Het bericht 'Campaigners urge EU to rethink green investment label for aviation' |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat de Europese Commissie overweegt om investeringen in nieuwe vliegtuigen te labelen als «climate-friendly investments»?1
De Commissie heeft zich hier voor zover bekend (nog) niet officieel over uitgelaten. In het artikel waarnaar verwezen wordt en andere media leest het kabinet dat de Commissie dit inderdaad overweegt. De vorm waarin dit zou moeten gebeuren is door een gedelegeerde handeling op basis van de taxonomieverordening2 voor te stellen. Tot een dergelijk voorstel openbaar gemaakt wordt, is het onzeker of en hoe luchtvaart hierin wordt opgenomen.
In de aanbevelingen die het EU-platform voor duurzame financiering in maart 20223 aan de Commissie heeft gedaan staan criteria voor vier activiteiten: het bouwen, leasen, exploiteren, en op de grond afhandelen van vliegtuigen. In de aanbevelingen van het platform levert het bouwen en exploiteren van nieuwe vliegtuigen met nul CO2 uit de uitlaat (bijvoorbeeld op basis van elektriciteit of groene waterstof) een substantiële bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering, en is het bouwen en exploiteren van nieuwe efficiëntere vliegtuigen (met verbrandingsmotoren) een transitieactiviteit. De taxonomie bestaat uit activiteiten die een substantiële bijdrage leveren aan de mitigatie van klimaatverandering en daarnaast uit specifieke regels voor faciliterende en transitieactiviteiten. Transitieactiviteiten hebben geen technologisch en economisch haalbaar koolstofarm alternatief en moeten bijdragen aan een traject naar maximaal 1,5 graden aardopwarming. Ze moeten overeenkomen met de beste prestaties in de sector, de ontwikkeling van koolstofarme ontwikkelingen niet in de weg staan en niet leiden tot een lock-in van koolstofintensieve activa. In de geldende taxonomie zijn al verschillende transitieactiviteiten opgenomen.
Deelt u de mening dat het absoluut ongeloofwaardig is om investeringen in vervuilende en fossiele vliegtuigen te betitelen als «klimaatvriendelijk»? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat activiteiten onder de taxonomie daadwerkelijk moeten bijdragen aan verduurzaming. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 zijn er verschillende categorieën aan activiteiten in de taxonomie en is er in de aanbevelingen van het platform onderscheid gemaakt tussen vliegtuigen met nul CO2-emissies en nieuwe efficiëntere vliegtuigen (de laatste als transitieactiviteit).
Vóór 2050 is het naar verwachting niet mogelijk om intercontinentaal te vliegen op waterstof en vrijwel zeker niet op batterijen. Daarom zet het kabinet daadkrachtig in op biologische en synthetische duurzame luchtvaartbrandstoffen (SAF) als oplossing om de grote luchtvaart op de korte en middellange termijn te verduurzamen. Daarbij is het nationale doel om in 2030 14% duurzame luchtvaartbrandstoffen bij te mengen en in 2050 volledig hierop over te gaan. Duurzame koplopers zullen mogelijk al eerder op 100% SAF vliegen. Vliegtuigen die op duurzame luchtvaartbrandstof vliegen stoten nog steeds wel CO2 uit, maar minstens 70%4 hiervan wordt in de levenscyclus gecompenseerd.
Volgens het rapport5 van het milieucomité van ICAO ter voorbereiding op het in oktober 2022 vastgestelde mondiale langetermijnklimaatdoel van netto-nul CO2 in 2050 zal er in een ambitieus scenario tot 2050 ruim drie biljoen dollar aan investeringen in duurzame brandstoffen nodig zijn van brandstofproducenten die zij door zullen belasten aan luchtvaartmaatschappijen. De productie van SAF is al opgenomen in de geldende taxonomie als een substantiële bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering. Het gebruik van SAF in vliegtuigen valt daarentegen nog niet onder de taxonomie, en zou dat in de vorm van een transitieactiviteit wel doen onder de criteria die het platform aanbeveelt. Het is op voorhand niet eenvoudig te definiëren hoe efficiënt een vliegtuig moet zijn en hoeveel SAF deze moet bijdragen om als transitieactiviteit bij te dragen aan de verduurzaming. Het kabinet wacht daarom een voorstel van de Commissie af.
Kunt u bevestigen dat luchtvaartmaatschappijen uit zichzelf al hun vloot vernieuwen, omdat a) ze dit veel brandstofkosten bespaart, b) sommige vliegtuigen nou eenmaal einde levensduur zijn en c) er steeds strengere grenzen worden ingevoerd voor geluidshinder, luchtvervuiling en broeikasgasemissies?
Luchtvaartmaatschappijen vernieuwen inderdaad om uiteenlopende redenen uit zichzelf hun vloot.
Weet u waarom de Europese Commissie deze fossiele investeringen nu dan als «groen» of «klimaatvriendelijk» wil labelen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven wat de gemiddelde levensduur is van een vliegtuig, zodat we weten tot wanneer de straks als «groen» verkochte vliegtuigen zullen bijdragen aan de opwarming van de aarde?
Indicatief kan men uitgaan van een economische levensduur in de orde van vijftien tot vijfentwintig jaar. Over de gemiddelde levensduur van verkeersvliegtuigen zijn echter geen nieuwe, openbare cijfers bekend. De COVID-crisis heeft een grote impact gehad op zowel de instroom als de uitstroom uit de mondiale vloot, waardoor oudere cijfers niet langer representatief zijn. Een andere factor die het moeilijk maakt de gemiddelde levensduur in te schatten is onzekerheid rond toekomstig klimaatbeleid voor de luchtvaart.
Onderschrijft u de stelling dat een nieuw, iets minder vervuilend, vliegtuig nog steeds geen «groene» investering genoemd kan worden als het per saldo verder bijdraagt aan de cumulatieve CO2-uitstoot? Zo nee, hoe definieert u dan een «groene» investering?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, maakt het EU-platform voor duurzame financiering onderscheid tussen vliegtuigen met nul CO2-uitstoot en de nieuwe, efficiëntere vliegtuigen als transitieactiviteit. Nieuwe efficiëntere vliegtuigen stoten in de orde van 20% minder CO2 uit dan de voorgaande generatie. Hoe meer duurzame brandstof bijgemengd wordt, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, hoe minder een vliegtuig nog bijdraagt aan de cumulatieve CO2-uitstoot.
Een aanpalend risico is overigens dat de bouw en aanschaf van nieuwe efficiëntere vliegtuigen leidt tot groei van de mondiale vloot. Om een dergelijk risico te ondervangen heeft het platform de Commissie aanbevolen om in de criteria voor het leasen en exploiteren van vliegtuigen voorwaarden op te nemen met betrekking tot het uit de vloot halen en zelfs ontmantelen van een oud vliegtuig van vergelijkbare omvang voor elk aangeschaft nieuw efficiënter vliegtuig. Het kabinet wacht een voorstel van de Commissie af.
Bent u bereid zich actief te verzetten tegen het classificeren van investeringen in fossiele vliegtuigen als «groen» of «klimaatvriendelijk»? Zo ja, gaat u voor die positie steun zoeken in de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
In lijn met de Kamerbrief van juni 20216 zal het kabinet de Commissie blijven verzoeken om met aanvullende, realistische criteria te komen voor de luchtvaart, zodat private financiering optimaal benut kan worden voor de noodzakelijke energietransitie in deze sector. Belangrijke principes daarbij zijn technologische neutraliteit en wetenschappelijke onderbouwing in lijn met een 1,5-gradenpad. Wanneer een concreet voorstel voorligt zal het kabinet deze beoordelen en de Kamer daarover informeren.
Bent u bereid om de lobbyisten van de luchtvaartsector te laten weten dat wanneer ze dit soort ongeloofwaardige plannen blijven aandragen ze niet langer als serieuze gesprekspartner gezien zullen worden? Zo nee, waarom niet
De betreffende plannen zijn aanbevelingen van het EU-platform7 voor duurzame financiering. Dit platform heeft op basis van de taxonomieverordening een mandaat om (niet-bindende) aanbevelingen te formuleren voor de Commissie. De 35 leden en 14 waarnemers zijn een brede afspiegeling van de wetenschap en duurzame financieringswereld. Het kabinet hecht aan het onafhankelijke karakter van dit platform en haar aanbevelingen.
Het artikel ‘Landbouwlobby liet maatregelen uit nieuw waterbeleid van het Rijk afzwakken’ |
|
Laurens Dassen (Volt), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Uit de bovengenoemde publicatie blijkt dat er geen «formeel bestuurlijk overleg» is geweest tussen Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) en u, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, over het nieuwe waterbeleid, terwijl uit de beslisnota blijkt dat onder andere op 2 november 2022 wel «overleg» heeft plaatsgevonden; hoe kwalificeert u dit overleg?1 2
In de aanloop naar de brief «Water en bodem sturend» heeft 2 november een eerste gesprek plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van LTO en het NAJK en ambtenaren van IenW en LNV. Daarnaast heeft LTO schriftelijk een analyse aangeleverd over de structurerende keuzes op basis van een concept van de brief. Er is geen gespreksverslag gemaakt, wel een afspraak voor een vervolggesprek.
Dat vond plaats op 7 november. Vertegenwoordigers van LTO en het NAJK hebben wederom gesproken met ambtenaren van IenW in aanwezigheid van LNV. Daarvoor is een deel van de tekst van de brief met de aanwezigen gedeeld. Het betrof een deel van een concept van de brief, die parallel met verschillende departementen en andere betrokken stakeholders werd gedeeld. Naast de bespreking is wederom een schriftelijke analyse van LTO ontvangen. Er is geen gespreksverslag opgesteld.
Beide overleggen waren geen «formeel bestuurlijk overleg», maar een vorm van afstemming die hoort bij een dergelijke beleidsbrief. Nu er vergaande uitspraken werden gedaan over de ontwikkeling van het landelijk gebied, is het logisch dat de agrarische sector wordt gehoord. Maar ook andere maatschappelijke organisaties, naast de betrokken departementen en koepels van de andere overheden, zijn betrokken geweest.
Op 16 november is er een gesprek geweest met de voorzitter van LTO en de Minister van IenW, ook hiervan is geen vastgesteld verslag beschikbaar. Op 17 november zijn nog schriftelijke reacties ontvangen van LTO en van het NAJK.
Op 22 november is er een informatief gesprek geweest tussen de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voor Natuur en Stikstof en diverse vertegenwoordigers van de agrarische sector.
Heeft u of de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op andere momenten (informeel) contact gehad met LTO of andere belangenbehartigers? Zo ja, met wie en waar gingen die gesprekken over?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de gespreksverslagen met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke concrete suggesties zijn door LTO aan u gedaan in het kader van het nieuwe waterbeleid?
Voor de suggesties die zijn gedaan door de vertegenwoordigers van de agrarische sector wordt verwezen naar de bijlagen met de analyses van LTO van 2 en 7 november 2022, en de schriftelijke reacties van LTO en het NAJK van 17 november 2022, zoals beschreven in de antwoorden op de vragen 1, 2 en 3.
Kunt u de suggesties die door LTO en andere belangenbehartigers zijn gedaan in het kader van het nieuwe waterbeleid aan de Kamer toezenden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke suggesties hebben geleid tot een verandering in de eerste conceptbrief ten opzichte van de uiteindelijk verzonden Kamerbrief?
Veel suggesties vanuit de agrarische sector gaven steun aan de beleidsinzet of hebben geleid tot nadere concretisering daarvan en niet tot afzwakking. Diverse suggesties hebben niet geleid tot verandering van de uiteindelijk verzonden Kamerbrief. Zo is het verzoek om aan te geven dat het land- en tuinbouwareaal in stand gehouden zal worden niet overgenomen. Ook is niet ingegaan op het verzoek van zowel LTO als NAJK om het adagium «functie volgt peil» te wijzigen naar «peil volgt functie».
Met welke partijen is «formeel bestuurlijk overleg» geweest bij de totstandkoming van het nieuwe waterbeleid en met welke partijen is informeel contact geweest over het nieuwe waterbeleid?
Er is formeel bestuurlijk overleg geweest met de betrokken departementen en de andere overheden: IPO, VNG en UvW; de Deltacommissaris en de VEWIN, onder meer via het BO Water en BO Bodem. Daarnaast is er informeel contact geweest met diverse belangenorganisaties, voor en met name ook na het verschijnen van de brief.
Hoe verhouden de contacten tussen belangenvertegenwoordigers/lobbyisten bij de totstandkoming van het nieuwe waterbeleid zich tot de ambities van dit kabinet onder aanvoering van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om lobby transparanter te maken?
In de gedragscode integriteit bewindspersonen zijn regels opgenomen over de omgang tussen lobbyisten en bewindspersonen. Daarin staat bijvoorbeeld dat een bewindspersoon transparantie nastreeft in zijn contacten met derden, privécontacten en dat bewindspersonen inzicht geven in hun agenda-afspraken door die agenda op rijksoverheid.nl te publiceren. Deze regels zijn niet nieuw, zo is in 2017 de uitvoeringsrichtlijn Openbare agenda’s bewindslieden opgesteld3.
Recent heeft de Minister van BZK een onderzoek laten uitvoeren naar de mogelijkheden voor de invoering van een lobbyregister4. De Minister van BZK stuurt een dezer dagen een brief waarin een reactie gegeven wordt op dat onderzoek.
Voor rijksambtenaren is in de Gedragscode Integriteit Rijk een paragraaf opgenomen over de omgang tussen rijksambtenaren en lobbyisten. In deze gedragscode staat onder meer in dat rijksambtenaren zich bewust moeten zijn van belangen van lobbyisten en de mogelijkheden van beïnvloeding.
Zoals in de antwoorden wordt aangegeven, is de omgang van bewindspersonen en ambtenaren van IenW bij de totstandkoming van de brief hier niet strijdig mee. Contacten met derden, zoals lobbyisten en vertegenwoordigers van belangenorganisaties of – groepen, dragen bij aan het vormgeven van een zo goed mogelijk afgewogen en uitvoerbaar beleid.
Bent u van mening dat duidelijk te herleiden is uit de aan de Kamer toegezonden stukken welke belanghebbenden op welke momenten welke specifieke invloed hebben gehad op de totstandkoming van het nieuwe waterbeleid? Zo ja, hoe onderbouwt u dat? Zo nee, hoe onderbouwt u dat en hoe gaat u dat in de toekomst verbeteren?
Het doel van de brief was om de Kamer te informeren over de visie van het kabinet over hoe water en bodem sturend kan worden bij alle ruimtelijke ontwikkelingen. Daarbij heeft het kabinet in de aanloop naar besluitvorming de input van de verschillende organisaties meegenomen om tot keuzes te komen, zie ook het antwoord op de vragen 6 en 7. De uiteindelijk gepubliceerde brief «Water en bodem sturend» is het eindresultaat van de door het kabinet verrichtte integrale belangenafweging.
De brief had niet tot doel om aan te geven welke belanghebbenden op welke momenten welke specifieke invloed hebben gehad op de totstandkoming van het nieuwe waterbeleid.
Hoe heeft u de belangenafweging gemaakt om te kiezen voor bepaalde belangen uit de sector, ten koste van het halen van de eigen gestelde doelen op water?
Zie antwoord vraag 9.
De protesten in Georgië en de omstreden ‘Russische wet’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Georgian police use tear gas to halt protest against «foreign agents» law»?1
Ja
Bent u bekend met het bericht «Georgië trekt omstreden «Russische» wet in na twee dagen van protesten en de daarin beschreven aanhoudende protesten»?2
Ja
Hoe oordeelt u over de recente ontwikkelingen over dit wetsvoorstel? Schat u in dat er sprake is van uitstel van deze wetgeving of gaat deze wet volledig van tafel? Kunt u dat toelichten?
De regeringspartij kondigde aan het wetsvoorstel alsnog in te trekken, samen met andere partijen die het wetsvoorstel hadden ingebracht. Om dit ook formeel te kunnen laten gebeuren is het wetsvoorstel in een ingelaste tweede lezing verworpen door het parlement, waarbij de regeringspartij zich overigens onthield van stemming. Hiermee is de wet formeel van tafel. De regeringspartij heeft aangekondigd dat het zal proberen om het publiek beter uit te leggen waar de wet voor was bedoeld en waarom transparantie in buitenlandse invloed in Georgië belangrijk is.
Het is daarmee niet uit te sluiten dat nieuwe voorstellen zullen worden ontwikkeld om het werk van onafhankelijke NGO’s te beperken. Nederland zal dit nauwgezet blijven volgen, zich tegen een dergelijke wet blijven uitspreken en steun blijven uitspreken voor onafhankelijke media en een krachtig maatschappelijk middenveld.
Klopt het dat de wet in eerste lezing is aangenomen en het parlement de wet officieel zal moeten wegstemmen?
Dat klopt. Het wetsvoorstel is in tweede lezing verworpen, zie het antwoord op vraag 3
Bent u het eens dat deze wet lijkt op de Russische «foreign agents» wet uit 2012?3
Ik zie gelijkenissen tussen deze wet en de Russische Foreign Agent wet in haar initiële vorm van 2012.
Is er in Georgië sprake van desinformatie, manipulatie en hybride disruptie door Russische of aan Rusland gelieerde actoren?
Ja. Dit blijkt onder andere uit onderzoeken van NGO’s in Georgië naar desinformatie, vooral via sociale media. In 2019 vond een grootschalige cyberaanval plaats op Georgië, waarvoor Georgië en een aantal andere landen, waaronder Nederland, Rusland verantwoordelijk hebben gesteld.
Op welke manier uit Nederland, met Europese bondgenoten, zorgen over bovengenoemde wet?
Ik heb publiekelijk mijn zorgen geuit over dit wetsvoorstel. Hiermee heeft het kabinet zich aangesloten bij Hoge Vertegenwoordiger Borrell en verschillende Europese bondgenoten die hetzelfde deden. Daarnaast wordt door Nederland het belang van vrije pers en een sterk maatschappelijk middenveld regelmatig benadrukt, zowel op politiek als op hoogambtelijk niveau, in bilaterale ontmoetingen en in EU-verband.
Bent u bereid het geweld tegen vreedzame demonstranten te veroordelen? Heeft u contact met uw Georgische ambtsgenoot om uw zorgen uit te spreken over de antidemocratische en illiberale tendens die uit deze wet spreekt en die strijdig is met de Europese aspiraties van Georgië?
Ik heb in mijn publieke reactie de Georgische regering opgeroepen om het recht op vreedzame demonstratie te respecteren. Het blijft van belang dat de Georgische regering volledig uitvoering geeft aan de 12 hervormingsprioriteiten uit de Opinie van de Europese Commissie4, inclusief de prioriteiten op het gebied van mediavrijheid en de bescherming van het maatschappelijk middenveld. Dit zal ik in contact met mijn Georgische ambtsgenoot uitspreken, nadrukkelijk ook wanneer initiatieven worden ontplooid die niet in lijn zijn met de Kopenhagencriteria, zoals de Foreign Agent/Influence wetsvoorstellen.
