De berichten 'EU biedt Egypte miljardensteun om stabiliteit in de regio te waarborgen' en 'Egypte ontvangt 7,4 mrd van EU voor bestrijden-migratie' |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Gerrit van Leeuwen |
|
![]() |
Klopt het dat de lidstaten en het Europees Parlement nog moeten instemmen met de miljardensteun? Deelt u de mening dat het toezeggen van 7,4 miljard voordat het Europees Parlement democratische instemming kon verlenen de verkeerde volgorde is?1 2
Als onderdeel van het steunpakket van EUR 7,4 miljard presenteert de Europese Commissie voorstellen voor in totaal EUR 5 miljard macro-financiële bijstand (MFB) aan Egypte in de vorm van leningen. De Commissie en het IMF stellen dat Egypte deze financiële steun al in de tweede helft van 2024 nodig heeft. Aangezien de termijn van het Europees Parlement binnenkort afloopt, is het volgens de Commissie niet mogelijk om conform de reguliere wetgevingsprocedure tijdig steun aan Egypte te verstrekken.
De Commissie wenst daarom de spoedprocedure op basis van artikel 213 VWEU te gebruiken om dit jaar nog EUR 1 miljard aan Egypte uit te keren, zonder consultatie van het Europees Parlement. Op basis van dit artikel kan de Raad op voorstel van de Commissie de nodige besluiten vaststellen wanneer wegens de situatie in een derde land dringende financiële hulp van de Unie vereist is.
Het kabinet kan zich vinden in de gekozen rechtsbasis, gelet op de urgentie van het financieringstekort waar Egypte volgens het IMF en de Commissie mee te maken krijgt in de tweede helft van 2024. De Commissie benadrukt dat dit geen precedent zal creëren voor toekomstige besluitvorming over MFB. Het voorstel voor de resterende EUR 4 miljard is gebaseerd op artikel 212 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en zal via de reguliere wetgevingsprocedure worden uitgekeerd.
Wat is uw reactie op de zorgen van vluchtelingenorganisaties en experts dat vooral investeren in grensbewaking vooral zal leiden tot het openen van andere vluchtroutes naar Europa?
Het kabinet verwelkomt brede partnerschappen met verschillende derde landen waarbinnen ook afspraken gemaakt worden over migratiesamenwerking. Binnen die migratiesamenwerking met Egypte wordt naast grensbeheer aandacht besteed aan meerdere onderwerpen zoals de bescherming en opvang van vluchtelingen en migranten, aanpak van mensensmokkel- en handel, en terugkeer. Dit is terug te lezen is in de Joint Declaration die de Europese Commissie en Egypte overeenkwamen3. Het kabinet acht het van belang dat de afspraken en de programmatische inzet van de Commissie op het migratiedomein in balans is, met aandacht voor de noden van en in de partnerlanden zelf. Dat betekent dat een op maat gemaakte aanpak noodzakelijk is.
Deelt de Staatssecretaris de mening dat afspraken over legale migratieroutes een cruciaal onderdeel zijn van migratiepartnerschappen, zowel voor het partnerland zelf als voor het bieden van een alternatief voor mensensmokkelaars? Is het kabinet in dat licht voornemens om gebruik te maken van de mogelijkheden voor legale arbeids- en studiemigratie? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet en aangeven wat andere lidstaten doen?
Het kabinet deelt deze mening en is voorstander van een integrale benadering op migratiesamenwerking met derde landen, waaronder het tegengaan van irreguliere migratie en het verbeteren van effectieve terugkeersamenwerking voor uitgeprocedeerde asielzoekers. Vanuit dat oogpunt ziet het kabinet de toegevoegde waarde van afspraken over legale migratie als onderdeel van de bredere migratie-afspraken tussen de Europese Commissie en Egypte. Tegelijkertijd ziet het kabinet legale migratie-afspraken met derde landen als sluitstuk voor de tekorten op de Nederlandse arbeidsmarkt4.
Het kabinet is voornemens een bijdrage te leveren vanuit de Team Europe-gedachte, onder meer door te investeren in werkgelegenheid, opleidingsmogelijkheden voor Egyptenaren en Egyptische terugkeerders, het stimuleren van alternatieven voor irreguliere migratie en advies te geven over bestaande legale migratiekanalen naar Nederland en Europa – ook conform de bilaterale afspraken die Nederland en Egypte maakten over brede migratiesamenwerking in september 2021 middels een intentieverklaring. Onderdeel van deze verklaring zijn eveneens afspraken over hervestiging binnen het nationale hervestigingsquotum. Inmiddels hebben in zowel 2023 als 2024 hervestigingsmissies plaatsgevonden naar Egypte.
Hoe verklaart u dat, ondanks de EU-investeringen in grensbewaking, Egypte sinds 2018 consistent in de top tien herkomstlanden van ongedocumenteerde migranten staat?
Het kabinet herkent zich in het beeld dat Egypte zowel een belangrijk land van herkomst-, opvang als transit is. Het kabinet onderschrijft de inzet van de Commissie om in te zetten op brede migratiesamenwerking – waar financiering aan Egyptische grensbewaking onderdeel deel van is, naast ondersteuning ten aanzien van bescherming, asiel en opvang, aanpak van mensensmokkel- en handel, terugkeer en herintegratie. Het kabinet merkt op dat er een beperkt aantal migranten direct vanuit Egypte vertrekt om vervolgens via de Middellandse Zee Europa proberen te bereiken. De grootste migratiedruk wordt waargenomen op de Centraal-Mediterrane route en de Oostmediterrane route. Vanuit Egypte vindt irreguliere migratie hoofdzakelijk plaats via de uiterst complexe grens met Libië. Het kabinet is dan ook van mening dat de inzet van de Commissie zich ook moet richten op deze grens. Daarnaast is het van belang te investeren in de Egyptische bevolking zelf om de redenen voor irregulier vertrek naar Europa weg te nemen middels afspraken over onder meer handel, investeringen en aanpak van (jeugd-)werkeloosheid.
Bent u bekend met het feit dat Egypte een «no camp policy» hanteert voor de opvang van vluchtelingen? Kunt u uitleggen hoe deze beleidslijn verenigbaar is met de overeenkomst tussen Egypte en de EU, waarin is vastgesteld dat een deel van het migratiebudget wordt bestemd voor de opvang van vluchtelingen in Egypte, en waarbij beide partijen zich inzetten voor de naleving van de rechten van migranten?
Hier ben ik mee bekend. Egypte staat bekend om het genereus opnemen van vluchtelingen en kwetsbare migranten in de gemeenschappen zelf. Het kabinet blijft de noodzaak zien tot het versterken van bescherming en opvang van vluchtelingen en migranten in Egypte, ook omdat het aantal vluchtelingen de afgelopen maanden fors is gestegen en de gastgemeenschappen zelf kampen met zware economische tegenslagen. Daarom is het belangrijk dat de Egyptische autoriteiten hier zelf stevige rol in spelen en verwelkomt het kabinet de afspraken tussen de Commissie en Egypte voor het ondersteunen van Egypte bij het huisvesten van vluchtelingen en migranten. Daarnaast zet het kabinet in op het ondersteunen van organisaties zoals UNHCR en IOM alsook lokale organisaties.
Wat is uw reactie op de beschrijving van vluchtelingen en migranten als een van de meest kwetsbare groepen in Egypte?3 Hoe beoordeelt u de documentatie van fysiek misbruik, willekeurige detentie en onwettige deportatie van vluchtelingen en migranten door de Egyptische autoriteiten, zoals gerapporteerd door Human Rights Watch?4
Het kabinet is bekend met berichtgeving over zorgwekkende behandeling van migranten en vluchtelingen in Egypte. De behandeling van migranten moet te allen tijde in lijn met internationaal recht en mensenrechten plaatsvinden. Bescherming van migranten is voor het kabinet een belangrijk speerpunt in migratiesamenwerking met partnerlanden. Daar dringt Nederland ook in Europees verband op aan. In dat kader verwelkomt het kabinet de verwijzing naar het belang van bescherming van rechten van migranten en vluchtelingen in de verklaring die de Commissie en Egypte overeenkwamen. Bij de uitwerking van de afspraken zal Nederland hier aandacht voor blijven vragen. Eveneens blijft Nederland bij de Egyptische autoriteiten het belang van adequate bescherming van vluchtelingen en migranten, en toegang tot detentiecentra door internationale organisaties onderstrepen.
Welke afspraken zijn er gemaakt met president Sisi om de mensenrechtensituatie in Egypte te verbeteren en hoe worden deze uitgevoerd?
Op zondag 17 maart kwamen de EU en Egypte een strategisch partnerschap overeen. Commissievoorzitter Von der Leyen sprak met de Egyptische President Sisi in Cairo. De verklaring die de Commissie en Egypte overeenkwamen en de basis vormt voor het strategische partnerschap bestaat uit de volgende thema’s: political relations, economic stability, investment, trade, water issues, migration and mobility, security, demographyand human capital. De Commissie geeft aan dat het partnerschap bij zal dragen aan democratie, grondrechten, mensenrechten, en gendergelijkheid. Dit staat ook expliciet genoemd onder het thema «political relations».
In voorbereiding op dit partnerschap heeft het kabinet in de afgelopen periode bij de Commissie de waarborging van mensenrechten meermaals onder de aandacht gebracht. De Commissie stelt dat bij de macro-financiële bijstand afspraken op het terrein van eerbiediging van mensenrechten, rechtsstaat en effectieve democratische mechanismen zullen worden gemaakt en dat voortgang van Egypte richting het behalen van deze afspraken doorlopend zal worden gemonitord voorafgaand aan vervolgbetalingen. Bevoegdheid tot uitbetaling vantranches ligt bij de Commissie. Er is voor lidstaten geen formele rol weggelegd in dit proces. Het kabinet benadrukt het belang van een adequate implementatie en monitoringsmechanisme en pleit voor betrokkenheid van EU-lidstaten bij besluiten over betalingen.
Hoe beoordeelt u de huidige situatie in Egypte, waarin de ruimte voor het maatschappelijk middenveld flink is beperkt gedurende de afgelopen tien jaar, waarbij vele advocaten, journalisten, activisten en ngo-medewerkers zijn gearresteerd?5 Deelt u de mening dat de beperkte ruimte voor maatschappelijke betrokkenheid het waarborgen van mensenrechten, vooral die van vluchtelingen, uiterst moeilijk maakt?
De mensenrechtensituatie, inclusief de beperkte ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Egypte, is een reden van zorg voor Nederland. Zoals genoemd zijn mensenrechten en het maatschappelijk middenveld een integraal onderdeel van de brede bilaterale dialoog tussen Nederland en Egypte. Meest recent is tijdens het bezoek van premier Rutte aan Cairo in maart jl. het belang van pers- en mediavrijheid als belangrijke democratische vrijheid opnieuw aangekaart. Ook heeft de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens haar bezoek aan Egypte haar zorgen op het gebied van mensenrechten overgebracht. Binnen de multilaterale samenwerking is deze prioriteit opgenomen in de EU-Egypte Partnerschapsprioriteiten voor 2021–2027, waarin de zorgwekkende kwesties omtrent mensenrechten en maatschappelijk middenveld op EU-niveau aan de orde worden gesteld. Ook uitte de EU in maart jl. haar zorgen over de mensenrechtensituatie in Egypte middels het EU-item 2 statement tijdens de Mensenrechtenraad.
Kunt u duidelijk maken hoe Nederland en de EU zich inzetten voor de versterking van het maatschappelijk middenveld in Egypte, waardoor onder andere de monitoring van de situatie rondom vluchtelingen kan worden verbeterd?
Zowel in Caïro als in Den Haag gaat Nederland op verschillende niveaus regelmatig in gesprek met de Egyptische autoriteiten, ook om de zorgen over mensenrechtensituatie over te brengen. Dit gebeurt zowel publiekelijk als achter de schermen en in bilateraal en multilateraal verband. Ook steunt Nederland, zowel centraal als decentraal via het mensenrechtenfonds, verschillende programma’s om het maatschappelijk middenveld in Egypte te versterken, waaronder op gebied van opvang van migranten en vluchtelingen, vrouwenrechten, mensenrechten, en klimaatverandering. Zoals onder vraag 7 beantwoord geeft de Europese Commissie aan dat de voorwaarde voor het verlenen van macro-financiële bijstand is (als onderdeel van het EU-EGY partnerschap steunpakket) dat Egypte concrete en geloofwaardige stappen dient te zetten in de richting van effectieve democratische mechanismen en eerbiediging van mensenrechten dient te garanderen. Bovendien benadrukt de Europese Commissie dat toezicht gehouden zal worden op de daadwerkelijke naleving van deze voorwaarde. Nederland zal het belang van implementatie en monitoring van gestelde voorwaarden binnen de EU blijven benadrukken om op deze manier bij te dragen aan versterking van het maatschappelijk middenveld in Egypte.
De interactieve tablettour van het Nationaal Holocaustmuseum voor groepen leerlingen uit het voortgezet onderwijs |
|
Jimmy Dijk , Chris Stoffer (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Gräper-van Koolwijk , Mariëlle Paul (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de interactieve tablettour van het Nationaal Holocaustmuseum voor groepen leerlingen uit het voortgezet onderwijs?1
Ja, hier zijn we mee bekend.
Deelt u de opvatting dat het onmisbaar is dat leerlingen inzicht krijgen in de Holocaust? Onderkent u dat een bezoek aan het Holocaustmuseum voor scholen een waardevol hulpmiddel kan zijn om, zoals verplicht in de kerndoelen, de Holocaust aan de orde te stellen?
Ja, die opvatting delen wij. Het is noodzakelijk dat in het onderwijs actief aandacht is en blijft voor de verschrikkingen van de Holocaust. We moeten ons als samenleving realiseren wat er is gebeurd en we moeten zorgen dat de verschrikkingen van de Holocaust nooit vergeten worden. Het onderwijs speelt daar een belangrijke rol in door aandacht te besteden aan de Holocaust. Specifieke kennisoverdracht, bijvoorbeeld tijdens de geschiedenisles en de onderlinge gesprekken tussen docenten en leerlingen, is essentieel. Ook activiteiten die buiten de interactie tussen docent-leerling plaatsvinden, zoals de inzet van gastsprekers of het bezoeken van historische plekken, dragen bij aan waardevolle en belangrijke inzichten. Daar valt een bezoek aan het Holocaustmuseum of een andere plek waar de Holocaust zichtbaar en tastbaar wordt, zeker onder.
Deelt u de opvatting dat een bezoek aan het Holocaustmuseum voor iedereen van belang is om te leren over onze gedeelde geschiedenis en de oorzaken en gevolgen van de Tweede Wereldoorlog?
Ja. Ook buiten het regulier onderwijs is het voor iedereen van belang om kennis te nemen van de verschrikkingen van de Holocaust en van de ontwikkelingen die hebben geleid tot de Holocaust.
Wat vindt u van de ambitie dat ten minste alle middelbare scholieren in de komende jaren het Holocaustmuseum bezoeken? Welke plannen heeft u om dit te bereiken?
Het is zeer waardevol als middelbare scholieren een bezoek brengen aan het Holocaustmuseum of aan herinneringscentra zoals Herinneringscentrum Kamp Westerbork. Deze instellingen kunnen in belangrijke mate bijdragen aan kennis over de Holocaust. Het is echter aan scholen zelf om hier initiatief toe te nemen en te kijken welke activiteit past bij de school en doelgroep.
Aan scholen in het primair onderwijs is structureel 4,5 miljoen euro (prijspeil 2018) beschikbaar gesteld voor het bezoeken van musea en historische plaatsen. Scholen kunnen deze middelen ook gebruiken voor een bezoek aan het Holocaustmuseum of een andere instelling, waar het verhaal van de Holocaust wordt verteld. Vanuit de Minister voor Primair en Voortgezet onderwijs is het initiatief genomen om een bezoek aan het Holocaustmuseum en aan andere instellingen, waar het verhaal van de Holocaust verteld wordt, onder de aandacht te brengen bij scholen.
Er is nu geen totaaloverzicht beschikbaar van het aantal bezoekers, waaronder scholieren, aan een herinneringslocatie. De Staatssecretaris van VWS heeft de stichting WO2NET gevraagd periodiek een zo scherp mogelijk inzicht te verschaffen van het publieksbereik van WO2-musea en herinneringscentra, zodat gericht aan een versterking hiervan gewerkt kan worden.
De Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) heeft daarnaast het initiatief genomen tot overleg met betrokken organisaties om te komen tot een Nationaal Plan Holocausteducatie in afstemming met de betrokken bewindspersonen van SZW en VWS en met ons. In beeld wordt gebracht op welke onderdelen de (informele) educatie over de Holocaust versterkt zou moeten worden. Er wordt naar effectieve manieren gezocht om docenten en herinneringsorganisaties hierin te ondersteunen.
Naast de ambities rondom Holocausteducatie wil de Minister voor Primair en Voortgezet onderwijs, de komende tijd ook extra inzetten op de veiligheid van Joodse leerlingen op niet-Joodse scholen. Volgens de zeer recente CIDI Monitor vinden scholen het lastig om een antisemitisch incident aan te pakken.2 Daarom werk ik momenteel met het CIDI, en andere Joodse organisaties, aan het ontwikkelen van een handreiking. Deze handreiking moet scholen helpen bij het omgaan met en het melden van antisemitische incidenten, zodat er daadkrachtig opgetreden kan worden wanneer antisemitisme op school zich voordoet. Mijn streven is om deze handreiking eind april te publiceren.
Vindt u ook dat het kennis hebben van de Holocaust een plaats verdient in het burgerschapsonderwijs? Op welke wijze betrekt u dit bij de ontwikkeling van de nieuwe kerndoelen?
