Bent u bekend met de berichten: «Naaktbeelden borstkankerpatiënten VS gepubliceerd om ziekenhuis af te persen», en «Paspoorten van dokters op straat na hack bij oudereninstelling Gelderland»?1, 2
Ja.
Is bekend of meer Nederlandse ziekenhuizen of zorginstellingen slachtoffer zijn (geweest), of doelwit zijn van ransomware-aanvallen waarbij patiëntgegevens en gegevens van (zorg)medewerkers zoals foto’s en persoonsinformatie buit zijn gemaakt? Om hoeveel gevallen gaat het? Welke stappen zijn gezet om de schade voor patiënten zo veel mogelijk te beperken?
De afgelopen jaren zijn meerdere ziekenhuizen en zorginstellingen slachtoffer geweest van ransomware-aanvallen. Uit het dreigingsbeeld cybersecurity van het Computer Emergency Response Team voor de zorg (Z-CERT) blijkt dat er in 2022 vijf ransomware-incidenten bij Nederlandse zorginstellingen zijn geregistreerd door Z-CERT.3 In het jaar 2021 betrof dit ook vijf geregistreerde ransomware incidenten. In 2023 is er voorlopig sprake van twee genoteerde incidenten.4 Het is mij niet bekend bij hoeveel van deze incidenten er gegevens van patiënten of (zorg-)medewerkers zijn ontvreemd.
Zorgaanbieders die geraakt worden door ransomware kunnen (technische) experts inzetten om de gevolgen van het incident te beperken. Zorgaanbieders die zijn aangesloten bij Z-CERT kunnen hierbij rekenen op ondersteuning door Z-CERT. Het is daarnaast van belang dat zorginstellingen contact opnemen met de betrokken patiënten of medewerkers om hen te informeren over de gevolgen die het incident voor hen heeft, en in overleg met de ICT-leverancier maatregelen treffen ten behoeve van de informatieveiligheid.
Welke veiligheidsmaatregelen worden getroffen door Nederlandse ziekenhuizen en zorginstellingen om patiëntgegevens, gegevens van (zorg)medewerkers en andere gevoelige data zo goed mogelijk te beschermen, de continuïteit van zorgprocessen te borgen en om cybercriminelen buiten de deur te houden? In hoeverre wordt de zorgsector hierbij ondersteund door Z-CERT? In hoeverre wordt Z-CERT ook actief benaderd en betrokken door de zorgsector zelf wanneer het gaat om bijstand bij cyberaanvallen? Is Z-CERT ook in het verleden betrokken geweest bij cyberaanvallen op Nederlandse ziekenhuizen en andere zorginstellingen? Zo ja, wat was hun rol?
Zorginstellingen nemen maatregelen om de gevolgen van cyberaanvallen te beperken en zo spoedig mogelijk te mitigeren. Deze maatregelen vloeien voort uit hun verantwoordelijkheden en zijn uitgewerkt in wettelijk verplicht gestelde normen voor informatiebeveiliging in de zorg. Dit betreft de NEN7510, 7512 en 7513. Kern hierbij is de NEN 7510 norm, die met name voorschrijft dat zorginstellingen de risico’s voor informatiebeveiliging in kaart brengen en hiervoor passende maatregelen nemen. De norm vereist ook beheersmaatregelen voor de bescherming van netwerken, bedrijfscontinuïteit en bereikbaarheid. De aanvullende normen NEN 7512 en 7513 zien er daarnaast op toe dat er wordt voldaan aan eisen voor veilige gegevensuitwisseling en logging.
Op dit moment zijn meer dan 300 instellingen uit verschillende sub-sectoren aangesloten bij Z-CERT. Z-CERT voorziet hun deelnemers van advies en dreigingsinformatie, en in het geval van een incident kan Z-CERT een zorginstellingen ondersteunen bij het mitigeren van de gevolgen van een cyberaanval. Z-CERT heeft dit in het verleden ook gedaan, bijvoorbeeld tijdens de recente DDoS-aanvallen op Nederlandse ziekenhuizen. Door gebruik te maken van de diensten van Z-CERT zoals het Zorgdetectienetwerk, kunnen zorginstellingen informatie over incidenten met elkaar delen. Z-CERT monitort daarnaast actief op signalen van incidenten bij haar deelnemers. Ook scant Z-CERT op internet naar kwetsbare systemen bij de deelnemers en informeert deze daarover om zo mogelijke incidenten te voorkomen.
Het Ministerie van VWS ondersteunt het gefaseerd aansluiten van de gehele zorgsector op basis van een risicogebaseerde aansluitstrategie, zodat steeds meer zorginstellingen deelnemer worden van Z-CERT. Het Ministerie van VWS blijft zich inzetten om de dienstverlening van Z-CERT zo breed mogelijk beschikbaar te stellen binnen de gehele zorgsector.
Welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat een klik op een verkeerde link door een (zorg)medewerker cybercriminelen toegang geeft tot de meest gevoelige en kwetsbare informatie van patiënten?
Bewustwording van risico’s en het belang van zorgvuldig handelen door eigen medewerkers is essentieel voor goede informatieveiligheid, ook in de zorg. Het Ministerie van VWS zet daarom ten eerste in op het stimuleren van informatieveilig gedrag van zorgprofessionals. In de brief «Voortgang op elektronische gegevensuitwisseling» van 15 december 2022 heb ik u hier nader over geïnformeerd.5 In 2019 is het Ministerie van VWS het project informatieveilig gedrag gestart. Via dit project werkt het ministerie aan een gestructureerde methode voor gedragsverandering op het gebied van informatieveiligheid, toegespitst op de Nederlandse zorgsector. De methode is uitgewerkt in een Wegwijzer, waarin manieren zijn opgenomen om informatie veilig gedrag in de zorg te bevorderen. Hierin wordt onder andere ingegaan op welke interventies mogelijk zijn om te voorkomen dat (zorg)medewerkers slachtoffer worden van phishing.
Daarnaast heeft Z-CERT een publicatie over phishing gemaakt waarin maatregelen en een handelingsperspectief beschreven worden.6 Deze publicatie is terug te vinden op website van Z-CERT en is door Z-CERT verspreid onder haar deelnemers. Hierin staan naast bewustwordingsmaatregelen ook technische maatregelen die zorginstellingen kunnen toepassen om beter beschermd te zijn tegen phishing.
Welke maatregelen neemt Z-CERT om de cyberbewustwording en weerbaarheid bij Nederlandse ziekenhuizen en zorginstellingen te verhogen?
Z-CERT biedt hun deelnemers een breed pakket aan diensten om hun cybersecurity bewustwording en weerbaarheid te verhogen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven gaat het hierbij onder andere om het verspreiden van dreigingsinformatie, adviseren over preventieve maatregelen en het ondersteunen bij het mitigeren van de impact van een cyberaanval. Concreet gaat het bijvoorbeeld om adviezen over hoe te reageren op een ransomwareaanval, en hoe e-mailstandaarden en monitoring te implementeren.7 Z-CERT helpt hun deelnemers daarnaast bij het organiseren van cybercrisisoefeningen, en Z-CERT informeert deelnemers geregeld over cyberbewustwordingsonderwerpen. Op de website van Z-CERT is eveneens een kennisbank te vinden met daarin documentatie die informatie bevat over verschillende thema’s. Het doel van deze publicaties is om het zorgveld cyberweerbaar en cyberbewust te maken. Deze informatie is voor iedereen toegankelijk.
Hoe hoog wordt het dreigingsniveau van eventuele aanvallen door cybercriminelen op Nederlandse ziekenhuizen en zorginstellingen, maar ook breder dan deze sector, geschat? Hoe beoordeelt u de digitale weerbaarheid van Nederlandse sectoren in vergelijking met de huidige toenemende digitale dreiging waar Nederland nu mee te maken heeft? Welke maatregelen worden op dit moment in Nederland genomen om weerstand te bieden aan deze toenemende dreiging, ook in aanloop naar de implementatie van de NIS2?
In het dreigingsbeeld cybersecurity 2022 geeft Z-CERT per type cyberdreiging voor het zorgveld een risico-inschatting. Zo wordt het dreigingsniveau met betrekking tot de impact van ransomware-aanvallen op Nederlandse ziekenhuizen en zorginstellingen aangemerkt als «hoog».8
In het meest recente Cybersecuritybeeld Nederland staat genoteerd dat er sprake is van een scheefgroei tussen de toenemende dreiging en de ontwikkeling van de weerbaarheid.9 Omdat digitale systemen het «zenuwstelsel» van onze maatschappij vormen, maakt het kabinet zich daarom hard voor de versterking van onze digitale weerbaarheid via de verschillende ambities die omschreven staan in de Nederlandse Cybersecuritystrategie (NLCS), zodat deze scheefgroei geadresseerd wordt.10 In het actieplan van de NLCS staan de maatregelen waarmee deze ambities worden gerealiseerd en wie daarvoor verantwoordelijk is.
Hoe staat het met de toezegging dat Nederland zich inzet om de zwaarste cybercriminelen op Europese sanctielijsten te krijgen? Deelt u de mening dat de cybercriminelen van onder andere Black Cat en Qilin hier ook op thuishoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bereiken?
Als internationaal recht en in VN-verband overeengekomen normen geschonden worden door cyberaanvallen, kunnen diplomatieke maatregelen in coalitieverband worden genomen. In EU-verband hebben we hiertoe de Cyber Diplomacy Toolbox, die mede door Nederland tot stand is gekomen. Het EU Cyber Sanctie Regime is onderdeel van deze Toolbox. Inmiddels zijn acht personen en vier entiteiten die verantwoordelijk zijn voor de meest schadelijke cyberaanvallen op de sanctielijst van de EU geplaatst. Op de sanctielijst staan onder andere de verantwoordelijken voor de verstoorde Russische cyberoperatie tegen de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW). Daarnaast kregen personen en entiteiten uit China en Noord-Korea sancties opgelegd. Op dit moment wordt de Cyber Diplomacy Toolbox herzien, met als doel daadkrachtiger op te kunnen treden tegen ontwrichtende cyberoperaties, hier speelt Nederland wederom een actieve rol in. Welke respons opportuun is, zal afhankelijk zijn van de ernst en impact van het incident. Voor inzet van het sanctiemiddel is bovendien unanimiteit vereist in de EU-besluitvorming.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat de KopieID-app van de rijksoverheid, waarmee identiteitsbewijzen veilig gekopieerd, verstuurd en getraceerd kunnen worden, meer bekendheid en gebruikers krijgt, zodat in geval van diefstal en lekken locaties sneller te achterhalen zijn?
Vanaf juni dit jaar wordt de KopieID-app extra onder de aandacht gebracht. Dat zal gebeuren via social media, advertorials en bij bibliotheken waar de Informatiepunten Digitale Overheid zijn. De KopieID-app zelf zal in juni ook gebruiksvriendelijker zijn dan de huidige app. Zo is de app straks in meer talen te gebruiken en kunnen documenten automatisch worden herkend zodat men niet meer zelf met de vinger onderdelen onzichtbaar hoeft te maken te maken. De app herkent dan ook documenten als de Sédula, de identiteitskaarten die gebruikt worden in het Caribisch deel van het Koninkrijk.
Hoe kan er zorg voor gedragen worden dat «vervuilde data», zoals verlopen paspoorten, sneller opgeruimd worden, zodat deze niet meer onderdeel kunnen worden van een cyberaanval? Hoe groot is het probleem van vervuilde data in Nederland?
De kopieën van de identiteitsbewijzen in het artikel en «Paspoorten van dokters op straat na hack bij oudereninstelling Gelderland» waren van werknemers. Die kopieën worden gemaakt als iemand in dienst treedt bij een werkgever. Werkgevers zijn verplicht om deze kopieën, zonder doorgestreepte elementen, te bewaren. Dat moet tot vijf jaar nadat een werknemer weg is bij deze werkgever. Het komt dus voor dat er terecht kopieën worden bewaard van identiteitsbewijzen die inmiddels zijn verlopen. Werkgevers dienen kopieën van oud-werknemers niet onnodig lang te bewaren. Of en hoeveel kopieën onnodig worden bewaard, is onbekend.11
Ziet u mogelijkheden om, in het kader van de toenemende internationale cyberdreiging, aanvullende maatregelen te nemen op de korte termijn om de digitale weerbaarheid van de zorgsector en andere sectoren te vergroten? Zo ja, welke concrete maatregelen bent u bereid te treffen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven staan in het actieplan van de NLCS alle acties die het kabinet uit zal voeren om de algehele digitale weerbaarheid van de maatschappij te versterken. Hierin vindt u dus ook welke concrete maatregelen op korte termijn getroffen (zullen) worden. Een voorbeeld van belangrijke maatregelen die de digitale weerbaarheid op korte termijn zullen vergroten is het bieden van meer zicht op cyberincidenten, -dreigingen en -risico’s aan organisaties door meer en efficiëntere informatie-uitwisseling. Daarnaast wordt er dit jaar geoefend met het Landelijk Crisisplan Digitaal middels de nationale oefening ISIDOOR.
Het actieplan 2022–2023 van de NLCS is het startpunt. Het actieplan wordt jaarlijks geactualiseerd, waardoor adequaat ingespeeld kan worden op de snelle ontwikkeling van het cybersecurity domein en bijgestuurd kan worden als hier aanleiding toe is. De komende jaren geeft het kabinet samen met medeoverheden, bedrijfsleven en wetenschap invulling aan de noodzakelijke vervolgstappen richting een digitaal veilig Nederland.
Herinnert u zich de eerdere schriftelijke vragen over de Pro-Russische DDoS-aanval op Nederlandse ziekenhuizen? Kunt u toezeggen deze en bovenstaande schriftelijke vragen te beantwoorden vóór het aanstaande commissiedebat Cybercrime d.d. 30 maart 2023?3
Ja.
Het bericht dat Microsoft al een jaar zonder vergunningen bouwt aan een datacentrum |
|
Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u uitleggen hoe het kan dat Microsoft ondanks het ontbreken van een vergunning toch doorbouwt? Wat gaat u hieraan doen?1
Het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland is het bevoegd gezag voor vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) op het gebied van de Wabo (bouwen) en de Wet natuurbescherming (stikstof) als het gaat om de bouw en ingebruikname van het datacentrum van Microsoft. De omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied en de omgevingsdienst Noord-Holland Noord voeren deze taken namens hen uit.
De provincie geeft aan dat de start van de bouwwerkzaamheden door Microsoft is toegestaan op basis van twee gedoogbeslissingen2 die de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft genomen. Het gaat om een gedoogbeslissing om te mogen starten met bouwen en een gedoogbeslissing om te mogen starten met bouwen van een onderstation ten behoeve van het datacentrum. De provincie geeft aan dat een beslissing tot gedogen alleen wordt genomen als er concreet zicht is op legalisatie (in dit geval het verlenen van de omgevingsvergunning). Dit is in lijn met de landelijke handhavingsstrategie3.
De omgevingsvergunning is inmiddels op 19 april jl. verleend. De vergunning is nog niet onherroepelijk. De provincie geeft aan dat het risico van het bouwen, vooruitlopend op de onherroepelijke omgevingsvergunning, bij Microsoft ligt. Dat risico is dat bijvoorbeeld de bouw wordt stilgelegd, indien de vergunning door de rechter wordt vernietigd. De keuze om in die situatie te gaan handhaven en op welke manier ligt bij het bevoegd gezag (provincie Noord-Holland).
Erkent u dat een voorkeursbehandeling het draagvlak en het vertrouwen in de overheid schaadt, omdat regels dan niet voor iedereen lijken te gelden? Hoe gaat u dit voorkomen?
Voor alle partijen, zowel burgers als bedrijven, gelden dezelfde juridische kaders. Zodoende wordt elk beoogd project getoetst aan dezelfde wet- en regelgeving. De beslissingen in het proces van vergunningverlening zijn openbaar. Voor zover ik dat kan beoordelen heb ik niet de indruk dat Microsoft een voorkeursbehandeling krijgt ten opzichte van andere bedrijven en burgers. Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 1 zijn gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland het bevoegd gezag en voeren de omgevingsdiensten deze taken namens het college uit. De uitvoering van de taken door gedeputeerde staten wordt gecontroleerd door provinciale staten.
Heeft u ook de indruk dat de samenwerking tussen lokale autoriteiten en Microsoft een voorkeursbehandeling betreft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Die indruk heb ik, op basis van de informatie waarover ik beschik, niet. Zie voor een toelichting mijn antwoorden op vraag 1 en 2.
Hoe voorkomt u dat invloedrijke partijen een voorkeursbehandeling genieten bij vergunningsaanvraagprocedures, zoals ook bij de situatie met Facebook en het datacentrum in Zeewolde?2
Ik vertrouw erop dat provincies en gemeenten, als bevoegd gezag, de hun toebedeelde taken en verantwoordelijkheden bij het verlenen van omgevingsvergunningen op een eerlijke en transparante wijze uitvoeren, zonder dat bepaalde aanvragers een voorkeursbehandeling krijgen. Gemeenteraden en provinciale staten hebben hierin een belangrijke taak, als organen die het college van B&W en het college van gedeputeerde staten controleren bij het uitoefenen van hun taken. Op deze manier is geborgd dat het proces van vergunningverlening volgens de wettelijke regels verloopt.
Hoeveel projecten liggen stil in de kop van Noord-Holland omdat er geen aansluiting op het elektriciteitsnetwerk mogelijk is? Welke daarvan zouden doorgang kunnen vinden als Microsoft geen energie meer nodig heeft?
Microsoft sluit direct aan op het hoogspanningsnet van TenneT die volgens huidige regelgeving handelt op basis van het «first come, first served» principe (non-discriminatiebeginsel). Vanwege de aansluiting op het hoogspanningsnet concurreert Microsoft niet direct met andere regionale projecten, aangezien deze op de regionale netinfrastructuur worden aangesloten.
Nu blijkt dat het datacenter in de Kop van Noord-Holland niet de juiste vergunningen heeft om te bouwen, geldt dan niet direct het afgegeven moratorium uit de datavisie? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 geeft de provincie Noord-Holland aan dat de start van de bouwwerkzaamheden door Microsoft wetmatig was, op basis van de twee gedoogbeslissingen die de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft genomen. Inmiddels is de omgevingsvergunning verleend.
De uitbreiding van het hyperscale datacentrum in de gemeente Hollands Kroon past binnen de Ruimtelijke Strategie Datacenters (2019) die u aanhaalt. In deze strategie stellen we dat groei en/of uitbreiding van hyperscale datacentra kansrijk wordt geacht in de Eemshaven en Middenmeer (dit is de locatie van het datacentrum van Microsoft). Dit uitgangspunt hebben we bekrachtigd in de Nationale Omgevingsvisie (2020).
Het datacentrum van Microsoft ligt in een gebied dat door de gemeente Hollands Kroon is bestemd voor onder andere de uitbreiding van het bestaande hyperscale datacentrum. Deze locatie is ook uitgezonderd van het verbod op de vestiging van nieuwe hyperscale datacentra. Dit is opgenomen in de landelijke voorbeschermingsregels. Deze voorbeschermingsregels zijn vastgesteld vooruitlopend op de in procedure zijnde regelgeving voor de vestiging van hyperscale datacentra. Ook binnen deze regelgeving is dit gebied uitgezonderd van het verbod op vestiging van nieuwe hyperscale datacentra.
Vindt u dat Microsoft door het overtreden van de wettelijke vereisten zijn vergunning moet verliezen en de bouw van het datacenter moet worden gestaakt? Waarom geldt de wet niet voor Microsoft?
Uit contact met de provincie Noord-Holland blijkt dat de start van de bouwwerkzaamheden door Microsoft wetmatig was, op basis van de twee genoemde gedoogbeslissingen. Inmiddels is de omgevingsvergunning verleend.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 zijn gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland bevoegd gezag voor vergunningverlening, toezicht en handhaving. Provinciale staten controleert of gedeputeerde staten hun taken naar behoren uitvoert. Ik vertrouw erop dat de provincie de hun toebedeelde taken goed uitvoert.
Kunt u laten weten welke bemoeienis het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en/of de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) heeft gehad met het faciliteren van Microsoft om het datacenter te ontwikkelen? Onder welke projectnaam is er met en voor Microsoft contact geweest? Welke onderzoeken, werkbezoeken, contacten, overleggen zijn er gefaciliteerd vanuit de NFIA en/of het Ministerie van EZK?
Naast het aantrekken van buitenlandse investeringen in Nederland, heeft NFIA als kerntaak om buitenlandse bedrijven te helpen bij vervolginvesteringen in ons land. Tot begin 2020 was het aantrekken van datacentra een strategisch speerpunt binnen het acquisitiebeleid van de NFIA, om de Nederlandse ICT infrastructuur te versterken. Dit was in lijn met het strategische acquisitiebeleid van ICT-bedrijven, zoals opgenomen in het plan «the Netherlands: Digital Gateway to Europe».6 Vanuit de opdracht om hoofdkantoor-, onderzoeks- en innovatieactiviteiten van buitenlandse bedrijven in Nederland te laten vestigen is NFIA derhalve sinds 2009 bij vrijwel alle projecten van Microsoft datacentra betrokken geweest, zo ook dit specifieke project, onder de projectnaam «Microsoft».
Sinds begin 2020 worden datacentra niet meer actief naar Nederland aangetrokken door de NFIA. Dit geldt zowel voor hyperscale datacentra als voor andere soorten datacentra. Als een bedrijf zich meldt bij de NFIA wordt deze doorverwezen naar regionale overheden (aangezien de vestiging regionaal is belegd).
Voor dit project in de gemeente Hollands Kroon geldt dat met name de regionale Invest in Holland partner van NFIA, het Ontwikkelingsbedrijf Noord-Holland-Noord (NHN), in contact met Microsoft is geweest. Bij uitbreidingen voeren over het algemeen regionale onderwerpen zoals vergunningprocedures de boventoon en is de rol van NFIA beperkt. NFIA heeft geen rol bij vergunningverlening en verwijst hiervoor naar het bevoegd gezag.
Omdat Microsoft een belangrijke partij is binnen het ICT ecosysteem en de digitale infrastructuur van Nederland, onderhoudt NFIA in het kader van «Investor Relations» algemeen periodiek contact met het bedrijf. Aangaande dit specifieke uitbreidingsproject in de gemeente Hollands Kroon heeft NFIA tot 2021 regelmatig contact gehad om op de hoogte te blijven over de voortgang. De laatste bezoekmomenten van NFIA aan Microsoft in het kader van dit project dateren van september en december 2021.
Proceskostenvergoedingen in Mulderzaken |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Klopt het dat bij boetes voor lichte verkeersovertredingen, de Mulderzaken, proceskostenvergoedingen worden uitgekeerd aan bureaus die zijn opgericht om op basis van «no cure no pay» zaken te behandelen? Hoe hoog zijn deze vergoedingen gemiddeld per zaak of bureau dat bijstand biedt? Kunt u inzage geven in de totale hoogte van de vergoedingen die in de afgelopen jaren zijn uitgekeerd in Mulderzaken? Is hierin een trend te signaleren?
Ja, het komt voor dat proceskostenvergoedingen worden uitgekeerd aan dergelijke bureaus. Er zijn bureaus die op verzoek van de burger op basis van «no cure no pay» beroep instellen wanneer een administratieve sanctie is opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv, ook bekend als Wet Mulder). Bij de inzet van deze bureaus komt een appellant (de burger), net als voor andere beroepsmatig verleende rechtsbijstand, in aanmerking voor een proceskostenvergoeding op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) wanneer in administratief beroep bij de officier van justitie, in beroep bij de kantonrechter of in hoger beroep bij het gerechtshof de burger geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld.
Het Bpb regelt de vergoeding voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bestuursrechtelijke procedures. De hoogte van de proceskostenvergoeding is bedoeld als tegemoetkoming voor de burger in de kosten die hij heeft gemaakt voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bestuursrechtelijke procedures. De vergoeding hiervoor is forfaitair, dus volgens een vooraf vastgesteld bedrag, en de hoogte wordt bepaald aan de hand van de bijlage bij het Bpb. Aan de verrichte proceshandelingen door de rechtsbijstandsverlener worden punten toegekend overeenkomstig onderdeel A van die bijlage van het Bpb. Die punten worden vermenigvuldigd met de waarde per punt (onderdeel B) en met de toepasselijke wegingsfactoren (onderdeel C).
In Mulderzaken worden proceskostenvergoedingen toegekend als de inleidende verkeersboete, waarbij de sanctie is opgelegd, wordt vernietigd of wordt gewijzigd op het punt van de hoogte van het bedrag, de omschrijving van de gedraging of de feitcode.
In de jaren 2018 tot en met 2021 bedroeg het totaalbedrag aan uitgekeerde proceskostenvergoedingen bij Mulderzaken per jaar respectievelijk 3,3 miljoen, 2,4 miljoen, 2,8 miljoen en 5,6 miljoen euro. Geconstateerd kan worden dat het laatste jaar, 2021, een opvallende stijging laat zien. Mogelijke oorzaken hiervoor zijn onder meer de verhoging van de proceskostenvergoeding in beroep in 2021, de toename van het aantal door no cure no pay-bureaus ingediende beroepen, en jurisprudentie waardoor ook een proceskostenvergoeding verschuldigd is bij wijziging van het primaire besluit en niet alleen bij vernietiging van het primaire besluit.1 Op deze korte termijn kan niet beantwoord worden welk bedrag er gemiddeld per zaak gemoeid is. Hierover zal ik uw Kamer, zodra ik de gegevens ontvangen heb, alsnog informeren.
Herkent u het beeld dat de tijdsbesteding van een Mulderzaak relatief beperkt is, er veel zaken op een dag behandeld kunnen worden (door hetzelfde bureau dat bijstand biedt) terwijl de proceskostenvergoedingen behoorlijk kunnen oplopen? Is hier volgens u nog sprake van een redelijke vergoeding voor de bijstand afgezet tegen de inspanning en het voordeel of de rechtsbescherming die aan cliënten wordt geboden?
Ik ontvang signalen dat in de procedures die door no cure no pay-bureaus worden ingesteld tegen opgelegde verkeersboetes op grond van de Wahv, de inspanning die een no cure no pay-bureau moet leveren onvoldoende in verhouding staat tot de hoogte van de proceskostenvergoeding, aangezien hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van standaard geformuleerde beroepsgronden. Deze standaardgronden worden zowel schriftelijk in het beroepschrift, als mondeling tijdens hoorzittingen aangevoerd. Doordat standaard geformuleerde beroepsgronden worden aangevoerd, vraagt het opstellen van beroepschriften relatief weinig inspanning. In deze gevallen lijkt de toegekende proceskostenvergoeding de redelijke vergoeding te boven te gaan. Ik verwijs hiervoor ook naar het antwoord op vraag 4 en 5.
Hoe wenselijk vindt u deze gang van zaken? Ziet u een parallel met het recente nieuws over de tussenbureautjes die ten aanzien van de WOZ-waarde bezwaar maken en hoge proceskosten ontvangen, waarvan uw collega in het kabinet recent heeft voorgesteld maatregelen te nemen om dit in te perken?1
Zowel bij de procedures ten aanzien van de Wahv-verkeersboetes als bij de WOZ-beschikkingen treden no cure no pay-bureaus als gemachtigde van de burger op. Voor de procedures ten aanzien van beide wetten ontvang ik signalen dat het inhoudelijk gezien vaak om relatief eenvoudige bezwaar- en beroepsprocedures gaat waarbij niet altijd de inhoud van de beschikking zelf maar ook meer procesmatige aspecten centraal staan, zoals in geval van de Wahv bijvoorbeeld procedures over een onjuiste feitcode van de gedraging waarbij de verkeersboete wel correct is. Daarnaast geldt voor beide wetten dat de hoogte van de proceskostenvergoeding wordt bepaald aan de hand van een puntensysteem met vaste waarden per punt, zoals bepaald in het Bpb.