Bent u bereid samen met andere Europese leiders en Europese ambtsgenoten naar Tbilisi af te reizen om de Georgische bevolking die wacht op een Europese toekomst een hart onder de riem te steken?
Ik heb mijn zorgen met betrekking tot deze wetsvoorstellen publiekelijk geuit en daarmee ook een signaal gegeven aan de Georgische bevolking. Nederland blijft het maatschappelijk middenveld in Georgië steunen, onder andere via het Mensenrechtenfonds en Matra. Daarmee blijven we ook hervormingsprocessen in Georgië steunen die in lijn zijn met het Europese pad van Georgië. Ik kan op dit moment geen toezeggingen doen over een eventuele reis naar Tbilisi.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja
Bescherming van boeren tegen drugscriminaliteit en het tegengaan van ondermijning in het buitengebied |
|
Ingrid Michon (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Herkent u de zorgen bij boeren en mensen die op het platteland leven over de leefbaarheid, veiligheid en vitaliteit van het platteland?
Het kabinet deelt het belang van een leefbaar, veilig en vitaal platteland. Zorgen hierover neemt het kabinet dan ook serieus. Het is complexe thematiek. Het raakt meerdere beleidsterreinen en overheden. We voeren breed het gesprek over deze thematiek zodat het kabinet dit waar gewenst in samenhang kan adresseren. In het Nationaal Programma Landelijk Gebied werkt het kabinet met verschillende partijen aan een transitie die integraal inzet op het gebiedsgericht behalen van doelstellingen op het gebied van natuur en stikstof, water, bodem en klimaat. We hebben daarin nadrukkelijk oog voor de sociaaleconomische effecten die met deze transitie gepaard gaan. Zo is vastgelegd dat de gebiedsprogramma’s van provincies een sociaaleconomische impactanalyse bevatten waarin de brede welvaartseffecten van het programma in kaart worden gebracht. Hierin wordt ook expliciet in beeld gebracht wat de verwachte effecten van het gebiedsprogramma zijn op de verdiencapaciteit van de landbouwsector. Door oog te hebben voor de ontwikkeling van de brede welvaart in het landelijk gebied en in te zetten op duurzaam verdienmodel voor de blijvende agrarisch ondernemers beoogt het kabinet te voorkomen dat de leefkwaliteit van een gebied achteruitgaat en daar een voedingsbodem ontstaat waar criminele en ondermijnende activiteiten zich kunnen ontplooien.
Deelt u de mening dat de inzet van het kabinet om de komende jaren miljarden te investeren in de verduurzaming van de agrarische sector en de versterking van het platteland kansen biedt, maar ook risico’s?
Zie antwoord vraag 1.
In welke regio’s in Nederland ziet u verhoogd risico op drugscriminaliteit en ondermijnende activiteiten op het platteland? Hoe wordt dit bijgehouden?
Uit signalen, incidenten en opsporingsinformatie blijkt het risico op drugscriminaliteit en ondermijnende activiteiten op het platteland overal in het land reëel. Daarom gaat JenV ook aan de slag met publieke en private partners in het buitengebied om beter zicht te krijgen op de problematiek en deze te voorkomen. Aanleiding was onder andere het in oktober 2020 verschenen rapport «Weerbare boeren in een kwetsbaar gebied». Hieruit bleek dat ongeveer 1 op de 5 respondenten weleens iemand aan de deur heeft gehad die het agrarisch vastgoed wilde gebruiken en zijn of haar intenties mogelijk verband hielden met drugscriminaliteit.1 Diverse Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s) hebben de problematiek in het buitengebied verder in beeld gebracht. Ook waren verschillende RIEC’s en Platforms Veilig Ondernemen actief op dit thema door middel van het voeren van bewustwordingscampagnes gericht op ondernemers en/of bewoners en worden in verschillende regio’s integrale controles gehouden. Ook kan het instrument Veilig Buitengebied een belangrijke rol spelen bij het in beeld krijgen van deze problematiek. Dit instrument wordt gefaciliteerd door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid; gemeenten met lokale publieke en private partners zetten een samenwerkingsnetwerk op om de veiligheid en weerbaarheid van boeren en tuinders te vergroten. Hier wordt ingezet op de oog- en oorfunctie van ondernemers en inwoners in de buitengebieden, wat bijdraagt aan het beeld over wat er speelt en leeft. In 2023 wordt ingezet op intensivering van het gebruik van het instrument bij gemeenten door deze te vanuit JenV te financieren. Ten slotte loopt een pilot met een vertrouwenspersoon georganiseerde, ondermijnende criminaliteit bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie. Deze vertrouwenspersoon deelt beelden met betrokken veiligheidspartners op fenomeenniveau. De pilot heeft verlenging van financiering gekregen tot maart 2026 wegens succesvolle opbrengsten. In het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 is mede daarom toegezegd bij twee andere brancheorganisaties een vertrouwenspersoon aan te stellen. Hierover worden nu ook gesprekken gevoerd met brancheorganisaties uit de agrarische sector.
Bent u bekend met het initiatief van de Brabantse gemeenten Meijerijstad, Boekel en Bernheze waarbij een modelcontract voor verhuur boeren moet beschermen en moet voorkomen dat criminelen schuren en stallen op het platteland gaan gebruiken voor drugslabs of hennepkwekerijen?
Ja. Het convenant met de modelhuurovereenkomst is een resultaat uit een andere pilot waarin ik als Minister van Justitie en Veiligheid de Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie faciliteer. Die pilot is gericht op een vitaal en weerbaar platteland om agrarische ondernemers en bewoners in het buitengebied weerbaar te maken met als focus het voorkomen dat agrarische leegstand wordt gebruikt voor criminele doeleinden. Deze pilot geeft opvolging aan een van de aanbevelingen uit het onderzoek «Weerbare boeren in een Kwetsbaar gebied», namelijk het voorkomen van agrarisch leegstand en misbruik hiervan. Het convenant met de modelhuurovereenkomst is een resultaat uit deze pilot.
Deelt u de mening dat het initiatief van de gemeenten Meierijstad, Boekel en Bernheze samen met het Openbaar Ministerie, politie en de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) over het gehele land uitgerold zou moeten worden?
Initiatieven die toezien op het beschermen van agrarische ondernemers tegen mogelijke malafide huurders zijn zeer waardevol en het is wenselijk dat die voor elke gemeente beschikbaar zijn als deze hiermee aan de slag wil. Het is aan gemeenten en betrokkenen om afspraken hierover te maken en dit in hun gebied toe te passen. Als Minister van Justitie en Veiligheid wil ik dergelijke initiatieven stimuleren en verder brengen. Daarom is het voorbeeld van ZLTO beschikbaar op het webdossier vastgoedcriminaliteit van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. Ook zal het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid als onderdeel van de aanpak Veilig Buitengebied in samenwerking met ZLTO een veralgemeniseerd modelconvenant beschikbaar stellen die elke gemeente kan overnemen en kan inpassen binnen afspraken die zij lokaal maken.
Wat kan dit initiatief betekenen voor de inzet van de Wet Damocles, 13b Opiumwet door een burgemeester?
Een dergelijk initiatief kan de burgemeester betrekken bij zijn of haar besluit tot het sluiten van een pand bij de inzet van Artikel 13b Opiumwet. Artikel 13b Opiumwet geeft burgemeesters de bevoegdheid om bestuursrechtelijk op te kunnen treden wanneer er vanuit panden drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn, of wanneer voorwerpen of stoffen worden aangetroffen die bestemd zijn voor het bereiden of telen van drugs. De burgemeester kan dan overgaan tot het sluiten van een pand of het opleggen van een dwangsom om de overtreding van drugswetgeving daar ter plaatse en het voorkomen van verdere overtreding te stoppen. Het is aan de burgemeester – het bevoegd gezag – om ieder te nemen besluit goed te motiveren.
Wat is de rol van de gemeenten en wat is de rol van provincies bij een landelijke uitrol? Welke aanpassingen vraagt dit van provincies en gemeenten op het gebied van vergunningsbeleid?
Het is aan de gemeenten om hierover afspraken te maken met betrokken partners. Gemeenten en provincies kunnen het gebruik van een dergelijke huurovereenkomst aanmoedigen. Er is geen directe reden voor aanpassing in het vergunningsbeleid. De huurovereenkomst is een civiele overeenkomst tussen de agrarische ondernemer ofwel verhuurder en de huurder.
Bent u bereid om met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) in gesprek te gaan om te bezien wat nodig is voor een snelle landelijke uitrol?
Als Minister van Justitie en Veiligheid is mijn insteek dit initiatief breed beschikbaar te stellen aan alle gemeenten middels het daarop toegeruste Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. Deze zal deze aanpak en andere goede voorbeelden via verschillende manieren en momenten kenbaar maken aan gemeenten. Ik acht het niet nodig om hierover in gesprek te gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO).
Het bericht “Fini de chinoiser dans l’armée de l’air’” |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Fini de chinoiser dans l’armée de l’air»?1
Ja.
Klopt het dat Frankrijk werkt aan een wettelijk verbod voor voormalig militaire vliegers om zonder toestemming van het Ministerie van Defensie te oefenen met buitenlandse krijgsmachten?
Er ligt momenteel een wet in het Franse parlement ter beoordeling. Die verplicht alle voormalig militairen om voorafgaand aan enige dienstbetrekking – betaald of onbetaald – in het buitenland, voorafgaande toetsing en toestemming te krijgen van een daartoe in te richten commissie die ook de staatsveiligheidsbelangen toetst.
Bent u bereid in contact te treden met de Franse krijgsmacht en de Franse ervaringen en oplossingen mee te nemen bij de uitvoering van de motie van het lid Valstar c.s. (Kamerstuk 36 200-X, nr. 25) die vraagt om maatregelen tegen het geven van trainingen aan onder meer China?
Nederland onderkent de risico’s van dergelijke trainingen en volgt de ontwikkelingen in gelijkgezinde landen uiteraard met belangstelling. Er zijn op dit moment twee soorten maatregelen om het geven van dergelijke trainingen tegen te gaan, preventieve en juridische.
De preventieve maatregel is dat gedurende de tijd dat de medewerker in dienst is bij Defensie het bewustzijn over de omgang met vertrouwelijke informatie hoog wordt gehouden, onder andere door het houden van beveiligingsbewustzijncampagnes. De huidige aanpak is gericht op alle manieren waarop informatie gedeeld kan worden en is dus breder dan alleen trainingen. De inhoud is daarbij bepalend.
In de uitwerking van de motie Valstar (kenmerk 36 200 X, nr. 25) is vanuit het Nederlands rechtssysteem gebleken dat er voldoende wettelijke middelen beschikbaar zijn voor eventuele strafvervolging indien gerubriceerde informatie, ook na de actieve diensttijd, wordt gedeeld met onbevoegden. Onderzocht wordt of er aanvullende (juridische) mogelijkheden zijn om het verzorgen van trainingen door oud-defensiemedewerkers, die bepaalde nader te specificeren functies hebben uitgevoerd, te voorkomen.
Er zal met de Franse krijgsmacht hierover in contact worden getreden om te beoordelen of ten aanzien van dit onderwerp lessen te leren zijn.
Welke lessen zijn er uit de Franse aanpak te trekken om specifiek een wettelijk verbod of strafbaarstelling in te stellen, los van andere maatregelen om de trainingen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Franse staat voorafgaand aan het ingaan van een wettelijk verbod voormalig militaire vliegers op het laatste moment via gesprekken heeft afgehouden van het geven van trainingen aan China nadat zij daarvoor benaderd waren?
De regering kan geen uitspraken doen over hoe bondgenoten zoals Frankrijk in concrete gevallen dergelijke activiteiten tegengaan.
Kunt u aangeven, desnoods vertrouwelijk, of dergelijke rekruteringspogingen ook in Nederland hebben plaatsgevonden? Zo ja, zijn deze ook gestopt?
Zoals gemeld in antwoord op vragen hierover van het lid Hammelburg en van de leden Valstar en Brekelmans, doet de MIVD actief onderzoek naar dergelijke activiteiten om de dreiging tegen te gaan1. Vanwege het gerubriceerde karakter van dit onderzoek kunnen over de aard en inhoud daarvan in het openbaar geen uitspraken worden gedaan.
Zet Nederland net als Frankrijk actief in op het voorkomen van dergelijke trainingen al in de fase voorafgaand aan een wettelijk verbod?
Zie ook antwoord bij vraag 4. Zoals ook gemeld in het kader van de uitvoering van de motie van het lid Valstar c.s. (Kamerstuk 36 200-X, nr. 25), die ik gelijktijdig met deze beantwoording aan uw Kamer stuur, worden momenteel aanvullende (juridische) mogelijkheden onderzocht om het verzorgen van trainingen door oud-defensiemedewerkers te voorkomen. Strafbaarstelling is mogelijk bij het schenden van de geheimhouding, zowel tijdens als na de diensttijd bij Defensie. De nadruk ligt op de inhoud van de informatie en niet op de vorm.
Voor enkele specifieke categorieën functies, waaronder vliegers op de F-35, bestaan reeds zogenaamde out-briefings. Momenteel wordt ook onderzocht of er een aanvulling in het Defensie Beveiligingsbeleid wenselijk is voor een specifieke briefing bij het einde van de functie voor alle vliegers.
Afschaling van zorg in de Gelre ziekenhuizen |
|
Nico Drost (CU) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de berichten «Spoedeisende hulp bijna en kraamzorg helemaal weg bij Gelre Zutphen» en «Massaal protest bij Gelre Ziekenhuizen Zutphen»?1, 2
Ja.
Heeft u signaal gekregen van de Gelre Ziekenhuizen via het Early Warning System over de precaire financiële situatie van het ziekenhuis?
Er is over Gelre Ziekenhuizen geen officiële melding binnengekomen via het Early Warning System bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De NZa is wel op de hoogte van de situatie bij Gelre Ziekenhuizen en houdt een vinger aan de pols.
Begrijpt u de zorgen van ziekenhuispersoneel, zorgpersoneel buiten het ziekenhuis en patiënten over bereikbaarheid van kraamzorg en acute zorg in de regio?
Om te komen tot toekomstbestendige inrichting staan ziekenhuizen soms voor ingrijpende keuzes en het is begrijpelijk dat die tot allerlei gevoelens bij betrokkenen zoals het zorgpersoneel of bewoners kunnen leiden. Daarom is het van belang dat zij goed en tijdig worden betrokken bij de plannen en de verdere besluitvorming. Ik wil benadrukken dat de toegankelijkheid en kwaliteit van de acute en verloskundige zorg in de regio niet onder druk staan. Alle inwoners voor wie de locatie in Zutphen het dichtstbijzijnde ziekenhuis is, kunnen binnen de geldende norm van 45 minuten per ambulance naar minstens vier andere SEH’s of afdelingen acute verloskunde vervoerd worden, aldus de RIVM-bereikbaarheidsanalyse uit 2022.
Is het besluit over de spoedeisende hulp en kraamzorg in Gelre Ziekenhuizen Zutphen definitief? Zo nee, is er nog een wijziging van het besluit mogelijk?
Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder, in dit geval Gelre Ziekenhuizen, om te beslissen over de inrichting van de zorgorganisatie, mits dit binnen de geldende normen is. Het betreft hier een voorgenomen besluit van de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen om de acute verloskunde te verplaatsen van de locatie Zutphen naar de locatie in Apeldoorn, en om de SEH en de IC op de locatie in Zutphen af te schalen. In de komende maanden wordt het voorgenomen besluit verder uitgewerkt, waarbij alle benodigde stappen uit de AMvB en ministeriële regeling acute zorg (Uitvoeringsbesluit Wkkgz, hoofdstuk 8a en Uitvoeringsregeling Wkkgz, hoofdstuk 3a) gevolgd worden, aldus Gelre Ziekenhuizen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet hierop toe.
Wat is uw mening over het feit dat de belangrijkste reden voor de keuze om de afdeling verloskunde te sluiten een financiële reden is? Is het wat u betreft een goede zaak dat dergelijke ingrijpende besluiten vooral worden ingegeven door financieel-bestuurlijke redenen? Zo nee, welke redenen zouden wat u betreft dominant moeten zijn bij ingrijpende besluiten?
Bij de keuzes rondom de inrichting van de zorg is altijd een afweging van de aspecten kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid aan de orde. Al deze aspecten zijn van belang en alle moeten voldoende geborgd worden. In het Integraal Zorgakkoord (IZA) wordt invulling gegeven aan deze afweging. Een belangrijk uitgangspunt uit het IZA is: zorg dichtbij waar dat kan, en verder weg waar dat moet, bijvoorbeeld om te kunnen garanderen dat iedereen die hoogcomplexe zorg nodig heeft erop kan rekenen dat de zorg van goede kwaliteit is.
Welke rol hebben regionale zorgprognoses en regioplannen waar de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aan werkt bij keuzes van individuele ziekenhuizen? Welke rol zou deze regionale benadering wat u betreft moeten hebben in beslissingen die het zorglandschap beïnvloeden?
In het IZA zijn afspraken gemaakt om regionale samenwerking en passende zorg vorm te geven. Het in kaart brengen van zorguitdagingen in de regio door het opstellen van regiobeelden en regioplannen is een belangrijke stap daarbij. Op basis van de regiobeelden worden door de zorgpartijen in de regio gezamenlijk regioplannen opgesteld voor de meest urgente uitdagingen. Dat moet zich vertalen in specifieke en praktische transformatieplannen waarvoor ook transformatiemiddelen uit het IZA beschikbaar worden gesteld. De regiobeelden en -plannen, én de transformatieplannen, moeten helpen om grote veranderingen in het zorgsysteem op te kunnen vangen.
De regionale zorgpartijen maken afspraken in de regioplannen, met daarin tenminste beschreven welke partijen met welke oplossingen aan de slag gaan en op welke schaal, op welke resultaatafspraken daarbij wordt gestuurd, en hoe de voortgang inzichtelijk wordt gemaakt. De regionale zorgpartijen committeren zich aan deze afspraken; deze zijn dus niet vrijblijvend. Dit geldt dus ook voor de individuele ziekenhuizen. De keuzes van individuele ziekenhuizen die gevolgen hebben voor het zorglandschap in de regio dienen in de regio te worden besproken, zodat de toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg wordt geborgd.
Welke uitvoering heeft u gegeven aan de aangenomen motie die uitspreekt dat het wenselijk is dat burgers en openbaar bestuur een stem krijgen bij beslissingen over ingrijpende veranderingen in de breedte van het zorglandschap en de regering vraagt in kaart te brengen wat er mogelijk is om burgers een stem te geven in besluitvorming over wijzigingen in het zorglandschap en de mogelijkheid van een regionale zorgraad uit te werken?3
Het is van belang dat burgers zich zeker en veilig voelen bij het aanbod van acute zorg in hun regio. Het is dan ook essentieel dat burgers worden betrokken bij besluitvormingsprocessen in het kader van veranderingen in het zorglandschap.
