Het bericht dat zorgcentrum Vinkenoord mogelijk de deuren moet sluiten |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bewoners zorgcentrum Vinkenoord hopen op investeerders»?1
Ja, ik ken het bericht.
Bent u van mening dat er voldoende passende zorg in de regio zal zijn voor de cliënten van zorgcentrum Vinkenoord, indien het centrum de deuren moet sluiten?
Belangrijke doelstelling van de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning is om de zorg dichter in de buurt van de mensen te organiseren.
De wijkverpleging en de sociale wijkteams zullen er samen met een versterking van de eerste lijn voor zorgen dat mensen langer in hun eigen vertrouwde omgeving kunnen worden geholpen. Mensen die niet langer zelfstandig kunnen wonen houden aanspraak op verblijf in een instelling vanuit de Wlz.
Voor nieuwe cliënten die voorheen in aanmerking zouden komen voor ZZP VV 1 t/m 3 geldt dat zij met zorg en ondersteuning in de thuissituatie geholpen kunnen worden. Die thuissituatie kan ook een geclusterde setting zijn, bijvoorbeeld ook in een voormalig verzorgingshuis waar zorg en ondersteuning wordt geboden op basis van het «scheiden van wonen en zorg». De cliënten betalen dan hun huur en kunnen zorg en ondersteuning op maat ontvangen.
Lokaal zal moeten worden gekeken of het totaal aanbod van wonen, zorg en welzijn aansluit bij de vraag. Daarbij zal het aanbod in de toekomst meer divers en meer in de eigen omgeving van de cliënt kunnen worden aangeboden. Voor het zorgkantoor geldt dat ze een zorgplicht hebben en voor de gemeente geldt een compensatieplicht waarmee voldoende zorg en ondersteuning worden gewaarborgd.
Bent u voorts van mening dat lokale initiatieven een oplossing kunnen bieden voor dergelijke sluitingsproblematiek, indien de sluiting wordt veroorzaakt door financiële problemen in plaats van een tekort aan vraag ten opzichte van het aanbod?
Ja. Cliënten blijven langer thuis wonen. Zorginstellingen kunnen zich hierop instellen door zich te richten op de zwaardere doelgroepen of zich omvormen tot moderne woonzorgcentra, waarbij bewoners zelf huur betalen en cliënten zorg en ondersteuning op maat ontvangen. De haalbaarheid van deze alternatieven is situatiegebonden en is van vele factoren afhankelijk. In een aantal gevallen zal de zorgorganisatie besluiten dat sluiting van een locatie de enig haalbare optie is.
Het is mogelijk dat een burgerinitiatief een oplossing kan bieden. Of dat mogelijk is zal van gemeente tot gemeente en van locatie tot locatie verschillen. Dit is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de aantrekkelijkheid van de gebouwen, de woonwens van de mensen en het aanbod van alternatieven op het terrein van wonen, zorg en welzijn, maar ook de mogelijkheden en de bereidheid van burgers om een eigen initiatief te starten. Daarnaast vergt een lokaal initiatief ook kennis en doorzettingsvermogen van de initiatiefnemers.
Lokale burgerinitiatieven in wonen, welzijn en zorg nemen significant toe. In 2014 waren er bijvoorbeeld al ruim 100 zorgcoöperaties actief. Deze coöperaties hebben als doel om ouderen – en soms ook andere doelgroepen – zo lang mogelijk zelfstandig thuis te laten wonen. Een deel van de initiatieven biedt ook zorgcoördinatie, persoonlijke verzorging/verpleging, dagopvang en soms ook zorgwoningen. Er is dan vaak samenwerking met andere organisaties, waardoor verzorging en verpleging en andere diensten die de leden van de coöperaties niet kunnen bieden, door anderen worden geleverd.
Kunt u aangeven op welke manier burgerinitiatieven in het kader van het sluiten van kleine zorginstellingen vanuit de rijksoverheid worden ondersteund, en of dit in uw ogen voldoende is om deze burgerinitiatieven maximaal te stimuleren?
We moeten ruimte bieden voor burgerinitiatieven en voorkomen dat de overheid eigen initiatieven en mogelijkheden van mensen in de kiem smoort.2
Tegelijkertijd is de rol van de rijksoverheid beperkt en is vooral de rol van de lokale overheid van belang, omdat verreweg de meeste voorbeelden van doe democratie zich op dat niveau afspelen.3 Wel is de rijksoverheid erop alert dat burgerinitiatieven wel de ruimte krijgen die nodig is om tot ontwikkeling te komen.
Georganiseerde bewoners kunnen door opname van het right to challenge in de Wmo 2015 een aanbod doen voor uitvoering van publieke diensten. Georganiseerde bewoners kunnen een bieding doen, als ze denken dat ze een deel van de zorg en ondersteuning in hun buurt even goed of zelfs beter kunnen verlenen. Er wordt momenteel ook gewerkt aan een handreiking voor gemeenten en burgers om het right to challenge zo goed mogelijk te kunnen benutten.
Het bericht dat er steeds meer geweld is in de opvang |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Steeds meer geweld in de opvang»?1
Ja
Herkent u het beeld dat geschetst wordt in het bericht? Bent u in het bezit van de cijfers omtrent het toenemende geweld in de sector «Opvang»? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
In de Kamerbrief van 27 maart 20152, over de signalen aangaande de toename van verwarde personen, is uitgebreid ingegaan op het bericht. Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar over geweld in de opvangsector.
Waarom is de regeling «Veilig werken in de zorg» niet van toepassing op de sector «Opvang»? Klopt het dat de arbeidsinspectie de sector aanspoort tot het maken van beleid tegen agressie en veiligheidsvoorzieningen? Hoe verhouden die twee zich tot elkaar?
De ondersteuningsregeling «veilig werken in de zorg» maakt deel uit van het actieplan Veilig Werken in de Zorg. Dit actieplan is opgesteld door sociale partners uit verschillende zorgbranches, maar niet met partijen in welzijn en maatschappelijke dienstverlening. In overleg met sociale partners is gekozen voor een samenwerking tussen de sociale partners in welzijn en het Expertisecentrum Veilige Publieke Taak om agressie terug te dringen.
De Inspectie SZW spoort de sector inderdaad aan tot het opstellen van beleid en het treffen van maatregelen tegen agressie en geweld. De Inspectie werkt risicogericht. Dat betekent dat op basis van een risicoanalyse een keuze wordt gemaakt voor de te inspecteren sectoren. Op deze manier is ook de keuze voor opvanghuizen tot stand gekomen. Bij inspecties in opvanghuizen in 2011 bleek dat bij een deel van deze instellingen de ontwikkeling van het arbobeleid en een aanpak voor psychosociale arbeidsbelasting in de kinderschoenen stond. Dat is aanleiding geweest om opvanghuizen in 2014 weer te inspecteren. Hierbij is geïnspecteerd op de risico’s werkdruk en agressie en geweld. Deze inspecties zijn recent afgerond. De resultaten van deze inspecties zijn naar verwachting voor de zomer bekend. Op basis van een risicoanalyse maakt Inspectie SZW keuzes met betrekking tot uit te voeren inspecties. Bij de inspecties wordt gecontroleerd of voldaan wordt aan de arboregelgeving.
De twee bovenstaande initiatieven staan in beginsel los van elkaar.
Bent u bereid te kijken of het verstandig is, gelet op de eventuele toename van geweld, de sector «Opvang» ook onder de regeling «Veilig werken in de zorg» te laten vallen, net als andere sectoren/groepen, zoals de Verpleegkundigen en Verzorgenden (V&V) en de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ)?
Ik hecht eraan te benoemen dat het primair de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders is om een veilige werkomgeving te bieden voor hun medewerkers. Tot die verantwoordelijkheid behoort ook het hebben een goed anti-agressiebeleid. Zoals ik heb toegezegd in het algemeen overleg maatschappelijke opvang van 17 december ben ik bereid uit te zoeken of organisaties voor maatschappelijke opvang ook gebruik zouden kunnen maken van de ondersteuningsregeling Veilig werken in de zorg. Ik ben hierover in overleg getreden met de sociale partners in de stuurgroep «Veilig Werken in de Zorg». De stuurgroep staat positief tegenover aansluiting van de sector welzijn en maatschappelijke dienstverlening op de ondersteuningsregeling. De sector kan dit jaar nog deelnemen. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal uw Kamer hier binnenkort nader over informeren.
Bent u op de hoogte van het feit dat de wachtlijsten voor begeleid en beschermd wonen langer worden? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe dat komt? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Of er sprake is van een toename van wachtlijsten is mij niet bekend. Het aantal wachtende personen voor begeleid en beschermd wonen wordt niet op landelijk niveau geregistreerd. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wmo 2015 ligt bij de colleges van burgemeester en wethouders en de gemeenteraden in de gemeenten. Om die reden wordt deze informatie niet landelijk geregistreerd. Het is aan de colleges om over de uitvoering van het lokale beleid verantwoording af te leggen aan de betrokken gemeenteraden.
Kunt u in een overzicht uiteenzetten wat de wachtlijsten voor opvang, beschermd en begeleid wonen per centrumgemeente momenteel zijn, in vergelijking met de jaren 2012, 2013 en 2014?
Nee, het aantal wachtende personen voor opvang, begeleiding en beschermd wonen werd en wordt niet op landelijk niveau geregistreerd.
Het bericht dat steeds meer bedrijven onbetaalde stagiairs inzetten op een startersfunctie |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ik doe hetzelfde werk als betaalde collega’s»?1
Het onderscheid tussen een stage, werkervaringsplek en werk wordt bepaald door het leeraspect2. Er is sprake van een stage als men binnen een werkomgeving activiteiten verricht waarbij het leeraspect centraal staat. Daarbij is het niet uitgesloten dat iemand stage loopt zonder een opleiding te volgen bij een onderwijsinstelling. Voor het verrichten van een stage is het van essentieel belang dat de werkzaamheden van een stagiair zich duidelijk onderscheiden ten opzichte van die van een «gewone werknemer». De werkzaamheden van een gewone werknemer zijn hoofdzakelijk van productieve aard, gericht op het maken van omzet, winst of het behalen van doelen (etc.). Een stage is bij uitstek gericht op leren en niet op werken, de stagiair bezet een additionele plek en neemt dus geen plaats in die normaliter door een werknemer wordt bezet. Als er sprake is van een stage is de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag niet van toepassing.
Als het gaat om werk of een werkervaringsplek, zonder dat het leeraspect centraal staat, is juridisch gezien sprake van een arbeidsovereenkomst en heeft betrokkene recht op het wettelijk minimumloon.
Ik kan geen oordeel geven over de in het artikel geschetste voorbeelden omdat er altijd gekeken moet worden naar de feitelijke omstandigheden om te beoordelen of er sprake is van een stage, werkervaringsplek of werk.
Bent u het eens met de stelling dat indien onbetaalde stagiairs dezelfde werkzaamheden verrichten als een werknemer, er juridisch sprake is van een arbeidsovereenkomst? Zo ja, hoe beoordeelt u de geschetste voorbeelden in het betreffende artikel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u nog steeds van mening dat van een trend van onbetaalde stages geen sprake is? Zo ja, op welke feiten en onderzoeken baseert u zich? Zo nee, hoe gaat u deze trend keren?2
In mijn brief van 1 oktober 20144 heb ik aangegeven dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat er sprake is van een trend en dat kwantitatieve onderbouwing hiervoor ook moeilijk te geven is. Ik zie thans onvoldoende aanwijzingen om te concluderen dat er sprake is van een trend.
Heeft u inzicht in het aantal jongeren dat in 2014 een onbetaalde werkervaringsplek heeft ingevuld? Zo nee, bent u bereid om dit te onderzoeken en voor de komende jaren te monitoren?
Ik heb geen inzicht in het aantal jongeren dat in 2014 een onbetaalde werkervaringsplek heeft ingevuld. Momenteel zijn er bij de Inspectie SZW vier meldingen bekend waarbij mogelijk sprake is van werk in plaats van een werkervaringsplek of stage. Deze meldingen worden nader onderzocht door de Inspectie SZW.
Wat kunnen afgestudeerde stagiairs die dezelfde werkzaamheden verrichten als hun betaalde collega’s doen om loon af te dwingen? Bent u voornemens om hen hierin te ondersteunen? Bent u van plan om met meer voorstellen te komen tegen verdringing van betaald werk door werkervaringsplekken en onbetaalde stages?
De Inspectie SZW is belast met het toezicht op de naleving van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. De Inspectie SZW kan een boete opleggen aan bedrijven als zij geen minimumloon betalen terwijl er juridisch sprake is van een arbeidsovereenkomst. Afgestudeerde stagiairs die vinden dat zij onderbetaald worden, kunnen een klacht indienen bij de Inspectie SZW. Ook de vakbond kan dat namens hen doen. De Inspectie SZW kan dan een onderzoek starten.