No cure no pay-bureaus bieden burgers op een laagdrempelige manier toegang tot het recht. Het is echter wel van belang oog te hebben voor mogelijk oneigenlijk gebruik van het Bpb door gemachtigden, evenals voor de hoogte van de proceskostenvergoeding in Mulderzaken. Ik ga hier in mijn antwoord op vraag 4 en 5 nader op in.
Zit er mogelijk een perverse prikkel in het systeem zit waardoor Mulderzaken een verdienmodel worden en onnodig druk wordt gelegd op de werkdruk binnen het rechtssysteem?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al benoemde, is het doel van het Bpb om een tegemoetkoming aan de burger te bieden in de kosten die hij heeft gemaakt voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bestuursrechtelijke procedures als hij in het gelijk wordt gesteld. De hoogte van deze vergoeding is vastgelegd in het Bpb. De vergoedingen op basis van het Bpb bestaan uit forfaitaire bedragen. Deze zijn dus niet afhankelijk van de werkelijke tijdsbesteding door de professionele derde in een specifieke zaak.
Met ingang van 1 juli 2021 is de proceskostenvergoeding die bestuursorganen in beroep en hoger beroep moeten betalen als de burger (deels) in het gelijk wordt gesteld, met circa 40% verhoogd.3 Gebleken is dat de forfaitaire vergoeding voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep, gemiddeld genomen, aanzienlijk lager is dan de som van de door de Raad voor Rechtsbijstand vergoede kosten van de toegevoegde advocaat en de door de burger betaalde eigen bijdrage. De forfaitaire vergoeding dekte tot 1 juli 2021 maar ruim 70% van die kosten. De vergoeding is nu dus meer bij de tijd. De verhoging is tevens bedoeld als prikkel voor bestuursorganen om in het primaire proces en in bezwaar fouten te voorkomen of te herstellen.
De Hoge Raad heeft op 27 mei 2022 een uitspraak gedaan over de uitzondering van de verhoging van de proceskostenvergoeding voor procedures die betrekking hebben op de waardebepaling of -vaststelling onroerende zaken (Wet onroerende zakenbelasting) en de bpm-beschikking (Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992). De Hoge Raad oordeelt dat deze uitzondering in strijd is met het discriminatieverbod van artikel 1 van de Grondwet en daarom buiten toepassing moet blijven. Dit betekent dat het puntenonderscheid vervalt en dat voor alle procedures in beroep en hoger beroep dezelfde verhoogde proceskostenvergoeding geldt.
Ik ontvang van zowel uitvoeringsorganisaties, gemeenten als de rechtspraak signalen dat procedures gevoerd door no cure no pay-bureaus op het gebied van de WOZ en de Wahv toenemen, de werkdruk hierdoor stijgt en de proceskostenvergoeding en de geleverde inspanning door een gemachtigde bij de WOZ en Wahv niet meer in verhouding zijn. Hierdoor kan een perverse prikkel om te procederen ontstaan. Hierbij wil ik opmerken dat de prikkel zowel kan zitten in bepalingen in de sectorwetgeving, zoals de Wahv (waardoor het relatief eenvoudig is om in beroep geheel of gedeeltelijk in het gelijk gesteld te worden), als in de inrichting van het Bpb, waarbij uit wordt gegaan van vaste forfaitaire bedragen.
Zoals eerder aangekondigd,4 heb ik het WODC gevraagd dit jaar onderzoek te doen naar mogelijk oneigenlijk gebruik van de proceskostenvergoeding in het bestuursrecht. Ik heb het WODC gevraagd om een algemeen toetsingskader te ontwikkelen dat aan de hand van een omschrijving en criteria duidelijk maakt in welke situaties sprake is van oneigenlijk gebruik van het Bpb, inzicht te verschaffen in de wijze waarop sectorale wetgeving oneigenlijk gebruik in de hand kan werken en inzicht te verschaffen in mogelijkheden om door aanpassingen in het Bpb oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Het onderzoek zal op korte termijn starten en naar verwachting eind 2023 afgerond worden.
Tot slot wil ik de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 17 maart jongstleden hier benoemen.5 Dit betreft een principiële uitspraak over te hoge proceskostenvergoedingen in Mulderzaken. De rechter wijkt hier af van jurisprudentie van de Hoge Raad en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over de proceskostenvergoeding en concludeert dat de hoge proceskostenvergoeding in Mulderzaken tot verkeerde prikkels leidt. De kantonrechter benoemt dat er grote hoeveelheden Mulderberoepen worden ingesteld waarin het in voorkomende gevallen enkel en alleen om de proceskostenvergoeding lijkt te gaan. Hij benoemt dat het aan de wetgever is om op structurele wijze een einde te maken aan de te hoge proceskostenvergoedingen in Mulderzaken. Ik hebt dit signaal opgepakt en beraad mij hoe ik hier op een constructieve wijze opvolging aan kan geven.
Ik zet mij in om negatieve prikkels uit het systeem te halen zonder de noodzakelijke rechtsbescherming van mensen en daarbij behorende gerechtvaardigde vergoedingen voor rechtsbijstand aan te tasten.
Ziet u mogelijkheden maatregelen te nemen om eventuele negatieve prikkels uit het systeem te halen zonder de noodzakelijke rechtsbescherming van mensen aan te tasten en daarbij behorende gerechtvaardigde vergoedingen voor bijstandsverlening? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat er het afgelopen jaar een recordaantal fusies en overnames was in de zorg en dat de rol van private equity groeit |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er het afgelopen jaar een recordaantal fusies en overnames was in de zorg en dat de rol van private equity groeit?1
Het onderzoek van Deloitte waar het betreffende artikel in het Financieele Dagblad naar verwijst, heeft betrekking op het aantal fusies en overnames in de Nederlandse gezondheidszorg (zorgverleners), toeleveranciers aan de zorg (denk aan hulpmiddelen en dienstverlening) en de life sciences markt (bijvoorbeeld farma, medtech en biotechnologie). Over het geheel van deze markten heeft Deloitte geconstateerd dat in 2022 124 fusies en overnames hebben plaatsgevonden, acht meer dan het jaar daarvoor. Van deze 124 transacties hadden er 43 betrekking op de zorgverlening en 81 op de toelevering- en life sciencemarkten. Voor de zorgverlening betekent dat een afname van het aantal fusies en overnames ten opzichte van het jaar daarvoor toen er 55 transacties hebben plaatsgevonden.
Ik deel de visie van de onderzoekers van Deloitte dat commerciële activiteiten van zorgaanbieders ook positieve effecten kunnen hebben op de zorg, doordat er bijvoorbeeld meer prikkel ontstaat tot innovatie. Of om te kunnen bijdragen aan de toegankelijkheid van zorg, zeker bij schaarste in het zorgaanbod. Tegelijk realiseer ik me dat zich ook risico’s kunnen voordoen, bijvoorbeeld wanneer het realiseren van (uitkeerbare) winst een groter belang krijgt dan de kwaliteit of de toegankelijkheid van zorg. Dat is uiteraard onwenselijk. Daarom is van belang dat iedere zorgaanbieder die in Nederland zorg levert, voldoet aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg door zorgaanbieders zoals vastgelegd in de Wkkgz, de bepalingen rond het winstuitkeringsverbod in de Wtzi en de bepalingen over bestuursstructuur zoals vastgelegd in de Wtza. De toezichthouders in de zorg zien hierop toe.
Bent u het ermee eens dat de stijging van het aantal overnames in de zorg door private equity aangeeft dat het momenteel te lucratief is voor op winst beluste investeerders om geld uit de zorg te trekken?
Het onderzoek van Deloitte laat zien dat in de zorgverlening in 2022 43 fusies of overnames hebben gespeeld. Over een langere periode is inderdaad sprake van een toenemend aantal transacties. Dat de zorg aantrekkelijk kan zijn voor partijen om te investeren in de sector heeft ook voordelen, zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1. Wanneer commerciële activiteiten van zorgaanbieders bijdragen aan goede en passende zorg dan juich ik dat toe. Maar wel onder de voorwaarde dat de financiële belangen van aandeelhouders en andere betrokkenen niet zwaarder wegen dan de maatschappelijke belangen bij het leveren van zorg die betaalbaar, toegankelijk en van goede kwaliteit is.
Iedere partij die zorg verleent in Nederland heeft zich aan de bestaande regelgeving op deze terreinen te houden, de toezichthouders in de zorg, de IGJ (inspectie Gezondheidszorg en Jeugd) en de NZa (Nederlandse Zorgautoriteit), zien daarop toe en hebben de mogelijkheid om waar nodig passende maatregelen te treffen. Daarnaast hebben inkopers van zorg (zorgverzekeraars en zorgkantoren) een belangrijke rol bij de bewaking van de doelmatigheid van de zorg in ons zorgstelsel.
Bent u het ermee eens dat de stijging van het aantal overnames in de zorg door private equity een onwenselijke ontwikkeling is? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om deze ontwikkeling tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 1 en 2 heb aangegeven ben ik het met de vragensteller eens dat zich risico’s kunnen voordoen voor de kwaliteit of toegankelijkheid van zorg wanneer aan het realiseren van (uitkeerbare) winst een groter belang wordt gehecht dan deze publieke belangen. Ook commerciële aanbieders dienen zich daarom, net als alle andere zorgaanbieders in Nederland, te houden aan de geldende regelgeving in de zorg. Alle zorgaanbieders, commercieel of niet, dienen te allen tijde de belangen van de patiënten, cliënten en/of andere belanghebbenden, de zorgorganisatie en het maatschappelijk belang voorop te stellen. Zij mogen zichzelf niet verrijken ten koste van de patiënten- en cliëntenzorg, en dienen zorggeld doelmatig te besteden. Dat vraagt om een integere bedrijfsvoering van zorgaanbieders waarbij zij ook verantwoord omgaan met keuzes rond winstuitkering. Zoals ik vaker heb aangegeven vind ik het belangrijk dat de integere bedrijfsvoering van zorg- en jeugdhulpaanbieders beter geborgd wordt en dat de publiekrechtelijke randvoorwaarden aan de bedrijfsvoering worden aangescherpt. Met deze doelstelling is het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) in voorbereiding2.
Daarnaast merk ik nogmaals op dat commerciële partijen ook een positieve bijdrage kunnen leveren aan innovatie of aan de toegankelijkheid van de zorg in Nederland. Zie ook daarvoor de antwoorden op de vragen 1 en 2.
Bent u het ermee eens dat de stijging van het aantal overnames door private equity van farma- en medische technologiebedrijven aangeeft dat het momenteel te lucratief is om via deze bedrijven geld uit de zorg te trekken?
Bedrijven in de farma en medische technologiesector leveren een product tegen een vastgestelde vergoeding. Het is vooral zaak dat we erop toezien dat er geen verschraling van aanbod, ongewenste monopolyvorming of prijsverhoging plaatsvindt. Fusies en overnames kunnen ook leiden tot schaalvoordelen, die zich mogelijk vertalen in een lagere prijs.
Zou het niet beter zijn als de besluiten over eventuele fusies van zorginstellingen zouden worden gemaakt op basis van zorginhoudelijke afwegingen, in plaats van dat dit wordt bepaald door op winst gerichte investeerders?
Zorginhoudelijke afwegingen en de mogelijkheid om winst uit te keren sluiten elkaar niet uit. Ik ben van mening dat de maatschappelijke belangen van betaalbare, toegankelijke en kwalitatief goede zorg zwaarder moeten wegen dan de financiële belangen van aandeelhouders en andere betrokkenen. Maar de mogelijkheid van het uitkeren van winst kan die zorginstellingen die op grond van de WTZi wel winst mogen uitkeren daarbij wel prikkelen tot innovaties of andere overwegingen die de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg ondersteunen.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe winsten uit de zorg kunnen worden gesloopt, waardoor de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg weer bij alle besluiten in de zorg leidend kunnen zijn?
Zoals uit mijn antwoorden op bovenstaande vragen blijkt ben ik niet voor het verruimen van het bestaande verbod op winstuitkeringen in de zorg. Wel ben ik voornemens om in het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders de mogelijkheid te creëren om zo nodig voorwaarden te kunnen stellen aan winstuitkeringen die risico’s vormen voor de kwaliteit, beschikbaarheid of toegankelijkheid van zorg.
Duizenden gezinnen die al jarenlang leven van een inkomen onder het niveau van een bijstandsuitkering omdat de regelingen niet op elkaar aansluiten |
|
Lilian Marijnissen , Barbara Kathmann (PvdA), Hilde Palland (CDA), Wybren van Haga (BVNL), Christine Teunissen (PvdD), Nicki Pouw-Verweij (BBB), Pieter Grinwis (CU), Chris Stoffer (SGP), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Caroline van der Plas (BBB), Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Al jaren in armoede, door een fout van de overheid»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe in 2023 de bruto/netto berekening eruitziet voor de bijstandsuitkering voor een (echt)paar (beiden tussen de 21 en 66 jaar)? Kunt u dus aangeven wat het netto jaarbedrag per persoon is, wat het bruto jaarbedrag per persoon is en hoe die berekening tot stand komt?
De bijstandsnormen zijn nettobedragen en worden ieder halfjaar van rechtswege aangepast. De normbedragen worden bekend gemaakt via publicatie in de Staatscourant2 en de normenbrief voor gemeenten3.
Voor gehuwden (tussen 21 jaar en de AOW-leeftijd, zonder kostendelende medebewoners) bedraagt de netto-normuitkering per 1 januari 2023 € 1.708,08 per maand, inclusief vakantiegeld. Per 1 juli 2023 wordt deze norm bijgesteld als gevolg van de halfjaarlijkse indexatie van het wettelijk minimumloon die van invloed is op de hoogte van de bijstandsuitkering. De regeling waarin de indexatie van het minimumloon per 1 juli 2023 wordt geregeld, is nog niet beschikbaar. Daarom wordt in de beantwoording van de voorliggende Kamervragen geabstraheerd van de indexatie per 1 juli 2023. Voor jaarbedragen wordt zodoende gerekend met twaalfmaal de bijstandsnorm per 1 januari 2023, inclusief vakantiegeld.
De netto-bijstandsnorm wordt berekend op basis van artikel 37 van de Participatiewet, volgens de systematiek van het referentieminimumloon. Het uitgangspunt is het bruto wettelijk minimumloon, inclusief de minimumvakantiebijslag van 8%. Dit is een bruto inkomen van € 2.089,16 per maand en € 25.069,92 per jaar. Voor de berekening van de loonheffing op basis van het tabelloon, dient het jaarloon voor het belastbaar inkomen een veelvoud van 544 te zijn, waarbij – in het voordeel van de belastingplichtige – naar beneden afgerond wordt: € 25.056 bruto. Om tot het (netto) referentieminimumloon te komen, wordt uitgegaan van de loonheffing via de groene tabel (geen arbeidskorting), waarbij 1,6 maal de algemene heffingskorting wordt toegepast.5 De loonheffing bedraagt € 4.573 per jaar of € 381,08 per maand.6
Het referentieminimumloon is dan € 1.708,08 per maand.7 De bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld, voor een (echt)paar is 100% van dit referentieminimumloon. De algemene bijstand wordt uitbetaald aan ieder van de rechthebbende in het (echt)paar voor de helft dan wel op hun gezamenlijk verzoek aan een van hen voor het geheel.
Op jaarbasis komt de netto-bijstandsnorm voor de genoemde gehuwden als huishouden uit op € 20.496,96. Dit komt overeen met € 10.248,48 netto per lid van een paar. Het brutobedrag kan worden berekend door de netto-norm per persoon te verminderen met de algemene heffingskorting (in 2023 maximaal € 3.070) en het resultaat te delen door 1 minus het geldende tarief in de eerste belastingschijf (in 2023 36,93%). De bruto-bijstandsuitkering bedraagt per 1 januari 2023 naar huidig inzicht zodoende € 11.381,77 per persoon voor de genoemde gehuwden, of € 22.763,54 in totaal voor hun huishouden.
Hoe hoog is dus de bruto bijstandsuitkering voor het (echt)paar tussen 21 en 66 jaar?
De bruto-bijstandsuitkering bedraagt per 1 januari 2023 (op basis van de januaribedragen) zodoende € 11.381,77 per persoon voor gehuwden (tussen 21 jaar en de AOW-leeftijd, zonder kostendelende medebewoners), en in totaal voor het echtpaar € 22.763,54.
Kunt u aangeven wat de waarde is van de tegemoetkomingen waar een (echt)paar in de bijstand gemiddeld recht op heeft in 2023 in bijvoorbeeld de stad Utrecht? Dit zijn zaken als kwijtschelding gemeentelijke lasten en waterschapslasten, bijzondere bijstand, U-pas, energietoeslag?2
Hieronder vindt u een begrotingsschets, op maandbasis, voor verschillende huishoudtypes op basis van het minimabeleid van de gemeente Utrecht. Op jaarbasis kunnen de verschillende huishoudtypes gebruik maken van minimaregelingen met een totale gemonetariseerde waarde van maximaal € 3.204, € 3.864 of € 4.248.
(echt)paar met bijstand
(echt)paar met bijstand en 1 kind
(echt)paar met bijstand en 2 kinderen
1
Bijstand per maand
1.622
1.622
1.622
2
Huurtoeslag
298
361
361
3
Zorgtoeslag
265
265
265
4
Kindgebonden budget en kinderbijslag
0
288
565
5
Bijzondere bijstand
0
0
0
6
Individuele inkomenstoeslag
56
80
80
7
Kwijtschelding gemeentelijke belastingen
44
44
44
8
U-pas
20
52
84
9
Zorgverzekering U-polis
38
38
38
10
Energietoeslag
108
108
108
11
12
Waarvan totaal minimaregelingen Utrecht
267
322
354
Ad 1. Dit betreft algemene bijstand volgens de gehuwdennorm per 1 januari 2023, exclusief vakantiegeld van € 85,40 per maand. (€ 1.622,68 + € 85,40 = € 1.708,08 per maand.)
Ad 2. Huurtoeslag: Dit is berekend op basis van de hoogte van de huur bij sociale woningbouw. Het Nibud rekent voor de gemeente Utrecht in de Minima Effect Rapportage met een gemiddelde sociale huur van € 563,– per maand voor alleenstaanden en voor (echt)paren zonder kinderen en met een gemiddelde sociale huur van € 659,– per maand in situaties met kinderen voor zowel alleenstaanden als (echt)paren.
Ad 3. Zorgtoeslag: de zorgtoeslag bedraagt € 265,–. Bij een toetsingsinkomen boven de € 25.000 per jaar treedt een geleidelijke daling op. Het toetsingsinkomen bijstand is lager dan € 25.000 dus per definitie de maximale zorgtoeslag.
Ad 4. Dit betreft kindgebonden budget en kinderbijslag.
Ad 5. In de Minima Effectrapportage van het Nibud voor de gemeente Utrecht wordt individuele bijzondere bijstand niet mee genomen als structurele vorm van maandelijkse inkomsten, omdat individuele bijzondere bijstand verstrekt wordt bij onvoorziene, bijzondere kosten.
Ad 6. Individuele inkomenstoeslag: € 673/12 voor (echt)paar zonder kinderen. Aanname in de gemeente Utrecht is dat het (echt)paar langer dan 3 jaar (= referteperiode) in armoede verkeert. € 954/12 voor een (echt)paar en 1 kind. (>12 jr) en € 954/12 voor (echt)paar en 2 kinderen (>12 jr).
Ad 7. Hoogte bedrag kwijtschelding gemeentelijke- en waterschapsbelastingen: Afvalstoffenheffing € 366,25, Watersysteemheffing € 98,99 en Zuiveringsheffing € 63,94. Voor meerpersoonshuishoudens.
Ad 8. U-pas= tegoed € 120,– per persoon x 2 (boven 18 jaar) + € 385,– per kind > 12 jaar.
Ad 9. Zorgverzekering U-polis= € 19,– per persoon x 2 per maand.
Ad 10. Energietoeslag verschilt per gemeenten. In de gemeente Utrecht: € 1.300/12.
Het gaat hier om de theoretische maximale aanspraak op minimaregelingen. Dus bijzondere bijstand én middelen voor sociale participatie in de gemeente Utrecht. Bij de meeste gemeenten zijn dit de individuele bijzondere bijstand, de individuele inkomenstoeslag, de participatiepas en een bijdrage in zorgkosten eventueel in combinatie met een gemeentepolis. De doelgroep van het minimabeleid van de gemeente Utrecht betreft huishoudens met een inkomen van 125% van het sociaal minimum9. Dit zijn ruim 23.000 huishoudens. Het gemeentelijk minimabeleid en de hierbij gehanteerde inkomensgrenzen verschillen van gemeente tot gemeente.
Het uitgangspunt van bovenstaande tabel is dat de minimaregelingen volledig benut worden en de vraagstelling naar de waardebepaling heeft tot gevolg dat een «monetarisering» van het gebruik van de minimaregelingen moet worden toegepast. In de tabel wordt ervan uitgegaan dat het gezin daadwerkelijk alles aanvraagt waar recht op is.
Kunt u aangeven hoeveel bruto arbeidsongeschiktheidsuitkering een persoon van een fiscaal stel moet hebben om netto de netto bijstandsuitkering voor een echtpaar te kunnen ontvangen? (NB: de andere partner heeft geen inkomen in dit voorbeeld).
Om uit te komen op netto-inkomen van € 20.496,96 (overeenkomend met het netto-inkomen van een bijstandspaar) moet een alleenverdiener stel met één partner met een arbeidsongeschiktheidsuitkering een bruto-uitkering hebben van € 28.162. Bij de beantwoording van deze vraag is ervan uitgegaan dat de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet wordt ingehouden door de uitkeringsverstrekker.
Wilt u een vergelijking maken tussen de volgende huishoudens:
Ja, zie het antwoord op vraag 8.
Wilt u bij de vergelijking uitgaan van de bewoning van een sociale huurwoning met een huur van 720 euro per maand en van een eigen vermogen onder de grens voor de huurtoeslag?
Ja, zie het antwoord op vraag 8.
Wilt u een tabel maken voor elk van de drie huishoudens (in kolommen) en voor elk van de drie huishoudens vermelden
Onderstaande tabel toont de gevraagde voorbeelden, hierbij is uitgegaan van de situatie per 1 januari 2023. In de tabel is de gemeentelijke minima-ondersteuning gesplitst in tegemoetkomingen die als inkomen aan het huishouden worden verstrekt (energietoeslag, individuele inkomenstoeslag) en tegemoetkomingen die de uitgaven van het huishouden verlagen (kwijtschelding gemeentelijke lasten, U-pas en zorgverzekering U-polis). De gemeentelijke minima-ondersteuning is door de incidentele energietoeslag van 1.30010 euro die gemeenten aan kwetsbare huishoudens kunnen verstrekken in 2023 hoger dan dat deze structureel zou zijn.
Omdat het hier ondersteuning betreft die specifiek geldt in de gemeente Utrecht zijn de rijen (h) t/m (j) in deze tabel niet maatgevend voor huishoudens in andere gemeenten, of huishoudens in de gemeente Utrecht die niet al van het gehele instrumentarium aan minima-ondersteuning gebruikmaken. Ook geldt dat gemeenten niet altijd dezelfde inkomensgrens hanteren. Het is daarom onduidelijk hoe vaak de situaties zoals bij huishoudens b. en c. voorkomen en dus hoe representatief deze voorbeelden zijn. Voor andere huishoudens of huishoudens in andere gemeenten kunnen de uitkomsten dus verschillen.
(a)
22.764
28.162
40.000
(b)
8.407
10.400
14.772
(c)
6.140
2.735
2.013
(d = a-b+c)
20.497
20.497
27.241
(e)
4.241
3.648
970
(f)
3.182
2.760
1.145
(g = e+f)
27.919
26.905
29.357
(h)
1.972
1.972
–
(i = g+h)
29.891
28.877
29.357
(j)
1.224
1.224
–
Heeft u een politiek oordeel over de verschillen bij h?
In dit voorbeeld maken mensen gebruik van verschillende regelingen binnen de stelsels van sociale zekerheid, fiscaliteit en toeslagen. Deze losse regelingen zijn bewust zo vormgegeven dat ze hun uitwerking hebben op de inkomensondersteuning en de mate waarin werken loont. Het voorbeeld laat zien dat waar mensen deze gebruiken er sprake is van een complexe samenloop. Door deze samenloop komt het voor dat huishoudens van alleenverdieners met een loongerelateerde uitkering11 minder toeslag ontvangen dan een vergelijkbaar paar met bijstandsuitkering en daarom minder te besteden heeft. Deze samenloop wordt in het antwoord op vraag 21 nader toegelicht.
Dit is een ongewenste uitkomst van deze stelsels. Wij realiseren ons dat de samenloop en de complexiteit de meest kwetsbare mensen raakt, die juist vaak een beroep doen op meerdere en verschillende regelingen. Zelfs wanneer regelingen samen lopen zoals bedoeld, vraagt ons complexe stelsel van mensen dat zij de weg weten te vinden naar inkomensondersteuning. En dat geeft problemen. Daar komt een samenloop van regelingen bovenop die nadelig uitpakt voor mensen. Het is pijnlijk te constateren dat dit het geval is voor een grote groep huishoudens met een inkomen op het sociaal minimum.
We willen er alles aan doen om hier een oplossing voor te vinden. Wij onderzoeken daarom de oplossingsrichting waarin een aanvullende bijstandsuitkering door de gemeente betaald kan worden, terwijl het toetsingsinkomen van het huishouden ongewijzigd blijft.12 Dit zou ertoe leiden dat voor huishoudens die zonder de aanvullende bijstandsuitkering de maximale toeslag zouden ontvangen, dit met de aanvullende bijstandsuitkering (tot de netto-bijstandsnorm) zo blijft. Ook wordt onderzocht of het mogelijk is om aan huishoudens die in een vergelijkbare situatie zitten toch de maximale toeslag te verstrekken of langs andere weg tot dit bedrag aan te vullen.
Klopt het dat het echtpaar onder 6b geen wettelijk recht heeft op een bijstandsuitkering en dat ook echtparen die daar vlak boven zitten wel een netto inkomen na belastingen hebben dat hoger is dan in de bijstand, maar dat zij door lagere toeslagen (soms ver) onder het niveau van de bijstandsuitkering (inlcusief toeslagen) uitkomen?
In de situatie van het paar onder 6b is sprake van een netto-inkomen op de bijstandsnorm. Daarom is er geen sprake van een aanvulling uit de algemene bijstand. Ondanks dat het netto-inkomen op de netto-bijstandsnorm ligt, is er sprake van een toetsingsinkomen waarbij geen recht bestaat op het maximale bedrag voor bijvoorbeeld huur- of zorgtoeslag. Deze situatie komt inderdaad voor bij paren met een hoger netto-inkomen, zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 18. Hoewel dit echtpaar gebruik kan maken op minimaregelingen van hun gemeente, is bovenstaande wat ons betreft de kern en het onbehagen van deze problematiek, ook omdat veel echtparen in deze situatie waarschijnlijk niet weten dat zij gebruik kunnen maken op gemeentelijke minimaregelingen.
Hoeveel inkomstenbelasting betaalt het derde echtpaar uit vraag 6 (40.000 euro arbeidsongeschiktheidsuitkering) en hoeveel euro zit dit echtpaar de facto boven het echtpaar met een bijstandsuitkering? Acht u dit redelijk?
In de situatie van het paar onder 6c wordt € 12.758 inkomstenbelasting betaald. In de situatie van het paar met bijstandsuitkering onder 6a wordt € 2.267 inkomstenbelasting betaald. Dit paar onder 6c heeft een netto-inkomen plus toeslagen van € 1.439 meer dan het paar met bijstandsuitkering onder 6a. Als ook de gemeentelijke minima-ondersteuning die de gemeente Utrecht als inkomen kan verstrekken wordt meegenomen heeft het paar onder 6a € 534 meer te besteden dan het paar onder 6c. Dit is een situatie die geldt in de gemeente Utrecht in 2023, voor huishoudens in de gemeente Utrecht die deze minima-ondersteuning niet (volledig) ontvangt. Voor huishoudens in andere gemeenten kan dit verschillen. In 2023 vormt de energietoeslag van € 1.300 een belangrijk onderdeel van de gemeentelijke inkomensondersteuning.