De motie Dik-Faber c.s.4 heeft onder meer opvolging gekregen door middel van uitgevoerde onderzoeken naar de behoeften, kansen en belemmeringen voor burgerparticipatie bij de ontwikkeling van regiobeelden en regioplannen in het kader van de Juiste Zorg op de Juiste Plek. Ik verwijs naar het onderzoeksrapport «Kennisvraag: De Juiste Zorg op de Juiste Plek. Betrekken van Burgers»5 en het rapport «Burgers in de boardroom»6, dat u heeft ontvangen in april 2022. Beide rapporten maken deel uit van de tools van de website van De Juiste Zorg op de Juiste Plek (JZOJP). Het doel van de onderzoeken en handvatten over burgerparticipatie op de website van JZOJP is om kennis en praktijkvoorbeelden te delen zodat systeempartijen, burgers en patiënten de tools krijgen om optimaal met elkaar samen te werken aan een passend regionaal zorgaanbod vanuit het perspectief van de burger, patiënt en cliënt.
Aanvullend wil ik, in het kader van de betrokkenheid van burgers en het openbaar bestuur, in algemene zin verwijzen naar de AMvB en ministeriële regeling acute zorg (Uitvoeringsbesluit Wkkgz, hoofdstuk 8a en Uitvoeringsregeling Wkkgz, hoofdstuk 3a). Hierin staan de stappen vermeld die een zorgaanbieder moet doorlopen bij een voorgenomen besluit om de acute verloskundeafdeling, IC, en/of SEH te sluiten of het zorgaanbod daar aan te passen. De AMvB en de regeling borgen de betrokkenheid van onder meer burgers en gemeenten tijdens het besluitvormingsproces. De zorgaanbieder moet de inbreng van partijen meewegen in de besluitvorming en aangeven wat hij met de inbreng doet en neemt uiteindelijk zelf, in overleg met de zorgverzekeraars, een besluit. Verder verwijs ik ook naar het gegeven dat in de criteria voor de ROAZ-beelden en ROAZ-plannen is opgenomen dat bij het opstellen van het ROAZ-plan het burgerperspectief moet worden meegenomen.
Heeft u grond om de uitspraak van de voorzitter van de raad van bestuur, dat andere ziekenhuizen in de Achterhoek (Doetinchem, Winterswijk) op termijn niet zullen ontkomen aan vergelijkbare ingrepen zoals die in Zutphen genomen wordt, als waar te beschouwen? Zo ja, bent u met deze ziekenhuizen in gesprek over hun financiële situatie?
Ik zie deze uitspraken in het licht van het belang om met elkaar in de regio te werken aan regiobeelden en regioplannen. Dat moet zich vertalen in specifieke en praktische transformatieplannen waarvoor ook transformatiemiddelen uit het IZA beschikbaar worden gesteld. Zie ook het antwoord op vraag 6. Ik zie verder geen redenen om met de genoemde ziekenhuizen in gesprek te gaan.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de raad van bestuur van de Gelre Ziekenhuizen over de regionale implicaties van het voorgenomen besluit en bent u bereid met de raad te bezien op welke manier het regionaal zorgplan en bewoners uit de regio betrokken kunnen worden bij dit voorgenomen besluit?
Ik zie geen aanleiding om hierover in gesprek te gaan met de Raad van Bestuur van Gelre Ziekenhuizen. De IGJ en de Nederlandse Zorgautoriteit houden hier vinger aan de pols. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Is er in het geval van Gelre Ziekenhuizen nog de mogelijkheid dat de banken Gelre Ziekenhuizen meer financiële ruimte geven totdat een besluit wordt genomen dat meer rekening houdt met zorgprognoses en de impact van deze keuze op de bereikbaarheid van kraamzorg en acute zorg op inwoners?
Het is de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders om hun organisatie financieel gezond te houden. Zij kunnen dan ook zelf beslissen hoe zij hun organisatie inrichten en welke bedrijfsvoering daarbij past, mits dit binnen de geldende normen is. Gelre Ziekenhuizen laat mij weten dat zij reeds onder bijzonder beheer staan bij de banken, aan hen leggen zij financiële verantwoording af. Dit doen zij eveneens aan de zorgverzekeraars. Ik ben geen partij in de gesprekken die Gelre Ziekenhuizen met de banken en de verzekeraars voert.
Het feit dat sinds november 700 Iraanse meisjes op school zijn vergiftigd |
|
Tom van der Lee (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat sinds november al bijna 700 meisjes vergiftigd zijn op school in Iran, op maar liefst 58 scholen in het land?1, 2
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de notie in dit artikel dat sommige Iraniërs speculeren dat de schoolmeisjes worden vergiftigd door het regime als wraakactie tegen de demonstraties naar aanleiding van de dood van Mahsa Amini?
Het kabinet heeft met ontzetting kennis genomen van de verschrikkelijke berichten over grootschalige vergiftigingen van jonge meisjes op scholen in Iran. Meisjes moeten, overal ter wereld, veilig naar school kunnen gaan en veilig kunnen leren. Het is belangrijk dat dit grondig onderzocht wordt en dat de daders ter verantwoording worden geroepen. Het is op dit moment onduidelijk wie er achter deze vergiftigingen zit. De Iraanse autoriteiten hebben aangekondigd de vergiftigingen te onderzoeken en er zijn inmiddels ook arrestaties verricht. Het kabinet zal dit op de voet blijven volgen.
Wat is uw appreciatie van het feit dat Iraanse autoriteiten volgens Human Rights Watch tegenstrijdige verklaringen afleggen, de ernst van de aanvallen bagatelliseren ondanks de woede van ouders en studenten? Deelt u het vermoeden dat het Iraanse regime direct of indirect verantwoordelijk is voor deze gruwelijke misdaden?3
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het regime tot nu toe nog niets gedaan heeft om een einde te maken aan deze gifgasaanvallen, en dat er niets wordt gedaan om nieuwe aanvallen te voorkomen?
Het eerste bericht over vergiftiging van schoolmeisjes dateert van 30 november 2022. De vergiftigingen en de schaal waarop deze plaatsvonden – ruim 1200 meisjes op tenminste 91 scholen verspreid over 20 provincies – werden aanvankelijk ontkend door de Iraanse autoriteiten. Het kabinet heeft daarnaast ernstige zorgen over berichten over de arrestatie van een journalist die onderzoek deed naar deze vergiftigingen.4 Dit alles roept serieuze vragen op over de inzet van de Iraanse autoriteiten om dergelijke aanvallen te voorkomen en voortvarend onderzoek te doen naar de daders. De Iraanse autoriteiten hebben inmiddels aangegeven de vergiftigingen te zullen onderzoeken en daders streng te zullen straffen. Ook zijn er arrestaties verricht. Het kabinet zal dit op de voet blijven volgen.
Deelt u de mening dat we als het gaat om verantwoordelijkheid en gerechtigheid weinig kunnen verwachten van het feit dat Iran nu zegt zelf onderzoek te gaan doen naar deze aanvallen mede gezien het feit dat Iran een slechte trackrecord heeft als het gaat om onderzoek naar geweld tegen meisjes en vrouwen4, het regime al maandenlang op gruwelijke wijze protesten neerslaat, waarbij duizenden vrouwen gearresteerd zijn en honderden vermoord, en jonge mannen vermoord zijn zonder eerlijk juridisch proces?
Het kabinet deelt de mening dat de Iraanse autoriteiten geen goede reputatie hebben inzake het doen van onafhankelijk onderzoek conform internationale standaarden naar geweld tegen meisjes en vrouwen. Zo stelde de VN Speciaal Rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Iran in zijn recente rapport nogmaals expliciet dat de onderzoeken van de Iraanse autoriteiten naar de dood van Jina Mahsa Amini «geloofwaardig, noch transparant waren en niet voldeden aan de minimumvereisten van onpartijdigheid en onafhankelijkheid».6 In dit specifieke geval hebben de Iraanse autoriteiten tot op het hoogste niveau aangegeven de vergiftigingen te zullen onderzoeken en daders streng te zullen straffen. Of dat ook gebeurt, zal moeten blijken. Het kabinet blijft deze ontwikkelingen op de voet volgen.
Deelt u de mening dat de internationale gemeenschap een rol moet spelen om te zorgen dat de daders verantwoordelijk gehouden worden voor deze misdaden?
De Iraanse autoriteiten hebben aangekondigd de vergiftigingen te onderzoeken en inmiddels ook arrestaties verricht. Het kabinet zal dit op de voet blijven volgen. Indien duidelijk wordt wie de verantwoordelijken zijn, zal het kabinet serieus kijken naar mogelijke verdere acties in EU-verband.
Bent u bereid om als Nederland de lead te nemen in het opzetten van concrete programma’s die mensenrechtenverdedigers, journalisten en burgers kunnen trainen in het verzamelen van bewijsmateriaal dat gebruikt kan worden in rechtszaken tegen de misdaden die nu in Iran plaatsvinden?
Het is van groot belang dat bewijzen van mensenrechtenschendingen in Iran verzameld, geconsolideerd, bewaard en geanalyseerd worden, ook met het oog op gebruik in mogelijke toekomstige rechtszaken. Nederland heeft zich in de VN-Mensenrechtenraad actief ingezet voor de oprichting van een onafhankelijke VN Fact Finding Mission (FMM). De FFM is inmiddels gestart met haar werkzaamheden en zal in juni 2023 een eerste mondelinge update geven aan de VN-Mensenrechtenraad. Bewijsgaring is een onderdeel van het mandaat van de FFM, en bewijs van mensenrechtenschendingen kan bij de FFM worden aangeleverd. Hiertoe heeft deFFM een specifieke oproep gedaan.7 De FFM functioneert hiermee ook als een centraal punt voor bewijsgaring.
Bij het verzamelen van bewijs is het van belang dat aan bepaalde standaarden wordt voldaan, zodat het bewijs kan worden gebruikt in rechtszaken. Hiertoe bestaan verschillende richtsnoeren en codes. Het kabinet wijst bijvoorbeeld op de Guidelines for civil society organisations – Documenting international crimes and human rights violations for accountability purposes.8 Deze richtsnoeren zijn opgesteld door het Parket van de Aanklager van het Internationaal Strafhof en Eurojust, en bieden handvatten voor bewijsgaring die ook gebruikt kunnen worden voor het aanleveren van bewijs bij de FFM.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat er een centraal punt komt voor het verzamelen van bewijsmateriaal dat in juridische procedures gebruikt kan worden en dat nu apart door verschillende mensenrechtenorganisaties, activisten en journalisten verzameld wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om samen met de internationale gemeenschap, zoals bijvoorbeeld het Internationaal Strafhof (ICC) te bekijken hoe zo’n programma ontwikkeld en uitgevoerd kan worden, en hoe er een (online) centraal verzamelpunt opgezet kan worden dat toegankelijk is voor burgers, journalisten en activisten in Iran?
Het kabinet verwijst naar de eerdere Kamerbrief d.d. 31 januari 2023 over de juridische mogelijkheden om verantwoordelijken van mensenrechtenschendingen in Iran internationaal strafrechtelijk te vervolgen. Zoals ook gesteld in deze brief bestaat voor de vervolging en berechting van individuele verdachten van internationale misdrijven in Iran door een internationaal tribunaal vooralsnog geen rechtsgrondslag. Een eventuele verwijzing door Nederland of een ander gelijkgezind land naar het Internationaal Strafhof (ISH) zou geen effect hebben, omdat Iran geen partij is bij het Statuut van Rome en er ook geen andere rechtsgrondslag is voor de Aanklager om een onderzoek te starten (zoals een verwijzing door de VNVR, waarvoor draagvlak onwaarschijnlijk is).
Bent u daarnaast bereid om de hoofdaanklager van het ICC te vragen een onderzoek in te stellen naar de chemische aanvallen op de schoolmeisjes?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht 'Gevaarlijke treinen door steden verbieden kan wel' |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Wat is uw appreciatie van het onderzoek van provincie Zuid-Holland, waar uit blijkt dat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wél kan ingrijpen om risico’s van vervoer van gevaarlijke stoffen op het spoor te verkleinen?1
Het onderzoek beschrijft adequaat de toepasselijke internationale, Europese en nationale regelgeving. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid voor die regelgeving ben ik daar goed mee bekend en het onderzoek heeft mij daarin geen nieuwe inzichten opgeleverd. Het is goed om uit elkaar te houden dat weliswaar de juridische mogelijkheid bestaat voor een routeringsbesluit, maar dat tegelijkertijd de afweging om dat instrument in te zetten voor mij negatief uitvalt. Nog bij het tweeminutendebat Spoor van 26 januari jongstleden heb ik met uw Kamer gedeeld dat een dergelijke maatregel in mijn ogen geen effectieve oplossing biedt vanwege het waterbedeffect dat in ons dichtbevolkte land daarbij zou optreden.
Deelt u de opvatting van de provincie dat het ministerie zelfs verplicht is om in te grijpen?
Nee, die opvatting deel ik niet. De wet biedt ruimte om een routeringsbesluit te nemen wanneer andere maatregelen niet of niet tijdig kunnen worden getroffen2. Een routeringsbesluit is zeer ingrijpend en ik zie het – net als mijn voorgangers – als een laatste maatregel, als er geen zicht is op effectieve maatregelen of als bijvoorbeeld vrijwillige afspraken en andere maatregelen niet werken, en als de nadelen van het besluit niet opwegen tegen de voordelen. Een routeringsbesluit zorgt er immers voor dat diezelfde goederen over andere, mogelijk langere spoorroutes, in ons land ook vaak door dichtbebouwd gebied, vervoerd zullen worden, met meer treinen daar als gevolg, of dat de vervoerder kiest voor vervoer over bijvoorbeeld de weg.
De overschrijdingen van de risicoplafonds die de provincie als motief ziet om te routeren, zijn terug te leiden tot een aantal oorzaken. De huidige risicoplafonds die te krap bemeten zijn, maar ook dat, vanwege de werkzaamheden in Duitsland (aanleg 3e spoor), de Betuweroute een beperktere capaciteit heeft dan waar destijds bij de totstandkoming van het Basisnet vanuit was gegaan.3 Een routeringsbesluit biedt daar geen oplossing voor. Omdat ook het aanpassen (ruimer maken) van de risicoplafonds geen maatregel is die een structurele oplossing biedt, is in 2021 gestart met het programma Robuust Basisnet. Daarmee kan de balans tussen de belangen van de omgeving en het vervoer van gevaarlijke stoffen beter worden gerealiseerd.
Is er volgens u sprake van een (te groot) risico langs de spoorroutes waar gevaarlijke stoffen over worden vervoerd? Zo ja, waar en hoe komt dat? Zo nee, waarom niet?
Een klein deel (ongeveer 3%) van het vervoer van gevaarlijke stoffen gaat over het spoor, waarbij het spoorvervoer een belangrijke complementaire rol heeft ten opzichte van het transport per schip en per buisleiding. Het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor is daarbij een zeer veilige manier van transport, waarbij vervoerders zich moeten houden aan internationale veiligheidseisen. Onafhankelijk van het aantal ketelwagons dat langskomt, geldt dat het transport veilig moet zijn: daar mag geen twijfel over bestaan.
Veiligheid wordt bereikt door continue aandacht voor veiligheid en maatregelen door alle betrokkenen in de hele veiligheidsketen; het belang van veiligheid deel ik met de medeoverheden, de industrie en de spoorgoederensector. Waar woningen dicht bij het spoor staan wordt ook voldaan aan de huidige risiconorm. Er staan namelijk geen kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6). Daarmee is nergens sprake van een niet te verantwoorden situatie.
Bent u voornemens een zogenaamd routeringsbesluit te nemen om goederen minder door stedelijke gebieden en meer over spoorgoederenroutes als de Betuwelijn te laten lopen?
Nee, zoals ik bij vraag 2 heb aangegeven ben ik dat niet van plan. Wel wil ik, waar ook de motie Bouchallikh en De Hoop4 toe oproept, met vervoerders en verladers onderzoeken in hoeverre vervoerders verder gestimuleerd kunnen worden zo veel mogelijk gebruik te maken van minder dichtbevolkte routes en andere modaliteiten teneinde het maatschappelijk draagvlak voor het veilig vervoer van gevaarlijke stoffen te vergroten.
Indien u voornemens bent dat te doen, voor welke locaties voorziet u dat?
Zie antwoord vraag 4.
Is er voldoende capaciteit op de Betuwelijn om die extra spoorgoederentreinen op te vangen? Kunt u in het antwoord op deze vraag ingaan op die situatie tijdens de werkzaamheden in Duitsland en de situatie erna?
Vanwege de werkzaamheden in Duitsland is er op dit moment te weinig capaciteit op de Betuweroute, vandaar dat er omleidingen plaatsvinden via de Bentheimroute en de Brabantroute. Na afronding van de werkzaamheden is de capaciteit van de Betuweroute circa 50% groter dan op dit moment het geval is en is er in principe voldoende ruimte om verkeer dat nu nog noodgedwongen over de Brabantroute en de Bentheimroute wordt omgeleid, weer via de Betuweroute af te wikkelen.
Het is wel goed om daarbij te benadrukken dat treinen die moeten omrijden altijd ook deels over het gemengde spoor gaan. Zo hebben de havens van Amsterdam, Vlissingen en de Eemshaven geen directe verbinding met de Betuweroute en is ook Chemelot, als groot chemiecluster, niet direct aangesloten.
Het vervoer dat van en naar Antwerpen en Sloe gaat, rijdt normaal gesproken via de Brabantroute. Uit eerdere analyses blijkt dat als dat vervoer ook via de Betuweroute zou worden afgehandeld, dat dan 7000–8000 ketelwagons met gevaarlijke stoffen extra door bijvoorbeeld Dordrecht gaan rijden. Terwijl de route door Dordrecht op dit moment al de drukste binnenstedelijke route is met gevaarlijke stoffen.
In hoeverre maken goederentreinen met Nederlandse bestemmingen op dit moment gebruik van de Betuwelijn?
De Betuweroute is aangelegd voor het vervoer van de Rotterdamse haven naar Duitsland (en v.v.). Dus goederentreinen vanuit Duitsland met als bestemming de Rotterdamse haven gaan voor een groot deel over de Betuweroute. Treinen met zowel een Nederlandse herkomst als een Nederlandse bestemming maken (vrijwel) geen gebruik van de Betuweroute.
Brengt een routeringsbesluit extra kosten met zich mee voor goederenvervoerders en zo ja, hoeveel is dat procentueel?
Ja, er zijn extra kosten voor goederenvervoerders en verladers. In 2018 heeft onderzoeksbureau SEO bij de voorbereiding van een destijds voorgenomen routeringsbesluit een onderzoek naar de extra kosten voor de sector verricht en schatte in dat de extra kosten 4–39% bedragen voor de vervoerders.5
Op welke internationale regelgeving duidde u precies in uw eerdere kamerbrieven, waaruit zou blijken dat het onmogelijk is effectief te sturen op de risicoplafonds uit de Wet basisnet?
