Grondwaterproblemen in de Vliettunnel Leidschendam |
|
Peter Oskam (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vliettunnel bij Leidschendam in de richting van A44 dicht: grondwater komt daar omhoog»1?
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Rijkswaterstaat: «Temperatuurschommeling veroorzaakt problemen Vliettunnel»»1, over soortgelijke problemen in 2012, 2013 en 2014?
Ja.
Deelt u de mening dat de Vliettunnel een belangrijke verbinding is van en naar de Leidse regio en de Bollenstreek en dat het afsluiten van deze tunnel nadelige effecten heeft voor inwoners en ondernemers uit genoemde regio’s?
Ja.
Bent u bereid om te kijken naar een duurzame oplossing en in overleg te treden met de provincie en het hoogheemraadschap om te kijken of het (tijdelijk) verlagen van het grondwaterpeil tot de mogelijkheden behoort?
De afgelopen jaren zijn de voegen in de Vliettunnel verschillende keren gerepareerd door ze te injecteren met siliconenmateriaal en door de afwatering te verbeteren. De afgelopen tijd hield dit stand maar bij grote schommelingen in temperatuur blijkt de reparatie bij bepaalde voegen toch kwetsbaar te zijn. Daarom laat ik nu onderzoek doen naar een structurele oplossing. Hierin zal ook het verlagen van het grondwaterpeil als mogelijkheid worden onderzocht. Zoals gebruikelijk zal dit worden gedaan in afstemming met de betrokken overheden. Het onderzoek zal naar verwachting uiterlijk in de zomer van dit jaar zijn afgerond.
Indien het verlagen van het grondwaterpeil niet tot de mogelijkheden behoort, bent u bereid andere definitieve oplossingen te onderzoeken?
Ja, ook andere oplossingen worden meegenomen in het genoemde onderzoek.
De lage scores van Nederland in de ‘Index of Economic Freedom’ |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met de «Index of Economic Freedom 2015», opgesteld door de Amerikaanse Heritage Foundation?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland slecht tot zeer slecht scoort als het gaat om de mate van vrijheid op de arbeidsmarkt (73ste), de hoogte van de overheidsuitgaven (168ste) en de mate van fiscale vrijheid (174ste van de 178 onderzochte landen)?
Er wordt gerefereerd aan de Nederlandse positie op de «Index of economic freedom» als het gaat om de hoogte van de overheidsuitgaven, de mate van fiscale vrijheid (in feite een indicator voor de collectieve lastendruk) en vrijheid op de arbeidsmarkt (onder meer ontslag- en arbeidsrecht). Dat Nederland op deze terreinen en op de totale lijst van de Heritage Foundation lager scoort dan sommige andere landen hangt één op één samen met de Nederlandse sociale zekerheid. Tegelijkertijd behoort Nederland tot de meest welvarende en de meest competitieve landen ter wereld zoals onder andere blijkt uit het hoge productiviteitsniveau, de 4de plaats op de Human Development Index van de Verenigde Naties en de 8ste plaats op de Global Competitiveness Index van het World Economic Forum. Verder behoort Nederland in termen van arbeidsparticipatie en werkloosheid tot de best presterende landen in de Europese Unie.
Een vergelijking met andere landen, zoals Zwitserland, Estland en Litouwen, op basis van (elementen uit) de «Index of economic freedom» heeft dus beperkte meerwaarde.
Hoe duidt u het feit dat Nederland op de «Index of Economic Freedom» een lagere plaats inneemt dan voormalige Sovjetrepublieken als Estland en Litouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u het feit dat van alle Europese landen uitgerekend Zwitserland – dat geen lid is van de Europese Unie – het beste scoort op de «Index of Economic Freedom»?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre deelt u de mening dat Nederland behoefte heeft aan meer economische vrijheid?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een vlaktaks van nog geen 23 procent, uniformering van het BTW-tarief op 15 procent, verlaging van de tarieven in de vennootschapsbelasting en flexibilisering van de arbeidsmarkt, in combinatie met inkrimping van de staat en veel lagere overheidsuitgaven, de uitgelezen route is naar veel hogere economische groei en op termijn honderdduizenden extra banen?
Mogelijke aanpassingen in de loon- en inkomstenbelasting – zoals een vlaktaks – en de btw-tarieven worden bezien in het kader van de voorgenomen herziening van het belastingstelsel. De btw is één van de keuzes die het kabinet heeft benoemd en de loon- en inkomstenbelasting komt in beeld bij het verlagen van de lasten op arbeid.
De stelselherziening is gericht op het bevorderen van de werkgelegenheid en economische groei en complexiteitsreductie. Daar zal bij de nadere uitwerking van de keuzes dan ook de focus op liggen. Reductie van het aantal schijven in de loon- en inkomstenbelasting is voor het kabinet geen doel op zich.
Het besluit van de ECB om op grote schaal staatsobligaties op te gaan kopen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Historische dag voor de ECB»?1
Ja.
Erkent u dat met het besluit van de ECB om systematisch en op grote schaal staatsobligaties op te gaan kopen de transferunie een feit is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Voor een reactie op het door de ECB aangekondigde Expanded Asset Purchase Programme verwijs ik u naar kamerstuk 21 501-07, nr. 1235.
Ziet u in dat met deze maatregel, met een omvang van meer dan 600 miljard euro, Zuid-Europese landen – met enorme staatsschulden – feitelijk beloond worden voor hun financiële puinhopen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2.
In hoeverre bent u van mening dat het opkopen van overheidsschulden een taak is van de ECB?
Zie antwoord op vraag 2.
Welke concrete maatregelen bent u van plan te nemen om te voorkomen dat Noord-Europese landen, waaronder Nederland, op zullen blijven draaien voor de deplorabele overheidsfinanciën van Zuid-Europese landen?
De afgelopen jaren zijn verschillende maatregelen genomen om het budgettaire raamwerk van de eurozone te versterken, zoals de herziening van het Stabiliteits- en groeipact. De landen die programmasteun uit het ESM ontvangen, hebben zich bovendien gecommitteerd aan vergaande budgettaire doelstellingen en structurele hervormingen. Structurele hervormingen kunnen in Europese lidstaten een positieve bijdrage leveren aan de groeiverwachtingen en daarmee de houdbaarheid van de overheidsfinanciën, bijvoorbeeld via een verbetering van het investeringsklimaat of het versoepelen van productmarktreguleringen.
Hoe beoordeelt u TMS (The Matheo Solution) als mogelijke (tussen)oplossing in de voortgaande crisis?
De invoering van een parallelle munt of een variant daarop, zoals The Matheo Solution, is voor de Nederlandse regering niet aan de orde.
Deelt u de mening dat het gebrek aan investeringen en bestedingen in de eurozone aangepakt moet worden middels belastingverlaging, meer economische vrijheid en dus een kleinere rol voor overheden in de economie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5.
De handel in ‘contracts for difference’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Particuliere belegger verliest miljoenen euro’s met complexe hefboomproducten»?1
Ja.
Het artikel stelt dat veel particuliere beleggers geld verliezen met het beleggen in «contracts for difference» (cfd), wat zijn de kenmerken van deze producten?
Een contract for difference (CfD) of financieel contract ter verrekening van verschillen is een overeenkomst tussen twee partijen, een «koper» en een «verkoper», over de betaling van het verschil tussen de prijs van een onderliggende waarde bij opening van het CfD en de prijs van die onderliggende waarde bij beëindiging. De tijdspanne waarbinnen een prijsschommeling moet optreden kan bij een CfD erg kort zijn (minuten). De onderliggende waarde van een CfD kan van alles zijn: een aandeel, grondstof, valuta of index. CfD’s werken in de regel met een financiële hefboom. Als gevolg van die financiële hefboom worden potentiële winsten vergroot en kunnen verliezen hoger uitvallen. Hoe lager de marginis – het deel van de totale onderliggende waarde dat moet worden ingelegd – hoe groter het potentieel verlies kan zijn, indien de prijs van de onderliggende waarde zich in een voor de belegger ongunstige richting ontwikkelt. Bij veel aanbieders van CfD’s kunnen beleggers hun verliezen beperken door middel van «stop-loss» limiet orders. Indien deze door beleggers gekozen limieten worden bereikt, worden hun posities automatisch gesloten. Echter, dit betekent niet dat het verlies beperkt blijft tot het bedrag van de stop-loss limiet. Bij een zeer snelle koersstijging of koersdaling kan de prijs waartegen de belegger wordt afgerekend hoger of lager zijn dan de stop-loss limiet, waardoor het verlies van de belegger groter is.
Omdat CfD’s geen gestandaardiseerde financiële instrumenten zijn en vanwege het hiervoor geschetste financiële hefboomeffect, zijn CfD’s met name geschikt voor professionele beleggers die kortstondig financiële risico’s willen afdekken.
Bent u het ermee eens dat een goed geïnformeerde belegger niet in producten als cfd zal beleggen als hij weet dat de kans 89% is dat hij geld verliest terwijl de verwachte winst daar bij lange na niet tegenop lijkt te wegen? Bent u van mening dat particuliere beleggers afdoende informatie over de producten tot hun beschikking hebben alvorens zij in deze producten beleggen? Voldoen de aanbieders aan de zorgplicht?
Zoals hiervoor reeds aangegeven zijn CfD’s met name geschikt voor professionele beleggers die kortstondig hun financiële risico’s willen afdekken. CfD’s zijn derhalve – mede vanwege het financiële hefboomeffect – niet geschikt voor particuliere of niet-professionele beleggers. Beleggers hebben een eigen verantwoordelijkheid om te beslissen of zij in CfD’s willen handelen en financiële risico’s willen aangaan.
Mede om particuliere beleggers in staat te kunnen stellen om een adequate beleggingsbeslissing met betrekking tot CfD’s te nemen, zijn in de Wet op het financieel toezicht (Wft) verschillende verplichtingen tot informatieverstrekking opgenomen waaraan beleggingsondernemingen moeten voldoen. Deze verplichtingen zien onder meer op de aard en inhoud van de informatie die de beleggingsonderneming zowel voorafgaand aan de dienstverlening als tijdens de dienstverlening aan (potentiële) niet-professionele beleggers dient te verstrekken. Voorafgaand aan de dienstverlening dient een beleggingsonderneming aan een cliënt informatie te verstrekken over een financieel product of een financiële dienst zodat die belegger tot een adequate beoordeling daarvan kan komen (artikel 4:20, eerste lid, Wft). Deze informatie dient correct, duidelijk en niet misleidend te zijn (artikel 4:19, tweede lid, Wft). CfD’s worden uitsluitend aangeboden zonder advies. Indien een beleggingsonderneming zonder daarbij tevens te adviseren een andere beleggingsdienst dan individueel vermogensbeheer levert, is hij verplicht om informatie in te winnen over de kennis en ervaring van de cliënt met betrekking tot de desbetreffende financiële dienst of financieel product, zodat de beleggingsonderneming kan beoordelen of deze financiële dienst of dat financieel product passend is voor de cliënt («passenheidstoets»; artikel 4:24 Wft).
In 2011 hebben de Europese Autoriteit voor effecten en marken (ESMA), de Europese Bankautoriteit (EBA) en in navolging hierop de Autoriteit Financiële Markten (AFM) particuliere en niet-professionele beleggers gewaarschuwd voor het beleggen in CfD’s.2
Naar aanleiding van aanhoudende signalen over de risico’s van deze producten is de AFM in het najaar van 2013 een onderzoek gestart onder twintig aanbieders van CfD’s in Nederland. De AFM concludeert in haar onderzoekrapport dat op 13 februari jl. is gepubliceerd dat het product zeer risicovol is en ongeschikt voor het merendeel van de beleggers. Beleggers moeten over voldoende specifieke kennis beschikken van CfD’s en grote verliezen kunnen dragen. Aanbieders van deze producten verschaffen te weinig informatie aan klanten over de werking, de bijbehorende risico’s en de kosten die aan het product zijn verbonden. Daarbij geven aanbieders klanten met te weinig kennis, ervaring en risicobereidheid te gemakkelijk de gelegenheid om te beleggen in CfD’s. Omdat uit het onderzoek van de AFM blijkt dat beleggers bij een groot aantal aanbieders het risico loopt om achter te blijven met een (hoge) restschuld waarschuwt zij opnieuw beleggers die onvoldoende kennis hebben van CfD’s en de risico’s om niet in dit product te beleggen.3
Welke aanbieders bieden deze producten op de Nederlandse markt voor particuliere beleggers aan? Onder welk toezichtregime vallen deze aanbieders? Bent u van mening dat het toezicht voldoende effectief is?
Er zijn enkele gevestigde partijen in Nederland die CfD’s aanbieden op de Nederlandse markt. Voor deze aanbieders van CfD’s ligt het toezicht bij de AFM. De AFM ziet hierbij toe op de informatieverstrekking aan de klant en of de dienstverlening of het product passend is. Daarnaast zijn er buitenlandse aanbieders die in Nederland beleggingsdiensten verlenen in CfD’s aan niet-professionele beleggers. Dit betreft zowel aanbieders die deze beleggingsdiensten verlenen vanuit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte (EER) als aanbieders die zijn gevestigd in een staat die geen lidstaat is (derde land). Aanbieders van CfD’s, die zijn gevestigd in een andere lidstaat, is het toegestaan in Nederland grensoverschrijdend – zonder bijkantoor – dan wel via een bijkantoor beleggingsdiensten in CfD’s te verlenen, indien zij daartoe bevoegd zijn ingevolge een door de toezichthoudende instantie van hun lidstaat van herkomst verleende vergunning en nadat zij de verplichte notificatieprocedure hebben doorlopen. Deze aanbieders staan dan onder toezicht van de toezichthouder in de betreffende lidstaat. Alsdan worden die aanbieders geregistreerd in het door de AFM gehouden openbaar Wft-register.
Thans zijn aanbieders van CfD’s uit Denemarken, het Verenigd Koninkrijk, België, Cyprus en Gibraltar in Nederland actief. Dit zijn met name beleggingsondernemingen die (vrijwel) uitsluitend aan CfD’s gerelateerde beleggingsdiensten en diensten met betrekking tot soortgelijke producten verlenen en enkele (groot)banken. Op deze aanbieders is de richtlijn markten in financiële instrumenten (MiFID) van toepassing, die in Nederland is geïmplementeerd in de Wft en daarop gebaseerde lagere wet- en regelgeving. 4 Voorts zijn er marktpartijen in Nederland actief die vanuit een derde land aan CfD’s gerelateerde diensten verlenen aan niet-professionele beleggers. Deze marktpartijen hebben daarvoor een vergunning van de AFM nodig of vallen via een vrijstelling onder het toezicht van de AFM.5
De AFM heeft daarnaast haar bevindingen uit het onderzoek naar CfD’s gedeeld met de aanbieders van deze producten in Nederland. Een aantal aanbieders heeft de informatieverstrekking en het acceptatiebeleid aangepast of heeft aangegeven dit te gaan doen. Veel aanbieders van CfD’s zijn vanuit elders in Europa actief in Nederland op basis van een Europees paspoort en vallen onder het toezicht van de Europese toezichthouder die de vergunning heeft verstrekt. De AFM constateert dat een aantal aanbieders de geldende Europese regels onvoldoende naleeft. De AFM vindt deze situatie zorgwekkend en zal dit in Europees verband aankaarten.