De Minister voor Primair en Voortgezet onderwijs deelt zeker de mening dat de Holocaust een structurele plaats moet hebben in het funderend onderwijs. De invulling van Holocausteducatie kan op meerdere plekken binnen het curriculum plaatsvinden.
Kennis van de Holocaust komt niet specifiek terug in de algemene wettelijke burgerschapsopdracht aan scholen en de kerndoelen voor burgerschap, omdat de kennisoverdracht van de Holocaust al een andere plek heeft binnen het curriculum. In het primair onderwijs is kennis over de Holocaust verwerkt in de kerndoelen 52 en 53, vallend onder het domein Oriëntatie op jezelf en de wereld – tijd. In de onderbouw van het voortgezet onderwijs is kennisoverdracht van de Holocaust verwerkt in kerndoel 37, vallend onder onderdeel Mens en maatschappij. Voor kennisoverdracht van de Holocaust is de context (omvang en tijdspad) van de Tweede Wereldoorlog essentieel. Daarom vind ik dat specifieke kennisoverdracht passend is bij bijvoorbeeld de geschiedenisles.
Het voeren van schurende gesprekken over het conflict Midden-Oosten is een belangrijk onderdeel van het burgerschapsonderwijs. Daarom vind ik het goed dat vanuit het Expertisepunt Burgerschap handvatten geboden worden aan docenten in het po, vo en mbo om deze schurende gesprekken op een goede, respectvolle manier te stimuleren tussen leerlingen. Ik blijf mij inzetten voor versterking van beide beleidsaspecten: enerzijds holocausteducatie, anderzijds het voeren van het schurende gesprek.
Kunt u aangeven welke plaats het Holocaustmuseum heeft in het beleid om antisemitisme te bestrijden? Hoe werkt u aan de verdere bekendheid van het museum? Bent u hierover in gesprek met de vertegenwoordigende organisaties uit het onderwijsveld?
Het organiseren van bekendheid van het Holocaustmuseum is aan de organisatie zelf. Zij slagen daar goed in. In de eerste week na de opening was het museum al uitverkocht.3
Ook heeft de NCAB, zoals al geantwoord op vraag 5, het initiatief genomen tot overleg met betrokken organisaties om te komen tot een Nationaal Plan Holocausteducatie. Ook vertegenwoordigende organisaties uit het onderwijsveld worden hierbij betrokken. Een van de doelstellingen van dit plan is om scholieren (en anderen) buiten de klas kennis te laten nemen van de Holocaust. Een bezoek aan het Holocaustmuseum is daar een voorbeeld van.
Vanuit de Minister voor Primair en Voortgezet onderwijs is, zoals aangegeven, het initiatief genomen om een bezoek aan het Holocaustmuseum en aan andere instellingen, waar het verhaal van de Holocaust verteld wordt, onder de aandacht te brengen bij scholen.
Bent u bereid om samen met het Holocaustmuseum te verkennen hoe een gratis bezoek aan het museum voor alle Nederlanders mogelijk gemaakt kan worden? En bent u bereid om te onderzoeken hoe de Rijksoverheid dit het beste financieel mogelijk kan maken?
Het is van groot belang dat veel Nederlanders en anderen kennisnemen van het Holocaustmuseum en van herinneringscentra in Nederland. Het Ministerie van VWS draagt structureel bij aan de exploitatie van de herinneringscentra en zal ook structureel bijdragen aan het Nationaal Holocaustmuseum. Zoals hierboven benoemd is er budget beschikbaar voor scholen in het primair onderwijs voor museumbezoek. Op basis van het eerdergenoemde Nationaal Plan Holocausteducatie wordt bekeken of extra investeringen (in den brede) nodig zijn om de kennis over de Holocaust te vergroten. Het beleid van musea met betrekking tot de prijs en de toegankelijkheid is uiteindelijk aan musea zelf.
Het gesprek van de gedeputeerde staten van Zuid-Holland betreffende woningbouwafspraken |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
Kunt u inzichtelijk maken welke juridische instrumenten u bedoelt die u in de Kamerbrief van 15 maart aanhaalt om de woningbouwimpasse in Zuid-Holland door te breken wanneer het bestuurlijk overleg niet tot een oplossing leidt?1
Ik doel daarbij op de inzet van een instructie op grond van de Omgevingswet. Deze bevoegdheid kan ik inzetten omdat sprake is van een nationaal belang.
Kunt u aangeven welke juridische instrumenten u kan en wil inzetten met betrekking tot de 130% realistische plancapaciteit, het toevoegen van meer dan 3ha buitenstedelijke locaties, 40% sociale nieuwbouw verplichting uit het coalitieakkoord van Zuid-Holland en de afwijking van «betaalbare koop» van € 355.000 in Zuid-Holland ten opzichte van het landelijk vastgestelde € 390.000?
Ik heb het college van gedeputeerde staten in mijn brief aan hen van 23 mei jl., die ik ook met uw Kamer gedeeld heb, verzocht om provinciale staten uiterlijk 30 mei a.s. schriftelijk voor te stellen de omgevingsverordening op de in mijn brief genoemde punten aan te passen zodat er voldoende ruimte is voor woningbouw en dat belemmeringen voor de woningbouw worden weggenomen.
Deze brief heb ik op 30 mei jl. ontvangen en stuur ik u tegelijk met de beantwoording van deze Kamervragen toe, samen met mijn schriftelijke reactie op dit afschrift. Gedeputeerde staten komt in haar brief aan provinciale staten tegemoet aan mijn verzoeken van 23 mei jl. Ik zie daarom onvoldoende aanleiding om mijn juridisch instrumentarium nu in te zetten.
Gedeputeerde staten informeert provinciale staten in haar brief dat zij voornemens is de 40% sociale huur niet op te nemen in de verordening bij de herziening van het omgevingsbeleid en aan te sluiten bij de landelijke maximale grens voor betaalbare koop (390.000 euro) en het omgevingsbeleid op dit punt aan te passen. Voor wat betreft de buitenstedelijke 3 ha locaties geeft gedeputeerde staten aan met mijn ministerie in gesprek te gaan over hoe de zoektocht naar aanvullende plancapaciteit en de herijking van de 3 ha kaart efficiënt en doelmatig kan worden ingericht. Dit proces moet gericht zijn op een aanvulling van de lijst met 3 ha locaties in de bijlage van de omgevingsverordening.
Bent u bekend met het persbericht van de gezamenlijke fractie van GroenLinks-PvdA Zuid-Holland die naar aanleiding van de situatie in Zuid-Holland is geschreven?2
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
In hoeverre bent u het eens met de opmerking in de brief van de fractie van GroenLinks-PvdA Zuid-Holland dat u de beweegruimte van een missionair provinciebestuur op deze manier dreigt aan te tasten – en daarmee de maatwerkmogelijkheden van alle provinciebesturen –, en dat dit volstrekt onacceptabel en ondemocratisch is?
Ik deel deze opvatting niet. Het voeren van regie op de bouw van voldoende betaalbare woningen is niet alleen een onderwerp van provinciaal belang of van lokaal belang maar ook van nationaal belang. Onderdeel van deze regie zijn de bestuurlijke afspraken die ik met alle provincies en de gemeenten in de woondeals heb gemaakt over de bouw van twee derde betaalbare woningen, waarvan 1/3 te bouwen door corporaties (midden en sociaal) en 40% voor het middensegment. Deze afspraken heb ik ook gemaakt met de provincie Zuid-Holland en met de gemeenten in de vijf woondealregio’s.
Voor het voeren van regie is het essentieel dat overheden eenduidig sturen op de doelen. Met de generieke regeling om 40% sociale huur te programmeren wijkt de provincie juist eenzijdig af van de gemaakte afspraken tussen gemeenten, Rijk en provincie. Daarnaast stelt de provincie hiermee onrealistische eisen ten aanzien van betaalbaarheid waardoor projecten met wonen in diverse betaalbaarheidcategorieën niet meer van de grond komen, en dus ook niet de bouw van betaalbare woningen.
U gaf aan in Bleizo-West liever woningen in plaats van windturbines gerealiseerd te zien worden3. Bent u bereid hierin ook juridische stappen te nemen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Voor de invulling van de locatie Bleizo is nog een aantal opties in beeld namelijk bedrijventerrein, wonen en energie. Momenteel is de locatie door de gemeente bestemd voor bedrijven en door de provincie voor bedrijven en wind. De provincie wacht de uitkomsten van de Plan-MER voor windenergie af voor zij het proces en gesprek over andere functies op Bleizo opstart. Deze volgordelijkheid zorgt voor onnodige vertraging. Ik heb de provincie daarom gevraagd op korte termijn in overleg met de betrokken gemeenten een concrete tijdsplanning te delen die gericht is op spoedige besluitvorming over de invulling van de locatie. Van belang hierbij is dat het besluitvormingsproces en gesprek over de verschillende functies (wonen, werken en energie) parallel loopt en niet volgordelijk (eerst wind, dan wonen). Mijn inzet is dat deze discussie zo snel mogelijk tot een eind moet komen, primair door bestuurlijke overeenstemming over de toekomstige functie(s) van de locatie Bleizo. Juridische stappen zijn daarbij op dit moment wat mij betreft niet aan de orde.
Het afzwakken van de klimaatdoelen door Shell |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de door Shell gepubliceerde Energy Transition Strategy 2024 en het jaarverslag 2023?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat een bedrijf als Shell haar klimaatambities naar beneden bijstelt en dat in de week dat de European Environment Agency met een rapport komt dat aantoont dat Europa serieus in gevaar kan komen door klimaatverandering?3
Het betreft hier de ambitie van Shell op «carbon intensity»: de uitstoot per eenheid product. Die is aangepast van 20% in 2030 naar 15–20% in 2030. Het net-zero doel in 2050 is niet veranderd.
Wat vindt u ervan dat ook het aandeel in de investeringen van Shell in hernieuwbare energie afneemt?
Ik kan een afname van investeringen in hernieuwbare energie niet vaststellen op basis van beschikbare gegevens. Op grond van onderstaande cijfers stelt Shell dat het om een toename van investeringen gaat. Het bedrijf rapporteert tussen 2023 en 2025 10–15 miljard dollar in low carbon energy solutions.4 In 2023 ging volgens het bedrijf 5,6 miljard dollar naar low-carbon energieprojecten (23% van de totale kapitaaluitgaven).5 In 2022 was dit nog 4,3 miljard dollar (17% van de totale kapitaaluitgaven).6 In 2021 investeerde Shell naar eigen zeggen 2,4 miljard dollar in schonere processen.7 Volgens Shell werd in 2023 wereldwijd 628 miljoen dollar in R&D-projecten geïnvesteerd die bijdragen aan CO2-reductie, waar dat in 2022 nog 440 miljoen dollar was.8
Wat vindt u ervan dat het vonnis van de klimaatzaak tegen Shell op basis waarvan zij 45% van de totale emissies moeten reduceren dus niet wordt uitgevoerd?
In april vinden zittingen plaats over het hoger beroep. Ik onthoud mij van een reactie zolang de uitspraak onder de rechter is.
Heeft de Nederlandse overheid (al dan niet via Shell Nederland) contact met Shell Global? Zo ja, wat wordt hier besproken?
Ja, ik spreek een tot twee keer per jaar met de CEO van Shell PLC en met de president-directeur van Shell Nederland. In die gesprekken kan alles aan de orde worden gesteld dat relatie heeft met de activiteiten van Shell in Nederland en elders in de wereld. Bijvoorbeeld de verduurzaming van de fabrieken in Nederland, energiezekerheid en het vestigings- en investeringsklimaat. Daarnaast voer ik gesprekken met Shell over projecten en actualiteiten in het kader van bijvoorbeeld maatwerkafspraken en innovatie.
Stuurt u in uw contact met Shell actief aan op het halen van de klimaatdoelen? Zo ja, op welke manier?
Ja. Als onderdeel van de maatwerkafspraken heb ik 13 april 2023 de Expression of Principles getekend met Shell waarin ik met het bedrijf een ambitieus klimaatdoel voor de activiteiten van Shell in Nederland ben overeengekomen. We werken nu met Shell toe naar maatwerkafspraken over de realisatie van deze klimaatambities in Nederland. De voortgang komt in mijn gesprekken met Shell aan de orde.
Bent u van plan om Shell aan te spreken op het niet halen van de doelen? Zo nee, waarom niet?
Ik spreek Shell aan op de doelen die ik ben overeengekomen in de Expression of Principles.
Het bericht dat gemeenten de nieuwe norm voor grotere schoolpleinen niet meenemen in beleid |
|
Michiel van Nispen , Sandra Beckerman |
|
Mariëlle Paul (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat gemeenten de nieuwe norm voor grotere schoolpleinen niet meenemen in beleid?1
De normen voor schoolpleinen hebben geen wettelijke basis en zijn een richtlijn voor gemeenten bij het realiseren van schoolpleinen. Buiten spelen is enorm belangrijk voor kinderen en draagt bij aan een goede gezondheid. Afwegingen in de ruimtelijke ordening, waaronder het realiseren van voldoende schoolpleinen en speelgelegenheid is een verantwoordelijkheid van gemeenten. Het is mogelijk dat gemeenten soms in de knel komen op dit vlak en keuzes moeten maken; het is nu eenmaal de realiteit dat wij hier in Nederland een beperkt aantal vierkante meters beschikbaar hebben waarop alles gerealiseerd moet worden: wonen, werken, parkeren, sporten en spelen. Soms gaan deze keuzes dan helaas ten koste van een groter schoolplein. Desondanks wordt het belang van een schoolplein voor de gezondheid en beweeggedrag van kinderen erkend, daarom is het wenselijk dat gemeenten deze richtinggevende norm meenemen in ruimtelijke ordeningsafwegingen.
Bent u het ermee eens dat het weinig nut heeft om een ruimere norm op de stellen voor de grootte van schoolpleinen als deze vervolgens niet in het beleid van gemeenten wordt verwerkt?
Omdat er geen wettelijke basis is voor deze normen, is de norm dus niet verplicht, maar een richtlijn of uitgangspunt voor die gemeenten en scholen die bezig zijn een schoolplein te realiseren.
Het kwaliteitskader waar deze norm in opgenomen is, is een instrument van kenniscentrum Ruimte-OK dat tot stand is gekomen in samenwerking met de PO-Raad, VO-raad en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Het kwaliteitskader is bedoeld als praktisch hulpmiddel voor gemeenten en schoolbesturen om een afweging te maken over het niveau van kwaliteit van bestaande en nieuw te bouwen schoolgebouwen. Daarin zijn dus normen opgenomen die daadwerkelijk tot een kwalitatief goed schoolplein leiden om voldoende te bewegen en te spelen, en is daarmee van waarde.
Bent u het ermee eens dat grotere schoolpleinen belangrijk zijn om scholieren te stimuleren en in staat te stellen om meer te bewegen?
De schoolomgeving is zeer kansrijk om bewegen te stimuleren en zitten te onderbreken. Uit onderzoek blijkt dat voldoende ruimte belangrijk is om kinderen meer bewegingsvrijheid en mogelijkheden om dingen uit te proberen te geven. Maar niet enkel de grootte van schoolpleinen is hierbij van belang, voornamelijk de inrichting van het schoolplein is belangrijk. Kinderen bewegen bijvoorbeeld vaker op het schoolplein wanneer deze beweegvriendelijk is ingericht. Denk aan de aanwezigheid van sport- en speeltoestellen en voldoende variatie in beweegmogelijkheden om motorische vaardigheden te ontwikkelen. Ook het aanbieden van materialen zoals ballen kunnen kinderen stimuleren om meer op het schoolplein te bewegen.2
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de VNG, de PO-Raad en VO-raad over het belang van grotere schoolpleinen?
De VNG, PO-Raad en VO-raad zijn goed doordrongen van het belang van grotere schoolpleinen, aangezien zij medeopsteller zijn van het kwaliteitskader. Er wordt veelvuldig overleg gevoerd met deze partijen in het kader van onderwijshuisvesting. In deze gesprekken zal ik informeren hoe zij eventueel geholpen kunnen worden bij keuzes hieromtrent, bijvoorbeeld door het delen van goede voorbeelden.
Bent u het ermee eens dat gemeenten ook wel financieel in staat moeten worden gesteld om grotere schoolpleinen te realiseren? Zo ja, bent u bereid om daarvoor meer te investeren in het gemeentefonds?
Gemeenten ontvangen middelen voor onderwijshuisvesting via het gemeentefonds. Het gemeentefonds is voor gemeenten vrij besteedbaar. Gemeenten mogen daarmee zelf hun afweging maken wat zij doen met de middelen.
De aanwezigheid van hoge concentraties van het verboden gewasbeschermingsmiddel dinoterb in oppervlaktewater in het Natura 2000-gebied het Zwanenwater |
|
Laura Bromet (GL), Geert Gabriëls (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht over de aanwezigheid van hoge concentraties van het verboden gewasbeschermingsmiddel dinoterb in oppervlaktewater in het Natura 2000-gebied het Zwanenwater?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in een natuurgebied aantreffen van een middel dat vanwege het risico op gezondheidsschade en schade aan de biodiversiteit sinds 1998 verboden is, een ernstige zaak is?
Al langer is bekend dat resten van gewasbeschermingsmiddelen, ook van middelen die al langer niet meer zijn toegestaan, in natuurgebieden kunnen worden teruggevonden. De ernst van de zaak is afhankelijk van de aangetroffen hoeveelheden. Uiteraard is de aanwezigheid van een verboden middel als dinoterb altijd ongewenst, dus ook als het een natuurgebied betreft.
Bent u voornemens om te laten onderzoeken wat de oorsprong is van het verboden middel dinoterb? Zo ja, op welke manier? Wat is hierin de rol van waterschap, handhavers en de provincie?
Het HHNK heeft op meerdere plaatsen dinoterb in het oppervlaktewater aangetroffen en start zo snel mogelijk een onderzoek naar mogelijke bronnen en oorzaken. Voor het onderzoek stemt het HHNK af met de NVWA en de provincie Noord-Holland.