Zoals ook in het rapport van Zuid-Holland is aangegeven, zijn dat het RID6, Richtlijn 2008/68/EG, Richtlijn 2012/34/EU en het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)7. Met name het RID bepaalt (naast de specifieke regels gericht op het verpakken van gevaarlijke stoffen bij vervoer over het spoor) de spelregels voor het routeren. Het VWEU stelt randvoorwaarden aan de impact op de concurrentiepositie. Daarnaast is Richtlijn 2012/34/EU8, die toeziet op het internationale treinverkeer en het verdelen van de treinpaden, relevant voor de praktische uitvoerbaarheid van routering.
Het onderzoek van de provincie Zuid-Holland9 geeft aan dat het juridisch mogelijk is te routeren en geeft de juridische randvoorwaarden. Dat levert geen bijzondere of nieuwe inzichten op. Het rapport geeft geen uitwerking van de randvoorwaarden, de gevolgen, de uitvoerbaarheid of de handhaafbaarheid van een routeringsbesluit; zaken die het bemoeilijken om te sturen op de risicoplafonds en die een routeringsbesluit juridisch kwetsbaar maken.
Zoals in 2021 aan de Tweede Kamer werd gemeld10, wordt momenteel een beleidsmatige en juridische analyse uitgevoerd van de werking van het Basisnet. Daarmee wordt breder gekeken dan de smallere vraag naar de juridische mogelijkheid tot het nemen van een routeringsbesluit. Diverse vertegenwoordigers van decentrale overheden, maar ook deskundigen op het gebied van spoorgoederenvervoer van ProRail, vervoerders en verladers, zijn voor dat onderzoek geïnterviewd. Ik verwacht dat dit onderzoek voor de zomer is afgerond. Ik heb de onderzoekers gevraagd het rapport dat in opdracht van Zuid-Holland is opgeleverd bij het eigen onderzoek te betrekken.
Zoals ik tijdens het Commissiedebat van 15 december 202211 en het tweeminutendebat van 26 januari 202312 heb aangegeven ben ik, los van de vraag naar de juridische haalbaarheid, vooral geen voorstander van een routeringsbesluit vanwege het waterbedeffect: vervoer zal door andere woonkernen plaatsvinden of zal over de weg gaan.
Dit waterbedeffect en het risico op overschrijdingen van risicoplafonds op andere trajecten is overigens ook een van de gevaren waarom diverse decentrale overheden, waaronder de provincie Zuid-Holland, zich destijds kritisch over het eerder voorgenomen routeringsbesluit hebben uitgesproken.13 In de brief van mijn ambtsvoorganger van 20 juni 2018 is uitvoerig stilgestaan bij de nog steeds relevante overwegingen waarom een routeringsbesluit als uiterste middel moet worden gezien14.
Bent u voornemens in te gaan op de uitnodiging van provincie Zuid-Holland en andere provincies om het gesprek aan te gaan over de uitvoering van wetgeving? Zo ja, bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten?
Het overleg met decentrale overheden over het basisnet, de uitvoering daarvan en de omvorming naar het robuuste basisnet vindt al op reguliere basis plaats in de expertgroep basisnet en op bestuurlijk niveau met de stuurgroep basisnet. In beide overleggen zijn IPO en VNG vertegenwoordigd, alsmede vertegenwoordigers van gemeenten langs de corridors. In de expertgroep zijn de provincies Noord-Brabant en Zuid-Holland vertegenwoordigd en in de stuurgroep zijn dat Noord-Brabant en Utrecht. Daarnaast spreek ik via de reguliere regionale spoortafels Zuid-Nederland en Oost-Nederland met vertegenwoordigers van decentrale overheden over zaken die gerelateerd zijn aan het spoor, waaronder ook basisnet, trillingen en geluid en het toekomstbeeld spoorgoederen.
Als de provincie mij daartoe uitnodigt ga ik graag met ze in gesprek zodat ik ook daar kan uitleggen wat de overwegingen zijn om geen routeringsbesluit te nemen. En waarom ik, met steun van de voltallige Tweede Kamer, het huidige basisnet omvorm tot een robuust basisnet15. Ik wil voorkomen dat we terugkeren naar de discussie van vijf jaar geleden.
Wat is de stand van zaken van uw meermaals uitgestelde visie op het spoorgoederenvervoer?
Met de motie van de leden Van Ginneken en Minhas (Kamerstuk 29 984, nr. 1084) vraagt uw Kamer mij voor het einde van het eerste kwartaal van dit jaar te komen met een robuuste en ambitieuze visie op het spoorgoederenvervoer. Ik streef ernaar uitvoering te geven aan deze motie, en hoop in het Commissiedebat Goederenvervoer van 13 april over deze visie van gedachten te wisselen met uw Kamer.
Seksueel geweld onder asielzoekers en vluchtelingen naar aanleiding van het bericht ‘Slachtoffers zijn belangrijker dan bewijzen, ook na verkrachting in de oorlog’ |
|
René Peters (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat veel van de oorlogsvluchtelingen, voornamelijk vrouwen, slachtoffer kunnen zijn geweest van seksueel geweld?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het rapport van Amnesty International, waarin wordt gesteld dat de ervaringen van seksueel geweld onder asielzoekers over het hoofd worden gezien?2
Ja.
Herkent u de cijfers die in het rapport van Amnesty International worden genoemd?
In het rapport wordt vermeld dat de immigratieautoriteiten in de afgelopen 3 jaar slechts 6 keer een forensisch medisch onderzoek hebben gelast in zaken van mensen die aangeven slachtoffer te zijn van marteling en geweld. Dit aantal wordt herkend.
Een forensisch medisch onderzoek wordt pas uitgevoerd als de IND, nadat een eerste beoordeling is gemaakt ten aanzien van de geloofwaardigheid van het asielrelaas, meent dat een forensisch medisch onderzoek van belang is voor de integrale geloofwaardigheid op basis waarvan een asielaanvraag wordt (behandeld) ingewilligd of afgewezen.
De IND gaat alleen over de vraag of iemand in Nederland kan verblijven of niet. Het is belangrijk te benoemen dat een forensisch medisch onderzoek niet is bedoeld om – los van de noodzaak voor de beoordeling van de asielmotieven – trauma’s te identificeren en hulpverlening aan te bieden.
Weet u ongeveer hoe groot de groep asielzoekers is die kampt met seksuele trauma’s in de Nederlandse asielzoekerscentra (azc’s)?
Deze informatie is bij mij niet bekend. Het betreft hier informatie die wordt gedeeld tussen behandelaar en patiënt. Informatie hieromtrent valt binnen het medisch beroepsgeheim en mag niet worden gedeeld met andere partijen.
Erkent u dat signalen van seksuele trauma’s onder asielzoekers onvoldoende worden meegenomen in de asielprocedure?
Ik herken mij niet in het beeld dat medewerkers door asielzoekers ondervonden seksueel geweld in algemene zin over het hoofd zien of onvoldoende meenemen in de beoordeling. In elke asielzaak vindt een individuele beoordeling plaats en wordt bepaald welke relevante elementen beoordeeld moeten worden. Indien in het asielmotief van seksueel geweld sprake is, wordt dit in de asielbeoordeling meegenomen en -gewogen. De IND houdt er bij de beoordeling rekening mee dat het voor de asielzoeker moeilijk kan zijn om in relatief korte tijd te verklaren over traumatische gebeurtenissen. Indien medewerkers van de IND signalen over seksueel geweld ontvangen, worden hierover vragen gesteld aan de asielzoeker. Al kunnen bepaalde signalen duiden op seksueel geweld, uiteindelijk is de IND afhankelijk van wat de asielzoeker in de gehoren verklaart en wat de rechtshulpverlener aan informatie toevoegt aan het dossier. Signalen en informatie voortkomend uit bijvoorbeeld contact van de asielzoeker met VWN en de voorbereiding op en nabespreking van het nader gehoor met de advocaat worden bij de procedure en in de beoordeling van de aanvraag betrokken. Vanzelfsprekend worden ook door een asielzoeker overgelegde medische stukken betrokken in de procedure.
De IND heeft te maken met een veelheid aan asielmotieven die tijdens de gehoren naar voren worden gebracht en waarover het soms moeilijk is om te verklaren. Denk ook aan seksuele gerichtheid, een bekering of andere vormen van geweld. In de opleiding van medewerkers en in de asielprocedure zelf wordt om die reden aandacht besteed aan het onderkennen van en omgaan met relevante medische problematiek van psychische en/of fysieke aard. Hoor- en beslismedewerkers van de IND volgen trainingen die gericht zijn op het horen, ook op het horen van kwetsbare asielzoekers.
Asielzoekers in spoor 4 krijgen aan het begin van de asielprocedure een medisch advies horen en beslissen aangeboden. Dit advies ziet op de vaststelling of en zo ja, welke eventuele medische beperkingen van fysieke en/of psychische aard aanwezig zijn waarmee IND-medewerkers bij het horen en beslissen rekening moeten houden. Onder andere op basis van dit medisch advies wordt nagegaan of een asielzoeker zogenaamde bijzondere procedurele waarborgen behoeft. Wanneer wordt geconstateerd dat bijzondere waarborgen nodig zijn, wordt gedurende de asielprocedure passende steun geboden.
In het geval dat een asielaanvraag in spoor 2 wordt behandeld, wordt niet standaard een medisch advies aangeboden. Maar wanneer tijdens de behandeling van de aanvraag relevante medische problematiek bij de asielzoeker naar voren komt, kan de IND alsnog een medisch advies aanvragen.
Wanneer de IND dat voor de beoordeling van de asielaanvraag noodzakelijk acht, biedt de IND de asielzoeker een forensisch medisch onderzoek naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade aan. Om de medewerkers hierbij te ondersteunen is een openbare werkinstructie opgesteld.
Is er specifieke hulpverlening gericht op seksueel geweld in de Nederlandse asielketen? En op hoeveel plekken wordt deze hulp verleend?
Op de opvanglocaties van het COA is de toegang tot de huisarts geborgd en kunnen asielzoekers voor psychosociale hulpverlening terecht bij de laagdrempelige toegankelijke praktijkverpleegkundige GGZ. Voor asielzoekers wordt verder gebruik gemaakt van de reguliere zorg- en hulpverlening die ook beschikbaar is voor andere inwoners van Nederland.
Hoeveel asielzoekers in Nederland maken aanspraak op hulp met betrekking tot seksueel geweld?
Zoals onder vraag 4 beantwoord, zijn aantallen omwille van het medisch beroepsgeheim niet bekend. Iedere asielzoeker die hulp wil met betrekking tot seksueel geweld kan hier in beginsel aanspraak op maken. Normaliter kunnen zij zich hiervoor wenden tot de huisarts op locatie of de praktijkverpleegkundige GGZ. Mocht meer specialistische hulp nodig zijn dan doet de huisarts doorverwijzing naar verdere hulpverlening.
Ziet u punten in de asielprocedure die kunnen worden verbeterd om meer aandacht te geven aan hulp voor slachtoffers van seksueel geweld?
Tot op heden wordt geen extra aandacht besteed aan seksueel geweld binnen de GZA praktijk. Waar nodig wordt iemand die gebaat is bij (complexe) psychische hulp voor een breed scala aan trauma’s geholpen door de POH-GGZ. Hier valt ook seksueel geweld onder.
Seksueel geweld is een veel voorkomende oorzaak van trauma bij asielzoekers. Het streven is om in de toekomst meer aandacht te besteden aan dit onderwerp.
De visum aanvragen van Surinamers |
|
Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat zijn de belangrijkste redenen voor de hoge afwijzingspercentages voor kort verblijf visumaanvragen van Surinamers?
Zoals uit onderstaande tabel blijkt, zijn in de afgelopen vier jaar de drie voornaamste redenen voor het weigeren van een Schengenvisum het onvoldoende verschaffen van conform de EU-visumcode gevraagde informatie, het niet aannemelijk kunnen maken van de terugkeer naar het eigen land en een onvoldoende binding met het land van herkomst. Daarbij kan overigens worden opgemerkt dat een weigering op een visumaanvraag vaak meerdere redenen kan hebben.
2022
2021
2020
2019
#
%
#
%
#
%
#
%
Onvoldoende informatie verschaft
2.803
19%
505
12%
505
11%
1.131
13%
Terugkeer niet aannemelijk
2.404
16%
432
10%
432
10%
1.371
16%
Binding land herkomst onvoldoende
2.400
16%
461
11%
461
10%
1.417
16%
Relatie referent niet aangetoond
2.078
14%
274
6%
274
6%
719
8%
Onvoldoende financiële middelen
874
6%
127
3%
127
3%
300
3%
Wat is het percentage van afgewezen visumaanvragen uit Suriname in 2022 en in voorgaande jaren? (Vanaf 2019).
Zie onderstaande tabel.
2022
2021
2020
2019
17,44%
19,7%
17,8%
9,59%
Is er op dit moment voldoende capaciteit om ervoor te zorgen dat elke visumaanvraag van Surinamers grondig en eerlijk wordt beoordeeld? Zo nee, welke maatregelen worden er genomen om hier wel aan te voldoen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken beoordeelt elke visumaanvraag conform de voorschriften van de EU-visumcode. Wel heeft in de afgelopen periode de besliscapaciteit van de Consulaire Service Organisatie (CSO) van het ministerie onder druk gestaan (zie ook het antwoord op vraag 7). Dit heeft echter alleen invloed gehad op de wachttijden voor het maken van een afspraak en niet op de inhoudelijke beoordeling van de aanvragen.
Wordt er bij visumaanvragen uit Suriname gekeken naar of de aanvrager eerder een visum voor een kort verblijf toegewezen heeft gekregen?
Ja, bij de behandeling van een visumaanvraag wordt ook de reishistorie van de aanvrager meegenomen.
Wat is de voornaamste reden dat de aanvraag van Surinamers die eerder een kort verblijf visum voor Nederland toegewezen hebben gekregen en zijn teruggekeerd naar Suriname, nu wordt afgewezen omdat zij onvoldoende redenen zouden hebben om terug te keren?
Elke visumaanvraag wordt op zijn eigen merites beoordeeld. Een eerder verleend visum wordt daarin meegewogen (de reishistorie), maar is niet het enige criterium waarop een aanvraag wordt beoordeeld. Bij een nieuwe aanvraag kunnen zich dan ook andere redenen aandienen voor een weigering.
Is op dit moment de besliscapaciteit voor de verwerking van visumaanvragen van Surinamers op het niveau dat de maximum beslistermijn altijd gehaald wordt? Zo nee, wat is het percentage van aanvragen die niet binnen de termijn worden verwerkt?
Op dit moment (cijfers eerste kwartaal 2023) wordt 14,8% van de aanvragen niet binnen de termijn van 15 dagen afgehandeld. Voor 85,2% van de aanvragen is dit wel het geval.
Is er nog onderbezetting van de besliscapaciteit als gevolg van de visumdip tijdens covid? Zo ja, welke maatregelen worden genomen om deze achterstand in te halen en wanneer verwacht u de capaciteit weer op peil te hebben?
Er is helaas nog sprake van enkele beperkingen in de besliscapaciteit bij de CSO, net zoals bij andere landen in het Schengengebied. Extra personeel wordt geworven, maar op de huidige krappe arbeidsmarkt is dat niet eenvoudig. Zoals uw Kamer meegedeeld tijdens de begrotingsbehandeling van het ministerie is het streven om in het tweede kwartaal van 2023 hetzelfde niveau van productie te bereiken als in het pre-COVID jaar 2019.
Kunnen Surinamers op dit moment zonder problemen een afspraak maken bij VFS Global om een visumaanvraag te doen? Hoe lang moeten Surinamers gemiddeld wachten op een afspraak?
De afgelopen paar maanden was er geen wachttijd meer voor een visumaanvraag in Suriname. Op dit moment schommelt de wachttijd tussen minder dan een week tot meer dan twee weken. Het ministerie onderzoekt de oorzaak daarvan en zet zich ervoor in de wachttijd consistent binnen de Europese norm van twee weken te houden.
Wat is de rol van de Nederlandse ambassade in Paramaribo bij de beoordeling van visumaanvragen van Surinamers en welke ondersteuning bieden zij aan aanvragers die problemen ondervinden?
Alle visumaanvragen die in het buitenland worden ingediend, worden centraal beoordeeld in de back-office (CSO) in Den Haag. De Nederlandse ambassades en consulaten over de hele wereld leveren een belangrijke bijdrage aan het borgen van kennis van de lokale omstandigheden ten behoeve van de beslismedewerkers bij de CSO. Zo ook de ambassade in Paramaribo.
Ter ondersteuning van aanvragers die problemen ondervinden geldt dat de ambassade in samenspraak met de CSO waar mogelijk naar een passende oplossing zoekt. Zo kan de ambassade in geval van urgente humanitaire visumaanvragen voor een tijdige afspraak bij VFS Global zorg dragen met een versnelde behandeling van de visumaanvraag door de CSO.
Welke stappen gaat u nemen om de communicatie tussen het ministerie en aanvragers te verbeteren en de transparantie tijdens het beoordelingsproces te vergroten?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zet zich in voor een heldere communicatie met de klant. Alle informatie met betrekking tot de visumaanvraagprocedure is na te lezen op de website van VFS Global en op de website Nederlandwereldwijd.nl. Daarnaast is het contactcentrum van het ministerie zeven dagen per week 24 uur per dag uur per bereikbaar. Tevens staat op de VFS website een checklist die klanten aangeeft welke documenten bij een visumaanvraag ingeleverd moeten worden. Deze checklist ontvangt de aanvrager eveneens bij bevestiging van diens afspraak bij de VFS.
Nederlanders in detentie in het buitenland |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «EU: Nederland moet beter omgaan met veroordeelde landgenoten in buitenland» van 6 februari 2023?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de Europese Commissie, dat de procedure voor strafoverdracht voor Nederlanders die in een ander EU-land zijn veroordeeld (hierna: WETS) als administratief moet worden beschouwd omdat de rechter hierin slechts een adviserende rol heeft en de Minister besluit?
In het kader van de Wets-procedure wordt mijn besluit over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse rechterlijke uitspraken genomen met inachtneming van het oordeel van een rechterlijke autoriteit (art 2:12 Wets). Dit oordeel van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is, zoals de Raad van de Europese Unie ook zelf in het evaluatierapport constateert, leidend. Overigens betreft het hier niet een evaluatierapport van de Europese Commissie maar van de Raad van de Europese Unie.
Wat is uw reactie op de conclusie uit het evaluatierapport dat deze administratieve procedure onwenselijk is en onvoldoende rechtsbescherming biedt aan veroordeelden, en dat een rechter voortaan zou moeten beslissen over de strafoverdracht op grond van de WETS?
Mijn beleidsreactie op het evaluatierapport van de Raad van de Europese Unie zal ik uw Kamer voor het zomerreces doen toekomen. In die brief zal ik ingaan op de conclusies en aanbevelingen in het rapport.