Deelt u de mening dat maatregelen genomen kunnen worden om particuliere beleggers te beschermen tegen beleggingsproducten zoals cfd?
De bescherming van particuliere beleggers kan worden verbeterd door betere naleving van de huidige Europese regels. Dit zal zoals hiervoor reeds aangegeven door de AFM in Europees verband worden aangekaart. Daarnaast beschikt de AFM over handhavende bevoegdheden om de naleving van deze regels door partijen die dienen te beschikken over een Nederlandse Wft-vergunning af te dwingen. Zo kan de AFM indien een van de in antwoord op vraag 3 genoemde Wft-artikelen wordt overtreden een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete opleggen. Ook wordt het niet voldoen aan de informatieverplichting, opgenomen in artikel 4:20, eerste lid, Wft, aangemerkt als een misleidende handelspraktijk in de zin van artikel 6:193d BW.
Met de herziening van MiFID per januari 2017 worden eisen gesteld aan het productontwikkelingsproces van CfD’s. Voorts wordt bij de herziening een bevoegdheid geïntroduceerd op grond waarvan de nationale bevoegde autoriteiten, in Nederland de AFM, en de Europese toezichthouder ESMA het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van bepaalde financiële instrumenten en bepaalde financiële activiteiten of praktijken kunnen verbieden of beperken. Op dat moment beschikt de AFM over extra bevoegdheden om handhavend op te kunnen treden.
Wat is de gemiddelde verwachtingswaarde van een cfd-transactie? Als deze (zeer) negatief is, waarom is het aanbod ervan dan überhaupt toegestaan op de Nederlandse markt?
CfD’s zijn niet gestandaardiseerde derivaten en kunnen verschillen van looptijd en van onderliggende waarde. Ook hanteren de verschillende aanbieders van CfD’s afwijkende voorwaarden en kostenstructuren. Het is derhalve niet mogelijk om een gefundeerde uitspraak te doen over de gemiddelde verwachtingswaarde van een CfD-transactie. De Franse toezichthouder, de Autorité des Marchés Financiers (AMF) stelt op basis van een recent onderzoek dat meer dan 89% van de beleggers in CfD’s aanzienlijke geldbedragen verliest. Omdat het product in Frankrijk niet verschilt van het product dat in Nederland aan beleggers wordt aangeboden, verwacht de AFM vergelijkbare verliezen.
In hoeverre is bij dit soort producten sprake van gokken of een kansspelelement? Is bekend in hoeverre sprake is van gokverslaving bij beleggers via online beleggingssites? Als er sprake is van een kansspel, zou de kansspelwetgeving hier dan op van toepassing moeten zijn?
Vanwege de hiervoor geschetste kenmerken van CfD’s zijn deze financiële instrumenten met name geschikt voor professionele beleggers. Dergelijke beleggers zullen hun aannames met betrekking tot de (richting van) de waardeontwikkeling van de onderliggende waarde van een CfD in de regel baseren op gedegen modellen en analyses. Daarnaast zijn er beleggers – al dan niet professioneel van aard – die aan hun beslissing om te beleggen in CfD’s uitsluitend of vrijwel uitsluitend kansspelelementen ten grondslag leggen. De omstandigheid dat beleggers hun individuele beslissing om te beleggen in een bepaald financieel instrument – in het onderhavige geval een CfD – geheel of gedeeltelijk baseren op een kansbepaling waarop zij in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, betekent echter niet dat iedere gelegenheid om in dat financieel instrument te beleggen als een kansspel in de zin van de Wet op de kansspelen moet worden beschouwd. Er is mij niet bekend in hoeverre er sprake is van gokverslaving bij beleggers via online beleggingssites. De AFM houdt hier geen toezicht op.
De uitlatingen van Snowden over Nederland en de NSA |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom hebt u het asielverzoek van klokkenluider Edward Snowden niet in behandeling genomen? Bent u bereid om Snowden alsnog asiel te verlenen – zoals hij aangaf graag te willen – op basis van humanitaire gronden en in het kader van onze nationale veiligheid?1
Naar aanleiding van eerdere schriftelijke vragen van het lid van Raak is uw Kamer op 15 juli 2014 als volgt geïnformeerd.
Een asielverzoek kan ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 enkel in Nederland en in persoon worden ingediend. Het verzoek van de heer Snowden kan om die reden niet als asielverzoek in de zin van de Vreemdelingenwet worden aangemerkt en is dan ook niet als zodanig in behandeling genomen. Bij brief van 12 januari 2003 van de Minister voor reemdelingenzaken en Integratie, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 19 637, nr. 719) is aangegeven dat het niet langer mogelijk is bij een Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland een machtiging tot voorlopig verblijf aan te vragen met als doel «asiel». In deze brief is aangegeven dat de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 in juridische zin het einde betekende van de mogelijkheid om een verzoek tot overkomst voor asiel in te dienen in het land van herkomst. Dit is gelegen in het feit dat de vluchtelingendefinitie in de Vreemdelingenwet gelijk is aan die van het Vluchtelingenverdrag. Onder het Vluchtelingenverdrag kan iemand die zich in het land van herkomst bevindt de jure niet als vluchteling worden erkend. Indien een vreemdeling zich voor asielrechtelijke bescherming meldt op een Nederlandse post buiten zijn land van herkomst, kan deze in het voorkomende geval wel onder de vluchtelingendefinitie van het Vluchtelingenverdrag vallen. Het uitgangspunt is ook in dat geval dat de vreemdeling niet voor bescherming in Nederland in aanmerking komt. De vreemdeling dient zich namelijk voor het verkrijgen van escherming in eerste instantie te wenden tot de autoriteiten van het land waar hij zich bevindt. De meeste landen zijn partij bij het Vluchtelingenverdrag en zullen deze bescherming kunnen bieden. Indien blijkt dat dit niet mogelijk is, dient de vreemdeling zich te wenden tot UNHCR ten behoeve van statusdeterminatie. Indien UNHCR de aanvrager als mandaatvluchteling beschouwt, wordt betrokkene beschermd.
Gezien het vorenstaande kader bestaat ook thans geen aanleiding hierover anders te oordelen.
Hoe verklaart u de opmerkingen van Snowden dat Nederland de «afluisterkoning» is van Europa en onze geheime diensten zich «ondergeschikt» opstellen tegenover de Amerikaanse geheime diensten, onze geheime diensten «werken voor» de Amerikanen en, in de woorden van Snowden «doen wat we ze vertellen»?
De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten AIVD en MIVD voeren hun activiteiten uit op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv 2002). In deze wet zijn de vereisten van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens nadrukkelijk verdisconteerd. De Wiv 2002 stelt kaders voor de samenwerking met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de inzet van bijzondere bevoegdheden. De wet biedt geen ruimte voor hetgeen de heer Snowden stelt.
De Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) houdt toezicht op de rechtmatigheid van de uitvoering van de Wiv 2002. In dit kader heeft de CTIVD meerdere rapporten uitgebracht die de samenwerking met buitenlandse diensten betreffen, waaronder het meest recente rapport nr. 38 (2014) over gegevensverwerking op het gebied van telecommunicatie. Dit rapport betreft het onderzoek dat de CTIVD uitvoerde op verzoek van uw Kamer naar aanleiding van de onthullingen over de NSA in 2013. Er is volgens de CTIVD geen sprake van het stelselmatig buiten de wet om verwerven van (persoons)gegevens door de AIVD en de MIVD.
Hoe denkt u de belangen van ondernemers en wetenschappers in Nederland, de positie van Nederlandse politici en diplomaten en de vrijheid en veiligheid van Nederlandse burgers te kunnen verdedigen als onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten in de praktijk een verlengstuk zijn van de Amerikaanse geheime diensten?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft de Kamer nog niets vernomen van uw belofte, gedaan tijdens een plenair debat over Nederland en de NSA op 9 april 2014, om nieuwe afspraken te maken met de Amerikanen over samenwerking van onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten en nieuwe criteria op te stellen voor de uitwisseling van informatie met de Amerikaanse geheime diensten?
De AIVD en MIVD werken internationaal nauw samen, bijvoorbeeld in het kader van de bestrijding van het terrorisme en ter ondersteuning van militaire operaties. De aard van de samenwerking met buitenlandse diensten wordt (mede) bepaald door criteria zoals de democratische inbedding van de desbetreffende dienst, het mensenrechtenbeleid van het desbetreffende land, de professionaliteit en betrouwbaarheid en het karakter van de dienst. Per dienst waarmee wordt samengewerkt of waarmee samenwerking wordt overwogen wordt een weging gemaakt van de relatie. Daarbij worden de genoemde criteria betrokken. De Commissie evaluatie Wiv 2002 (de commissie-Dessens) heeft aanbevelingen gedaan om de criteria voor de aard van de samenwerking in de wet op te nemen alsmede de toestemming van het delen van grote hoeveelheden ruwe gegevens («bulkdata») met buitenlandse diensten op ministerieel niveau te leggen. Deze aanbevelingen worden meegenomen in de aanstaande wijziging van de Wiv 2002.
In dit kader zijn en blijven wij in gesprek met de VS over de samenwerking. Over de inhoud van die gesprekken kunnen wij de Tweede Kamer alleen via de daartoe geëigende kanalen informeren.
Deelt u de opvatting dat in deze tijden van dreiging van terrorisme geheime diensten moeten samenwerken op basis van gelijkwaardigheid en alle informatie moeten delen die noodzakelijk is om aanslagen te voorkomen? Deelt u de opvatting dat geheime diensten in Nederland daarbij geen verlengstuk moeten zijn van geheime diensten in een ander land, waarover de Nederlandse regering en het Nederlandse parlement geen enkele zeggenschap hebben?
Ja, wij delen beide opvattingen.
Kunt u de vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg IVD-aangelegenheden d.d. 10 februari 2015?
Ja.
Reclame voor zware luchtdrukwapens |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat volop reclame wordt gemaakt voor in ieder geval zware luchtdrukwapens?1
Ja, ik ken de door u bedoelde advertentie. Het staat fabrikanten en organisaties vrij reclame te maken voor producten waarvan de verkoop en het bezit op grond van wet- en regelgeving is toegestaan, behoudens afspraken die in het kader van de Nederlandse Reclame Code gemaakt zijn. Om deze reden is er dan ook geen speciaal beleid ten aanzien van het maken van reclame voor luchtdruk- en vuurwapens of het ontmoedigen daarvan. Daar tegenover staat dat op grond van de Wet wapens en munitie strenge regels gelden voor het bezit en gebruik van wapens.
Wat is uw reactie op dergelijke reclames?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten of er speciaal reclamebeleid is ten aanzien van wapens, zoals bijvoorbeeld luchtdruk- en vuurwapens? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat reclame voor onder andere zware luchtdrukwapens en vuurwapens zoveel mogelijk moet worden ontmoedigd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om dit te ontmoedigen of zelfs te verbieden zoals bij tabak het geval is?
Zie antwoord vraag 1.
Is het, ongeacht de uitkomsten van het door u aangekondigde onderzoek naar de situatie rond zware luchtdrukwapens, mogelijk om een bepaalde categorie luchtdrukwapens onder de Wet wapens en munitie te laten vallen?
Luchtdrukwapens vallen momenteel onder categorie IV van de Wet wapens en munitie. Op 16 december 2014 heb ik toegezegd zo snel mogelijk een onderzoek te zullen doen naar (zware) luchtdrukwapens.2 Daarbij betrek ik ook de overwegingen die er bij de parlementaire behandeling van de Wet wapens en munitie toe hebben geleid dat luchtdrukwapens in categorie IV zijn ingedeeld. Onderzocht wordt of het nodig is dat bepaalde luchtdrukwapens uit categorie IV worden gehaald en worden geplaatst in bijvoorbeeld de vergunningplichtige categorie III. Daarbij heb ik gezegd, dat als luchtdrukwapens naar een andere categorie overgebracht moeten worden, dit ook wijziging van wetgeving zal betekenen. Voordat ik een voorstel kan doen ten aanzien van luchtdrukwapens, of het nu het opstellen van n nieuwe wetgeving of het nemen van andere maatregelen betreft, is onderzoek nodig.
Zal bij het onderzoek naar de situatie rond de zware luchtdrukwapens ook onderzoek worden gedaan naar het reclamebeleid? Zo nee, waarom niet?
Er is geen aanleiding om onderzoek te doen naar het reclamebeleid. Kortheidshalve verwijs ik naar het antwoord op vraag 1 t/m 4.
Waarom is er niet eerder onderzoek gedaan naar onder andere de schotkracht en de grenswaarde van luchtdrukwapens?
Er was tot voor kort geen aanleiding om onderzoek te doen naar de schotkracht en grenswaarde van luchtdrukwapens. Zoals op 16 december is toegezegd zal worden bezien welke argumenten en de eventueel daaraan ten grondslag liggende onderzoeken indertijd zijn gebruikt om de luchtdrukwapens over te hevelen van categorie 3 naar categorie 4. Technische ontwikkeling van luchtdrukwapens, waardoor steeds zwaardere varianten op de markt komen, heeft geleid tot het inzicht dat onderzoek nodig is.
Acht u het wenselijk dat er in de tussentijd geen verbod is op zware luchtdrukwapens, mede gezien het verhoogde dreigingsrisico in Nederland? Bent u bereid om alsnog te bekijken wat er in de tussentijd gedaan kan worden tegen de vrije verkoop van zware luchtdrukwapens?
Op 16 december 2014 heb ik aangegeven, dat het niet mogelijk is bepaalde luchtdrukwapens te verbieden zonder wet- en regelgeving aan te passen. Om te komen tot een eventueel voorstel tot wijziging van wet- en regelgeving is voorafgaand onderzoek nodig. Ik heb toegezegd dat ik met grote voortvarendheid het onderzoek zal doen naar de grenswaarden en de schotkracht. Ik zal uw Kamer daarover zo snel mogelijk informeren en daarbij aangeven of en zo ja welke maatregelen zullen worden genomen. Bij mijn onderzoek worden de verschillende ter zake doende organisaties (zoals belangenorganisaties, OM, Politie en NFI) betrokken. Ook zal ik een internationale vergelijking moeten opstellen. Dit is de snelste route die ik kan bewandelen.
De sluiting van een theologische hogeschool in Jakarta |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Panden Setia in Jakarta verzegeld»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de sluiting van de hogeschool die vorig jaar ook al tijdelijk werd gesloten?
De Nederlandse ambassade in Jakarta heeft naar aanleiding van de berichtgeving navraag gedaan bij de hogeschool en heeft tevens het Setara Institute – een NGO die incidenten jegens religieuze minderheden in kaart brengt – verzocht ter plaatse onderzoek te verrichten naar het conflict.