Deze uitkomst wordt veroorzaakt door het verschil in belastingdruk, de harde inkomensgrens die wordt gehanteerd bij gemeentelijke armoede-ondersteuning en de marginale druk die het gevolg is van het samenspel van het tarief in de eerste schijf van de Inkomstenbelasting, de inkomensafhankelijkheid van de algemene heffingskorting en de inkomensafhankelijke afbouw van toeslagen. Hierin speelt mee dat bij het paar onder 6c het uitkeringsinkomen door één van de partners wordt verdiend, de andere partner heeft geen inkomen. Hierdoor kan slechts eenmaal algemene heffingskorting in mindering worden gebracht op de te betalen Inkomstenbelasting. Bij 6a is sprake van een bijstandsuitkering die voor de helft wordt toegekend aan beide partners. Dit beperkt de belastingdruk op huishoudniveau doordat beide partners een inkomen hebben waartegen ze hun individuele recht op algemene heffingskorting kunnen verzilveren.
Het voorbeeld van het paar onder 6c illustreert scherp dat een alleenverdiener met een bovenmodale arbeidsongeschiktheidsuitkering toch rond het bestaansminimum uitkomt. Dit betekent dat deze huishoudens mogelijk langdurig zelfs in de situatie verkeren waarin ze moeilijk rond komen. Als ook gekeken wordt naar minima-regelingen heeft dit huishouden, als gevolg van de incidentele energietoeslag in 2023, potentieel minder te besteden dan een vergelijkbaar paar in de bijstand. Hierbij geldt wel dat de overige voorwaarden strenger zijn in de bijstandsuitkering, bijvoorbeeld ten aanzien van vermogen.
Bent u bereid de berekening uit vraag 2 t/m vraag 8 te herhalen voor een echtpaar met drie kinderen in de leeftijd 12–18 jaar en daarin dan ook de kindregelingen mee te nemen?
Onderstaande tabel toont de gevraagde voorbeelden. Hetzelfde voorbehoud als bij de beantwoording van de vragen 6 tot en met 8 geldt hierbij.
Bij de beantwoording van deze vragen is uitgegaan van huishoudens met in totaal 3 kinderen van 12, 15 en 17 jaar. Voor de kinderbijslag is uitgegaan van de bedragen per 1 januari 2023 zoals vermeld op de website van de SVB. In de bedragen voor de gemeentelijke minima-uitkering van de gemeente Utrecht is geen verbijzondering gemaakt voor regelingen die specifiek op gezinnen met kinderen zijn gericht.
(a)
22.764
28.162
40.000
(b)
8.407
10.400
14.772
(c)
6.140
2.735
2.013
(d = a-b+c)
20.497
20.497
27.241
(e)
4.603
4.010
1.332
(f)
3.182
2.760
1.145
(g)
4.624
4.624
4.624
(h)
5.727
5.727
5.727
(i = d+e+f+g+h)
38.633
37.618
40.070
(j)
1.972
1.972
–
(k = i+j)
40.605
39.590
40.070
(l)
1.224
1.224
–
Bent u ervan op de hoogte dat het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) van mening is dat gezinnen in de bijstand met kinderen tussen de 12 en 17 jaar niet kunnen rondkomen van een bijstandsuitkering?3
Ja, wij zijn op de hoogte van dit rapport van het Nibud. Kinderen hebben zelf geen invloed op de financiële situatie waarin zij opgroeien, terwijl opgroeien in armoede gevolgen heeft voor het hele leven. Dit maakt kinderarmoede zo schrijnend, en daarom hebben wij als kabinet in het Coalitieakkoord afgesproken om het aantal kinderen dat opgroeit in armoede te halveren in deze kabinetsperiode.
Het kindgebonden budget is daarom door dit kabinet en haar voorgangers al aanzienlijk beleidsmatig verhoogd om beter recht te doen aan de lastige positie van grotere gezinnen.
Daarnaast doet de Commissie sociaal minimum op dit moment onderzoek naar wat een aantal huishoudtypen, waaronder gezinnen met kinderen, minimaal nodig heeft om rond te kunnen komen. Op basis van de uitkomsten van dit rapport kan het gesprek worden gevoerd over wat huishoudens nodig hebben, ook voor deze gezinnen.
Hoe beoordeelt u dus het feit dat het mogelijk is voor een gezin met kinderen om nog ver onder het niveau van de bijstand (inclusief toeslagen) uit te komen, zoals ook beschreven in het NRC artikel «Al jaren in armoede door een fout van de overheid»?4
Zoals ook bij het antwoord op vraag 9 is aangegeven komt het door complexe samenloop van de stelsels van sociale zekerheid, fiscaliteit en toeslagen voor dat huishoudens van alleenverdieners met een loongerelateerde uitkering minder toeslag ontvangen dan een vergelijkbaar (echt)paar met een bijstandsuitkering en daarom minder te besteden hebben. Tegelijkertijd zorgt de vormgeving van de kinderbijslag en het kindgebonden budget ervoor dat gezinnen met kinderen in deze situatie geen verminderd recht op kindregelingen hebben. Desondanks heeft deze groep minder te besteden dan een vergelijkbaar paar met een bijstandsuitkering. Wij vinden dit een ongewenste uitkomst. We realiseren ons dat het beleid het doel heeft bestaanszekerheid te bieden. We weten dat juist de meest kwetsbare mensen vaak een beroep doen op meerdere en verschillende regelingen. Het is dan pijnlijk om te constateren dat het complexe stelsel en de samenloop van regelingen nadelig kan uitpakken voor een aanzienlijke groep, ook bij het gebruik van alle beschikbare inkomensondersteuning. Mensen met een bruto inkomen tot modaal, waaronder gezinnen komen op het besteedbaar inkomen (netto-inkomen plus toeslagen) lager uit dan een vergelijkbaar paar met een bijstandsuitkering.
Bent u bekend met het feit dat iemand ook onder het netto bedrag van de bijstand (inclusief toeslagen) kan komen door
Ja, daarmee zijn wij bekend.
Hoeveel alleenstaanden, alleenstaande ouders en gezinnen met en zonder kinderen leven er naar uw schatting onder het niveau van een bijstandsuitkering (inclusief alle daarbij horende toeslagen)?
De Belastingdienst heeft in 201915 een analyse gemaakt voor het jaar 2023. Uit dit onderzoek volgt dat circa 5.700 huishoudens met een loongerelateerde uitkering (zoals WIA of WW) en aanvullende bijstand tot de netto-bijstandsnorm voor paren minder toeslag ontvangen dan een vergelijkbaar paar dat enkel bijstand ontvangt. Deze huishoudens hebben daarom minder te besteden dan een vergelijkbaar paar met bijstand. Het onderzoek van de Belastingdienst houdt geen rekening met de vermogenstoets in de Participatiewet, hierdoor kan het werkelijk aantal huishoudens met deze problematiek lager liggen.16 In deze groep zitten zowel huishoudens die enkel als gevolg van de aanvullende bijstandsuitkering minder toeslag ontvangen dan het maximale toeslagbedrag als huishoudens bij wie de aanvullende bijstandsuitkering tot een extra vermindering van het toeslagbedrag leidt. In deze laatste groep zitten huishoudens die zonder aanvullende bijstandsuitkering een bruto-inkomen hoger dan WML hebben, maar zonder aanvullende bijstandsuitkering een netto-inkomen lager dan netto-bijstandsnorm voor paren hebben. In de analyse is het gevraagde onderscheid naar huishoudsamenstelling niet gemaakt. Deze gegevens zijn dus niet beschikbaar.
Buiten de groep huishoudens met een aanvullende bijstandsuitkering die in het onderzoek van de Belastingdienst naar voren komt, is er bij een bredere groep alleenverdieners sprake van een netto-inkomen gelijk aan of hoger dan dat van een (echt)paar met een bijstandsuitkering, maar met een lager toeslagbedrag (in gelijke omstandigheden). Dit is een uitwerking van het niet-gelijk lopen van de afbouwpaden van de AHK bij de fiscale overdraagbaarheid en bij de bijstandssystematiek. Deze groep huishoudens zit netto op de netto-bijstandsnorm voor paren (en krijgt dus geen aanvullende bijstandsuitkering), maar ontvangt (anders dan een paar met bijstandsuitkering) niet het maximale toeslagbedrag door een hoog toetsingsinkomen. Het kan ook voorkomen dat huishoudens met een inkomen hoger dan de netto-bijstandsnorm en een hoog toetsingsinkomen, inclusief toeslagen minder te besteden hebben dan een paar met bijstandsuitkering. Deze groep huishoudens was geen onderdeel van de analyse van de Belastingdienst uit 2019. Op basis van data uit het inkomenspanelonderzoek van het CBS is een ruwe, voorlopige inschatting dat dit circa 4.500 huishoudens zou kunnen treffen die een lager besteedbaar inkomen overhouden dan een vergelijkbaar paar met bijstandsuitkering. Met het huidige inzicht komt de totale omvang uit op circa 10 duizend huishoudens.
Kunt u uitrekenen wat volgens u het maximale bedrag is aan misgelopen toeslagen ten opzichte van het bijstandsniveau (de indieners van de vragen denken dat dit optreedt met een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering omdat de uitkeringsgerechtigde dan ook nog zijn eigen Zvw-premie moet afdragen)?
Onderstaande tabel toont de gevraagde voorbeelden. Hetzelfde voorbehoud als bij de beantwoording van de vragen 6 tot en met 8 en 12 geldt hierbij.
In lijn met de suggestie van de vraagstellers is gekeken naar de situatie waarin een alleenverdiener met een AO-uitkering zelf de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet (IAB Zvw) afdraagt. Dit in tegenstelling tot de situatie waarin een werkgeversheffing voor de Zorgverzekeringswet wordt afgedragen door de uitkeringsverstrekker. In geval van een IAB Zvw draagt de burger 5,43% af van het inkomen tot het maximumbijdrage-inkomen van € 66.956 in 2023. Door deze bijdrage komt het netto-inkomen lager uit. Hierdoor moet sprake zijn van een hogere bruto-AO-uitkering (namelijk € 31.129) dan bij situatie 12b om op de netto-bijstandsnorm voor paren uit te komen. In de praktijk is dit de situatie met het hoogste bruto-inkomen waarbij het huishouden op de netto-bijstandsnorm uitkomt, omdat het huishouden enkel eenmaal algemene heffingskorting ontvangt en zelf IAB Zvw afdraagt. Onderstaande tabel toont deze situatie, hierin is zichtbaar dat het ontvangen bedrag aan huurtoeslag en zorgtoeslag in 2023 € 2.076 lager is dan dat bij een paar met een bijstandsuitkering.
(a)
22.764
31.129
(b)
1.690
(c)
8.407
11.496
(d)
6.140
2.554
(e = a-b-c+d)
20.497
20.497
(f)
4.241
2.991
(g)
3.182
2.355
(h = e+f+g)
27.919
25.843
(i)
1.972
1.972
(j = h+i)
29.891
27.815
(k)
1.224
1.224
Kunt u uitrekenen wat het bedrag is dat bij partners aan arbeidsongeschiktheidsverzekering (aov)-uitkering (waarop Zvw-premie wordt ingehouden) moet binnenkomen om netto gelijk uit te komen bij de bijstandsgerechtigden (inclusief het recht op toeslagen en tegemoetkomingen) in de situatie dat de uitkering bij één partner komt en de ander geen inkomen heeft?
In de situatie van een alleenverdiener met een AO-uitkering die zelf de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet (IAB Zvw) afdraagt, zoals beschreven in vraag 17, moet de uitkering bruto circa € 44.000 bedragen om netto inclusief toeslagen gelijk uit te komen met een paar met bijstandsuitkering. Zoals toegelicht bij vraag 2 is bij de beantwoording van deze vragen uitgegaan van een jaarbedrag dat overeenkomt met 12 maal de bijstandshoogte per 1 januari 2023. De indexatie per 1 juli 2023 is hier dus niet in meegenomen. Omdat de gemeentelijke minima-ondersteuning, zoals ook toegelicht in de beantwoording van vragen 4 en 8, verschilt van gemeente tot gemeente, is hier geen rekening mee gehouden in de beantwoording van deze vraag.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep – de hoogste rechtbank in sociale zekerheidszaken – van 27 september 2022, die oordeelde dat in dit soort situaties: «Door de samenloop van regelingen die niet goed op elkaar zijn afgestemd, bevinden appellanten zich in de zeer bijzondere situatie dat zij bijstand ontvangen die aanvult tot de norm voor gehuwden, maar toch over onvoldoende middelen beschikken om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van gehuwden te kunnen voorzien. Het kan appellanten, gelet op de gebrekkige afstemming van de regelingen en het feit dat zij pas achteraf met de effecten daarvan werden geconfronteerd, niet worden verweten dat het lagere recht op toeslagen en kindgebonden budget niet eerder is onderkend. Er is daarom sprake van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat wordt afgeweken van het uitgangspunt dat in beginsel geen (hogere) bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend.»?5
Ja, wij hebben kennisgenomen van deze uitspraak.
Kunt u aangeven hoe groot de groep mensen is die als gevolg van deze uitspraak in 2022 en 2023 een beroep kunnen doen op bijzondere bijstand omdat zij geen recht hebben op de volledige toeslagen?
Technisch gezien ziet de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) enkel op de situatie van de appellant. Daarnaast gelast de CRvB dit te compenseren via algemene bijstand, waarbij de gemeente de brutering voor zijn rekening neemt. Het is echter bekend dat dezelfde situatie speelt bij meer huishoudens (zie ook het antwoord op vraag 16).
Kunt u heel precies omschrijven wie er volgens u door deze uitspraak recht hebben op bijzondere bijstand? Hoe zullen deze mensen geïnformeerd worden door gemeenten, door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en/of door de rijksoverheid?
De uitspraak van de CRvB gaat over een alleenverdienerhuishouden waarbij één persoon een lage loongerelateerde uitkering van het UWV (in dit geval een arbeidsongeschiktheidsuitkering) ontvangt. De partner heeft geen of zeer beperkt inkomsten. Als de loongerelateerde uitkering een beperkte hoogte heeft, wat kan worden veroorzaakt doordat het verzekerd inkomen al lager was, bijvoorbeeld door parttime werk, dan kan het UWV de uitkering via de Toeslagenwet (TW) aanvullen tot maximaal brutominimumloon (bruto-WML). Het UWV kan deze uitkering via de Toeslagenwet (TW) aanvullen tot maximaal brutominimumloon (bruto-WML).18
De loongerelateerde uitkering komt inclusief TW-aanvulling netto lager uit dan de netto-bijstandsnorm voor paren. Dit komt doordat de alleenverdiener eenmaal algemene heffingskorting (AHK) in mindering kan brengen op het inkomen, terwijl in de bepaling van de netto-bijstandshoogte wordt gerekend met 1,6 maal AHK. Dit verschil komt door het niet-gelijk verlopen van de afbouwpad van de overdraagbaarheid van de AHK met het afbouwpad van de dubbele AHK in het referentieminimumloon van de bijstand.19
Dit huishouden ontvangt van de gemeente een aanvullende bijstandsuitkering tot de netto-bijstandsnorm voor paren. Deze aanvullende bijstandsuitkering leidt er echter toe dat het bruto-inkomen van het huishouden stijgt (tot meer dan bruto-WML).
De appellant heeft in de beschreven situatie door deze samenloop te maken met een hoger toetsingsinkomen voor toeslagen (zorg-, huurtoeslag etc.) waardoor deze in het afbouwtraject van de toeslagen terecht komt. Deze mensen ontvangen daardoor lagere toeslagen dan een vergelijkbaar paar met een bijstandsuitkering dat wel de maximale toeslagen ontvangt.
Dit huishouden komt volgens de uitspraak in aanmerking voor een compensatie van het verminderde bedrag aan toeslagen verstrekt door de gemeente op een manier zodanig dat de compensatie zelf niet leidt tot een vermindering van de ontvangen toeslagen in het lopende toeslagjaar.
Technisch gezien ziet de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) enkel op de situatie van de appellant. Het is echter bekend dat dezelfde situatie speelt bij meer huishoudens (zie ook het antwoord op vraag 16). Dat de situatie zich voor kan doen dat het huishouden van een alleenverdiener minder kan besteden dan een vergelijkbaar paar met bijstandsuitkering is ongewenst. Gelet op de lange looptijd (in zeven jaar is nog niet gekomen tot een passende oplossing), de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 september 202220 en de omvang van de groep huishoudens is een passende oplossing daarom dringend wenselijk en nodig. Het raakt ons en het is frustrerend dat we in die zeven jaar nog niet tot een oplossing zijn gekomen. We willen er alles aan doen om hier een oplossing voor te doen. In het antwoord op vraag 9 geven wij aan welke stappen wij zetten om tot een oplossing te komen. In samenwerking met gemeenten en uitvoeringsorganisaties (UWV, Dienst Toeslagen) wordt bezien hoe huishoudens van alleenverdieners die door verminderde toeslagen minder te besteden hebben dan een vergelijkbaar paar met bijstandsuitkering kunnen worden geïdentificeerd en geïnformeerd.
Kunt u via een goedkeurend beleidsbesluit, dat het gelijkheidsbeginsel borgt en ervoor zorgt dat mensen in gelijke omstandigheden gelijk behandeld worden, duidelijk maken dat een ieder zich op deze zeer bijzondere situaties zoals bedoeld in artikel 18, eerste lid Participatiewet kan beroepen?
Dit is een van de structurele oplossingen die worden onderzocht, namelijk tegemoetkoming voor verminderde toeslagen door een aanvulling via algemene bijstand waarbij wordt voorkomen dat deze aanvulling gevolgen heeft voor toeslagen. Deze oplossing zou aanpassing vereisen van fiscale wet- en regelgeving en de Participatiewet. Over de uitvoering van deze mogelijke oplossing gaan wij in gesprek met gemeenten en de betrokken uitvoeringsinstanties. Wij zullen hen betrekken bij de vormgeving en daarna ook vragen om een Uitvoeringstoets.
We weten daarnaast dat er ook huishoudens zijn bij wie de bijstandsuitkering niet de enige reden is voor een toeslagvermindering of die zonder een aanvullende bijstandsuitkering ook niet de maximale toeslag zouden ontvangen. Voor deze huishoudens vormt de route via de aanvullende bijstandsuitkering mogelijk geen sluitende oplossing. Daarom verkennen we meerdere wegen voor een maatwerk-route via bijvoorbeeld Dienst Toeslagen of gemeenten die deze huishoudens bereikt en waarmee huishoudens in specifieke gevallen bij een te hoog toetsingsinkomen toch het bedrag ter waarde van het maximale toeslagbedrag ontvangen. De verwachting is dat dit een intensief handmatig proces vergt, we zijn in gesprek met de betrokken partijen over de mogelijke vormgeving en uitvoerbaarheid hiervan.
Hoe komt het dat uw oplossingen in een rapport, zoals aangekondigd in de brief van 15 mei 2020 nog niet zijn verschenen?6
In het antwoord op de Kamervragen van de leden Leijten en Jasper van Dijk (beiden SP) van 15 mei 202022 is opgenomen dat «het kabinet de mogelijkheden wil verkennen die ervoor zorgen dat huishoudens met een inkomen op het sociaal minimum altijd het maximale toeslagenbedrag aan de voor hen relevante toeslagen ontvangen. Belangrijke randvoorwaarde is uiteraard dat dit wel uitvoerbaar moet zijn. Bij deze verkenning wordt dan ook de uitvoeringsorganisaties betrokken. Het kabinet hoopt uw Kamer hier voor het einde van 2020 nader over te informeren.». Deze toezegging is ingevuld met de fiches bij de reactie op de motie Lodders/Van Weyenberg uit 2021.23 De verkenning bestond uit de mogelijkheid om door UWV een gelijk netto-bedrag te verstrekken aan alle TW-ontvangers met een partner (fiche 12A), het door Toeslagen ambtshalve toekennen van maximale zorg- en huurtoeslag voor de maanden waarin recht op TW bestaat (fiche 12B1) en het op aanvraag van het individu toetsen door Toeslagen of gelet op individuele huishoudsituatie het passend is om maximale huur- en zorgtoeslag te verstrekken (fiche 12B2). Deze opties zijn destijds door Toeslagen en UWV als onuitvoerbaar gekwalificeerd, met name omdat dit een handmatig proces vergt dat veel druk legt op de beperkte capaciteit van de uitvoeringsorganisatie.
Heeft u juridisch advies (intern, extern) gevraagd over deze uitspraak (rechtsgevolgen, reikwijdte en eventueel andere vragen)? Zo ja, aan wie en kunt u die adviezen aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom laat u een uitspraak van de hoogste rechtbank die een systeemfout blootlegt, zo passeren?
Hoewel de uitspraak van de CRvB ziet op een individueel geval, is onze opvatting dat een oplossing voor deze problematiek dringend nodig is. Wij zijn daarom opnieuw op zoek gegaan naar een passende en uitvoerbare oplossing. Ambtenaren vanuit verschillende disciplines, waaronder de juridische, hebben naar aanleiding van de uitspraak overleg gevoerd om ons te kunnen adviseren over de oplossingsrichtingen. Juridisch was wel duidelijk dat de individuele regelingen op zichzelf juridisch juist worden toegepast, maar dat de samenloop ervan tot niet gewenste uitkomsten kunnen leiden. Daarvoor heeft de CRvB in het betreffende geval zelf een voorziening getroffen.
Zoals wij u hebben geïnformeerd in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Maatoug24, en zoals eerder in deze set antwoorden naar voren komt, is er bij een bredere groep alleenverdieners sprake van een netto-inkomen gelijk aan of hoger dan dat van een (echt)paar met een bijstandsuitkering, maar met een lager toeslagbedrag (in gelijke omstandigheden). Deze groep wordt onderzocht. Hierbij wordt ook nagegaan in welke mate de CRvB-uitspraak van toepassing is op deze groep, aangezien deze groep niet bijstandsgerechtigd is of is geweest. Deze vraag wordt ook voorgelegd aan externe experts.
Op welke wijze en tot welk punt in tijd – in rechtsoverweging 4.10 van de uitspraak staat expliciet dat het terugwerkende kracht heeft – kunnen en zullen mensen gecompenseerd worden voor de afgelopen jaren? Op welke wijze zal daar bekendheid aan worden gegeven?
Voor compensatie voor deze misgelopen toeslagenbedragen in eerdere jaren dan het lopende jaar onderzoeken wij de mogelijkheden. Hiervoor wordt onder meer gekeken naar (algemene of bijzondere) bijstand25 of een aparte compensatieregeling. Voor de vormgeving en een toets op de uitvoerbaarheid betrekken wij hier ook gemeenten en uitvoeringsinstanties bij.
Deelt u de mening dat door deze uitspraak de regelingen aangepast dienen te worden zodat dit mensen niet langer kan overkomen?
De uitspraak van de CRvB in deze zaak laat pijnlijk zien dat de samenloop van sociale zekerheid, fiscaliteit en toeslagen in het geval van de appellant anders uitpakt dan beoogd.
Zoals ook aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Maatoug26 zijn verschillende pogingen ondernemen om door aanpassing van regelingen tot een passende oplossing te komen voor de getroffen huishoudens. Dit leidde destijds niet tot een passende oplossing, omdat de oplossingsrichtingen het toetsingsinkomen raken en daarmee zelf tot verminderde toeslagen leiden, gepaard gingen met grote negatieve inkomenseffecten, forse gevolgen voor de Rijksbegroting of negatieve gevolgen voor de uitvoering, of ze de arbeidsdeelname voor minstverdienende partners ontmoedigden. Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 9 en 21 werken wij aan een oplossing zodat de aanvullende bijstandsuitkering bij deze huishoudens niet leidt tot verminderde toeslagen. Ook wordt onderzocht of het mogelijk is om aan huishoudens die in een vergelijkbare situatie zitten toch de maximale toeslag te verstrekken of langs andere weg tot dit bedrag aan te vullen.
Welke stappen heeft u ondernomen sinds de uitspraak om deze mensen tegemoet te komen (met terugwerkende kracht) en om mensen naar de toekomst te compenseren? Acht u die stappen voldoende gezien de vergaande aard van de uitspraak en het feit dat er bijna een half jaar verstreken is?
Mede door de CRvB-uitspraak en gelet op de lange looptijd is een passende oplossing dringend wenselijk en nodig. Wij willen dit recht zetten en voorkomen dat dit nog eens kan gebeuren. Dit is uw Kamer ook gemeld in de reactiebrief op de brief van de LOSR.27 Wij verkennen daarom nogmaals de mogelijkheden om de mensen om wie het gaat, te helpen. Ook maken de getrokken lessen uit de recente toeslagenaffaire en recente ervaring met het verstrekken van netto-tegemoetkomingen (aan kwetsbare huishoudens met hoge uitgaven aan energie) dat voor- en nadelen bij eerdere oplossingsrichtingen nu anders gewogen kunnen worden.
In deze verkenning is ook onderzocht hoe uitvoering kan worden gegeven aan de oplossing van de CRvB. Hierbij is vastgesteld dat het zodanig uitkeren van in ieder geval aanvullende algemene bijstand zodat dit niet meetelt voor het toetsingsinkomen juridisch mogelijk kan worden gemaakt. Dit vergt aanpassing van wet- en regelgeving. Dit biedt een sluitende oplossing voor huishoudens waarbij de bijstandsuitkering de enige oorzaak voor de toeslagvermindering is en helpt huishoudens bij wie de aanvullende bijstandsuitkering tot een verdere vermindering van toeslagen leidt. Wij gaan in gesprek met gemeenten en UWV over de uitvoerbaarheid van deze oplossing. Bij de uitwerking betrekken wij ook experts zoals sociaal raadslieden en mensen die in deze situatie zitten.
We weten daarnaast dat er ook huishoudens zijn bij wie de bijstandsuitkering niet de enige reden is voor een toeslagvermindering of die zonder een aanvullende bijstandsuitkering ook niet de maximale toeslag zouden ontvangen. Voor deze huishoudens vormt de route via de aanvullende bijstandsuitkering mogelijk geen sluitende oplossing. Daarom verkennen we meerdere wegen voor een maatwerk-route via bijvoorbeeld Dienst Toeslagen of gemeenten die deze huishoudens bereikt en waarmee huishoudens in specifieke gevallen bij een te hoog toetsingsinkomen toch het bedrag ter waarde van het maximale toeslagbedrag ontvangen. De verwachting is dat dit een intensief handmatig proces vergt, we zijn in gesprek met de betrokken partijen over de mogelijke vormgeving en uitvoerbaarheid hiervan.
Naar aanleiding van de CRvB-uitspraak kijken wij naar ook mogelijkheden voor compensatie van misgelopen toeslagen in eerdere jaren voor deze huishoudens. We zullen uw Kamer vóór juni 2023 informeren over de vorderingen.
Deelt u de mening dat oplossing van dit probleem een verdergaande hervorming van de fiscaliteit en de sociale zekerheid (inclusief toeslagen) vergt met waarschijnlijk lagere heffingskortingen, geen afbouw heffingskortingen, een lagere arbeidskorting of een vergelijkbare korting voor niet-werkende mensen en een vorm van toeslag voor een niet-werkende partner zonder inkomen – zoals een uitkeerbare algemene heffingskorting?
De aanleiding van deze situatie is gelegen in de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting (AHK) aan de minstverdienende partner in relatie tot de afbouw van de dubbele AHK in het referentieminimumloon van de bijstand. Op het moment dat de overdraagbaarheid van de AHK aan de minstverdienende partner als de dubbele AHK in het referentieminimumloon geharmoniseerd zijn verdwijnt deze situatie. Dit is in 2035 het geval, als de dubbele AHK in het referentieminimumloon volledig is afgebouwd. Deze afbouw zorgt ervoor dat de netto bijstandshoogte minder stijgt. De overdraagbaarheid van de AHK is sinds 2023 volledig afgebouwd.