Daarnaast staat ook de weg naar de civiele rechter open.
Zoals ik hierboven heb aangegeven zijn er onvoldoende aanwijzingen om te concluderen dat er sprake is van een trend. Ik ben dan ook niet voornemens om met meer voorstellen te komen.
Het menselijk leed door de bezuinigingen op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook zo triest dat iemand die een complexe fractuur heeft opgelopen na een val, acht weken moet wachten op thuiszorg? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Uit informatie van de gemeente Rotterdam blijkt dat de gemeente een procedure heeft voor het aanvragen van maatschappelijke ondersteuning met een spoedeisend karakter. Zo nodig kan de gemeente een beslissing nemen binnen 24 uur. Uit contact met Rotterdam is duidelijk geworden dat contact tussen het wijkteam en de cliënt ertoe heeft geleid dat alsnog ondersteuning is geboden.
Vindt u het wenselijk dat een 79-jarige vrouw die haar heup gebroken heeft geen thuiszorg kon krijgen omdat de gemeente dit heeft afgeschaft? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Uit informatie van de gemeente Berkelland is mij gebleken dat de gemeente de thuiszorg niet heeft afgeschaft. Indien uit het onderzoek blijkt dat een cliënt aan de daartoe gestelde voorwaarden voldoet, verstrekt de gemeente de maatwerkvoorziening «ondersteuning thuis».
Vindt u het ook ongehoord schaamteloos dat een 82-jarige man die vorig jaar augustus 2,5 uur huishoudelijke verzorging kreeg toegewezen, in december een brief ontving – zonder dat persoonlijk contact werd opgenomen – met de berichtgeving dat de thuiszorg is stopgezet, terwijl zijn beperkingen niet minder geworden zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Uit informatie van de gemeente Montferland is mij gebleken in het geval van de 82-jarige man die in de vraag aan de orde komt een voorlopige voorziening bij de rechter is gevraagd. In dit geval heeft de rechter inmiddels een voorlopige voorziening getroffen. Ik verwijs naar deze uitspraak. http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBGEL:2015:1494&keyword=15%2f305.
Hoe oordeelt u over de situatie in Lochem waar 70 mensen verstoken zijn van thuiszorg, omdat het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) een ontslagvergunning voor thuiszorgmedewerkers vervroegd heeft afgegeven? Is dit wettelijk mogelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?4
UWV heeft gehandeld conform wettelijke termijnen van hoor- en wederhoor en kent geen procedure waarbij een ontslagvergunning vervroegd wordt afgegeven. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om gebruik te maken van de ontslagvergunning door opzegging van de arbeidsovereenkomst met inachtneming van de geldende opzegtermijn. De ontslagvergunning heeft een geldigheidsduur van maximaal 8 weken, waardoor de werkgever de mogelijkheid heeft op een later moment – binnen de 8 weken – tot opzegging over te gaan.
Uit informatie van de gemeente Lochem blijkt dat in samenwerking met andere aanbieders is voorkomen dat cliënten langer dan enkele weken verstoken zijn gebleven van huishoudelijke hulp.
Vindt u het wenselijk dat een dementerende man in Oosterhout zwaar verwaarloosd is aangetroffen in huis omdat de gemeente de huishoudelijke verzorging had stopgezet?5
Uit contact met de gemeente Oosterhout is mij gebleken dat de cliënt in beeld was bij de gemeente. In deze situatie heeft de focus bij de betrokken partijen gelegen op de lange termijn oplossing (verhuizing naar een aanleunwoning), waardoor de continuïteit van de huishoudelijke hulp op dat moment helaas onvoldoende was geborgd. In de praktijk van de uitvoering is echter verzuimd het gevaar van vervuiling in te zien en per direct huishoudelijke hulp in te zetten. Zodra dit de gemeente duidelijk werd is alsnog per direct huishoudelijke hulp verstrekt.
Is dit de invulling van de gemeentelijke vrijheid die u beoogd heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van de Wmo 2015 hebben gemeenten de nodige beleidsruimte om te komen tot kwalitatief betere ondersteuning dichterbij de mensen die daarop zijn aangewezen. Mijn beeld is dat de afgelopen periode hard is gewerkt om de invoering van de Wmo 2015 op een verantwoorde manier te laten plaatsvinden.
Ik verwacht u in de loop van april 2015 een meer systematisch beeld te kunnen schetsen van de landelijke stand van zaken van de transitie in de eerste maanden van dit jaar. Ik wil daar in dit stadium niet op vooruitlopen.
Op welke wijze houdt u »10 vingers aan de pols» om te voorkomen dat mensen thuis verwaarlozen? Bent u van mening dat mensen niet aangewezen dienen te zijn op media of de rechter om hun huishoudelijke verzorging hersteld te zien?
In mijn brief van 28 januari 2015 (Kamerstukken II 34 104 nr. 17) heb ik u geïnformeerd over de wijze waarop ik de TK zal informeren over stand van zaken in 2015. Begin april 2015 zal ik u een eerste beeld van de transitie schetsen.
In de Wmo 2015 is een zorgvuldige procedure opgenomen over hoe de gemeente moet handelen indien een cliënt zich bij de gemeente meldt met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning.
Inmiddels is uit rechtspraak ook duidelijk dat de gemeente die een lopende toekenning wil versoberen of beëindigen daarvoor steeds een afweging op het individuele niveau van de cliënt zal moeten maken.
Voor de gevallen waarin de cliënt zich niet zelf meldt met een behoefte aan maatsschappelijke ondersteuning en dat ook niet door zijn sociale omgeving gebeurt, moet de gemeente in het beleidsplan opnemen wat hun beleid is dat erop gericht is vroegtijdig vast te stellen of ingezetenen behoefte hebben aan maatschappelijke ondersteuning en wat hun beleid is om te voorkomen dat ingezetenen aangewezen zullen zijn op maatschappelijke ondersteuning. De gemeente moet met andere woorden beleid hebben dat gericht is op preventie.
Op basis van het voorgaande stel ik vast dat er voldoende waarborgen zijn voor een zorgvuldige procedure en een beleid dat gericht is op onder meer preventie. Hiermee zal in het overgrote deel van de cliënten voorkomen kunnen worden dat een cliënt het noodzakelijk vindt om bezwaar en daarop volgend beroep in te stellen.
Bent u bereid uit te zoeken hoeveel mensen wachten op thuiszorg of geen thuiszorg krijgen (in een acute spoedsituatie)? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze informatie verwachten? Zo nee, waarom bent u niet bereid dit te onderzoeken?
In de Wmo 2015 is in artikel 2.3.3. een speciale procedure opgenomen waarin sprake is van spoedeisendheid. In gevallen waarin deze spoedeisendheid is vastgesteld beslist het college na de melding van een beroep op maatschappelijke ondersteuning onverwijld tot de verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening.
Ik beschik niet over de door de Kamer gevraagde gevraagde informatie met betrekking tot het aantal mensen dat op thuiszorg zou wachten of geen thuiszorg zou krijgen in een acute situatie, omdat deze niet op landelijk niveau wordt verzameld. Ik ben ook niet bereid om het te onderzoeken, omdat het tot de verantwoordelijkheid van het college behoort om in spoedeisende gevallen adequate ondersteuning te bieden. Ik heb op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat colleges deze taak niet goed zouden uitvoeren.
Hoe oordeelt u over deze verhalen waarin mensen die een (tijdelijke) beperking hebben en waar acuut thuiszorg nodig is dit niet kunnen krijgen? Gaat u uw systeemverantwoordelijkheid inzetten om te zorgen dat gemeenten alle mensen spoedig van thuiszorg voorzien, indien een dergelijke situatie zich voordoet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De defecte Spijkenisserbrug, die cruciaal is voor ambulances |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Spijkenisserbrug cruciaal voor ambulances»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Betrokken partijen hebben mij geïnformeerd over de maatregelen die zijn getroffen om te kunnen waarborgen dat Voorne Putten bereikbaar blijft voor ambulances.
Vindt u het acceptabel dat ambulances al drie keer met stremmingen te maken hebben gehad waardoor de aanrijtijden in gevaar komen?
De betrokken partijen hebben mij laten weten dat de stremmingen van de afgelopen periode nog niet hebben geleid tot verstoringen van de ambulancezorg op Voorne Putten. Voorts hebben de stremmingen tot nu toe geen aantoonbaar effect gehad op de aanrijtijden op Voorne Putten. De Spijkenisserbrug is ook onder normale omstandigheden frequent geopend voor het scheepvaartverkeer. De meldkamer ambulancezorg van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond heeft momenteel extra aandacht voor de bezetting van Voorne Putten. Zij krijgen bij een stremming door storing of test direct een bericht.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is wanneer de 170.000 inwoners van deze risicovolle regio niet op tijd een ziekenhuis kunnen bereiken?
Betrokken partijen hebben mij laten weten dat er regelmatig overleg is over de problemen rond de Spijkenisserbrug. Om te voorkomen dat Voorne Putten niet bereikbaar is voor hulpdiensten is een aantal maatregelen getroffen. Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Wat gaat u doen aan de steeds groter wordende druk die brandweer- en ambulancepersoneel ervaren door de slechte infrastructuur in de regio?
Rijkswaterstaat overlegt frequent met de hulpdiensten en erkent de urgentie van het probleem bij de Spijkenisserbrug. Zij heeft een aantal maatregelen genomen om de kans op storingen van de brug te verkleinen en bij eventuele storingen snel in te kunnen grijpen. Zo heeft Rijkswaterstaat met de provincie Zuid-Holland afspraken gemaakt om er voor te zorgen dat bij een storing van de Spijkenisserburg de Hartelbrug beschikbaar blijft voor het wegverkeer. Hierdoor blijft Voorne Putten voor de hulpdiensten bereikbaar.
Hoeveel incidenten moeten er plaatsvinden voordat u beseft dat Spijkenisse een volwaardige Spoedeisende Hulp nodig heeft die 24/7 open is?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft mij laten weten dat zij geen meldingen heeft ontvangen van incidenten. Er is geen sprake van overschrijding van de 45 minutennorm. De acute zorg in de regio is voldoende bereikbaar en beschikbaar. Zowel de verzekeraar als de regionale ambulancedienst houden de aanrijtijden nauw gezet in de gaten.
Een hausse aan aanvragen NB-wetvergunningen |
|
Henk Leenders (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Run boeren op vergunning uit vrees voor PAS» in Boerderij Vandaag van 5 februari 2015?1
Ja.
Klopt het dat Gelderland 400 aanvragen voor een NB (Natuurbeschermings)-wetvergunning heeft ontvangen sinds 1 januari en dat Noord-Brabant 1.100 aanvragen voor een NB-wetvergunning in behandeling heeft?
Gelderland heeft op dit moment ca. 400 aanvragen in behandeling, waarvan er 115 sinds 1 januari zijn ingediend. Noord-Brabant heeft inderdaad ongeveer 1100 aanvragen voor een Nb-wetvergunning in behandeling.
Klopt het dat als deze NB-wetvergunningen verleend zouden worden de nieuw vergeven stikstofruimte zal moeten worden afgetrokken van de ruimte die de PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) straks zal geven? Om hoeveel ruimte zal dit naar verwachting gaan?
Nieuwe ontwikkelingen zijn enkel mogelijk wanneer kan worden aangetoond dat deze geen negatieve effecten in Natura 2000-gebieden veroorzaken. Hoeveel van de huidige aanvragen voor een NB-wetvergunning kunnen worden gehonoreerd, is vooral afhankelijk van de mogelijkheden voor extern salderen. Er kan nu nog geen stikstofruimte – zogenaamde ontwikkelingsruimte – worden uitgegeven. Het verlenen van deze vergunningen heeft geen gevolgen voor de ruimte die met de PAS gecreëerd wordt.
Verwacht u, gegeven het feit dat voor deze provincies alle natuurgebieden al overbelast zijn met stikstof, het voorstelbaar dat deze NB-wetvergunningen zonder de PAS kunnen worden verleend?
De mogelijkheden voor het verlenen van vergunningen zijn vanwege de stikstofoverbelasting beperkt. De PAS is onder meer opgezet om vergunningverlening te vergemakkelijken.
Hoe gaat u samen met de provincies voorkomen dat er van tevoren een beslag gelegd gaat worden op de PAS-ruimte?
Kunt u verzekeren dat de aanvragen gedaan vóórdat de PAS in werking treedt, geen voorrang krijgen bij toekenning van PAS-ruimte?
Het bericht dat de voorzitter van de politievakbond zijn vriendin via het ministerie van V&J aan een baan hielp |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Voorman politiebond ACP hielp vriendin aan baan via ministerie»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de volgende passage: «De voorzitter van de grootste politievakbond ACP heeft zijn vriendin aan een baan geholpen bij een cruciaal onderzoek naar de Nationale Politie. Het verantwoordelijke Ministerie van Veiligheid en Justitie zag deze belangenverstrengeling door de vingers, om de steun van de machtige bond niet te verliezen»? Bevat deze passage feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke?