Uit deze contacten is gebleken dat, in tegenstelling tot de berichtgeving, het onderwijs op de hogeschool nog altijd doorgang vindt. Wel heeft de gemeenteraad van Tangerang de hogeschool op 17 januari jl. laten weten dat zij uiterlijk 17 maart 2015 naar een andere locatie dient te verhuizen, daar de school niet over de vereiste vergunningen beschikt. In 2014 liet de gemeente de school al weten dat de school niet in het bestemmingsplan zou passen.
De leiding van de hogeschool is zich ervan bewust dat de school niet over de vereiste vergunning beschikt. Na aankoop van het complex in 2010 verwachtte de schoolleiding de benodigde vergunning voor het geven van onderwijs te zullen verkrijgen op basis van verwachtingen die gewekt zouden zijn door de voormalige burgemeester van Tangerang. Medio 2014 zijn verschillende leden van de stichting die het beheer voert over de school na interne onenigheid opgestapt. Naar verluidt zouden deze leden nu de gemeenteraad ertoe hebben bewogen de school te sommeren haar huidige locatie te verlaten. Vooruitlopend hierop is op 17 januari 2015 het hoofdgebouw van de hogeschool door de gemeente verzegeld, terwijl het onderwijs in andere gebouwen doorgaat. Volgens een woordvoerder van de school is de school bereid te verhuizen, maar heeft men de gemeente om meer tijd gevraagd voor het vinden van een alternatieve locatie.
Kunt u aangeven waarom de theologische hogeschool de afgelopen jaren herhaaldelijk is tegengewerkt en nu dus wederom is gesloten? Is er vanuit de Nederlandse ambassade contact geweest met de schoolleiding om, zo mogelijk, te bemiddelen in dit conflict? Welke contacten zijn er geweest met de Indonesische autoriteiten om de school zo snel mogelijk weer open te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zegt deze ontwikkeling over de bescherming van de godsdienstvrijheid in Indonesië?
Op basis van bovengenoemde informatie lijkt in dit geval sprake te zijn van een niet-religieus gemotiveerd geschil tussen de school en de lokale autoriteiten.
Nederland vraagt regelmatig en op verschillende niveaus bij de Indonesische autoriteiten aandacht voor de positie van religieuze minderheden, en ondersteunt daarnaast een programma van The Asia Foundation dat zich richt op het versterken van godsdienstvrijheid en religieuze pluriformiteit. Het onderwerp is tevens besproken tijdens de EU-Indonesië mensenrechtendialoog die 12 november 2014 in Jakarta plaatsvond.
President Joko Widodo heeft in zijn verkiezingscampagne aangegeven religieuze intolerantie tegen te zullen gaan. De Indonesische Minister voor Religieuze Zaken, Lukman Hakim Saifuddin en de Minister voor Binnenlandse Zaken, Tjaho Kumolo, hebben in november 2014 een wetsvoorstel aangekondigd dat beoogt religieuze minderheden effectiever te beschermen. Het kabinet acht dit een bemoedigende ontwikkeling.
Heeft u deze meest recente bedreiging van de godsdienstvrijheid in Indonesië veroordeeld? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke gevolgen heeft de sluiting van de hogeschool voor de relatie tussen Nederland en Indonesië, die na de executie van een Nederlands onderdaan toch al onder druk staat?
Geen, zie het antwoord op vraag 4 en 5.
Het bericht “Megaheffing voor cliënten van Ascensio” |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u bekend het bericht: «Megaheffing voor cliënten van Ascensio»?1
Ja.
Klopt de informatie in dit bericht dat cliënten een naheffing opgelegd krijgen ten gevolge van de misstanden bij zorgaanbieder Ascensio?
Begin 2014 is Achmea zorgkantoor haar jaarlijkse onderzoek gestart naar de verantwoording van budgethouders over ingekochte zorg met pgb-gelden in 2013. Het onderzoek van Achmea zorgkantoor betrof ook budgethouders die zorg hadden ingekocht bij Ascensio. Naar nu blijkt kunnen deze budgethouders niet op de juiste wijze aan hun verantwoordingsverplichting voldoen. Daarop heeft Achmea zorgkantoor besloten om het bedrag waarvoor niet vast staat dat het besteed is aan zorg zoals bedoeld in de subsidieregeling pgb, te gaan terugvorderen. Achmea zorgkantoor doet ook onderzoek naar Ascensio.
Ik heb met Achmea afgesproken dat lopende dat onderzoek de vordering op de budgethouders om het pgb terug te betalen, wordt opgeschort.
In het onderzoek van het zorgkantoor moet ook de rol van de budgethouder worden onderzocht. Bij de toekenning van het pgb door het zorgkantoor krijgen budgethouders informatie over de wijze waarop de middelen ingezet kunnen worden en hoe de verantwoording over de besteding plaats dient te vinden. Als blijkt dat niet de budgethouder maar de zorgaanbieder frauduleus heeft gehandeld, en als gevolg daarvan de budgethouder zijn bestedingen niet goed kan verantwoorden, ben ik van mening dat zorgkantoor en budgethouder gezamenlijk moeten zoeken naar een passende vorm van ondersteuning voor de budgethouder. In mijn antwoorden op eerder gestelde vragen van uw Kamer over zorgaanbieder Pyxis (TK 2014–2015, nr. 1180) heb ik aangekondigd met Achmea zorgkantoor in overleg te gaan over deze mogelijkheden. Voorop staat dat de budgethouder zorg blijft ontvangen, mogelijk via een alternatief aanbod in zorg in natura.
Deelt u de mening dat het gegeven dat Ascensio een erkende instelling was de indruk geeft dat men het budget aan goede zorg uitgeeft?
Een WTZI-toelating betekent inderdaad dat aan bepaalde eisen wordt voldaan ten aanzien van de bestuur en toezicht, maar een WTZI-toelating behelst geen oordeel over de kwaliteit van zorg. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft eind 2014 geconstateerd dat de zorg ontoereikend was en ik heb, op advies van de inspectie, Ascensio een aanwijzing gegeven. In deze aanwijzing werd Ascensio onder meer gelast binnen een termijn van één maand de zorgverlening aan cliënten te staken en alle in zorg zijnde cliënten aantoonbaar over te dragen aan een andere zorgaanbieder.
Deelt u voorts de mening dat een pgb-houder die zijn budget besteedde bij Ascensio op basis van beschikbare informatie niet had kunnen weten dat dit een onrechtmatige besteding betrof?
Zoals in mijn antwoord bij vraag 1 weergegeven ga ik met Achmea zorgkantoor in overleg over deze zaak. Dit vereist nader onderzoek. Daarbij wordt ook gekeken naar de destijds beschikbare informatie en de eigen verantwoordelijkheid van de budgethouder.
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat niet de cliënt, maar juist de bestuurders van Ascensio (financieel) verantwoordelijk worden gesteld voor de fouten die zijn gemaakt bij deze zorgaanbieder?
Bestuurders kunnen op grond van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk gesteld worden voor het plegen van een onrechtmatige daad richting een derde en kunnen dan verplicht worden om de geleden schade te vergoeden. Gedupeerde budgethouders en het zorgkantoor kunnen worden aangemerkt als derden in de zin van het Burgerlijk Wetboek. Zoals eerder gemeld, ben ik in overleg met Achmea zorgkantoor over de mogelijkheden voor ondersteuning van gedupeerde budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld. De hiervoor geschetste optie is een van de mogelijkheden.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo snel mogelijk beantwoord.
De slechte werkomstandigheden en kinderarbeid in textielfabrieken in Bangladesh |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzendingen van «De Slag om de Klerewereld: prijzenslag in Bangladesh»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat in «De Slag om de Klerewereld» geschetst wordt dat in veel textielfabrieken in Bangladesh kinderen onder zeer slechte en onverantwoorde arbeidsomstandigheden teveel uren werken? Zo nee, waarom niet?
In de grotere, voor Westerse merken producerende fabrieken in Bangladesh is kinderarbeid fors teruggedrongen. Dit blijkt uit een evaluatieonderzoek van de ILO naar de effecten van een gezamenlijk kinderarbeid programma van UNICEF en de Bangladesh Garment Manufactures & Exporters Association (BGMEA) in de periode 1996–2002. Dankzij dit programma werd kinderarbeid teruggedrongen tot minder dan 1% in de bij de BGMEA aangesloten fabrieken (ILO evaluatie rapport, 2004). «De Slag om de Klerewereld» laat echter zien dat er dieper in de keten, bij fabrieken die niet zijn aangesloten bij BGMEA, nog wel kinderarbeid voorkomt. Via het ILO-programma steunt Nederland de bestrijding van kinderarbeid ook in de kleinere fabrieken.
Hoe beoordeelt u de praktijk dat veel Bengaalse kledingproducenten gebruik maken van onderaannemers, om zo de afspraken zoals opgenomen in het Bangladesh Convenant over bijvoorbeeld goede en veilige arbeidsomstandigheden, te kunnen schenden?
Zie antwoord vraag 5 en 6.
Herkent u het probleem dat in «De Slag om de Klerewereld» getoond wordt dat veel kinderen, tegen de bestaande regels in, nog steeds aan het werk zijn, doordat zij of werkgevers gebruik maken van valse identiteitsbewijzen? Vindt u het de verantwoordelijkheid van afnemers van producten van die fabrieken om toe te zien op het voorkomen van kinderarbeid, ook door te controleren of identiteitsbewijzen echt zijn? Zo nee, waarom niet?
De werkgever (fabrikant) is verantwoordelijk voor fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en naleving van arbeidswetten in zijn fabriek. Daar hoort ook het toezien op de betrouwbaarheid van documenten bij.
Tegelijkertijd zijn de inkopers en modemerken verantwoordelijk voor wat er in hun productieketens plaatsvindt. Naar aanleiding van alle mondiale (media-) aandacht rondom het probleem van vervalste identiteitsbewijzen, zou het controleren van dergelijke documenten onderdeel moeten zijn van hun «due diligence» zoals verwoord in de OESO richtlijnen.
Uiteindelijk is het de overheid van Bangladesh die er op moet toezien dat de arbeidswet door de werkgevers wordt nageleefd. De capaciteit van de arbeidsinspectie wordt met Nederlandse steun versterkt door de ILO, maar is nog niet berekend op deze taak. Vooralsnog blijft samenwerking met internationale modemerken daarom hard nodig. Het baart mij zorgen dat de implementatie van de nieuwe arbeidswet op zich laat wachten. Daardoor lopen verbeterprogramma’s van de Alliance, het Veiligheidsakkoord en de ILO vertraging op. Ook de politieke onrust is zorgwekkend. Ik zal dit tijdens mijn bezoek aan Bangladesh in juni met de overheid van Bangladesh bespreken.
Ziet u mogelijkheden om met de partijen die het Bangladesh Convenant getekend hebben, de getoonde mazen in dit convenant te dichten? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Binnen het Veiligheidsakkoord is onderaanbesteding toegestaan zolang de ondertekenaar en het Veiligheidsakkoord weten bij welke fabriek(en) dat gebeurt. Deze onderaannemers horen, net zoals hoofdaannemers, onder de inspecties van het Veiligheidsakkoord te vallen. Er zijn geen aanwijzingen voor de stelling dat fabrikanten gebruik maken van onderaannemers met als specifiek doel om de afspraken in het Veiligheidsakkoord te omzeilen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft contact gehad met het Veiligheidsakkoord over de kwestie rondom Inditex. Het Veiligheidsakkoord heeft aangegeven samen met het betrokken merk te onderzoeken of het hier om onbekende (en daarmee ongeautoriseerde) onderaanbesteding of bijvoorbeeld namaakproductie gaat. Indien er sprake is van ongeautoriseerde onderaanbesteding, dan dient de ondertekenaar van het Veiligheidsakkoord corrigerende vervolgstappen te nemen.
Het merk kan er dan voor kiezen de ongeautoriseerde fabriek op te nemen in zijn keten waarna de fabriek op de lijst van het Veiligheidsakkoord komt te staan. Ook kan het merk consequenties verbinden aan het gedrag van de hoofdaannemer die zich niet aan de afspraken heeft gehouden.
Momenteel zijn er nog geen afspraken en procedures om ondertekenaars van het Veiligheidsakkoord misstanden in ongeautoriseerde fabrieken bij de overheid en werkgeversorganisatie te laten melden. Dit zou echter wel een logische stap zijn. Ik ga dit tijdens mijn eerstvolgende bezoek in juni met de overheid van Bangladesh en het management van het Veiligheidsakkoord bespreken.
Wat is uw mening over het feit dat in «De Slag om de Klerewereld» aangetoond wordt dat Pull&Bear, een merk van Inditex, een van de ondertekenaars van het Bangladesh Convenant, nog steeds kleding laat produceren in Bengaalse fabrieken waar de arbeidsomstandigheden erbarmelijk zijn? Ziet u mogelijkheden om Inditex hierop aan te spreken, in samenwerking met andere partijen, zoals de International Labour Organization (ILO) en/of andere ondertekenaars van het Bangladesh Convenant? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u de uitbuiting van uit Syrië gevluchte kinderen in de katoenproductie in Turkije? Is er onderzoek naar de positie van Syrische vluchtelingen in de buurlanden van Syrië en naar wat zij (moeten) doen om te overleven? Zo nee, waarom niet? Wat kan er gedaan worden om te voorkomen dat vluchtelingen in een zo kwetsbare positie terecht komen? Kunt u daarbij ingaan op de afzonderlijke mogelijkheden van Nederland, de EU, de VN, kledingproducenten en hulpverleningsorganisaties?
Alle vormen van uitbuiting zijn kwalijk. Kinderarbeid komt niet alleen voor in de Turkse katoenpluk, maar ook in de hazelnootteelt. Kinderarbeid in Turkije treft niet alleen Syrische vluchtelingen, maar ook Turkse kinderen. Met het ratificeren van ILO conventie 182 verplicht Turkije zich tot het uitbannen van de ergste vormen van kinderarbeid. Turkse ministeries, lokale overheden, maatschappelijke organisaties, de ILO en sinds enige jaren ook het internationale bedrijfsleven zetten zich in voor bestrijding van kinderarbeid.
De activiteiten van het Turkse bedrijfsleven op dit terrein zijn helaas nog beperkt, maar er wordt vooruitgang geboekt als gevolg van druk van de internationale hazelnoot verwerkende industrie, verenigd in de brancheorganisatie CAOBISCO. Lokale ondernemers uit de hazelnootsector nemen deel aan een ILO programma voor de bestrijding van kinderarbeid in de gehele keten. CAOBISCO en de Nederlandse ambassade in Ankara ondersteunen dit programma, waarin tevens goed wordt samengewerkt met de Turkse overheid.
De Nederlandse textielsector bereidt in het kader van hun «Plan van Aanpak Verduurzaming Nederlandse Textiel- en Kledingsector 1.0» een activiteit voor gericht op bestrijding van kinderarbeid in de katoenpluk in Turkije. Het programma in de hazelnootteelt en het Better Cotton programma dat sinds 2011 op initiatief van de Turkse katoensector actief is in Turkije bieden voorbeelden voor de aanpak van kinderarbeid in de katoenpluk.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk een week voor het aankomende Algemeen overleg Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) te beantwoorden?
