatie van het wetsvoorstel kansspelen op afstand blijkt dat meerdere partijen, waaronder ook huidige vergunninghouders, interesse hebben in het aanbieden van kansspelen via televisie. Het wetsvoorstel kansspelen op afstand is zoveel mogelijk techniek-flexibel opgezet om in te kunnen spelen op toekomstige ontwikkelingen. Echter, gezien de doelstellingen van het beleid zal worden voorgeschreven via welke technische middelen en welke spelvarianten kansspelen wel of niet onder een vergunning kunnen worden aangeboden. Ik denk daarbij niet in eerste instantie aan kansspelen die worden aangeboden via televisie.
Staat artikel 4a van de Wet op de kansspelen en de bepalingen daarin ten aanzien van de plicht van vergunninghouders om gokverslaving te voorkomen en om terughoudend reclame voor gokken te maken, het maken van televisiereclame voor (online) gokken in de weg? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom wordt er voor gokken een andere afweging gemaakt dan voor andere verslavende producten zoals alcohol of tabak?
Nee. Voor vergunninghouders is nu reeds toegestaan op televisie reclame te maken voor kansspelen om de consument te wijzen op het legale aanbod van kansspelen en daarmee te voorkomen dat hij zich wendt tot illegaal aanbod.
Indien artikel 4a van de Wet op de Kansspelen of de daarin genoemde algemene maatregel van bestuur het reclame maken voor online gokken op televisie niet expliciet verbiedt, wilt u dan de regelgeving zodanig aanpassen dat dit wel verboden wordt? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat u in uw aangekondigde wet, waarmee online gokken legaal wordt, beperkingen aanbrengen ten aanzien van de aard van de aanvragers voor een vergunning, bijvoorbeeld door vergunningen aan televisiezenders te onthouden? Zo nee, waarom niet?
In de regulering van kansspelen op afstand zal worden voorgeschreven via welke technische middelen en welke spelvarianten kansspelen wel of niet onder een vergunning kunnen worden aangeboden.
Gaat u in uw aangekondigde wetsvoorstel het aantal te verlenen vergunningen aan een maximum verbinden? Zo ja, aan welk aantal wordt gedacht? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot het regeringsbeleid ten aanzien van het voorkomen van bovenmatig gokgedrag?
Nee, de risico’s van kansspelen zullen worden beperkt door strikte voorwaarden te stellen aan de aanbieders. Om een hoge mate van kanalisatie te bereiken is van belang dat het aantal vergunninghouders niet op voorhand wordt beperkt. Hoewel dit vanuit de optiek van het voorkomen van kansspelverslaving aantrekkelijk kan lijken, leidt dit tot hogere kosten voor de consument in de vorm van een lager uitbetalingsratio, het ontbreken van de stimulans voor aanbieders om te innoveren en het risico dat Nederlandse spelers zich tot attractiever illegaal aanbod wenden. Daarnaast roept beperking van het aantal vergunningen ook vragen op over de criteria voor het vaststellen van dat aantal. Het is immers in een bewegende markt niet op voorhand precies vast te stellen hoeveel vergunninghouders noodzakelijk zijn voor een passend en attractief aanbod.