In de aanloop naar de totstandkoming van de Politiewet 2012 heb ik met vele partijen gesprekken gevoerd, vanzelfsprekend ook met de politievakbonden. Daarbij is door de politievakbonden onder meer aandacht gevraagd voor het belang van cultuurverandering bij de vorming van de nationale politie. De vorming van nationale politie betreft immers niet alleen een (organisatorische) structuurverandering. Dat was en is terecht een belangrijk element in de vorming van nationale politie. In het inrichtingsplan en het realisatieplan van de politie is hieraan dan ook de nodige aandacht besteed. Ook uw Kamer heeft bij verschillende gelegenheden het belang van cultuurverandering benadrukt.
In de gesprekken met de politievakbonden ben ik overeengekomen de cultuurverandering bij de politie te monitoren op basis van wetenschappelijk onderzoek. De vakbonden hebben geadviseerd prof. dr. P. Tops, op dat moment lid van het College van Bestuur van de Politieacademie, een instrument te laten ontwikkelen. Hij was daarvoor de aangewezen persoon als wetenschapper met veel deskundigheid op het gebied van politie en omdat hij vanuit zijn functie bij de Politieacademie nauw betrokken was bij de vorming van nationale politie. De heer Tops was bereid een dergelijk instrument te ontwikkelen, maar heeft omwille van andere prioriteiten na zijn vertrek als lid van het College van Bestuur hiervan moeten afzien. In overleg met alle betrokkenen is de keuze daarna gevallen op prof. dr. A.B. Hoogenboom, politiewetenschapper en onder meer verbonden aan Nyenrode Business Universiteit. Ook de heer Hoogenboom heeft veel onderzoek gedaan naar de politiecultuur.
Tijdens de voorbereidende gesprekken met de heer Hoogenboom bleek het medewerkers van mijn ministerie dat de heer Hoogenboom voornemens was de partner van de heer Van de Kamp op te nemen in zijn onderzoeksteam. Zoals gebruikelijk, en zoals in de opdrachtbrief geformuleerd, heeft een onderzoeker de vrijheid zijn team naar eigen inzicht samen te stellen. De partner van de heer Van de Kamp was op dat moment reeds werkzaam bij de politie, namelijk bij de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland, en werd door de heer Hoogenboom gepresenteerd als één van de promovenda die hij samen met andere medewerkers van binnen en buiten de politie voor dit project wilde inzetten. Hij gaf daarbij aan dat zij ervaring heeft met het doen van onderzoek binnen de politie en beschikte over conceptuele kennis over de (inter)nationale politiecultuur. Haar te betrekken bij het onderzoek was daarmee inhoudelijk een begrijpelijke keuze. Omdat de heer Van de Kamp reeds had aangegeven geen zitting te nemen in de in te richten stuurgroep was er voor mijn ministerie niet alleen geen titel maar ook overigens geen enkele reden de partner van de heer Van de Kamp te weren uit het onderzoeksteam van de heer Hoogenboom. Ook de latere melding van de heer Hoogenboom dat zij geen deel meer uitmaakte van zijn onderzoeksteam is door medewerkers van mijn ministerie voor kennisgeving aangenomen, gezien de vrijheid die de onderzoeker heeft gekregen om zijn team samen te stellen of te wijzigen.
Is het waar dat de genoemde voorzitter van de politievakbond ACP in 2012 zijn steun aan vorming van de nationale politie geheel of gedeeltelijk heeft (mede) laten afhangen van het financieren en gebruiken van de Cultuurmonitor? Zo ja, is het bestaan van die monitor dan ook mede te danken aan die wens van deze voorzitter? Zo nee, wat is er niet waar?
Zie antwoord vraag 2.
Was het de wens van de politievakbond ACP om de Cultuurmonitor te krijgen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wiens wens was dat dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Is er enigerlei wijze afgeweken van de inkooprocedures rondom de Cultuurmonitor? Zo ja, op welke wijze?
De procedures van het Ministerie van Veiligheid en Justitie schrijven voor dat bij het verstrekken van opdrachten boven 50.000 euro een drietal offertes wordt aangevraagd om zodoende door concurrentie een marktconforme prijs te krijgen, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om daarvan af te wijken. In dat laatste geval moet er expliciet toestemming worden verkregen van het bevoegde gezag en moet het naast hogere gezag van deze beslissing in kennis worden gesteld. Dit moet schriftelijk worden vastgelegd, ook als voorwaarde voor de betaling van facturen. In het onderhavige geval is de laatstgenoemde procedure ordentelijk gevolgd.
De kosten bedroegen 87.500 euro ex BTW. De heer Hoogenboom heeft verschillende medewerkers, waaronder van de Politieacademie, in zijn onderzoeksteam opgenomen. Het precieze aantal is mij niet bekend en is zoals gesteld de verantwoordelijkheid van de opdrachtnemer.
Is het waar dat de hoofdonderzoeker van het onderzoeksteam van de Cultuurmonitor een vermeende dubbelrol van de voorzitter van de politievakbond en zijn vriendin heeft geconstateerd? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de genoemde voorzitter van de politievakbond ACP zijn steun aan de Cultuurmonitor heeft ingetrokken? Zo ja, wanneer en waarom, hoe gaat dat intrekken van die steun in de praktijk in zijn werk en wat waren de gevolgen daarvan voor de voortgang of openbaarmaking van het project?
De politievakbonden hebben op 30 oktober 2013 de medewerking aan de totstandkoming van de cultuurmonitor opgeschort. Dat betekende niet dat men geen cultuurmonitor wilde. Steun voor dit doel is nimmer ingetrokken. Men wilde de ontwikkelingen van de cultuurmonitor kritisch kunnen volgen en uiteindelijk wetenschappelijk (laten) toetsen. Dat heeft als gevolg gehad dat de vertegenwoordiger van de politievakbonden, dat was dus niet meer de heer Van de Kamp, zich heeft teruggetrokken uit de stuurgroep. Voor de ontwikkeling van het instrument heeft dat geen gevolgen gehad.
Is het waar dat de Cultuurmonitor niet openbaar wordt? Zo ja, heeft dat op enigerlei wijze te maken met de bemoeienis van de genoemde voorzitter van de politievakbond ACP en zo ja, op welke wijze? Zijn er andere redenen waarom de Cultuurmonitor niet openbaar wordt? Zo nee, wanneer wordt de Cultuurmonitor dan wel openbaar?
Op 19 juli 2013 heb ik de heer Hoogenboom de opdracht verstrekt tot het ontwikkelen van een wetenschappelijk instrument. In mijn voortgangsbief over de vorming van de nationale politie van 29 oktober 2013 heb ik uw Kamer gemeld dat de heer Hoogenboom het instrument zou ontwikkelen.
Op basis van een positief advies van de stuurgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van mijn departement, de Inspectie Veiligheid en Justitie, de politie, het WODC en de politievakbonden, zou ik het instrument vaststellen, zo is in de opdracht aangegeven. Op 13 mei 2014 heeft de heer Hoogenboom zijn instrument aan het ministerie aangeboden. De leden van de stuurgroep waren van oordeel dat dit instrument niet voldeed om de gewenste cultuurverandering binnen de politie te monitoren. Toepassing van dit instrument zou niet bevorderlijk zijn voor de benodigde ontvankelijkheid binnen de politieorganisatie om te werken aan de gewenste cultuurverandering. Daarnaast oordeelde het wetenschappelijk lid van de stuurgroep dat het instrument niet voldoet aan de reguliere wetenschappelijke criteria (ook in termen van transparantie en herhaalbaarheid). Zo ontbraken een onderbouwing van gemaakte keuzes en een verantwoording van de aanpassing van een bestaand instrument, bestaande uit verschillende items, naar een nieuw instrument op de politie toegesneden. Tot slot achtte de Inspectie Veiligheid en Justitie zich onvoldoende gekwalificeerd om op basis van dit instrument cultuurverandering bij de politie te monitoren. Daar er geen positief advies voorlag van de stuurgroep wordt het instrument niet ingezet binnen de politie.
Ik heb ervoor gekozen om op basis van de discussies in de stuurgroep en de ervaringen met het ontwikkelen van een monitorinstrument een andere benadering te kiezen. Het nieuwe instrument is niet gericht op het meten van de cultuurverandering bij de politie, maar op het bijdragen daaraan. Het is gericht op het genereren van verbetersuggesties ten aanzien van de politiecultuur, die bij het politiebrede veranderingsproces kunnen worden benut. De opdracht tot dat longitudinaal, meerjarig instrument is onder regie van het WODC aanbesteed en wordt momenteel uitgevoerd, zoals ik uw Kamer in de voortgangsrapportage van 6 november 2014 heb laten weten.
Wat zijn de kosten van het project Cultuurmonitor en waaruit bestaan die kosten? Hoeveel fte's waren bij dat project betrokken?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat het ministerie «akkoord is gegaan» met de rol van de genoemde vrouw bij de Cultuurmonitor? Zo ja, is daar een integriteitsweging aan te pas gekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u schetsen hoe de gunning van het project volgens de geldende richtlijnen is afgehandeld?
Zie antwoord vraag 5.
De uitbetaling van zorgverleners van pgb-houders door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) |
|
Renske Leijten , Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u zich voorstellen dat pgb-houders die contracten van anderen – inclusief burgerservicenummer (BSN) – teruggestuurd krijgen, bang zijn dat óók hun gegevens elders terechtkomen?1
Ja, dat kan ik me voorstellen. Incidenten met persoonsgegevens betreur ik zeer. Bij de SVB wordt thans niet centraal geadministreerd hoe vaak dit voorkomt. Daar waar dergelijke meldingen bij de SVB bekend worden, wordt direct geacteerd. De SVB heeft de interne controle op dit terrein inmiddels aangescherpt.
In hoeveel gevallen zijn contracten van pgb-houders bij anderen terechtgekomen dan de feitelijke eigenaar van de gegevens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat persoonlijke gegevens bij derden terechtkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel zorgverleners verdienen via een pgb een vast maandloon – en zijn daarmee «maandloner» – en hoeveel zorgverleners werken op declaratiebasis? Wat zijn de absolute getallen en wat is de verhouding in percentages? Kunt u de cijfers uitsplitsen in Wlz-pgb, Wmo2015-pgb en Jeugdwet-pgb?
Op 10 februari bedroeg het aantal betalingen voor vaste maandloners en instellingen die op basis van een vaste prijsafspraak betaald krijgen 68.000. Daarbij is ook de instroom na 30 januari jl. meegenomen. De SVB geeft aan dat zij de huidige werkvoorraad doorgelopen hebben op «januari-maandloners». Indien zich na de laatste betaaldatum van 16 februari nog budgethouders melden, dan worden zij met voorrang behandeld in het Rapid Response Team. Het aantal zorgverleners op declaratiebasis bedraagt naar schatting 130.000. Binnen de korte termijn voor beantwoording van voorliggende vragen is het niet mogelijk om een uitsplitsing te geven in Wlz-pgb, Wmo-pgb en Jeugdwet-pgb. Ik zal uw Kamer deze gegevens zo spoedig mogelijk toezenden.
Wanneer u niet over de in vraag 5 gevraagde cijfers beschikt, kunt u dan per categorie laten weten waarom deze cijfers niet bekend zijn?
Zie mijn reactie op vraag 4.
Hoe kan het zijn dat u op 4 februari 2015 zegt dat «zo veel mogelijk» maandloners, te weten 59.000, betaald zijn2, terwijl de SVB op 6 februari er melding3 van maakt dat nog eens 19.000 maandloners betaald zijn? Vindt u 30% ontbrekende uitbetaling «zo veel mogelijk»?
De 59.000 waarover ik heb gesproken in mijn brief, betreft die hulpverleners waarvoor een vaste maandelijkse vergoeding is afgesproken (vaste maandloners en instellingen die op basis van een vaste prijsafspraak betaald krijgen). Hieronder vallen onder andere de hulpverleners die een salaris van hun budgethouder krijgen. Dit aantal was op 10 februari toegenomen met 9.000 tot 68.000. Bij de 19.000 waar u in de vraagstelling naar verwijst wordt ook het aantal declaraties meegenomen die gebaseerd zijn op een vaste arbeidsrelatie met variabel aantal uren. Het betreft dus andere categorieën.
Hoeveel van de mensen die declaraties via «mijnsvb» (urenbriefjes) hebben geüpload hebben betaald gekregen? Verwacht u dat de problemen met de betalingen zich zullen herhalen bij de volgende uitbetalingsronde? Zo nee, waarom niet?
De SVB verwacht op basis van het huidig aantal geregistreerde budgethouders in totaal ca. 130.000 declaraties en facturen insturen. Op dit moment zijn er ca. 51.000 declaraties ontvangen door de SVB, waarvan ca. 30% via de portal binnen zijn gekomen en ca. 70% per post. De verwerking van ingediende declaraties via «MijnPGB» verloopt conform afspraak en deze worden binnen 5 à 10 dagen betaald.