Ja.
Bijlage 1: «De slag om de klerewereld» driedelige documentaire serie uitgezonden op NPO2 op 2, 9 en 16 januari 2015:
De inkoop van wijkverpleegkundigen voor het sociale wijkteam |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «CZ weigert financiering wijkverpleegkundige»?1
Ja.
Hoe duidt u dat zorgverzekeraar CZ in zes Parkstad-gemeenten geen wijkverpleegkundige voor het sociale wijkteam heeft ingekocht? Is er in deze gemeenten altijd een wijkverpleegkundige voor patiënten als dat nodig is?
Allereerst zal ik het onderscheid tussen wijkgericht werken (S1) en de verpleging en verzorging (S2) toelichten.
De activiteiten die vallen binnen de prestatie «wijkgericht werken» zijn niet direct te koppelen aan een individueel zorgtraject van een patiënt. De activiteiten zijn te kenschetsen als het verbinden van het medische en sociale domein, waarbij het bijvoorbeeld kan gaan om deelname aan het sociale wijkteam. Hiervoor is een macro budget beschikbaar van € 40 mln. Het overgrote deel van de zorg die valt onder de aanspraak wijkverpleging bestaat uit het verrichten van verpleegkundige en verzorgende handelingen die betrekking hebben op de zorg voor individuele patiënten. Daartoe behoren taken als indiceren, stimuleren, signaleren en coördineren voor patiënten die in zorg zijn. Hiervoor is totaal een budget beschikbaar van € 3,1 mld. Het gaat hierbij ook om breder kijken dan de oorspronkelijke zorgvraag van de cliënt, bijvoorbeeld naar zelfredzaamheid en de sociale omgeving van de cliënt. Daarbij hoort ook dat de wijkverpleegkundige gehoor moet kunnen geven aan signalen die zij in de dagelijkse praktijk ontvangt. Het behoort tot de professionele autonomie van de wijkverpleegkundige om, gelet op zijn/haar kennis van het gemeentelijk domein, in te schatten wanneer het inschakelen van het sociale domein noodzakelijk is. Deze taken maken onderdeel uit van de zorgverlening aan de cliënt en behoren daarmee tot de individueel toewijsbare zorg. Deze individuele toewijsbare zorg geleverd door een wijkverpleegkundige is door verzekeraars ook in de zes Parkstad-gemeenten ingekocht en daarmee is de verbinding met het sociale domein gewaarborgd.
Op basis van de aanspraken die gelden in de Zvw en de vormgeving van de bekostiging voor wijkverpleging zullen de inwoners van de zes Parkstad-gemeenten dus de benodigde zorg zoals omschreven in de aanspraak verpleging en verzorging ontvangen.
Hoe wordt het contact tussen het sociale wijkteam en door CZ gecontracteerde wijkverpleegkundigen in de Parkstad-gemeenten dan wel onderhouden?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre acht u het budget van € 40 miljoen voor beschikbaarheid van wijkverpleegkundigen voor 2015 voldoende om wijkteams van een wijkverpleegkundige te voorzien?
De investering van de € 40 mln. in 2015 betekent een substantiële structurele verruiming van de capaciteit van de wijkverpleegkundigen. De invulling van S1 met het daarbij behorende bedrag van € 40 mln. wordt door de zorgverzekeraar in samenspraak met gemeenten ingezet in die wijken waar de grootste toegevoegde waarde wordt verwacht van een extra investering. Het doel is dan ook niet om elk sociaal wijkteam van een wijkverpleegkundige te voorzien. Elke wijkverpleegkundige kan namelijk afstemmen met gemeenten, dat gebeurt niet uitsluitend in het sociale wijkteam.
Welke wijkverpleegkundige zorg hebben Parkstad-gemeenten extra ingekocht als zorgverzekeraars dat nalieten? Zijn er nog andere gemeenten die extra wijkverpleegkundige zorg hebben moeten inkopen? Hoe duidt u deze ontwikkeling?
Naast de Parkstad-gemeenten zijn er meer gemeenten die er voor hebben gekozen om zelf de zichtbare schakel/wijkverpleegkundige in het sociale wijkteam te bekostigen. Voorheen financierde het Ministerie van BZK het programma Zichtbare Schakel.
Nu de inzet van de wijkverpleegkundige structureel is geborgd via de aanspraak wijkverpleging in de Zvw, hebben BZK en VWS de beschikbaarheid van de structurele middelen voor de Zichtbare schakel (€ 10 mln. per jaar) heroverwogen. Besloten is om deze middelen voor 2015 t/m 2017 samen te voegen met de decentralisatie-uitkering Gezond in de Stad (GIDS). Gemeenten die deelnemen aan dit stimuleringsprogramma krijgen deze uitkering. Door de Zichtbare Schakel-gelden over te hevelen naar GIDS wordt gewaarborgd dat de middelen blijvend ingezet worden voor bevordering van gezondheidszorg in gemeenten met kwetsbare wijken.
Kunt u garanderen dat iedere individuele wijkverpleegkundige die werkt in een wijkteam (segment2 ook individueel toewijsbare zorg (segment3 levert? Welke consequenties heeft dat voor het budget voor individueel toewijsbare zorg?
In de nadere regelgeving verpleging en verzorging van de NZa is opgenomen dat een zorgaanbieder die de prestatie wijkgericht werken levert, die prestatie alleen kan declareren indien hij tevens individueel toewijsbare verpleging en verzorging levert en declareert. Aanbieders kunnen dus alleen een contract krijgen voor de prestatie wijkgericht werken (S1) als zij ook individueel toewijsbare zorg (S2) leveren.
Er hebben mij ook signalen bereikt dat er aanbieders zijn die een contract hebben voor zowel S1 als S2 maar er toch voor kiezen om wijkverpleegkundigen alleen in te zetten voor wijkgericht werken (S1). Ik vind dit niet wenselijk en heb dit eerder ook al aan partijen aangeven. De komende tijd ga ik wederom met betrokken partijen in gesprek om er voor te zorgen dat er de beoogde integrale zorg geleverd blijft worden.
De wijze waarop aanbieders invulling geven aan S1 heeft geen budgettaire consequenties. De representerende verzekeraars hebben een bedrag van € 40 mln. beschikbaar voor S1. Het overige budget uit het kader wijkverpleging van ca. € 3,1 mld is beschikbaar voor S2.
Wat verandert er aankomende jaren bij de inkoop van wijkverpleegkundigen voor sociale wijkteams, nu het budget voor de beschikbaarheid van wijkverpleegkundigen oploopt tot € 200 miljoen in 2017? Verwacht u dat een budget van € 200 miljoen voldoende is voor verzekeraars om ieder wijkteam van een wijkverpleegkundige te voorzien, en om te werken aan preventie?
De investering oplopend tot structureel € 200 mln. vanaf 2017, is bestemd voor de inzet van extra wijkverpleegkundigen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven is het doel niet om elk sociaal wijkteam van een wijkverpleegkundige te voorzien. Zorgverzekeraars blijven in samenspraak met gemeenten bepalen in welk sociale wijkteams de grootste toegevoegde waarde wordt verwacht van de inzet van een wijkverpleegkundige. Daarnaast heb ik bij mijn antwoord op vraag 4 aangegeven dat de samenhang met het sociale domein in alle wijken gewaarborgd is, doordat het tot de professionele autonomie van de wijkverpleegkundige behoort om gelet op zijn/haar kennis van het gemeentelijk domein in te schatten wanneer het inschakelen van het sociale domein noodzakelijk is. Dit gebeurt niet uitsluitend in het sociale wijkteam.
De aanpak van radicalisering en de handelingsverlegenheid van scholen om de actualiteit naar aanleiding van de gebeurtenissen in Parijs bespreekbaar te maken in de klas |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de worsteling op scholen bij leraren en leerlingen rondom de gebeurtenissen van de afgelopen tijd in Parijs en de thema’s vrijheid van meningsuiting en radicalisering?1 2 3 4
Ja, wij hebben kennisgenomen van deze berichtgeving.
Hoe beoordeelt u het signaal in deze berichten dat leraren, leerlingen en schooldirecties worstelen met de vraag of en hoe zij de gebeurtenissen en de impact rondom de aanslagen in Parijs kunnen bespreken?
Wij nemen dit signaal serieus. Scholen leveren een belangrijke bijdrage aan de vorming van jonge burgers, om volwaardig te functioneren in onze democratische en pluriforme samenleving. Dat vraagt van leraren dat zij in staat zijn om gesprekken in de klas te voeren over maatschappelijke gebeurtenissen en over de essentiële waarden van onze democratische samenleving. Het is van groot belang dat leraren binnen een school of afdeling als team optrekken en gebruik maken van bestaande expertise en handreikingen om de actualiteit bespreekbaar te maken en mogelijke radicalisering van jongeren te bestrijden. Wij hebben scholen en leraren dan ook expliciet opgeroepen om zich te richten op hun maatschappelijke taak.5
Waar dat kan, zullen wij scholen vanzelfsprekend ondersteunen bij deze opdracht. In het kader van burgerschap en sociale veiligheid zijn hiervoor al eerder trajecten ingezet. Wij zullen ook de uitkomsten van een onderzoek gebruiken dat het onderzoeksinstituut ITS, onderdeel van de Radboud Universiteit Nijmegen, in opdracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap momenteel uitvoert naar de ervaringen van docenten bij het bespreekbaar maken van actuele maatschappelijke thema’s. Wij zullen hier nader op ingaan als we in het voorjaar rapporteren over de voortgang op burgerschap. Ook voor docenten in het mbo en ho is expertise en ondersteuning voorhanden (zie antwoord op vragen 3, 4 en 10).
Hoeveel radicaliseringsexperts en vertrouwensinspecteurs, waarin het Actieprogramma Jihadisme van het Ministerie van SZW voorziet, zijn intussen beschikbaar voor onderwijsinstellingen?
Binnen een aantal roc’s, instellingen voor hoger onderwijs, de Inspectie van het Onderwijs en de Stichting School en Veiligheid zijn professionals getraind in het herkennen van radicalisering en in hoe te handelen. Een onderdeel van de training is om deze kennis in hun organisaties te verspreiden. Scholen kunnen indien gewenst trainingen aanvragen bij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid of het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (zie antwoord 7).
Ook alle 22 vertrouwensinspecteurs van de inspectie zijn door deze interne trainingen bijgeschoold. Inmiddels hebben alle onderwijsinspecteurs instructie gekregen hoe ze dit onderwerp tijdens een schoolbezoek kunnen bespreken.
Bij de aanpak van radicalisering is een sleutelrol weggelegd voor gemeenten. De gemeenten zijn veel beter in staat om na te gaan welke lokale behoefte er is aan training. Maatwerk is daarbij geboden. Diverse gemeenten bieden opleidingen en cursussen aan eerstelijns professionals, zoals onderwijspersoneel.
In de brief van het kabinet over de versterking van de veiligheidsketen bent u geïnformeerd over de intensiveringen op preventieve maatregelen, zoals het uitbreiden van de deskundigheid over radicalisering bij eerstelijns professionals in het onderwijs en hun netwerken.6
Uit de lesprogramma's over antisemitisme en homodiscriminatie is gebleken dat de beschikbaarheid van lesmateriaal de kwaliteit van de lessen over diverse vormen van integratie sterk verhoogt; deelt u de mening dat de docenten voor het burgerschapsonderwijs specifieke lesprogramma’s met materialen nodig hebben over radicalisering en moslimextremisme, zoals die er ook zijn over antisemitisme en homodiscriminatie?
Wij verwachten een actieve opstelling van scholen en docenten. Scholen dienen op basis van een eigen visie op burgerschapsonderwijs een samenhangend aanbod te ontwikkelen om de burgerschapscompetenties van hun leerlingen te ontwikkelen. Ook wordt van scholen verwacht dat zij bij dit lesaanbod rekening houden met de specifieke omstandigheden op school, bijvoorbeeld intolerantie, homodiscriminatie of beginnende vormen van radicalisering. We hebben vertrouwen in de professionaliteit van scholen en docenten om hieraan invulling te geven en een geschikte keuze te maken uit de methodes en materialen die beschikbaar zijn om burgerschapsonderwijs vorm te geven. Een school of docent kan er hierbij zeker ook voor kiezen een gastdocent in te zetten.
Voor de overheid is een rol weggelegd in het ontsluiten van bestaande lesmaterialen en het bieden van specialistische expertise. Op het gebied van schoolveiligheid kunnen scholen daarvoor terecht bij het Centrum School en Veiligheid (www.schoolenveiligheid.nl/radicalisering). Zij bieden lesmaterialen, publicaties en handreikingen aan over radicalisering. Deze portal is opgezet voor scholen voor basis- en voortgezet onderwijs, maar wordt ook geschikt gemaakt voor mbo-instellingen. In het hoger onderwijs is er de portal http://www.integraalveilig-ho.nl/.
De handreiking «Puberaal, lastig of radicaliserend?», waarin de soms moeilijk te herkennen scheidslijn tussen wat nog functioneel pubergedrag is en wat risicovol gedrag is, wat mogelijk kan leiden tot radicalisering of polarisatie, wordt nu geactualiseerd.
Via het nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling SLO kunnen basis- en middelbare scholen informatie en ondersteuning krijgen bij de vormgeving van hun burgerschapsonderwijs of het bespreken van andere thema’s, zoals de handreiking voor het onderwerp seksuele diversiteit.
Deelt u de mening dat samenwerkingskwesties tussen de ministeries geen reden voor vertraging mogen zijn, gezien zowel het belang als de urgentie van deze thema’s?
Ja, we delen deze mening.
Uit de vragen van de docenten die per mail ontvangen zijn, blijkt een groot gebrek aan didactische technieken die passen bij explosieve onderwerpen als radicalisering en moslimextremisme; is de Minister van SZW bereid trainingen te faciliteren in didactische technieken die passen bij explosieve onderwerpen als radicalisering en moslimextremisme?
Ja, scholen kunnen indien gewenst een basistraining «radicalisering» aanvragen bij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid. Bij deze training leren deelnemers signalen van radicalisering adequaat te herkennen om deze indien nodig door te kunnen geven aan de gemeente en de politie.
Ook kunnen scholen de training «omgaan met idealen» aanvragen bij de expertise-unit van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze training is in de eerste plaats gericht op het oefenen van vaardigheden en houdingen die van pas komen in de omgang met jongeren met extreme idealen.
Daarnaast zal het aanbod van trainingen voor onderwijsinstellingen vanuit het Rijk de komende periode verder worden uitgebreid. Bezien wordt of het betrekken van specifieke (ervarings-)deskundigheid opportuun, verantwoord en veilig is. Wij zullen hier nader op ingaan als we in het voorjaar rapporteren over de voortgang op burgerschap.