Wel merk ik op dat de procedure van overdracht van veroordeelden op grond van de Wets in lijn is met het Kaderbesluit 2008/909/JBZ. Dat Kaderbesluit vereist niet dat een rechterlijke autoriteit maar een bevoegde autoriteit de beslissing over de strafoverdracht neemt.
Deelt u de conclusie van de EU dat WETS-procedures worden gevoerd zonder afdoende rechtsbescherming voor de veroordeelde? Kunt u uiteenzetten wat de rol van de veroordeelde is in de WETS-procedure, en op welke momenten aan de veroordeelde informatie wordt verstrekt over de inhoud en het verloop van de WETS-procedure?
De Raad van de Europese Unie concludeert niet dat de Wets-procedure wordt gevoerd zonder afdoende rechtsbescherming voor de veroordeelde. Daarbij ben ik van mening dat de rechtsbescherming van de veroordeelde is geborgd in het Nederlandse systeem. Voor het zomerreces zal ik uw Kamer een uitgebreider antwoord geven in mijn beleidsreactie op het evaluatierapport van de Raad van de Europese Unie.
Een strafoverdracht naar Nederland vindt alleen plaats als het buitenland daar om vraagt. De veroordeelde kan wel aangeven dat hij voor strafoverdracht in aanmerking wil komen. Daarnaast kan de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), al dan niet op verzoek van de veroordeelde, het buitenland vragen een verzoek tot strafoverdracht te doen. Het is vervolgens aan het buitenland om wel of geen verzoek te doen. De veroordeelde en/of zijn advocaat wordt over elke stap in de Wets-procedure schriftelijk geïnformeerd. Daarnaast kan de veroordeelde of zijn advocaat gedurende of na afloop van de procedure het dossier opvragen. Daarmee wordt aan de veroordeelde tijdens en achteraf inzage geboden over het verloop van de procedure. Tevens kan bij de overname van straffen uit het buitenland de veroordeelde en zijn advocaat inbreng leveren. Dit zal door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden worden betrokken in zijn oordeel. De veroordeelde kan na overname van de straf schriftelijk vragen om een heroverweging van het oordeel van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Gedurende de hele procedure is IOS voor de veroordeelde telefonisch bereikbaar via een speciale informatielijn. De Raad van de Europese Unie prijst dit laatste overigens als een «best practice».
Kunt u uiteenzetten in hoeverre de conclusies uit het EU-rapport ook van toepassing zijn op de WOTS-procedure?
De conclusies van de Raad van de Europese Unie zijn niet van toepassing op de Wots-procedure. Het evaluatierapport heeft betrekking op de wijze waarop de Wets als implementatiewet gestand geeft aan Kaderbesluit 2008/909/JBZ. Het rechtsregime onder dat Kaderbesluit wijkt wezenlijk af van het regime onder de verschillende multilaterale en bilaterale verdragen over de overbrenging van gevonniste personen, waaraan uitvoering wordt gegeven door de Wots.
Kunt u toelichten hoe vaak een in het buitenland veroordeelde Nederlander, die niet aan de bindingstoets in de zin van de WOTS voldeed, toch naar Nederland is teruggekeerd na uitzitten van zijn detentie in het buitenland? Welke conclusie kunt u aan die cijfers verbinden?
Het is niet bekend of een gedetineerde terugkeert naar Nederland buiten het kader van een Wots-strafoverdracht. De betrokkene heeft dan immers zijn of haar straf volledig uitgezeten.
Bent u bereid om de bindingstoets te laten vervallen bij aanspraak op de WOTS voor een veroordeelde Nederlander, die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland had en na invrijheidstelling naar Nederland zal worden uitgezet, zoals al het geval is in de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS)? In hoeverre is het relevant om te toetsen of een in het buitenland veroordeelde Nederlander binding heeft met Nederland om te kunnen beoordelen of de tenuitvoerlegging van de straf bijdraagt aan de re-integratie van de veroordeelde alhier, wanneer vaststaat dat de veroordeelde terugkeert naar Nederland, of wanneer bekend is dat de veroordeelde voornemens is om naar Nederland terug te keren? Onderschrijft u, in tegenstelling tot uw antwoord op vraag 11 in de beantwoording van eerdere vragen, de conclusie dat in dergelijke gevallen de bindingstoets in de zin van de WOTS een papieren werkelijkheid betreft?2
Ik ben niet bereid de bindingstoets te laten vervallen bij een verzoek tot Wots-overdracht van een veroordeelde Nederlander, die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland had en na invrijheidstelling naar Nederland zal worden uitgezet. Het Kaderbesluit 2008/909/JBZ schrijft voor dat, tenzij een weigeringsgrond van toepassing is, overname van de tenuitvoerlegging door Nederland verplicht is indien een veroordeelde Nederlander niet meer in Nederland woont, maar door de EU-lidstaat van veroordeling na invrijheidstelling naar Nederland zal worden uitgezet. Deze verplichting is in de Wets overgenomen. Er bestaat geen internationale verplichting om veroordeelden met de Nederlandse nationaliteit over te nemen, die na hun invrijheidstelling kunnen worden uitgezet naar Nederland vanuit landen buiten de EU. Ik hecht eraan om in die gevallen de mogelijkheid te behouden om overname van de tenuitvoerlegging van de straf te kunnen weigeren als het doel van strafoverdracht, het belang van resocialisatie, niet wordt gediend.3
De Wots en de Wets zijn penitentiaire instrumenten die kunnen worden ingezet ten behoeve van de re-integratie van de veroordeelde in het land waarmee hij of zij een wezenlijke relatie heeft. Een veroordeelde komt in aanmerking voor strafoverdracht als hij of zij de Nederlandse nationaliteit heeft of een vreemdeling (inclusief EU-burgers) is met een verblijfstitel, en deze niet verliest, en in Nederland zijn of haar vaste woon- of verblijfplaats heeft. Een Nederlandse veroordeelde die niet in Nederland woont en van wie onvoldoende gebleken is dat Nederland het land is waar hij of zij na afloop van zijn of haar detentie weer de draad zal oppakken, komt niet in aanmerking. Daarvan is sprake indien betrokkene zijn of haar banden met Nederland heeft verbroken door zijn of haar hoofdverblijf naar een ander land te verplaatsen en geen sociale banden met Nederland meer heeft. In een dergelijk geval is het resocialisatiebelang immers niet met een overbrenging gediend.4 De wens om naar Nederland terug te keren is slechts relevant als er aanwijzingen zijn dat betrokkene vóór zijn of haar buitenlandse detentie de mogelijkheid openhield om naar Nederland terug te keren. Een gesteld vertrek of een uitzetting naar Nederland vanuit het land van veroordeling (buiten de EU) na het uitzitten van een gevangenisstraf, betekent nog niet dat de betrokkene zijn leven ook daadwerkelijk in Nederland zal oppakken.
De bindingstoets is in het kader van de Wots geen papieren werkelijkheid. De gedachte achter de overbrenging van gevonniste personen is dat tenuitvoerlegging van een straf in het land waarvan de veroordeelde onderdaan is en/of woont en geworteld is, de kans op resocialisatie van de veroordeelde vergroot en het risico van recidive verkleint.
Kunt u uiteenzetten op basis van welke gronden afwijzend kan worden besloten op een verzoek om strafoverdracht in de WOTS-procedure?
Een verzoek tot Wots-strafoverdracht wordt afgewezen indien er geen verdrag bestaat tussen Nederland en het betreffende land. Een verzoek wordt ook afgewezen indien betrokkene een vreemdeling is zonder vaste woon of verblijfplaats in Nederland. Voor de volledige lijst van voorwaarden voor de overname van de tenuitvoerlegging van buitenlandse rechterlijke beslissingen in strafzaken verwijs ik naar de Wots, het Beleidskader voor de Wots-procedure5 en het toepasselijke verdrag (het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen of een bilateraal verdrag tussen Nederland en het betreffende land).6
Kunt u uiteenzetten wat de rol van de veroordeelde is in de WOTS-procedure, op welke momenten aan de veroordeelde informatie wordt verstrekt over de inhoud en het verloop van de WOTS-procedure, en welke inzage de veroordeelde heeft in de – voor de besluitvorming relevante – overwegingen?
In de Wots-voortzettingsprocedure wordt de veroordeelde en/of zijn advocaat over elke stap in de Wots-procedure schriftelijk geïnformeerd. Daarnaast kan de veroordeelde of zijn advocaat gedurende of na afloop van de procedure het dossier opvragen. Daarmee wordt aan de veroordeelde tijdens en achteraf inzage geboden over het verloop van de procedure. Tevens kan bij de overname van straffen uit het buitenland de veroordeelde en zijn advocaat inbreng leveren. Dit zal door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden worden betrokken in zijn oordeel. De veroordeelde kan na overname van de straf schriftelijk vragen om een heroverweging van het oordeel van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Gedurende de hele procedure is de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) voor de veroordeelde telefonisch bereikbaar via een speciale informatielijn.
In de Wots-omzettingsprocedure wordt de zaak voorgelegd aan de rechtbank. De veroordeelde kan tegen de uitspraak van de rechtbank cassatie instellen.
Kunt u uiteenzetten welke informatie in de WOTS-procedure wordt gepubliceerd?
De Dienst Justitiële Inrichtingen publiceert algemene informatie over de Wets- en Wots-procedures. Vanuit de rechtspraak worden uitspraken van de rechtbanken in het kader van Wots-omzettingsprocedure gepubliceerd. De oordelen van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in het kader van de Wets of Wots-voortzettingsprocedure worden niet gepubliceerd. De beslissing om rechterlijke uitspraken al dan niet te publiceren, is aan de onafhankelijke rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak hanteert selectiecriteria voor het publiek toegankelijk maken van uitspraken door middel van opname in een databank op de website www.rechtspraak.nl. Het gaat om uitspraken die maatschappelijk en/of juridisch in het bijzonder en op zichzelf staand relevant worden geacht.7 Zoals de Raad van de Europese Unie aangeeft wordt het oordeel van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vanwege het adviserende karakter niet gepubliceerd.
Hoe beoordeelt u, in het licht van het beginsel van openbaarheid van de rechtspraak, de transparantie van de WOTS-procedure?
Openbaarheid van de rechtspraak is een belangrijk uitgangspunt. De beslissing om rechterlijke uitspraken in een Wots-procedure al dan niet te publiceren, is aan de rechtspraak.
Kunt u toelichten hoeveel verzoeken om strafoverdracht er sinds 2019 zijn geweest op grond van de WOTS? Hoeveel van deze verzoeken hebben geleid tot een succesvolle overbrenging? Hoeveel aanvragen zijn door de Divisie Individuele Zaken, Internationale Overdracht Strafvonnissen (DIZ IOS) afgewezen, en kunt u aangeven wat de reden(en) was voor afwijzing, bijvoorbeeld onvoldoende binding of strafrestant?
In het kader van de Wots zijn er vanaf 2019 tot en met 2022 in totaal 110 verzoeken en 76 succesvolle strafoverdrachten geweest. Deze cijfers zijn echter niet één-op-één met elkaar te verbinden aangezien Wots-procedures meer dan één jaar kunnen duren en verzoeken uit bijvoorbeeld 2022 momenteel nog in behandeling zijn. Redenen voor afwijzing zijn over het algemeen onvoldoende strafrestant of binding met Nederland.
De reden tot afwijzing wordt per zaak geregistreerd. Deze informatie kan alleen uit het systeem worden gehaald door de zaken één voor één te bekijken. Dat is zeer arbeidsintensief en foutgevoelig, waardoor op dit moment geen betrouwbare cijfers kunnen worden gegeven.
Op welke wijze heeft de afgelopen vijf jaar (externe) toetsing – bijvoorbeeld door de Inspectie J&V – plaatsgevonden van het gehanteerde WOTS/WETS-beleid én de uitvoering van dit beleid op uw ministerie? Indien dit niet heeft plaatsgevonden, bent u bereid een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren? Welke autoriteit zou hiertoe bevoegd zijn? (Deze vragen hoeven niet noodzakelijkerwijs binnen de gebruikelijke termijn te worden beantwoord.)
In 2018 heeft DSP-groep in opdracht van het WODC een evaluatie uitgevoerd van de Wets vijf jaar na inwerkingtreding. In 2022 heeft de Raad van de Europese Unie een evaluatie uitgevoerd van de implementatie van Kaderbesluit 2008/909 middels de Wets. Er is geen recent onderzoek uitgevoerd naar het Wots beleid of uitvoering.
Ik heb op dit moment geen signalen dat het Wots-beleid of de uitvoering daarvan niet goed functioneert. Derhalve zie ik op dit moment geen aanleiding om een onderzoek te laten doen.
Voor wat betreft het proces kan de afdeling audit van DJI een onderzoek doen. Voor het overige zou het WODC onderzoek kunnen doen.
Het bericht 'Krakkemikkige boogbrug over het Julianakanaal wordt ineens niet meer vervangen: Itteren houdt zijn hart vast' |
|
Harmen Krul (CDA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van De Limburger «Krakkemikkige boogbrug over het Julianakanaal wordt ineens niet meer vervangen: Itteren houdt zijn hart vast»1 en het bericht in hetzelfde medium «Lot krakkemikkige brug bij Itteren baart politiek zorgen: Kamervragen en Maastrichtse brandbrief naar Minister Harbers»2 en zou u op de belangrijkste bevindingen in deze nieuwsberichten willen reageren?
Ja. Zie de overige beantwoording voor mijn reactie.
Hoe beziet u het feit dat er eerder beloften en toezeggingen zijn gedaan over het vervangen van de brug en dat er nu wordt ingezet op renovatie vanwege de kosten?
Om onze infrastructuur ook in de toekomst veilig, betrouwbaar en voorspelbaar te laten zijn, staan we nu aan de vooravond van een aantal belangrijke keuzes, waarbij niet alles binnen de bestaande budgetten mogelijk zal zijn. Wanneer binnen een project het budget wordt overschreden, in het geval van brug Itteren met meer dan 100%, wordt er gekeken naar alternatieven die met het vastgestelde budget alsnog uitgevoerd kunnen worden. Een eventuele versobering van de oorspronkelijke scope kan onderdeel zijn van de alternatieven. In het geval van brug Itteren komt dit neer op renovatie in plaats van vervanging.
De oorspronkelijke scope, die in 2019 is vastgesteld, was vervanging en verhoging van de brug omdat de kosten hiervan op dat moment vergelijkbaar waren met renovatie. Door prijsontwikkelingen zijn de kosten voor vervanging echter meer dan 2x zo hoog geworden.
Daarnaast speelt er mogelijk een stikstofopgave bij vervanging. Alles overziend zijn hierdoor de eerder gemaakte afspraken met de gemeente Maastricht onhoudbaar gebleken. Dat betreur ik, maar het is noodzakelijk om de brug Itteren, met de beschikbare middelen, veilig en in functie te houden en de bereikbaarheid van Itteren te kunnen borgen.
Zou u middels een tijdlijn inzichtelijk willen maken welke inspanningen Rijkswaterstaat van plan is om te verrichten om zo «een goede en duurzame oplossing te vinden om de bereikbaarheid via de brug en de verkeersveiligheid ook voor de komende decennia op orde te krijgen»?
In het tweede kwartaal van 2023 zal Rijkswaterstaat in gesprek gaan met gemeente Maastricht, de dorpsraad Itteren en andere omgevingspartijen over de precieze invulling van de renovatie van brug Itteren. In deze gespreken zal het gaan over de verkeersveiligheid en bereikbaarheid tijdens en na de werkzaamheden.
Na inventarisatie van wensen en ideeën zullen een aantal scenario’s worden uitgewerkt en vergeleken alvorens de uitgangspunten en exacte scope voor de renovatie worden vastgesteld. Het streven is om dit medio volgend jaar (2024) afgerond te hebben. Vanaf dat moment zal er meer duidelijkheid zijn over de planning van de renovatiewerkzaamheden.
Welke maatschappelijke actoren zijn geïnformeerd over het besluit om niet tot vervanging maar tot renovatie over te gaan? Klopt het dat op 6 maart 2023 de Dorpsraad Itteren nog niet was geïnformeerd?
De gemeente Maastricht is op 1 november 2022 door Rijkswaterstaat ambtelijk op de hoogte gebracht over het besluit om niet tot vervanging maar tot renovatie over te gaan. De Dorpsraad Itteren is op 17 november 2022 tijdens een overleg mondeling op de hoogte gebracht van het besluit. Tijdens dit overleg is hen verteld dat zij een bewonersbrief kunnen verwachten, pas nadat de gemeente Maastricht bestuurlijk op de hoogte is gesteld. Dat is gebeurd op 18 januari, middels een gesprek met de wethouder. Het college van B&W is vervolgens op 2 maart j.l. middels een formeel schrijven op de hoogte gesteld.
Op 10 maart is een brief gestuurd aan de inwoners van het dorp Itteren namens de gemeente Maastricht en Rijkswaterstaat, waarin het besluit wordt toegelicht. Daarin wordt ook aangegeven dat Rijkswaterstaat en de gemeente Maastricht met elkaar in gesprek blijven.
Hoe beziet u de gevolgen van de keuze voor renovatie met betrekking tot omfietsen van scholieren, vrachtwagens door de dorpskern tijdens de renovatie en geluidsoverlast tijdens en na de renovatie?
Zoals bij vraag 3 reeds aangegeven zijn de verkeersveiligheid en bereikbaarheid tijdens de werkzaamheden belangrijke aandachtspunten. Daarom zal Rijkswaterstaat in gesprek blijven met omgevingspartijen om alle ideeën en suggesties op te halen en, waar mogelijk, mee te nemen in de definitieve scope voor de renovatie. Aan de andere kant zijn tijdens werkzaamheden overlast en hinder nooit helemaal uit te sluiten zijn.
Na de renovatie zal de brug zijn voorzien van een geheel nieuw wegdek. De geluidsoverlast zal hiermee verminderen ten opzichte van de huidige situatie, omdat het nieuwe wegdek minder geluid produceert dan het huidige wegdek met daarop de stalen ontlastconstructie.
Wat is de redenering om niet te kiezen voor verhoging van de brug, waardoor vierlaags containervervoer van en naar Luik mogelijk zou worden?
In antwoord 2 is toegelicht is dat vervangen en daarmee verhogen van de brug niet kan worden gerealiseerd binnen het beschikbare budget. Het verhogen van de brug tijdens de renovatie is technisch mogelijk maar maakt de renovatie wel significant duurder. Daarnaast is het zo dat het merendeel van de bruggen over het Julianakanaal ten zuiden van Barge Terminal Born niet geschikt is voor vierlaags containervaart. Daarbij zitten een aantal omvangrijke knelpunten zoals sluis Born en de Scharbergerbrug (die deels eigendom is van de Vlaamse overheid). Het hangt dus niet alleen af van brug Itteren of er vierlaags containervaart mogelijk is op het Julianakanaal.