Ik wacht de resultaten van het onderzoek af om te kunnen bepalen of verdere actie noodzakelijk is. Voor meer informatie verwijs ik u naar mijn Kamerbrief in reactie op een verzoek uw Kamer te informeren over de gevonden meetwaarden van de werkzame stof dinoterb in oppervlaktewater in de provincie Noord-Holland. Deze brief is gelijktijdig met de beantwoording van deze set Kamervragen naar uw Kamer gestuurd.
Kunt u aangeven of op meerdere plekken in Nederland dinoterb in het oppervlaktewater wordt aangetroffen? Zo ja, hoe verklaart u de aanwezigheid van deze stof? Zo nee, wordt hier wel op gemeten? Bent u bereid onderzoek te laten doen naar de aanwezigheid van verboden bestrijdingsmiddelen en mogelijke bron hiervan?
De openbare Bestrijdingsmiddelenatlas2 laat zien op welke locaties in Nederland de stof dinoterb is aangetroffen. Normoverschrijding van dinoterb in het oppervlaktewater is met name in de provincie Noord-Holland gevonden. Het onderzoek van het HHNK zal mogelijk meer duidelijk geven over de bronnen en oorzaken. Deze resultaten wacht ik eerst af.
In mijn Kamerbrief3 in reactie op een verzoek uw Kamer te informeren over de gevonden meetwaarden van de werkzame stof dinoterb in oppervlaktewater in de provincie Noord-Holland, geef ik een mogelijk verklaring voor de aanwezigheid van dinoterb. De stof kan worden aangetroffen door nalevering uit de bodem van geaccumuleerde resten uit het verleden en/of illegaal gebruik van het middel. Uit gegevens van het NVWA blijkt overigens dat zij dinoterb niet hebben aangetroffen tijdens inspecties.
In hoeverre is de aanwezigheid van dinoterb in oppervlaktewateren een concreet risico voor de volksgezondheid en het behalen van Kaderrichtlijn Water (KRW)-doelstellingen en Natura 2000-doelstellingen?
Het gebruik van dinoterb is sinds 1998 verboden. Ook stoffen die verboden zijn, kunnen in het milieu worden aangetroffen bijvoorbeeld als gevolg van nalevering uit de bodem en/of grondwater. Het aantreffen van dinoterb in het oppervlaktewater kan van invloed zijn op het behalen van KRW-doelen.
Op basis van de resultaten van het onderzoek naar de oorzaak van de huidige verontreiniging kan mogelijk worden vastgesteld of er maatregelen zijn om verdere verontreiniging en normoverschrijdingen te voorkomen.
Of er sprake is van een concreet risico voor de volksgezondheid en Natura-2000 doelstellingen hangt samen met de gevonden waarden en blootstelling van mens en doelsoorten. Het is relevant om te weten wat de oorzaak van de gevonden waarden zijn geweest. Het is daarom van belang het onderzoek van het HHNK af te wachten
Hoeveel capaciteit bij handhaving is momenteel beschikbaar om metingen van verboden gewasbeschermingsmiddelen te doen? Hoeveel capaciteit is beschikbaar om op zoek te gaan naar de bron hiervan en om te handhaven?
Waterschappen zien erop toe dat landbouw- en tuinbouwbedrijven de maatregelen toepassen die zijn voorgeschreven in vigerende wet- en regelgeving. De 21 waterschappen verschillen van omvang en daarmee van capaciteit. Onderling is er wel samenwerking. Er is een landelijk meetnet gewasbeschermingsmiddelen waar jaarlijks met een vastgestelde frequentie door waterschappen op vaste locaties met een vaste meetstrategie wordt gemeten. Eén van de doelen is het zo optimaal mogelijk leggen van een aannemelijk verband tussen de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen en de waargenomen normoverschrijdingen in oppervlaktewater. Daarnaast is er nog per waterschap een regiospecifiek monitoringsprogramma. Bij beide kunnen metingen van verboden gewasbeschermingsmiddelen aan het licht komen. Tot slot doen de waterschappen onderzoek naar de vervuiling van het water. Het HHNK start met een onderzoek naar de mogelijke bronnen en oorzaken van dinoterb in het oppervlaktewater.
De NVWA voert toezichttaken uit in het veld op basis van vigerende wet- en regelgeving als het Bal, de Wgb en toelatingsvoorschriften. Dit betreft onder andere fysieke inspecties bij de handel in gewasbeschermingsmiddelen en op juist gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en op gebruik van niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. Hiervoor heeft de NVWA 25 fte beschikbaar. Om de capaciteit zo efficiënt mogelijk te gebruiken zet de NVWA onder andere in op risicogericht toezicht. Dat betekent toezicht houden daar waar de gevolgen van niet naleving van wet- en regelgeving het grootst zijn.
Hoeveel overtreders zijn er in de afgelopen drie jaar geconstateerd en beboet als gevolg van het gebruik van dinoterb en andere verboden gewasbeschermingsmiddelen?
In de periode 2021 en 2022 zijn respectievelijk 507 en 495 inspecties uitgevoerd. Bij 21 inspecties is opgetreden tegen het gebruik van middelen met een niet in Europa goedkeurde stof. Dit betrof tien inspecties in de onbedekte teelt en elf inspecties in de glastuinbouw. In totaal waren het negen verschillende niet goedgekeurde stoffen. Dinoterb is hierbij niet aangetroffen. Meer detailinformatie is te vinden in de publicatie van de inspectieresultaten 2021 en 20224. De resultaten van 2023 zijn nog niet beschikbaar.
Wat zijn de sancties voor een betrapte overtreder van het gebruik van verboden middelen?
Bij geconstateerde overtredingen treedt een waterschap op volgens de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingswet (LHSO)5. Een dwangsom wordt per geval vastgesteld en bepaald naar aard van de overtreding. Daarbij wordt rekening gehouden met het effect van de overtreding op de omgeving en met de zwaarte van het geschonden belang. Een bestuurlijke strafbeschikking wordt bepaald middels feitcodes en tarieven, te vinden in het feitenboekje wat openbaar is via de site van het OM6. Interventies die de NVWA ter beschikking heeft staan beschreven in het algemeen interventiebeleid NVWA 20247 en het specifiek interventiebeleid NVWA gewasbeschermingsmiddelen en biociden (IB03-SPEC 05, versie 05). De NVWA kan bij een overtreding zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk optreden. De bevoegde autoriteit is verantwoordelijk voor de afdoening van de betreffende overtreding.
Ziet u aanleiding om de handhaving aan te scherpen? Zo nee, wat zou aanleiding zijn om wel meer te onderzoeken en te handhaven?
Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van het onderzoek van het HHNK. Zoals verwoord in mijn Kamerbrief8 in reactie op een verzoek uw Kamer te informeren over de gevonden meetwaarden van de werkzame stof dinoterb in oppervlaktewater in de provincie Noord-Holland, ben ik van mening dat de toezicht en handhavende diensten adequaat hebben gehandeld. Samen met IenW verkennen we de mogelijkheden om toezicht en handhaving specifiek gericht op waterkwaliteit en gewasbescherming te verbeteren.
Het bericht 'Pleidooi voor strengere regels na eerste rechtszaak tegen financieel influencer' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de mondelinge vragen die ik op 12 maart 2024 in de Kamer heb gesteld rondom de praktijk van de finfluencers, en dat de Minister van EZK aangaf dat finfluencers zich moeten houden aan de regels (daar lag volgens de Minister niet het probleem), dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) deze regels handhaaft en toeziet op naleving en ook dat de Europese Commissie bezig zou zijn met aanscherping van de regelgeving?
Ja.
Als het antwoord op vraag 1 ja is, hoe leest u in dat licht het bovengenoemde artikel, waarin juristen steeds luider roepen dat er strengere regels moeten komen, ter bescherming van beleggers?1
We zien in toenemende mate dat consumenten, en in het bijzonder jongeren, zich online laten beïnvloeden door finfluencers bij het maken van financiële keuzes. In mijn brief over de ongewenste beïnvloeding van (jongere) consumenten bij het maken van financiële keuzes ga ik uitgebreid op dit onderwerp in. De opkomst van finfluencing kan positief zijn en zie ik ook als kans. Sommige finfluencers geven jongeren immers online, op een laagdrempelige wijze, tips over hoe zij verstandig met geld om kunnen gaan of op verstandige wijze kunnen gaan beleggen. Maar ik zie ook risico’s. De verleiding bijvoorbeeld voor (jonge) beleggers om snel rijk te worden door handelen in cryptoactiva of beleggen in complexe financiële instrumenten is groot, zeker wanneer bekende finfluencers deze (zeer) risicovolle activiteiten promoten of zich succesvoller voordoen dan dat ze zijn. Het bericht waarnaar u refereert gaat over een casus waarbij finfluencers aanbrengvergoedingen hebben ontvangen voor het promoten van een belegginsonderneming die haar diensten illegaal in Nederland aanbiedt. Mensen hebben hierdoor serieuze bedragen verloren. Net als u maak ik mij zorgen over de risico’s omtrent finfluencing.
In mijn brief licht ik toe dat finfluencers nu al aan een flinke set met regels moeten voldoen. Een deel van die regels is van toepassing op alle influencers, dus ook op finfluencers. Zo moeten finfluencers zich sinds 1 november 2020 houden aan de Mediawet. Dat betekent dat zogenoemde video-uploaders onder andere duidelijk moeten zijn over commerciële boodschappen in hun video’s en minderjarigen moeten beschermen tegen schadelijke content. Finfluencers mogen geen oneerlijke handelspraktijken verrichten, waaronder misleiden.2 Van misleiding is bijvoorbeeld sprake wanneer informatie wordt verstrekt die feitelijk onjuist of als essentiële informatie juist ontbreekt. Daarnaast zijn er op specifiek finfluencers aanvullende regels van toepassing. Op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) is het geven van beleggingsadvies vergunningplichtig, dus ook voor finfluencers. Aan het geven van een beleggingsaanbeveling ten aanzien van een financieel instrument of een uitgevende instelling (zoals een beursgenoteerd bedrijf) die niet gericht is aan één persoon maar aan een breed publiek, worden zorgvuldigheidseisen gesteld op grond van de Verordening marktmisbruik.3 Tot slot is het provisieverbod indirect van toepassing op finfluencers. Voor beleggingsondernemingen geldt namelijk dat zij finfluencers niet mogen betalen voor het aanbrengen van klanten via sociale media platforms.
Alles bij elkaar is er dus al een stevig regelgevend kader waaraan finfluencers zich moeten houden, met als doel om consumenten te beschermen tegen ongewenste beïnvloeding. Dat maakt dat ik voor nu geen noodzaak zie voor vergaande nieuwe wettelijke maatregelen. Ik zie wel ruimte voor verbeteringen. In dat kader noem ik in mijn brief drie concrete acties die ik ga ondernemen. De eerste actie beschrijf ik in de volgende alinea. De andere twee acties beschrijf ik in het antwoord op vraag 4.
De Data Driven Marketing Associatie, de bond van Adverteerders en de Stichting Reclame Code (SRC) lanceren 22 april het «Influencer certificaat» om verantwoorde influencer marketing te bevorderen. Dit initiatief – vergelijkbaar met het Franse initiatief «certificate de l’influence responsable» – bestaat uit een e-learning, resulterend in een certificaat, opname in een openbaar register en een onafhankelijke monitor (uitgevoerd door de SRC). De e-learning, het certificaat en het register worden aangeboden via de website www.influencerregels.com. Een e-learningplatform wordt ingezet om ervoor te zorgen dat influencers via verschillende modules op de hoogte worden gebracht van de belangrijkste regels rondom influencer marketing. De SRC gaat gecertificeerde influencers monitoren met behulp van online tools, om regelmatig te controleren of gecertificeerde influencers zich aan de regels houden. De e-learning bevat nu al een korte beschrijving van de belangrijkste regels voor finfluencing. Ik ga met de SRC en de AFM in gesprek om de mogelijkheden te verkennen om dit mooie initiatief uit te breiden met meer gedetailleerde verdiepingsmodules over specifieke regels voor finfluencers. Een certificaat kan namelijk een goed middel zijn om finfluencers zich er beter van bewust te maken aan welke (wettelijke) regels zij zich moeten houden en hoe zij zich moeten verhouden tot consumenten (zoals hun volgers of kijkers). Een certificaat kan bovendien de kwaliteit en objectiviteit van de activiteiten van finfluencers vergroten.
Als het antwoord op vraag 1 ja is, hoe leest u in dat licht bovengenoemd artikel, waarin staat dat tot op heden geen vergunningen zijn aangevraagd door finfluencers en nul boetes zijn opgelegd door de AFM, terwijl het artikel vervolgt met de de casus Grinta, waarin de broker Grinta geen vergunning had en dus illegaal opereerde in Nederland, finfluencers provisies ontvingen van Grinta (commissies van 7,5%-10% over de inleg van iedere aangebrachte klant) en de AFM hun onderzoek naar een tiental Grinta finfluencers heeft afgerond, maar nog geen vervolgbeslissing heeft genomen?
In mijn brief licht ik uitgebreid toe hoe de AFM toezicht houdt op finfluencers en welke activiteiten zij tot dusver hebben ontplooid. De AFM heeft de ontwikkelingen omtrent finfluencers tijdig gesignaleerd en al in 2021 een verkennend onderzoek uitgevoerd naar ruim 150 finfluencers.4 Naar aanleiding van dit verkennende onderzoek heeft de AFM finfluencers duidelijk gemaakt aan welke regels zij zich moeten houden en beleggingsondernemingen die in strijd opereerden met het Nederlandse provisieverbod hierop gewezen en hen opgedragen aanpassingen te doen. Na dit verkennende onderzoek heeft de AFM onder andere vervolgtoezichtsonderzoeken naar finfluencers uitgevoerd. De AFM kan geen inzicht geven in alle genomen maatregelen vanwege de wettelijke geheimhoudingsplicht en doet normaliter ook geen uitspraken over lopende onderzoeken. Specifiek ten aanzien van deze toezichtsonderzoeken naar finfluencers heeft de AFM wel in de media gemeld dat de onderzoeken inmiddels zijn afgerond, waarbij de AFM de verwachting heeft uitgesproken dat enkele finfluencers in strijd hebben gehandeld met bestaande wetgeving.5 In een volgende toezichtfase beslist de AFM wat zij met de onderzoeksresultaten gaat doen. Daarbij kan de AFM informele (bijv. een waarschuwingsbrief of -gesprek) en formele handhavingsinstrumenten (bijv. een aanwijzing of boete) inzetten. Wanneer de toezichthoudende afdeling inderdaad een overtreding heeft geconstateerd en van oordeel is dat hiervoor een boete aangewezen is, dan wordt een zorgvuldig proces in gang gezet waarbij verschillende stappen worden doorlopen.6
Als het antwoord op vraag 1 ja is, hoe leest u in dat licht bovengenoemd artikel, waarin staat dat de Europese Commissie weliswaar bezig is met regels, maar dat die niet per definitie het probleem oplossen, omdat die toezien op financiële instellingen met een vergunning, terwijl juist obscure brokers die vergunning niet hebben?
De Europese Commissie heeft als onderdeel van het Pakket retail beleggen voorgesteld om beleggingsondernemingen expliciet verantwoordelijk te maken voor de content van finfluencers waarmee zij samenwerken. Ik zet mij tijdens de lopende onderhandelingen over het Pakket retail beleggen in om dit voorstel te behouden. Ik ben het er mee eens dat deze maatregel geen oplossing biedt voor situaties waarin finfluencers de producten of diensten aanprijzen van financiële ondernemingen die geen vereiste vergunning hebben voor het aanbieden van deze producten of diensten. Toch denk ik wel dat deze maatregel consumenten extra gaat beschermen tegen ongewenste beïnvloeding door finfluencers. Door deze maatregel zullen beleggingsondernemingen namelijk naar verwachting selectiever zijn bij de keuze of ze een samenwerking aangaan met een finfluencer en zo ja, met welke influencer. Bovendien zullen zij waarschijnlijk (meer) maatregelen nemen om de kwaliteit van de content van finfluencers te waarborgen.
Om consumenten ook beter te beschermen tegen de ongewenste beïnvloeding van influencers die samenwerken met illegale beleggingsondernemingen ga ik mij, samen met de Minister van EZK, inzetten om finfluencers expliciet te verbieden om financiële producten of diensten aan te prijzen die worden aangeboden door financiële ondernemingen die hiervoor niet de vereiste vergunning hebben, door deze handelspraktijk in de Europese Richtlijn oneerlijke handelspraktijken onder alle omstandigheden aan te merken als een oneerlijke handelspraktijk. Een dergelijk verbod op EU-niveau geniet de sterke voorkeur omdat finfluencers internationaal actief zijn. Het aanprijzen van de producten of diensten van een financiële onderneming zonder vereiste vergunning valt mogelijk nu al aan te merken als een oneerlijke handelspraktijk op grond van misleiding of een misleidende omissie. Ook is de handelspraktijk mogelijk nu al aan te merken als een oneerlijke handelspraktijk op grond van de lijst in Bijlage I van de Richtlijn oneerlijke handelsprakijken, waarin de handelspraktijken staan vermeld die onder alle omstandigheden als oneerlijk worden beschouwd. Met deze explicitering wordt deze handelspraktijk onomstotelijk een oneerlijke handelspraktijk, wat kan bijdragen aan het tegengaan van deze onwenselijke praktijken. Op dit moment onderzoekt de Europese Commissie of de huidige consumentenwetgeving, waaronder de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken, voldoende aansluit bij dit digitale tijdperk (fitness check).7 De nieuwe Europese Commissie zal op basis van de resultaten van dit onderzoek besluiten of de Europese consumentenwetgeving daadwerkelijk wordt aangepast. Ik zal, samen met de Minister van EZK, de Europese Commissie vragen deze handelspraktijk onder alle omstandigheden aan te merken als een oneerlijke handelspraktijk in een voorstel voor de herziening van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken.