Zo ja, bent u bereid hier evidente ervaringsdeskundigen bij in te schakelen, zoals a) voormalige radicalen en b) ervaringsdeskundigen in de omgang met radicaliserende gelovigen, zoals de moskeeën en andere vormende instanties die islamitisch gespecialiseerd zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u ook oog voor de ernstige moslimangst die ontstaan op autochtone scholen in gebieden van Nederland waar weinig moslims leven?
Ja, scholen hebben sinds 2006 de wettelijke taak om aandacht te besteden aan het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie.
De burgerschapsopdracht is erop gericht om leerlingen een goed begrip en besef bij te brengen van de essentiële waarden van onze democratische rechtsstaat. Deze waarden, zoals gelijkwaardigheid, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst, gelden altijd, overal en voor iedereen. Daarnaast zijn scholen verplicht om leerlingen hoofdzaken te leren over de geestelijke stromingen die in de Nederlandse samenleving een belangrijke rol spelen, en ze te leren met respect om te gaan met verschillen in opvattingen.
Vanuit de bredere aanpak van moslimdiscriminatie is er ook aandacht voor het onderwijs. In dit kader zal het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in afstemming met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2015 onder meer diverse lokale bijeenkomsten organiseren over de vraag wat leerlingen, scholen en docenten kunnen doen om meer onderling begrip te bevorderen en spanningen tegen te gaan. Moslimhaat is hierbij, naast antisemitisme, een specifiek aandachtspunt.
Op 17 februari jl. werden onderzoeksuitkomsten bekend gemaakt van een onderzoek naar het voorkomen van islamofobie op scholen. Het onderzoek werd uitgevoerd door onderzoeksbureau Panteia, in opdracht van de Anne Frank Stichting en het voormalige kennisinstituut Forum. 61 procent van de aan dit onderzoek deelnemende docenten gaf aan het afgelopen jaar één of meerdere keren getuige te zijn geweest van moslimdiscriminatie. Uit het onderzoek bleek eveneens dat docenten over het algemeen adequaat ingrijpen bij incidenten. De uitkomsten van dit onderzoek zullen worden betrokken bij de lokale bijeenkomsten.
Deelt u de mening dat juist ook voor deze scholen de inzet van redelijke moslims als gastdocent een goede zaak is om te faciliteren?
Zie het antwoord op vraag 4.
Op welke wijze bent u voornemens om scholen meer aandacht te laten besteden aan burgerschapsvorming met het oog op het verstevigen van een thema zoals «vrije waarden»?5
Zoals aangekondigd in de brief «burgerschap in het onderwijs» van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, worden basis- en middelbare scholen ondersteund bij het vormgeven van hun wettelijke burgerschaps-opdracht.8 Uw Kamer wordt dit voorjaar geïnformeerd over de voortgang hiervan.
Ook vanuit de Agenda Integratie wordt ingezet op burgerschap middels het onderwijs ter bevordering van de verinnerlijking van kernwaarden en verworvenheden van de Nederlandse rechtsstaat. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de voortgangsbrief agenda Integratie.9 In het najaar van 2015 brengt het platform #Onderwijs2032 advies uit over toekomstgericht funderend onderwijs. In reactie op dit advies zal de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een voorstel doen voor de uitgangspunten bij het ontwerp van vernieuwde kerndoelen en eindtermen. In de discussie over #Onderwijs2032 neemt de vraag hoe een eigentijdse invulling van burgerschapsonderwijs vorm kan krijgen een belangrijke plaats in.
In de kwalificatiedossiers in het mbo wordt verwezen naar de Kwalificatie-eisen voor burgerschap, die zijn vastgesteld in een bijlage bij het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB. In relatie met radicalisering ben ik voornemens het onderdeel burgerschap per 1 augustus 2016 in de bijlagen van het besluit aan te passen. Aandacht voor burgerschapsvorming in het hoger onderwijs loopt vooral via brede vorming, ook wel Bildung genoemd. In de Strategische Agenda voor het Hoger Onderwijs, die voor de zomer uitkomt, zal hier meer aandacht aan besteed worden. Ook in de lerarenopleidingen speelt Bildung een belangrijke rol (zie daarvoor de beantwoording van vraag 11).
Hoe kijkt u aan tegen de opvatting dat het ook van groot belang is om binnen de opleiding voor leraren meer aandacht te besteden aan het bespreekbaar leren maken van dergelijke maatschappelijk zware thema’s?
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft u in een brief van 17 december 2014 geïnformeerd over de versterking van de aandacht voor sociale veiligheid op de pabo’s en de tweedegraads lerarenopleidingen en een conferentie over de toerusting van leraren op dit gebied.10
Deze maatregelen dragen bij aan het versterken van vaardigheden van (toekomstige) leraren op het terrein van sociale veiligheid, zoals het omgaan met groepsdynamiek en het bieden van een veilig pedagogisch klimaat. Deze vaardigheden zijn eveneens van belang bij het verzorgen van burgerschapsonderwijs.
Om het gesprek in de klas te voeren over maatschappelijke onderwerpen is ook «Bildung» van aanstaande leraren belangrijk. Een groep lerarenopleidingen werkt samen aan uitwisseling van kennis en ervaringen op dit thema. Ook wordt, zoals aangekondigd in de voortgangsbrief agenda Integratie11, samen met een aantal lerarenopleidingen lesmateriaal ontwikkeld op basis van de peer education methodiek om gevoelige onderwerpen zoals de Holocaust, antisemitisme, homofobie, islamofobie of overige – vaak aan integratie gerelateerde – onderwerpen in de klas te behandelen.
Wanneer start het door de motie van het lid Marcouch (PvdA) (Kamerstuknummer 34000 VI nr. 38) geïnitieerde eerste Jihadisme Interventie Team, waarbij ervaringsdeskundigen behalve op school ook achter de voordeur bij de broertjes en zusjes van radicalen komen?
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft in zijn brief van 4 februari 201512 aan uw Kamer naar aanleiding van de bij de begrotingsbehandeling ingediende moties reeds een reactie op de motie van het lid Marcouch (PvdA) gegeven. Gemeenten worden ondersteund bij de ontwikkeling van een integrale aanpak voor radicale personen en risicobuurten. Met de meest betrokken gemeenten wordt gewerkt aan het versterken van de lokale aanpak om radicalisering tegen te gaan. Radicalisering wordt zo gericht mogelijk aangepakt met nadrukkelijke aandacht voor inzet in wijken en scholen waar radicalisering het grootst is. Onderdeel van deze aanpak is een uitbreiding van de reeds bestaande casusaanpak voor geradicaliseerde jongeren, waarbij ook het sociale netwerk waar radicaliserende jongeren deel van uitmaken wordt betrokken. De inzet van een interventieteam kan deze aanpak versterken en daarom wordt hierover momenteel met de betrokken gemeenten gesproken.
Het bericht dat actiegroep Zij Is Hier een pand kraakt voor de opvang van kwetsbare en verborgen vrouwen |
|
Marith Volp (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat actiegroep Zij Is Hier een pand in Nieuw West in Amsterdam heeft gekraakt, met als doel kwetsbare vrouwen die een veilige plek zoeken op te vangen?1
Ja.
Hoeveel vrouwen hebben sinds de oprichting van de actiegroep Zij Is Hier gebruik gemaakt van de opvangvoorziening in het kraakpand?
De gemeente Amsterdam heeft ons op ons verzoek een feitenrelaas doen toekomen over het bericht dat een actiegroep een pand heeft gekraakt in Amsterdam. Hieruit blijkt dat de gemeente Amsterdam niet precies heeft kunnen vaststellen hoeveel vrouwen in het pand verbleven gedurende de periode dat het pand is gekraakt. De GGD heeft meermaals geprobeerd in gesprek te gaan met de actievoerders om inzicht te verkrijgen in de situatie in het pand en de eventuele zorgvraag van de personen in het pand. Medewerkers van de GGD werden niet toegelaten tot het pand en hebben niet kunnen vaststellen hoeveel vrouwen gebruik hebben gemaakt van het kraakpand. Inmiddels is het kraakpand verlaten.
De gemeente Amsterdam geeft aan dat de vrouwen uit het kraakpand zijn opgevangen in het stadsdeel Nieuw West en dat dit acht personen betreft (vier alleenstaande vrouwen, en een moeder met drie kinderen). Hierbij geldt het aanbod dat zij beroep kunnen doen op hulpverlening indien dat nodig is.
Is het waar dat veel van deze achtergelaten vrouwen, die tevens slachtoffer zijn van huiselijk geweld, seksueel misbruik of psychische mishandeling, niet terecht kunnen bij de gemeentelijke opvangvoorzieningen in Amsterdam vanwege hun afhankelijke verblijfsstatus? Zo ja, deelt u de mening dat veilige opvang en adequate hulpverlening voor deze vrouwen noodzakelijk is, en dat het huidige beleid hier momenteel in tekort schiet? Welke aanvullende acties bent u bereid te nemen, zodat deze vrouwen ondersteund kunnen worden in hun proces naar een veilige en zelfstandige leefsituatie?
Nee, dat is niet waar. Ook met een afhankelijke verblijfsstatus is het mogelijk te worden opgevangen in Amsterdam, mocht daartoe reden zijn. De rechten en mogelijkheden zijn hetzelfde als voor andere burgers.
Veilige opvang en adequate hulpverlening voor deze vrouwen is in Amsterdam gewaarborgd via:
De wijze van opvang zal afhangen van de betreffende persoonlijke situatie waarin de vrouw in kwestie zich bevindt. Gemeenten hebben voldoende mogelijkheden deze vrouwen te ondersteunen in hun proces naar een veilige en zelfstandige leefsituatie.
Op welke wijze kunnen volgens u de nog in te stellen mensenrechtenambassadeurs bijdragen aan een veilige en zelfstandige leefsituatie van deze vrouwen?
In 2013 en 2014 zijn vrijwilligers getraind om gevoelige onderwerpen bespreekbaar te maken in hun eigen gemeenschappen. Deze vrijwilligers en hun organisaties kunnen worden ingezet door gemeenten, organisaties en instellingen rondom het brede thema van zelfbeschikking en mensenrechten, waaronder achterlating. De vrijwilligers kunnen informatie geven over de rechten die vrouwen hebben en behulpzaam zijn bij de juiste verwijsroute naar hulpverlening en opvang.
Deelt u de mening dat de problematiek van achterlating van vrouwen in landen van herkomst vaak samengaat met eerkwesties, vormen van huiselijk geweld en seksueel misbruik? Zo ja, waarom heeft deze groep vrouwen dan geen toegang tot de reguliere crisisopvang? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Zie voor het beleid van de gemeente Amsterdam het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Zelfbeschikking en het Algemeen overleg Kindermishandeling/Geweld in afhankelijkheidsrelaties op 11 februari 2015?
Er is een Algemeen Overleg Kindermishandeling/Geweld in afhankelijkheidsrelaties gepland op 26 maart 2015.
Het afluisteren van journalisten |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kunt u uitsluiten dat Nederlandse media, Nederlandse journalisten of Nederlandse onderzoekers zijn afgeluisterd door de Britse geheime dienst?1
Zoiets kan nooit worden uitgesloten. Inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen over en weer geen mededelingen over hun werkwijze. In de berichtgeving wordt gesproken van e-mails van journalisten van buitenlandse media. In de samenwerking met buitenlandse diensten draagt Nederland actief de eigen uitgangspunten uit, waaronder het respect voor de mensenrechten.
Bent u bereid bij uw Britse collega te protesteren tegen deze ernstige aantasting van de persvrijheid in het Verenigd Koninkrijk?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting van de Britse regering dat (onderzoeks)journalisten, naast terroristen en hackers, een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid?
Bescherming van journalistieke bronnen is één van de basisvoorwaarden voor persvrijheid.
Artikel 10 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) vereist dan ook een «overriding requirement in the public interest» om hierop een inbreuk te maken. In het belang van de nationale veiligheid kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in beginsel op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv 2002) bijzondere bevoegdheden inzetten tegen journalisten. Van de mogelijke toepassing van bijzondere bevoegdheden is niemand uitgezonderd. Dat zou zich niet met de goede taakuitvoering van de diensten verdragen. De diensten kunnen in het kader van hun wettelijke taakuitoefening slechts onder strikte voorwaarden overgaan tot het uitoefenen van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten. Het belang van bescherming van journalistieke bronnen wordt dan expliciet afgewogen in de motivering van het verzoek tot deze inzet. Er dient een afgewogen oordeel te worden gegeven over de vraag of een dergelijke inzet van bijzondere bevoegdheden beantwoordt aan de daarvoor gestelde wettelijke vereisten, waaronder de noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit.
Op 22 november 2012 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in een door De Telegraaf c.s. aanhangig gemaakte zaak tegen de Staat der Nederlanden uitspraak gedaan. In deze uitspraak geeft het EHRM aan dat in de Wiv 2002 ten onrechte niet is voorzien in de aanwezigheid van een onafhankelijke toets voorafgaand aan de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten ten einde hun journalistieke bronnen te achterhalen. Zoals aangegeven in de reactie van de regering op de uitspraak richting uw Kamer erkent de Staat de uitspraak en geeft hij daaraan volledig uitvoering. Daartoe is een wetswijziging bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt, dat er in voorziet dat in de Wiv 2002 een bepaling wordt opgenomen, waardoor de rechter toestemming moet verlenen voor de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten, gericht op het achterhalen van hun bronnen (Kamerstukken II 2014–2015, 34 027). In afwachting van de wetswijziging wordt in de praktijk gewerkt in overeenstemming met de uitspraak van het EHRM.
In het openbaar kan ik over de mogelijke inzet in concrete gevallen geen mededelingen doen.
Kunt u heel precies en stap voor stap aangeven hoe in Nederland de procedure verloopt om journalisten af te luisteren?
Zie antwoord vraag 3.
In welke gevallen is het afluisteren van journalisten door de geheime diensten naar uw oordeel aanvaardbaar? Is dat in ons land de afgelopen 25 jaar ook daadwerkelijk gebeurd? Zo ja, hoe vaak?
Zie antwoord vraag 3.
Verstekelingen op het Nederlands ebolahulpschip |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verstekelingen op Nederlands ebolahulpschip»?1
Ja.
Welke consequenties verbindt u aan dit voorval voor de beveiliging op de Karel Doorman?
Het interne onderzoek over de verstekelingen die werden aangetroffen aan boord van het Joint Support Ship (JSS) Karel Doorman is inmiddels voltooid. Daarin wordt geconcludeerd dat het schip in haar huidige configuratie, ondanks verscherpte havenbewaking, enige ruimte laat voor indringers om zich ongemerkt toegang tot het schip te verschaffen. De punten die indringers hiervoor zouden kunnen benutten, zoals de dekken van de reddingsboten aan boord, zijn inmiddels geïdentificeerd. Momenteel wordt onderzocht welke maatregelen moeten worden getroffen om soortgelijke situaties in de toekomst te voorkomen.
Bent u bereid de uitkomsten van het in gang gezette onderzoek, naar hoe dit heeft kunnen gebeuren, met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gebeurt er met de verstekelingen wanneer de Karel Doorman in Nederland aankomt?