De verwerking van ingediende declaraties zal naar verwachting in de toekomst beter verlopen bijvoorbeeld omdat een groot deel van de zorgovereenkomsten volledig zijn verwerkt in het systeem.
Hebben alle 32 zorgkantoren de gegevens van pgb-houders overgedragen aan de SVB? Zo nee, welke nog niet en waarom niet?
De SVB ontvangt nog regelmatig gegevens van budgethouders, zowel via gemeenten als via zorgkantoren. Dit betreft onder andere gegevensstroom met betrekking tot de oorspronkelijke non respons. Daarnaast is er een gegevensstroom richting de SVB uit hoofde van de afspraken die voortvloeien uit de terugvalscenario’s die in werking zijn getreden (waarover ik uw Kamer in mijn brief van 20 januari jl. (kenmerk 712988-132229-LZ) heb geïnformeerd). Ten slotte vindt er een permanente gegevensstroom plaats als gevolg van nieuwe instroom en mutaties op de gegevens van huidige budgethouders.
Hebben alle gemeenten de gegevens van pgb-houders overgedragen aan de SVB? Zo nee, welke nog niet en waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Uit hoeveel mensen bestaat het Rapid Response Team en waar is dit gehuisvest? Hoeveel mensen hebben zich aangemeld bij het Rapid Response Team voor hulp en hoeveel mensen zijn werkelijk (bijvoorbeeld met een voorschot) geholpen?
Het Rapid Response Team (RRT) is gehuisvest bij het SVB servicecentrum PGB in Utrecht en is sinds maandag 9 februari volledig operationeel. Er is 6 fte vrijgemaakt voor de uitvoering van het RRT, ondersteunt door een schil van 5 vaste backoffice medewerkers. Het RRT is in het leven geroepen om specifieke zaken die geen verder uitstel kunnen verdragen met voorrang op te pakken. In dit team worden zaken via Per Saldo, VWS, SVB en VNG aangeleverd. Daar vindt tevens prioritering plaats.
Inmiddels zijn 168 cases opgelost, 140 cases zijn op dit moment in behandeling.
Met Per Saldo is permanent overleg over de casuïstiek. Per Saldo heeft aangedrongen op een verhoging van de capaciteit van het RRT om meer urgente zaken met voorrang te kunnen oppakken. Dit wordt momenteel met de SVB uitgewerkt. De procedures rond het RRT worden voortdurend gemonitord en waar nodig verbeterd.
Kunt u toelichten hoe het komt dat ook bij de budgethouders die reeds voor 1 januari 2015 de SVB de uitbetaling lieten regelen het uitbetalen van het pgb fout gaat aangezien deze al in het computersysteem zaten?
De werkwijze rond de uitbetaling van pgb’s is ook voor deze budgethouders gewijzigd. Voorheen werd het budget op rekening van de budgethouders gestort, die dan zelf de zorgverlener betaalde. Nu betaalt de SVB op basis van de zorgovereenkomst en declaraties het budget achteraf aan de zorgverlener.
Bij hoeveel pgb-houders zijn sommige hulpverleners wél uitbetaald en andere niet, terwijl alle hulpverleners zogenaamde maandloners zijn?
Ik ga ervan uit dat in de vraagstelling wordt gedoeld op zorgverleners met een vaste arbeidsrelatie en een vast aantal uren (maandloners en instellingen die op basis van een vaste prijsafspraak betaald krijgen). De situatie dat de ene zorgverlener wél en de andere niet is uitbetaald kan voorkomen als gevolg een niet gelijktijdige verwerking van de zorgovereenkomsten. Het aantal gevallen waarbij dit zich heeft voorgedaan is niet bekend.
Kunt u de Kamer de volgende stukken sturen die samenhangen met de stuurgroep-trekkingsrecht4:
Ik zal de besluitstukken van het programma «pgb trekkingsrecht» betrekken bij de evaluatie die ik uw Kamer heb toegezegd in het debat van 4 februari. Daarover kunt u alsdan met mij in gesprek gaan.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor donderdag 12 februari om 11 uur?
De vragen zijn zo snel als mogelijk was beantwoord.
Het bericht dat burgers kansloos zijn bij een geldruzie met een bedrijf |
|
Michiel van Nispen |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Consumentenbond en de conclusie dat burgers kansloos zijn bij een geldruzie met een bedrijf?1
Het artikel in de Geldgids van februari/maart 2015, waarnaar het bericht in de Metro van 6 februari 2015 verwijst, is gebaseerd op waarnemingen die de Geldgids eind 2014 heeft gedaan bij diverse kantonzaken tussen bedrijven en burgers. In dit artikel wordt gesteld dat burgers er belang bij hebben een betalingsgeschil met een bedrijf langs andere weg dan die van een juridische procedure op te lossen. De conclusie dat burgers kansloos zijn bij een geldruzie met een bedrijf wordt in het artikel niet getrokken.
Klopt het dat in 84% van de zaken die bij de kantonrechter spelen de consument geen advocaat in de arm heeft genomen? Zo nee, waarom niet en in hoeveel gevallen dan wel?
De Raad voor de Rechtspraak heeft onderzocht wat bij civiele dagvaardingszaken (niet-verstekzaken) het aandeel gedaagde natuurlijke personen was zonder advocaat. Dit bleek 84%. Bij dagvaardingszaken (niet-verstekzaken) arbeidsrecht was het aandeel gedaagde natuurlijke personen zonder advocaat 59%. Bij de kantonrechter worden naast dagvaardingszaken ook verzoekschriften arbeidsrecht (ontbindingsverzoeken) behandeld. Van deze zaken wordt geen percentage (met of zonder advocaat) gegeven. Bij dagvaardingszaken (niet-verstekzaken) huurrecht was het aandeel gedaagde natuurlijke personen zonder advocaat 77%.
Wat is de hoogte van dat percentage als het (ex-)werknemers betreft die een geschil hebben met hun (ex-)werkgever?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de hoogte van dat percentage als het (ex-)huurders betreft die een geschil hebben met hun (ex-)verhuurder?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de redenen dat consumenten, (ex-)werknemers en (ex-)huurders ertoe besluiten geen advocaat in de arm te nemen in kantonzaken? Indien die gegevens niet bekend zijn, is het mogelijk om die toch te achterhalen?
Voor een procedure bij de kantonrechter geldt geen verplichte procesvertegenwoordiging. De kantonrechter behandelt geschillen met een financieel belang tot 25.000 euro. In veel gevallen zijn dat geschillen van een geringe juridische complexiteit, waarbij de nadruk ligt op een snelle, laagdrempelige besluitvorming. Dit komt tot uiting in het informele karakter van de kantonrechtspraak. Overigens kunnen rechtzoekenden die daarvoor in aanmerking komen ook aanspraak maken op gesubsidieerde rechtsbijstand voor geschillen waarvan de kantonrechter bevoegd is kennis te nemen.
De competentiegrens van de kantonrechter is op 1 juli 2011 verhoogd, zodat rechtzoekenden met een civiel geschil sindsdien vaker kunnen kiezen om zonder hulp van een advocaat te procederen. Ook kan de rechtzoekende ervoor kiezen om zich te laten bijstaan door een andere deskundige dan een advocaat, zoals bijvoorbeeld een rechtsbijstandsverzekering, een vakbond of een gerechtsdeurwaarder. De verhoging van de competentiegrens wordt momenteel door het WODC geëvalueerd. In de tweede fase van het onderzoek worden voor geschillen die sinds 1 juli 2011 tot de competentie van de kantonrechter behoren onder meer de vragen beantwoord in welke mate burgers nog gebruik maken van rechtsbijstandverleners en welke rechtsbijstandverleners zij inschakelen. Dit onderzoek is naar verwachting eind 2015 gereed.
Is het aantal zaken dat bij de kantonrechter speelt en waarbij consumenten, (ex-)werknemers en (ex-)huurders geen advocaat in de arm hebben genomen gestegen de afgelopen jaren gestegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe komt dat en welke rol hebben de bezuinigingen op de gefinancierde rechtsbijstand hierbij gespeeld?
Allereerst moet worden opgemerkt dat de bezuinigingen op de gesubsidieerde rechtsbijstand slechts een deel van de rechtzoekenden die bij de kantonrechter procederen raken, namelijk de Wet op de rechtsbijstand (Wrb)-gerechtigden. Veranderingen in het percentage rechtzoekenden dat zonder advocaat bij de kantonrechter procedeert kunnen daarom mogelijk niet geheel uit het gedrag van Wrb-gerechtigden worden verklaard. Verder moet worden opgemerkt dat de keuze van een Wrb-gerechtigde om al dan niet een advocaat in de arm te nemen van veel factoren afhankelijk is. Veranderingen in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand vormen één van deze factoren, maar hoeven voor de rechtzoekende bij zijn keuze niet doorslaggevend te zijn. Er is derhalve geen rechtstreeks verband tussen de bezuinigingen op de gesubsidieerde rechtsbijstand en het percentage burgers dat zonder advocaat bij de kantonrechter procedeert. Overigens blijkt uit het onderzoek van de Raad voor de Rechtspraak dat dit percentage is afgenomen van circa 86% in 2011 tot 81% in 2014. Er treden dus in meer zaken advocaten op voor procespartijen.
Zal het aantal zaken dat bij de kantonrechter speelt en waarbij consumenten, (ex-)werknemers en (ex-)huurders geen advocaat in de arm nemen de komende jaren stijgen door de bezuinigingen op de gefinancierde rechtsbijstand? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welk aantal?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat consumenten, (ex-)werknemers en (ex-)huurders verzekerd moeten zijn van goede rechtsbijstand als de wederpartij naar de rechter is gestapt, vooral als ze geen rechtsbijstandverzekering hebben, deze het geschil niet in behandeling kan nemen of het geschil niet behandeld kan worden door een geschillencommissie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier kunt u dat nog garanderen?
De essentie van kantonrechtspraak is dat rechtzoekenden door het informele en laagdrempelige karakter van de procedure zonder hulp van een advocaat bij de kantonrechter kunnen procederen. Het maakt daarbij niet uit of zij optreden als eisende of als gedaagde partij. Zo een rechtzoekende dit wenst kan hij zich in de procedure door een advocaat of andere rechtshulpverlener laten bijstaan. De keuze om al dan niet een advocaat of andere rechtshulpverlener in te schakelen berust bij de burger, die daardoor ook meer grip heeft op de kosten van de procedure.
Heeft u kennisgenomen van de rapportages waaruit blijkt dat de EU honderden woningen laat verrijzen voor Palestijnen in de zogenaamde C-gebieden op de West Bank?1 Hoe beoordeelt u de rechtmatigheid van deze ontwikkeling?
Ja, ik ben bekend met het artikel. Het is gebaseerd op een rapport van Regavim, een Israëlische NGO die financiering heeft ontvangen van onder meer gemeenteraden van Israëlische nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever.
De EU ondersteunt uit humanitaire overwegingen lokale Palestijnse gemeenschappen in Area C. Het rapport verwijst met name naar de situatie van bedoeïenen. Deze gemeenschappen staan onder grote druk van gedwongen verhuizing naar andere delen van de Westelijke Jordaanoever, onder meer door stelselmatige afwijzingen van bouwvergunningen. Als gevolg van het ontbreken van de vergunningen staan de gemeenschappen bloot aan een verhoogd risico op sloop van hun huizen en tenten en andere basisvoorzieningen. Het kabinet is, zoals de EU en de VN, zeer bezorgd over het hoge aantal gevallen afgelopen jaar waarin is overgegaan tot sloop van huizen van Palestijnen in de Palestijnse Gebieden. In 2014 zijn in Area C en Oost Jeruzalem 590 Palestijnse gebouwen gesloopt, waardoor 1177 mensen hun huis kwijtraakten, het hoogste aantal sinds 2008.
Israël biedt de bedoeïenen in Area C een alternatieve locatie aan voor hervestiging, in een stedelijke omgeving. Die locatie is echter niet verenigbaar met de traditionele manier waarop bedoeïenen leven. Door de omstandigheden waarin zij nu leven kunnen zij bovendien niet vrij beslissen of zij willen blijven op de plek waar zij nu wonen of te verhuizen. De EU biedt in overleg met de betrokkenen simpele behuizing en andere installaties om de gemeenschappen in staat te stellen in hun basisbehoeften te blijven voorzien op de plek waar zij wonen. Via diplomatieke en politieke contacten dringt de EU aan op waarborgen van de rechten van Palestijnse gemeenschappen in bezet gebied.