Bent u het, dit alles overziend, ermee eens dat er wel degelijk een urgentie bestaat om met aanvullende maatregelen te komen, omdat de huidige regelgeving ontoereikend is, toezicht en handhaving vooralsnog niet leiden tot inperking van de praktijken van finfluencers en de voorgenomen Brusselse regelgeving naar verwachting geen concrete oplossing zal bieden?
Ik deel uw wens voor aanvullende stappen en daarom ga ik drie acties ondernemen. Voor toelichting op die acties verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2 en vraag 4.
Het bericht 'Renny wordt verwaarloosd in zorginstelling: ‘Onbeschrijflijk lijden’' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Renny wordt verwaarloosd in zorginstelling: «Onbeschrijflijk lijden»», ««Zo wil niemand leven», zegt zorgexpert over verwaarloosde Renny» en «Zorgbestuurder erkent schrijnende situatie in eigen instelling: «Niet wat we willen»»?1 2 3
Ja.
Klopt het dat meerdere cliënten zoals Renny niet de juiste zorg krijgen, aangezien uit het artikel blijkt dat de omstandigheden van Renny niet voldoen aan de norm die je mag verwachten en dit voor meer cliënten geldt? Om hoeveel cliënten binnen Sita gaat het?
Ik heb geen zicht op het aantal individuen dat in zorg is bij een zorgaanbieder waarbij de zorg niet voldoet aan de door het veld opgestelde normen.
Deelt u de angst dat de situatie van Renny geen unicum is en dit mogelijk ook speelt op andere locaties binnen deze organisatie en andere locaties in het land? Zo nee, waarom niet?
In situaties zoals die van Renny gaat het vaak om mensen met een zorg- en ondersteuningsvraag waarbij het gedrag en het kunnen begrijpen van de behoefte achter het gedrag een grote rol spelen. Het is vaak zoeken naar het evenwicht tussen het respecteren van het recht op zelfbeschikking en – als het echt niet anders kan – ingrijpen middels dwang, wat maakt dat het beantwoorden van die zorg- en ondersteuningsvraag zeer complex is. Dit vraagt elke dag veel van de zorgaanbieders en begeleiders en soms ook lef om te (h)erkennen dat het je als zorgaanbieder niet in alle gevallen lukt om de behoeften achter het gedrag te begrijpen waardoor situaties als die van Renny kunnen ontstaan.
Ik wil daar realistisch in zijn: er kan niet van uit gegaan worden dat de juiste zorg áltijd geleverd kan worden en er zullen dus meer situaties als die van Renny kunnen voorkomen in Nederland. Dit maakt het echter niet minder onwenselijk en schrijnend. Op zorgaanbieders blijft altijd de plicht rusten om continue te onderzoeken hoe het beter kan en daarbij hulp in te schakelen wanneer zij er zelf niet uitkomen. Ook moeten zorgaanbieders van elkaar willen leren om mensen met een complexe zorgvraag de best passende zorg te leveren.
Aan hoeveel personen in Nederland kan op dit moment niet de juiste zorg geleverd worden?
Situaties als deze zijn eigenlijk altijd zeer lastig te vergelijken vanwege de complexiteit van de zorgvraag en de specifieke omstandigheden van elke situatie. Daardoor is niet aan te geven hoeveel vergelijkbare situaties er zijn.
Waarom is er geen opvolging gegeven aan het rapport door het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) uit 2019 waarin werd geconstateerd dat er sprake is van een noodsituatie? Wat is er sindsdien gebeurt om de situatie te verbeteren?
CCE is partner van zorgverleners voor expertise over ernstig probleemgedrag bij mensen die langdurig en/of intensieve professionele zorg en ondersteuning nodig hebben. In een consultatie zoekt CCE samen met de verschillende betrokkenen en deskundigen naar nieuw perspectief. Dat is altijd tijdelijk en aanvullend op de bestaande zorg. In die gezamenlijkheid worden nieuwe inzichten opgedaan en komen onderbouwde adviezen tot stand specifiek voor de onderhavige probleemsituatie. Het is vervolgens aan de organisatie en betrokkenen zelf om hiermee aan de slag te gaan en de adviezen en nieuwe inzichten in de praktijk te brengen. CCE biedt hierin desgewenst ondersteuning.
De zorgaanbieder laat desgevraagd weten op basis van de adviezen van CCE acties te hebben ingezet om de situatie te verbeteren. De ingezette acties hebben wisselend effect gehad, maar zeker nog niet gebracht waarop is ingezet, aldus de aanbieder. De zorgaanbieder zet zich ook op dit moment in om de situatie te verbeteren en houdt daarbij de IGJ op de hoogte.
Hoeveel rapporten zoals die van Renny zijn er sinds 2019 geweest in Nederland? In hoeveel van deze gevallen is hier geen opvolging aan gegeven?
CCE verricht jaarlijks 1.567 (2019) tot 1.969 (2023) consultaties, verspreid over de sectoren gehandicaptenzorg, verpleging, verzorging & thuiszorg (VVT), onderwijs & jeugdzorg en ggz. Vaak leidt zo’n consultatie tot een adviesrapport, al dan niet in combinatie met samenwerken aan aanpassingen in de omgeving van de cliënt, bijvoorbeeld in de vorm van een andere begeleidingsstijl. Uit evaluaties blijkt dat 87% van de respondenten zich na afloop van de consultatie voldoende toegerust voelt om zelf verder te kunnen.
Zijn er meldingen gedaan bij de inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)? Zo ja, hoe zijn die opgevolgd?
De IGJ heeft op 8 maart jl. contact met de zorgaanbieder gehad en op 13 maart jl. de melding van deze zorgaanbieder gekregen. De zorgaanbieder laat weten de IGJ te informeren. Over lopend toezicht/meldingen doet de IGJ geen nadere mededelingen.
Zijn er inspecteurs langsgeweest? Zo ja, wat waren hun conclusies?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft de IGJ genoeg mensen en middelen om toezicht te houden op situaties zoals die van Renny?
Gelet op de capaciteit aan inspecteurs, het grote veld waarop zij toezicht moet houden, de daaruit voortvloeiende veelheid van meldingen, thema’s en trajecten, moet de IGJ in haar toezicht keuzen maken en prioriteren. De IGJ doet dit risicogestuurd en onafhankelijk op basis van de grootste risico’s die zij voor de kwaliteit en veiligheid ziet. Bij de doorontwikkeling van dit risicogestuurde toezicht wil de IGJ onderzoeken hoe nog beter gebruik kan worden gemaakt van signalen die anderen betrokken partijen, zoals zorgkantoren, rondom de zorg hebben.
Het online gebiedsverbod |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «burgemeester Halsema legt eerste online gebiedsverbod op aan lid rapgroep vanwege «ernstige geweldsincidenten»» van 8 maart 2024?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat de rechter heeft geoordeeld dat het verbieden van online uitingen door de burgemeester een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van meningsuiting inhoudt en dus in strijd is met de Grondwet, maar dat burgemeester Halsema deze alsnog heeft opgelegd om verdere escalatie en geweld te voorkomen?
Het oordeel van de rechter waar naar wordt verwezen is een oordeel van de rechtbank, dat ziet op een last onder dwangsom van de burgemeester van Utrecht ter handhaving van de algemene plaatselijke verordening. De burgemeester van Utrecht heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De burgemeester van Amsterdam heeft mij laten weten dat zij gebruik heeft gemaakt van haar noodbevelsbevoegdheid op grond van artikel 175 van de Gemeentewet. De zaken zijn dus niet vergelijkbaar. Het is nu primair aan de raad van Amsterdam of aan de rechter, indien deze wordt betrokken, om hierover te oordelen. Ik stel mij dan ook terughoudend op in het oordelen hierover.
Bent u voornemens om eindelijk uw rol als landelijk wetgever op te pakken en de Kamer een alternatief voorstel te sturen om online opruiing aan te pakken zodat burgemeesters niet langer genoodzaakt zijn om ongrondwettelijke maatregelen in te zetten?
Op 25 oktober jl. stuurde ik uw Kamer de analyse van de Landsadvocaat over de huidige wettelijke bevoegdheden om online aangejaagde openbare-ordeverstoringen tegen te gaan. Ik streef ernaar uw Kamer uiterlijk in mei van dit jaar een beleidsreactie toe te sturen.
Klopt de berichtgeving dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) sinds 2014 tegen het advies van zijn juristen in, volhardde in het volgen van burgers middels nepaccounts zonder daar een wettelijke grondslag voor te hebben?1
Dat is niet aan de orde. In 2014 is er een nota opgesteld over de internetmonitoring bij de NCTV2. Het advies in die nota was in te stemmen met de voorgestelde werkwijze van internetmonitoring. De NCTV heeft in 2014 ook conform de Wet bescherming persoonsgegevens een melding bij het College bescherming persoonsgegevens gedaan van de verwerking van persoonsgegevens door internetmonitoring. De nota illustreert wat hierover meermaals met uw Kamer is gedeeld, namelijk dat er door de jaren heen hierover binnen de NCTV discussie is geweest, maar dat de heersende opvatting steeds was dat dit juridisch verdedigbaar was. In een brief aan uw Kamer van 12 april 2021 is hier uitgebreid op ingegaan3. Ook daarna is dit nog in verschillende brieven, Kamervragen en debatten aan de orde geweest4.
De internetmonitoring door de NCTV was gericht op het doen van onderzoek naar trends en fenomenen en niet op het doen van onderzoek naar personen. Trends en fenomenen zijn ontwikkelingen zoals het jihadisme of antisemitisme. Voor het duiden van trends en fenomenen kan het nodig zijn publiek toegankelijke (online) bronnen te raadplegen. Vaak is het niet mogelijk kennis te nemen van zo’n bron zonder ook de persoonsgegevens te verwerken van bijvoorbeeld de auteur van die bron of personen die daarin worden genoemd.
Zo ja, wat vindt u ervan dat de NCTV bereid was zich niet aan de wet te houden?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 1 is hier geen sprake van. Tot 2021 was de heersende opvatting dat dit juridisch verdedigbaar was. Zoals bij eerdere gelegenheid aan uw Kamer gemeld5 heeft door de inwerkingtreding van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) de bescherming van privacy meer aandacht gekregen. Dit leidde in februari 2020 tot de start van het project «taken en grondslagen». De conclusie van dit project luidde in februari 2021 dat het identificeren en analyseren van dreigingen en risico’s op het gebied van terrorisme en nationale veiligheid, juridisch kwetsbaar is en versterking behoefde indien daarbij (bijzondere) persoonsgegevens worden verwerkt. In 2021 is definitief besloten dat hiervoor separate wetgeving nodig was. Dit heeft geleid tot het Wetsvoorstel coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid, waarin de coördinatietaak van de NCTV is afgebakend en vastgelegd. Dit wetsvoorstel is eind 2023 in beide Kamers van de Staten-Generaal met ruime meerderheid aangenomen.
Wat is de reden dat er een rechterlijke uitspraak met dwangsom voor nodig was om u deze informatie te laten vrijgeven? Waarom maakte u de betreffende documenten niet uit eigen beweging openbaar?
Het is nooit de intentie geweest deze documenten niet openbaar te maken. Er is juist voor gekozen om de documenten over het project taken en grondslagen die eenvoudig waren te traceren zo snel mogelijk openbaar te maken. Dat gebeurde in het Woo-deelbesluit6 van 15 september 2021. Over dit deelbesluit is uw Kamer diezelfde dag schriftelijk geïnformeerd7. De resterende informatie volgde in het tweede deelbesluit van 8 maart 2024. Dit laatste deelbesluit omvat de informatie over internetmonitoring die buiten het project taken en grondslagen lag. Voor dit tweede deelbesluit moesten binnen de NCTV vele duizenden documenten worden doorzocht die mogelijk met internetmonitoring te maken hadden. Dit heeft veel tijd gekost. Het is niet goed dat de wettelijke termijn waarbinnen stukken behoren te worden verstrekt is overschreden. Zowel mijn voorganger als ik zijn echter veelvuldig met uw Kamer in debat geweest over de taken en grondslagen van de NCTV, waaronder de internetmonitoring. Alle bovengenoemde informatie is onderdeel geweest van deze debatten, waaronder die over het wetsvoorstel dat uiteindelijk is aangenomen.
Klopt het dat het besluit van de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie over deze activiteiten zoek is geraakt?
Zoals vermeldt in het antwoord op vraag 1 bevindt zich onder de stukken die met het Woo-besluit van 8 maart 2024 openbaar zijn gemaakt een nota van de NCTV aan de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie. Deze nota behandelt het doel en de werkwijze van de internetmonitoring bij de NCTV alsmede de juridische grondslag. In de nota staat hierover dat «Op basis van de [in de nota genoemde] regelingen verdedigbaar is dat de verwerking van persoonsgegevens plaatsvindt in het kader van de vervulling van een publiekrechtelijke taak als bedoeld in artikel 8, onderdeel e, van de Wbp8». Het advies in de nota luidt: «Instemmen met doel en werkwijze van internetmonitoring bij DRD9». Er was geen advies om hier niet mee verder te gaan.
In het MT van de NCTV is op 17 juli 2014 over het onderwerp «Borging internetmonitoring» gesproken. Nazoeking heeft geen aanwijzingen opgeleverd dat de hiervoor genoemde nota aan de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie is voorgelegd en dat hij hierover een besluit heeft genomen. Het komt vaker voor dat wordt besloten een nota die in concept aan de bewindspersoon is gericht niet aan de Minister voor te leggen. Hiervoor kunnen uiteenlopende redenen zijn geweest.
Zo ja, kunt u het besluit reconstrueren? Kunt u bij betrokkenen, zoals de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie en/of de toenmalig NCTV, ophalen of zij actieve herinneringen aan dit besluit hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel mensen zijn op deze manier in de gaten gehouden? Is de verzamelde data inmiddels uit de systemen van de NCTV verwijderd?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 waren de internetmonitoringwerkzaamheden niet gericht op het doen van onderzoek naar personen. Het doel van internetmonitoring was door de jaren heen het duiden van trends en fenomenen. Bij het signaleren, analyseren en duiden van trends en fenomenen waarvoor openbare (online) bronnen zijn geraadpleegd heeft de NCTV soms wel persoonsgegevens verwerkt, bijvoorbeeld omdat bij het onderzoek naar fenomenen zoals bijvoorbeeld het jihadisme, antisemitisme of rechts-extremisme kennis is genomen van uitingen van personen zoals die zijn gedaan in het publieke debat. Over deze activiteiten heeft de Autoriteit Persoonsgegevens, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1, geoordeeld dat het Organisatiebesluit JenV niet als grondslag voor deze verwerking van persoonsgegevens kan dienen. Vanaf dat moment is de NCTV met de internetmonitoring gestopt.
Enkel in het geval van een verzoek op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) wordt een zoekslag binnen de organisatie op persoonsniveau uitgevoerd. Indien persoonsgegevens bij deze zoekslag naar boven komen, worden deze stukken bijeengebracht en in een besluit op het AVG-verzoek opgenomen om te voldoen aan de rechten van de betrokkene op grond van de AVG. De stukken worden alleen in het kader van een inzageverzoek bijeengebracht. Dit zijn dus geen dossiers die vooraf zijn gevormd en /of toegankelijk zijn ten behoeve van de coördinatietaak van de NCTV of daaraan ondersteunende analysewerkzaamheden.
In december 2021 is de NCTV een opschonings- en archiveringstraject gestart, zodat wordt voldaan aan de eisen die de AVG stelt aan het bewaren van persoonsgegevens.
Welke garanties zijn er dat de NCTV in de toekomst dit soort wederrechtelijke besluiten niet meer neemt? Welke maatregelen heeft hij getroffen dat ingrijpende besluiten van deze aard goed vastgelegd zullen worden?
In het antwoord op vraag 1 en 2 is ingegaan op de ontwikkelingen van de inzichten rond de internetmonitoring bij de NCTV. Eind 2023 is de Wet coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid aangenomen. Het toezicht op de naleving van de wet op vindt straks op drie manieren plaats. Door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), door het aanstellen van een functionaris gegevensbescherming bij de NCTV specifiek voor de uitvoering van deze wet en door de Inspectie Justitie en Veiligheid voor de normen in de wet die niet onder de reikwijdte vallen van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Naar aanleiding van een toezegging die werd gedaan tijdens de behandeling van de wet in de Eerst Kamer heb ik de Voorzitter van de Eerste Kamer bij brief van heden nader over het toezicht door de Inspectie geïnformeerd. Een afschrift van deze brief is bij de beantwoording van deze Kamervragen gevoegd.
Puppy-yoga |
|
Ines Kostić (PvdD), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Radar over misstanden bij puppy yoga?1
Ja, ik heb de uitzending gezien.
Wat vindt u ervan dat een buitenlands bedrijf een yogacentrum in Amsterdam heeft geopend waarbij pups urenlang worden gebruikt voor commercieel gewin?
Dit vind ik een slechte zaak. Hoewel met de juiste maatregelen puppy yoga geen negatieve consequenties hoeft te hebben voor het welzijn van puppy’s, blijkt het welzijn van deze dieren in de praktijk lastig te waarborgen. De winst die gemaakt kan worden met puppy yoga vormt hierbij een perverse prikkel om niet in het belang van de puppy’s te handelen.
Wat is uw reactie op de beelden waarbij te zien is dat pups continu wakker worden gemaakt, worden opgetild en doorgegeven en rondlopen in een ruimte waar een groot risico is dat ze gewond raken?