Het JSS Karel Doorman is op 24 januari 2015 in Den Helder aangekomen. Grensbewakingsambtenaren van de Koninklijke Marechaussee hebben de verstekelingen aan boord de toegang tot Nederland geweigerd. De verstekelingen hebben daarop gemeld in Nederland asiel te willen aanvragen. Conform de procedures in de Vreemdelingenwetgeving heeft de Koninklijke Marechaussee hen, na een intake voor de asielprocedure, overgedragen aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) voor de verdere behandeling van de asielprocedure.
Kunt u uitsluiten dat de verstekelingen besmet zijn met ebola?
Ja. De verstekelingen zijn direct na de ontdekking medisch onderzocht en tijdens de reis voortdurend gemonitord.
Kunt u uitsluiten dat de Nederlandse bemanning door de verstekelingen besmet is met ebola?
Ja. Aangezien de verstekelingen niet besmet waren, vormden zij geen besmettingsgevaar voor de bemanning.
Onderscheppen correspondentie van journalisten door GCHQ |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Britse inlichtingendienst onderschept e-mails journalisten»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat voor het in stand houden van een vrije pers het van vitaal belang is dat journalisten met elkaar en bronnen kunnen communiceren zonder dat de staat onderschept of meeluistert?
Bescherming van journalistieke bronnen is één van de basisvoorwaarden voor persvrijheid. Artikel 10 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) vereist dan ook een «overriding requirement in the public interest» om hierop een inbreuk te maken. In het belang van de nationale veiligheid kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in beginsel op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv 2002) bijzondere bevoegdheden inzetten tegen journalisten. Van de mogelijke toepassing van bijzondere bevoegdheden is niemand uitgezonderd. Dat zou zich niet met de goede taakuitvoering van de diensten verdragen. De diensten kunnen in het kader van hun wettelijke taakuitoefening slechts onder strikte voorwaarden overgaan tot het uitoefenen van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten. Het belang van bescherming van journalistieke bronnen wordt dan expliciet afgewogen in de motivering van het verzoek tot deze inzet. Er dient een afgewogen oordeel te worden gegeven over de vraag of een dergelijke inzet van bijzondere bevoegdheden beantwoordt aan de daarvoor gestelde wettelijke vereisten, waaronder de noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit.
Op 22 november 2012 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in een door De Telegraaf c.s. aanhangig gemaakte zaak tegen de Staat der Nederlanden uitspraak gedaan. In deze uitspraak geeft het EHRM aan dat in de Wiv 2002 ten onrechte niet is voorzien in de aanwezigheid van een onafhankelijke toets voorafgaand aan de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten ten einde hun journalistieke bronnen te achterhalen. Zoals aangegeven in de reactie van de regering op de uitspraak richting uw Kamer erkent de Staat de uitspraak en geeft hij daaraan volledig uitvoering. Daartoe is een wetswijziging bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt, die er in voorziet dat in de Wiv 2002 een bepaling wordt opgenomen, waardoor de rechter toestemming moet verlenen voor de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten, gericht op het achterhalen van hun bronnen (Kamerstuk 34 027). In afwachting van de wetswijziging wordt in de praktijk gewerkt in overeenstemming met de uitspraak van het EHRM.
Kunt u, zo nodig na contact met uw Britse ambtsgenoot, uitsluiten dat er ook van Nederlandse journalisten in het bericht genoemde e-mails onderschept zijn?
Zoiets kan nooit worden uitgesloten. Inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen over en weer geen mededelingen over hun werkwijze. In de berichtgeving wordt gesproken van e-mails van journalisten van buitenlandse media. In de samenwerking met buitenlandse diensten draagt Nederland actief de eigen uitgangspunten uit, waaronder het respect voor de mensenrechten.
Bent u bereid om, voor zover er dergelijke informatie over Nederlandse journalisten bij de Britse inlichtingendienst aanwezig is, er op aan te dringen dat deze onmiddellijk verwijderd wordt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitsluiten dat in Nederland communicatie van (onderzoeks)journalisten met elkaar of met bronnen onderschept wordt? Zo nee, waarom zouden journalisten een bedreiging voor de staatsveiligheid zijn?
Zie het antwoord op vraag 2.
De ‘behoedzame’ beleggingsportefeuille van Alex Vermogensbank |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het item over Vermogensbank Alex in de uitzending van 17 januari 2015 in het tv-programma Kassa?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het «geautomatiseerde beleggingsmodel» van Alex, waarbij aandelen worden verruild voor obligaties wanneer de beurs omlaag gaat? Verkleint dit volgens uw inzicht de kans op verliezen? Bent u bereid uw antwoord toe te lichten?
Een beleggingsonderneming bepaalt zelf welk beleggingsmodel wordt toegepast, welke beleggingsstrategie er wordt gehanteerd en in welke beleggingscategorieën er wordt belegd. Daarnaast hanteren beleggingsondernemingen verschillende methodes om de risico’s in een beleggingsportefeuille te beheersen, bijvoorbeeld door beleggingen te spreiden over verschillende soorten beleggingscategorieën. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat er geen beleggingsmodel of beleggingsysteem is dat altijd positieve rendementen behaalt. Beleggingsrendementen zijn niet gegarandeerd en de waarde van beleggingen kan fluctueren.
Acht u een portefeuille die voor honderd procent is belegd in aandelen behoedzaam?2
Financiële ondernemingen zijn verplicht om bij het adviseren over (producten met) beleggingen en vermogensbeheer een goede inschatting te maken van de klant. Het gaat om persoonlijke en financiële gegevens, maar ook over de doelstellingen van de klant en welke risico’s een klant zou willen en kunnen nemen met zijn beleggingen. Aan de hand van deze inventarisatie delen veel financiële ondernemingen de klant in een risicoprofiel in. Een financiële onderneming mag gebruikmaken van eigen profielnamen. Veel beleggingsondernemingen verkopen onder de profielnaam een standaard portefeuille van specifieke beleggingen. Waar de AFM toezicht op houdt is of de wettelijk vereiste processen voor het beleggen correct en zorgvuldig door de beleggingsonderneming zijn ingericht. Voor beleggingsadvies en vermogensbeheer wordt hieronder mede begrepen dat de beleggingsonderneming informatie inwint over de klant en dat de klant op basis van deze informatie belegt in een portefeuille die aansluit bij zijn risicoprofiel. Daarnaast kijkt de AFM of de door de bank gebruikte naam voor een risicoprofiel niet misleidend is op grond van het reclametoezicht (artikel 4:19, tweede lid, van de Wet of het financieel toezicht (Wft)). Bij (signalen over) een evidente mismatch zal de AFM in actie komen.
Hoe wordt door de AFM vastgesteld of er sprake is van een behoedzaam risicoprofiel?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre zijn vermogensbeheerders vrij om een naam te geven aan een bepaald risicoprofiel? Bestaan hier wettelijke restricties voor en zo ja, welke?
Financiële ondernemingen zijn vrij in het kiezen van de profielnaam voor een bepaald risicoprofiel en zij bepalen zelf per profiel welke beleggingen en risico’s bij zo’n profiel passen. Dit maakt het vergelijken van beleggingsproposities van verschillende aanbieders door consumenten vaak ingewikkeld omdat profielen met dezelfde naam kunnen bestaan uit andere beleggingen en risico’s, die allemaal kunnen passen bij de doelen en de risicobereidheid van de klant. In 2009/2010 heeft de AFM in samenspraak met de sector getracht om tot uniformering van de benaming en bandbreedtes voor de bijbehorende risico’s van risicoprofielen te komen. Dit bleek lastig te realiseren omdat de sector uniformering als een beperking ervoer voor hun onderscheidend vermogen. Een aantal banken heeft onlangs aangegeven dit nogmaals te willen onderzoeken. Zoals eerder aangegeven houdt de AFM toezicht op of het product/portefeuille waar de klant in belegt aansluit op zijn of haar risicoprofiel en of de gebruikte naam voor een risicoprofiel niet misleidend is op grond van het reclametoezicht.
Heeft Alex een zorgplicht jegens zijn klanten met betrekking tot de hier besproken beleggingsportefeuille?
Een beleggingsonderneming die een individueel vermogen beheert of een consument adviseert heeft een zorgplicht ten aanzien van die consument. In artikel 4:90 van de Wft is deze zorgplicht geregeld. Deze zorgplicht wordt nader ingevuld in artikel 4:23 van de Wft. Op grond van dit artikel moeten beleggingsondernemingen die beleggingsadvies geven of een individueel vermogen van een klant beheren verplicht informatie over de klant inwinnen. Het gaat hierbij om informatie over de financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid voor zover dit redelijkerwijs relevant is voor het advies of de wijze van het beheer van het vermogen. Daarnaast moet het advies of de wijze van het beheer, voor zover redelijkerwijs mogelijk, mede gebaseerd zijn op deze informatie.
De voortdurende reeks ongevallen op de A20 bij Nieuwerkerk aan den IJssel en Moordrecht |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de voortdurende reeks van ongevallen op de A20 bij Nieuwerkerk aan den IJssel en Moordrecht, die onder meer leiden tot enorme files?1
Ja, hiervan heb ik kennisgenomen.
Hoe verklaart u deze voortdurende ongevallen op dit weggedeelte?
Op de A20 was verkeersterugslag ter hoogte van de op- en afritten Moordrecht en Nieuwerkerk aan den IJssel. Dit leidde tot filevorming en ongelukken met voornamelijk blikschade. In de afgelopen jaren zijn onderstaande maatregelen genomen om deze terugslag terug te dringen
Door deze maatregelen zijn de files op de A20 als gevolg van verkeersterugslag sterk verminderd. Het aantal ongevallen is na afronding van de werkzaamheden ook afgenomen. (van ca. 15 naar ca. 7 per maand). De periode, waarover de effecten van de maatregelen zijn gemonitord, is echter te kort om definitieve conclusies te trekken omdat het verkeer enige tijd nodig heeft om aan de nieuwe situatie te wennen.
Bij zowel de afrit Moordrecht als Nieuwerkerk aan den IJssel doet zich echter de situatie voor dat er laat wordt uitgevoegd waardoor er onveilige situaties en ongevallen ontstaan. Als uit de verkeersmonitoring blijkt dat dit verschijnsel structureel is, zal in overleg met de regio onderzocht worden of aanvullende maatregelen mogelijk zijn.
Wat is er de oorzaak van dat ook de aanleg van de nieuwe op- en afrit van de A20 bij Moordrecht blijkbaar op geen enkele wijze tot een verbetering heeft geleid? Is hier – achteraf bezien – dan toch gekozen voor een suboptimale oplossing?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om zo snel mogelijk, mede in overleg met de relevante lokale en regionale bestuurlijke partners, te werken aan een echte oplossing voor dit bijzonder kwetsbare weggedeelte? Welke oplossingsrichtingen heeft u hiervoor in gedachten en op welke termijn zouden hier concrete resultaten kunnen worden geboekt?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven houd ik de verkeerssituatie nauwlettend in de gaten en treed ik in overleg met de regio wanneer de situatie daarom vraagt.
Het bericht “Aanvraag bij Wet Langdurige Zorg stagneert, omdat oudere geen paspoort of ID heeft” |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aanvraag bij Wet Langdurige Zorg stagneert, omdat oudere geen paspoort of ID heeft»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom personen die woonachtig zijn in een instelling en die vanaf 1 januari 2015 een aanvraag indienen voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) een fotokopie moeten toevoegen van hun paspoort of ander geldig identiteitsbewijs?
In de Wlz is in artikel 9.1.1, zesde lid voorgeschreven dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) bij de aanvraag van een indicatiebesluit de identiteit van de verzekerde vaststelt aan de hand van documenten als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, die de verzekerde hem desgevraagd ter inzage geeft. Aard en nummer van het identiteitsbewijs moeten in de administratie worden opgenomen. Artikel 6 van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg (Wbsnz) heeft dezelfde strekking. De artikelen 4 en 6 tot en met 9 van de Wbsnz zijn ook van toepassing in de Wlz.
In het werkproces van het CIZ is dit zodanig verwerkt dat er bij een aanvraag voor een indicatiebesluit gevraagd wordt een afschrift van een identiteitsbewijs te voegen. Dit is evenwel niet nodig in het geval dat ingevolge de Wbsnz op de aanvraag het burgerservicenummer van de aanvrager is vermeld en het CIZ daarbij mag veronderstellen dat de zorgaanbieder de identiteit van de aanvrager al in een eerdere fase heeft vastgesteld. Artikel 9.1.1, zesde lid van de Wlz zal daarom worden aangepast.
Klopt het dat dit tot vertraging leidt in de aanvragen voor zorg op basis van de Wlz?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat er ouderen zijn, personen met ernstige lichamelijke, verstandelijke of geestelijke beperkingen, personen die dement zijn of zeer oud zijn en lijden aan tal van aandoeningen die niet meer reizen en zelden buiten komen?
Ja, dat kan ik mij voorstellen. Reis- of identiteitsdocumenten worden in beginsel in persoon aangevraagd en opgehaald bij een gemeente. De regelgeving voorziet echter in een uitzonderingsbepaling indien de gemeente van oordeel is dat om zwaarwegende redenen niet van de aanvrager kan worden gevergd dat hij in persoon verschijnt. Dit is geregeld in artikel 28, derde lid, van de Paspoortwet. Daarom beschikken gemeenten over zogenaamde mobiele aanvraagapparatuur waarmee zij ook aanvragen kunnen opnemen buiten het gemeentehuis. Voorwaarde is wel dat de gemeente van oordeel is dat op andere wijze voldoende zekerheid kan worden verkregen over de identiteit, de nationaliteit en (indien van toepassing) de verblijfstitel van de aanvrager.
Kunt u zich voorstellen dat deze mensen niet in staat zijn om zich tot 2 keer toe te melden bij het gemeentehuis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat medewerkers van de afdeling burgerzaken niet op huisbezoek mogen? Zo ja, waarom?
Gemeenten bepalen zelf of de aanvrager in persoon aan het loket moet verschijnen. De gangbare praktijk in veel gemeenten is dat gemeenten (periodiek) bijvoorbeeld in verzorgingstehuizen aanvragen in behandeling nemen en documenten uitreiken. Mij is niet bekend dat gemeenten weigeren aanvragen aan huis op te nemen als zij er van overtuigd zijn dat van de aanvrager niet kan worden gevergd dat hij in persoon verschijnt. Het is aan de gemeente hier per geval een afweging in te maken.
Kan u aangeven hoe er wordt omgegaan met mensen die in een vergevorderd stadium van dementie verkeren, en niet (meer) in staat zijn een handtekening te zetten onder hun aanvraag voor een ID-kaart of een paspoort? Heeft dit al tot problemen geleid? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Indien de persoon aan wie het document moet worden verstrekt door leeftijd of een handicap niet in staat is zijn handtekening te plaatsen wordt daarvan op grond van artikel 29 van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland in het document de voorgeschreven clausule «niet in staat tot ondertekening» geplaatst. Er zijn geen problemen bekend met betrekking tot de toepassing van deze mogelijkheid.