Deze voorzieningen voor de Palestijnse bevolking zijn in lijn met het internationaal recht. Area C maakt onderdeel uit van de door Israël bezette gebieden. Israël heeft als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht specifieke verplichtingen jegens de Palestijnse bevolking. Zo is gedwongen verplaatsing van de burgerbevolking van het bezette gebied niet toegestaan. In de Oslo akkoorden was voorzien dat Israël voor een periode van 5 jaar de verantwoordelijkheid voor civiel bestuur en veiligheid in Area C zou hebben, maar deze laten Israëls verplichtingen op basis van het bezettingsrecht onverlet.
Kunt u nader uitleggen welke betrokkenheid de EU precies heeft bij deze bouwwerken? Op welke wijze wordt deze bouw gesteund (financieel, diplomatiek of anderszins) door de EU? Hoeveel geld heeft de EU hieraan reeds gespendeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de betreffende bouwwerken niet evident in strijd met het internationaal recht én in strijd met de Oslo-akkoorden die aan Israel de volledige bestuurlijke verantwoordelijkheid hebben gegeven over de C-gebieden op de West Bank?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het bericht dat het hier gaat om permanente woonstructuren, die zelfs voorzien zijn van het EU-logo?
Het gaat om verschillende soorten bouwwerken die noodzakelijk zijn om te kunnen blijven leven. De EU plaatst er een logo op, om de humanitaire hulp door de EU zichtbaar te maken.
Creëert de EU hiermee geen eenzijdige «feiten op de grond», een verwijt dat de EU ook regelmatig in de richting van Israël maakt? Acht u dit wenselijk en bevorderlijk voor het vredesproces?
Hiermee worden geen nieuwe feiten gecreëerd. Het gaat immers om Palestijnse groepen die er al woonden. Juist door de hulp te geven wordt voorkomen dat er nieuwe feiten gecreëerd worden. Hiermee draagt de EU bij aan het voorkomen van een verdere verslechtering in de Palestijnse Gebieden en daarmee is het bevorderlijk voor het vredesproces.
Ziet u aanleiding om genoemde illegale bouwwerken in Europees verband aan te kaarten en te bevorderen dat de EU onmiddellijk haar medewerking, indien bewezen, aan het creëren van feiten op de grond stopt?
Nee
Het bericht dat bijna twee derde van de gevangenen allochtoon is |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Twee op drie gevangenen allochtoon»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de reden is van het gegeven dat 62,8% van de gevangenen allochtoon is, wetende dat ook na correctie van de sociaaleconomische achterstand de oververtegenwoordiging in de criminaliteit blijft bestaan?2
De onderzoekers van het door u aangehaalde onderzoek stellen dat uit het onderzoek naar voren komt dat zelfs na correctie voor een aantal sociaaleconomische achtergrondvariabelen de waarschijnlijkheid voor het verdacht worden van een strafbaar feit aanzienlijk groter is voor niet-Westerse minderheidsgroepen dan voor autochtone Nederlanders. De verschillen blijken het grootst bij jonge mannen van Marokkaanse en Antilliaanse afkomst. Over dit fenomeen is een groot aantal wetenschappelijke publicaties beschikbaar die geen eenduidige verklaringen geven. Enkele onderzoekers dragen culturele factoren aan, zoals verschillen in normen en waarden en het omgaan met autoriteit. Zoals verwoord in de brief van 23 mei 2014 kiest het Kabinet, in samenwerking met gemeenten, daarom voor een generieke aanpak van dit fenomeen met maatwerk waar nodig 3. Bij de aanpak is zowel aandacht voor het voorkomen van probleemgevallen, als het stevig aanpakken van grensoverschrijdend gedrag.
Wat is de reden dat specifiek Marokkanen en Antillianen 22 tot zelfs 24 keer vaker verdachte zijn van vermogensdelicten met geweld dan autochtonen en Marokkanen ook tot zes vaker verdachte zijn van enkelvoudige geweldsdelicten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van opvatting dat ook culturele factoren een grote rol spelen in crimineel gedrag van allochtonen? Zo ja, om welke factoren gaat het volgens u? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek na 2000 lange tijd slechts geregistreerd op het geboorteland van gedetineerden? Wordt de huidige, specifiekere vorm van registratie gehandhaafd?
Sinds kort is het CBS in staat om registergegevens van de Dienst Justitiële Inrichtingen over gedetineerden te verrijken met informatie uit het SSB (Sociaal-Statistische Bestanden), waardoor het CBS nu ook kan publiceren naar herkomst (geboorteland van ouders). In het verleden ontbrak deze mogelijkheid. De nieuwe tabel naar geslacht, leeftijd en herkomst zal jaarlijks in het tweede kwartaal worden geüpdatet met informatie.
De opkomst van drunkorexia |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eerst veel drank, en dan te weinig eten»?1
Ja.
Wat is er bij u bekend over de gezondheidseffecten van drunkorexia?
«Drunkorexia» is geen psychiatrische stoornis. Het refereert aan gedrag dat zich kenmerkt door een combinatie van overmatig alcoholgebruik en een ongezonde levensstijl door slecht/onvoldoende eten. De negatieve effecten van overmatig alcoholgebruik zijn onder andere verhoogde kans op kanker en leverziektes en een negatieve invloed op bijna alle organen. Te weinig eten kan onder andere leiden tot maag-/darmklachten, hartritmestoornissen en haaruitval.
Heeft u inzicht in de omvang van drunkorexia? Heeft u inzicht in risicogroepen? Zo ja, hoe groot is het probleem en komt het probleem voornamelijk voor bij studenten of ook bij andere groepen? Zo nee, bent u bereid hier snel onderzoek naar te doen?
Ik heb geen inzicht in dit specifieke gedrag. Navraag bij het Trimbos-instituut leert dat er over dit gedrag geen signalen of vragen binnenkomen via instellingen voor verslavingszorg of de alcoholinfolijn. Ook via andere instanties (gespecialiseerde eetstoornis instellingen) komen geen signalen binnen over dit fenomeen. Vooralsnog zie ik geen reden hier nader onderzoek naar te doen.
Welke activiteiten onderneemt u in het voorkomen van drunkorexia? Welke verantwoordelijkheden hebben veldpartijen en hoe vullen zij die in?
Er worden geen activiteiten ondernomen die zich specifiek richten op het voorkomen van «drunkorexia». In bredere zin benadruk ik het belang van een gezonde leefstijl en ik zet daarbij onder andere in op een gezond gewicht. Hierbij is aandacht voor de preventie van zowel onder- als overgewicht. Op de website van het Voedingscentrum is hierover informatie te vinden. Daarnaast faciliteer ik via het Trimbos-instituut publieksvoorlichting om te voorkomen dat (jong) volwassenen teveel alcohol drinken en zichzelf op die manier schade toebrengen. Vooralsnog zie ik geen noodzaak om voor de specifieke problematiek rondom «drunkorexia» aanvullende (voorlichtings)maatregelen te nemen.
Worden risicogroepen voorgelicht over de gezondheidsrisico’s van drunkorexia? Zo ja, besteedt de voorlichting ook aandacht aan het feit dat drunkorexia het lijf van buiten gezond doet lijken, maar de gezondheid in het lichaam juist ernstig schaadt? Zo nee, bent u bereid met veldpartijen voorlichting te realiseren?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een overzicht geven van het hulpaanbod in Nederland voor mensen met drunkorexia? Acht u het hulpaanbod voldoende om in de vraag te voorzien?
Mensen die last hebben van fysieke en mentale klachten die geassocieerd worden met «drunkorexia» kunnen daarvoor terecht bij de huisarts en de praktijkondersteuner GGZ. Inmiddels beschikt 70% van de huisartsen over een praktijkondersteuner GGZ, onder andere als gevolg van de verruiming van de middelen daarvoor.
Zijn er gegevens bekend over de effectiviteit van het beschikbare hulpaanbod? Zo ja, acht u het hulpaanbod voldoende effectief? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen naar de effectiviteit?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de huisarts niet beschikt over adequate kennis en interventies voor het bieden van hulp bij problematisch alcoholgebruik en een ongezond eetpatroon. Zo is er onder andere de NHG-standaard «Problematisch alcoholgebruik». Daarnaast kan de huisarts mensen met een ongezond eetpatroon adviseren naar de diëtist te gaan.
Zie ook https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/alcoholgebruik/cijfers-context/trends
Onder Trend zwaar alcoholgebruik volwassenen: Grootste groep zit in leeftijd van «studententijd» en zakt daarna behoorlijk.
Het bericht 'mug met virus groeit hard in poldermoeras' |
|
Rudmer Heerema (VVD), Bas van 't Wout (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Mug met virus groeit hard in poldermoeras»?1
Ja.
Wat is het huidige beleid om de verspreiding van ziekten door muggen die gevaarlijk zijn voor mens of dier te voorkomen en te monitoren?
De steekmuggen die op dit moment in Nederland voorkomen, spelen nog geen rol van betekenis in de verspreiding van infectieziekten onder mens of dier. Zowel wereldwijde als regionale veranderingen kunnen deze situatie in de toekomst mogelijk veranderen.
Het huidige beleid heeft als voornaamste onderdelen de signalering van ziekten die door muggen worden overgedragen op mens en dier, het verzamelen van gegevens over het verspreidingspatroon van inheemse en exotische muggen en het, indien nodig, bestrijden van exotische muggen.
Voor mijn beleid om de introductie van exotische muggen in Nederland te voorkomen verwijs ik naar mijn brief van 25 juni 2013 (Kamerstuk 32 793, nr. 96). In het verlengde van dit beleid heb ik het RIVM gevraagd om in samenwerking met het Centrum Monitoring Vectoren van de NVWA spoedig te adviseren over de problematiek, de mogelijkheden voor interventie en knelpunten ten aanzien inheemse muggen.
Hoe beschouwt u de recente ontwikkelingen en in het bijzonder het oprukken van diverse soorten muggen vanaf het Afrikaanse continent? Bent u bekend met de oorzaken hiervan? Zo ja, wat zijn deze? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bekend met het recent oprukken van muggen vanaf het Afrikaanse continent. Van situaties waarbij Afrikaanse vectoren oprukken of een bedreiging vormen voor de volksgezondheid is mijns inziens vooralsnog geen sprake. Wel is het langer bekend dat via importstromen van bijvoorbeeld gebruikte banden exotische muggen in Nederland terecht komen. Door het Centrum Monitoring Vectoren van de NVWA wordt daarop gemonitord en zo nodig wordt er bestreden. De uitbreiding van het leefgebied in het buitenland van steekmuggen, knutten en teken onder invloed van klimaatsverandering wordt in de monitoring ook nauwlettend gevolgd door het Centrum Monitoring Vectoren en het RIVM.
Deelt u de u de risico's van het West-Nijlvirus en van de knokkelkoorts zoals geschetst in het artikel? Zo ja, hoe gaat u hiermee om? Zo nee, waarom niet? Vindt u dit risico acceptabel voor de volksgezondheid in Nederland?
Nee, de risico’s zoals in het artikel omschreven, deel ik niet. De muggensoorten die het West-Nijl virus kunnen overdragen komen namelijk al overal in Nederland in grote getalen voor. Vernattingsprojecten, zullen dan ook niet tot een gewijzigde inschatting leiden van risico’s voor West-Nijl virus.
Voor wat betreft knokkelkoorts komen de muggen die dat overbrengen niet voor in de vernattingsgebieden. En de muggen die in vernattingsgebieden voorkomen, kunnen geen knokkelkoorts overbrengen.
Desalniettemin neem ik het knokkelkoortsvirus en de exotische muggen die dit wel kunnen overbrengen serieus. De introductie van deze muggen (zoals de tijgermug en de gelekoortsmug), monitoren we sinds 2009 uitvoerig en deze worden bestreden wanneer ontdekt. Berichtgeving die de tijgermug in verband brengt met West-Nijl virus is foutief, de tijgermug is zeker geen drijvende kracht achter een W West-Nijl virus-epidemie.
Bent u op de hoogte van de bestrijdingsrisico's en is Nederland voldoende voorbereid? Zo ja, welke maatregelen zijn er genomen om de komst en verspreiding van deze muggen in Nederland te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u van plan een onderzoek in te stellen om vast te stellen in hoeverre vernatting van natuurgebieden daadwerkelijk leidt tot meer muggen en dus ook tot muggen met ziekten als de knokkelkoorts? Zo nee, waarom niet? Op welke manier waarborgt u dat de natuur niet bijdraagt aan risico's voor de volksgezondheid?
Zie mijn antwoord op vraag 4. Verder heeft onderzoeksinstituut Alterra in 2009 reeds in opdracht van het Ministerie van EZ onderzoek gedaan naar de effecten van vernatting op de muggenstand (Verkenning van de steekmuggen en knuttenproblematiek bij klimaatverandering en vernatting; Alterra rapport nr. 1856). Daarnaast is er zeer recent in het Verenigd Koninkrijk onderzoek gedaan naar vectoren en vernatting van natuurgebieden en welke strategieën kunnen worden ontwikkeld om de volksgezondheidsrisico’s te verminderen. Uit deze onderzoeken komt naar voren dat met het creëren van nieuwe waterrijke gebieden nieuwe broedplaatsen voor muggen ontstaan, maar dat dit niet automatisch zal leiden tot overlast of een volksgezondheidsrisico.