We onderzoeken de mogelijkheid om, tot het moment dat deze afbouwpaden gelijk lopen en de problematiek verdwijnt, te zorgen dat de aanvullende bijstandsuitkering voor deze ontvanger niet meetelt voor het toetsingsinkomen. Dit vergt een aanpassing van de Participatiewet in combinatie met de introductie van een eindheffing in de fiscaliteit (zie ook het antwoord op vraag 33). Dit voorkomt dat een aanvullende bijstandsuitkering leidt tot verminderde toeslagen. Hiermee wordt echter niet voorkomen dat alleenverdieners die door de hoogte van hun loongerelateerde uitkering (bruto) al in het afbouwtraject van de toeslagen zitten, bij een netto-inkomen op de netto-bijstandsnorm voor paren minder toeslag ontvangen dan een vergelijkbaar paar met bijstandsuitkering. Deze huishoudens lopen mee in het onderzoek naar mogelijkheden om huishoudens met een hoog toetsingsinkomen in bepaalde gevallen toch de maximale toeslag te verstrekken of langs andere weg tot dit bedrag aan te vullen.
Dit probleem illustreert – zoals kabinet en uw Kamer ook al eerder geconstateerd hebben – dat vereenvoudiging van de stelsels van fiscaliteit, sociale zekerheid en toeslagen dringend gewenst is. Daarom zetten we ons in om tot vereenvoudigingen te komen. Via de SZW-vereenvoudigingsagenda die we afgelopen zomer met de Stand van de Uitvoering hebben meegestuurd bent u geïnformeerd over de lopende trajecten en de stand van zaken. Aanvullend heeft het kabinet in 2022 opdracht gegeven tot het uitvoeren van een IBO vereenvoudiging sociale zekerheid. Het is nodig om over de domeinen heen tot vereenvoudiging te komen. In de kabinetsreactie op het IBO dat voor de zomer aan uw Kamer wordt aangeboden gaan we hier verder op in.
Klopt het dat mensen met een niet-werkende partner en een toeslag onder de Toeslagenwet te maken (gehad) hebben met deze problematiek?
Ja, deze mensen hebben ook met deze situatie te maken. In vraag 30 wordt hierop nader ingegaan.
Kunt u aangeven hoeveel een kostwinner (wederom met een partner zonder inkomen) met een (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-), Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikte (WGA-) of Werkloosheids(WW-))uitkering en een aanvulling onder de Toeslagenwet op dit moment ontvangt door een vergelijkbare berekening als onder 8 te maken voor dit voorbeeld?
Onderstaande tabel toont het gevraagde voorbeeld. Hetzelfde voorbehoud als bij de beantwoording van de vragen 6 tot en met 8, 12 en 17 geldt hierbij. Deze tabel is een uitwerking van de in de beantwoording van vraag 21 beschreven situatie. Hierbij laat situatie b het bruto-nettotraject zien van een alleenverdiener met een UWV-uitkering inclusief TW-aanvulling tot bruto-WML. In situatie b komt het netto-inkomen onder de netto-bijstandsnorm voor paren uit (ter illustratie laat situatie a een vergelijkbaar bijstandspaar zien). Dit is ter illustratie, dit huishoudens heeft (als zij voldoen aan de eisen van de Participatiewet) recht een aanvullende bijstandsuitkering tot de netto-bijstandsnorm voor paren. In situatie c krijgt het huishouden uit situatie b deze aanvullende bijstandsuitkering. Hierdoor stijgt het bruto-inkomen (en toetsingsinkomen) waardoor het huishouden in het afbouwtraject van de toeslagen komt. Zodoende ontvangt het huishouden in situatie c minder toeslag dan een vergelijkbaar bijstandspaar (situatie a).
(a)
22.764
25.070
25.070
(b)
2.426
(c)
8.407
9.258
10.154
(d)
6.140
2.923
3.154
(e = a-b+c+d)
20.497
18.735
20.496
(f)
4.241
4.241
3.788
(g)
3.182
3.182
2.851
(h = e+f+g)
27.919
26.157
27.134
(i)
1.972
1.972
1.972
(j = h+i)
29.891
28.129
29.106
(k)
1.224
1.224
1.224
Kunt u de Toeslagenwet zo aanpassen dat de toeslag zo wordt vastgesteld dat mensen met een recht onder de Toeslagenwet niet onder het niveau zakken van een bijstandsuitkering inclusief het recht op toeslagen?
Om te bereiken dat de TW voor alleenverdieners tot een inkomen op de netto-bijstandsnorm voor paren leidt, moet de bruto-TW-norm voor paren worden verhoogd. Een hogere bruto-TW-norm zou echter leiden tot een hoger toetsingsinkomen van (het huishouden van) de TW-ontvanger, waardoor dit huishouden in het afbouwtraject van de toeslagen komt. Het is dus niet mogelijk om de situatie waarin een TW-ontvanger huur- of zorgtoeslag misloopt te voorkomen door aanpassing van de bruto-TW-norm voor paren.
Hoe beoordeelt u het feit dat er mensen zijn met werknemersuitkeringen, die een inkomen hebben dat de facto een stuk lager ligt dan het bijstandsniveau?
Het doel van de werknemersverzekeringen is om de inkomensderving als gevolg van een verzekerd risico op te vangen, zijnde werkloosheid, ziekte of arbeidsongeschiktheid. Wanneer een werknemer vóór intreden van het risico reeds een individueel inkomen genoot dat lager lag dan het sociaal minimum, zal de werknemersverzekering alleen dit inkomensverlies compenseren. Dit komt overeen met de verzekeringsgedachte van deze werknemersverzekeringen. Het UWV kan verder aanvullen tot maximaal bruto-WML via de Toeslagenwet.
De (aanvullende) algemene bijstand vormt het algemene sociale vangnet waar Nederlandse huishoudens op terug kunnen vallen voor een aanvulling tot het sociaal minimum. De gemeente kan bij een laag netto-inkomen, en binnen de voorwaarden van de Participatiewet, het huishoudinkomen aanvullen tot de relevante netto-bijstandsnorm. Dit is ook gebeurd bij de zaak waarin de CRvB uitspraak heeft gedaan. Door complexe samenloop van de stelsels van sociale zekerheid, fiscaliteit en toeslagen komt het echter voor dat huishoudens van alleenverdieners met een loongerelateerde uitkering minder toeslag ontvangen dan een vergelijkbaar bijstandspaar en daarom minder te besteden hebben. Dit is een ongewenste uitkomst.
Het is erg pijnlijk dat ondanks verschillende momenten waarop is gepoogd deze situatie te verhelpen dit tot op heden niet is gelukt. We realiseren ons dat mensen hierdoor moeilijk rond kunnen komen en geldzorgen hebben. Een passende oplossing is daarom dringend wenselijk en nodig. We willen dit recht zetten en voorkomen dat dit nog eens kan gebeuren. Wij onderzoeken mogelijkheden om te bereiken dat deze huishoudens toch de maximale toeslag ontvangen die zij zouden hebben gekregen als een vergelijkbaar (echt)paar met een volledige bijstandsuitkering of langs andere weg tot dit bedrag aan te vullen.
Kunt u de Kamer binnen drie maanden – voor 10 juni 2023 – informeren over de stappen om dit structureel op te lossen, zodat eventueel eerste stappen gezet kunnen worden in het komende belastingplan en de komende begroting?
We zullen uw Kamer vóór juni 2023 informeren over de voortgang.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Nationale ombudsman al in 2016 hiervoor waarschuwde7, het feit dat collega’s Leijten en Kwint hier Kamervragen over gesteld hebben8, dat de rechters dit als buikpijndossier hebben aangegeven in het jaarverslag9, dat de sociaal raadslieden gewaarschuwd hebben en dat de regering iedere keer geen oplossing vond?
Door de hoge complexiteit van het probleem, die veroorzaakt wordt door de samenloop van verschillende uitkeringen en de fiscaliteit, is een passende oplossing tot nu toe uitgebleven. Dat betreuren wij. De mensen die het betreft, zijn afhankelijk van de overheid voor hun bestaanszekerheid. Deze groep mensen met een inkomen op het sociaal minimum ontvangt niet het maximale bedrag aan toeslagen31– geld dat zij hard nodig hebben. Dit is een ongewenst gevolg van overheidsbeleid, waarvoor de overheid in zeven jaar niet tot een passende oplossing is gekomen. Wij vinden het daarom pijnlijk dat mensen tot aan de hoogste rechter hebben moeten procederen om hiervoor compensatie te krijgen. Daarnaast kunnen de complexiteit, benodigde inspanning en de terugvorderingen waarmee de betrokkenen zijn geconfronteerd het bredere vertrouwen in en het gebruik van inkomensondersteunende regelingen aantasten. Het kabinet wil niet-gebruik juist terugdringen, om de bestaanszekerheid te vergroten en de zekerheid van een voldoende en voorspelbaar inkomen te bevorderen.
Herinnert u zich dat u recent op Kamervragen van Omtzigt en Leijten10 op deze problematiek aangaf dat de Minister voor Rechtsbescherming in zijn brief abusievelijk dit dossier vergeten was11, maar dat het signaal zal worden meegenomen in het traject Participatiewet in balans, maar dat in die lange brief die hele problematiek niet genoemd wordt?12
Ja, het signaal is destijds opgepakt in het traject Participatiewet in balans. Dit traject bevat meerdere sporen. In de brief van 28 november 2022 waarnaar u in uw vraag verwijst, worden de maatregelen toegelicht die in het kader van het zogenoemde spoor 1 zo snel mogelijk worden ingevoerd. Daarnaast geeft de brief een stand van zaken weer voor spoor 2, waarin verbeteringen worden verkend die van fundamentelere aard zijn en het terrein van de Participatiewet overstijgen. De problematiek valt binnen het thema bestaanszekerheid van spoor 2. Dit thema richt zich juist op de huidige complexiteit van en de daaruit voortvloeiende fragiliteit van het bestaansminimum. In de brief wordt een eerste schets van de inhoud en vervolgstappen gegeven, zonder dat nog ingegaan kon worden op specifieke onderwerpen of beoogde maatregelen, omdat de uitwerking meer tijd kost.
Kunt u het signaal dat op 30 november aan de Raad voor de rechtspraak is doorgegeven met de Kamer delen?13
Ja. De reactie op het signaal bedoeld in vragen 35 en 36 is op 30 november 2022 op ambtelijk niveau per e-mail gedeeld vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid met de Raad voor de rechtspraak. Wat betreft de problematiek luidt deze reactie: SZW meldt dat de signalen bekend zijn en worden onder andere meegenomen in het traject Participatiewet in balans. De Kamer heeft hierover eergisteren een brief ontvangen: [ Kamerbrief stand van zaken Participatiewet in balans | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl].
Waarom is deze problematiek na het kinderopvangtoeslagschandaal niet opgepakt, toen de plechtige belofte gedaan werd vergelijkbare dossiers op te lossen?
Nadat de problematiek eind 201636 voor het eerst onder de aandacht werd gebracht door de Nationale ombudsman (NO) hebben in 201737, 202038 en 202139 40, opeenvolgende kabinetten mogelijke oplossingsrichtingen in beeld gebracht die erop waren gericht te zorgen dat huishoudens met een netto-inkomen op het sociaal minimum altijd het maximale bedrag aan de voor hen relevante toeslagen ontvangen. Uw Kamer is daarover geïnformeerd. De verkenning die in 2020 is toegezegd in de beantwoording van Kamervragen is in 2021 ingevuld met de fiches bij de reactie op de motie Lodders/Van Weyenberg. De oplossingsrichtingen zijn intensief onderzocht en gewogen, maar steeds bleek er geen oplossingsrichting te vinden zonder vergaande nadelen. Gelet op de lange looptijd, de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 september 2022 en de omvang van de groep huishoudens, buigt het kabinet zich over een structurele oplossing.
Hoeveel gezinnen en hoeveel mensen hebben sinds het eerste signaal in 2016 op enig moment onder het sociaal minimum (de bijstandsnorm inclusief het recht op toeslagen) geleefd?
Dit aantal huishoudens en personen is niet bekend. Wat betreft het aantal betrokken huishoudens met aanvullende bijstand houden wij rekening met een aantal in de orde van grootte van 5.000 huishoudens op jaarbasis, gebaseerd op een analyse van de Belastingdienst uit 201941 waarin een inschatting wordt gemaakt voor het jaar 2023. Daarbij kan het ieder jaar om andere huishoudens gaan, doordat uitkeringsposities van huishoudens kunnen veranderen. De Belastingdienst schatte in dat in 2023 circa 5.700 huishoudens te maken zouden hebben met deze afbouw van de algemene heffingskorting voor de minstverdienende partner, daarnaast aanvullende bijstand ontvangen, hierdoor een lager toeslagbedrag beschikt krijgen en dientengevolge minder te besteden hebben. Dit is een maximum waarin geen rekening is gehouden met de vermogenstoets in de Participatiewet.42 De Belastingdienst gaat deze analyse actualiseren.
Buiten de groep huishoudens met een aanvullende bijstandsuitkering die in het onderzoek van de Belastingdienst naar voren komt, is er bij een bredere groep alleenverdieners sprake van een netto-inkomen gelijk aan of hoger dan dat van een (echt)paar met een bijstandsuitkering, maar met een lager toeslagbedrag (in gelijke omstandigheden). Dit is een uitwerking van het niet-gelijk lopen van de afbouwpaden van de AHK bij de fiscale overdraagbaarheid en bij de bijstandssystematiek. Deze groep huishoudens zit netto op de netto-bijstandsnorm voor paren (en krijgt dus geen aanvullende bijstandsuitkering), maar ontvangt (anders dan een bijstandspaar) niet het maximale toeslagbedrag door een hoog toetsingsinkomen. Het kan ook voorkomen dat huishoudens met een inkomen hoger dan de netto-bijstandsnorm en een hoog toetsingsinkomen, inclusief toeslagen minder te besteden hebben dan een bijstandspaar. Een eerste inschatting, op basis van een steekproef die wordt gebruikt bij de berekening van de koopkrachtontwikkeling, komt op circa 4.500 huishoudens in 202343.
Kent u artikel 20 van de Grondwet die stelt: «1. De bestaanszekerheid der bevolking en spreiding van welvaart zijn voorwerp van zorg der overheid. 2. De wet stelt regels omtrent de aanspraken op sociale zekerheid. 3. Nederlanders hier te lande, die niet in het bestaan kunnen voorzien, hebben een bij de wet te regelen recht op bijstand van overheidswege.»?
Ja.
Deelt u de mening dat het derde lid van artikel 20 de opdracht geeft dat niemand onder de bijstandsnorm zakt (behalve bij schuldsanering wanneer een strengere norm geldt?)
Het derde lid van artikel 20 GW bevat een opdracht aan de wetgever om bij wet een recht op bijstand te creëren voor Nederlanders die niet zelf in hun bestaan kunnen voorzien. Dit sociaal grondrecht vestigt geen rechtstreekse aanspraak voor individuen op bijstand en bevat evenmin de opdracht om een bijstandsnorm in het leven te roepen die voor elke rechthebbende onder alle omstandigheden en te allen tijde toereikend moet zijn.
Aan deze bepaling heeft de wetgever uitvoering gegeven door het in het leven roepen van (thans) de Participatiewet, die regelt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander (en de met de Nederlander gelijkgestelde), met onvoldoende middelen, recht heeft op bijstand van overheidswege. De bijstandsnormen die in de Participatiewet zijn opgenomen, worden geacht in principe toereikend te zijn voor de noodzakelijke kosten van het bestaan. De Participatiewet kent echter ook, in aanvulling op de bijstandsnormen, de mogelijkheid om aanvullende algemene en bijzondere bijstand toe te kennen aan degenen voor wie de bijstandsnorm vanwege bepaalde omstandigheden ontoereikend is om alle noodzakelijke kosten te kunnen dragen. Daarnaast kennen we in Nederland het toeslagenstelsel en kan er bijvoorbeeld kwijtschelding van gemeentelijke belastingen worden verleend.
Is de Grondwet geschonden? Hoe komt u tot die conclusie?
Het is een gegeven dat de Participatiewet uitvoering geeft aan de grondwettelijke opdracht tot wetgeving, zoals wij hebben toegelicht bij vraag 40. Daaraan doet deze problematiek niet af. Als, ten gevolge van conflicterende regelingen, burgers onder de bijstandsnorm uitkomen met hun besteedbaar inkomen, dan biedt de Participatiewet als vangnetregeling ook de mogelijkheid om tot aanvulling over te gaan. De uitspraak van de CRvB geeft dan ook geen aanleiding te veronderstellen dat van een schending van de Grondwet sprake zou kunnen zijn.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Gelet op de noodzaak om de uitvoerige set vragen zorgvuldig te beantwoorden, ontvangt u de beantwoording helaas buiten de termijn van drie weken. Voor uw overzicht is tweemaal gebruik gemaakt van een tabel waarmee meerdere vragen worden beantwoord.
Het position paper Omgevingswet-DSO van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het position paper Omgevingswet-DSO van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 februari 2023 dat aan de Eerste Kamer is gezonden?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het position paper van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
Deelt u de mening dat het van het grootste belang is om de zorgelijke signalen van de hoogste bestuursrechters van ons land uitermate serieus te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Ik heb op deze signalen op 10 maart jl. per brief gereageerd, waarbij ik inga op de door de Afdeling naar voren gebrachte opmerkingen en onzekerheden over het DSO in relatie tot het functioneren van de rechtspraak.
Wat is uw reactie op de zorg van de Afdeling bestuursrechtspraak dat het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) onvoldoende in staat is om alle onderdelen binnen een omgevingsplan op een inzichtelijke wijze en in onderlinge samenhang – met inbegrip van wijzigingsbesluiten en daarbij behorende achtergrondstukken – raadpleegbaar te laten zijn, ook wanneer de brondocumentatie verschilt? Kunt u, wanneer u deze zorgen niet deelt, nauwkeurig aangeven waarom u deze zorgen niet deelt?
Het is terecht dat de Afdeling hier aandacht voor vraagt. De Afdeling heeft dit punt al eerder naar voren gebracht, hetgeen toen aanleiding is geweest om een nieuwe viewer in het stelsel van het DSO te ontwikkelen, de Viewer «Documenten op de kaart». Deze nieuwe documentgerichte viewer, die onder intensieve begeleiding van een begeleidingsgroep met gemeentelijke planjuristen en juristen uit de rechtspraak en de Afdeling is ontwikkeld, maakt de gewenste inzichtelijke wijze van raadpleging van het omgevingsplan mogelijk.
Beide viewers in het DSO-LV (Viewer «Regels op de Kaart» en Viewer «Documenten op de Kaart») tonen de geconsolideerde versie van het omgevingsplan die geldt op dat moment. Via de functionaliteit tijdreizen kan onder andere worden teruggegaan naar de versie van het omgevingsplan die gold op moment «x», wat voor de rechtspraak een noodzakelijke functionaliteit is. Deze functie is door de Raad voor de Rechtspraak in haar position paper2 als voldoende beoordeeld.
Besluiten tot vaststelling van een omgevingsplan (de wijzigingsbesluiten) worden via de Landelijke voorziening bekendmaken en beschikbaar stellen (LVBB) ontsloten op officielebekendmakingen.nl. Besluiten zijn daar dan ook, inclusief alle bijlagen die het bevoegd gezag bij het besluit publiceert, raadpleegbaar. Het bevoegd gezag kan er ook voor kiezen om zeer omvangrijke achtergrondstukken beschikbaar te stellen via de eigen onlinevoorziening, net als nu al bij andere decentrale regelgeving en andere publicaties gebeurt. Ook in dat geval kan er vanuit het besluit rechtstreeks naar de betreffende bijlage doorgeklikt worden.
Een wijzigingsbesluit is altijd terug te vinden via officielebekendmakingen.nl. Hierheen kan worden doorgeklikt vanuit de wetstechnische informatie die bij de geconsolideerde versie van het omgevingsplan in de viewers van DSO-LV wordt weergegeven.
Het raadplegen van het integrale omgevingsplan dat geldt op moment «x» en het raadplegen van de onderliggende wijzigingsbesluiten gebeurt dus in de praktijk op twee plekken en is mogelijk vanaf inwerkingtreding. De Raad voor de Rechtspraak heeft in haar position paper geoordeeld dat de manier waarop het geraadpleegd kan worden in DSO-LV voldoende is voor inwerkingtreding. Dat laat onverlet dat ook na inwerkingtreding blijvend aan verbetering wordt gewerkt.
Wat is uw reactie op de zorg van de Afdeling bestuursrechtspraak dat het DSO nog geen oplossing biedt voor het feit dat wijzigingen in een omgevingsplan die het gevolg zijn van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak voor een ieder kenbaar moeten zijn (snel en op een traceerbare en goed raadpleegbare wijze verwerkt in het DSO)? Kunt u, wanneer u deze zorg niet deelt, nauwkeurig aangeven waarom u deze zorg niet deelt?
Deze zorg van de Afdeling meen ik in dit stadium te kunnen wegnemen. Een uitspraak van de Afdeling moet voor eenieder kenbaar zijn, niet alleen via de website van de Raad van State, maar bij consequenties voor de inhoud van het betreffende plan ook bij raadpleging van het omgevingsplan zelf.
Voor het verwerken van uitspraken is er een oplossing voor de korte en langere termijn. In de eerste periode na inwerkingtreding kunnen gemeenten gebruik maken van de nu bestaande mutatiescenario’s voor het wijzigen van het omgevingsplan. Hierbij wordt het goed herkenbaar dat het gaat om het verwerken van een gerechtelijke uitspraak, door dit in de toelichting mee te geven. Deze informatie is vindbaar wanneer het betreffende deel van het omgevingsplan geraadpleegd wordt. Dit niveau van kenbaarheid en raadpleegbaarheid is vergelijkbaar met de huidige situatie. Op de langere termijn, na inwerkingtreding, zal er een specifiek mutatiescenario komen voor het verwerken van gerechtelijke uitspraken. Hiervoor is een nieuwe versie van de standaarden (STOP-B) waarop het stelsel draait vereist. Dit gebeurt na inwerkingtreding, omdat de afspraak nu is dat de standaarden tot inwerkingtreding niet wijzigen om het DSO als geheel zo stabiel mogelijk te houden.
Deelt u de mening van de Afdeling bestuursrechtspraak dat partijen die tegen besluitvorming wensen op te komen op een laagdrempelige en gebruiksvriendelijke wijze hun rechten moeten kunnen afleiden uit het DSO? Zo ja, deelt u de zorg van de Afdeling bestuursrechtspraak dat het nog allerminst duidelijk is of dit met het DSO mogelijk is? Kunt u, wanneer u deze zorg niet deelt, nauwkeurig aangeven waaruit blijkt dat het DSO wel geschikt is om adequate rechtsbescherming mogelijk te maken voor partijen die niet thuis zijn in het (omgevings)recht?
Ja, de mening dat partijen die tegen besluitvorming wensen op te komen op een laagdrempelige en gebruiksvriendelijke wijze hun rechten moeten kunnen afleiden uit het DSO deel ik.
De zorg dat het nog allerminst duidelijk is of dit met het DSO mogelijk is, deel ik niet.
Op basis van gezamenlijke tests met gebruikers – burgers, het bedrijfsleven, bevoegd gezagen, advocatuur en rechtspraak – worden momenteel al op onderdelen verbeteringen aangebracht in het DSO-LV. In deze testen zal ik er ook voor zorgen dat burgers expliciet worden meegenomen in het oefenen met de viewer «Documenten op de Kaart», zodat burgers deze viewer goed kunnen gebruiken in het kader van inspraak, bezwaar en eventueel beroep.3
Overkoepelend blijven we, zoals vermeld in de brief aan uw Kamer van 10 maart jl. over het position paper van de Afdeling, regelmatig onderdelen van het DSO-LV toetsen met gebruiksgroepen die bestaan uit onder andere burgers uit alle geledingen van de samenleving, het bedrijfsleven, bevoegd gezagen en andere (markt)partijen.4 Dit alles met het oog op het bieden van een gebruiksvriendelijke voorziening. Dit heb ik u gemeld tijdens het debat afgelopen dinsdag en in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen van uw Kamer.
Ook na inwerkingtreding wordt gezorgd voor het verwerken van feedback en het werken aan verbeteringen van het DSO, zowel in functionaliteit als gebruiksvriendelijkheid.
Deelt u de mening dat het voor een goed functionerende rechtspraak van groot belang is dat de rechtspraak, voordat de Omgevingswet inwerking zal treden, uitvoerig met het DSO kan testen? Kunnen rechtbanken en de Afdeling bestuursrechtspraak zelf inmiddels adequaat testen en vaardigheden op bouwen met het DSO? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom gebeurt dit nog niet voldoende?
Ja. De rechtspraak, rechtbanken en de Afdeling kunnen testen en vaardigheden opbouwen met het DSO-LV. De viewer Documenten op de Kaart is sinds januari 2023 beschikbaar om te oefenen. Deze viewer is met een begeleidingsgroep tot stand gekomen en wordt momenteel getest en verder doorontwikkeld. De Afdeling neemt hieraan deel naast juristen uit andere delen van de rechtspraak en gemeentelijke planjuristen. De doorontwikkeling is gericht op kleine aanpassingen die niet voor substantiële wijzigingen zorgen van het stelsel. Gezien de geuite zorgen neem ik de Afdeling mee in deze beoogde aanpassingen, zodat zij de eventuele impact hiervan kan meenemen in de oefenwerkzaamheden en voorbereidingen.5
Zoals in het antwoord op vraag 3 is beschreven, werkt de Viewer Documenten op de Kaart volgens de position paper van de Raad voor de Rechtspraak voldoende. Er zijn nog wel wensen voor verbetering. Daar wordt aan gewerkt. Dit staat het oefenen niet in de weg. Naar aanleiding van de brief van de Afdeling heb ik hen uitgenodigd om dit jaar het stelsel te blijven beproeven en hiermee te blijven oefenen. Ik heb toegezegd nadere afspraken te maken over de wijze waarop ik de Afdeling hierin kan bijstaan.6
Deelt u de mening dat het onverantwoord is om een besluit over de inwerkingtreding van de Omgevingswet en het bijbehorende DSO te nemen als de rechtspraak nog niet heeft kunnen beoordelen of zij adequate rechtsbescherming kunnen waarborgen vanaf het moment van inwerkingtreding? Zo nee, waarom deelt u deze mening niet?
Rechtsbescherming is voor alle burgers en bedrijven van belang. De wijziging naar de Omgevingswet is een grote verandering, maar wat betreft de rechtsbescherming is er sprake van een – ten opzichte van de huidige wetgeving – gelijkwaardig beschermingsniveau. Voor de rechtsbescherming gelden, naast de Omgevingswet, net als nu de waarborgen van de Algemene wet bestuursrecht. Ook gelden de regels over bekendmaking van besluiten en regelgeving op grond van de Algemene wet bestuursrecht en de Bekendmakingswet (bijv. via officelebekendmakingen.nl en voor geconsolideerde versies via wetten.nl). De regeling van bekendmaking en rechtsbescherming is dan ook wettelijk geborgd.
Het DSO biedt een extra voorziening voor het ontsluiten van besluiten en regelgeving over de fysieke leefomgeving. Waar het gaat om de behoefte van de rechtspraak heb ik goed kennisgenomen van de verschillende door de rechtspraak en de Afdeling gestelde randvoorwaarden, zoals een samenhangende weergave, het tonen van de besluithistorie en de mogelijkheid tot tijdreizen. Deze worden, zoals in het antwoord op vraag 3 beschreven, gefaciliteerd met de viewers en door de Raad voor de Rechtspraak in haar position paper als voldoende werkend beoordeeld. Tot aan 1 januari 2024 wordt samen met de gehele rechtspraak aan de resterende punten gewerkt. Zo wordt gezorgd voor een verantwoorde inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar en zo spoedig als mogelijk beantwoorden?