Het faillissement van Pantein/Vivent |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over het faillissement van thuiszorgorganisatie Pantein/Vivent? Deelt u de mening dat het faillissement onafwendbaar was vanwege landelijke en lokale bezuinigingen? Welk aandeel hebben de landelijke bezuinigingen in het faillissement van deze organisatie? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De rechtbank is op basis van alle hem ter beschikking staande informatie tot het oordeel gekomen en heeft het faillissement van Huishoudelijke Hulp Pantein/Vivent B.V. uitgesproken op 14 januari 2015. Het is niet aan mij om uitspraken te doen over de achtergronden bij dit faillissement en de financiële situatie van de organisatie.
Hoe lang bent u al op de hoogte van de financiële problemen binnen Pantein/Vivent? Wist u dat deze thuiszorgorganisatie eind november jl. contact heeft gezocht met een stille bewindvoerder? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Met welke reden wordt maar 80% van de thuiszorgmedewerkers overgenomen? Kunt u toelichten onder welke arbeidsvoorwaarden deze thuiszorgmedewerkers worden overgenomen? Zo nee, waarom niet?
De gemeenten hebben vanuit het belang van de continuïteit van de hulp, de kwaliteit van de dienstverlening en het behoud van werkgelegenheid de keuze gemaakt de activiteiten van Huishoudelijke hulp Pantein/Vivent B.V. onder te brengen bij de overige gecontracteerde aanbieders voor huishoudelijke hulp en niet in te stemmen met het voorstel voor overname door ZuidZorg.
Het onderbrengen van de activiteiten bij de overige gecontracteerde aanbieders biedt volgens de gemeenten de meeste zekerheden voor de continuïteit van de hulp, het behoud van werkgelegenheid en de kwaliteit van de dienstverlening. Met deze keuze van de gemeentebesturen is het voorstel waarbij ZuidZorg een gedeelte van de medewerkers van Huishoudelijke hulp Pantein/Vivent B.V. overneemt van tafel. De inzet van de gemeenten en de overige gecontracteerde aanbieders voor huishoudelijke hulp is erop gericht zoveel als mogelijk de hulpen van Pantein onder te brengen bij deze overige aanbieders.
Alle cliënten zijn geïnformeerd door de gemeenten over de mogelijkheden om over te stappen naar één van de overige gecontracteerde aanbieders. De keuzevrijheid voor cliënten blijft ook na het faillissement van Huishoudelijke Hulp Pantein/Vivent B.V. behouden. De cliënten kunnen desgewenst samen met de vertrouwde hulp een keuze maken naar welke overige gecontracteerde aanbieder zij overstappen. De relatie tussen de cliënt en de vertrouwde hulp blijft zo behouden. De aanbieder waar de cliënt naar overstapt, doet in dit geval de vertrouwde hulp een aanbod voor een nieuwe arbeidsovereenkomst gebaseerd op de geldende cao voor verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (vvt).
Wordt 20% van de thuiszorgmedewerkers die niet overgaan naar zorgaanbieder ZuidZorg begeleidt naar een andere thuiszorgaanbieder? Zo ja, welke aanbieder is dit? Zo nee, bent u bereid u in te spannen dat deze thuiszorgmedewerkers alsnog een baan krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat ZuidZorg 80% van het personeel overneemt van Pantein/Vivent, terwijl Pantein/Vivent als reden van het faillissement geeft dat de gemeentetarieven lager werden dan de uurlonen van de medewerkers? Betekent dit dat ZuidZorg fors gaat snijden in de uurlonen van het personeel dat wordt overgenomen van Pantein/Vivent? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de gevolgen van het faillissement voor de 6.100 mensen die thuiszorg krijgen van Pantein/Vivent? Kunnen deze mensen in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin de zorg behouden, en zoveel mogelijk vaste thuiszorgmedewerkers?
De gemeenten uit het werkgebied van Huishoudelijke hulp Pantein/Vivent B.V. zijn zo spoedig als mogelijk aan de slag gegaan met het informeren van de cliënten met huishoudelijke hulp en hun hulpen over de situatie die ontstond met het faillissement.
Het faillissement en de daaruit volgende noodzakelijke overstap naar een andere aanbieder heeft voor cliënten geen invloed op de door gemeente verstrekte beschikking voor huishoudelijke hulp. De bestaande rechten van mensen die op hulp in huis zijn aangewezen veranderen niet door het faillissement.
Met welke reden is ZuidZorg gekozen als overnamepartner? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De rechtbank heeft op 24 november 2014 de beoogde curator benoemd voor een periode van stille bewindvoering. Met de periode van stille bewindvoering werd gestreefd naar het zoveel mogelijk beperken van de schade, zowel materieel als immaterieel, het continueren van de hulp in huis en het behoud van werkgelegenheid. De curator is met deze opdracht aan de slag gegaan en heeft ZuidZorg bereid gevonden de activiteiten van Huishoudelijke Hulp Pantein/Vivent B.V. voort te zetten en een deel van de werknemers in dienst te nemen. De rechter-commissaris heeft vervolgens zijn toestemming verleend aan de koop- en vaststellingsovereenkomst die op 14 januari 2015 is gesloten tussen de curator en ZuidZorg Thuis Noordoost-Brabant B.V.
Hoe verhoudt dit faillissement zich met de fusie tussen Pantein en Vivent in 2012, waarbij werd beweerd dat deze fusie nodig was om op langere termijn de continuïteit en kwaliteit van de huishoudelijke zorg te waarborgen? Kunt u aangeven wat er precies mis is gegaan in de afgelopen twee jaar?2
De rechtbank is op basis van alle hem ter beschikking staande informatie tot het oordeel gekomen en heeft het faillissement van Huishoudelijke Hulp Pantein/Vivent B.V. uitgesproken op 14 januari 2015. De rechtbank heeft een curator benoemd die – zoals gebruikelijk – onderzoek verricht naar de oorzaak van het faillissement. Het verslag over de periode van stille bewindvoering is inmiddels door de curator gepubliceerd. Uit de informatie van de curator begrijp ik dat het eerste (vervolg) verslag uiterlijk 14 februari 2015 wordt gepubliceerd. Het is niet aan mij om uitspraken te doen over de achtergronden bij dit faillissement en de financiële situatie van de organisatie.
Had het faillissement van Pantein/Vivent voorkomen kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn in uw ogen de doelstellingen van de eerdere fusie gelukt nu in 2014 een kwart van het personeel is ontslagen, 900 mensen 20% van hun loon moesten inleveren, er nu een overname plaatsvindt en wellicht vele banen op de tocht staan? Kunt u uw analyse van deze situatie de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven waarom aan het faillissement een periode van stille bewindsvoering vooraf is gegaan?3
De rechtbank heeft op 24 november 2014 de beoogde curator benoemd voor een periode van stille bewindvoering. Met de periode van stille bewindvoering werd gestreefd naar het zoveel mogelijk beperken van de schade, zowel materieel als immaterieel, het continueren van de hulp in huis en het behoud van werkgelegenheid. De curator is met deze opdracht aan de slag gegaan en heeft ZuidZorg bereid gevonden de activiteiten van Huishoudelijke Hulp Pantein/Vivent B.V. voort te zetten en een deel van de werknemers in dienst te nemen. De rechter-commissaris heeft vervolgens zijn toestemming verleend aan de koop- en vaststellingsovereenkomst die op 14 januari 2015 is gesloten tussen de curator en ZuidZorg Thuis Noordoost-Brabant B.V. Het is niet aan mij om uitspraken te doen over de achtergronden bij dit faillissement en de afwegingen die de rechtbank heeft gemaakt op basis van alle hem ter beschikking staande informatie.
Vindt u een periode van stille bewindsvoering ten aanzien van een mogelijk faillissement getuigen van verantwoord beleid, gezien het gegeven dat de gemeenten die een contract hebben afgesloten met Pantein/Vivent verrast waren, en het snelle faillissement niet zagen aankomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Acht u het wenselijk dat zorginstellingen verlieslijdende delen van de organisatie van de één op de andere dag afstoten, omdat deze niet winstgevend zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u verklaren waarom acht gemeenten in Noord Oost Brabant met contracten bij Pantein/Vivent het snelle faillissement niet zagen aankomen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Het is niet aan mij om uitspraken van gemeentebestuurders in de lokale pers te verklaren. Voor mij is van belang dat gemeentebesturen zorg dragen voor de continuïteit en de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning.
Is bij het faillissement van Pantein/Vivent sprake van fraudebeleid en/of wanbeleid? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De rechtbank heeft een curator benoemd die – zoals gebruikelijk – onderzoek verricht naar de oorzaak van het faillissement. Het verslag over de periode van stille bewindvoering is inmiddels door de curator gepubliceerd. Uit de informatie van de curator begrijp ik dat het eerste (vervolg) verslag uiterlijk 14 februari 2015 wordt gepubliceerd. Het is niet aan mij om uitspraken te doen over de achtergronden bij dit faillissement en de financiële situatie van de organisatie.
Hoe verklaart u dat Pantein/Vivent aangeeft dat vanwege de bezuinigingen op de zorg het salaris van thuiszorgmedewerkers hoger is dan de vergoeding die de gemeenten geven, terwijl de bestuurder zelf € 122.024 verdient? Kunt u dit uitleggen?5
In de Wmo 2015 is bepaald dat gemeenten zijn gehouden een reëel tarief vast te stellen voor een Wmo-voorziening. De gemeenten dienen daarbij rekening te houden met de deskundigheid van beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden van deze beroepskrachten.
De gemeenten uit het werkgebied Huishoudelijke Hulp Pantein/Vivent B.V. hebben mij geïnformeerd dat alle overige gecontracteerde aanbieders voor huishoudelijke hulp die de activiteiten van Pantein/Vivent overnemen de geldende cao voor verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (vvt) toepassen.
Voor de bezoldiging zijn de bestuurders gehouden aan de normen van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT).
Hoe rijmt u het buitensporige salaris van de bestuurder met de 900 thuiszorgmedewerkers die 20% van hun loon hebben moeten inleveren? Is de bestuurder ook voornemens om 20% van zijn salaris in te leveren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 16.
Hoeveel andere gemeenten geven een lagere vergoeding dan het huidige salaris van thuiszorgmedewerkers, en wat zijn de consequenties hiervan? Bent u bereid dit met spoed te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Hoeveel faillissementen van thuiszorgorganisaties verwacht u het komende jaar ten gevolge van uw bezuinigingsbeleid? Hoeveel faillissementen zijn in uw ogen nog acceptabel in de thuiszorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan geen uitspraak doen over het aantal thuiszorgorganisaties dat naar verwachting te maken zal krijgen met een faillissement.
Wilt u zo sympathiek zijn om met Pantein/Vivent in gesprek te gaan, om ervoor te zorgen dat alle 6.100 mensen hun zorg behouden, en dat alle 1.800 thuiszorgmedewerkers hun baan met dezelfde arbeidsvoorwaarden kunnen behouden, zodat de kwaliteit en continuïteit van zorg gewaarborgd kan worden? Zo nee, wat is er van uw systeemverantwoordelijkheid overgebleven?
Het is in de eerste plaats aan de gemeentebesturen om zorg te dragen voor de continuïteit en de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning. Op basis van de informatie die ik heb ingewonnen bij de gemeentebesturen hecht ik eraan u te informeren dat juist vanuit het vanuit het belang van de continuïteit van de huishoudelijke hulp, de kwaliteit van de dienstverlening en het behoud van de werkgelegenheid gemeenten na het faillissement van Huishoudelijke Hulp Pantein/Vivent B.V. afspraken hebben gemaakt met de overige gecontracteerde aanbieders over het overnemen van de activiteiten. De gemeentebesturen zijn van mening dat met deze afspraken de belangen van cliënten en hun hulpen voor zowel de continuïteit en de kwaliteit van de ondersteuning als de werkgelegenheid het beste zijn gediend. De verantwoordelijke colleges van B en W hebben over deze keuzes verantwoording afgelegd aan de gemeenteraden. De gemeentebesturen laten met hun handelwijzen zien op een betrokken wijze invulling te geven aan de verantwoordelijkheden die op grond van de Wmo 2015 aan gemeenten zijn toegekend.
In de Wmo 2015 is bepaald dat de arbeidsvoorwaarden moeten passen bij de vaardigheden die nodig zijn om het werk te kunnen verrichten. De hulpen die met de cliënten overgaan naar één van de overige gecontracteerde aanbieders voor huishoudelijke hulp krijgen door deze aanbieders arbeidsvoorwaarden geboden die voldoen aan de geldende cao voor verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (vvt). De vraag of en in welke mate de arbeidsvoorwaarden kunnen worden behouden als waarvoor de hulp in dienst was bij Huishoudelijke Hulp Pantein/Vivent B.V., is een zaak tussen de werknemer en de werkgever.
Vanuit de verantwoordelijkheid voor de werking van het stelsel, waar u in uw vraag aan refereert, volg ik op gepaste afstand gemeentebesturen in de kaders die zij stellen voor het lokale beleid en de uitvoering die zij geven aan dat beleid. Het is daarbij in de eerste plaats aan gemeenteraden om toezicht te houden op de continuïteit van de voorzieningen en het voldoen aan de arbeidsvoorwaarden die passend zijn bij vaardigheden die nodig zijn om het werk zoals huishoudelijke hulp te kunnen doen. Als uit signalen blijkt dat de landelijke kaders van het stelsel onvoldoende functioneren en knelpunten een structurele oorzaak kennen die vragen om een landelijke oplossing, zie ik dat als mijn primaire verantwoordelijkheid en zal ik voorstellen tot verbetering doen.
Ik hecht eraan goed geïnformeerd blijven over de wijze waarop gemeenten uitvoering geven aan waarborgen voor de continuïteit en de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning. Ik spreek daarom met regelmaat met alle betrokkenen om hun ervaringen met de Wmo 2015 te horen, waaronder ook de medewerkers in de thuiszorg. In het dertigledendebat op 22 januari jongstleden heb ik dan ook in antwoord op het lid Siderius aangeboden altijd bereid te zijn op een gelegen moment in gesprek te gaan met de huishoudelijke hulpen van Pantein/Vivent welke die avond ook aanwezig waren bij het debat in de Tweede Kamer. Het meest belangrijk is overigens nu de rol die de gemeentebesturen samen met de overige gecontracteerde aanbieders voor huishoudelijke hulp vervullen. Zoals toegelicht in de antwoorden op de voorgaande vragen stellen de gemeentebesturen en de overige aanbieders voor alles in het werk om de continuïteit van de hulp zeker te stellen en de relatie tussen de cliënt en de vertrouwde hulp waar mogelijk te behouden. Ik heb het vertrouwen dat met de keuzes die de gemeentebesturen maken voor de continuïteit van de huishoudelijke hulp, de kwaliteit van de dienstverlening en het behoud van de werkgelegenheid de belangen van zowel de cliënten als de hulpen het beste zijn gediend.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden met betrekking tot de ontwikkelingen van het faillissement van Pantein/Vivent? Zo nee, waarom niet?