Om de muggen- en knuttenpopulatie te kunnen voorspellen en beheersen, is in 2011 door Alterra een leidraad ontwikkeld voor terreineigenaren. Deze leidraad is bedoeld voor planvormers, inrichters en terreinbeheerders die betrokken zijn bij voorbereiding, uitvoering of begeleiding van projecten waarbij vernatting aan de orde is. De provincies, verantwoordelijk voor het natuurbeleid, kunnen draagvlak creëren onder terreinbeheerders en zorgen dat de leidraad wordt geïmplementeerd in het beheer.
Het RIVM werkt op dit moment in samenwerking met het Centrum Monitoring Vectoren van de NVWA aan een beleidsadvies over de inheemse muggenbestrijding. Zij neemt in het verlengde daarvan de connectie mee met de leidraad van Alterra om te komen tot een leidraad voor het risicomanagement van muggen ten behoeve van de volksgezondheid.
Hoeveel moerasachtig gebied waar de mug goed gedijt is er aanwezig in Nederland en hoeveel moerasachtig gebied bent u nog voornemens toe te voegen? Acht u dit geen risico voor de volksgezondheid zoals beschreven wordt in het artikel?
Sinds de decentralisatie van het natuurbeleid is het uitbreiden van moerasgebied in Nederland een taak van de provincies in het kader van het realiseren van het natuurnetwerk Nederland.
De opgaven die provincies hebben in het kader van waterberging of het natuurbeleid kan niet eenvoudig en zinvol worden doorvertaald naar een toename van toekomstige volksgezondheidsrisico. Bovendien is muggenoverlast niet synoniem met moerasachtig gebied; veel overlast staat geheel los van vernatting. Het onderzoek van Alterra uit 2009 geeft aan dat ook zonder natuurontwikkeling, de kans op meer muggen in Nederland zal toenemen.
Reeds genoemde en ingezette studies van Alterra, het RIVM en het Centrum Monitoring Vectoren hebben tot doel om een vinger aan de pols te houden en aanbevelingen te doen, ook richting provincies en terreinbeheerders, ten aanzien van de risico’s, of dat nu toename van muggen of ziekten betreft. Aangezien er geen actuele ziektelast ten gevolge van muggen wordt geconstateerd, wacht ik verdere adviezen van het RIVM over eventuele effecten ten aanzien van gezondheidsrisico’s hieromtrent af.
Kunt u een inschatting geven hoe groot de mogelijke risico’s voor de volksgezondheid zijn die de overheid neemt door het vernatten van natuur? Worden mogelijke risico’s voor de volksgezondheid meegewogen als argument om natuur al dan niet te vernatten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Indien risico’s voor de volksgezondheid niet meegewogen worden als argument om natuur al dan niet te vernatten, kunt u dan toezeggen om deze risico’s voortaan op te nemen in de het afwegingskader? Zo nee, waarom vindt u dat de mogelijke gezondheidsrisico’s voor onze inwoners van ondergeschikt belang zijn ten opzichte van het vernatten van natuur?
Zie antwoord vraag 7.
Uitblijven besluit beschutte werkplekken |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de voorlopige cijfers van Cedris (de brancheorganisatie in de sociale werkvoorziening), waaruit blijkt dat een groot deel van de gemeenten nog steeds niet heeft besloten of ze beschut werk en detachering gaan organiseren voor de allerzwaksten op de arbeidsmarkt?1
De cijfers zijn gebaseerd op een periodieke uitvraag van Cedris onder haar 90 leden. Ruim de helft van de Sw-bedrijven heeft gereageerd waarvan 47% heeft aangegeven dat gemeenten nog niet hebben besloten of er beschutte plekken worden georganiseerd. De definitieve cijfers zijn nog niet bekend. Ik vind het te vroeg nu een oordeel te geven. Het beeld van hoe gemeenten dit jaar en de komende jaren invulling willen geven aan beschut werk is nog verre van compleet. De Participatiewet is 1 januari 2015 ingegaan. Gemeenten zitten nog volop in de besluitvormingsfase en hebben tot 1 juli 2015 de tijd om alle verordeningen vast te stellen.
Is het waar dat gemeenten in het ontschotte budget voor het sociale domein ruimte hebben gekregen om structureel 30.000 beschutte werkplekken te kunnen creëren?
Dat klopt. Gemeenten ontvangen in de integratie-uitkering sociaal domein middelen voor begeleiding en de inzet van andere voorzieningen. Daarnaast zijn aan het BUIG-budget middelen toegevoegd zodat gemeenten het instrument loonkostensubsidie tot een maximum van 70% WML kunnen inzetten. In 2015 is in de financiering (combinatie van integratie-uitkering en BUIG) rekening gehouden met middelen voor 800 beschutte werkplekken. Deze financiële middelen lopen in de structurele situatie (die wordt bereikt in 2048) op tot 30.000 beschutte werkplekken.
Bent u van mening dat gemeenten maatwerk leveren als zij bij voorbaat een of meerdere re-integratieinstrumenten uitsluiten? Zo nee, hoe beoordeelt u de situatie dat enkele gemeenten (vooralsnog) hebben besloten geen beschutte werkplekken te creëren?
De uitvoering van de Participatiewet, inclusief beschut werk, is met beleidsvrijheid overgedragen aan gemeenten. De verantwoordelijkheid voor de invulling van beschut werk ligt dan ook bij de gemeenten, zij hebben de ruimte om eigen afwegingen te maken. Gemeenten leggen hun beleid voor beschut werk in een verordening vast. Het toezicht hierop is een zaak van de lokale democratie. De gemeenteraad is hierbij aan zet.
Ik heb er vertrouwen in dat gemeenten beschut werk weloverwogen en gericht inzetten voor personen waarvoor beschut werk het meest geschikt is. Ik kan mij moeilijk voorstellen dat, zeker in grote gemeenten, er geen mensen zouden zijn die aangewezen zijn of straks aangewezen raken op beschut werk. Het op voorhand op 0 stellen van het aantal beschikbare plekken is daarom niet logisch. Gemeenten vinden het kunnen bieden van maatwerk in het individuele geval belangrijk. Dat lijkt te worden ingeperkt als beschut werk op voorhand wordt uitgesloten. Ik ga er vanuit dat de gemeenteraad erop toeziet dat ook daadwerkelijk de mogelijkheid tot het geven van individueel maatwerk bestaat.
Deelt u de mening dat het in de geest van de Participatiewet is, dat gemeenten inwoners eerst naar werk proberen te begeleiden en indien dit niet lukt pas te kijken naar andere participatievoorzieningen als dagbesteding en vrijwilligerswerk? Zo nee, waarom niet?
De doelstelling van de Participatiewet is om personen met arbeidsvermogen naar werk toe te leiden, bij voorkeur naar regulier werk. De gemeente bepaalt op basis van maatwerk en de afstand tot de arbeidsmarkt wat de beste activeringsroute is voor een persoon en welk instrument het meest passend is. Participatievoorzieningen als dagbesteding en vrijwilligerswerk kunnen als opstap dienen tot verdere deelname aan het (reguliere) arbeidsproces.
Deelt u de mening dat gemeenten re-integratieinstrumenten en participatievoorzieningen moeten inzetten die in het belang van de inwoners zijn, en niet primair vanuit de eigen (financiële) situatie moeten redeneren bij het wel of niet inzetten van instrumenten? Zo nee, waarom niet?
Ja die mening deel ik.
Deelt u de mening dat werken tegen cao-loon de voorkeur verdient boven werken met behoud van uitkering? Zo nee, waarom niet?
Dat is geheel afhankelijk van de situatie waarin de persoon om wie het gaat zich bevindt. Het is aan de gemeente een op de persoon toegespitste afweging te maken.
Bent u bereid, zodra blijkt dat veel gemeenten beschut werk niet creëren zoals bedoeld (tegen loon), gemeenten daartoe te dwingen? Zo ja, hoe en wanneer?
De uitvoering van de Participatiewet is met beleidsvrijheid overgedragen aan gemeenten. Ik hecht aan deze vrijheid en ben niet voornemens voorstellen te doen om deze op voorhand in te perken. De motie (Kamerstuk 29 817 nr. 107) van de leden Karabulut en Voortman waarin de regering onder andere wordt verzocht in de Participatiewet een verplichting op te nemen om een minimum aantal beschutte werkplekken te realiseren, is door uw Kamer verworpen. De verantwoordelijkheid voor het invullen van beschut werk ligt bij de gemeenten waarbij de gemeenteraad de kaders stelt en controleert. Er is een monitoringtraject gestart waarin beschut werk wordt gevolgd. Als uit de monitor blijkt dat de resultaten achterblijven bij wat de Participatiewet beoogt, ga ik in gesprek met gemeenten en andere betrokken organisaties.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 26 februari 2015, wanneer het Algemeen overleg WWB-onderwerpen en de Participatiewet plaats zal vinden?
Ja.
Het bericht dat taxichauffeurs het heft zelf in hand willen nemen tegen Uber |
|
Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat taxichauffeurs het heft zelf in hand willen nemen tegen UberPOP?1
In Nederland hebben we met elkaar regels vastgesteld en afspraken gemaakt over de handhaving daarvan. Het is niet de bedoeling dat mensen het heft in eigen hand nemen en ik wijs dat dan ook af. De door taxichauffeurs aangekondigde actie ligt op het terrein van openbare orde en veiligheid en dat ligt primair bij burgemeester en politie. De ILT blijft handhavend optreden tegen overtredingen van de taxiregelgeving door UberPOP chauffeurs en andere snorders.
In hoeverre kunt u zich voorstellen dat officiële taxichauffeurs zich machteloos voelen tegenover de chauffeurs van UberPOP? Wat gaat u ondernemen om de rust in de taxibranche te herstellen?
Met UberPOP heeft Uber een initiatief gelanceerd dat niet past binnen de huidige regelgeving, waarin eisen zijn gesteld om de kwaliteit en veiligheid van het taxivervoer voor de consument te waarborgen. Handhaving van deze regelgeving is een taak die valt onder mijn verantwoordelijkheid. Ik houd daarom vast aan voortzetting van de reeds ingezette handhaving tegen UberPOP chauffeurs en andere snorders. Ook de handhaving tegen Uber International BV in de vorm van een last onder dwangsom wordt voortgezet. Zie ook het antwoord op vraag 3 en 6.
Kunt u aangeven hoeveel controles de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) de afgelopen zes maanden heeft uitgevoerd om UberPOP-chauffeurs op te sporen en tot hoeveel boetes dit heeft geleid?
Er zijn in de afgelopen zes maanden in totaal veertien snorderacties uitgevoerd, waaronder acties tegen UberPOP chauffeurs. Daarbij is aan in totaal tien UberPOP chauffeurs een last onder dwangsom opgelegd van € 10.000,– per chauffeur en is tegen elk van deze tien chauffeurs proces-verbaal opgemaakt wegens overtreding van de Wet Personenvervoer 2000. De last onder dwangsom wordt verbeurd als een chauffeur opnieuw betrapt wordt op illegaal taxivervoer. Het strafrechtelijke deel van de handhaving gebeurt onder verantwoordelijkheid van het OM.
Hoeveel personeel (in fulltime-equivalent (fte)) houdt zich bij de ILT bezig met controles binnen de taxibranche? Acht u dit voldoende?
De beschikbare handhavingscapaciteit voor personenvervoer (bestaande uit taxi- en busvervoer) van de ILT is ongeveer 20 fte. De inspecteurs kunnen flexibel worden ingezet, daar waar behoefte is. Ik acht dit voldoende.
Kunt u uitleggen waarom legale taxichauffeurs UberPOP-chauffeurs kunnen herkennen en klem kunnen rijden, maar de ILT deze chauffeurs niet voldoende kan herkennen en kan aanpakken? Bent u bereid gebruik te maken van de hulp van legale taxichauffeurs om illegale snorders zoals UberPOP-chauffeurs op te sporen en van de weg te halen?
Wanneer de ILT UberPOP-chauffeurs herkent, vereist de wet een aanpak met zorgvuldig opgebouwde bewijsvoering. ILT maakt in haar opsporing en handhaving reeds gebruik van signalen van derden, dat kunnen ook taxichauffeurs zijn.
Waarom rijdt UberPOP gewoon door, terwijl de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) duidelijk was in de uitspraak van 8 december 20142? Deelt u de mening dat uw geloofwaardigheid steeds verder afbrokkelt als u richting de samenleving spreekt over opgeschroefde controles en hardere aanpak terwijl u in werkelijkheid bijna niets doet om korte metten te maken met illegale UberPOP-diensten?
Het is de verantwoordelijkheid van UberPOP chauffeurs en de onderneming Uber zelf om zich te houden aan de wet en aan uitspraken van de rechter.