Ja.
De oproep van de KNMG om lange termijn gezondheidsdoelen wettelijk te verankeren |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u de open brief van de KNMG en ruim zeventig organisaties, gericht aan u en de Minister voor Armoedebeleid, waarin wordt opgeroepen om lange termijn gezondheidsdoelen wettelijk te verankeren?1
Ja. VWS is eind 2022 ook aanwezig geweest bij de door de KNMG georganiseerde werkconferentie «Voorop voor gelijke gezondheid». Een resultaat van deze werkconferentie is de open brief, zo heeft de KNMG laten weten.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de KNMG en andere betrokkenen (organisaties en personen) over het wettelijk verankeren van lange termijn gezondheidsdoelen, aangezien de KNMG aangeeft dat op deze manier structurele verbetering van de gezondheid van de burger kan worden geborgd?
Vanuit VWS, óók vanuit mij persoonlijk, wordt gesproken met de KNMG en andere betrokkenen over hun open brief. In die gesprekken is ook aandacht voor deze specifieke aanbeveling. Op 22 maart jl. hebben de Minister van Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen en ik de open brief in ontvangst genomen en hebben we gesproken met de voorzitter van de KNMG.
Deelt u de mening dat preventie de basis is van een goede gezondheidszorg en dat gezonder leven, eten en bewegen een belangrijke rol speelt om ziekte en ongemak te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Samen met de Minister van VWS en de Minister van LZS sta ik voor het belang van preventie en gezondheid en daarbinnen een gezonde leefstijl. In het coalitieakkoord is afgesproken dat de doelen van het Nationaal Preventieakkoord leidend blijven, met een focus op de jeugd door sport, voeding en bewegen. De cijfers over roken, overgewicht, alcoholgebruik, bewegen en mentale gezondheid onder volwassenen en kinderen onderstrepen de urgentie om blijvend in te zetten op de doelen van het Nationaal Preventieakkoord en het bevorderen van een integrale aanpak van een gezonde leefstijl in een gezonde leefomgeving. Ik verwijs u ook naar het onlangs afgesloten Gezond en Actief Leven Akkoord waarin preventie en een gezonde leefstijl in een gezonde leefomgeving (zowel fysiek als sociaal) centraal staan.2 Ook de KNMG wijst nadrukkelijk in zijn brief op het belang van bestaanszekerheid, schuldenproblematiek woonomgeving en sociaal netwerk in relatie tot gezondheid.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om bij preventief gezondheidsbeleid een stok achter de deur te creëren en dit niet vrijwillig en vrijblijvend te houden, zoals nu het geval is? Zo nee, waarom niet?
Met het Gezond en Actief Leven Akkoord dat ik 3 februari jl. heb gesloten met VNG, GGD-GHOR en Zorgverzekeraars Nederland, zijn gezondheidsdoelen afgesproken. Ook zijn resultaten benoemd die voor alle gemeenten en zorgverzekeraars en VWS gelden. Op basis van het Gezond en Actief Leven Akkoord houden wij elkaar aan de afspraken. Ik zie het akkoord als een stap naar minder vrijblijvendheid en stok achter de deur waarmee partijen elkaar kunnen aanspreken op de overeengekomen doelen en acties.
Deelt u de mening dat het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen, waarbij u de vrijheid behoudt om te bepalen welke maatregelen moeten worden ingezet om deze doelen te behalen, u een goede uitgangspositie geeft dwingender preventief gezondheidsbeleid op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Voor het behalen van gezondheidsdoelen is er een breed scala aan maatregelen en commitment van diverse partijen nodig. Ik ben er niet van overtuigd dat het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen mij een goede uitgangspositie geeft voor een dwingender preventief gezondheidsbeleid. Daarvoor is het geheel te complex. Zoals in de brief van KNMG ook wordt benoemd is (ervaren) gezondheid van veel factoren afhankelijk. Naast persoonsgebonden factoren (bloeddruk, cholesterol, overgewicht) spelen leefstijl (roken, voeding, alcoholgebruik, bewegen) en de leef- woon- en werkomstandigheden een rol.3 De KNMG wijst hier in zijn aanbevelingen ook op. De bestaanszekerheid van mensen (een stabiel en voldoende besteedbaar inkomen, schuldenproblematiek en de mogelijkheden tot gezond eten, onderwijs, gezond en veilig wonen en werken) wordt hierbij specifiek benoemd.
Het aantal partijen dat een deel van de oplossing biedt, is daarmee ook navenant. Ook waar het de overheid betreft. Alleen met een brede gezamenlijke inzet, ook met gemeenten en andere departementen, is volksgezondheidswinst te behalen. Het wettelijk verankeren van doelen en streefwaarden, met de Minister van VWS die verantwoording moet afleggen, doet afbreuk aan die gezamenlijke verantwoordelijkheid. Bovendien gaat het opnemen van streefwaarden om zo de realisatie daarvan af te dwingen, voorbij aan de individuele verantwoordelijkheid en keuzevrijheid van mensen. In de wetenschap dat die individuele verantwoordelijkheid beïnvloed wordt door de fysieke en sociale leefomgeving.
Herinnert u zich dat u tijdens het commissiedebat Leefstijlpreventie op 14 december 2022 aangaf het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen een aantrekkelijk idee te vinden, maar dat u betwijfelt of het een effectieve manier is om tot gezondheidswinst te komen?
Ja. Ik heb eveneens aangegeven dat ik niet van opvatting ben veranderd wat betreft het wettelijk vastleggen van gezondheidsdoelen. Dat ik liever inzet op maatregelen die bewezen effectief zijn om tot gezondheidswinst te komen en dat het voor mij de vraag is of wettelijke verankering van gezondheidsdoelen daartoe gaat leiden.
Heeft u aanleiding om te denken dat het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen sowieso níet zou leiden tot gezondheidswinst? Zo ja, wat geeft deze aanleiding? Zo nee, waarom zou u het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen dan niet verder onderzoeken?
In mijn antwoord op vraag 5 ga ik in op de vraag waarom het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen niet sowieso zou leiden tot gezondheidswinst. Het stellen van een doel betekent niet dat de verschillende partijen die aan zet zijn, vanzelfsprekend effectieve maatregelen in (kunnen) gaan zetten om het doel te bereiken.
Kunt u bevestigen dat u in uw brief van 7 juli 2021 wel inhoudelijk hebt gereageerd op de motie van de leden Kuiken en Renkema – waarin zij verzoeken de Kamer een voorstel te zenden of en, zo ja, hoe collectieve gezondheidsdoelen wettelijk kunnen worden verankerd – maar de motie niet hebt uitgevoerd, aangezien u de Kamer geen voorstel hebt gestuurd?2
In de brief heb ik aangegeven welke bezwaren er kleven aan het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen. Op het vlak van gezondheidsbevordering is het niet eenvoudig om streefwaarden vast te stellen (zoals dat in milieuwetgeving het geval is). De effecten op gezondheid zijn veel moeilijker in getallen te vangen. Ook doet het geen recht aan de noodzaak dat meerdere partijen zich aangesproken en eigenaar voelen voor gezondheidsbevordering en bescherming. En dat bovendien de individuele keuzevrijheid van mensen moet worden meegewogen (die weer beïnvloed wordt door de fysieke en sociale leefomgeving). Hiermee is voldaan aan de motie omdat ik aangeef (in antwoord op de eerste vraag) geen voorstander te zijn van het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen. De vraag om een voorstel «hoe dit te doen» is daarmee niet aan de orde.
In het wetgevingsoverleg van december 2022 over de «Wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met de bestrijding van een epidemie van infectieziekten behorend tot groep A1, of een directe dreiging daarvan» heeft u, samen met de leden Kuiken, Westerveld en Hijink, een amendement ingediend over het wettelijk verankeren van doelstellingen in meetbare indicatoren en streefwaarden voor volksgezondheid.5 De reactie op dit amendement is in lijn met mijn eerdere reactie op de motie van de leden Kuiken en Renkema. Het amendement kon niet rekenen op een meerderheid van uw leden.
Ik deel met u dat we voor het bereiken van de gezondheidsdoelen toe moeten naar minder vrijblijvendheid en dat het stellen van gezondheidsdoelen belangrijk is om richting te geven. Daarom zijn in het Nationaal Preventieakkoord in 2018 gezondheidsdoelen op leefstijl geformuleerd en acties afgesproken met ruim 70 partijen. En zijn onlangs in het Gezond en Actief Leven Akkoord met gemeenten en zorgverzekeraars zeven gezondheidsdoelen opgenomen, en resultaten afgesproken waar partijen zich aan te houden hebben. In de aanbiedingsbrief van het Gezond en Actief Leven Akkoord6 zijn de gezondheidsdoelen toegelicht. Dit zijn veelal gezondheidsdoelen die eerder zijn afgesproken, zoals de doelen uit het Nationaal Preventieakkoord. In die zin is er sprake van consistent beleid met doelen die ook voor de lange termijn richting geven.
Wanneer stuurt u een dergelijk voorstel naar de Kamer?
Zoals ik u in de antwoorden op voorgaande vragen heb toegelicht en de totstandkoming van het Gezond en Actief Leven Akkoord waarin gezondheidsdoelen zijn opgenomen, is een voorstel voor wettelijke verankering nu geen logische vervolgstap. Mogelijk dat, afhankelijk van de uitvoering van de afspraken in het Gezond en Actief Leven Akkoord, het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen alsnog overwogen kan worden. Dit is echter nu nog niet aan de orde.
Een dubieuze promotiecampagne van de EU |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over de promotiecampagne «You are EU» vol met opgeblazen teksten als: ««You are EU» is een manifest dat we samen kunnen evolueren naar schone en eigen energie.»?
Als lidstaat is Nederland niet betrokken bij deze campagne. De Europese Commissie gaat over haar eigen communicatie. Het kabinet ziet geen aanleiding de inhoud, opportuniteit of effectiviteit van specifieke communicatie-initiatieven van de Commissie te becommentariëren.
Bent u het eens met de volgende stelling op de website: «Onze kinderen en kleinkinderen wijzen ons de weg naar ons gemeenschappelijke doel: het behoud van onze democratie, onze economie en onze vreedzame en onafhankelijke Europese Unie»?1
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit soort teksten nogal pathetisch zijn en gelooft u werkelijk dat dit soort campagnes effectief zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens dat uitbreiding van bevoegdheden van de EU onderwerp moet zijn van politieke discussie in plaats van promotiecampagnes?
De bevoegdheden van de EU zijn vastgelegd in de EU-Verdragen. Eventuele uitbreiding van de bevoegdheden van de EU zal verdragsrechtelijk moeten worden verankerd, en kan daarmee alleen plaatsvinden via de in artikel 48 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) vastgelegde procedure. Dat betekent volgens het kabinet dat uitbreiding van bevoegdheden van de EU per definitie de uitkomst zou zijn van een politieke discussie tussen de EU lidstaten.
Wat zijn de totale kosten voor deze campagne?
Navraag leert dat de Europese Commissie de totale campagnekosten (dus in alle 27 EU-lidstaten) stelt op 34,5 miljoen euro.
Vindt u dit een verstandige campagne of had u het geld liever anders besteed?
Zie de beantwoording van de vragen 1, 2 en 3.
Was u op de hoogte van dit initiatief? Zo ja, heeft u toestemming verleend? Zo nee, gaat u dat overbrengen aan de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 6.
De bereikbaarheid van stemlocaties |
|
Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat er een staking in het streekvervoer is aangekondigd op de dag van de provinciale verkiezingen en dit betekent dat voor sommige mensen stemlocaties niet toegankelijk zijn?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat zowel het recht om te staken als de bereikbaarheid van stemlocaties essentieel zijn voor het functioneren van de democratie? Zo nee, kunt u dit antwoord uitgebreid toelichten?
Een deel van de stembureauleden, gemeenteambtenaren en kiezers is afhankelijk van het openbaar vervoer om bij een stemlokaal te komen. Onder meer kiezers met een visuele beperking hebben er daarom aandacht voor gevraagd om niet op de verkiezingsdag te gaan staken.
Ik begrijp de zorgen die leven bij een staking op de verkiezingsdag, maar respecteer uiteraard ook het stakingsrecht. Ik heb mijn zorgen overgebracht in contacten met de FNV en CNV. Zowel de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat als ik hebben ook opgeroepen de verkiezingsdag niet te belasten met een staking. En anders op andere wijze op de verkiezingsdag de zorgen van de chauffeurs en treinpersoneel over het voetlicht te brengen, zonder dat dit kiezers belemmert in de uitoefening van hun stemrecht. Over deze oproepen blijft het kabinet graag in contact met de bonden.
Bent u bereid met de bonden en de streekvervoerders in gesprek te gaan en bijvoorbeeld voor te stellen dat het openbaar vervoer gratis kan rijden, zonder nadelige gevolgen voor stakers en stemmers? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De vele berichten van ongeregeldheden, excessief geweld en het nederzettingenbeleid van de nieuwe Israëlische regering in de bezette Westelijke Jordaanoever |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Herinnert u zich uw uitspraak in het Commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken d.d. 19 januari 2023 dat de regering de nieuw Israëlische overheid (geïnstalleerd op 29 december) op haar daden zou moeten beoordelen?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht van 26 februari: «Palestinian killed as settlers rampage in Huwara after deadly terror attack»?2 Hoe beoordeelt u het feit dat Bezalel Smotrich, Minister van Financiën en Defensie, de tweet van Samaria Regional Council Deputy Chief Davidi Ben-Zion liket waarin wordt opgeroepen om Huwara «van de kaart te vegen»?
Ja, daarmee ben ik bekend; ik acht deze oproep onacceptabel.
Bent u bekend met het bericht van 22 februari jl.: «Israëlische inval op Westoever escaleert: elf doden en 102 gewonden gemeld»?3
Ja.
Bent u bekend met het bericht van 26 februari jl.: «Two Israeli brothers shot dead in West Bank terror attack – IDF»4
Ja.
Hoe oordeelt u over deze aanval en spreekt u de Palestijnse autoriteiten hierop aan?
De huidige spanningen en gebruik van geweld nemen steeds verder toe, zoals ook blijkt uit de door u genoemde voorbeelden in vragen 3, 5, 6, 7 en 8. Dit geeft reden tot grote zorg. Het is in het belang van beide partijen om verdere escalatie te voorkomen. Nederland roept beide partijen hiertoe op, publiekelijk en in bilaterale contacten. Daarnaast spreekt Nederland zich nadrukkelijk uit tegen unilaterale stappen die de situatie verder onder druk zetten. Ook op Europees niveau wordt deze boodschap uitgedragen getuige de recente verklaring van hoge vertegenwoordiger Borrell en alle 27 lidstaten.5 Nederland steunt in dit kader ook de recente initiatieven van Jordanië, Egypte en de VS in Aqaba om tot afspraken te komen om de situatie te de-escaleren.
Hoe beoordeelt u de grootschalige inval van het Israëlische leger van 22 februari jl. waarbij geen rekening werd gehouden met de burgerbevolking en waarbij onschuldige mensen zijn omgekomen? Vindt u dat de Israëlische krijgsmacht daarbij proportioneel heeft gehandeld?
Het hoge aantal slachtoffers als gevolg van de operatie in Nablus en andere recente operaties en aanslagen die onderdeel vormen van de huidige negatieve geweldsspiraal, baart Nederland zorgen. Ik heb mijn zorgen geuit en opgeroepen tot de-escalatie. Nederland roept Israël op terughoudend te zijn met het gebruik van geweld in veiligheidsoperaties en verwacht van Israël dat ieder geweldsgebruik proportioneel is.
Hoe beoordeelt u de inval van het Israëlische leger op 6 februari jl. in een Palestijns vluchtelingenkamp waarbij vijf Palestijnen om het leven kwamen?
Zie antwoorden op vragen 5 en 6.
Hoe beoordeelt u de aanval van het Israëlische leger op een Palestijns vluchtelingenkamp op 26 januari jl. waarbij negen Palestijnen op het leven kwamen?
Zie antwoorden op vragen 5 en 6.
Hoe beoordeelt u de overeenkomst die tussen het Israëlische Ministerie van Defensie en het Israëlische Ministerie van Financiën is gesloten over het geldende recht in de bezette gebieden?5
Het kabinet heeft kennis genomen van deze overeenkomst. Het kabinet maakt zich al langere tijd zorgen over ontwikkelingen in Israël die onduidelijkheid creëren over het bestuur over de door Israël bezette gebieden en die ertoe bijdragen dat het onderscheid tussen Israël en de bezette gebieden verder vervaagt en dat is problematisch. Nederland volgt de ontwikkelingen nauwgezet.
Hoe beoordeelt u het handelen van de Israëlische overheid van 13 februari jl. om negen nederzettingen te bouwen op land dat is gestolen van de rechtmatige eigenaren?6
Ik heb mij hier duidelijk tegen uitgesproken. Het legaliseren van onder Israëlisch recht illegale outposts, net als het goedkeuren en uitbreiden van nederzettingen in het algemeen, is in strijd met internationaal recht en plaatst een toekomstige vreedzame oplossing verder op afstand.
Hoe beoordeelt u het beleid van de Israëlische overheid om het aantal wapens onder kolonisten te vergroten?7
Het huidige wapenbezit in de fragiele veiligheidssituatie is problematisch, niet alleen onder kolonisten, maar over de gehele breedte in Israël en in de bezette Palestijnse gebieden. Wapenbezit vergemakkelijken werkt dit verder in de hand en is daarmee onwenselijk. Het kolonistengeweld is al geruime tijd aan het toenemen met als dieptepunt de recente gewelddadigheden in Huwara.
Hoe beoordeelt u de keuze van de Israëlische overheid om 7.000 woningen voor kolonisten in de bezette Westelijke Jordaanoever goed te keuren en aan te kondigen?8
Nederzettingen zijn strijdig met het internationaal recht, ondermijnen de kansen op een twee-statenoplossing en doen spanningen op de grond toenemen. Nederland blijft zich uitspreken tegen illegale nederzettingen, of unilaterale acties die een duurzame oplossing verder op afstand plaatsten.
Hoe beoordeelt u het feit dat het Israëlische leger kinderen gevangen neemt en inmiddels 160 kinderen in detentie houdt?9
Volgens het internationaal recht vormt arrestatie, detentie of gevangenschap van een kind een maatregel die alleen in een uiterst geval mag worden ingezet en voor een zo kort mogelijke tijd. Nederland blijft de Israëlische overheid consistent op haar internationaalrechtelijke verplichtingen aanspreken, waaronder het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en verplichtingen onder internationaal humanitair recht.
Herinnert u zich de aangenomen motie Sjoerdsma c.s. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1669) waarin de regering wordt verzocht positieve maatregelen te formuleren en effectieve drukmiddelen in te zetten om de Israëli’s en Palestijnen weer aan de onderhandelingstafel te krijgen? Waarom is geen gehoor gegeven aan deze motie? Bent u bereid dit alsnog te doen?
Deze motie is afgedaan middels Kamerstuk 23 432, nr. 484 van 16 juni 2021. In deze brief is toegelicht dat Nederland hier tijdens de Europese Raad en de informele bijeenkomst van Ministers van Buitenlandse Zaken op heeft aangedrongen.
Herinnert u zich de aangenomen motie Karabulut c.s. (Kamerstuk 32 735, nr. 301) waarin de regering wordt verzocht opties in kaart te brengen van (mogelijk) te nemen maatregelen indien Israël overgaat tot annexatie van Palestijns gebied? Waarom is geen gehoor gegeven aan deze motie? Bent u bereid dit alsnog te doen?
Middels brief, Kamerstuk32 735, nr. 301, is destijds gehoor gegeven aan de motie. Het Midden-Oosten Vredesproces, inclusief mogelijke annexatie, en de EU-inzet zijn destijds meermaals besproken in de Raad Buitenlandse Zaken. De Nederlandse en Europese inzet was en is gericht op het tegengaan van annexatie en hierover vindt veelvuldig contact plaats met Israël en internationale partners.
Herinnert u zich de aangenomen motie Servaes c.s. (Kamerstuk 23 432, nr. 434) die het kabinet oproept om concrete maatregelen te nemen «wanneer partijen afzien van constructieve deelname aan vredesbesprekingen en ondermijnend beleid blijven voeren»? Waarom is geen gehoor gegeven aan deze motie? Bent u bereid dit alsnog te doen?
Middels de beantwoording van de feitelijke vragen inzake de begroting Buitenlandse Zaken voor het jaar 2017 (Kamerstuk 34 550-V, nr. 7)11 is destijds gehoor gegeven aan de motie. Frankrijk nam het initiatief om een nieuwe dynamiek in het vredesproces te creëren en de bestaande patstelling te doorbreken. Nederland heeft zich ingezet om beide partijen te bewegen tot een constructieve deelname. Destijds is ook aangegeven dat de toekomstige dimensie van de motie («wanneer partijen afzien van constructieve deelname aan vredesbesprekingen en ondermijnend beleid blijven voeren, om concrete maatregelen te nemen, bijvoorbeeld door opschorting van bilaterale of Europese samenwerkingsovereenkomsten») op dat moment niet aan de orde was,
omdat er geen sprake was van vredesbesprekingen.
Herinnert u zich de Kamervragen van de leden Sjoerdsma en Agnes Mulder (Zaaknummer 2022Z03208) waarin de regering wordt opgeroepen maatregelen te formuleren om o.a. het illegale nederzettingenbeleid van Israël een halt toe te roepen?
Ja.
Herinnert u zich artikel 2 van het associatieverdrag met Israel? Vindt u dat de huidige ontwikkelingen onder reikwijdte van artikel 2 vallen? Zo nee, waarom niet?
Respect voor democratie en mensenrechten zijn integraal onderdeel van het associatieakkoord dat als basis fungeert voor de betrekkingen van de EU en Israël. Nederland benadrukt in EU-verband het belang van een brede dialoog met Israël, juist ook om gevoelige thema’s en actuele ontwikkelingen gezamenlijk te kunnen adresseren als EU, bijvoorbeeld via de Associatieraden.
Bent u het eens dat het ontmoedigingsbeleid van de Nederlandse regering en bondgenoten niet succesvol is geweest?
De Nederlandse overheid ontmoedigt al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied. Indien Nederlandse bedrijven aankloppen bij de overheid, worden zij over dit beleid geïnformeerd. De Nederlandse overheid verleent geen diensten aan Nederlandse bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied. Het kabinet heeft geen overzicht van de effecten van het ontmoedigingsbeleid. Het beleid is van toepassing op activiteiten van Nederlandse bedrijven als die direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van nederzettingen of als die de aanleg of instandhouding ervan direct faciliteren. Het gaat hierbij om activiteiten in nederzettingen, activiteiten met bedrijven gevestigd in nederzettingen en activiteiten buiten nederzettingen die ten gunste komen aan nederzettingen. In gevallen waarin op voorhand niet duidelijk is of een activiteit ten gunste komt van nederzettingen raadt het kabinet desgevraagd Nederlandse bedrijven aan het gesprek aan te gaan met het desbetreffende Israëlische bedrijf. Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen), waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderdeel van uitmaken. Het is vervolgens aan Nederlandse bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. In het kader van internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) wordt van Nederlandse bedrijven verwacht dat zij, met inachtneming van de OESO-richtlijnen, tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen.
Bent u bereid bilateraal en in Europees verband niet alleen grote zorgen uit te spreken over de huidige ontwikkelingen maar ook concrete drukmaatregelen voor te stellen om de Israëlische regering te laten stoppen met álle illegale maatregelen (van nederzettingenbouw tot excessief geweld)? Zo nee, waarom niet?
Nederland staat in goed contact met andere (EU) lidstaten over de huidige ontwikkelingen en blijft dit doen. Op Europees niveau wordt gesproken, met de EU-lidstaten en EU Speciaal Vertegenwoordiger voor het Midden-Oosten Vredesproces, over de wijze waarop de EU kan bijdragen aan de-escalatie.
Kunt u deze vragen met spoed en afzonderlijk beantwoorden?
Er is getracht zo snel mogelijk en afzonderlijk antwoord te geven.
Het antwoord dat oud-minister Martin van Rijn verantwoordelijk is voor de mondkapjesdeal waar 100,8 miljoen euro mee verloren ging |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met uw antwoorden op de schriftelijke vragen over wie politiek verantwoordelijk was voor de mondkapjesdeal?1
Ja.
Als oud-minister de heer van Rijn politiek verantwoordelijk was voor de mondkapjesdeal met Relief Goods Alliance (RGA) waarbij 100,8 miljoen euro belastinggeld verloren ging, bent u dan staatsrechtelijk de politiek verantwoordelijke opvolger van Van Rijn? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, wie is dan politiek verantwoordelijke op dit moment?
Nee, als Minister voor Langdurige Zorg en Sport (hierna: LZS) ben ik staatsrechtelijk niet de politiek verantwoordelijke opvolger van de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport (hierna: MZS). Uit artikel 42 van de Grondwet vloeit voort dat bewindspersonen verantwoordelijk zijn voor het door hen gevoerde beleid. De ministeriële verantwoordelijkheid is verbonden aan een beleidsterrein en de onderliggende onderwerpen. Conform de afgestemde portefeuilleverdeling van de bewindspersonen van het Ministerie van VWS valt het genees- en hulpmiddelenbeleid – en hiermee ook het beleid betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen (hierna: PBM) – onder de Minister van VWS. Als Minister voor LZS ben ik verantwoordelijk voor de coördinatie van de nafase COVID-19 bij het Ministerie van VWS, waaronder het aanvullende onderzoek naar de inkoop van PBM en de voorbereiding van de parlementaire enquête COVID-19.
Klopt het dat de heer van Rijn niet mee heeft gewerkt aan het Deloitte 1 onderzoek? Zo ja, acht u het onderzoek van Deloitte 1, indien hij er niet aan meewerkte, volledig? Zo ja, waarom acht u het onderzoek volledig indien de verantwoordelijk bewindspersoon er zijn medewerking niet aan gaf?
Nee, dat klopt niet. Zoals uit het «Onderzoek inkoop PBM – (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.» (hierna: het rapport) van Deloitte Forensic and Dispute Services B.V. (hierna: het onderzoeksbureau) blijkt, heeft de toenmalig Minister voor MZS wèl meegewerkt aan het proces van interviews en wederhoor.2 Daarnaast heeft het onderzoeksbureau desgevraagd aan mij bevestigd dat VWS de mailbox en berichtenverkeer van de mobiele telefoon van de toenmalig Minister voor MZS heeft overgedragen aan het onderzoeksbureau. De toenmalig Minister voor MZS heeft geen gebruik gemaakt van persoonlijke folders (persoonlijke map/schijf met bestanden).3
Op basis van welk contact met wie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport concludeerden Van Lienden, Danne en Van Gestel op de avond van 12 april 2022 dat ze miljonairs zouden gaan worden?
In de veronderstelling dat uw vraag betrekking heeft op randnummer 645 uit het rapport, merk ik het volgende op. Het rapport geeft weer dat de heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel hebben aangegeven dat op basis van feedback van VWS, het voor hen vrijwel onmogelijk was om met een nader voorstel van Hulptroepen tot overeenstemming te komen met VWS en het Landelijk Consortium Hulpmiddelen. De heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel hebben tevens aan het onderzoeksbureau aangegeven dat het niet onlogisch zou zijn om te veronderstellen dat er een aardig bedrag zou kunnen overblijven indien men tot een alternatieve (commerciële) overeenkomst met Relief Goods Alliance B.V. (hierna RGA) zou komen, met name gezien het grote volume.4
Als u op dit moment de politiek verantwoordelijke Minister bent, die verantwoordelijk is voor het sluiten van de mondkapjesdeal met RGA, waarbij 100,8 miljoen euro verloren ging, en ambtenaren van Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gingen in de periode 10 tot 22 april 2020 telkens met met Van Lienden, Danne en Van Gestel mee naar het Landelijk Consortium Hulpmiddelen om de deal rond te krijgen, waarbij druk werd uitgeoefend, bent u dan wel de geschikte persoon om de 100,8 miljoen euro belastinggeld die er met de door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport afgedwongen deal kwam, terug te halen? Zo ja, waarom vindt u dat?