Ik vind het triest om te zien dat de betrokkenen in hun eigen belang handelen en hierbij het welzijn van de puppy’s uit het oog verliezen.
Wat vindt u ervan dat er geen toezicht is op de gezondheid en het welzijn van de pups door bijvoorbeeld een diergedragsdeskundige?
De eigenaar van de dieren is te allen tijde verantwoordelijk voor het welzijn van de puppy’s. Het is niet noodzakelijk dat een diergedragsdeskundige toezicht houdt op de gezondheid en het welzijn van de puppy’s als de eigenaar deze verantwoordelijkheid neemt en erop toeziet dat de puppy’s goed worden behandeld.
Kunt u bevestigen dat de eerste weken van het leven van een hond cruciaal zijn voor de ontwikkeling?
Ja, dit kan ik bevestigen. In de socialisatiefase wordt het fundament gelegd voor het verdere leven van een hond. Alles dat de pup in deze periode leert, blijft hem zijn leven lang bij. Dat geldt voor positieve ervaringen, maar ook voor negatieve.
Kunt u bevestigen dat pups het grootste deel van de dag horen te slapen?
Ja, een puppy van 8 weken oud slaapt ongeveer 20 uur per dag.
Kunt u bevestigen dat overmatige angst en stress, overprikkeling en een tekort aan slaap kan leiden tot gezondheids- en gedragsproblemen bij honden?
Ja, dit kan ik bevestigen. Goede socialisatie van puppy’s is erg belangrijk, ze moeten in deze fase wennen aan verschillende omgevingen en mensen. Het is hierbij van cruciaal belang om puppy’s voldoende rust te geven om de opgedane prikkels te verwerken. Wanneer er te veel wordt gedaan met een puppy, kan deze overprikkeld raken. Dit kan ertoe leiden dat de puppy overgevoelig raakt voor bepaalde situaties en gezondheids- en gedragsproblemen ontwikkelt.
Kunt u bevestigen dat pups die urenlang worden ingezet voor puppy yoga en continu wakker worden gemaakt, onvoldoende slaap en rust krijgen?
Wanneer een puppy slaapt, moet deze met rust gelaten worden. Puppy’s die tijdens een puppy yogales continu wakker worden gemaakt zullen onvoldoende slaap en rust krijgen.
Kunt u bevestigen dat op de beelden te zien is dat de pups onnodige angst en stress ervaren en dat dit een overtreding is van de Wet dieren (Kamerstuk 35 398) en het Besluit houders van dieren?
Op de beelden is te zien dat puppy’s van 8 weken oud wakker worden gemaakt, uit elkaar worden gehaald, worden opgetild en vast worden gehouden. Meerdere puppy’s vertonen angst- en stressgedragingen zoals trillen en de staart tussen de benen houden. Na de uitzending van Radar heeft de NVWA op de locaties van het betreffende puppy yoga bedrijf inspecties uitgevoerd en de overige beelden van Radar bekeken.
Uit het onderzoek van de NVWA blijkt dat niet voldoende ruimte wordt gelaten voor de fysiologische en ethologische behoeften van de puppy’s tijdens de puppy yoga lessen. De NVWA heeft overtredingen geconstateerd en hiervoor voornemens tot het opleggen van bestuurlijke boetes aan de overtreder bekend gemaakt.
Heeft u gezien dat meerdere yogadocenten die bij dit yogacentrum hebben gewerkt zich nu actief uitspreken tegen puppy yoga?2
Ja, dit heb ik gezien.
Heeft u gezien dat verschillende dierenwelzijnsorganisaties, waaronder de Dierenbescherming, Vier Voeters en House of Animals, zich hebben uitgesproken tegen puppy yoga?3 4 5
Ja, dit heb ik gezien.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat pups, puur vanwege commercieel belang en het vermaak van mensen, worden ingezet bij yoga? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Het uitgangspunt zou het welzijn en goede socialisatie van de puppy’s moeten zijn, niet commercieel belang en vermaak van mensen.
Deelt u de mening dat puppy yoga kan leiden tot onwenselijke impulsaankopen van pups? Zo nee, waarom niet?
Enerzijds zou het knuffelen met een puppy de wens om een eigen hond te hebben kunnen aanwakkeren, anderzijds is het mogelijk dat puppy yoga de behoefte aan contact met (jonge) honden vervult en er toe leidt dat mensen juist géén eigen hond kopen. Dit zegt echter niets over of deze personen een impulsaankoop zullen doen.
In de zomer 2023 is onderzoeks- en adviesbureau Inspire to Act begonnen met de uitvoering van een onderzoek naar de gedragsfactoren die een belangrijke rol spelen bij de aanschaf en het houden van kortsnuitige honden. In dit onderzoek wordt specifiek gekeken naar impulsaankopen (Kamerstuk 28 286, nr. 1009) en welke informatie is ingewonnen door de koper tijdens de aanschaf van het dier (Kamerstuk 28 286, nr. 1149). Dit onderzoek loopt nog.
Wat vindt u van de uitspraak van de eigenaar van het bedrijf Puppies & Yoga: «Zolang de vraag naar puppy yoga toeneemt, blijven wij studio’s openen?»6
Ik vind het een slechte zaak als commerciële belangen prevaleren boven het welzijn van puppy’s.
Deelt u de mening dat dit een ongewenste trend is waar snel een halt aan moet worden toegeroepen? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Het is belangrijk om goed na te denken over vermaak met dieren en zeker als het gaat om zulke jonge dieren in een hele gevoelig fase in hun leven. Uit de beelden en de verklaringen van yoga-docenten blijkt dat het niet eenvoudig is om het welzijn van de puppy’s te waarborgen.
Bent u bereid om zo snel mogelijk met maatregelen te komen om puppy yoga te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Ondanks dat het dierenwelzijn van de puppy’s met de naleving (en zo nodig handhaving) van de welzijnsregelgeving is geborgd, vind ik het niettemin onwenselijk dat deze diensten worden aangeboden. Dit gebruik van dieren verhoudt zich niet met de intrinsieke waarde van het dier, omdat de belangen van de verleners van de diensten en de mensen die er gebruik van maken niet opwegen tegen de intrinsieke waarde van de betrokken puppy’s. Ik zal dan ook een algemene maatregel van bestuur voorbereiden om yoga met puppy’s te verbieden.
Dit is niet het eerste en zal ook niet het laatste fenomeen zijn waarbij interactie met dieren wordt aangeboden tegen financiële vergoeding, en waarbij vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de mate waarin het welzijn van de betrokken dieren wordt gewaarborgd. Ik roep eenieder dan ook op om zelf verantwoordelijkheid te nemen en niet mee te werken aan ongewenste exploitatie van puppy’s of andere dieren.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Zoals ik u op 10 april 2024 (Aanhangsel van de Handelingen 2023–2024, nr. 1462) heb laten weten, vroeg zorgvuldige beantwoording van uw vragen meer tijd dan de daartoe gestelde termijn van drie weken.
De uitspraak van het gerechtshof Den Haag dat de Nederlandse Staat en twee drinkwaterbedrijven onrechtmatig handelen |
|
Bart van Kent , Don Ceder (CU), Mohammed Mohandis (PvdA), Marieke Koekkoek (D66), Marijke Synhaeve (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechter dat de Nederlandse Staat en twee drinkwaterbedrijven onrechtmatig handelen door niet al het redelijkerwijs mogelijke te doen om te voorkomen dat minderjarige kinderen in een situatie terechtkomen waarin zij niet voldoende toegang hebben tot drinkwater?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter?
Het arrest vraagt om actie op twee gebieden.
Allereerst is het zaak dat gevolg wordt gegeven aan de rechterlijke bevelen aan de Staat en de gedaagde drinkwaterbedrijven om de door de rechter vastgestelde onrechtmatige situatie op te heffen. Dat betekent dat ten aanzien van huishoudens met kinderen bestaande afsluitingen wegens wanbetaling moeten worden opgeheven en nieuwe afsluitingen moeten worden voorkomen, dan wel dat in gevallen van afsluiting in elk geval hoeveelheden water moeten worden verstrekt die beantwoorden aan de richtlijnen van de Wereldgezondheids-organisatie (WHO) zoals die in het arrest worden aangehaald. Gelet op de aard en strekking van de rechterlijke bevelen hebben deze ook gevolgen voor de drinkwaterbedrijven die niet in de rechtszaak partij waren.
Ten tweede zal met belanghebbenden, waaronder de drinkwaterbedrijven, maar ook met VNG, de brancheorganisatie voor schuldhulpverlening NVVK, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en andere stakeholders, op basis van de lijnen in het arrest moeten worden bezien op welke wijze de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater het beste kan worden aangepast. Daarvoor wordt ook ingezet op overleg met Defence for Children en het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten.
Welke maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat huishoudens met kinderen per direct niet meer worden afgesloten van water?
De drinkwaterbedrijven Dunea en PWN (medegedaagden in de gerechtelijke procedure) hebben toegezegd huishoudens per direct niet meer af te sluiten wegens wanbetaling, totdat de incassotrajecten zijn aangepast op de uitspraak van het gerechtshof.
Het is wenselijk dat de overige drinkwaterbedrijven dit beleid volgen. Zij hebben hiertoe een brief ontvangen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat huishoudens met kinderen die nu afgesloten zijn weer worden aangesloten?
De drinkwaterbedrijven Dunea en PWN hebben toegezegd alle particuliere adressen langs te gaan die wegens wanbetaling zijn afgesloten:
Het is wenselijk dat de overige drinkwaterbedrijven dit beleid volgen. Zij zullen hiertoe een brief ontvangen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het belang van het kind als eerste overweging wordt meegenomen en inzichtelijk wordt gemaakt bij nieuw beleid?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat drinkwaterbedrijven zo snel als mogelijk inzichtelijk hebben of er kinderen op een adres wonen?
In beginsel is het niet nodig dat drinkwaterbedrijven van alle aansluitingen weten of er minderjarige kinderen woonachtig zijn. Alleen in geval van dreigende afsluiting wegens wanbetaling is dit inzicht nodig. Voor de adressen die op dit moment zijn afgesloten wordt verwezen naar het antwoord op vraag 4.
Voor de langere termijn moet een wijze worden gevonden waarmee met grote zekerheid kan worden vastgesteld of er kinderen woonachtig zijn op een adres. In overleg met de VNG, de Nederlandse koepelorganisatie voor schuldhulpverlening NVVK en de drinkwaterbedrijven wordt bezien wat de mogelijkheden zijn en hoe we dit het beste kunnen vormgeven.
Gaat u in lijn met de met een brede Kamermeerderheid aangenomen motie Kat2 en in lijn met de uitspraak van de rechter een drinkwaterfonds oprichten? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van de toegang tot basisvoorzieningen voor huishoudens met kinderen. Met het oog op dit belang is door de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen de toezegging gedaan om te bezien welke mogelijkheden er zijn om kinderen beter te beschermen tegen de afsluiting van drinkwater. Er loopt nu een onderzoek naar de instrumenten die ingezet kunnen worden om kinderen beter te beschermen. Ook wordt in dit onderzoek gekeken naar de mogelijkheid om een drinkwaterfonds op te richten. Dit onderzoek bevindt zich in de eindfase en zal voor de zomer aan de Kamer worden toegestuurd, voorzien van een kabinetsreactie.
Gaat u de richtlijnen voor het afsluiten van water bij huishoudens aanpassen, in aanloop van de uitvoering van motie Kat, in lijn met de uitspraak en de met een brede Kamermeerderheid aangenomen motie Synhaeve cs.?3 Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De motie Synhaeve verzoekt de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater aan te passen zodat deze minstens gelijkgetrokken wordt met Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas. De laatst genoemde regeling is per 1 april 2023 aangepast. In de regeling afsluitbeleid voor energie zijn twee mogelijkheden opgenomen tot het uitwisselen van signalen van energieleverancier naar gemeente ten behoeve van schuldhulpverlening. Zo wordt er een vroegsignaal gestuurd na twee gemiste termijnbedragen of wanneer de betalingsachterstand aanmerkelijk hoger is geworden en is er een eindeleveringssignaal op het moment dat de leverancier overgaat tot ontbinding van het contract. De gemeente krijgt na dit laatste signaal nog vier weken de tijd om tot een hulpaanbod te komen alvorens de leverancier het contract opzegt en de netbeheerder tot afsluiting over dient te gaan. Door het sturen van twee signalen op verschillende momenten in het proces, kunnen gemeenten beter in positie worden gebracht om huishoudens met geldzorgen te ondersteunen.
Als vaste lastenpartner werken drinkwaterbedrijven nu reeds veelal samen met instanties ten behoeve van schuldhulpverlening om te voorkomen dat burgers in problematische schulden terecht komen.
Het ministerie zal onderzoeken welke onderdelen van de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas kunnen worden overgenomen in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 kan het arrest van het Hof aanleiding zijn om in overleg met alle betrokkenen de regeling verder aan te passen.
Gaat u in lijn met motie Synhaeve cs.[3] schuldhulpverlening voor deze huishoudens laagdrempeliger aanbieden? Zo ja, op welke manier en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De motie verzocht de regering tevens om te bezien of het aanbieden van schuldhulpverlening voor deze huishoudens laagdrempeliger kan worden aangeboden, bijvoorbeeld door de inzet van maatschappelijk organisaties en sociale wijkteams. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft u over dit deel van de motie al geïnformeerd op 28 maart 2024.5
In hoeverre neemt u de uitspraak mee in het beleid van het afsluiten van huishoudens zonder kinderen van water, ondanks dat de uitspraak zich richt op kinderen? In hoeverre is het volledig afsluiten van water van ieder persoon in uw ogen in strijd met een waardig bestaansminimum?
Dit wordt meegenomen in de herbezinning op de regeling naar aanleiding van het arrest zoals aangegeven in vraag 2.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de mensenrechtenorganisaties die de zaak hebben aangespannen (het Nederlands Juristen Comite voor de Mensenrechten (NJCM) en Defence for Children), maar ook andere relevante organisaties zoals de drinkwaterbedrijven over vervolgstappen?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Het bericht 'Reeks muzikale holocaustherdenkingen afgelast door antisemitische dreiging: ‘Risico is veel te groot’' |
|
Martine van der Velde (PVV), Maikel Boon (PVV) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Reeks muzikale holocaustherdenkingen afgelast door antisemitische dreiging: «Risico is veel te groot»»1 ?
Ja.
Bent u het ermee eens dat het annuleren van meerdere culturele evenementen2 3 rondom de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust vanwege antisemitisme opnieuw een dieptepunt vormt? Bent u tevens van mening dat er nooit toegegeven mag worden aan Jodenhaat? Indien ja, welke maatregelen heeft u genomen of plant u te nemen om deze evenementen toch te laten plaatsvinden?
Zoals ik aan heb gegeven tijdens het vragenuur van 26 maart en de Minister-President namens het gehele kabinet heeft benadrukt in zijn brief van 28 maart, heeft antisemitisme geen plaats in onze samenleving. Ik vind het zeer zorgelijk als culturele evenementen worden afgelast vanwege antisemitisme.
De Joodse gemeenschap in Nederland maakt zich in toenemende mate zorgen over hun veiligheid. Die zorgen nemen we zeer serieus. Het mag niet zo zijn dat dreiging ertoe leidt dat artiesten niet meer vrij zijn in het doen van culturele uitingen.
Culturele vrijheid is van groot belang. Juist de culturele sector is daarbij een plek waar we elkaar ontmoeten en dichter bij elkaar kunnen komen. Culturele uitingen kunnen bijdragen aan wederzijds begrip voor verschillende bevolkingsgroepen in de samenleving.
Ik heb met de sector gesproken over wat nodig is om te zorgen dat artiesten, kunstenaars en culturele instellingen veilig hun werk kunnen doen. Het uitgangspunt is dat de culturele sector een openbare plek is en dat moet worden voorkomen dat activiteiten vanwege hun inhoud of persoonskenmerken van de artiest niet kunnen doorgaan. Antisemitische incidenten mogen nooit leiden tot beïnvloeding van de programmering. Daar is ook met de vertegenwoordigers van de sector over gesproken en zij benadrukken dit. We delen met elkaar de overtuiging dat een voorstelling of concert of andere culturele activiteit niet geannuleerd wordt vanwege een Joods thema of de Joodse achtergrond van artiesten. Afgesproken is dat partijen in de cultuursector in overleg met mij komen tot een algemene handreiking en specifieke protocollen met een eenduidige richtlijn. Ook ga ik in gesprek met de VNG om te verzekeren dat de toegang tot de lokale driehoek gewaarborgd is.
Bent u bereid om in kaart te brengen in hoeverre organisatoren van activiteiten gerelateerd aan de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust binnen de kunst- en cultuursector te maken krijgen met antisemitisme en te onderzoeken hoe dit kan worden tegengegaan? Zo nee, waarom niet?
Om te horen wat er leeft en speelt heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in december 2023 een rondetafelbijeenkomst georganiseerd met organisaties die zich bezighouden met het herdenken en herinneren van de Tweede Wereldoorlog. De bijeenkomst ging over de zorgen die er bestaan over het toenemend antisemitisme en wat de gevolgen hiervan zijn voor het uitvoeren van hun werk. Ook heeft de Staatssecretaris zijn steun betuigd ten aanzien van deze zorgen. Uitgenodigd waren de herinneringscentra Westerbork en Vught, het Joods Cultureel Kwartier, de Anne Frankstichting, het Joods Maatschappelijk Werk en het Nederlands Auschwitz Comité. De Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding was hierbij ook aanwezig. Uiteraard blijft ook de Staatssecretaris van VWS vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de portefeuille Oorlogsgetroffenen en Herinnering WOII actief betrokken.
Ik betrek in mijn gesprek met de culturele sector ook de vraag in hoeverre zij te maken krijgen met antisemitisme. Het is daarnaast van groot belang dat organisatoren en betrokken individuen aangifte doen of melding maken van antisemitische uitingen.