De ILT heeft na de uitspraak van het CBB de handhaving van snorders, en in het geval van UberPOP ook de onderneming Uber, onverminderd en met dezelfde prioriteit en aandacht voortgezet. Door dit te doen is inmiddels de door de ILT opgelegde last onder dwangsom zes keer verbeurd. Zoals ik u eerder heb gemeld, kan dat meerdere keren gebeuren, tot de maximale dwangsom van € 100.000,– is bereikt.
Ik bestrijd het beeld dat de illegale UberPOP-diensten niet worden aangepakt. De ILT zet daar actief en intensief op in. Vanuit het belang van effectieve opsporing zijn de activiteiten van de ILT veelal niet zichtbaar voor de buitenwereld.
Wat vindt u ervan dat onder veel chauffeurs het gevoel leeft dat u de zaak aan het rekken bent terwijl u de wet moet uitvoeren? Wanneer gaat u voor de legale taxichauffeurs echt zichtbaar de wet uitvoeren en snorders, waaronder UberPOP-chauffeurs, aanpakken?
De aanpak van snorders, waaronder de UberPOP chauffeurs en de onderneming Uber, heeft sinds het ontstaan van de snorderproblematiek een constante en in prioriteit oplopende aandacht en handhaving vanuit de ILT gekend. Deze aanpak wordt gecontinueerd. De opsporing en handhaving vergt echter een zorgvuldigheid die, mede vanuit het belang van effectieve opsporing, niet altijd direct zichtbaar is. Zie ook het antwoord op vraag 3 en 6.
Kunt u uitrekenen hoeveel een UberPOP-chauffeur per uur verdient, na aftrek van alle kosten en afschrijvingen?
Nee. Ik heb geen inzicht in die gegevens.
Welke mogelijkheden ziet u om het imago en de kwaliteit van de legale straattaxi’s in grote steden te verbeteren?
In oktober 2011 is de Wet Personenvervoer 2000 gewijzigd met als doel bevordering van de kwaliteit van het taxivervoer voor de consument. Taxichauffeurs die actief zijn in het straattaxivervoer konden vaak niet voorzien in een adequate basiskwaliteit en een betrouwbare, veilige rit tegen een redelijke prijs. Dit probleem deed zich vooral voor in de grote steden. Daarom is voor alle gemeenten de mogelijkheid geïntroduceerd om in aanvulling op het landelijk regelgevend kader aanvullende eisen te stellen aan het lokale straattaxivervoer. Daarnaast hebben zeven gemeenten (waaronder de grote steden) aanvullend de bevoegdheid gekregen om in hun gemeente een model van groepsvorming in te richten. Deze gemeenten kunnen taxiondernemers en -chauffeurs verplichten om zich bij een groep aan te sluiten, de zogenoemde Toegelaten Taxi Organisatie.
Deze wetswijziging uit 2011 is een belangrijk element in de tussentijdse evaluatie die ik uw Kamer eind eerste kwartaal 2015 zal doen toekomen.
Klopt het dat het binnen de huidige taxiwetgeving mogelijk is om meerdere chauffeurs op één vergunning te laten rijden, waarbij aan deze chauffeurs geen eisen worden gesteld? Zo ja, hoeveel chauffeurs mogen rijden onder één taxivergunning en acht u dit een wenselijke situatie?
Ja. Een taxibedrijf kan onder de vergunning of vakbekwaamheid meerdere personen taxivervoer laten verrichten. U kunt daarbij denken aan samenwerkingsvormingen zoals een maatschap of vennootschap onder firma. Het aantal chauffeurs is daarbij niet in wet- en regelgeving gelimiteerd. Uiteraard moeten de chauffeurs wel voldoen aan de nodige eisen, waaronder vakbekwaamheid, voor het verkrijgen van een chauffeurskaart.
De kanttekeningen die docenten lichamelijke opvoeding plaatsen bij het ‘Plan van aanpak bewegingsonderwijs’ |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de Koninklijke Vereniging voor Lichamelijke Opvoeding (KVLO) «Dekker passeert gymleraren in plannen bewegingsonderwijs»?1
Ja.
Waarom heeft u gekozen voor de PO-raad en de NOC*NSF als prominente gesprekspartners binnen het «Plan van aanpak bewegingsonderwijs» en niet gekozen voor nadrukkelijke betrokkenheid van docenten lichamelijke opvoeding via de KVLO?
Het plan van aanpak bewegingsonderwijs komt voort uit het bestuursakkoord Primair Onderwijs, dat ik in juli 2014 samen met de PO-Raad heb gesloten. Omdat dit plan een nadere uitwerking van die afspraken is, is de PO-Raad als vertegenwoordiger van de schoolbesturen medeopsteller van het plan. NOC*NSF is als koepel van de sportbonden betrokken om contacten te leggen tussen scholen, gemeenten en de (on)georganiseerde sport om voldoende accommodaties voor bewegingsonderwijs te realiseren.
In de ontwerpfase van het plan van aanpak is met de KVLO gesproken over de in het bestuursakkoord gemaakte afspraken en over het plan. De KVLO staat dan ook als een van de partners opgenomen in het plan van aanpak. Over de uitvoering van het plan zal regelmatig afstemming plaatsvinden met de KVLO. De kennis en ervaring die de KVLO meebrengt is nuttig om de doelstelling te kunnen halen.
Deelt u de opvatting dat als bewegingsonderwijs cruciaal is voor de motorische, sociale en cognitieve ontwikkeling van kinderen, bewegingsonderwijs een eigenstandig vak is dat eigen vakkrachten behoeft? Zo ja, hoe komt dit tot uiting in uw plan van aanpak? Zo nee, kunt u uw opvatting nader toelichten?
Ik deel de opvatting dat bewegingsonderwijs cruciaal is voor de motorische, sociale en cognitieve ontwikkeling van kinderen. De opvatting dat bewegingsonderwijs een vak is dat alleen door vakleerkrachten kan worden gegeven, deel ik niet. Bewegingsonderwijs kan ook worden gegeven door een groepsleerkracht die een aanvullende opleiding heeft gevolgd voor het geven van bewegingsonderwijs.
Wat is uw reactie op de kritiek van de KVLO dat het onwenselijk is dat u vooral inzet op het bevoegd maken van groepsleerkrachten voor het geven lichamelijke opvoeding?
Het is van belang dat iedere les bewegingsonderwijs gegeven wordt door een bevoegde leerkracht, vandaar dat ik inzet op het bevoegd maken van groepsleerkrachten. Hiervoor stel ik vanaf 1 april 2015 tot en met schooljaar 2017/2018 jaarlijks € 3 miljoen beschikbaar via een apart hoofdstuk in de regeling Lerarenbeurs. Deze beurs is beschikbaar voor groepsleerkrachten die nog geen aantekening bewegingsonderwijs hebben behaald. Daarnaast zet ik ook in op een betere matching van vraag en aanbod van vakleerkrachten. Een van de acties uit het plan van aanpak is dat het Arbeidsmarktplatform PO een inventarisatie uitvoert naar het aantal reacties per vacature. Bij het oplossen van specifieke regionale problemen verbinden het landelijk transfercentrum en de regionale transfercentra werkloze vakleerkrachten aan scholen die geen vakleerkracht kunnen vinden. Met de KVLO wordt afgestemd over de uitvoering van de matchingsregeling.
Acht u het waarschijnlijk dat door in te zetten op het bijscholen van groepsleerkrachten er arbeidsmarktverdringing plaatsvindt en bevoegde vakdocenten lichamelijke opvoeding minder uitzicht krijgen op een aanstelling? Zo nee, waarom niet?
Als alle lessen nu door bevoegde leerkrachten worden gegeven, zou er inderdaad sprake zijn van verdringing. Dit is echter niet het geval. Uit de nulmeting bewegingsonderwijs van het Mulier Instituut blijkt dat op een kwart van alle po-scholen ook door onbevoegde leerkrachten bewegingsonderwijs wordt gegeven.2 De verwachting is dat zowel vakleerkrachten als bevoegde leerkrachten nodig zijn om ervoor te zorgen dat er meer lessen bewegingsonderwijs en meer lessen bevoegd worden gegeven. Nog dit jaar wordt een inventarisatie uitgevoerd naar het aantal reacties op vacatures voor vakleerkrachten. Ik informeer uw Kamer in het najaar van 2015 over de uitkomsten van deze inventarisatie.
Kunt u nader ingaan op de wijze waarop u er voor zult zorgen dat op korte termijn de 20% scholen die slechts één uur lichamelijke opvoeding geven dit naar twee uur opschroeven en welke exacte rol de Inspectie van het Onderwijs hierbij inneemt?
De doelstelling van twee lesuren bewegingsonderwijs is onderdeel van bestuurlijke afspraken die zijn vastgelegd in het bestuursakkoord primair onderwijs. Schoolbesturen staan daarmee aan de lat voor het verzorgen van minimaal twee lesuren bewegingsonderwijs. Het plan van aanpak bewegingsonderwijs bevat stimuleringsmaatregelen om schoolbesturen daartoe verder aan te sporen en te helpen.
De voortgang die schoolbesturen hierbij boeken zal op verschillende manieren gemonitord worden. Ten eerste is in het bestuursakkoord afgesproken dat Vensters PO in 2017 compleet en volledig gevuld is. Momenteel pleegt de PO-Raad extra inzet om de deelname van scholen te vergroten. Als onderdeel van de gestructureerde aanpak om Vensters verder uit te breiden, is het voornemen dat vanaf 2016 de indicator «bevoegde docenten bewegingsonderwijs» geïntroduceerd wordt, naast de bestaande indicator «aantal uur bewegingsonderwijs».
Ten tweede zal ik samen met de PO-Raad de nulmeting bewegingsonderwijs uitbreiden, zodat relevante sturingsinformatie zo spoedig mogelijk beschikbaar komt. Het periodiek peilingsonderzoek naar bewegingsonderwijs zoals dat door de Inspectie van het Onderwijs wordt uitgevoerd, geeft ten slotte een goed beeld van de staat van het bewegingsonderwijs op stelselniveau. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb toegezegd zal in deze peiling niet enkel worden gekeken naar de uren bewegingsonderwijs, maar ook naar het percentage van de lessen dat bevoegd dan wel onbevoegd wordt gegeven.
Deze specifieke cijfers per school, bestuur, gemeente en regio geven niet alleen inzicht in het aanbod van het bewegingsonderwijs in Nederland, maar geeft ook een duidelijk beeld van mogelijke knelpunten, bijvoorbeeld op het gebied van de beschikbaarheid van vakleerkrachten of gymzalen. Op basis van deze informatie zal ik afwegen of aanvullende interventies wenselijk zijn om de gestelde doelen te bereiken.
Het bericht dat gevangenisbewaarders onder druk staan |
|
Nine Kooiman , Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het medewerkerstevredenheidsonderzoek onder het personeel van de Dienst Justitiële Inrichtingen(DJI)?1
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft in de periode van 22 oktober tot en met 19 november 2014 een medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) onder het personeel van het Gevangeniswezen gehouden. De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) heeft in de periode van november 2013 tot februari 2014 DJI-locaties geïnspecteerd op werkdruk, psychosociale arbeidsbelasting (PSA) en – voor de eerste keer – ook op naleving van de Arbeidstijdenwet ten aanzien van consignatie. Tijdens het Algemeen Overleg over het Gevangeniswezen van 22 januari jl. heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer toegezegd een inhoudelijke reactie te geven op beide rapporten. Deze reactie kunt u in april van dit jaar tegemoet zien.
Klopt het dat de personeelsbezetting op papier kan afwijking van de bezetting in de praktijk, bijvoorbeeld vanwege ziekteverzuim? Zo ja, kan dat tot onderbezetting leiden?
De personele bezetting in het personeelssysteem wijkt niet af van de bezetting binnen de vestiging. Wel kan sprake zijn van een afwijking van de formele formatie, zowel naar boven als naar beneden. Onder alle omstandigheden wordt zorggedragen voor borging van het primaire proces. Om adequaat te kunnen reageren op onverwachte uitval van personeel, bijvoorbeeld vanwege ziekteverzuim, beschikt DJI over zogenoemde reserveformatie. Binnen het Gevangeniswezen waren op 1 februari jl. 9.117 fte in dienst. Het gaat dan niet alleen om penitentiaire inrichtingswerkers, maar ook om beveiliging, overig executief personeel en medewerkers van het hoofdkantoor van DJI. De bezetting van de capaciteit binnen het Gevangeniswezen was op 3 februari jl. 9.096 gedetineerden.