Zoals ik in mijn brief van 3 februari 2023 heb toegelicht vindt regelmatig overleg plaats met de landsadvocaat.5 Het advies van de landsadvocaat en de juristen van VWS is om de uitkomsten van de lopende (nadere) onderzoeken en de procedures van het OM af te wachten, zodat er een zorgvuldig en zo compleet mogelijk beeld beschikbaar komt van de mogelijke omvang van de schade die de Staat heeft geleden. Op grond van dat beeld kunnen de juiste juridische stappen gezet worden.
Wat is de verantwoordelijkheid van de oud-minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de heer de Jonge, in de mondkapjesdeal waarbij door zijn actie op 10 april 2020 uiteindelijk 100,8 miljoen euro belastinggeld verloren ging, aangezien uit het Deloitte 1 onderzoek blijkt dat de oud-minister op 10 april 2022 afdwong dat er opnieuw onderhandeld zou worden met Van Lienden, Danne en Van Gestel, nadat het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) eind maart deze mensen al had afgewezen?
De formulering, dat uit het rapport zou blijken dat de toenmalig Minister van VWS zou hebben afgedwongen dat er opnieuw onderhandeld zou worden met de heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel, kan ik niet uit het rapport opmaken. Uit het rapport blijkt wel dat de toenmalig Minister van VWS aan het onderzoeksbureau heeft toegelicht dat hij op 10 april 2020 aan Functionaris 1 VWS heeft gevraagd om contact op te nemen met de heer Van Lienden.6
Voor een toelichting op de betrokkenheid van de toenmalig Minister van VWS bij de overeenkomst met RGA met de heer Van Lienden – in zijn hoedanigheid als Minister van VWS – verwijs ik volledigheidshalve naar de toelichting in de brief van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 6 april 2022 die ik aan uw Kamer heb gestuurd. De inhoud van deze brief komt overeen met de door het onderzoeksbureau opgetekende bevindingen betreffende de door u genoemde datum van 10 april 2020.7
Het bericht ‘Nieuwe brandbrief naar Den Haag over tandartsentekort’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Kent u het bericht «Nieuwe brandbrief naar Den Haag over tandartsentekort»?1
Ja.
Kent u de Kamervragen over tekort aan tandartsen die gesteld zijn in mei 2021?
Ja.
Gaat u het instroom-advies 2024–2027 van het Capaciteitsorgaan met betrekking tot tandartsen overnemen?
Naar aanleiding van het advies van het Capaciteitsorgaan van begin dit jaar ben ik met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in overleg over mogelijke oplossingsrichtingen om het tekort aan tandartsen op te lossen. In het voorjaar zal een gezamenlijke beleidsreactie op het advies van het Capaciteitsorgaan aan de Kamer worden gezonden.
Kent u de bijlage van de initiatiefnota over mondzorg Een goed begin is het halve werk met infographics over de scheve verdeling van het aantal tandartsen per 100.000 inwoners, waaruit blijkt dat er voor heel Zuid-West Nederland een probleem is?
Ja deze ken ik, en dit baart mij zorgen.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie-Van den Berg/Paulusma over het oplossen van een tekort aan tandartsen door de opleiding te verkorten (zoals ook in buitenland)2?
Naar aanleiding van het advies van het Capaciteitsorgaan van begin dit jaar ben ik met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in overleg over mogelijke oplossingsrichtingen om het tekort aan tandartsen op te lossen. In het voorjaar zal een gezamenlijke beleidsreactie op het advies van het Capaciteitsorgaan aan de Kamer worden gezonden. Hierin zal meer specifiek worden ingegaan op het gesignaleerde tekort aan tandartsen en de eventuele verkorting van de opleidingsduur.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie-Werner/Sahla om binnen de maatwerkoplossingen voor mondzorg voor minima ook te onderzoeken wat de kosten zouden zijn als mondzorg gratis aangeboden zou worden door studenten tandheelkunde, mede gezien uw bevestiging in juni 2021 dat het voor kinderen belangrijk is een goede start te kunnen maken en met een gezond gebit aan hun volwassen leven te kunnen beginnen?3
Deze motie raakt aan twee zaken die met elkaar verbonden zijn, namelijk zorgen voor voldoende toegankelijke mondzorg voor minima en zorgen dat studenten meer praktijkervaring kunnen opdoen tijdens de opleiding. Er lopen diverse ontwikkelingen hieromtrent. Ik zal samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap later op deze motie terugkomen.
Het bericht ‘Treasury Targets Global Sanctions Evasion Network Supporting Russia’s Military-Industrial Complex’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Treasury Targets Global Sanctions Evasion Network Supporting Russia’s Military-Industrial Complex»?1
Ja.
Klopt het dat deze personen en entiteiten ook Europese sancties tegen Rusland overtreden, als zij zoals de leden van het Zimenkov-netwerk bijvoorbeeld hoogtechnologische goederen aan de Russische defensiesector leveren of zakendoen met Rosoboroneksport?
In algemene zin is het direct of indirect exporteren van de meeste hoogtechnologische goederen – opgenomen in EU-verordening 833/2014 – vanuit de EU naar Rusland verboden. Rosoboroneksport is daarnaast een gesanctioneerde entiteit onder EU-verordening 269/2014, waardoor het verboden is om met dit bedrijf enige transactie aan te gaan of om er enige tegoeden of economische middelen aan ter beschikking te stellen, direct dan wel indirect. Het kabinet heeft echter geen eigenstandige informatie over deze specifieke casuïstiek.
Welke daden waarvoor de Verenigde Staten op 1 februari 2023 de in vraag één vermeldde sancties heeft uitgevaardigd zijn op dit moment niet verboden onder Europese Unie (EU)-sancties?
Zie antwoord op vraag 2.
Welke stappen bent u voornemens te zetten om ervoor te zorgen dat deze personen en entiteiten ook op de Europese sanctielijsten terecht komen, nu het achtste sanctiepakket een grond biedt om personen en entiteiten vanwege sanctieontwijking te sanctioneren?
EU-sancties zijn een instrument van het EU-buitenlandbeleid (GBVB). Vijf van de zes entiteiten in dit bericht zijn gevestigd in de EU. Dientengevolge staan er andere (rechts)instrumenten ter beschikking aan de nationale autoriteiten, zoals bijvoorbeeld strafrechtelijke vervolging. Dit is aan de relevante autoriteiten binnen de betreffende lidstaat.
Daarnaast is Nederland in EU-verband voortdurend in gesprek over het toevoegen van personen en entiteiten aan sanctielijsten en levert een actieve bijdrage aan nieuwe sancties. Voor personen en entiteiten die buiten de EU gevestigd zijn geldt dat er de mogelijkheid bestaat om deze op te nemen in de sanctieverordening wanneer zij voldoen aan de daartoe gestelde criteria. Het kabinet kan echter niet ingaan op specifieke sanctievoorstellen.
Klopt het dat de Verenigde Staten op 1 februari 2023 ook hebben opgetreden tegen personen en entiteiten die zich bevinden op het grondgebied van EU-lidstaten Cyprus en Bulgarije?
De sancties van de VS richten zich op personen met de Cypriotische nationaliteit waarvan niet bekend is waar zij zich precies bevinden. Daarnaast betreft het entiteiten die juridisch gevestigd zijn in Cyprus en Bulgarije, maar waarvan niet bekend is of zij zich ook daadwerkelijk bevinden op het grondgebied van die landen.
Welke stappen hebben Cyprus en Bulgarije zelf genomen om deze personen en entiteiten te bestraffen?
In openbare bronnen is tot nu toe geen informatie te vinden over acties van de Bulgaarse en Cypriotische autoriteiten tegen deze personen en bedrijven. Het kabinet heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de handhavende autoriteiten van andere EU-lidstaten.
Klopt het dat EU-lidstaten ook onder de huidige EU-regelgeving verplicht zijn op te treden tegen deze personen en entiteiten?
Sancties zijn juridisch bindend voor eenieder en alle lidstaten dienen ervoor te zorgen dat de sancties geïmplementeerd en nageleefd worden. Handhaving is een nationale competentie van de individuele lidstaten en hun relevante autoriteiten, evenals het besluit om over te gaan tot handhaving en vervolging. Zo bepaalt het OM in Nederland volgens het opportuniteitsbeginsel welke zaken worden vervolgd.
Welke veranderingen zou de door de Europese Commissie voorgestelde harmonisering van bestraffing van sanctieovertreding in bovengenoemde casus brengen?2
Met de door de Europese Commissie voorgestelde harmonisering van strafbaarstelling van sanctieovertreding worden de definities van strafbare feiten die verband houden met de schending van beperkende maatregelen van de EU op elkaar afgestemd. Dit zorgt ervoor dat de strafbaarstelling in alle lidstaten gelijk wordt getrokken en dat eventuele zaken op vergelijkbare wijze kunnen worden opgepakt en bestraft.
Welke drukmiddelen zijn er op dit moment binnen de EU, bijvoorbeeld bij de Europese Commissie, als Cyprus en Bulgarije niet adequaat optreden tegen overtreders van de sancties?
Sancties zijn juridisch bindend voor eenieder en de lidstaten dienen ervoor te zorgen dat de sancties geïmplementeerd en nageleefd worden. De lidstaten dienen daarbij te zorgen voor effectieve handhaving. De Europese Commissie monitort de implementatie van sancties door de lidstaten, heeft hierin een coördinerende rol en bespreekt dit op reguliere basis met de lidstaten. Een belangrijk instrument om gelijke interpretatie te bevorderen zijn niet-bindende guidance-documenten die de Commissie kan uitbrengen. Tenslotte heeft de Commissie instrumenten om de implementatie af te dwingen, bijvoorbeeld door systematische rapportage te vragen van alle lidstaten over hun inspanningen. Bij systematische niet-naleving van EU-recht heeft de Commissie de bevoegdheid om infractieprocedures te starten bij het EU Hof van Justitie.
Het sluiten van zorglocaties voor mensen die intensieve zorg nodig hebben |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de plannen van zorginstelling Pluryn om zorglocaties in Horst te sluiten?1, 2
Ja.
Hoe bekijkt u dit besluit, zeker in het licht van de schaarste aan geschikte plekken voor mensen met een intensieve zorgvraag?
Ik besef dat een verhuizing voor iedereen een ingrijpende gebeurtenis is en dus ook (en misschien nog wel meer) voor (kwetsbare) mensen met een Wlz-indicatie. Er is echter geen sprake geweest van een besluit dat alleen gebaseerd is op financiële overwegingen. Pluryn heeft getracht om de kwaliteit van zorg op de beide zorglocaties in Horst aan de Maas te verbeteren. Dat is om meerdere redenen (waaronder leegstand en het niet kunnen aantrekken van vaste medewerkers door krapte op de arbeidsmarkt) niet gelukt. Daardoor is er langdurig een fors verlies geleden op deze locaties. Dat betekent dat Pluryn structureel de tekorten aan moet vullen vanuit de middelen voor andere locaties.
Om die reden is het belangrijk dat Pluryn werkt aan een financieel gezonde bedrijfsvoering. Ook het zorgkantoor geeft aan dit van belang te vinden; de continuïteit van de organisatie is immers belangrijk voor de zorgplicht voor alle cliënten die zorg ontvangen bij Pluryn. Het zorgkantoor heeft aangegeven nauw betrokken te zijn en erop toe te zien dat Pluryn voor alle cliënten een passende nieuwe plek vindt.
Wat vindt u ervan dat mensen wiens hele leven zich afspeelt in deze omgeving, noodgedwongen moeten verhuizen? Deelt u de mening dat dit grote consequenties heeft voor het sociale netwerk, dagbesteding, relaties met familie en vrienden en dat dit het leven van mensen, die toch al vaker eenzamer zijn, flink kan ontregelen? Zo ja, wat vindt u ervan dat dit soort besluiten uit financiële overwegingen genomen worden?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is er sprake van «zorgcontinuiteit» als cliënten noodgedwongen worden weggerukt uit hun vertrouwde omgeving?
Pluryn heeft aangegeven zorgvuldig te werk te willen gaan bij de afbouw van de zorg. Dat gebeurt in overleg met het zorgkantoor. Verwanten en medewerkers zijn vertegenwoordigd in een projectgroep. De instelling is met alle 18 cliënten en hun verwanten in gesprek over hun individuele zorgbehoeften en woonwensen. Ook zijn zij met de gemeente Horst aan de Maas en andere zorgaanbieders in gesprek om te kijken naar mogelijke oplossingen. Voor meer dan de helft van het aantal cliënten is inmiddels een geschikte plek gevonden of in beeld. Pluryn geeft aan er alle vertrouwen in te hebben dat dit ook voor de anderen lukt, waarbij ze helaas niet kunnen garanderen dat deze alternatieve woonplek in Horst aan de Maas zal zijn, omdat er in het dorp zelf weinig geschikte zorgplekken beschikbaar zijn. Pluryn streeft daarom naar een passende woonplek zo dicht mogelijk in de buurt van Horst aan de Maas.
Wanneer is het besluit voorgelegd aan de cliëntenraad en andere betrokkenen? Is er een adviesaanvraag voorgelegd aan de cliëntenraad?
Het voorgenomen besluit is in december 2022 voorgelegd aan de cliëntenraad. De cliëntenraad heeft een positief advies gegeven, met het verzoek aan Pluryn om de cliëntengroep zoveel mogelijk bij elkaar te houden en voor een passende vervangende woonplek te zorgen, liefst in Horst. Ook vroeg de cliëntenraad om een sociaal plan voor de bewoners. Dat plan is volgens Pluryn bijna klaar.
Bij wie kunnen cliënten en hun ouders terecht als zij inspraak willen op het besluit of het proces? Is dat de gemeente, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), het zorgkantoor of een andere organisatie? Welke organisatie of bestuurslaag is volgens u verantwoordelijk om deze zaak goed op te pakken?
Ouders kunnen een klacht indienen bij de externe klachtencommissie. Dat is ook gebeurd. De zorg voor cliënten in Horst aan de Maas wordt gefinancierd vanuit de Wlz. Pluryn heeft een contract met het zorgkantoor. Er zijn geen contracten met gemeenten voor deze zorg. De gemeente Horst aan de Maas is wel door Pluryn betrokken, omdat de cliënten inwoners van de gemeente zijn. Er is een bijeenkomst geweest met de gemeente, alle regionale zorgaanbieders en Pluryn om te kijken naar mogelijke oplossingen.
In hoeverre zijn de gemeenteraden aangesloten van de gemeenten die contracten hebben Pluryn in Horst? Wordt met de betreffende gemeenten geprobeerd om alternatieve oplossingen te vinden?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat dit tegen de geest is van de met unanieme steun aangenomen motie, waarin de negatieve gevolgen worden onderstreept en waarin wordt verzocht te onderzoeken hoe mensen met een beperking huurbescherming zouden moeten krijgen?
Ik vind dat instellingen permanent moeten nadenken over de wijze waarop ze goede zorg verlenen. Het bieden van een geschikte woonomgeving is daarvan een belangrijk onderdeel. Een (gedwongen) verhuizing is een ingrijpende gebeurtenis; voor iedereen en dus ook (en misschien nog wel meer) voor (kwetsbare) mensen met een Wlz-indicatie. Tegelijkertijd zijn de situaties die vaak genoemd worden bij een gedwongen verhuizing, zoals een sluiting of een renovatie van een locatie of een samenstelling van een groep die niet langer passend is, niet altijd te voorkomen.
Bij zorg met verblijf vanuit de Wlz is er geen sprake van huurbescherming. Ook in reguliere woonsituaties (waarbij wel huurbescherming geldt) kan het echter voorkomen dat mensen (al dan niet tijdelijk) hun woning moeten verlaten omdat deze gerenoveerd of gesloopt moet worden omdat deze niet meer aan de eisen van de tijd voldoet. Daarbij geldt soms dat het belang van toekomstige bewoners ook niet altijd overeenkomt met de belangen van bestaande bewoners. Het belangrijkste is dat in dat soort situaties goed – en zo tijdig als mogelijk is – gecommuniceerd wordt met de cliënt en zijn vertegenwoordigers en in goed overleg gezocht wordt naar alternatieven.
In principe zijn er in de huidige systematiek voldoende «checks and balances» om dit gesprek te garanderen, zoals de inspraak van cliëntenraden. Ook het zorgkantoor ziet erop toe dat zorgaanbieders zorgvuldig omgaan met de belangen van bewoners. Ik heb in zijn algemeenheid geen signalen dat zorgaanbieders onzorgvuldig omgaan met de belangen van de bewoners van intramurale instellingen en zie dus ook geen noodzaak te onderzoeken op welke manier de woonplaats beter kan worden beschermd. Ook in de casus in Horst aan de Maas zie ik dat de instelling zorgvuldig omgaat met de belangen van de bewoners en met hen en met hun vertegenwoordigers en andere partijen die mogelijk kunnen bijdragen aan een oplossing in gesprek zijn.
Ik zal dit onderwerp bespreken in overleggen met vertegenwoordigers van cliëntenorganisaties, zorgaanbieders en zorgkantoren en vragen om eventuele signalen met mij te delen. Hiermee geef ik invulling aan de motie van Kamerlid Westerveld (Kamerstuk 35 651, nr. 13).
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van deze motie die op 31 mei 2021 is ingediend?3
Zie antwoord vraag 8.
Wat gaat nu met de cliënten gebeuren nu er vanwege de specifieke zorgvraag vaak geen passende plekken voorhanden zijn of wachtlijsten dreigen? Wat is de rol van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in dit soort situaties of welk ander uitvoeringsorgaan kan hier een rol van betekenis in spelen? Hoe wordt voorkomen dat cliënten op een wachtlijst belanden of enkel terecht kunnen op plekken die ver van vrienden en familie zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Het onderzoek van SOMO ‘Pharma’s Pandemic Profits’Het onderzoek van SOMO ‘Pharma’s Pandemic Profits’ |
|
Lilian Marijnissen |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het recente onderzoek van de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) «Pharma’s Pandemic Profits»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de 90 miljard dollar winst die farmaceutische bedrijven hebben gemaakt met hun coronavaccins? Deelt u de mening dat dit soort absurd hoge bedragen niet maatschappelijk verantwoord zijn? Zo nee, waarom niet?
De besteding van publieke middelen aan de ontwikkeling en aankoop van geneesmiddelen, waaronder COVID-19-vaccins, dient zo doelmatig mogelijk te gebeuren en zou niet moeten leiden tot exorbitante winsten voor farmaceuten. Zoals eerder aan uw Kamer bericht, vindt het kabinet het maatschappelijk verantwoord licentiëren van met publieke investeringen ontwikkelde kennis belangrijk. Maatschappelijk verantwoord licentiëren is staand beleid en moet transparantie bevorderen en hoge winsten op geneesmiddelen die ontwikkeld zijn met behulp van publiek geld beperken. Daarnaast meng ik mij actief in discussies over de inrichting van toekomstige inkoop van geneesmiddelen in pandemische situaties. Met de opgedane kennis en ervaring van de afgelopen jaren is het zaak om toekomstige contracten voor inkoop van geneesmiddelen in pandemische situaties op te stellen op een wijze die past bij een duurzaam en maatschappelijk verantwoord gebruik van publieke middelen.
Wat vindt u ervan dat deze gigantische winsten grotendeels te danken zijn aan tientallen jaren onderzoek dat is gefinancierd door overheidsinvesteringen, miljarden aan subsidies voor ontwikkeling en productie en tientallen miljarden aan Advanced Purchase Agreements (APA’s) met overheden waardoor farmaceutische bedrijven geen enkel risico lopen bij de ontwikkeling en producties van de vaccins? Deelt u de mening dat het verwerpelijk is dat private multinationals nu miljarden aan winsten binnenslepen, terwijl de risico’s grotendeels bij overheden lagen?
Om de snelle ontwikkeling en grootschalige productie van COVID-19-vaccins mogelijk te maken, heeft Nederland in Europees verband overeenkomsten kunnen sluiten, zowel met producenten die hebben gestreefd om vaccins zonder winstoogmerk te verkopen (zoals AstraZeneca en Janssen), als met producenten mét winstoogmerk. Naast publieke investeringen, zijn er wereldwijd ook grote private investeringen gedaan in Research & Development (R&D) ten behoeve van de ontwikkeling van COVID-19-vaccins. Een aantal bedrijven met succesvolle vaccins heeft de investeringen ruim kunnen terugverdienen, waaronder de farmaceutische bedrijven waaraan het onderzoek refereert. Voor andere bedrijven geldt dat zij (een deel van) de gemaakte investeringen mogelijk niet zullen terugverdienen. Daarmee is het niet evident dat farmaceutische bedrijven geen enkel risico hebben gelopen bij het ontwikkelen en produceren van de vaccins.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, blijf ik echter van mening dat publieke investeringen in de ontwikkeling van geneesmiddelen niet zouden mogen leiden tot exorbitante winsten voor farmaceuten. Het is zaak om toekomstige contracten op te stellen op een wijze die past bij een duurzaam en maatschappelijk verantwoord gebruik van publieke middelen.
Hoeveel Nederlands belastinggeld is er naar die 90 miljard dollar winst gegaan die farmaceutische bedrijven hebben gemaakt met hun coronavaccins?
In algemene zin geldt dat de contracten die getekend worden door de Europese Commissie voorzien in een geheimhoudingsverklaring voor alle betrokken partijen, inclusief de vertegenwoordigers van de 27 lidstaten. Hierdoor kan niet worden ingegaan op specifieke prijzen die zijn afgesproken voor het afnemen van voldoende vaccins om de Nederlandse bevolking de mogelijkheid te bieden om zich tegen COVID-19 te laten vaccineren. Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 3 heb toegelicht, zijn er farmaceutische bedrijven die tijdens de pandemie hebben gestreefd om vaccins zonder winstoogmerk te verkopen en ook farmaceutische bedrijven die hun investeringen ruim hebben kunnen terugverdienen.
Waarom wordt de ontwikkeling van levensreddende vaccins überhaupt over aan private bedrijven overgelaten en wordt de ontwikkeling en productie hiervan niet publiek georganiseerd, eventueel via internationale samenwerking? Deelt u de mening dat we momenteel te afhankelijk zijn van private farmaceuten hiervoor?
De ontwikkeling van geneesmiddelen en vaccins wordt in algemene zin niet aan één partij overgelaten, maar vindt meestal plaats door samenwerking tussen verschillende publieke en private onderzoekspartijen. Deze hebben elk hun eigen expertise en een rol te spelen in de ontwikkeling van effectieve (levensreddende) geneesmiddelen en vaccins. Zo waren private bedrijven tijdens de COVID-19-pandemie in staat snel diverse vaccins te ontwikkelen en in grote hoeveelheden te produceren. Ik herken daarmee niet de te grote afhankelijkheid. Voor een overzicht van de rol van private en publieke partijen in geneesmiddelenonderzoek verwijs ik naar het onderzoek rondom geneesmiddelenontwikkeling dat ik op 22 juni 2022 met uw Kamer heb gedeeld2.
Erkent u dat de onderhandelingspositie van overheden verbeterd wordt als transparantie over winstmarges, prijzen en de onderzoek- en ontwikkelkosten per product voor bedrijven verplicht wordt? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiervoor nemen?
Ik ben het met het lid Marijnissen eens dat het wenselijk is dat farmaceutische bedrijven duidelijkheid, of transparantie, verschaffen over de opbouw van de prijzen die ze vragen voor hun producten en de daadwerkelijke kosten die zijn gemaakt voor onderzoek en ontwikkeling. Omdat het hier in de regel gaat om bedrijfsvertrouwelijke informatie kan ik het vrijgeven hiervan niet zomaar afdwingen. Ik heb wel beoogd om meer transparantie te bereiken door middel van het rapport over de financiering van geneesmiddelenonderzoek, waar ik in mijn antwoord op vraag 5 aan refereer.
Bent u bereid om juridisch bindende voorwaarden in te stellen voor publieke financiering van het onderzoek en ontwikkeling van nieuwe farmaceutische producten? Zo nee, waarom niet?
Dit is reeds in gang gezet door de introductie van maatschappelijk verantwoord licentiëren. In 2019 zijn op verzoek van de toenmalige Minister voor Medische Zorg de tien principes voor maatschappelijk verantwoord licentiëren opgesteld3. In 2020 is dit gevolgd door een juridische toolkit voor licentiecontracten4. Het expertisecentrum FAST heeft in 2022 gewerkt aan een leidraad voor licentieonderhandelingen tussen kennisinstellingen en farmaceutische bedrijven. Momenteel werken de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en de Vereniging van Universiteiten aan een brede evaluatie en doorontwikkeling van de toolkit, hetgeen rond de zomer van dit jaar tot resultaat moet leiden. ZonMw heeft als voorwaarde bij subsidieverstrekking voor onderzoek opgenomen dat de principes voor maatschappelijk verantwoord licentiëren van toepassing zijn op projecten.
Staat u nog steeds achter de beslissing om Intravacc te privatiseren, nu duidelijk wordt hoe private partijen essentiële kennis over vaccins gebruiken om zichzelf te verrijken?
Ja, ik sta nog steeds achter het besluit om Intravacc te privatiseren. Intravacc doet in opdracht van partijen aan vaccinontwikkeling van de eerste preklinische onderzoeken tot fase 1–2 klinische studies en doet niet aan grootschalige vaccinproductie.
Kunt u een overzicht geven van hoeveel geld er afgelopen tien jaar is gegaan naar de ontwikkeling van vaccins vanuit de Nederlandse overheid en hoeveel winst over deze vaccins is gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Nee, hier is geen paraat overzicht van. De Nederlandse overheid investeert middels verscheidene geldstromen, via een verscheidenheid aan onderzoeksfinanciers en investeringsinstrumenten, in de ontwikkeling van geneesmiddelen in het algemeen. Vaccins maken hier onderdeel van uit. De toenmalige Minister voor Medische Zorg heeft uw Kamer op 8 oktober 2018 geïnformeerd over de publieke geldstromen die relevant zijn voor de geneesmiddelenontwikkeling5. De financiering loopt nog steeds via deze stromen. Daarnaast heeft het Ministerie van VWS voor de ontwikkeling van COVID-19-vaccins met name ingezet op financiering via de non-profit organisatie CEPI.
Kunt u een overzicht geven van de concrete maatregelen die u op welk moment van plan bent om te nemen om deze woekerwinsten van farmaceutische bedrijven aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Ik maak mij zorgen over de ontwikkeling van de uitgaven aan dure geneesmiddelen, waardoor mogelijk verdringing van reguliere zorg plaatsvindt. Ik heb mijn zorgen recentelijk ook gedeeld in een overleg met de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) en hun aanwezige achterban. Op 24 januari jl.6 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de wijziging van de beleidsregels voor de toepassing van de sluis voor dure geneesmiddelen.
Erkent u dat publiek geld ook het publieke belang moet dienen in plaats van dit publieke geld te gebruiken voor megawinsten? Zo nee, waarom niet?
Toegang tot effectieve en veilige geneesmiddelen en vaccins is een publiek belang.
Bent u bereid om farmaceutische bedrijven te verplichten publiek geld terug te geven aan de samenleving zodra zij grote winsten maken op kosten van de belastingbetaler? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke manier gaat u dit doen?
Zoals ik in mijn antwoorden op vraag 2 en vraag 7 heb toegelicht, wordt via het maatschappelijk verantwoord licentiëren getracht een eerlijke prijs te garanderen voor geneesmiddelen die (mede) zijn ontwikkeld op basis van publiek gefinancierd onderzoek. Ik ga als Minister van VWS niet over het heffen van winstbelastingen.