Ik vind het waarborgen van het gevoel van veiligheid bij culturele evenementen en het bestrijden van discriminatie uitermate belangrijk. De aanpak van antisemitisme is een integraal onderdeel van de kabinetsbrede inzet tegen discriminatie. Naast repressie is ook preventie van belang waarbij onder meer wordt ingezet op bewustwording via Holocausteducatie in het onderwijs, aandacht voor antisemitisme in het inburgeringstraject en bewustwording van kwetsende antisemitische spreekkoren in het voetbal. In opdracht van het Ministerie van SZW ondersteunt de Anne Frank Stichting het Spreekkorenproject. Om negatieve stereotyperingen te doorbreken, is het Ministerie van SZW eind 2023 een pilot gestart voor interreligieuze dialoogsessies tussen jongeren met verschillende geloofsovertuigingen. De Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding speelt als speciaal adviseur van het kabinet een cruciale rol in het contact met de Joodse gemeenschap, de rest van de maatschappij en het buitenland.
Voor antisemitisme is geen plaats in onze samenleving. Op korte termijn zal het Kabinet uw Kamer nader informeren over de verdere aanpak van antisemitisme.
De berichten dat ASML en Boskalis dreigen te vertrekken uit Nederland |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat zowel ASML als Boskalis dreigen te vertrekken uit Nederland?
Ja, daar ben ik bekend mee.
Bent u bekend met het artikel «werkgevers bedrijven verplaatsen nieuwe investeringen naar het buitenland» dat op 22 januari op NOS.nl is verschenen waarin staat dat 60 procent van de ondernemers vindt dat het vestigingsklimaat de afgelopen jaren is verslechterd?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Deelt u de mening dat het vestigingsklimaat de afgelopen jaren is verslechterd?
Nederland beschikt over een solide ondernemingsklimaat, maar de kunst is dit hoge niveau vast te houden en knelpunten tijdig en doeltreffend aan te pakken. Ik baseer mij hierbij op onder meer de meest recente resultaten van de Monitor Ondernemingsklimaat1, het Jaarbericht van het Nederlands Comité voor Ondernemerschap2, consultatiebijeenkomsten en signalen vanuit het bedrijfsleven. Uit de Monitor Ondernemingsklimaat bleek bijvoorbeeld dat de waardering van het ondernemingsklimaat onder bedrijven afgelopen jaar is afgenomen van een 6,7 naar een 6,4. Met name het belastingklimaat, uitvoerbaarheid van regelgeving, financiering (specifiek durfkapitaal), voorspelbaarheid van beleid en het sentiment over het bedrijfsleven komen vaak naar voren als verbeterpunten.
Een aantrekkelijk ondernemingsklimaat is cruciaal voor investeringsbeslissingen van bedrijven en daarmee ook ons verdienvermogen op nationaal niveau. Daarom hebben we een gezamenlijke kabinetsstrategie ontwikkeld; de Strategische Agenda voor het ondernemingsklimaat in Nederland3. In de kern komt die strategie neer op het faciliteren van een set goede randvoorwaarden, accuraat inzicht in verbeteringen dan wel verslechteringen in het ondernemingsklimaat, het vergroten van de waardering voor het bedrijfsleven en het bevorderen van de wederkerigheid in de relatie tussen overheid en bedrijfsleven. Hierbij kijken we nadrukkelijk naar de sectoren, zogenaamde groeimarkten, waarmee we ook in de toekomst het geld voor Nederland kunnen verdienen. Aanvullend verkennen we, zoals door uw Kamer verzocht via moties van de leden Van Strien,4 Martens-America en Zeedijk5 – in aansluiting op de eerdergenoemde kabinetsstrategie – of en hoe een wederkerig ondernemersakkoord tussen overheid en bedrijfsleven van meerwaarde kan zijn voor het behalen van gemeenschappelijke doelstellingen gerelateerd aan het ondernemingsklimaat. Op 19 januari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over deze acties in de vorm van een voortgangsrapportage6.
Zo ja, wat is uw huidige visie op het verslechterende Nederlandse vestigingsklimaat?
Zie antwoord vraag 3.
Zo nee, kunt u duiden waarom 60 procent van de ondernemers toch het gevoel heeft dat het vestigingsklimaat verslechtert?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u inzicht geven in de specifieke wet- en regelgeving en overheidsbeleid dat volgens ondernemers heeft geleid tot een lager rendement op investeringen in Nederland in vergelijking met andere landen in Europa en de Verenigde Staten?
Ik maak uit de vraagstelling op dat er wordt gerefereerd aan een brief van VNO NCW/MKB-NL aan de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat van de Tweede Kamer d.d. 14 februari 2023.7 In de brief maakt VNO NCW/ MKB-NL een verwijzing naar een analyse van McKinsey uit september 2022. Uit de analyse van ruim 2200 bedrijven wereldwijd met een omzet van meer dan een miljard blijkt dat in de periode 2014–2019 het rendement op investeringen van de grootste bedrijven in Nederland achterliep ten opzichte van de andere landen in Europa en de VS.8 Nederland is overigens een land waar men doorgaans graag in investeert.9
Aan verschillen tussen landen in het rendement op investeringen kunnen tal van verschillende factoren ten grondslag liggen, denk aan financieringskosten, belasting, arbeidswetgeving, milieu en klimaateisen, energieprijzen, infrastructuur, enzvoort. Het is dan ook lastig om nauwkeurig vast te stellen welke wet- en regelgeving hier direct op van invloed is. In meer algemene zin acht ik het waarschijnlijk dat er een link te leggen valt met de staat van het ondernemingsklimaat in verschillende landen. Bedrijven ervaren, zoals in bovenstaande beantwoording uiteengezet, diverse knelpunten. Dergelijke knelpunten spelen eveneens een rol in het behalen van rendement op investeringen. Met onder meer de eerdergenoemde Strategische Agenda voor het ondernemingsklimaat in Nederland probeer ik deze waar mogelijk weg te nemen.
Idealiter worden investeringen beloond met een aantrekkelijk rendement. Naast financiële doelstellingen kunnen investeringen ook maatschappelijke baten hebben. Zo wordt in Nederland bijvoorbeeld bewust gekozen voor strengere duurzaamheidseisen en betere arbeidsvoorwaarden dan in bijvoorbeeld de VS. Denk hierbij ook aan de pijler «de samenleving profiteert» uit mijn Perspectief op de economie.
Duurzame investeringen dragen bij aan de stabiliteit en groei op de lange termijn. Bedrijven die aandacht besteden aan duurzaamheid zijn vaak beter voorbereid op toekomstige uitdagingen, zoals schaarste aan grondstoffen en strengere milieuregels, wat hun overlevingskansen vergroot. Daarnaast helpen investeringen in duurzaamheid risico's te verminderen. Bedrijven die hun ecologische voetafdruk verkleinen en verantwoord omgaan met hun middelen, lopen minder risico op boetes, rechtszaken en reputatieschade. Investeringen in duurzame technologieën en hernieuwbare energiebronnen dragen bij aan de ontwikkeling van toekomstbestendige sectoren. Dit stimuleert innovatie en kan leiden tot nieuwe marktkansen en economische groei.
Verder voeren overheden steeds strengere regels in op het gebied van duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO), zoals met de EU CSRD en CSDDD. Investeringen in duurzaamheid helpen bedrijven om te voldoen aan deze regelgeving. Duurzaamheidscriteria worden steeds belangrijker voor investeerders. Beleggingsfondsen en andere kapitaalverstrekkers richten zich steeds vaker op Environmental, Social, and Governance (ESG) criteria, wat betekent dat bedrijven die goed scoren op duurzaamheid gemakkelijker toegang hebben tot kapitaal.
Bent u bereid een vergelijkende analyse uit te voeren van het Nederlandse vestigingsklimaat ten opzichte van dat in landen zoals de Verenigde Staten en Duitsland, waar bedrijven worden verleid met gunstige voorwaarden voor investeringen?
In januari jl. heb ik de Monitor Ondernemingsklimaat gepubliceerd. De monitor geeft een beeld van de staat van het Nederlandse ondernemingsklimaat, gebaseerd op een vragenlijst onder bestuurders en leidinggevenden van bedrijven in Nederland, (micro)data over de feitelijke bedrijvigheid in Nederland en een kwalitatieve metastudie van de Nederlandse positie binnen internationaal vergelijkbare ranglijsten en onderzoek. Voor laatstgenoemde wordt onder meer gekeken naar de World Competitiveness Ranking van de IMD, het Future of Growth Report van het WEF (opvolger van de Global Competitiveness Index) en de Global Innovation Index van de WIPO. In de volgende editie wordt – in lijn met uw wens – op een aantal indicatoren een expliciete vergelijking gemaakt met een aantal referentielanden. Overigens geef ik wel graag mee dat internationaal vergelijkende data veelal een langere verwerkingstijd kennen en dat daarmee dergelijke rankings in de «achteruitkijkspiegel» kijken.
Een volgende editie van de Monitor Ondernemingsklimaat verschijnt naar verwachting eind 2024 of begin 2025. Recent is het dashboard Ondernemingsklimaat10 op website bedrijvenbeleidinbeeld.nl gepubliceerd. Het Dashboard Ondernemingsklimaat biedt inzicht in de uitkomsten van de monitor Ondernemingsklimaat.
Welke lessen kunt u trekken uit de benadering van Ierland ten aanzien van een laag en stabiel vennootschapsbelastingtarief, waarmee het land in redelijk korte tijd is opgeklommen van een relatief arm naar een van de rijkste landen van Europa?
Een stabiel en voorspelbaar fiscaal stelsel is een van de strategische actiepunten in de agenda voor het vestigings- en ondernemingsklimaat van dit kabinet.11 Sterke belastingconcurrentie tussen landen is geen duurzame oplossing om aantrekkelijk te zijn voor nieuwe investeringen. Om deze reden is ook de Wet minimumbelasting 2024 ingevoerd die een ondergrens stelt aan het tarief van de vennootschapsbelasting van effectief 15% voor multinationale groepen met een omzet van 750 miljoen euro of meer. Deze wet is de implementatie van de EU-richtlijn minimumniveau van belastingheffing, die voortvloeit uit een internationaal akkoord tussen 138 landen.12 Het kabinet zal wel de verschillen tussen het Nederlandse stelsel en dat van andere (Europese) landen in de gaten blijven houden, met het oog op de internationale concurrentiepositie.
Kunt u uitleggen welke maatregelen u neemt om de toenemende regeldruk en bureaucratische lasten, die volgens ondernemers het vestigingsklimaat in Nederland negatief beïnvloeden, te verminderen?
De regeldrukmonitor (regeldrukmonitor.nl) laat zien dat een groot deel van de regeldruk de afgelopen jaren is veroorzaakt door Europese regelgeving. Bij onderhandelingen over concrete dossiers is regeldruk voor ons land altijd een aandachtspunt en bij omzetting van EU-wetgeving in nationale regels werkt Nederland met het principe van lastenluwe implementatie (dus zo eenvoudig mogelijk en zonder onnodige regeldruk). Desondanks kunnen er bij gebruikmaking van nationale beleidsruimte toch effecten optreden die de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven nadelig beïnvloeden. Mede naar aanleiding van verschillende moties wordt de verplichte Bedrijfseffectentoets momenteel verder aangescherpt.13 Deze aanscherping moet ervoor zorgen dat departementen al vroegtijdig in het wetgevingstraject nadenken over de mogelijke gevolgen van gemaakte keuzes en deze ook goed in kaart brengen. Dit biedt uiteindelijk beter inzicht in potentieel nadelige gevolgen voor (de concurrentiepositie van) het Nederlandse bedrijfsleven en kan er in de politieke besluitvorming een betere afweging plaatsvinden.
Daarnaast wordt in het kader van de regeldrukaanpak voor bedrijven het MKB-indicator-bedrijvenonderzoek ingezet om de regeldruk binnen sectoren in kaart te brengen en aan te pakken. Een eerste onderzoek in zes sectoren is in 2023 afgerond.14 Dit onderzoek laat zien dat bedrijven binnen alle zes onderzochte sectoren veel last ervaren van generieke werkgeversverplichtingen (onder andere op het terrein van ziekte en ontslagrecht). Omdat een groot deel van deze verplichtingen om politieke besluitvorming vraagt, kunnen hier nog geen concrete maatregelen voor worden genomen. Voor andere knelpunten wordt nu bekeken op welke wijze deze in een eerste versie van een reductieprogramma kunnen worden opgenomen. Aanvullend hierop wordt op dit moment een tweede onderzoek naar MKB-indicatorbedrijven opgestart. Dit onderzoek zal gaan plaatsvinden in de zakelijke dienstverlening (financiële tussenpersonen), vervoer en de chemische mkb-maakindustrie.
Tenslotte heb ik oktober 2023 een conceptwetsvoorstel aan de Kamer gestuurd die het onafhankelijke Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) versterkt door een permanente status en uitbreiding van taken, onder meer door vroegtijdige betrokkenheid bij de beoordeling van EU-voorstellen.
Over de voortgang van het regeldrukprogramma zal in het vierde kwartaal 2024 een voortgangsrapportage aan de Kamer worden gestuurd.
Welke maatregelen overweegt u om de voorspelbaarheid van het overheidsbeleid te verbeteren zodat Nederland aantrekkelijker wordt voor binnen- en buitenlandse investeringen?
Laat ik vooropstellen dat ik begrijp dat bedrijven behoefte hebben aan stabiel en voorspelbaar overheidsbeleid. Bedrijven moeten hun bedrijfsvoering – juist om de kansen van de transities te benutten – tijdig kunnen aanpassen op basis van duidelijke transitiepaden en langetermijndoelstellingen van de overheid. Zekerheid is bij dergelijke bedrijfsbeslissingen van groot belang, vooral wanneer investeringen over meerdere jaren terugverdiend moeten worden. Het streven naar meer stabiliteit in overheidsbeleid voor bedrijven is dan ook een van de strategische uitgangspunten ter versterking van ons ondernemingsklimaat. Daarbij bekijken we ook wanneer aanvullende stappen nodig zijn om het ondernemingsklimaat voor bepaalde sectoren aantrekkelijk te houden.
In voorkomende gevallen ziet het kabinet dat onder meer fiscale voorstellen die vanuit de Tweede Kamer worden gedaan, zoals bijvoorbeeld een versobering van de 30%-regeling voor inkomende werknemers uit het buitenland, van (vergaande) invloed kunnen zijn op ons ondernemingsklimaat en eventuele investeringsbeslissingen van bedrijven. Het kabinet heeft de Kamers reeds nader geïnformeerd over alternatieve dekkingsopties op vijf punten in dit verband. Daarover zijn in het Hoofdlijnenakkoord ook afspraken gemaakt door de nieuwe coalitie.
Het kabinet vraagt de Tweede Kamer om oog te hebben voor een zorgvuldige besluitvorming die rekening houdt met de invloed op het ondernemingsklimaat. Waar de invloed op het ondernemingsklimaat onvoldoende bekend is, is het van belang om dit zorgvuldig te onderzoeken alvorens besluiten worden genomen. Stabiliteit bewaken in het ondernemingsklimaat vraagt om zorgvuldigheid, voorspelbaarheid en de juiste maatvoering. Het zoeken is voortdurend naar de juiste balans.
Eveneens is het van belang dat Nederland EU-regelgeving en -normen als uitgangspunt neemt en terughoudend is bij het instellen van «nationale koppen». Zoals in de beantwoording van vraag 9 reeds benoemd, ben ik momenteel de Bedrijfseffectentoets verder aan het aanscherpen om de transparantie en inzichtelijkheid van gemaakte beleidsafwegingen met betrekking tot impact op het ondernemingsklimaat bij de implementatie van EU-regelgeving te verbeteren. De Tweede Kamer wordt hier door het nieuwe kabinet verder over geïnformeerd.
Het erkennen van het gebruik van de handtekeningstempel als volwaardige ondertekening van aktes |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat personen die vanwege hun fysieke beperking niet in staat zijn om zelf een contract of formulier te ondertekenen en als alternatief hiervoor een handtekeningstempel gebruiken?
Ja.
Is het u bekend dat hier tot op heden geen enkel wettelijk kader voor bestaat?1
In het Burgerlijk Wetboek worden geen eisen gesteld aan een schriftelijke handtekening. Dit kan een «gewone» handtekening zijn, maar ook een stempelhandtekening leidt dus tot een rechtsgeldige handeling. Voor akten geldt hetzelfde. Het Wetboek van Rechtsvordering stelt geen eisen aan de wijze van schriftelijke ondertekening van een akte. Ook akten kunnen dus met een stempel worden ondertekend.
Is het u bekend dat bij de aanvraag van nieuwe identiteitsdocumenten de oorspronkelijke handtekening niet langer geldig is en vervangen wordt door een niet-in-staat-tot-ondertekening aanmerking in (bijvoorbeeld) het paspoort?
Op het moment van de aanvraag van een (nieuw) identiteitsdocument dient de aanvrager in het kader van diens identiteitsvaststelling (onder meer) een schriftelijke handtekening te plaatsen op een daartoe bestemd formulier. Dit gebeurt bij elke nieuwe aanvraag van een document. Indien de aanvrager door leeftijd of handicap niet in staat is zijn handtekening te plaatsen, wordt dit door de medewerker die de aanvraag in ontvangst neemt, vastgesteld en daarvan in de aanvraag een melding gemaakt. Op het document komt dan een standaardclausule te staan op de plaats van de handtekening: «Niet in staat tot ondertekening». Deze aantekening kan een bewijsfunctie hebben voor mensen die geen schriftelijke handtekening kunnen plaatsen. Met hun paspoort of identiteitskaart kunnen ze immers aantonen geen schriftelijke handtekening te kunnen plaatsen, wanneer dat aan hen wordt gevraagd. Het staat hen uiteraard vrij om in die gevallen een handtekeningstempel te gebruiken.