Welke afspraken bestaan er over de platen op de brug? Klopt het dat deze er maximaal vijf jaar zullen liggen en op welke datum liggen deze platen er vijf jaar?
In de zomer van 2019 is de bestaande ontlastconstructie vernieuwd en robuuster uitgevoerd met stalen platen. De destijds beoogde levensduur is 5 jaar. Op basis van de meest recente periodieke inspectieresultaten en de hoeveelheid uitgevoerde reparaties, lijkt de ontlastconstructie tenminste de beoogde levensduur (zomer 2024) te halen. Tegen die tijd is er, conform de huidige planning, zicht op de uitgangspunten en exacte scope voor de renovatie. Pas vanaf dat moment is er meer duidelijkheid over de planning van de vervolgwerkzaamheden.
Waarom wordt de brug driemaandelijks afgesloten en geïnspecteerd? Wat zegt dit over de veiligheid?
Veiligheid staat voorop. Om die reden wordt eens per 4 maanden de ontlastconstructie geïnspecteerd. Tijdens deze inspectie wordt ook klein onderhoud gepleegd aan de ontlastconstructie en de barriers. Met dit klein onderhoud (bijv. het aandraaien van loszittende bouten) voorkomt Rijkswaterstaat dat stalen platen geluidsoverlast veroorzaken. Dit klein onderhoud zorgt er ook voor dat de stalen ontlastconstructie de beoogde levensduur haalt.
Parallel wordt de gehele brug Itteren ook periodiek geïnspecteerd (laatste inspectie eind 2022) om de constructieve veiligheid van de brug te monitoren en te borgen. Uit de inspecties is tot nu toe niet gebleken dat de constructieve veiligheid van brug Itteren op korte termijn in het geding is.
Zou u in kaart willen brengen welke gevolgen de keuze voor renovatie heeft voor de ontwikkeling van de scheepvaart op korte en lange termijn?
De renovatie van de brug heeft geen effect voor de ontwikkeling van de scheepvaart op korte termijn en lange termijn. Zie ook antwoord 6.
Voor de lange termijn is het mogelijk de bestaande brug alsnog te verhogen op het moment dat alle andere knelpunten tav doorvaarthoogte voor vierlaags containervaart op de corridor zijn opgelost.
Zou u op elk van de argumenten in de brandbrief van de twaalf fracties in de gemeenteraad van Maastricht afzonderlijk in willen gaan?
De punten zijn afzonderlijk benoemd in deze beantwoording.
Hoe beziet u het feit dat twaalf raadsfracties in Maastricht de gang van zaken «zeer teleurstellend» vinden? Wat zegt dit in uw ogen over het opereren van Rijkswaterstaat en de benodigde samenwerking en communicatie met maatschappelijke actoren zoals de Dorpsraad Itteren?
Het is begrijpelijk dat de raadsfracties hun teleurstelling uiten. De teleurstelling verwijst naar het afwijken van het eerdere plan om de brug te vervangen vanwege het besluit geen extra budget toe te kennen aan dit project. In antwoord 2 staan de beweegredenen om te kiezen voor een renovatie. Antwoord 4 licht toe hoe de communicatie tussen Rijkswaterstaat en de maatschappelijke actoren verloopt.
Deelt u de opvatting dat als hier inderdaad uit uitsluitend kostenoverwegingen gekozen wordt voor renovatie, in plaats van voor vervanging, rendementsdenken lijkt te prevaleren boven ontsluiting en bereikbaarheid in de regio?
Nee, zoals in antwoord 2 aangegeven is destijds in 2019 gekozen voor vervanging en verhoging omdat de kosten daarvoor vergelijkbaar waren met die voor renovatie. Nu de kosten voor vervanging meer dan verdubbeld zijn, is alsnog gekozen voor renovatie. Daarnaast is er mogelijk een stikstofopgave bij vervanging.
Dit sluit ontsluiting en bereikbaarheid van de regio niet uit. In het tweede kwartaal van 2023 zal Rijkswaterstaat in gesprek gaan met gemeente Maastricht, de dorpsraad Itteren en andere omgevingspartijen over de precieze invulling van de renovatie van brug Itteren. In deze gespreken zal het gaan over de verkeersveiligheid en bereikbaarheid tijdens en na de werkzaamheden.
Stemmen via DigiD |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat we tegenwoordig gewend zijn om álles digitaal te doen: werken, vergaderen, het aanvragen van vergunningen en het doen van onze belastingaangifte? Zo ja, waarom zouden we het kiezers dan niet makkelijk maken om te stemmen via DigiD? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ja, ik ben hiermee bekend. Of een nieuwe manier van stemmen in Nederland kan worden ingevoerd wordt beoordeeld in het licht van de waarborgen die gelden voor het verkiezingsproces, te weten transparantie, controleerbaarheid, integriteit, kiesgerechtigheid, stemvrijheid, stemgeheim, uniciteit en toegankelijkheid.1 Het introduceren van internetstemmen maakt het verkiezingsproces kwetsbaar voor cyberrisico’s. Deze cyberrisico’s zijn een bedreiging voor waarborgen, zoals het stemgeheim, de stemvrijheid en de integriteit van het verkiezingsproces. Deze waarborgen wegen zwaar. Omdat bij het uitbrengen van de stem nu geen digitale middelen worden gebruikt, is er geen kwetsbaarheid voor digitale dreigingen en digitale risico’s. Bovendien is het stemproces achteraf controleerbaar. De papieren stembiljetten kunnen immers steeds opnieuw worden geteld. Het kabinet wil, gelet op de dreigingen die worden onderkend, geen kwetsbaarheiden in het stemproces introduceren.
DigiD is een authenticatiemiddel dat gebruikt wordt om toegang te krijgen tot digitale overheidsdiensten. Dit staat los van de dienstverlening zelf die vervolgens geleverd wordt. Over de vergelijking met andere overheidsdienstverlening stelde de commissie Korthals-Altes dat verkiezingen wezenlijk verschillen van andere processen in die zin, dat een kiezer niet alleen op de juiste verwerking van de eigen stem, maar ook op die van alle andere kiezers moet kunnen vertrouwen. De commissie Korthals-Altes noemt hierbij ook het voorbeeld van internetbankieren, wat niet vergelijkbaar is met verkiezingen omdat daar een uitgebreide log wordt bijgehouden en identificatie van de gebruiker plaatsvindt. Bij internetstemmen zou dit in strijd zijn met het stemgeheim.2
Bent u bekend met het feit dat de opkomst bij de laatste verkiezingen laag en in sommige gevallen zelfs historisch laag was? Zo ja, deelt u de mening dat online stemmen het gemak van het stemmen aanzienlijk vergroot en daarmee een middel kan zijn om een hogere opkomst bij verkiezingen te realiseren? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ja, hiermee ben ik bekend. Naar aanleiding van de lage opkomsten bij de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2022 heb ik onderzoek uit laten voeren om inzichtelijk te maken wat de redenen voor de lage opkomst waren.3 Uit het onderzoek4 komt naar voren dat de lage opkomst en het niet-stemmen bij de gemeenteraadsverkiezingen vooral bepaald wordt door structurele factoren. Daarbij valt op dat een groot deel van de kiesgerechtigden bij sommige verkiezingen wel stemt, en bij sommige verkiezingen niet. Structurele factoren die een invloed hebben in de redenen voor het niet-stemmen zijn: de mate van politieke interesse, kennis over de verkiezing, het belang dat kiezers hechten aan een verkiezing, vertrouwen in de politiek, in combinatie met dat veel mensen het moeilijk vinden om een keuze te maken tussen partijen.5
De onderzoekers gaan in het rapport ook in op inzet van internetstemmen. Zij plaatsen hier ook direct kanttekeningen bij, zoals dat uit onderzoek niet blijkt dat dit persé opkomstverhogend werkt. Over internetstemmen merken de onderzoekers op dat uit verschillende onderzoeken blijkt dat internetstemmen grotendeels de «wel-stemmers» aantrekt. Hiervoor verwijzen zij naar onderzoek uit Estland waar door de mogelijkheid van digitaal stemmen het aantal internetstemmers toenam tot wel dertig procent, maar de opkomst van de nationale verkiezingen in dezelfde periode slechts enkele procentpunten steeg. Ook benoemen zij de risico’s van internetstemmen voor de integriteit en stemvrijheid bij verkiezingen.6 Deze bevindingen over de opkomst komen overeen met het onderzoek dat door verschillende universiteiten, in opdracht van de Belgische overheid, is uitgevoerd in het voorjaar van 2020.7 Uit dit onderzoek blijkt dat internetstemmen in Estland, Frankrijk, Noorwegen en Zwitserland – landen waar recentelijk online stemmingen hebben plaatsgevonden – geen positieve of noemenswaardige impact heeft gehad op de opkomst.8
Deelt u de mening dat het feit dat zogenaamde critici vrezen voor onveiligheid en onbetrouwbaarheid grote lariekoek is? Zo nee, houdt dit in dat er bijvoorbeeld grote veiligheidsrisico’s zitten bij het doen van onze belastingaangifte, hetgeen immers via DigiD gaat? Graag een gedetailleerd antwoord.
Nee, de veiligheid en betrouwbaarheid van verkiezingen wegen zwaar. Cyberrisico’s als DDoS-aanvallen, hacking en verspreiding van malware zijn serieuze dreigingen met grote risico’s voor het verkiezingsproces. Risico’s waar het kabinet de stemming niet aan wil blootstellen. Zo blijkt uit het Cybersecuritybeeld Nederland 2022 dat cyberaanvallen door andere landen toenemen, evenals de inzet van ransomware en het hacken van clouddiensten.9
In mijn antwoord op vraag 2 verwees ik reeds naar het rapport dat door verschillende universiteiten, in opdracht van de Belgische overheid, is opgesteld. Uit dit rapport wordt geconcludeerd dat de komende jaren de stap naar internetstemmen niet moet worden gezet omdat10:
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 gememoreerd is DigiD een authenticatiemiddel en kan hooguit een onderdeel zijn in een groter geheel van voorzieningen. DigiD is daarom niet vergelijkbaar met de benodigde digitale infrastructuur die nodig zou zijn om een verkiezing te organiseren. Dat geheel zou aan strenge veiligheidsgaranties moeten voldoen. De huidige gedetailleerde logging van handelingen die gebruikelijk is in systemen voor beveiliging, in combinatie met het vastleggen van iemands identiteit is niet verenigbaar met de borging van het stemgeheim bij verkiezingen.
Kunt u garanderen dat er geen andere grondslagen te vinden zijn voor het tegenhouden van digitaal stemmen? Immers, als je stemmen via DigiD makkelijker maakt, zullen grote groepen kiezers die het vertrouwen in de politiek allang verloren zijn wel eens massaal gaan stemmen, en dat zou de gevestigde macht natuurlijk niet goed uitkomen. Graag een gedetailleerd antwoord.
Ik vind het van groot belang dat iedereen zo zelfstandig mogelijk kan stemmen en dat dit eerlijk verloopt. Het verkiezingsproces is daarom zo toegankelijk, transparant en controleerbaar mogelijk ingericht.
In mijn antwoord op vraag 2 ging ik reeds in op de redenen waarom kiezers wel of niet stemmen, zoals bleek uit het onderzoek naar de opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2022. De onderzoekers merkten hierbij op dat uit onderzoek niet blijkt dat internetstemmen opkomstverhogend werkt. In het onderzoek worden verschillende structurele oorzaken van niet-stemmen benoemd. De motieven om niet te stemmen zijn volgens de onderzoekers heel gelaagd en gevarieerd. In algemene zin wordt geconcludeerd dat de kosten in termen van tijd en moeite om te kiezen en te stemmen voor veel mensen bij lokale verkiezingen te hoog zijn. De belangrijkste aanbevelingen om de opkomst te bevorderen zijn:
Deelt u de mening dat digitaal stemmen anno 2023 in een veilige digitale omgeving kan verlopen, waarbij het stemgeheim is gewaarborgd en de uitslag is versleuteld? Zo ja, wilt u stemmen via DigiD voor de Tweede Kamerverkiezingen van 19 maart 2025 mogelijk maken? Graag een gedetailleerd antwoord.
Nee, gelet op het kabinetsstandpunt omtrent stemmen per internet zoals verwoord in de bovenstaande antwoorden, ben ik niet voornemens om stappen te nemen om internetstemmen mogelijk te maken. Evenwel is in de Verkiezingsagenda 2030 vastgelegd dat het Ministerie van BZK in afstemming met de VNG, NVVB en de Kiesraad technologische ontwikkelingen zal monitoren. Nieuwe technologieën kunnen mogelijk bijdragen aan verbetering van het verkiezingsproces. Doorlopend is daarom aandacht en onderzoek nodig naar hoe deze ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de verbetering van verkiezingen en tegelijkertijd hoe deze ontwikkelingen zich verhouden tot de waarborgen in het verkiezingsproces.
Het toegankelijker maken van aangifte bij partnergeweld en het voorkomen van femicide |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Maak aangifte doen na geweld door partner makkelijker» in het Brabants Dagblad en «De onheilspellende waarheid over de moord op vrouwen» in de Volkskrant?1, 2
Ja.
Bent u het eens met de stelling uit het artikel in de Volkskrant dat een crime passionnel, een misdaad uit hartstocht, geen goede representatie is van de werkelijkheid?
Taal is een belangrijk aspect bij het duiden van de ernst van (ex-)partnerdoding. Ik ben het met u eens dat crime passionnel of misdaad uit hartstocht geen recht doet aan de werkelijkheid. Tussen 2017 en 2021 zijn in Nederland gemiddeld 24 vrouwen per jaar gedood door hun (ex-)partner. Daar ging vaak fysiek geweld, psychisch geweld of stalking aan vooraf. Geen misdaad uit hartstocht dus, maar (ex-)partnergeweld. Het concreet benoemen waar het over gaat, helpt bovendien om meer bewustwording te genereren over het risico dat vrouwen kunnen lopen.
Deelt u de mening dat trainingen en meer kennis op dit gebied levens kan redden? Bent u bereid een dergelijke training zoals professor J. Monckton Smith te ontwikkelen en breder in te zetten en de standaard te laten zijn voor hulpverleners (zoals politie, wijkteams, advocaten, vertrouwenspersonen etc.) en andere betrokkenen bij geweld achter de voordeur? Zo ja, hoe wilt u deze trainingen vormgeven en voor welke groep wilt u deze training prioriteren? Zo nee, waarom niet? Op welke manier wilt u dan het bewustzijn omtrent dit probleem aan de man brengen?
Ja, ik onderschrijf het belang van trainingen en kennisdeling op het gebied van partnergeweld. Momenteel wordt voor professionals in de veiligheidszorg, waaronder politie, Veilig Thuis, de reclassering en de vrouwenopvang, voorlichtingsmateriaal ontwikkeld ter verbetering van de (strafrechtelijke) aanpak van psychisch geweld.3 Het doel is dat professionals psychisch geweld hiermee beter kunnen herkennen en dat zij weten welke informatie relevant kan zijn voor het Openbaar Ministerie om in voorkomende gevallen de vervolging te kunnen instellen. De bevindingen van Monckton Smith over de acht fases van huiselijk geweld en partnermoord worden hierin meegenomen. Deze organisaties zullen dit voorlichtingsmateriaal, in de vorm van een online magazine (digizine), toepassen in de eigen opleidings- en trainingsmodules. Deskundigheidsbevordering is ook een van de speerpunten van het versterken van de aanpak van gendergerelateerd geweld waar ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming en de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) aan werk (zie ook het antwoord op vraag 5).
Deelt u de mening dat femicide en partnermoord, zoals Professor J. Monckton Smith ook onderschrijft met haar acht fases van huiselijk geweld, vrijwel altijd het sluitstuk is in een reeks geweldsincidenten, wat een patroon blootlegt en het een voorspelbare en dus te voorkomen moord maakt mits de signalen worden herkend? Hoe betrekt u dit gegeven nu in uw beleid rondom aangiftes van partnergeweld? Bent u bereid specialisten op dit gebied kritisch naar de werkwijze van de politie te laten kijken?
Het bijtijds herkennen van signalen is inderdaad cruciaal om moord of doodslag te kunnen voorkomen. In situaties waarin de politie een vermoeden heeft van een onveilige of potentieel gevaarlijke situatie, zoals huiselijk geweld, treedt de politie op en werkt zo vroegtijdig mogelijk samen met netwerkpartners, zoals Veilig Thuis. Veilig Thuis biedt expertise over huiselijk geweld en kan de meldingsinformatie verrijken met eigen informatie uit mogelijk eerdere meldingen en met informatie van andere netwerkpartners. Per geval wegen zij samen zorgvuldig af welke maatregelen nodig zijn om verder geweld te stoppen en de betrokken personen te beschermen.
Op dit moment doet de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) onderzoek naar de aanpak bij (ex-)partnerstalking door politie, Openbaar Ministerie, Veilig Thuis en reclassering. Dit betreft een vervolg op het onderzoek van de IJenV uit 2019 naar de aanpak van de stalking door Bekir E. en richt zich op de vraag of de aanpak is verbeterd, de aanbevelingen uit het onderzoek van 2019 zijn opgevolgd en er nu toereikende aandacht is voor de bescherming van slachtoffers. Het onderzoek wordt dit jaar uitgevoerd. De Kamer zal naar verwachting volgend jaar worden geïnformeerd over de uitkomsten.
Bent u bereid deze aanloop in een breed onderzoek onder de loep te nemen en met betrokken instanties een actieplan op te stellen over hoe en wanneer deze dynamiek kan worden doorbroken zodat escalaties (moord of ernstige geweldsplegingen) kunnen worden voorkomen? Zo ja, hoe gaat u dit onderzoek vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet investeert bij de aanpak van huiselijk geweld reeds in de versterking van vroegtijdige en intensieve samenwerking tussen het Openbaar Ministerie (OM), de politie, de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), de reclassering en Veilig Thuis via de ontwikkelagenda «Veiligheid Voorop!». Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) werkt momenteel op verzoek van de Minister voor Rechtsbescherming aan de opzet van een meerjarig onderzoeksprogramma naar de strafrechtelijk aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling waarin onder meer een onderzoek naar deze intensieve samenwerking zal worden opgenomen. Daarnaast loopt momenteel het bovengenoemde vervolgonderzoek van de IJenV naar de aanpak van (ex-) partnerstalking.
Verder werk ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming en de Ministers van SZW en OCW, de VNG en ketenpartners en in afstemming met kennisinstituten, toezichthouders en belangenorganisaties op dit moment aan het versterken van de aanpak van gendergerelateerd geweld (GGG). Hierbij worden vier speerpunten gehanteerd: Hoogrisicosituaties, Deskundigheidsbevordering, Plegers en «Gender doet ertoe!» (bewustwording creëren over en preventie van de invloed van gender op de geweldsdynamiek). Bij de ontwikkeling van deze aanpak worden de bevindingen van een recent onderzoek van Regioplan naar de rol van gender bij geweld meegenomen. Dit rapport van Regioplan is in augustus 2022 gedeeld met uw Kamer.4 U wordt voor de zomer nader geïnformeerd over de versterking van de aanpak van gendergerelateerd geweld.