Wat is uw reactie op de aankondiging om de prijs van de vaccins van Pfizer/BioNTech en Moderna te verviervoudigen? Op welke manier bent u van plan om zich in te zetten om dit te voorkomen?
Tijdens de COVID-19-pandemie is er in Europees verband gezamenlijk onderhandeld over vaccins. Dat heeft ervoor gezorgd dat Europese landen konden beschikken over voldoende vaccins voor een acceptabele prijs, wanneer deze het hoogst nodig waren. In de gewijzigde epidemiologische en mondiale situatie ben ik echter van mening dat er kritisch gekeken moet worden naar het verlengen van de bestaande COVID-19-vaccincontracten met de verschillende farmaceutische bedrijven, om zo te kunnen verzekeren dat deze passen bij de huidige situatie. Met de opgedane kennis en ervaring moeten toekomstige contracten voor inkoop van geneesmiddelen in pandemische situaties worden aangepast op een wijze die past bij een duurzaam en maatschappelijk verantwoord gebruik van publieke middelen.
Bent u bereid om zich in te zetten om de prijzen van vaccins te begrenzen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ik zal mij er in Europa voor inzetten dat publiek geld voor de ontwikkeling van geneesmiddelen die we in pandemische situaties nodig hebben, niet leidt tot hoge winsten. Als gevolg zal ik mij actief blijven mengen in discussies over de inrichting van toekomstige inkoop van geneesmiddelen in pandemische situaties. Voor de huidige COVID-19-vaccincontracten lopen bijvoorbeeld al onderhandelingen met een aantal farmaceutische bedrijven over de voorzetting van de samenwerking. Daarnaast stimuleer ik het maatschappelijk verantwoord licentiëren bij de ontwikkeling van geneesmiddelen met publiek geld. Dit moet verdere transparantie bevorderen en hoge winsten op met publiek geld ontwikkelde geneesmiddelen beperken.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de medisch directeur van Pfizer Nederland die vorig jaar beweerde dat hun coronawinsten juist vooral worden geïnvesteerd in research & development (R&D) terwijl dit onderzoek van SOMO deze uitspraak onderuit haalt?2, 3
Ik ben niet bekend met de verhouding tussen private en publieke investeringen per vaccin per farmaceutisch bedrijf. Dit kan ook wisselen per vaccin en onderzoeksstadium. Zoals aangegeven, ben ik van mening dat in toekomstige overeenkomsten kritisch moet worden gekeken naar afspraken met farmaceuten. Ook om zo te blijven voorkomen dat we afhankelijk worden van één farmaceutisch bedrijf in de toekomst.
Welk gevolg heeft u gegeven aan uw eerdere uitspraken in het FD: «Winsten van tientallen procenten zijn geen uitzondering. Dat wringt. Want hoe verhouden deze winsten zich tot het publieke belang?»?4
In dit artikel gaf ik aan dat ik meer duidelijkheid wil verschaffen over de geneesmiddelen waar we in Nederland de meeste behoefte aan hebben én wat we hiervoor bereid zijn te betalen. Ik heb uw Kamer op 14 februari jl.10 een rapport gestuurd waaruit duidelijk wordt dat voor een heel aantal aandoeningen met de hoogste ziektelast geen nieuwe geneesmiddelen worden geïntroduceerd. In mijn begeleidende brief geef ik aan dat ik nu in gesprek ga met patiënten en artsen om te achterhalen of zij dit beeld herkennen. Ik ben voornemens om op basis van deze gesprekken nieuw beleid te ontwikkelen om onderzoek naar geneesmiddelen te stimuleren voor juist die ziektes die we nu niet of slecht kunnen behandelen. Ik wil verkennen of ik dit beleid kan combineren met een gericht signaal over de betalingsbereidheid (wat zijn we bereid om voor die middelen te betalen?). Zoals ik ook aangaf in mijn begeleidende brief, neem ik uw Kamer bewust mee in dit proces en ga hier ook graag met uw Kamer over in gesprek.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat bij een volgende pandemie de vaccins weer ongelijk verdeeld worden over de wereld omdat farmaceutische bedrijven zoveel mogelijk geld willen verdienen?
Universele en eerlijke toegang tot vaccins is een belangrijk uitgangspunt en het kabinet blijft zich positief opstellen bij iedere kansrijke oplossing om dit doel dichterbij te brengen. Zowel binnen Europese als mondiale gremia is Nederland actief betrokken bij discussie over toegang en beschikbaarheid van vaccins en andere essentiële medische tegenmaatregelen. Als concreet voorbeeld noem ik in dit kader ook de tweede editie van het World Local Production Forum (WLPF) dat Nederland eind van het jaar samen met de WHO zal organiseren. Het thema van universele en eerlijke toegang is hierbij een belangrijk onderwerp.
Het bericht ‘Microsoft bouwt al een jaar aan een datacentrum zonder bouw- en stikstofvergunning’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Microsoft bouwt al een jaar aan een datacentrum zonder bouw- en stikstofvergunning»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling is dat een bedrijf zonder de benodigde vergunningen een datacentrum en een hoogspanningsstation aan het bouwen is? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik.
Kunt u toelichten hoe het kan dat er, ondanks dat de benodigde vergunningen ontbreken, toch verder wordt gegaan met de bouw? Kunt u hierbij ook ingaan op de vraag waarom de bouw – sinds de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in november 2022 – niet door het bevoegde gezag stilgelegd is, zolang de benodigde vergunningen niet verstrekt zijn?
De provincie geeft aan dat de start van de bouwwerkzaamheden door Microsoft is toegestaan op basis van twee gedoogbeslissingen2 die de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft genomen. Het gaat om een gedoogbeslissing om te mogen starten met bouwen en een gedoogbeslissing om te mogen starten met bouwen van een onderstation ten behoeve van het datacentrum. De provincie geeft aan dat een beslissing tot gedogen alleen wordt genomen als er concreet zicht is op legalisatie (in dit geval het verlenen van de omgevingsvergunning). Dit is in lijn met de landelijke handhavingsstrategie3.
De gedoogbeslissingen zijn verleend vóór de uitspraak van afgelopen november door de Raad van State over het project «Porthos». Uit die uitspraak bleek dat de stikstofdepositie over de gehele bouwfase moet worden beoordeeld. Daarop is Microsoft verzocht deze informatie alsnog aan te leveren. Dit heeft Microsoft gedaan en deze informatie is door omgevingsdiensten Noordzeekanaalgebied en Noord-Holland Noord beoordeeld. De omgevingsdienst Noord-Holland Noord voert namelijk de VTH-taken namens de provincie, het bevoegd gezag, uit op het gebied van de Wnb (Wet natuurbescherming), waaronder de depositie van stikstof. De omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied voert deze taken uit op het gebied van de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) op gebied van «oprichten en in werking hebben van een inrichting» («milieu»), «bouwen van een bouwwerk» («bouw») en «het gebruik in strijd met het bestemmingsplan» («ruimtelijke ordening»). Een oordeel over de definitieve vergunning of het stilleggen van de bouw is pas gegeven nadat de aanvullende informatie is beoordeeld. De gedoogbeslissingen golden tot die tijd daarom nog steeds.
De omgevingsvergunning is inmiddels op 19 april jl. verleend. De vergunning is nog niet onherroepelijk. De provincie geeft aan dat het risico van het bouwen, vooruitlopend op de onherroepelijke omgevingsvergunning, bij Microsoft ligt. Dat risico is dat bijvoorbeeld de bouw wordt stilgelegd, indien de vergunning door de rechter wordt vernietigd. De keuze om in die situatie te gaan handhaven en op welke manier ligt bij het bevoegd gezag (provincie Noord-Holland).
Welke natuurgebieden in de omgeving van het datacentrum en het hoogspanningsstation in aanbouw lijden onder een stikstofoverschot?
Wanneer het niet is uit te sluiten dat een project leidt tot significant negatieve effecten voor een Natura 2000-gebied moet een worden aangevraagd. Het bevoegd gezag provincie Noord-Holland heeft op 19 april jl. de omgevingsvergunning verleend en daarin geconcludeerd dat er geen sprake is van een vergunningplicht op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb voor het oprichten en exploiteren van het datacentrum. Er is namelijk sprake dat er geen toename plaatsvindt van de stikstofdepositie die op grond van een eerdere milieutoestemming voor die locatie was toegestaan en als referentiesituatie geldt (intern salderen).
Heeft het Rijk, in het geval dat het decentrale bevoegde gezag de voortgang van de bouw zonder benodigde vergunningen gedoogt, in het uiterste geval de mogelijkheid om de bouw stil te leggen zolang de benodigde vergunningen niet zijn verstrekt? Kunt u dit antwoord toelichten met verwijzing naar de relevante juridische bronnen?
Het Rijk heeft als kadersteller (nationale wetgever) geen rol bij de uitvoering van vergunningverlening en het toezichthouden op de bouw- en natuurvergunningen. Wel stuurt het Rijk actief op een aantal grote impactvolle ontwikkelingen, bijvoorbeeld hyperscale datacentra. Via een AMvB leggen we in nationale regels vast dat er, buiten twee uitzonderingslocaties, nergens meer nieuwe hyperscale datacentra gerealiseerd mogen worden. Provincies en gemeenten voeren hun taken uit binnen de kaders van vastgestelde wetgeving op nationaal niveau.
Het Rijk is vanuit het interbestuurlijk toezicht toezichthouder op de bestuursorganen van de provincies (waaronder gedeputeerde staten) als het gaat om de uitvoering van provinciale medebewindstaken. Als een provincie een medebewindtaak verwaarloost kan het Rijk die taak in het uiterste geval overnemen. In dat kader bepaalt artikel 121 van de Provinciewet dat wanneer provinciale staten, gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderde beslissing niet of niet naar behoren nemen dan wel een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderde handeling niet of niet naar behoren verrichten, of anderszins een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderd resultaat niet, niet tijdig of niet naar behoren tot stand brengen, de Minister wie het aangaat besluit daarin namens provinciale staten, gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning te voorzien ten laste van de provincie. Daarnaast heeft de Kroon op grond van de Provinciewet en Gemeentewet de mogelijkheid om decentrale besluiten te vernietigen wegens strijd met het recht of algemeen belang (artikel 261 Provinciewet, artikel 268 Gemeentewet).
In het kader van het interbestuurlijk toezicht wordt echter uitgegaan van het vertrouwen dat een bestuurslaag zijn taken goed uitoefent en dat de horizontale verantwoording – van gedeputeerde staten aan provinciale staten – op orde is. Het toezicht wordt terughoudend uitgevoerd.
Deelt u de mening dat het niet goed uit te leggen is dat bijvoorbeeld de bouw van woningen vertraging oploopt vanwege de stikstofcrisis, maar dat een groot bedrijf kennelijk gewoon door kan gaan met de bouw van een datacentrum en een hoogspanningsstation, terwijl ook dat bedrijf de stikstof uitstoot onvoldoende heeft weten terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet, omdat ook Microsoft, net als ieder andere partij, dient te voldoen aan de wettelijke vereisten en een omgevingsvergunning aan te vragen. Zodoende heeft Microsoft inmiddels gegevens over stikstofuitstoot ingediend. De omgevingsdiensten, gemandateerd door provincie Noord-Holland, heeft aan de hand van de aangeleverde gegevens beoordeeld of er een bouw- en nodig is en zo ja of die vergunning kan worden verleend en onder welke condities. Inmiddels is de omgevingsvergunning verleend op 19 april jl.
Hoe is de verwarring tussen de gemeente Hollands Kroon en de provincie (omgevingsdienst) ontstaan over de vergunningverlening? Kunt u het juridisch kader schetsen van de betreffende vergunningverlening? Is deze verwarring inmiddels geheel opgelost?
Provincie Noord-Holland heeft het volgende aangegeven: De gemeente Hollands Kroon heeft in 2020 de eerste aanvraag van Microsoft in behandeling genomen volgens toen geldende inzichten over de bevoegdheid om te beslissen over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het «oprichten en in werking hebben van een inrichting» («milieu»). De belangrijkste afweging daarbij was dat de aanwezige aggregaten alleen bij stroomstoringen zouden worden gebruikt. Tijdens het vergunningverleningsproces heeft het Kenniscentrum InfoMil4, op zijn website een handreiking gepubliceerd in welke gevallen voor een datacenter een omgevingsvergunning nodig is. Volgens deze nieuwe inzichten moeten noodstroomvoorzieningen wel worden meegeteld bij het totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van stookinstallaties. In het geval van Microsoft komt het totaal opgesteld vermogen daarmee boven 50 MW, waardoor de noodstroomvoorzieningen een zogenaamde IPPC-installatie worden en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland het bevoegd gezag werd. In constructief overleg tussen de provincie, de gemeente Hollands Kroon en Microsoft is vervolgens gewerkt aan een compleet nieuw vergunningsproces.
Klopt het dat doordat Microsoft zelf een tussenstation bouwt andere bedrijven minder snel toegang krijgen tot het stroomnet? Zo ja, wat zijn de praktische gevolgen hiervan?
Nee dat klopt niet. Microsoft sluit direct aan op het hoogspanningsnet van TenneT die volgens huidige wet- en regelgeving handelt op basis van het «first come, first served»-principe (non-discriminatiebeginsel).
Kunt u voorgaande vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
De voorgaande vragen zijn door mij op uw verzoek zo veel als mogelijk afzonderlijk beantwoord.
Het bericht: 'Opinie: 'We moeten meer tandartsen opleiden, maar hoe dan''? |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Kuipers , Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel: «Opinie: «We moeten meer tandartsen opleiden, maar hoe dan?»»1
Ja.
Erkent u dat het tekort aan tandartsen, met specifiek grote verschillen in bepaalde regio’s in het land, een groot probleem is en door het niet ondernemen van actie de afgelopen jaren dit probleem steeds groter is geworden?
Er is inderdaad een tekort aan tandartsen. Deze tekorten zijn de afgelopen jaren groter geworden. Er zijn verschillen in de regio’s. Het advies van het Capaciteitsorgaan van begin dit jaar geeft aan dat de provincies Noord-Holland, Groningen, Utrecht en Gelderland de grootste tandartsdichtheid hebben. Zeeland en Flevoland hebben de laagste tandartsdichtheid.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de aangenomen moties van het lid Van den Hil c.s. over verkorting van de opleiding tandheelkunde tot vijf jaar2 en van de leden Tielen en Van den Berg over het met de Minister van OCW spreken over oplossingsrichtingen om het tekort aan tandartsen op te lossen?3
Naar aanleiding van deze moties en het advies van het Capaciteitsorgaan van begin dit jaar ben ik met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in overleg over mogelijke oplossingsrichtingen om het tekort aan tandartsen op te lossen. Dit voorjaar zal een gezamenlijke beleidsreactie op het advies van het Capaciteitsorgaan aan de Kamer worden gezonden. Hierin zal meer specifiek worden ingegaan op het gesignaleerde tekort aan tandartsen en de eventuele verkorting van de opleidingsduur.
Bent u bereid om, zoals in het artikel is genoemd, te kijken naar de genoemde mogelijkheden van anders opleiden, zoals het ontwikkelen van zijinstroommogelijkheden voor mensen met een afgeronde academische biomedische vooropleiding en het aanbieden van een korte aanvullende masteropleiding voor mondhygiënist?
Naar aanleiding van het advies van het Capaciteitsorgaan van begin dit jaar ben ik met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in overleg over mogelijke oplossingsrichtingen om het tekort aan tandartsen op te lossen. Daarbij kijken wij naar de tandheelkunde keten in zijn geheel: naar de diverse knelpunten en oplossingsrichtingen. Dit voorjaar zal een gezamenlijke beleidsreactie op het advies van het Capaciteitsorgaan aan de Kamer worden gezonden.
Wat is de stand van zaken betreffende het verder doorvoeren van taakherschikking in de mondzorg, zodat het probleem van het tekort aan mondzorgprofessionals in zijn totaliteit bekeken wordt?
Om te verkennen of taakherschikking leidt tot een doelmatigere inzet van mondzorgverleners is de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 1 juli 2020 een experiment gestart. Sinds die datum mogen geregistreerd-mondhygiënisten gedurende de periode van het experiment bepaalde voorbehouden handelingen verrichten. Het eerste jaar van het experiment is geëvalueerd door het Maastricht UMC en op 18 oktober 2021 aan de Tweede Kamer verzonden4. Op 10 november 2022 is de voortgangsrapportage van het tweede jaar met de Tweede Kamer gedeeld5. De voornoemde rapportages geven een beeld van de afgelopen meetperiode en bevatten geen inhoudelijke bespreking van resultaten tot dusver. Resultaten, conclusies en aanbevelingen komen aan bod in het eindrapport dat eind 2023 wordt verwacht. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal u na ontvangst van de eindrapportage over de uitkomsten en de verder te nemen stappen informeren.
Het thema taakherschikking komt ook terug in de beleidsreactie op het advies van het Capaciteitsorgaan dat dit voorjaar aan de Kamer wordt gezonden.
Bent u het ermee eens dat, gezien het feit dat de komende jaren zoveel extra tandartsen nodig zijn en er in regio’s waar nu opgeleid wordt een tekort is aan opleiders en proefpatiënten, het goed is te kijken naar ook opleiden op een andere plaats, zodat ook vanuit die regio tandartsen beschikbaar zijn voor het opleiden en proefpatiënten in die regio benaderd kunnen worden?
Ik onderschrijf het belang van een evenwichtige spreiding van tandartsen over het land. Het is van belang om te onderzoeken hoe een evenwichtige spreiding kan worden gestimuleerd en of regionale spreiding van tandartsopleidingen hieraan een bijdrage kan leveren.
Bent u het erover eens dat met name aandacht moet zijn voor het opleiden van tandartsen in specifieke regio’s, zoals Zuid-West Nederland, omdat daar de tekorten groot zijn en bekend is dat men daar vaak blijft wonen en werken waar men opgeleid is?
Ik onderschrijf het belang van een evenwichtige spreiding van tandartsen over het land. Het is van belang om te onderzoeken hoe een evenwichtige spreiding kan worden gestimuleerd en of regionale spreiding van tandartsopleidingen hieraan een bijdrage kan leveren.
Bent u het erover eens dat de Ministeries VWS en OCW sluitende afspraken dienen te maken over het opleiden van voldoende mondzorgprofessionals in de breedte, maar in elk geval over het opleiden van het aantal tandartsen?
Dit voorjaar zal een gezamenlijke beleidsreactie van VWS en OCW op het advies van het Capaciteitsorgaan aan de Kamer worden gezonden. Hierin zal ingegaan worden op afspraken met betrekking tot het opleiden van tandartsen en mondzorgprofessionals.
Bent u bereid om de recente ramingen van het Capaciteitsorgaan betreffende het opleiden van tandartsen te volgen?4 Zo nee, waarom niet?
Dit voorjaar zal een gezamenlijke beleidsreactie van VWS en OCW op het advies van het Capaciteitsorgaan aan de Kamer worden gezonden met betrekking tot het opleiden van tandartsen.
Bent u bereid om, gezien het feit dat wanneer concrete acties (zoals het extra opleiden) nu niet ingezet gaan worden er weer een jaar verloren is, deze vragen binnen drie weken te beantwoorden?
Dat ben ik zeker. Dit is helaas niet gelukt.
De aangekondigde stakingen bij de ziekenhuizen en het feit dat KPMG aangeeft dat ziekenhuizen in de rode cijfers komen als ze akkoord gaan met de cao-eisen van de vakbonden |
|
Maarten Hijink , Lilian Marijnissen |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de aangekondigde staking in de ziekenhuizen?1
Werknemers hebben het recht om te staken. Inmiddels heeft de staking plaatsgevonden en is er vervolgens een onderhandelingsresultaat bereikt tussen de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de bonden over een nieuwe cao. De vakbonden hebben aangegeven dat nieuwe acties daarmee van de baan zijn.
Begrijpt u dat zorgverleners overgaan tot acties, gezien het feit dat zij ook flink geraakt worden door de forse prijsstijgingen? Bent u zich ervan bewust dat deze prijsstijgingen voor veel zorgverleners extra hard aankomen, doordat zij al een loonachterstand hadden ten opzichte van de marktsector en de rest van de publieke sector?
Zorgverleners verdienen een fatsoenlijk salaris voor het belangrijke werk dat zij doen. Om een marktconforme salarisontwikkeling binnen de zorg mogelijk te maken, stel ik jaarlijks de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova) beschikbaar. De hoogte van de ova is gekoppeld aan de loonontwikkeling in de markt. Doordat de inflatie leidt tot hogere looneisen in de markt vertaalt de hogere inflatie zich ook automatisch in een hogere ova. Voor 2023 bedraagt de ova bijvoorbeeld structureel 3 miljard euro en bij de huidige ramingen gaat het in 2024 om 4 miljard euro structureel extra voor arbeidsvoorwaarden. Het is aan sociale partners om gegeven deze extra middelen cao-afspraken te maken. Daarnaast heeft het kabinet vanwege de hoge inflatie afgelopen Prinsjesdag een fors en breed pakket aan maatregelen genomen om de koopkracht van met name de lagere en middeninkomens te ondersteunen. Dit komt ook ten goede aan medewerkers in de zorg.
De hoogte van het salaris is daarnaast sterk afhankelijk van het aantal uren dat men werkt. Voor het kunnen rondkomen is het daarom vooral belangrijk dat medewerkers meer uren kunnen werken wanneer zij dat wensen. Dat lukt echter niet altijd door de roostering en een gebrek aan flexibiliteit. Om dit aan te pakken ondersteun ik de Stichting Het Potentieel Pakken. Het Potentieel Pakken helpt de komende periode 50 zorgorganisaties bij het aanpakken van dergelijke belemmeringen.
Tot slot wil ik erop wijzen dat de aantrekkelijkheid van werken in de zorg van veel meer facetten afhankelijk is dan de beloning. Zaken zoals autonomie, zeggenschap, ontwikkelingsmogelijkheden en inhoud van het werk zijn net zo belangrijk zo niet belangrijker hiervoor. Dat laat onverlet dat een fatsoenlijk salaris ook belangrijk is. Via de ova maak ik dat mogelijk.
Bent u het ermee eens dat er dringend iets moet gebeuren aan de beloning van zorgverleners, om te voorkomen dat zij in financiële problemen komen en daardoor bijvoorbeeld nog vaker zelf zorg moeten mijden?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat er, gezien de vele vacatures en hoge werkdruk in de zorg, extra collega’s nodig zijn en dat het aantrekkelijk maken van het werk ook betekent dat er een goed salaris verdiend moet kunnen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe reageert u op de berekeningen van KPMG waaruit blijkt dat ziekenhuizen in de rode cijfers belanden als ze akkoord gaan met de cao-eisen van de vakbonden, tenzij «de zorgverzekeraars en de overheid bereid zijn financieel bij te springen»?3
Het kabinet stelt via de ova marktconforme loonruimte beschikbaar. Het is aan cao-partijen om op basis daarvan cao’s af te sluiten. Individuele ziekenhuizen moeten t.a.v. kostenstijgingen en eventuele compensatie daarvan het gesprek aangaan met zorgverzekeraars.
Beseft u dat u zelf ook een rol heeft om ervoor te zorgen dat ziekenhuizen in staat zijn om zorgverleners een fatsoenlijk loon te bieden? Zo ja, waarom weigert u met de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) in gesprek te gaan over de steun die de ziekenhuizen nodig hebben om hun zorgverleners een fatsoenlijk loon te kunnen betalen? Zo nee, waarom niet?4
Om een marktconforme salarisontwikkeling binnen de zorg mogelijk te maken, stel ik jaarlijks de ova beschikbaar. Het is vervolgens aan sociale partners om op basis hiervan afspraken te maken. Op maandag 27 maart hebben de NVZ en de bonden een onderhandelaarsresultaat bereikt om tot een nieuwe cao te komen.
Wat is uw reactie op de bom die volgens NVZ-voorzitter Ad Melkert onder het Integraal Zorgakkoord wordt gelegd wanneer er geen extra geld bij komt vanuit de overheid?
Ik zou het zeer onverstandig vinden als de NVZ (of een andere partij) zou besluiten uit het Integraal Zorgakkoord (IZA) te stappen. De problemen die we met de afspraken in het IZA willen aanpakken – toenemende zorgvraag, oplopende wachtlijsten, hoge werkdruk en kwaliteit van zorg die onder druk staat – zijn immers voor alle IZA-partijen reëel en urgent. Aan het IZA zijn ook middelen gekoppeld om partijen in staat te stellen de transformatie door te maken die noodzakelijk is om de zorg toekomstbestendig vorm te geven. Uit het IZA stappen brengt een oplossing voor de genoemde problemen – waar ook de algemene ziekenhuizen dagelijks mee te maken hebben – niet dichterbij.
Wat betekent het voor de salarisontwikkeling van zorgverleners in ziekenhuizen dat in het Integraal Zorgakkoord de groei van de ziekenhuizen beperkt wordt tot nul procent in 2026?
De afspraken uit het IZA waar u aan refereert gaan over het beperken van de volumegroei. Deze afspraken hebben geen effect op ruimte die VWS beschikbaar stelt voor arbeidsvoorwaarden (ova) in het financiële kader voor de medisch specialistische zorg. Daarmee zou deze afspraak in principe ook geen effect moeten hebben op de salarisontwikkeling van zorgverleners in ziekenhuizen.
Hoe reageert u op de claim van Menzis-directeur Wouter Bos dat de zorgpremies stijgen «als er meer geld naar de zorg moet» voor hogere salarissen? Bent u zich ervan bewust dat het laten stijgen van de zorgpremies een politieke keuze is en dat er ook alternatieven mogelijk zijn, zoals de zorgverzekering meer vanuit de belastingen te financieren, waardoor de kosten eerlijker verdeeld kunnen worden?5
De heer Bos heeft gelijk dat hogere salarissen in de zorg leiden tot hogere zorgpremies. Elke extra procent loonsverhoging in de zorg leidt grosso modo tot een stijging van de zorgpremie met 10 euro (op jaarbasis), gemiddeld genomen tot 10 euro extra aan inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) en een belastingverhoging van gemiddeld 20 euro per volwassene. Dat neemt niet weg dat ik vind dat medewerkers in de zorg ook recht hebben op een marktconforme loonstijging. Daarom ben ik ook blij met de systematiek van de ova. Het is echter wel goed om te beseffen dat hogere lonen voor zorgmedewerkers – maar bijvoorbeeld ook voor leraren of politie – linksom of rechtsom betaald moeten worden. Of via lastenverzwaringen of door te bezuinigen op andere publieke uitgaven.
Wat betreft alternatieve manieren om de zorgverzekering te financieren: op dit moment wordt grofweg de helft van de zorgkosten binnen de zorgverzekeringswet gefinancierd uit de nominale premies en de andere helft via de IAB. Er zijn in theorie andere manieren mogelijk om de zorg te financieren, zie voor meer informatie Zorgkeuzes in Kaart 2020.6 De vorm van financiering verandert echter niet het feit dat de zorgkosten stijgen en dat deze betaald moeten worden. Het huidige stelsel en de huidige financiering via de nominale premie, inkomensafhankelijke bijdrage in combinatie met de zorgtoeslag werkt in mijn ogen goed. Daarbij is de zorgtoeslag een gericht mechanisme dat de betaalbaarheid van de zorg voor de lage en middeninkomens verhoogt doordat de zorgtoeslag meebeweegt met de gemiddelde premiestijging. Aanpassingen in de financiering zijn vaak fundamenteel. Ik vind dergelijke aanpassingen niet nodig en niet opportuun. Het houdbaar houden van de zorgkosten als geheel en het zorgen voor genoeg mensen om die zorg te leveren vind ik van groter belang, zoals ook in het IZA is beschreven.