Hoe kijkt u naar deze geschetste tekortkoming in de voorschriften omtrent en daarmee de rechtsgeldigheid voor identiteitsdocumenten in de gevallen voor mensen met een beperking?
Een identiteitsdocument met de in het antwoord op vraag 3 beschreven aantekening is rechtsgeldig. Over tekortkomingen die zouden leiden tot ongeldige identiteitsdocumenten zijn bij mij geen signalen bekend. Het gebruik van een handtekeningstempel past niet bij de doelen van een identiteitsdocument (kenmerken vastleggen op basis waarvan een identiteit gecontroleerd kan worden). Daarom wordt de optie geboden om de aantekening «niet in staat tot ondertekening» op het document te plaatsen. Zoals in het antwoord op vraag 4 beschreven, is een document met deze aantekening nog steeds rechtsgeldig.
Bent u van plan maatregelen te nemen om de handtekeningstempel als volwaardige handtekening te erkennen, vooral in gevallen waarin dit noodzakelijk is?
Zoals in het antwoord op vraag 2 beschreven, zijn er geen voorschriften nodig om een stempelhandtekening te erkennen voor akten en contracten, aangezien de wet nu geen eisen stelt aan de ondertekening van deze documenten. Er hoeven hiervoor dus geen aanvullende maatregelen te worden genomen.
Voor identiteitsdocumenten geldt dat de handtekening een van de controlemiddelen is om de identiteit van de aanvrager van een document vast te stellen. Een stempel is makkelijk over te dragen of te dupliceren en daarom niet geschikt voor deze identiteitscontrole. Daarom is het niet wenselijk – mede uit het oogpunt van het voorkomen van fraude – om het gebruik van handtekeningstempels vast onderdeel te maken van het aanvraag- en uitgifteproces van identiteitsdocumenten.
Bent u het eens met de stelling dat de huidige situatie fraude kan bevorderen, aangezien in dergelijke gevallen een contract niet beschermd wordt door een wettelijk geldige handtekening, ook al bestaat en functioneert deze wel?
Zie het antwoord op vraag 2. Een contract dat getekend is met een handtekeningstempel is wel beschermd door een wettelijk geldige handtekening.
Het onderzoek naar georganiseerd sadistisch misbruik van minderjarigen |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich het commissiedebat Seksueel geweld en kindermisbruik van 6 maart 2024? Kunt u zich vinden in het (concept)verslag van deze vergadering?1 Staat u nog steeds achter alle uitspraken die u tijdens dit debat heeft gedaan?
Ja.
Hoe beoordeelt u de wijze waarop de commissie Georganiseerd Sadistisch Misbruik van Minderjarigen is ingesteld?2 Hoe beoordeelt u het feit dat het onderzoek niet onafhankelijk van het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft plaatsgevonden, in het licht van het feit dat onder anderen topambtenaren van dit ministerie betrokken zouden zijn bij netwerken die zich schuldig maken aan deze vorm van misbruik?
Uw Kamer is zowel over de beweegredenen om de opdracht aan een onafhankelijke commissie te verstrekken, als over de instelling van de commissie uitvoerig geïnformeerd3. De commissie, haar onderzoeksprotocol4, de werkwijze en de voortgang van het onderzoek zijn sindsdien regelmatig onderwerp van debat met uw Kamer geweest.
Op 15 december 2021 is de tussenrapportage van de commissie aan uw Kamer toegezonden waarin, op verzoek van uw Kamer, nadere werkafspraken zijn vervat5. Op 29 maart 2022 zond ik uw Kamer de beantwoording van de door uw Kamer gestelde vragen in het schriftelijk overleg zeden op 24 februari 20226. Hierin zijn bovenstaande vragen reeds meermalen beantwoord.
Bent u bekend met het artikel dat in 2015 werd gepubliceerd in Het Parool waarin hoogleraar Forensische psychiatrie en psychologie Jan Hendriks pleit voor het beschikbaar stellen van gemanipuleerde kinderporno, onder andere zodat pedofielen zich meer geaccepteerd zouden voelen?3
Over de samenstelling van de commissie is uw Kamer geïnformeerd in de brief van mijn ambtsvoorganger van 25 maart 20218. Tevens ben ik in de beantwoording van het schriftelijk overleg van 24 februari 2022 hier nader op ingegaan9. Er is bewust gekozen voor een commissie bestaande uit wetenschappers met zijdelingse ervaring met het onderwerp van onderzoek. De uitspraken van prof. Hendriks in Het Parool toentertijd moeten worden geplaatst in het kader van de doelstelling om de kans op recidive van seksueel delictgedrag te verkleinen en zo nieuwe slachtoffers te voorkomen.
Hoe beoordeelt u het feit dat een persoon die dergelijke omstreden uitspraken doet, is aangesteld als voorzitter van de commissie die onderzoek zou moeten doen naar georganiseerd sadistisch misbruik van minderjarigen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat tal van slachtoffers van het type misbruik dat centraal stond in de onderzoeksopdracht, en hun geestelijke gezondheidszorg (ggz)-behandelaren op voorhand hebben aangegeven de Commissie Hendriks niet te vertrouwen?4
Ik neem afstand van de in de vraag besloten aanname. Ik kan mij voorstellen dat kwetsbare slachtoffers het moeilijk vinden om over hun ervaringen te vertellen. Daarom vond ik het ook noodzakelijk om het onderzoek door een onafhankelijke commissie te laten uitvoeren die zorgvuldig met slachtoffers en belanghebbenden omgaat.
De commissie heeft ruim geïnvesteerd om overeenkomst te bereiken over de wijze waarop de betrokkenen wilden meewerken, met aandacht voor de kwetsbaarheid, veiligheid en privacy van slachtoffers. In het rapport dat ik met uw Kamer heb besproken in het commissiedebat van 6 maart jl. en het daaropvolgende tweeminutendebat van 13 maart jl. staat dat de commissie een groot aantal slachtoffers heeft kunnen spreken.
Erkent u dat wegens het feit dat tal van slachtoffers wegens gebrek aan vertrouwen in de Commissie Hendriks geen medewerking konden, wilden of durfden te verlenen aan het onderzoek, een belangrijke bron van informatie niet in het onderzoek is meegenomen?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer is het Team Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme van de Landelijke Eenheid (hierna: TBKK-LE) gestart met het onderzoek naar de casuïstiek uit de Argosuitzending en wanneer werd dit onderzoek afgerond?
Dit onderzoek werd gestart naar aanleiding van aanhoudende beweringen over het bestaan van georganiseerd (ritueel) seksueel misbruik in Nederland. Het onderzoek werd gestart in 2021 en afgerond in 2023.
Wanneer en tot op welke hoogte bent u geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek van het TBKK-LE?
Ik ben in april 2023 geïnformeerd over de uitkomsten van het opsporingsonderzoek.
Welke beweringen in de uitzendingen over georganiseerd ritueel misbruik zijn naar het oordeel van het TBKK-LE aantoonbaar onjuist, inconsequent en niet op feiten gebaseerd?
Uw vraag betreft de door de TBKK-LE onderzochte casuïstiek. Het is niet aan mij om daarop in te gaan of die informatie te delen. Zie voorts het antwoord op vraag 10.
Bent u bereid de uitkomsten van het onderzoek van het TBKK-LE (geanonimiseerd) met de Kamer te delen? Zo nee, hoe zijn de uitkomsten dan te verifiëren?
Ik ben niet bereid de uitkomsten van het onderzoek van het TBKK-LE met uw Kamer te delen. Het betreft informatie uit een strafrechtelijk opsporingsonderzoek. Het Openbaar Ministerie heeft mij geïnformeerd over het resultaat van dit onderzoek, mede met het oog op het debat dat ik met uw Kamer heb gevoerd over het rapport van de commissie Hendriks. Het is niet aan mij of aan uw Kamer om strafrechtelijk opsporingsonderzoek te verifiëren.
Hoe beoordeelt u het feit dat de uitzendingen van Argos offline zijn gehaald en de daarvoor gegeven reden?5
Daar heb ik geen oordeel over.
Hoe beoordeelt u dat de verantwoordelijk hoofdredacteuren Willem van Zeeland (VPRO) en Marc Josten (Human) kort voordat de uitzendingen offline werden gehaald, op 9 december 2023 in Volkskrant nog lieten weten: «Er zitten in die uitzending geen dingen die aantoonbaar niet kloppen.»?6
Daar heb ik geen oordeel over.
Bent u bekend met de open brief die het bestuur van de Vereniging van Onderzoeksjournalisten (VVOJ) op 12 maart 2024 aan de hoofdredacties van VPRO en HUMAN stuurde?7
Ja.
Hoe beoordeelt u de opvatting van de VVOJ dat het verwijderen van publicaties ingaat tegen de codes die kwaliteitsmedia hanteren, waarbij journalistieke producties niet «verwijderd» worden?
Daar heb ik geen oordeel over.
Is er vanuit uw departement contact geweest met VPRO/HUMAN en/of met het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW) over de hier bedoelde Argos uitzendingen? Zo ja, wat was de aard en inhoud van dit contact?
Nee.
Bent u bekend met het onderzoek dat de Stichting Misbruikt! heeft verricht naar het bestaan van beeldmateriaal van ritueel misbruik, waarvoor de hulp is ingeroepen van een ter zake zeer kundige organisatie?8 Hoe beoordeelt u dat deze organisatie heeft bevestigd dat het beeldmateriaal hiervan bestaat? Heeft u gebruikgemaakt van de mogelijkheid om hierover vragen te stellen aan de desbetreffende organisatie? Zo nee, waarom niet?
De commissie Hendriks heeft veelvuldig contact gehad met de Stichting Misbruikt! en heeft de kennis en informatie waarover deze organisatie beschikt, gebruikt voor haar onderzoek. Informatie die de stichting niet wilde of kon delen, kon door de commissie niet benut worden.
Hoe beoordeelt u het besluit van de Commissie Hendriks om geen nader onderzoek te laten verrichten naar het bestaan van bewijs van seksueel misbruik met rituele aspecten in de vorm van online beeldmateriaal, op basis van de afweging dat de te verwachten resultaten mogelijk niet in verhouding zouden staan tot de met een dergelijk onderzoek gemoeide kosten?9
Vanaf de start van haar onderzoek heeft de commissie aangegeven dat zij niet aan waarheidsvinding kan doen, omdat het verifiëren van bewijsmateriaal voorbehouden is aan politie en justitie.
De commissie heeft als opdracht meegekregen om te rapporteren over de beschikbare informatie omtrent het fenomeen van georganiseerd sadistisch misbruik van minderjarigen in Nederland door gebruik te maken van zoveel mogelijk bronnen (inclusief slachtoffers, therapeuten, wetenschappelijke bronnen en deskundigen op dit specifieke terrein) en op basis van de bevindingen aanbevelingen te doen voor de hulpverlening, de opsporing, een eventueel meldpunt en de werking daarvan.
Bent u bereid alsnog het benodigde budget beschikbaar te stellen zodat uitgebreid, deugdelijk en bovenal onafhankelijk onderzoek kan worden uitgevoerd naar het bestaan van seksueel misbruik met rituele aspecten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het onderzoek is onafhankelijk, uiterst zorgvuldig en gedegen uitgevoerd. Een nieuw onderzoek acht ik op basis van de inzichten verkregen uit de onderzoeken van de commissie Hendriks, het WODC-onderzoek naar de LEBZ, het onderzoek van het TBKK-LE onder leiding van het Landelijk Parket en het WODC-onderzoek over de omvang van verborgen fenomenen, overbodig en zelfs schadelijk.
Hoeveel heeft het onderzoek van de Commissie Hendriks (inclusief de voorbereiding daarvan) in totaal gekost? Kunt u deze kosten specificeren?
Het onderzoek van de commissie Hendriks heeft in totaal 245.407,91 euro gekost. De kosten zijn gemaakt voor de posten ICT, de vergoeding aan voorzitter en leden, de vergoeding aan gastdeskundigen en de redactie van het rapport en de deelrapporten16.
Kunt u bevestigen of ontkennen dat onderzoek is verricht naar het ondersteunende (forensische) bewijs dat in de zaak van het meisje Lisa is aangeleverd, waaronder de verklaringen van twee onafhankelijke gynaecologen die op basis van lichamelijk onderzoek van Lisa hebben verklaard dat zij inderdaad rond haar veertiende levensjaar via natuurlijke weg is bevallen van een baby?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 9.
Hoe beoordeelt u het argument van de Commissie Hendriks om de «zaak Lisa» geen centrale plek in het onderzoek te geven, namelijk dat «de zaak leidt tot te veel polarisatie, hetgeen afleidt van wat de bevindingen en conclusies zijn van de Commissie»?
De in de vraag benoemde casus is door de commissie-Hendriks volledig betrokken bij het onderzoek. In het rapport heeft de commissie, juist om de direct betrokkenen te beschermen, daarover in meer abstracte formuleringen gesproken.
Kunt u toelichten van welke internationale personen, instanties of anderszins u vernomen heeft dat zij het rapport van de Commissie Hendriks zeer waarderen, zoals u in het tweeminutendebat van 13 maart 2024 stelde? Welke inhoudelijke aspecten werden benoemd in deze uitingen van waardering? Indien en voor zover het schriftelijke uitingen betreft, kunt u deze dan met de Kamer delen?
Vanuit de wetenschappelijke wereld is, onder meer op besloten symposia voor vakgenoten in binnen- en buitenland, waardering geuit. Er is geen enkele negatieve reactie uit de wetenschappelijke wereld ontvangen op de bevindingen en adviezen. Ook de politie, het OM en betrokken instanties hebben zich positief uitgelaten. Voorts wijs ik uw Kamer naar de reacties die opgenomen zijn in het rapport.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Nee.
De laatste stand van zaken rondom de 36 Afghaanse studentes |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
![]() |
Bent u bekend met de 36 Afghaanse studentes aan het National Agricultural Education College (NAEC) in Kaboel, die in tegenstelling tot de mannelijke studenten niet de kans hebben gekregen af te studeren? Is u bekend dat de studenten slechts een diploma hebben ontvangen, echter zonder het achterliggende onderwijs?
In de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking op d.d. 21 november jl. heeft het kabinet de Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken omtrent de 36 Afghaanse NAEC-studentes, waarbij is gemeld dat de Taliban besloten hebben om de studentes alsnog een diploma uit te reiken.
Houdt de ambassade contact met de studentes? Is het bekend hoe het op dit moment gaat met de studentes?
De ambassade onderhoudt geen contact meer met de studentes omdat het project met de NAEC is afgerond en de studentes niet meer op school zitten.
Wat is de laatste stand van zaken aangaande de toezegging van het kabinet «om deze studentes te blijven ondersteunen en hen ook daadwerkelijk baat bij hun opleiding te laten hebben»?1
De ambassade onderzoekt de mogelijkheden voor het realiseren van werkervaringsplekken, via een VN-partner. Deze verkenning loopt nog en heeft vooralsnog niet geleid tot resultaten.
Waarom sloten de gesprekken over de zogeheten Qatar-optie onvoldoende aan bij deze wens? Heeft u het aanbod direct met de partij in Qatar besproken? Zo ja, wat kwam er uit dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie heeft geen rechtstreeks contact gehad met de partij in Qatar, maar via een NGO. De zogeheten Qatar-optie bleek niet uitvoerbaar vanwege praktische- en veiligheidsredenen. In een soortgelijke zaak werden vrouwelijke studentes die naar het buitenland wilden gaan om te studeren bij de grens tegengehouden door de Taliban. Daarnaast waren er problemen te voorzien met logistieke ondersteuning, zoals bij het aanvragen van paspoorten en visa, maar ook de benodigde toestemming om te reizen zonder een mahram (mannelijke begeleider).
Vooralsnog hebben gesprekken over het aanbieden van werkervaringsplekken voor de afgestudeerde studentes nog geen resultaat opgeleverd, maar de ambassade blijft zich hiervoor inspannen. Een mogelijke werkervaringsplek in Afghanistan zou bijdragen aan het ondersteunen van economische kansen voor deze groep vrouwen en meisjes in Afghanistan.
Waarom acht u het voorstel dat uit deze gesprekken is gekomen niet «uitvoerbaar»?2
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verlopen de gesprekken met een VN-partner in Afghanistan voor het realiseren van werkervaringsplekken? Kunt u aangeven wat deze optie inhoudt en waarom deze optie volgens u beter is dan de Qatar-optie?
Zie antwoord vraag 4.
Uiterlijk op welke termijn wilt u een geschikte optie hebben gevonden voor de studentes?
De situatie in Afghanistan is complex en de gesprekken met de VN-partner vinden nog steeds plaats. Het is daarom lastig om vast te stellen op welke termijn een geschikte optie kan worden gevonden. Nederland blijft zich inzetten voor het realiseren van werkervaringsplekken langs deze spoor, zolang dat perspectief biedt. Gegeven de genoemde uitdagingen lijkt dit de enige reële optie.
Het bericht 'Coffeeshops Tilburg en Breda mogen meer legale cannabisvoorraad in huis hebben: ‘genoeg voor een week’' |
|
Harmen Krul (CDA), Diederik van Dijk (SGP), Daniëlle Jansen (NSC), Mirjam Bikker (CU) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Coffeeshops Tilburg en Breda mogen meer legale cannabisvoorraad in huis hebben: «genoeg voor een week»»?1
Ja.
Was dit een kabinetsbesluit?