Indien de directie van de inrichting geconfronteerd wordt met onverwacht (ziekte)verzuim, dan wordt op de dag van de melding zo spoedig mogelijk voor vervanging gezorgd. Het kan voorkomen dat een korte periode moet worden overbrugd totdat de vervanging aanwezig is. Dan wordt aan het dienstdoende personeel gevraagd om (een aantal uur) over te werken. Indien geen vervanging kan worden georganiseerd, wordt het aanwezige personeel dusdanig ingezet dat de uitval minimale gevolgen heeft voor het primaire proces en de veiligheid in de inrichting. Daarnaast wordt binnen het Gevangeniswezen gewerkt met een preventief verzuimbeleid met de inzet van verzuimcoaches.
Hoeveel DJI-personeel is er, afgezet tegen het aantal gedetineerden? Is daarbij wel of geen rekening gehouden met ziekteverzuim? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe hoog is het ziekteverzuim onder het gevangenispersoneel? Klopt het dat dit momenteel 15% tot 20% is en hoe verklaart u dit? Hoe hoog was het ziekteverzuim over de afgelopen vijf jaar?
Het ziekteverzuim in de afgelopen vijf jaren bedroeg gemiddeld voor het Gevangeniswezen:
7,4%
6,7%
7,0%
7,4%
7,2%
Hoe lang duurt het voordat een ziek personeelslid wordt vervangen? Kan het daarbij voorkomen dat er voor langere tijd onderbezetting is? Welke maatregelen zijn er of worden er getroffen om onderbezetting door ziekte zo veel als mogelijk te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er meerpersoonscellen standaard door minstens twee bewaarders moeten worden geopend en dat dit niet altijd gebeurt, bijvoorbeeld vanwege onderbezetting? Wat is uw reactie hierop?
Uitgangspunt is dat een meerpersoonscel door twee medewerkers wordt geopend. Onderbezetting is geen reden om hiervan af te wijken.
Wat is uw reactie op de resultaten uit het onderzoek waaruit blijkt dat het gevoel van veiligheid is gedaald en dat dit volgens twee derde van het DJI-personeel komt door de uitvoering van het Masterplan DJI 2013–2018?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat het aantal managers is ten opzichte van het personeel op de werkvloer bestaande uit Penitentiaire Inrichtingswerkers en bewakers? Klopt de bewering die werd gedaan in een radiouitzending ter zake dat het aantal managers is gestegen?2
Binnen de sector Gevangeniswezen is het aantal managers ten opzichte van het aantal penitentiaire inrichtingswerkers 1:12. Voor de beveiliging geldt een ratio van 1:11. Het aantal managers dat in dienst is bij de Dienst Justitiële Inrichtingen is niet gestegen sinds december 2012.
Wat is uw reactie op de resultaten uit het onderzoek over het toegenomen geweld dat medewerkers vanuit gedetineerden ervaren? Wat is volgens u de oorzaak hiervan?
Zie antwoord vraag 1.
Welke penitentiaire inrichtingen hebben de Arbeidstijdenwet overtreden? Op welke punten is dat het geval en hoe komt dat? Welke maatregelen zijn daartegen genomen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van de onrust die het stoplichtmodel heeft veroorzaakt heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mij is niet bekend dat er onrust bestaat onder het DJI-personeel rond de invoering van het systeem van promoveren en degraderen. De invoering van dit systeem is zorgvuldig voorbereid en uit interne evaluaties blijkt dat het instrument op steun rekenen van het merendeel van het personeel.
Klopt het dat er te weinig plekken zijn voor gedetineerden die in de groene fase zitten en daardoor noodgedwongen op een oranje of rode plek moeten zitten? Zo ja, welke penitentiaire inrichtingen hebben te maken met dit soort wachtlijsten voor gedetineerden?
Er is geen sprake van wachtlijsten voor de plusprogramma’s. Een gedetineerde die is gepromoveerd, kan direct na promotie deelnemen aan het plusprogramma.
Bent u bekend met het Convenant tussen de Belastingdienst en de Uitzendbranche van 14 december 2010, alsmede het onderzoek hiernaar door de FNV, en de uitzending hierover van RTL Nieuws op 3 februari 2015?
Herkent u de door de FNV genoemde constructies waarbij via het verrekenen van extraterritoriale kosten door de werkgever een premievoordeel voor werkgevers gecreëerd wordt? Zo ja, hoe vaak komt dit voor?
Bent u op de hoogte van het door FNV gestelde, dat op deze wijze de werkgeverskosten voor tijdelijk uit het buitenland gedetacheerde werknemers beduidend lager zijn dan in Nederland woonachtige werknemers die op een zelfde werkplek ingezet worden? Onderkent u dat op deze wijze verdringing gesubsidieerd wordt?
Vindt u dat deze constructies in overeenstemming zijn met uw beleidsinzet gericht op een gelijk speelveld met betrekking tot de kosten van arbeid? Zo ja, vindt u dat dit soort constructies mogelijk gemaakt moeten worden door middel van afspraken met de Belastingdienst? Zo nee, waarom is er in het convenant geen rekening gehouden met dit soort effecten, terwijl bekend is dat uitzendbureaus vaak de randen van de wet opzoeken, zoals ook blijkt uit de aanpak van schijnconstructies door de Minister van Sociale Zaken?
Het convenant stuurt aan op horizontaal toezicht; in hoeverre is er in het kader van horizontaal toezicht bij individuele belastingplichtigen aandacht voor het handelen conform het convenant? Wordt in het kader van horizontaal toezicht aandacht besteed aan oneerlijke concurrentie en verdringing door belastingconstructies? In hoeverre vindt u horizontaal toezicht geschikt voor deze branche, waarvan bekend is dat het risico op dit soort constructies groot is? Zijn er meer risicosectoren waar horizontaal toezicht breed wordt toegepast? Bent u bereid meer te sturen op verticaal toezicht in risicosectoren zoals de uitzendbranche?
Bent u op de hoogte van het door de FNV geschatte bedrag van circa EUR 250 miljoen dat de staat hierdoor zou mislopen? Kunt u de juistheid van dat bedrag bevestigen? Zo nee, wat is de omvang van het misgelopen bedrag voor de staatskas?
Deelt u de mening dat het kabinet moet staan voor het aanpakken van oneerlijke concurrentie en verdringing? Deelt u tevens de mening dat het convenant in kwestie het tegenovergestelde lijkt te bewerkstelligen?
Hoe kan het misbruik van dit convenant worden bestreden? Is er genoeg aandacht voor de «waterdichtheid» van dit soort convenanten? Hoe kan het misbruik van dit soort convenanten in de toekomst worden voorkomen?
Bent u bereid onderhavig convenant op zo kort mogelijke termijn op te zeggen?
Overmacht bij het niet tijdig melden van het uitrijden van ruige mest |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bezwaarschrift ingediend door Oosthoek en Zn. C.V. tegen het besluit van 6 mei 2014 over een subsidieaanvraag voor agrarisch natuurbeheer met nummer GBSV-ZHO 6713562–17, afgehandeld door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)?
Ja.
Klopt het dat men in zijn algemeenheid alleen dan een beroep op overmacht kan doen indien in de van toepassing zijnde regelgeving expliciet is aangegeven dat een beroep op overmacht mogelijk is?
Ja. De huidige Europese verordening (artikel 2, tweede lid, van verordening (EU) nr. 1306/2013) biedt de mogelijkheid dat de lidstaat de gevallen waarin sprake kan zijn van overmacht erkent. Dit wordt in zijn algemeenheid gedaan door deze gevallen in de van toepassing zijnde regelgeving expliciet vast te stellen.
Bent u bereid om in overleg te treden met provinciale subsidieverleners over de wenselijkheid en mogelijkheid in provinciale regelgeving op te nemen dat een beroep op overmacht mogelijk dient te zijn?
De provincies zijn autonoom in de regelgeving die zij opstellen. Ik vind het echter belangrijk dat in schrijnende situaties een beroep op overmacht gedaan kan worden. Daarom neem ik het initiatief om provincies te attenderen op de mogelijkheid om binnen de kaders van Europese regelgeving een overmachtsclausule op te nemen in nieuwe regelgeving voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer.
Het dreigingsniveau in Mali |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Dreigingsniveau rond Nederlandse militairen in Mali verhoogd»?1
De dreiging van Improvised Explosive Devices (IED’s) voor de stad Gao is in december jl. verhoogd van matig naar significant. De algemene dreigingsniveau’s voor de stad en de regio Gao blijven significant. De recente incidenten, die waren gericht tegen MINUSMA-militairen of doelwitten in Gao, passen vooralsnog in dit dreigingsbeeld. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er een specifieke directe dreiging bestaat tegen Nederlandse militairen in Mali.
Zijn de Nederlandse militairen in Mali voldoende uitgerust om stand te bieden tegen deze verhoogde dreiging?
De veiligheid van de Nederlandse militairen in Mali heeft voortdurend de aandacht. Naar aanleiding van het verhoogde dreigingsniveau zijn aanvullende maatregelen genomen. Het gaat hierbij om maatregelen ter beveiliging van kamp Castor en maatregelen als Nederlandse militairen zich buiten het kamp begeven.
Wat is uw reactie op de MNLA die nu excuses en schadevergoeding eisen voor de beschieting van een voertuig door een Nederlandse Apache-helikopter?2 Gaat u een onderzoek instellen naar het voorval?
De VN volgen de gebruikelijke procedures voor het onderzoeken van het gebruik van geweld door VN-troepen. Aangezien MINUSMA in dit geval uit zelfverdediging handelde, ziet de missie – zonder daarbij vooruit te willen lopen op de uitkomst van het onderzoek – geen aanleiding om excuses en schadevergoeding aan te bieden aan de MNLA.
Wat is uw reactie op het feit dat de MNLA de samenwerking met Minusma heeft opgeschort naar aanleiding van de beschieting door de Nederlandse Apache-helikopters?
Na de inzet van de Nederlandse Apache-helikopters door MINUSMA op 20 januari bij Tabankort, verklaarden lokale vertegenwoordigers van de MNLA dat deze groepering de samenwerking met MINUSMA tot nader order zou opschorten. De leiding van MINUSMA heeft direct daarna contact opgenomen met de MNLA om de situatie onder controle te brengen. Dit overleg verliep constructief, met als resultaat dat de politieke leiding van de MNLA in Algiers een verklaring uitgaf met de boodschap dat de MNLA gecommitteerd blijft aan het onderhandelingsproces. Op dit moment neemt MNLA in Algiers deel aan de besprekingen over Noord-Mali.
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat de MNLA weer gaat samenwerken met Minusma en deelneemt aan de vredesbesprekingen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op het feit dat er twee burgers zijn omgekomen bij protesten in Gao?3 Bent u bereid er bij de VN op aan te dringen een onderzoek in te stellen naar dit voorval, teneinde vast te stellen hoe de burgers zijn omgekomen?
Op 27 januari escaleerde een demonstratie bij het VN-sectorhoofdkwartier Oost in Gao. Demonstranten gooiden met stenen en molotovcocktails naar het VN-kamp. In de daarop volgende situatie verloren enkele burgers het leven en vielen gewonden. De VN laten momenteel onafhankelijk onderzoek uitvoeren naar deze gebeurtenissen. MINUSMA heeft geassisteerd bij het vervoer van de gewonden en nauw samengewerkt met de Malinese autoriteiten en lokale leiders om de situatie te stabiliseren. Op 29 januari jl. heeft de Malinese president een bezoek afgelegd aan Gao, waarbij hij het belang van de samenwerking met MINUSMA benadrukte.
Klopt het dat Minusma voornemens is een bufferzone in te stellen in Noord-Mali, beheerst door Minusma? Zo ja, is Minusma dan nog in staat neutraal op te treden?4
Er wordt geen bufferzone ingesteld in Noord-Mali. MINUSMA werkt aan andere oplossingen om de betrokken partijen het staakt-het-vuren te laten respecteren.
Is het in Mali nog mogelijk voor Nederlandse militairen om gedegen inlichtingen te verzamelen, nu het geweld oplaait?
Het is voor de Nederlandse eenheden nog steeds goed mogelijk om inlichtingen te verzamelen. De luchtdreiging voor de Nederlandse helikopters is niet gewijzigd. Verplaatsingen op de grond kosten vanwege de verhoogde IED-dreiging meer tijd, maar zijn nog wel mogelijk. Niettemin zijn de Nederlandse eenheden voldoende uitgerust om hun taken te blijven uitvoeren.
Is het in Mali nog mogelijk politieke verzoening te bewerkstelligen, nu het geweld oplaait?
De situatie in Noord-Mali is zeer complex. Het verzoeningsproces zal een lange adem vergen en de uitkomst is onzeker. Desalniettemin is een breed gedragen politiek akkoord de enige weg tot een duurzame oplossing voor het conflict. De onderhandelingen in Algiers zijn op 16 februari formeel hervat.
Het is echter belangrijk om te benadrukken dat de onderhandelingen slechts een eerste stap zijn in het vredesproces in Mali. Op de lange termijn zal ook moeten worden gewerkt aan de verzoening tussen de partijen op lokaal niveau. Dit is een boodschap die Nederland in de verschillende fora dan ook consequent uitdraagt.