Bent u zich ervan bewust dat er tegelijkertijd ook een hoop geld bespaard kan worden in de zorg, door bijvoorbeeld een einde te maken aan de enorme winsten van farmaceuten, die bijvoorbeeld in 2021 en 2022 alleen al $ 90 miljard winst maakten op de coronavaccins? Of door onze zorg niet meer als markt te zien waar geconcurreerd moet worden, maar in te zetten op samenwerking en minder bureaucratie?6
Het is niet aan mij om een waardeoordeel te vellen over het winstpercentage dat op geneesmiddelen wordt gemaakt door commerciële bedrijven, noch heb ik instrumenten om hierop in te grijpen. Voor vergoedingsbeslissingen is voor mij leidend of een middel kosteneffectief is. Ik ben wel van mening dat fabrikanten een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben om prijzen van geneesmiddelen te matigen en zo bij te dragen aan de houdbaarheid van ons zorgstelsel.
Binnen de gereguleerde marktwerking zoals we die kennen in de curatieve zorg zijn stimulansen voor doelmatigheid ingebouwd. Hierbinnen zijn overigens veel mogelijkheden voor samenwerking, zolang dat aantoonbaar in het belang van patiënten en verzekerden is.
Bent u bereid om eindelijk voldoende geld vrij te maken om ervoor te zorgen dat de loonkloof tussen zorgverleners en de marktsector en de rest van de publieke sector opgelost wordt en zorgverleners fatsoenlijk te compenseren voor de gestegen prijzen?
Voor een reactie op uw vraag over compensatie van gestegen prijzen verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Daarnaast refereert u aan de salarisachterstand zoals geconstateerd in het beloningsonderzoek van AWVN uit 2021. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de salarissen in het midden van het loongebouw in 4 van de 5 onderzochte cao’s in de zorg achterlopen op het gemiddelde in de markt en publieke sector. Om de lonen in het midden van het loongebouw extra te kunnen laten stijgen zijn vorig jaar met Prinsjesdag extra middelen (675 miljoen euro) beschikbaar gesteld. We zien in nagenoeg alle cao’s in zorg en welzijn dat er vervolgens ook afspraken zijn gemaakt om deze groep er extra op vooruit te laten gaan. Daarnaast heb ik via de reguliere ova voor 2023 circa 3 miljard euro extra beschikbaar gesteld en bedraagt volgens de huidige raming de ova voor 2024 circa 4 miljard euro. Deze grote ova-ruimte biedt de mogelijkheid voor sociale partners om te differentiëren in contractloonstijging tussen verschillende groepen en ook daarmee de lonen van de middengroep extra te laten stijgen. Daarnaast doe ik nader onderzoek naar de actuele stand van zaken met betrekking tot de beloning in de zorg, ook ten opzichte van andere sectoren. De insteek van dit onderzoek is driedelig:
In het najaar zal ik uw Kamer over de uitkomsten informeren.
Het verdwijnen van specialistische ggz behandelplekken |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de artikelen «Psychiaters zeer bezorgd om kwetsbare patiënten na sluiting kliniek Lunteren: op wachtlijst of geen passende zorg» en «Jasper stond tien maanden op een wachtlijst, voor het eerst werd ik suïcidaal»?1, 2
Ja, deze zijn bekend.
Hoe vindt u de signalen uit bovengenoemde artikelen samengaan met uw beantwoording van eerdere Kamervragen, waarin u schreef dat de Nationale Zorgautoriteit (NZa) in december een uitvraag heeft gedaan bij de zorgverzekeraars en dat zij geen aanvullende signalen hebben ontvangen van cliënten dat zij geen adequate vervangende zorg hebben gehad?3
De signalen die bovengenoemde artikelen aankaarten, kunnen alleen worden opgepakt wanneer cliënten zich melden bij hun zorgverzekeraar. Mochten er cliënten zijn die toch onterecht op een wachtlijst terecht zijn gekomen of naar hun mening geen adequate vervangende zorg hebben ontvangen, dan is het belangrijk dat zij zich melden bij hun zorgverzekeraar. Via zorgbemiddeling kunnen zorgverzekeraars hun verzekerden bemiddelen naar een alternatieve zorgaanbieder. Het is de taak van zorgaanbieders om cliënten te wijzen op de mogelijkheden van zorgbemiddeling door de zorgverzekeraar. Het Zorginstituut kan aanbieders en zorgverzekeraars helpen de juiste, zorginhoudelijke keuzes te maken voor de meest passende behandeling.
In hoeverre acht u «maanden op de wachtlijst belanden» passende vervolgzorg, in de wetenschap dat een deel van de cliënten van Pro Persona op de wachtlijst zijn beland?
In het artikel wordt aangegeven dat de betreffende client er zelf voor heeft gekozen om op zoek te gaan naar andere vervolgzorg. De client gaf daarbij aan bekend te zijn met zorgbemiddeling van de zorgverzekeraar, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt. De verzekeraar kan alleen op een goede manier invulling geven aan de zorgplicht als gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheden van zorgbemiddeling.
In de beantwoording van de eerder genoemde Kamervragen herhaalt u meerdere keren dat cliënten die vinden dat ze geen adequate vervangende zorg hebben ontvangen zich moeten melden bij hun zorgverzekeraar, maar weten de cliënten van deze mogelijkheid? Is dit kenbaar gemaakt bij de cliënten, zowel tijdens het afbouwproces als op dit moment? Kan van deze zieke en kwetsbare doelgroep verwachten worden dat zij assertief genoeg zijn om zelf de zorgverzekeraar, of zelfs de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) of NZa te benaderen? Op welke manier kunnen zij hiermee worden geholpen?
Het is de taak van zorgaanbieders om cliënten te wijzen op de mogelijkheden van zorgbemiddeling door de zorgverzekeraar (artikel 4 van de Regeling transparantie zorgaanbieders van de NZa). De zorgverzekeraar is vervolgens verplicht (beleidsregel toezichtkader zorgplicht zorgverzekeraars Zvw) om de verzekerde bij te staan bij het zoeken naar een zorgaanbieder die de cliënt eerder kan behandelen. Het is aan de professionaliteit van de zorgaanbieder om in te schatten hoeveel ondersteuning de cliënt bij zorgbemiddeling nodig heeft. Uit de eerdere uitvraag van de NZa bleek dat één zorgverzekeraar naar aanleiding van de sluitingen in het voorjaar 2022 drie zorgbemiddelingsverzoeken had gehad die in behandeling zijn genomen. Deze verzoeken zijn inmiddels afgerond.
Bent u bereid om de IGJ onderzoek te laten doen naar de kwaliteit van de geleverde zorg aan de cliënten van Pro Persona, zoals de Nederlandse Vereniging van Psychiatrie (NVvP) vraagt? Zo niet, waarom niet?
De IGJ heeft op 22 februari jongstleden gereageerd op de brief van de NVvP.4
In hun reactie geeft de IGJ aan dat ze ten tijde van de aankondigde sluitingen waar de NVvP naar refereert ongeveer tien signalen heeft ontvangen. Deze signalen betroffen zorgen over de overdacht van zorg naar een andere aanbieder, de gevolgen hiervan voor patiënten en angst voor wachtlijsten. De IGJ heeft deze signalen meegenomen in het toezicht naar hoe de betreffende zorgaanbieders de zorgplichten hebben uitgevoerd. Uit dit toezicht blijkt dat zorgaanbieders zorgvuldige afwegingen hebben gemaakt. De IGJ geeft daarom aan dat deze signalen geen aanleiding geven om nader onderzoek te doen. Dit is ook besproken door de IGJ met de NVvP.
De IGJ heeft recent geen signalen ontvangen over discontinuïteit of ontbreken van passendheid van hulp. Wanneer de IGJ signalen en meldingen ontvangt dat de continuïteit van zorg niet geborgd is, neemt de IGJ contact op met de zorgaanbieder, wanneer deze zelf nog geen contact heeft gelegd. De focus bij dit toezicht is de kwaliteit en veiligheid van zorg aan cliënten en wachtenden. In de reactiebrief vraagt de IGJ aan de NVvP om concrete en recente signalen met de IGJ te delen. Deze signalen gebruikt de IGJ voor het inrichten van hun toezicht, waarbij ze afwegen of een zorgaanbieder de juiste stappen onderneemt om negatieve gevolgen voor cliënten zo veel als mogelijk te voorkomen of te beperken.
In antwoord op bovengenoemde eerdere vragen stelt u de conclusie te delen van het Trimbos in de Landelijke Monitor Ambulantisering en Hervorming Langdurige ggz dat de nadruk niet langer zou moeten liggen op de afbouw van klinische bedden als zodanig en geeft u aan «dat er een zekere ruimte en beschikbaarheid van voldoende bedden nodig is om de zorg te kunnen leveren die nodig is in sommige gevallen», dus hoe kan het dan dat de NVvP constateert dat ook in het afgelopen jaar het aantal klinische bedden is afgenomen? Wat gaat u doen om deze trend te keren?
Zoals eerder aangegeven vind ik het van groot belang dat er zicht en grip komt op cruciale ggz. Voor 15 mei leveren regio’s bij de Nederlandse ggz aan in hoeverre er in hun regio sprake is van cruciale zorg waar de continuïteit van in het geding is. Deze uitkomsten worden door zorgverzekeraars besproken en betrokken bij de inkoop voor 2024. Daarnaast levert elke regio voor 15 juni aan welk cruciaal ggz aanbod er regionaal, bovenregionaal en landelijk beschikbaar is. Vanaf juli aanstaande worden de overzichten per regio landelijk gebundeld, zodat er een eerste overzicht ontstaat van welk aanbod er is als het gaat om cruciale ggz. Op basis van dit overzicht en inzicht in de vraag naar cruciale ggz wordt bepaald wat het noodzakelijk zorgaanbod moet zijn en waar dit aanbod het beste georganiseerd kan worden.
Bent u het eens dat er tot medio juli, wanneer er een eerste overzicht is van het aanbod van cruciale ggz omdat dan de regio-inventarisaties afgerond zijn, geen instelling voor specialistische ggz mag sluiten of afdelingen mogen worden afgebouwd? Zo niet, waarom niet?
Zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven vind ik het van groot belang dat het er meer zicht en grip komt op cruciale ggz. Aanvullend op de afspraken om cruciale zorg te inventariseren, hebben we daarom afgesproken dat kerninstellingen voor 15 mei aanleveren als zorgcontinuïteit in het geding komt, zodat dit door zorgverzekeraars meegenomen kan worden bij de inkoop in 2024.
In het stelsel is het aan zorgaanbieders om bedrijfsmatige keuzes te maken, zoals het sluiten of afbouwen van bepaalde afdelingen. In de huidige situatie is het zo dat vanuit de wettelijke zorgplicht zorgverzekeraars proactief de beschikbaarheid van voldoende zorg voor verzekerden moeten organiseren. Dit betekent dat zorgverzekeraars voldoende zorg moeten inkopen voor hun verzekerden en dat vraag en aanbod moeten matchen. Bij de afbouw of ombouw van zorg is het aan de zorgverzekeraar om te overwegen of er voldoende alternatieven van vervangende zorg zijn voor zijn verzekerden. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houden daarbij toezicht op de situatie vanuit het oogpunt van deze zorgplicht en de kwaliteit van zorg.
De NZa heeft in oktober 2020 voor de verzekeraars handvatten opgesteld om invulling te geven aan hun zorgplicht, zodat verzekerden tijdige, bereikbare en kwalitatief goede zorg krijgen. De IGJ heeft voor de zorgaanbieders de Leidraad continuïteit van zorg en jeugdhulp gepubliceerd in juni van 2022. In deze leidraad maakt de IGJ duidelijk wat zij verwacht van zorgaanbieders in situaties waarin er (mogelijk) risico’s ontstaan voor de continuïteit van zorg aan patiënten en cliënten. Deze leidraad en handvatten maken onder meer helder wat van partijen verwacht mag worden als zij hun zorgaanbod wijzigen. IGJ en de NZa trekken natuurlijk waar nodig samen op in het toezicht.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van NZa-directeur Karina Raaijmakers van 21 februari, die stelt dat cruciale ggz niet via concurrentie moet worden ingekocht, maar door bekostiging via beschikbaarheid? Bent u het met haar pleidooi eens? Zo niet, waarom neemt u dit signaal niet serieus? Wat zegt het u dat iemand van de NZa, het orgaan dat toezicht houdt op de beschikbaarheid van zorg, dit signaal geeft?4
De NZa stelt een interessante, maar ook vergaande maatregel voor die om zorgvuldige weging vraagt. Daarom heb ik de NZa 23 februari jl. in een brief gevraagd om een brief met nadere toelichting en analyse bij dit voorstel. Op basis daarvan kan ik bezien of er naast de gemaakte IZA-afspraken aanvullende stappen moeten worden gezet. Ondertussen vind ik het belangrijk dat de gemaakte IZA-afspraken, gericht op een goed toegankelijke cruciale ggz voor de mensen die haar nodig hebben, onverkort worden doorgezet.
Zijn zorgaanbieders en zorgverzekeraars verplicht om cliëntenraden tijdig te informeren, aangezien u in antwoord op reeds genoemde eerdere Kamervragen schrijft dat zij niet verplicht zijn om reorganisaties te melden bij de toezichthouders?
Ja, in de Wet Medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) staat aangegeven in artikel 7 lid d en e dat bij belangrijke wijzigingen in een organisatie de cliëntenraad in de gelegenheid moet zijn om advies uit te brengen over een voorgenomen besluit. Dat betekent dat een zorgaanbieder bij een reorganisatie dient te handelen conform de Governancecode Zorg 20226 en specifiek ten aanzien van het organiseren van inspraak, samenspraak en tegenspraak. Is dit niet het geval, dan kunnen belanghebbenden die op enigerlei wijze nadeel hebben ondervonden van de wijze waarop een zorgorganisatie de Governancecode Zorg 2022 heeft nageleefd, binnen de grenzen van het daarvoor van kracht zijnde regelement, een toetsingsverzoek indienen bij de Governancecommissie Gezondheidszorg.
Wat is uw reactie op recente cijfers van het CBS dat het personeelstekort in de ggz nog nooit zo hoog is geweest als nu, aangezien u in dezelfde antwoorden schreef dat u zich vanuit uw rol hard maakt om medewerkers voor de zorgsector te behouden? Kan geconcludeerd worden dat uw inspanningen tot nu toe nog niets hebben uitgehaald wanneer te lezen is dat «het aantal jonge ggz-werknemers dat ander werk ging doen nu groter is dan het aantal ggz-werknemers dat met pensioen ging»? Wat gaat u doen om deze ontwikkeling te keren? Gaat u iets aan uw aanpak veranderen?5
Zoals ik eerder heb aangegeven in antwoorden op vragen die u eerder stelde8 zet ik met het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ), in samenwerking met partijen (onder andere V&VN en deNLggz), in op de urgente uitdagingen die er liggen op de arbeidsmarkt, ook voor de ggz-sector. Het programma richt zich op meer ruimte voor innovatieve werkvormen, meer ruimte voor goed werkgeverschap en voor scholing en ontwikkeling. Door meer zeggenschap te stimuleren en daardoor het werkplezier te vergroten, moeten zorgmedewerkers behouden blijven voor de zorg. Het programma TAZ is op 30 september 2022 gedeeld met uw Kamer.9 Er wordt momenteel met veel inzet gewerkt aan de uitvoering van de afspraken uit het programma. De afgesproken acties hebben tijd nodig om uitgevoerd en gemonitord te worden en vragen daarom nu niet om verandering van de aanpak.
Het toezicht op PGB wooninitiatieven |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de reconstructie van de misstanden bij zorgboerderij Aurora Borealis in Trouw?1
Ja, ik ben bekend met deze reconstructie.
Wanneer heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) voor het eerst een signaal gehad dat de kwaliteit bij zorgboerderij Aurora Borealis ondermaats was?
Op 3 oktober 2022 nam één van de bestuurders van Aurora Borealis contact met de IGJ op dat de heer Stegeman heimelijk opnames heeft gemaakt. De door de bestuurder verstrekte informatie betrof niet de omvang en ernst van de situatie zoals die met de bestuurlijke rapportage en de undercover-filmbeelden duidelijk werd.
Hoeveel meldingen/klachten heeft de IGJ gehad over zorgboerderij Aurora Borealis en welke acties heeft de IGJ ingezet? Kunt u dit per melding aangeven?
Bij de IGJ staan over de periode tot 14 december 2022 (de dag dat het inspectiebezoek van de IGJ plaatsvond) geen klachten of meldingen geregistreerd over Aurora Borealis. Tussen 29 december 2022 en 23 januari 2023 heeft de IGJ in totaal drie meldingen ontvangen over Aurora Borealis. Deze zijn meegenomen in het lopende handhavingstraject.
Is de IGJ eerder op bezoek geweest bij Aurora Borealis? Hoe heeft de IGJ destijds over de kwaliteit geoordeeld?
De IGJ is niet eerder bij Aurora Borealis op bezoek geweest.
Vanaf welk moment weet de IGJ dat een onderzoeksjournalist geheime opnamen maakte en de eigenaars van Aurora Borealis confronteerde met mishandeling van cliënten? Hoe werd de IGJ hiervan op de hoogte gesteld?
Zie bovenvermeld antwoord op vraag 2. Op 3 oktober 2022 nam één van de bestuurders van Aurora Borealis contact met de IGJ op dat de heer Stegeman heimelijk opnames heeft gemaakt.
Klopt het dat de IGJ, zoals Trouw bericht, al in oktober op de hoogte was gesteld van de misstanden? Waarom zei u dat dit op 30 november jl. was? Hoezo heeft het dan nog tot 14 december jl. geduurd voordat de IGJ op bezoek ging?
Zie in dit kader eveneens mijn antwoord op vraag 2. De op 3 oktober 2022 door de bestuurder verstrekte informatie betrof niet de omvang en ernst van de situatie zoals die met de bestuurlijke rapportage en de undercover-filmbeelden duidelijk werd. Op 8 november 2022 meldt Alberto Stegeman telefonisch bij de woordvoerder van IGJ dat hij misstanden heeft ontdekt bij «een zorgboerderij voor verstandelijk gehandicapten in Wedde» en dat er sprake zou zijn van mishandeling. Hij geeft aan geen melding bij de IGJ te gaan doen maar dat hij de informatie en beelden aan de politie heeft gegeven. De IGJ heeft op 8 november van de heer Stegeman geen nadere informatie over de ernst en omvang van de situatie gekregen. De IGJ heeft naar aanleiding van het contact met de heer Stegeman op 8 november contact gelegd met de politie en – conform onderlinge afspraken- de politie verzocht om informatie. Deze informatie heeft de IGJ op 30 november in de vorm van een bestuurlijke rapportage ontvangen. Vervolgens heeft de IGJ aanvullend de filmbeelden bij de politie en het OM opgevraagd. Deze heeft de IGJ op 9 december ontvangen. Daarnaast is in de periode tot aan 14 december tussen de IGJ en het OM nader afgestemd hoe beiden konden optreden zonder elkaars trajecten te doorkruisen. Tevens heeft de IGJ in deze periode haar bezoek van 14 december voorbereid. Binnen de mogelijkheden die de IGJ daartoe heeft is in de periode tot openbaarmaking van de handhavingsmaatregelen ook afstemming gezocht met zorgkantoren in verband met de continuïteit van zorg.
Klopt het dat de heer Stegeman op 8 november jl., drie weken voordat de IGJ het politierapport ontvangt, persoonlijk de IGJ heeft ingelicht over zijn bevindingen van misstanden bij Aurora Borealis?
Zie antwoord vraag 6.
Op welk moment heeft de IGJ beschikking gekregen over de verborgen camerabeelden van Undercover in Nederland die gemaakt zijn in zorgboerderij Aurora Borealis?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe wordt de rechtsbescherming van de slachtoffers geborgd? Deelt u de mening dat de slachtoffers recht hebben op juridische bijstand? Zo ja, hoe is de juridische bijstand van de slachtoffers georganiseerd? Wie is verantwoordelijk voor het vinden van de juiste juridische bijstand?
Ik deel de mening dat slachtoffers recht hebben op juridische bijstand, zij hebben altijd recht op een advocaat. Het slachtoffer en/of diens naasten zijn zelf verantwoordelijk voor het vinden van de juiste juridische bijstand. Bij slachtoffers van een geweld- of zedenmisdrijf bepaalt de Raad voor de Rechtsbijstand of iemand in aanmerking komt voor gratis ondersteuning door een advocaat. Ook wordt gratis hulp geboden door Slachtofferhulp Nederland. Zij kunnen slachtoffers helpen om hun rechten uit te oefenen in het strafproces en ondersteunen bij het vinden van een advocaat. Ook bij het Juridisch Loket kunnen slachtoffers voor vragen terecht.
Daarnaast hebben de zorgkantoren mij laten weten dat zij cliënten in dergelijke situaties verwijzen naar de juiste instantie, zoals slachtofferhulp en/of veilig thuis.
Welke rol heeft het zorgkantoor en de zorgverzekering in situaties waarbij cliënten slachtoffer worden doordat de zorg ernstig tekortschiet of zelfs schadelijk is?
Het zorgkantoor of de zorgverzekeraar is verantwoordelijk voor het organiseren van voldoende beschikbare goede zorg. Medewerkers van het zorgkantoor spreken regelmatig met cliënten, hun naasten en (bij zorg in natura) met zorgprofessionals en de cliëntenraad in zorginstellingen. Waar nodig voeren zij ook het gesprek over benodigde verbeteringen.
Bij het pgb is de budgethouder zelf primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg. Dat is onderdeel van de eigen regie met een pgb. Het zorgkantoor houdt ook zicht op de kwaliteit; als verstrekker beoordeelt zij op het individuele niveau van de budgethouder of de kwaliteit van zorg voldoet. Het zorgkantoor voert bij aanvang van het pgb een bewustkeuzegesprek met de budgethouder om te beoordelen of er sprake zal zijn van verantwoorde zorg. Het zorgkantoor controleert het door de budgethouder opgestelde budgetplan en de zorgovereenkomsten. Verder gaat het zorgkantoor eens per drie jaar op huisbezoek bij de budgethouder. Tijdens dit huisbezoek kijkt het zorgkantoor ook naar de kwaliteit van zorg. Bij signalen kan het zorgkantoor tussentijds een (extra) huisbezoek afleggen.
Indien de kwaliteit van zorg niet voldoet en/of verbeteringen uitblijven, zorgt de verstrekker in principe vanuit haar zorgplicht voor passende zorg elders of door andere zorgverleners. In dit kader proberen zorgkantoren in dialoog met de klanten te bemiddelen naar een andere aanbieder. Dit lukt echter niet altijd, bijvoorbeeld in de situatie dat cliënten zelf geen probleem zien en willen blijven op de plek waar hij/zij zit. Een kanttekening hierbij is dat bemiddeling door het zorgkantoor in principe alleen gedaan wordt naar zorg in natura aanbieders/zorgverleners. Het zoeken naar een andere pgb zorgverlener, ligt meer bij de pgb-budgethouder zelf. Ook doen zorgkantoren – indien de kwaliteit van zorg niet voldoet en/of verbeteringen uitblijven – een melding bij de IGJ wanneer dat nodig is.
Op welke wijze is de zorg voor alle slachtoffers nu georganiseerd? Is er voldoende capaciteit in andere zorglocaties om de zorg op te vangen? Wordt daarbij rekening gehouden met de nazorg die de slachtoffers nodig hebben?
De zorg die door Aurora Borealis geleverd werd is inmiddels gestaakt, dit is door de IGJ gecontroleerd. De pgb-houders/clientvertegenwoordigers zijn verantwoordelijk voor het organiseren van goede zorg voor de cliënten. Het zorgkantoor heeft hierbij hulp aangeboden. IGJ heeft contact onderhouden met het zorgkantoor, zodat het zorgkantoor hierin haar rol kan vervullen. De zorgkantoren hebben mij laten weten dat sommige cliënten niet direct naar een andere zorgaanbieder zijn gegaan maar eerst door de ouders naar huis zijn gehaald. Van deze groep cliënten is er nog één client die bij zijn of haar ouders is. Dit doen zij bewust om de client te laten herstellen.
Bent u van mening dat voor iedereen een passende oplossing is gevonden? Zo nee, wanneer is er voor elke bewoner passende alternatieve zorg geregeld?
Zie antwoord vraag 11.
Hoeveel wooninitiatieven met het persoonsgebonden budget (pgb) zijn er in Nederland?
Het exacte aantal is niet bekend. Er is geen registratie van pgb-gefinancierde wooninitiatieven.
Heeft de IGJ zicht op alle pgb wooninitiatieven?
De IGJ heeft geen zicht op alle pgb wooninitiatieven. Door de meldplicht (die op grond van de Wet toetreding zorgaanbieders per 1 januari 2022 geldt) voor nieuwe toetreders wordt het zicht van de IGJ op zorgaanbieders wel verbeterd.
Hoe is het toezicht door de IGJ geregeld op deze wooninitiatieven? Deelt u de mening dat de IGJ ook toezicht dient te houden op deze zorglocaties?
Ik deel de mening dat de IGJ ook toezicht dient te houden op pgb wooninitiatieven. De IGJ doet dat ook. De IGJ houdt toezicht door onderzoek van meldingen en op basis van risico-inschatting en signalen. In de risico-prioritering heeft de IGJ daarbij bijzondere aandacht voor kwetsbare doelgroepen. Dit betreft onder meer de zorg die geleverd wordt aan bewoners met een hoog zorgprofiel.
Deelt u de mening dat controle door de IGJ essentieel is als het zorg betreft voor mensen die zichzelf niet goed kunnen uitdrukken, waardoor slechte zorg of misstanden mogelijk niet of minder snel worden geconstateerd? Deelt u de mening dat het daarom gerechtvaardigd is dat de IGJ locaties met de cliënten die niet zelfredzaam zijn met voorrang bezoekt, zeker als de IGJ signalen krijgt dat de zorgkwaliteit mogelijk in het geding is?
Zie antwoord vraag 15.
Hoeveel meldingen komen er jaarlijks binnen bij de IGJ over pgb wooninitiatieven?
Het aantal meldingen dat jaarlijks over pgb wooninitiatieven bij de IGJ binnenkomt is niet bekend. Het aantal meldingen dat jaarlijks bij IGJ binnenkomt over de gehandicaptenzorg is circa 500 per jaar.
Hoeveel werknemers heeft de IGJ in dienst die bij dit soort wooninitiatieven langsgaan voor inspectie?
In 2022 waren er bij de afdeling gehandicaptenzorg van de IGJ zeventien inspecteurs in het bezoek-team werkzaam die bij zorgaanbieders, waaronder bij wooninitiatieven, langsgaan.
Waarom heeft u vijf miljoen euro bezuinigd op de IGJ, terwijl zij al te weinig inspecteurs hadden?2
De reden voor deze structurele korting op het IGJ-budget per 2022 was gelegen in de onderuitputting van het budget van de IGJ in eerdere jaren. Dit kwam onder meer door corona-effecten (o.a. minder reiskosten). Dit betekent dat het aan de IGJ toegekende budget niet volledig werd uitgegeven. Zodoende is per 2022 vijf miljoen euro overgeheveld naar plekken op de VWS-begroting waar een tekort was voorzien. De korting betreft een algemene korting op het totale budget van de IGJ. Er is bij het opleggen van deze korting geen koppeling gelegd met een personele reductie.
Wat zijn de effecten van deze bezuiniging op het aantal inspecteurs en het aantal bezoeken dat zijn kunnen afleggen?
De korting met ingang van het begrotingsjaar 2022 is een algemene korting (niet geoormerkt en geen koppeling met vermindering van fte-aantallen). Een groot deel heeft de IGJ kunnen opvangen door een loonkostencompensatie en de rest is vooralsnog binnen de IGJ-begroting opgelost zonder personele consequenties. Daarnaast dient te worden opgemerkt dat er claims zijn toegekend voor de uitbreiding op specifieke onderwerpen. Eén van deze claims betreft het toezicht op de gehandicaptenzorg. Hiervoor is in de periode 2023–2026 extra budget beschikbaar gesteld en zijn extra mensen geworven (waaronder 6 inspecteurs voor het bezoek-team).