Nee. In het Besluit Experiment gesloten coffeeshopketen, dat op 1 juli 2020 in werking is getreden, is vastgelegd dat de voorraad hennep of hasjiesj die door een coffeeshophouder wordt aangehouden niet meer bedraagt dan de hoeveelheid die hij op weekbasis nodig heeft voor de verkoop aan klanten. De burgemeester is bevoegd om nadere eisen te stellen aan deze maximaal toegestane handelsvoorraad. Bij de start van de aanloopfase hebben de burgemeesters van Breda en Tilburg in overleg met de Ministers van Justitie en Veiligheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport de wettelijke norm voor de maximale handelsvoorraad voor de periode van de aanloopfase naar beneden bijgesteld tot 500 gram. Na een paar maanden hebben de burgemeesters in overleg met de Ministers de lokale nadere eis laten vervallen, vanwege de te grote belemmeringen voor de uitvoering door deze beperking. Zo vonden de burgemeesters het onwenselijk dat als gevolg van de 500-gram maatregel coffeeshops meermaals per dag bevoorraad moesten worden. De beveiligd-vervoerders bewaarden de producten in hun voertuig om later op de dag de voorraden van de coffeeshops opnieuw aan te vullen. Het is veiliger en beter beheersbaar wanneer de gereguleerde producten in de coffeeshop worden bewaard in plaats van in rondrijdende voertuigen. Daarnaast was de registratie in het track & trace-systeem door de vele extra handelingen die uitgevoerd moesten worden foutgevoeliger dan wanneer er grotere leveringen kunnen plaatsvinden. Tot slot maakte de 500 gram-beperking het moeilijk om vraag en aanbod van gereguleerde cannabis tijdens de aanloopfase op elkaar af te stemmen.
Waarom moet de Kamer in de media vernemen dat de regering een uniforme norm in het geheel loslaat, coffeeshophouders aanvankelijk zelf laat bepalen hoeveel voorraad zij aanwezig hebben en in strijd met het besluit experiment gesloten coffeeshopketen zelfs gaat toestaan méér dan de handelsvoorraad die nodig is voor één week aanwezig te hebben?
Op 28 februari jl. is uw Kamer tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet experiment gesloten coffeeshopketen in verband met de toevoeging van een elfde gemeente aan het experiment geïnformeerd hierover. Ik, de Minister van Medische zorg, heb het volgende medegedeeld tijdens dit debat naar aanleiding van een vraag van het lid Sneller: «Het doel van de aanloopfase die nu in Breda en Tilburg is begonnen, is het verbeteren van de systemen en processen. Er waren bijvoorbeeld problemen met het track-and-tracesysteem die naar boven zijn gekomen. Die zijn inmiddels verholpen. Er waren ook problemen met de maximaal toegestane handelsvoorraad. Daarover zijn we in gesprek gegaan met de burgemeesters en andere betrokken partijen. We hebben besloten om de handelsvoorraad op te hogen.»
Volledigheidshalve hebben wij uw Kamer nogmaals per brief op 15 maart jl. geïnformeerd over de ophoging van de handelsvoorraad.
Het is daarbij onjuist dat de regering de uniforme norm in het geheel zou hebben losgelaten, noch is er sprake van geweest dat coffeeshophouders aanvankelijk de voorraad zelf mochten bepalen of dat in strijd met het Besluit Experiment gesloten coffeeshopketen er meer dan een weekvoorraad zou zijn toegestaan. In overleg met de burgemeesters is juist geconstateerd dat de uitzondering die we hadden afgesproken voor de aanloopfase (tot 500 gram) op de wettelijk vastgelegde norm in het Besluit (weekvoorraad) te belemmerend bleek.
Bent u met de stelling eens dat dit veel verstrekkender is dan de in het debat van 28 februari genoemde «voorgenomen verhoging» van de handelsvoorraad?
Nee.
Vindt u dit getuigen van goede en volledige informatievoorziening naar de Kamer?
Ja. De Kamer is op 28 februari jl. geïnformeerd tijdens het plenaire debat en op 15 maart jl. heeft de Kamer een brief ontvangen waarin dit nogmaals wordt toegelicht.
Waarom is aanvankelijk gekozen voor een maximaal aanwezige handelshoeveelheid van 500 gram? Kunt u de onderliggende adviezen delen van politie en Openbaar Ministerie die bij de totstandkoming van die handelshoeveelheid destijds zijn betrokken?
Aanvankelijk is gekozen voor een maximum van 500 gram, zodat op kleine schaal getest kon worden met het track & trace-systeem en het toezicht op de gereguleerde voorraad in de coffeeshop. Per Kamerbrief d.d. 30 maart 20232 is de Kamer toentertijd geïnformeerd over de gemaakte afwegingen bij het besluit over de aanloopfase en over de ontvangen input van alle stakeholders, zo ook de input ontvangen van politie en het Openbaar Ministerie. In deze brief is gemeld dat de politie en het Openbaar Ministerie een aantal overdenkingen en vragen aan de Ministers hebben meegegeven, wijzende op de risico’s van twee handhavingsregimes. Deze overdenkingen zien op hoe handhaafbaar twee handhavingsregimes zijn, hoe daar effectief toezicht op wordt gehouden, of de rechtszekerheid niet in gevaar komt en of een dergelijk regime geen misbruik in de hand werkt. De politie en het Openbaar Ministerie stelden daarnaast dat de tijdelijke aanwezigheid van twee stromen in de coffeeshop niet aansluit bij de kern van het experiment, te weten een gesloten gedecriminaliseerde coffeeshopketen. De politie en het Openbaar Ministerie hebben evenwel laten weten dat het een politiek bestuurlijk experiment is en dat zij dit besluit zullen uitvoeren en zich vanuit hun rol uiteraard ten volle zullen inzetten.
Het Openbaar Ministerie en de politie hebben vorig jaar geen specifiek advies uitgebracht over de grootte van de handelshoeveelheid.
Zijn de politie en het Openbaar Ministerie om advies gevraagd bij het loslaten van deze norm en het opstellen van de voorgestelde open norm? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dat alsnog te doen en de adviezen met de Kamer te delen? Zo ja, kunt u deze adviezen met de Kamer delen?
Ja, de politie en het Openbaar Ministerie zijn om advies gevraagd net als de andere betrokken partijen. De burgemeesters hebben middels een gesprek met de Ministers aangegeven dat de beperking van 500 gram belemmerend werkt en verzochten de Ministers om deze beperking los te laten. Telers en coffeeshophouders wensten eveneens een verhoging van de handelsvoorraad naar een weekvoorraad. En ook de Inspectie JenV gaf aan zich te herkennen in de knelpunten. In een gesprek met het Openbaar Ministerie op 19 februari jl. heeft het Openbaar Ministerie mede namens de politie aangegeven vanuit hun strafvorderlijke en strafrechtelijk perspectief geen bezwaren te hebben. Daarbij is benadrukt dat het een bestuurlijk experiment betreft met bestuurlijk toezicht. Wel gaven het Openbaar Ministerie en de politie de overweging mee om een vast gewicht voor de maximale handelsvoorraad vast te stellen. Wij hebben de burgemeesters dit signaal meegegeven en verzocht onderling afstemming te zoeken. Inmiddels hebben beide burgemeesters in het beleid opgenomen dat de maximale handelsvoorraad wordt vastgesteld op basis van het gemiddelde van de verkochte hoeveelheid van de vier voorgaande weken, met een maximale afwijking van 5%.3
Is hier sprake geweest van het geven van opvolging aan adviezen van politie en het Openbaar Ministerie zoals is verzocht in de overgenomen motie Bikker c.s. (Kamerstuk 36 279, nr. 11) die specifiek ook spreekt over de voorschriften voor coffeeshops?
Aan adviezen van politie en OM wordt opvolging gegeven in de overwegingen rondom het experiment. Ook op terreinen waar het niet de taakuitvoering van politie en OM zelf betreft wordt hun advies meegenomen. De voorschriften voor coffeeshops zijn vastgelegd in het Besluit coffeeshops experiment gesloten coffeeshopketen. Daarover is destijds ook advies gevraagd aan het OM en politie, dit advies is nadrukkelijk meegenomen. Het is aan de burgemeester om lokaal beleid in de driehoek te bespreken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over drugsbeleid?
De vragen zijn beantwoord binnen de reguliere termijn.
Het artikel ‘GGz Breburg wil verder met mentale gezondheidscentra, maar het systeem stokt’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «GGz Breburg wil verder met mentale gezondheidscentra, maar het systeem stokt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verkennend gesprek binnen mentale gezondheidscentra zoals benoemd in het artikel een mooi instrument is als voorbeeld van passende zorg zoals in het Integraal Zorgakkoord (IZA) afgesproken?
Ja, deze mening deel ik. In het verkennend gesprek wordt vanuit verschillende invalshoeken naar de persoon en zijn of haar hulpvraag gekeken. Op deze manier kan de persoon met professionals uit de ggz en het sociaal domein bespreken welke ondersteuning en/of zorg past bij de hulpvraag die hij of zij heeft. Hierdoor kan deze persoon sneller en effectiever naar passende zorg of ondersteuning worden toegeleid. Belangrijk om op te merken is dat het verkennend gesprek niet alleen kan leiden tot meer passende zorg, maar ook kan leiden tot een geschikt ondersteuningsaanbod vanuit het sociaal domein.
In hoeverre kunnen verkennende gesprekken via het ggz-kader en sociaal domein worden gefinancierd?
De inzet van ggz-professionals kan worden gefinancierd vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw). In 2024 kunnen zorgaanbieders en zorgverzekeraars gebruik maken van de reeds bestaande facultatieve prestatie in het zorgprestatiemodel. Hiervoor moeten zij een gezamenlijke aanvraag doen bij de NZa. Over het doen van deze aanvraag zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met de Nederlandse ggz en Zorgverzekeraars Nederland.
Voor 2025 streef ik naar een aparte prestatie voor de inzet van ggz-professionals binnen het verkennend gesprek. Over de wijze waarop dit het beste vormgegeven kan worden ontvang ik op korte termijn advies van de NZa. Om de bekostiging per 2025 te regelen streef ik ernaar om zo snel mogelijk een aanwijzing aan de NZa voor te hangen bij beide Kamers.
De inzet van professionals uit het sociaal domein kan nu al worden bekostigd door gemeenten op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
Deelt u de mening dat deze gesprekken ook in 2024 plaats moeten kunnen vinden en er geen «gat ontstaat» dit jaar in dit goede initiatief? Klopt het dat IZA-transitiemiddelen niet in alle gevallen ingezet kunnen worden om verkennende gesprekken tijdelijk te financieren? Zo ja, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 3 zijn er voor 2024 (en verder) afspraken gemaakt over de bekostiging.
De transformatiemiddelen kunnen worden ingezet conform de aanwijzing2 van 9 oktober 2023 op grond van artikel 7 van de Wet marktordening gezondheidszorg inzake de prestatie impactvolle transformaties. Zoals ook is aangeven in de voorhangbrief aan uw Kamer over de prestatie impactvolle transformaties3 kunnen transformatiemiddelen worden ingezet voor de (incidentele) kosten van impactvolle transformaties in het kader van het IZA. Deze kunnen dus niet worden ingezet voor patiëntgebonden zorg, zoals de inzet van de ggz-professional in het verkennend gesprek. Patiëntgebonden zorg dient te worden gefinancierd uit de reguliere premiemiddelen. Over de kaders hiervoor zijn afspraken gemaakt in het IZA.
Partijen kunnen aanspraak maken op de transformatiemiddelen door een transformatieplan in te dienen bij de marktleidende zorgverzekeraar. De betreffende zorgverzekeraars beoordelen dit transformatieplan vervolgens aan de hand van het met alle IZA-partijen vastgestelde beoordelingskader4.
Bent u bereid de betrokken partijen op korte termijn tot spoed te manen te komen tot een passende oplossing zodat dit mooie initiatief voortgang kan vinden?
Ja. Om deze reden heb ik de bekostiging van het verkennend gesprek in 2024 ook al op bestuurlijk niveau besproken. Daarnaast span ik me maximaal in om – in overleg met de veldpartijen – zo snel mogelijk alle benodigde stappen te zetten voor de bekostiging met een aparte prestatie van de ggz-professional in het verkennend gesprek per 2025.
Bent u bereid deze vragen binnen 2 weken te beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
De ministeriële regeling tot aanwijzing van evacués uit het Midden-Oosten met een Nederlandse verblijfsstatus wier huisvesting bijzondere zorg van rijkswege behoeft |
|
Peter de Groot (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat was de directe aanleiding voor het tot stand brengen van deze ministeriële regeling?
De directe aanleiding voor het tot stand brengen van de ministeriële regeling is gelegen in de actuele situatie in het Midden Oosten en het beleid om Nederlanders en hun kerngezin uit crisisgebieden te evacueren. De voorgestelde ministeriële regeling voor Nederlandse evacués uit het Midden-Oosten is in lijn met eerdere regelingen voor evacués uit Afghanistan en Sudan. Voor sommige van deze geëvacueerde personen (betreffen dus alleen mensen met een Nederlands paspoort, danwel met een Nederlandse verblijfsvergunning en hun kerngezin) geldt dat zij niet voldoende zelfredzaam zijn om huisvesting te regelen. Voor hen wordt tijdelijke opvang georganiseerd en zij worden ondersteund bij het zoeken naar een permanente woning.
Waarom vindt u deze regeling noodzakelijk voor geëvacueerde nareizigers uit Gaza? Deelt u de opvatting dat nareizigers uit Gaza dezelfde procedure kunnen volgen voor huisvesting als overige nareizigers?
De regeling is van toepassing op geëvacueerde personen en hun kerngezin die het recht hebben in Nederland te verblijven en niet zelfredzaam zijn. De term nareizigers vanwege gezinshereniging, met een betekenis zoals in de asielketen, is hier niet aan de orde.
Waarom vindt u deze regeling noodzakelijk voor evacués uit Gaza met de Nederlandse nationaliteit? Waaruit blijkt dat zij niet in staat zijn om zelf (tijdelijke) huisvesting te vinden, eventueel via familie, vrienden of kennissen?
De regeling is noodzakelijk omdat het niet zelfredzamen betreft.
De beoordeling of evacués wel of niet voldoende zelfredzaam zijn vindt van geval tot geval plaats. Er is geen algemene uitspraak te doen over waaruit dat in de individuele gevallen blijkt.
Heeft u alternatieven overwogen voor deze regeling, zoals tijdelijke opvang voor evacués die niet direct zelfstandig huisvesting kunnen vinden? Zo ja, welke alternatieven heeft u overwogen? Waarom heeft u niet voor deze alternatieven gekozen?
De regeling heeft alleen betrekking op de evacués die niet zelfstandig in woonruimte kunnen voorzien. Zij worden eerst tijdelijk opgevangen. De regeling faciliteert het doorstromen naar permanente huisvesting via een gemeente.
Heeft deze regeling alleen betrekking op evacués uit Gaza of bent u voornemens deze regeling ook op andere nareizigers, vluchtelingen of migranten met de Nederlandse nationaliteit uit deze regio toe te passen?
De regeling heeft betrekking op personen die (a) vanaf 7 oktober 2023 ten gevolge van de geweldsuitbarsting in Gaza en Israël naar Nederland zijn geëvacueerd door de Rijksoverheid, (b) niet zelf in hun huisvesting in Nederland kunnen voorzien en als gevolg daarvan verblijven in een door de Nederlandse overheid aangeboden voorziening voor tijdelijke huisvesting, en (c) de Nederlandse nationaliteit, of een tijdelijke of permanente verblijfsstatus in Nederland hebben. Deze eisen zijn cumulatief. Op dit moment zijn alleen gezinnen uit Gaza geëvacueerd, maar mocht het in de toekomst noodzakelijk zijn om ook uit andere gebieden in de regio Nederlanders te evacueren als gevolg van een escalatie van het huidige conflict, dan kan de doelgroep groter worden.
Op hoeveel evacués heeft deze regeling tot nu toe betrekking? Welke aantallen verwacht u dat in de toekomst in aanmerking komen voor deze regeling?
Tot op heden zijn sinds 7 oktober 2023 enige tientallen Nederlandse paspoort- en verblijfsstatushouders inclusief hun gezin naar Nederland geëvacueerd. Vier gezinnen bleken onvoldoende zelfredzaam te zijn om zelfstandig in een woning te kunnen voorzien en hiervoor is tijdelijke woonruimte gezocht. Uiteindelijk is voor drie gezinnen een beroep op huisvesting bij een gemeente gedaan. Inmiddels is één gezin doorgestroomd naar permanente huisvesting. Toekomstige aantallen zijn afhankelijk van eventuele toekomstige evacuaties.
Kunt u aangeven voor diverse voorbeeldgemeenten hoeveel evacués door deze regeling gehuisvest moeten worden? Komt deze taakstelling bovenop de taakstelling die gemeenten al hebben om statushouders te huisvesten? Hoe reflecteert u hierop, mede gelet op het feit dat veel gemeenten moeite ondervinden bij het tijdig huisvesten van statushouders?
Zoals uit het antwoord op vraag 6 blijkt gaat het tot nog toe om hele kleine aantallen. De huisvesting van evacués die onder de regeling vallen kunnen gemeenten met deze regeling meetellen bij de taakstelling die ze hebben voor de huisvesting van statushouders.
Wat is de verwachte invloed van deze regeling op de wachtlijsten van sociale huurwoningen? Vindt u dit acceptabel, gezien de zeer langdurige wachtlijsten in veel gemeenten?
Zoals uit het antwoord op vraag 6 blijkt gaat het tot nog toe om hele kleine aantallen. De doelgroep van de regeling betreft Nederlandse staatsburgers of personen die anderszins het recht hebben in Nederland te zijn en te blijven en noodgedwongen huis en haard hebben moeten achterlaten en niet zelfredzaam genoeg zijn bij het vinden van een woning.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en met spoed beantwoorden? Wilt u daarbij toezeggen geen onomkeerbare stappen te zetten, totdat de Tweede Kamer de mogelijkheid heeft gehad zich over deze regeling uit te spreken?
Ja en ja.