Ten slotte is in 2020 door de Universiteit Leiden, in opdracht van het onderzoeksprogramma Politie en Wetenschap, onderzoek gedaan naar daderprofielen bij fataal en niet-fataal huiselijk geweld. De inzichten van dit onderzoek zijn meegenomen in de werkwijze van de politie, Veilig Thuis, reclassering, OM en RvdK in de ontwikkelagenda «Veiligheid Voorop!».
Deelt u de mening van de vrouwenopvangorganisaties en het Landelijk Netwerk Veilig Thuis dat het van groot belang is om «rode vlaggen» te herkennen en in te zetten op preventie van partnergeweld? Bent u bereid om de hulpverlening voor slachtoffers van intieme terreur toegankelijker te maken, door bijvoorbeeld gehoor te geven aan hun oproep voor meer inloopcentra en de chat van Veilig Thuis de klok rond open te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het belangrijk is dat rode vlaggen herkend worden door professionals die met slachtoffers en potentiële plegers in aanraking komen. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 en vraag 5 zijn wij op dit moment op landelijk niveau in gesprek met alle relevante ketenpartners over de wijze waarop wij de aanpak van gendergerelateerd geweld, waaronder huiselijk geweld, kunnen versterken en is deskundigheidsbevordering hierbij een van de speerpunten.
Samen met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en in samenwerking met de VNG hebben wij onderzoek laten doen naar laagdrempelige hulpdiensten voor slachtoffers en plegers van verschillende vormen van geweld in afhankelijkheidsrelaties. De resultaten van dit onderzoek zijn op 20 maart jl. met u gedeeld.5 Zoals aangegeven in de beleidsreactie6 hechten wij eraan dat hulp laagdrempelig en goed vindbaar is en aansluit op de behoeften van slachtoffers en plegers. Dit geldt ook voor slachtoffers van intieme terreur7. De opbrengsten en conclusies van het onderzoek zijn erg behulpzaam bij het toegankelijker maken van het aanbod voor zowel slachtoffers als plegers. Samen met de VNG gaan wij in gesprek met belangrijke stakeholders over wat de opbrengsten van het onderzoek betekenen voor de inrichting van laagdrempelige hulp.
Deelt u de mening dat het op internationale vrouwendag van extra groot belang is om vrouwen (en anderen) te steunen in hun vlucht uit een gevaarlijke relatie of situatie en aandacht te vragen voor dit te onzichtbare probleem? Hoe wilt u de drempel om melding of aangifte te doen van een geweldsincident in de relationele of familiaire sfeer verlagen?
Het is op alle dagen van het jaar van groot belang dat vrouwen (en anderen) zich gesteund voelen om uit een gevaarlijke situatie te stappen. Internationale Vrouwendag is een belangrijke dag om expliciet stil te staan bij het risico dat vrouwen lopen om slachtoffer te worden van geweld en stil te staan bij het belang van gendergelijkheid. Met een landelijke campagne tegen huiselijk geweld en kindermishandeling reiken wij de hand naar slachtoffers en roepen wij omstanders op hun ogen niet te sluiten voor huiselijk geweld, maar in actie te komen. Deze campagne zal naar verwachting in juni 2023 van start gaan.
Deelt u de mening dat in de aanpak van dit probleem daders ook dienen te worden betrokken, om herhaling te voorkomen maar ook om ervoor te zorgen dat schaamte en taboes worden doorbroken? Bent u bereid om naast het straffen van daders van geweld achter de voordeur deze groep extra aandacht te geven middels voorlichting, training of specialistische behandeling om recidive of voortzetting van gedrag te voorkomen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het betrekken van plegers in de aanpak van geweld achter de voordeur is onderdeel van de integrale en systeemgerichte aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Vanuit het programma Geweld hoort nergens thuis zijn bouwstenen ontwikkeld voor regio’s voor de inzet van vrijwillige hulpverlening voor plegers. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5 richten wij ons bij het versterken van de aanpak van gendergerelateerd geweld ook specifiek op plegers.
In het strafrechtelijk kader zijn verschillende gedragsinterventies die worden ingezet. De reclassering biedt voor plegers van partnergeweld de BORG-training aan en kan verwijzen naar ambulante of klinische forensische zorg. In de forensische zorg maakt systeemgerichte behandeling frequent en vaak zelfs bij voorkeur deel uit van de behandeling om de kans op herhaling ervan te verminderen.
Op 19 september 2022 ontving uw Kamer het onderzoeksrapport De effectiviteit van de BORG-training. Een vergelijkend recidiveonderzoek onder daders van partnergeweld 8. Op 24 april ontving u de beleidsreactie op dit rapport9.
Het bericht ‘Social Media is a Major Cause of the Mental Illness Epidemic in Teen Girls. Here’s the Evidence' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Social Media is a Major Cause of the Mental Illness Epidemic in Teen Girls. Here’s the Evidence.»1?
Ja, hier zijn wij mee bekend.
Zijn of worden er ook onder Nederlandse kinderen langjarige onderzoeken, zoals cohortstudies, uitgevoerd naar de relatie tussen sociale mediagebruik en mentale gezondheid, vergelijkbaar met hetYouth Risk Behavior Survey van de Amerikaanse CDC (Centers for Disease Control and Prevention) of de Millennium Cohort Study in het Verenigd Koninkrijk? Zo nee, wilt u zich hiervoor inzetten?
Ja, in Nederland worden er door verschillende instituten en universiteiten langjarige onderzoeken gedaan naar sociale mediagebruik en mentale gezondheid. Voorbeelden hiervan zijn:
Wat is uw reactie op de conclusie van het artikel dat «er nu veel bewijs is dat sociale media een belangrijke oorzaak en niet slechts een kleine correlatie zijn van depressie en angst, en dus van gedrag dat verband houdt met depressie en angst, waaronder zelfbeschadiging en zelfmoord»?
Zie voor antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat er steeds meer wetenschappelijk bewijs is voor het standpunt dat sociale media niet de enige maar wel een belangrijke oorzaak kan zijn van depressies en angsten? Zo ja, wat vindt u hiervan?
De conclusie dat er een eenvoudige en directe causalerelatie tussen sociale mediagebruik en depressie is, zouden wij op basis van huidig wetenschappelijk onderzoek niet durven te trekken. We zien dat er zowel wetenschappelijk bewijs is voor een oorzakelijk verband tussen sociale media en depressie als bewijs dat het oorzakelijke verband er niet is. Dit heeft te maken met de complexiteit van het ontstaan van depressies. Vaak is de oorzaak van depressies gelegen in een combinatie van vele factoren. Depressie of angst kan tot stand komen door een combinatie van lichamelijke, geestelijke en/of omgevingsfactoren. Hierbij is het vaak niet mogelijk om één doorslaggevende factor te geven. In het in januari gepubliceerde essay «#GeenPaniek» van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) is ook aangegeven dat het lastig te achterhalen is of «online zijn» goed of slecht is voor de gezondheid. Gepubliceerd onderzoek richt zich met name op het achterhalen van negatieve effecten op de mentale gezondheid en er is minder onderzoek naar positieve effecten. Tevens heeft de RVS ook aangegeven dat de onderzoeken over negatieve effecten van digitalisering niet eenduidig zijn.
Wat we tegelijkertijd wél zien, is dat er brede wetenschappelijke consensus is over het feit dat problematisch gebruik van sociale media door jongeren ten koste gaat van hun mentale en cognitieve ontwikkeling. Bij problematisch gebruik van sociale media geven jongeren onder andere aan dat ze het moeilijk vinden om het gebruik van sociale media te stoppen en dat het gedrag leidt tot frictie met de omgeving en verplichtingen. Problematisch gebruik van sociale media hangt samen met hogere impulsiviteit en concentratieproblemen, maar ook met meer depressieve gevoelens en een afname van de tevredenheid over het eigen leven. Dit is zorgwekkend, omdat de groep jongeren die problematisch sociale mediagebruik vertoont stijgt. Uit een dissertatie7 van de Universiteit Utrecht naar problematisch gebruik van sociale media door jongeren blijkt dat in 2017 3,8% van de jongeren problematisch sociale media gebruik vertoonde, wat in 2021 gestegen was naar 5,3% van de jongeren. Uit het in maart gepubliceerde Iene Miene Media-onderzoek vanuit Netwerk Mediawijsheid is gebleken dat jonge kinderen steeds meer soorten beeldschermen (zoals tablet, laptop, smartphone e.d.) gebruiken en zij steeds meer tijd hieraan besteden. Het gebruik van beeldschermen kan voordelen met zich meebrengen, zoals efficiënter leerproces en rust voor de ouder. Echter zijn er ook nadelen bijvoorbeeld op het gebied van houding en beweging. Tevens kan (ongezond) beeldschermgebruik leiden tot achterblijvende algemene ontwikkeling, overgewicht en slaapproblemen.
Wat we ook zien, is dat bepaalde mechanismen in sociale media kunnen bijdragen aan het versterken van een depressie of gevoelens van angst. Een voorbeeld hiervan is dat iemand in een informatiefuik terecht kan komen met eenzijdige content, bijvoorbeeld over depressie. Dit kan het depressieve gevoel van de persoon verder aanwakkeren. Het is ook duidelijk dat sociale media het gedrag en de emoties van gebruikers kunnen beïnvloeden.8 Dit kan positieve uitwerkingen hebben – bijvoorbeeld bijdragen aan ontspanning – maar ook negatieve uitwerkingen – zoals het versterken van sombere gevoelens. Wij willen dat er meer onderzoek komt naar de werking van dit soort beïnvloeding: hoe werkt dit precies, in welke vormen komen er voor, welke effecten hebben die en hoe kunnen we schadelijke kanten voorkomen? Dit, zodat we gericht negatieve effecten kunnen gaan aanpakken zonder positieve effecten teniet te doen. Het Ministerie van BZK is met wetenschappers in gesprek over het doen van onderzoek hiernaar.
Tegelijkertijd vinden wij dat sociale media platforms de verantwoordelijkheid hebben om de rechten en belangen van minderjarigen te allen tijde te borgen. Vanuit het Verenigde Naties Verdrag inzake de Rechten van het Kind dienen zowel publieke als private partijen het belang van het kind mee te nemen bij activiteiten die kinderen raken. Wij spreken de sociale media platforms hierop aan. We brengen negatieve effecten tijdens gerichte gesprekken met grote techbedrijven onder de aandacht. Daarnaast willen we tijdens structurele overleggen waaraan grote techbedrijven deelnemen – zoals de klankbordgroep van de publiek-private samenwerking over online content – op thematische wijze aandacht gaan besteden aan negatieve effecten. Ook willen wij dat de platforms in het kader van de opkomende verplichtingen vanuit de Digital Services Act (DSA) meer transparantie bieden over de effecten van hun platforms, de risico´s voor minderjarigen, de maatregelen die zij nemen om risico´s te mitigeren en de effectiviteit van die maatregelen. Mede in dit kader wordt er momenteel in opdracht van het Ministerie van BZK een Kinderrechten Impact Assessment (KIA) ontwikkeld. Met deze KIA kunnen de risico´s van een concrete online product of dienst voor kinderrechten in kaart worden gebracht, waaronder op het recht op een goede mentale en fysieke gezondheid. Het Ministerie van BZK is voornemens om deze KIA te gaan toepassen op door minderjarigen veelgebruikte online diensten en met de producenten daarvan in gesprek te gaan over de resultaten van de toegepaste KIA. Ook zullen we komende jaren kijken in welke mate de DSA bijdraagt aan het beter beschermen van minderjarigen. Voor de zomer stuurt de Staatssecretaris van BZK een brede beleidsbrief met fundamentele acties om kinderen in de digitale wereld beter te beschermen.
Wat is uw reactie op de conclusie van het artikel dat uit onderzoek blijkt dat depressie en angsten veel vaker voorkomen onder meisjes, ook als je dit afzet tegen het aantal uur sociale media-gebruik per dag (figuur 2)?
Over het algemeen wordt door onderzoekers gevonden dat meisjes ten opzichte van jongens in hogere mate te maken hebben met depressieve- of angstklachten. Deze trend zien we ook in de Nederlandse onderzoeken terugkomen, waaronder de eerder genoemde HBSC 20219, Landelijke Monitor Depressie en een proefschrift van de Erasmus Universiteit Rotterdam.10 De trends die we zien t.a.v. depressie onder meisjes en jongeren zijn zorgwekkend. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport informeerde uw Kamer hier eerder over.11 De Landelijke Monitor Depressie 202312 geeft aan dat het percentage jongens en meisjes op de bassischool en middelbare school dat emotionele problemen rapporteert steeg tussen 2017 en 2021.
Vanuit het Ministerie van VWS is in samenwerking met OCW en SZW in juni 2022 de «Aanpak mentale gezondheid voor ons allemaal» gelanceerd. Deze heeft tot doel om de mentale gezondheid van inwoners van Nederland te verbeteren. De aanpak besteedt specifiek aandacht aan jongeren en de online leefwereld, maar maakt daarin geen onderscheid tussen jongens en meisjes. Zo bevat actielijn 513 «Mentaal Gezond Online» van deze aanpak doelen en acties om ervoor te zorgen dat jongeren mediawijs worden en blijven. Hierbij wordt ingezet op bewustwording over de digitale balans en hoe deze kan worden behouden. Hierover zijn we in gesprek met Netwerk Mediawijsheid.
In hoeverre is er in uw preventiebeleid aandacht voor de risico’s van sociale mediagebruik voor kinderen en specifiek voor meisjes ten opzichte van jongens?
Zoals bij antwoord 5 benoemd, zien we in onderzoeken dat er een verschil is tussen de mate waarin depressie- en angstklachten voorkomen bij meisjes en jongens. Dit betekent niet dat jongens geen klachten ervaren. Verschillende factoren kunnen ertoe leiden dat klachten bij jongens minder snel worden herkend of zich op een andere manier uiten. Om deze reden vinden wij het belangrijk om het beleid niet alleen op meisjes te richten maar op alle jeugdigen.
Deelt u de mening dat de in het artikel genoemde onderzoeksresultaten de noodzaak laten zien om nog veel meer in te zetten op digitaal burgerschap in de vorm van permanente educatie van kinderen, het bevorderen van mediawijsheid en actief preventiebeleid gericht op sociale media?
Ja, deze mening delen wij. Samen met partners zoals MIND US, Netwerk Mediawijsheid en het Trimbos-instituut wordt al ingezet op bewustwording over en stimuleren van mediawijsheid, digitale vaardigheden en digitale balans. We willen dit intensiveren. Zoals in de werkagenda Waardengedreven Digitaliseren14 beschreven, zullen we een voorlichtingscampagne starten. In de hierboven genoemde brede beleidsbrief van de Staatssecretaris van BZK over de bescherming van kinderen in de digitale wereld komen we hierop terug.
Deelt u de mening dat de toenemende wetenschappelijke consensus over het causale verband tussen sociale mediagebruik en depressies en angsten moet leiden tot extra maatregelen om kinderen hier tegen te beschermen en weerbaar te maken? Zo ja, welke extra maatregelen neemt u?
Zoals boven gesteld zien wij nog geen wetenschappelijke consensus over een eenvoudige en directe causale relatie tussen sociale mediagebruik en de ontwikkeling van depressie en angsten. Dit neemt niet weg dat wij een toename zien van mentale klachten onder jongeren en dat er een samenhang is met social media gebruik. Dit is aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen om minderjarigen beter te beschermen tegen negatieve effecten van digitale producten of diensten.
Wij versterken de bescherming van minderjarigen in de digitale wereld op verschillende manieren: door het versterken van wetgeving, beleid en toezicht. Wat betreft wetgeving zal de DSA de komende tijd trapsgewijs in werking treden. De DSA bevat een aantal bepalingen om minderjarigen beter te beschermen in de online wereld. Zo bepaalt artikel 34 van de DSA dat zeer grote online platforms en zoekmachines tenminste één keer per jaar de risico’s van hun systeem in kaart moeten brengen, waaronder risico’s t.a.v. kinderrechten. Artikel 35 bepaalt dat er tevens risicobeperkende maatregelen moeten worden genomen. Een Kamerbrief met uitleg van de bepalingen die minderjarigen beschermen wordt op korte termijn aan uw Kamer toegestuurd. Komende jaren houden wij goed in de gaten of de nieuwe wetgeving de gewenste effecten heeft.
Wat betreft beleid zetten we – zoals hierboven gesteld – in op voorlichting aan kinderen, ouders en verzorgers, maar kijken we bijvoorbeeld ook naar oplossingen voor adequatere leeftijdsverificatie van jongeren. Ook werken we – zoals boven genoemd – aan de ontwikkeling van een Kinderrechten Impact Assessment (KIA). Dit instrument kan ingezet worden om de risico´s van een product of dienst voor kinderrechten in kaart te brengen. Wat betref toezicht zien we momenteel dat het toezichtlandschap op het gebied van online kinderrechten versnipperd is. Verschillende toezichthouders werken aan delen van toezicht, zoals de AP en het Commissariaat voor de Media. Komende maanden zullen expert tafels worden georganiseerd om blinde vlekken in het toezichthouderlandschap te verkennen en wat mogelijke oplossingsrichtingen zijn. Het volledige beleid t.a.v. het beschermen van kinderen in de digitale wereld wordt uiteengezet in een brede beleidsbrief die voor de zomer naar uw Kamer wordt verzonden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Rondetafelgesprek van 13 april aanstaande over de impact van intensief gebruik van digitale technologieën en middelen?
Ja.
Het door gemeenten in de Duin- en Bollenstreek vervangen van definities in hun Wmo-verordeningen die afwijken van de definities, zoals die door de wetgever in de Wmo 2015 zijn vastgelegd |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de gewijzigde Wmo-verordeningen, zoals deze zijn vastgesteld door de gemeenteraden in de Duin- en Bollenstreek (de gemeenten Teylingen, Lisse, Noordwijk en Katwijk), waarin de wettelijke definitie uit de Wmo 2015 van «beschermd wonen» (artikel 1.1.1, lid 1 van de Wmo 2015) is vervangen door de term «wonen met ondersteuning» en die van «opvang» (artikel 1.1.1 lid 1 van de Wmo 2015) door de term «bieden van onderdak»?1
Ik heb hiervan kennisgenomen. In de gewijzigde Wmo-verordeningen wordt verwezen naar de wettelijke definities van artikel 1.1.1, eerste lid, Wmo 2015 dan wel wordt deze woordelijk herhaald. Echter hierin ontbreekt het element begeleiding uit de wettelijke definitie van opvang. Dit is niet kloppend.
Is het u bekend of ook andere gemeenten de begrippen «beschermd wonen» en «opvang» uit hun Wmo-verordening hebben geschrapt en hebben vervangen door andere definities dan in artikel 1.1.1, lid 1 van de Wmo 2015 worden gehanteerd? Zo ja, welke gemeenten zijn dat?