Ik informeer de Kamer ieder kwartaal in de voortgangsrapportage over de Hervorming van de langdurige zorg over de actuele ontwikkelingen, onder meer over de continuïteit van de ondersteuning en de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Op basis van de activiteiten die de gemeenten en de overige gecontracteerde aanbieders van huishoudelijke hulp hebben ondernomen ten behoeve van het continueren van de hulp aan cliënten en het behoud van de werkgelegenheid voor de hulpen, zie ik geen aanleiding voor een afzonderlijke rapportage over de afwikkeling van het faillissement van Huishoudelijke Hulp Pantein/Vivent B.V.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden omwille van de onrust en continuïteit van zorg en werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord. Voor het zorgvuldig kunnen beantwoorden van de vragen heeft eerst contact plaats moeten vinden met de betrokken partijen.
De klachten van 24000 mensen in Gelderland en Overijssel over de veranderingen in de zorg. |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ook zo geschrokken van de uitkomsten van de regionale zorgenquête, waarin bijna 24.000 mensen zorgen uitten over de bezuinigingen, de effecten op de kwaliteit en betaalbaarheid van zorg, de werkdruk, de werkgelegenheid en het verlies van kennis en kunde door vele ontslagen?1 2
86% van de ondervraagden in de enquête geeft (in december 2014) aan tevreden te zijn over de uitvoering huidige Wmo. Zij waarderen de zorg in zijn totaliteit met een rapportcijfer van 6.7.
De ervaringen van cliënten zijn en blijven van het grootste belang, ook om de beoogde effecten van de hervormingen te volgen. Echter deze specifieke enquête heeft betrekking op de periode en een tijdstip vóór de veranderingen. De uitspraken op basis van deze enquête over wat er «mogelijk zou kunnen gebeuren in 2015» geven een beeld over de zorgen die er bij mensen leven over de hervorming van de langdurige zorg. Ik herken en begrijp deze zorgen. De uitkomsten zijn echter niet aan te merken als het resultaat van de veranderingen in de zorg en als de mate van tevredenheid op grond van de daadwerkelijke ervaringen met het nieuwe beleid.
Om inzicht te krijgen in de ervaringen heb ik verschillende maatregelen getroffen om meldingen, signalen en ervaringen van cliënten over de transitie en de huidige uitvoering van het nieuwe beleid te ontvangen. De concrete signalen vanuit alle meldpunten zullen zoveel mogelijk op lokaal en/of regionaal niveau besproken worden tussen de relevante partijen zodat zij een rol kunnen spelen in het oppakken van problemen en het verder verbeteren van de door mensen ervaren kwaliteit van hun zorg. Als mij signalen bereiken die wijzen op de wenselijkheid van landelijke maatregelen, dan zal ik daarin mijn verantwoordelijkheid nemen.
In april a.s. zal ik u een rapportage toezenden waarin ik een beeld zal geven over het verloop en de ontwikkelingen van de veranderingen in de langdurige zorg en ondersteuning tot en met het eerste kwartaal van 2015. De met de veranderingen beoogde beleidseffecten zullen over een langere periode gevolgd en gemeten worden; daarover zal voor 1 januari 2018 aan u worden gerapporteerd in de, in de wetgeving voorziene, evaluaties.
Wat vindt u ervan dat 80% van de cliënten en 93% van de werkenden in de zorg zich zorgen maken over de toekomst van de zorg? Hoe verklaart u dit? Welke maatregelen gaat u nemen om deze zorgen weg te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorg is een zeer belangrijk thema voor mensen en onzekerheid daarover moet zoveel mogelijk voorkomen worden. Ik begrijp, ook mede gegeven de brede publieke aandacht, de onzekerheid die cliënten, werkenden in de zorg en mantelzorgers ervaren over de gevolgen van de veranderingen in de langdurige zorg voor hun eigen situatie.
Met de vormgeving van deze veranderingen ben ik niet over één nacht ijs gegaan. In continu overleg met vertegenwoordigers van alle betrokkenen zijn de uitgangspunten voor de veranderingen bepaald en doorvertaald naar de kaders voor de uitvoering. Er zijn belangrijke waarborgen voor de cliënt en diens naaste omgeving in de regelgeving verankerd, waaronder het recht op zorg voor mensen waarvoor wordt vastgesteld dat zij Wlz-zorg nodig hebben. Daarnaast bestaat er overgangsrecht voor mensen die voorheen hun extramurale zorg op grond van de AWBZ ontvingen. Gemeenten zijn gehouden om voor alle cliënten, alvorens op een aanvraag te beslissen of een lopende voorziening te wijzigen, een grondig onderzoek in te stellen naar de ondersteuningbehoefte van mensen en daarbij rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene en zijn omgeving. Meer dan voorheen is aandacht besteed aan de rol die mantelzorgers kunnen spelen, hun betrokkenheid en ondersteuning die zij nodig hebben om deze belangrijke rol zo goed mogelijk te kunnen (blijven) vervullen.
De hervorming is er op gericht de langdurige zorg nu en in de toekomst financieel toegankelijk te houden voor mensen die hierop aangewezen zijn. Hiertoe heb ik onder andere ook regels gesteld aan de maximale hoogte van de eigen bijdragen. Gemeenten zullen in het door de wet voorgeschreven onderzoek de persoonlijke omstandigheden van betrokkene moeten betrekken, waaronder zijn financiële situatie en de effecten van de verstrekking van een bepaalde voorziening daarop. Gemeenten beschikken over een breed instrumentarium om ook op dit vlak maatwerk te kunnen bieden. Ik herken mij dan ook niet in het beeld dat zorgkosten worden afgewenteld op hulpbehoevende mensen.
Gemeenten, aanbieders en verzekeraars kunnen en zullen een grote rol spelen in het wegnemen van onzekerheden bij mensen over de zorg en ondersteuning in hun specifieke situatie. Goede, tijdige communicatie is van het grootste belang. In mijn overleggen met gemeenten, aanbieders en verzekeraars heb ik hier afspraken over gemaakt.
Wat vindt u ervan dat sommige ouderen in de enquête hebben aangegeven zich zoveel zorgen maken dat ze uitspreken liever dood te gaan? Is dit de bedoeling van uw beleidsplannen? Wat gaat u hieraan doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de uitkomst van de enquête dat 53% van de cliënten die gebruik maken van Wmo-zorg aangeven in financiële problemen te komen als de zorgkosten verder stijgen? In hoeverre past dit in uw visie om de zorg betaalbaar te houden? Is het in uw ogen eerlijk om de zorgkosten af te wentelen op hulpbehoevende mensen, terwijl er weggekeken wordt bij miljarden euro's aan eigen vermogens, onzinnige reclames, buitensporige topsalarissen etc.? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat 75% van de mensen die gebruik maken van de Wmo-zorg aangeven geen netwerk te hebben die de zorg kan overnemen? Hoe verhoudt zich dit met uw plannen om zorg uit te laten voeren door mantelzorgers, in plaats van professionele zorgverleners? Hoeveel overbelaste mantelzorgers verwacht u naar aanleiding van de zorgplannen van dit kabinet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mensen met beperkingen, bijvoorbeeld als gevolg van het ouder worden willen steeds meer en langer zelfstandig blijven wonen en regie houden op hun situatie. Dit is een belangrijk vertrekpunt geweest voor de veranderingen in de zorg. Deze mensen doen nu al waar mogelijk een beroep op hun naaste of hun sociale omgeving. Dat is zo en dat zal zo blijven. Kenmerk van de mantelzorger is dat hij of zij, gegeven zijn sociale relatie met betrokkene, deze ondersteuning ook zelf wil geven. Mantelzorg is en wordt niet verplicht. Voorkomen moet worden dat mantelzorgers overbelast worden. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid in de uitvoering van de Wmo 2015 dit te voorkomen, onder andere door de mantelzorger bij het onderzoek naar de ondersteuningsvraag en in het vormgeven van het ondersteuningsaanbod expliciet te betrekken. Gemeenten kunnen, vaak ook in samenspraak met de (wijk)verpleegkundige, de cliënt of diens mantelzorger helpen bij het opbouwen of aanspreken van een (breder) sociaal netwerk. Ook kan de inzet van respijtzorg bijdragen om de door de mantelzorger ervaren belasting te verlichten.
De veranderingen in de langdurige zorg houden niet in dat zorg die specifieke deskundigheden en vaardigheden vraagt voortaan door mantelzorgers of vrijwilligers wordt uitgevoerd. Deze zorg zal nog steeds worden uitgevoerd door professionele zorgverleners die daarvoor zijn opgeleid. Persoonlijke verzorging en verpleging worden vanaf 1 januari jl. als onderdeel van het basispakket van de zorgverzekering vergoed.
Hoe verhoudt de 75% van de mensen die aangeven geen netwerk te hebben zich met gemeenten die weigeren huishoudelijke verzorging categorie 1 aan te bieden? Gaat u deze mensen hulp aan (laten) bieden, of laat u hen in de kou staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Wmo 2015 biedt ingezetenen de noodzakelijke waarborgen. Indien een ingezetene zijn behoefte aan ondersteuning in zijn zelfredzaamheid en participatie kenbaar maakt, is de gemeente gehouden zorgvuldig onderzoek te doen naar die ondersteuningsvraag en naar de persoonlijke kenmerken van betrokkene en diens situatie. Indien op basis van dit onderzoek wordt vastgesteld dat ondersteuning noodzakelijk is en betrokkene kan dit niet zelf of met behulp van zijn netwerk organiseren, dan is een voorziening noodzakelijk. Dat kan een algemene voorziening zijn of – indien deze een onvoldoende passende bijdrage levert in de betreffende situatie – een maatwerkvoorziening. Mocht iemand het niet eens zijn met de besluitvorming door de gemeente, dan staat bezwaar en beroep open. Ik heb de gemeenten in december jl. opnieuw expliciet gewezen op het belang van dit zorgvuldige proces, in acht te nemen overgangstermijnen en adequate informatievoorziening aan burgers. Dit mede naar aanleiding van uitspraken van de Rechtbank Noord-Nederland (zaaknummer Awb 14/4569).
Hoe oordeelt u over de uitspraken van mantelzorgers die zich zorgen maken dat het te zwaar wordt, of aangeven dat er nauwelijks alternatieven zijn? Hoe gaat u de gemeenten controleren op goed mantelzorg- en respijtbeleid, zodat mantelzorgers niet onnodig (verder) overbelast raken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Veel mensen zorgen uit liefde voor hun partner of voor anderen in hun omgeving. Zij ervaren die zorg op momenten of voor langere duur als een zeer zware last. Dat is het vaak ook. Denk bijvoorbeeld aan het bijstaan van de eigen partner die aan dementie leidt. Wij kunnen dat gevoel in veel situaties voor een belangrijk deel niet wegnemen. Wat wel kan is zo tijdig mogelijk signaleren dat een mantelzorger (aanvullende) ondersteuning behoeft. De gemeente, eerstelijns professionals zoals de wijkverpleegkundige, de huisarts kunnen hier een zeer belangrijke rol in vervullen. Wat ook kan is het, waar nodig frequent, bespreken van de situatie met de mantelzorger en bezien of er maatregelen nodig zijn.
Het is aan gemeenten om een adequaat instrumentarium voor ondersteuning van mantelzorgers in te richten. Met de decentralisatie van AWBZ-taken hebben gemeenten ook de mogelijkheid gekregen om bijvoorbeeld dagbesteding en kortdurend verblijf in te zetten. Samen met de VNG ondersteun ik gemeenten de komende periode met goede voorbeelden van respijtzorg en bijeenkomsten over het thema mantelzorg. Het toezicht op de uitvoering van de Wmo 2015 door het college is primair bij de gemeenteraad belegd. Het is de rol van de gemeenteraad om erop toe te zien dat er sprake is van een adequaat beleid voor ondersteuning van mantelzorgers en dat dit beleid ook goed wordt uitgevoerd.
Wat is uw reactie op de uitspraken van een aantal mensen in de enquête die voorspellen dat de hele operatie uiteindelijk wel eens tot veel meer kosten kan gaan leiden, omdat veel leed zich zal opstapelen tot problemen en alleen nog met hele dure zorg op te lossen is? Bent u bereid een kosten/batenanalyse te laten maken van deze zorgplannen op de langere termijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn antwoord op vraag 1 heb ik u aangegeven op welke wijze ik de voortgang en de beleidseffecten van de ingezette veranderingen zal volgen. In mijn toegezegde eerste voortgangsrapportage in april a.s. zal ik uitgebreider ingaan op de opzet van deze monitoring en evaluatie.
Kunt u een reactie geven op de uitspraak uit de enquête waarin velen waarschuwen dat er doden gaan vallen, omdat er minder aandacht is voor de zwakkeren als er minder georganiseerde en professionele hulp over de vloer komt, die een belangrijke signaalfunctie vervult, en dat mensen zullen vereenzamen, dwalen en versmeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn antwoord op uw vragen 2, 3 en 4 heb ik aangegeven dat ik begrijp dat mensen zich zorgen maken over de gevolgen van de veranderingen in deze zorg en het belang van de inzet van een goede communicatie met betrokkenen over de gevolgen voor hun specifieke situatie. Gemeenten, aanbieders en verzekeraars hebben hier primair een rol in. De regelgeving biedt de waarborgen dat mensen die op zorg en ondersteuning zijn aangewezen die ook daadwerkelijk krijgen.
In mijn overleggen met gemeenten, aanbieders en verzekeraars zal ik hier aandacht voor blijven vragen.
Vindt u het wenselijk dat uw beleid ervoor zorgt dat mensen bang zijn om oud(er) of ziek te worden, mensen bang zijn dat de zorg onbetaalbaar wordt, en bang zijn voor eenzaamheid? Hoe gaat u deze zorgen wegnemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid de Kamer voor het zomerreces een doorwrochte financiële doorrekening te geven van de stapeling van (zorg)kosten van ouderen, chronisch zieken en mensen met een beperking, waarin de invloed van alle maatregelen van het kabinet zijn opgenomen (o.a. schrappen tegemoetkomingen, invoering eigen bijdragen, mantelzorgboete (ook wel kostendelersnorm), stijging zorgpremie, huurverhogingen, uitkleden basispakket, etc. etc.)? Zo nee, waarom niet?
Bij de koopkrachtberekeningen van het kabinet wordt inzicht gegeven in de koopkrachtontwikkeling van huishoudens van jaar op jaar. Hierbij wordt waar relevant en mogelijk rekening gehouden met de samenloop van maatregelen van het kabinet. De Kamer ontvangt deze informatie, zoals gebruikelijk, op Prinsjesdag. Hierbij past de kanttekening dat gemeenten een bredere verantwoordelijkheid en een daarbij passen instrumentarium hebben gekregen voor de financiële positie van de mensen met chronische ziekte, handicap en als gevolg daarvan aannemelijke meerkosten. Het is aan gemeenten om hierop lokaal beleid te formuleren en tot maatwerk te komen. Het resultaat van dit maatwerk dient vooral lokaal en in de betreffende individuele situaties beoordeeld te worden.