Of ook andere gemeenten in hun verordeningen een andere terminologie hanteren voor beschermd wonen of voor de opvang is mij niet bekend. Wel is bekend dat de term beschermd wonen in de praktijk ook ruimer gebruikt wordt voor allerlei nieuwe woonvormen, waar de cliënt de woning huurt en ambulante ondersteuning wordt geleverd. Deze vallen evenwel niet onder de wettelijke definitie van beschermd wonen, omdat men geen huisvesting krijgt verstrekt als onderdeel van de voorziening.
Op grond van welke overwegingen c.q. achterliggende motieven hebben de genoemde gemeenteraden in de Duin- en Bollenstreek besloten definities te hanteren, die afwijken van de (wettelijke) definities, zoals die in het definitieartikel van de Wmo 2015 door de wetgever zijn opgenomen?
De overwegingen of achterliggende motieven van de gemeenteraden in de Duin- en Bollenstreek voor de gekozen formuleringen in de gewijzigde Wmo-verordeningen zijn mij onbekend.
Wat betekenen deze van de Wmo 2015 afwijkende definities in de Wmo-verordeningen van genoemde gemeenten in de Duin- en Bollenstreek concreet in de toepassing daarvan voor de (rechts)bescherming van hun inwoners die met (ernstige) psychische problemen te maken hebben?
In de verordeningen is bij de gebezigde terminologie door de verwijzing naar de wettelijke definities helder aangegeven dat ze betrekking hebben op beschermd wonen en opvang, met uitzondering van de genoemde omissie bij het antwoord op vraag 1. Een rechter zal evenwel toetsen op de wettelijke definitie bij het bepalen van een passende voorziening door het college.
Wat is uw oordeel over het opnemen en toepassen van definities in gemeentelijke Wmo-verordeningen, zoals bedoeld in vraag 1, die afwijken van die zoals die door de wetgever in de Wmo 2015 zijn vastgelegd?
Gemeenten zijn bezig met een transitie van beschermd wonen naar een beschermd thuis en van opvang naar «een eigen huis eerst». Er worden regionaal en lokaal nieuwe woonvormen ontwikkeld met ambulante ondersteuning en het staat gemeenten en regio’s vrij daar een eigen terminologie voor te ontwikkelen die aanvullend is op de wettelijke definitie. Vanuit het oogpunt van duidelijkheid en kenbaarheid is het wel de bedoeling dat gemeenten in ieder geval de wettelijke definitie van de voorzieningen beschermd wonen en opvang onderdeel laten zijn van de beschrijving van de voorziening.
Kunt u garanderen dat met het opnemen en toepassen van de definities in de gewijzigde gemeentelijke Wmo-verordeningen inwoners van deze gemeenten, die met (ernstige) psychische problemen te maken hebben, dezelfde zorg, ondersteuning en bescherming kunnen krijgen als door de wetgever bij het vaststellen van de tekst van de Wmo 2015 is bedoeld?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 1 en 4.
Vindt u dat de genoemde gemeenten in de Duin- en Bollenstreek met het vaststellen van de gewijzigde tekst van hun Wmo-verordeningen (en het daarmee schrappen van de wettelijke definities «beschermd wonen» en «opvang») nog handelen in overeenstemming met de letter en geest van de Wmo 2015?
De definities komen overeen met de wettelijke beschrijving van de voorziening en zijn daarmee in overeenstemming met de letter en geest van de Wmo 2015. Echter, het element «begeleiding» ontbreekt in de definitie van opvang in de verordening. Het is zeer wenselijk dat de gemeente dit element toevoegt of althans aansluit bij de wettelijke definitie.
Indien uw antwoord op de vragen 6 en 7 ontkennend luidt, welke stappen gaat u dan ondernemen om de tekst en definities van de door de gemeenten vastgestelde Wmo-verordeningen in overeenstemming te brengen met die in de Wmo 2015?
Het is mijn voornemen de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te vragen te bevorderen dat voor de inwoners geen onduidelijkheid ontstaat over de genoemde voorzieningen. Verder zal ik de gemeenten in de Duin en Bollenstreek attenderen op de omissie, genoemd in het antwoord op vraag 1.
Indien u stappen gaat zetten richting de genoemde gemeenten in de Duin- en Bollenstreek, zult u de Tweede Kamer dan over het proces, het verloop en de uitkomsten informeren?
Er is geen aanleiding specifieke stappen te zetten richting de gemeenten in de Duin- en Bollenstreek. Zie verder het antwoord op vraag 8.
Zult u ook in overleg treden met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) met het doel haar te bewegen om haar leden te informeren dat zij zich in de tekst van hun Wmo-verordeningen aan de letter en de geest houden van de wettelijke definities, zoals door de wetgever in de Wmo 2015 beoogd en bepaald?
Kortheidshalve verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Het bericht ‘Patiënten ziekenhuis Isala kregen hartapparatuur opgedrongen’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het artikel «Patiënten ziekenhuis Isala kregen hartapparatuur opgedrongen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit bericht in elk geval de suggestie wekt dat financiële prikkels voor behandelaren tot niet-passende zorg kunnen leiden? Vindt u dat dergelijke praktijken dienen te worden voorkomen, danwel vermeden?
Ja, deze mening deel ik. Ik vind het een verkeerde zaak als dit soort financiële prikkels leiden tot niet-passende zorg. Ik deel dus ook de mening dat dit zo goed als mogelijk moet worden voorkomen. In dit licht wijs ik u op de acties die door mij worden ondernomen op het gebied van gunstbetoon, waarover ik uw Kamer onlangs heb geïnformeerd. Met deze acties wil ik ongewenste beïnvloeding voorkomen.2 Daarnaast monitort de NZa de transformatie van medisch specialistische bedrijven naar passende zorg.3
In hoeverre zijn dit soort praktijken aan te merken als oneigenlijk gebruik, misbruik of fraude? Kunt u dat toelichten?
Op basis van het artikel kan ik daar geen uitspraken over doen. Wel kan ik zeggen dat ik het beeld dat wordt geschetst zorgelijk vind, zoals ik ook in eerdere beantwoording van Kamervragen rondom het Isala-ziekenhuis kenbaar heb gemaakt.
Is, gezien het feit dat toezicht op zorginstellingen op verschillende manieren is belegd, het versterken van de opvolging van signalen over eventuele fraude onderdeel van de Wet integere bedrijfsvoering zorgaanbieders? Zo nee, welke instrumenten bent u dan voornemens in te zetten?2
Het wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) bevat onder meer wettelijke normen over de omgang met tegenstrijdige belangen binnen zorgorganisaties. Het toezicht van de NZa zal met het wetsvoorstel worden verruimd, zodat eerder kan worden opgetreden als bij die omgang met tegenstrijdige belangen sprake is van niet integer gedrag. Het wetsvoorstel bevat geen bepalingen die specifiek zien op de aanpak van fraude in de zorg.
Het belangrijkste wetsvoorstel dat aan die aanpak bijdraagt, is het wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) en dat voorstel is 14 februari respectievelijk 16 maart 2023 behandeld door uw Kamer. De aanpak en het pakket aan maatregelen daarvoor is echter breder. Ik verwijs u voor een overzicht naar de brief van 29 juni 20225, waarin de Minister voor Langdurige Zorg en Sport u heeft geïnformeerd over onze brede ambitie op te treden tegen fraude in de zorgsector en daarmee de aanpak van niet-integere zorgaanbieders. Zoals eerder aan uw Kamer gecommuniceerd, zet ik hiernaast ook in op het intensiveren van het toezicht door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op gunstbetoon.6
Is bij u bekend of na het verschijnen van dit nieuwsbericht nog meer patiënten van het Isala of andere ziekenhuizen zich hebben gemeld? Waar kunnen patiënten terecht indien zij het gevoel hebben dat hen een behandeling is of wordt opgedrongen en zijn zij voldoende op de hoogte van de mogelijkheden om hun ongenoegen daarover ergens te melden?
Er zijn bij mij geen signalen bekend dat patiënten zich bij ziekenhuizen hebben gemeld. Naar aanleiding van deze berichten hebben zich géén patiënten gemeld bij het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ). Patiënten die het gevoel hebben dat zij een behandeling krijgen opgedrongen en dat zij dit onvoldoende kunnen bespreken met hun behandeld arts, kunnen altijd terecht bij de klachtenfunctionaris van de zorginstelling of bij het Landelijk Meldpunt Zorg.
Kunt u in vervolg op de eerder gestelde schriftelijke vragen over cardiologen in het Isala al meer zeggen over de inzet van Medisch Specialistische Bedrijven als het gaat om passende zorg? Wat wordt momenteel ondernomen om verkeerde prikkels in de bekostiging weg te nemen om zo onnodige behandelingen/ingrepen te voorkomen?
Om iets over de inzet van de medisch specialistische bedrijven (msb’s) te kunnen zeggen, moet daarvoor eerst inzicht verkregen worden in de stand van zaken en de vorderingen van de inzet van msb’s. Dit zal moeten blijken uit de monitoring van de NZa. Zoals ik u in mijn brief over de transformatie van passende zorg en msb’s van 13 december 20227 heb laten weten, zal de NZa de stand van zaken en het verbeterpotentieel in kaart brengen. Naar verwachting levert de NZa in het najaar de eerste monitor op.
Wat is uw mening over het niet opvolgen van het advies van de Amerikaanse fabrikant Abbott om patiënten die langer dan twee jaar de innovatieve draadloze pacemakers dragen, maandelijks te controleren?
Het is aan de professionele beroepsgroepen hoe zij met dit advies van een fabrikant omgaan en niet aan mij als Minister. Beroepsgroepen bepalen hoe «goede zorg» zoals bedoeld in de Wkkgz er uit ziet en kunnen dit door middel van hun richtlijnen expliciet maken.
Staat u achter de opdracht van het Zorginstituut Nederland om apparaten minder snel te plaatsen, patiënten beter voor te lichten en voorzichtiger te werken? Welke rol ziet u voor uw ministerie als het gaat om het opvolgen van deze opdracht en het monitoren hiervan?
Het Zorginstituut heeft in samenspraak met veldpartijen een verbetersignalement opgesteld.8 Hierin zijn verbeterafspraken vastgelegd, zoals een aangescherpte indicatiestelling in de richtlijn voor het plaatsen en vervangen van een ICD bij een specifieke groep patiënten. Ik vind het belangrijk dat het Zorginstituut deze rol neemt en sta achter dit advies.
De verantwoordelijkheid om deze afspraken te realiseren ligt bij de betrokken partijen zelf. Het Zorginstituut heeft daarbij een faciliterende en monitorende rol. Zij volgen het proces en de realisatie van gemaakte afspraken, waarbij ze jaarlijks rapporteren aan mijn ministerie. Als de rapportage daar aanleiding toe geeft, kan ik als Minister met de betrokken partijen in gesprek gaan.
Klopt het dat het binnen de Europese richtlijnen is toegestaan dat patiënten snel preventief een Implanteerbare Cardioverter Defibrillator (ICD) kunnen krijgen? Bent u bereid om dit onderwerp te agenderen tijdens een bijeenkomst van de Europese Gezondheidsraad en wijzigingen aan te brengen in deze richtlijn om deze meer te laten aansluiten op «passende zorg»?
Het klopt dat in wetenschappelijke Europese (en Amerikaanse en Australische) richtlijnen wordt aangeraden preventief een ICD aan te bieden aan bepaalde patiëntencategorieën die een vergroot risico hebben op een hartstilstand. Uit onderzoek is gebleken dat dit een significant overlevingsvoordeel oplevert voor deze patiënten. Het gaat overigens om een proces dat enkele maanden duurt, vanwege het doen van onderzoek en het toedienen van medicatie. Hierbij horen ook voorlichting en bedenktijd.
Het past niet bij mijn rol op Europees niveau te interveniëren in de inhoud van een richtlijn. Richtlijnen worden opgesteld door zorgprofessionals, de experts in het vakgebied. Voordat een (onderdeel van een) Europese richtlijn in Nederland geldend wordt, dient deze door de representatieve medisch-wetenschappelijke verenigingen eerst geautoriseerd te worden, in dit geval de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC).
Het bericht ‘Logopedisten verliezen rechtszaak tegen zorgverzekeraars’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Kent u het bericht «Logopedisten verliezen rechtszaak tegen zorgverzekeraars. Meer salaris moet gezocht worden in sneller werken in plaats van hoger uurtarief»1
Ja.
Klopt het dat de vraag naar logopedie steeds groter wordt? Kunt u het antwoord toelichten aan de hand van cijfers?
Ja, dat klopt. Vektis-data laten zien dat het zorggebruik binnen de logopedie over de jaren 2011 tot en met 2021 aanzienlijk is gestegen. Het totaal aantal patiënten en het aantal behandelingen zijn toegenomen. Het aantal patiënten is bijvoorbeeld toegenomen van ruim 221.000 in 2011 naar ruim 282.000 in 2021. Het gemiddeld aantal behandelingen per patiënt lijkt relatief constant.
Uit een jaarlijkse enquête die uitgevoerd wordt door de Nederlandse vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF) komt naar voren dat sinds 2018 zowel de wachtlijsten als de vacatures toenemen. Het aantal praktijken in de eerste lijn met een wachtlijst is toegenomen van 81% in 2021 naar 84% in 2022. Het aantal praktijken in de eerste lijn met een wachtlijst langer dan een jaar is toegenomen van 46% in 2021 naar 50% in 2022. Het aantal moeilijk vervulbare vacatures in logopediepraktijken in de eerste lijn is toegenomen van 60% in 2021 naar 70% in 2022. Ter vergelijking: voor de logopedie in andere zorginstellingen was 56% van de vacatures moeilijk vervulbaar in 2022 en in het onderwijs lag dit op 35%. De voornaamste redenen voor de onvervulde vacatures zijn geen reacties op de vacatures (52,2%), onaantrekkelijke arbeidsvoorwaarden (14,2%) en onvoldoende aanbod van afgestudeerden (14,2%). Aan deze enquête hebben 294 respondenten deelgenomen, waaronder zowel praktijken als grote en kleine instellingen, met een meerderheid vanuit de eerste lijn.
Aan de andere kant is op basis van Vektis-data ook een toename in het zorgaanbod te zien. Het aantal behandelaren is toegenomen van ruim 4.100 in 2017 naar ruim 4.400 in 2021. Gezien de wachtlijsten en het aantal moeilijk vervulbare vacatures lijkt de zorgvraag (gerelateerd aan het aantal patiënten) op dit moment sneller te stijgen dan het zorgaanbod (gerelateerd aan het aantal logopedisten).
Kunt u uitleggen wat de zorgverzekeraars gedaan hebben met het onafhankelijk kostenonderzoek?
Het onafhankelijk kostenonderzoek heeft zich gericht op twee samenhangende onderdelen, namelijk de kostprijs en betaalbaarheid van de zorg. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft aangegeven dat de zorgverzekeraars de uitkomsten van het kostprijsdeel van het kostenonderzoek ter harte hebben genomen en hebben gebruikt in de vertaling naar de contracten. Verder hebben de zorgverzekeraars met betrekking tot de betaalbaarheid van de zorg de vertegenwoordigers van de paramedische beroepsgroepen ondersteund in het vormgeven en inrichten van de zogenaamde werkagenda’s. Hierin is opgenomen op welke wijze de beroepsgroepen werken aan borging van de betaalbaarheid van de zorg. Het betreft onder andere onderwerpen als efficiënter werken, inzet digitale middelen en het vormgeven van groepsgewijze begeleiding of therapie. Zorgverzekeraars hebben met beroepsgroepen meegedacht over deze onderwerpen.
Als het tarief voor logopedie – naar aanleiding van het onafhankelijk kostenonderzoek – niet is gestegen, welke maatregelen hebben zorgverzekeraars daarnaast genomen om de administratieve lasten voor logopedisten beheersbaar te houden?
Op landelijk niveau zijn geen gezamenlijke afspraken gemaakt over de aanpassing van de tarieven, want vanuit de Mededingingswetgeving is het wettelijk niet toegestaan om hierover landelijk gezamenlijke afspraken te maken. ZN heeft aangegeven dat alle zorgverzekeraars de uitkomsten uit het kostenonderzoek ter harte hebben genomen. Volgens ZN hebben alle zorgverzekeraars de afgelopen jaren verhogingen doorgevoerd op de tarieven logopedie.
VWS heeft aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gevraagd om de tarieven in de zorg voor 2023 te indexeren. Hierin wordt ook de Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA) meegenomen. In sommige sectoren, zoals de logopedie, gelden vrije tarieven in plaats van vaste tarieven. De NZa heeft aangegeven dat deze partijen de hogere prijsindex zelf op een passende manier in afspraken moeten vertalen. Volgens de NVLF heeft de gewenste vertaling niet dan wel onvoldoende plaatsgevonden.
Zorgverzekeraars kunnen administratieve lasten bijvoorbeeld verlichten door het contracteerproces te vereenvoudigen. Dit is waar dat mogelijk was ook gebeurd. Zo hebben zij bijvoorbeeld contractvoorwaarden geüniformeerd. De logopedisten hebben zelf een grote bijdrage geleverd door de richtlijn dossiervoering beter te implementeren in het elektronisch patiëntendossier (EPD) systeem.
Hebben zorgverzekeraars andere werk besparende maatregelen genomen voor logopedisten? Zo nee, waarom niet?
ZN heeft aangegeven dat zorgverzekeraars geen andere werkbesparende maatregelen hebben getroffen. Wel denken zorgverzekeraars mee met het veld via de NVLF. Zo is onder andere besproken in het veld na te gaan welke praktijken het meest efficiënt werken en deze werkwijze te delen met andere praktijken. Deze actie wordt door de NVLF verder opgepakt. Daarnaast heeft de NVLF ambities voor 2022–2027 opgesteld, als vertaling van en vervolg op de werkagenda. De NVLF werkt met de sector aan het uitvoeren van deze ambities.
Het bericht ‘Onderzoek: patiënten blijven medicijnen doorslikken zonder overleg met arts.’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek: patiënten blijven medicijnen doorslikken zonder overleg met arts» en het onderliggende rapport van Patiëntenfederatie Nederland over langdurig medicijngebruik?1, 2
Ja.
Klopt het dat artsen en apothekers een regelmatige medicatiebeoordeling doen bij (groepen) patiënten? Zo ja, hoe strookt dit met het nieuws dat ongeveer een op de zes permanente medicijngebruikers in Nederland geen tot nauwelijks contact heeft met een zorgverlener over hun medicijngebruik?
De Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) geven aan dat apothekers en huisartsen regelmatig medicatiebeoordelingen uitvoeren bij de doelgroep waarbij een beoordeling het meeste effect heeft op het goed en veilig geneesmiddelgebruik. Dit doen zij op basis van de module Medicatiebeoordeling, onderdeel van de Multidisciplinaire richtlijn Polyfarmacie bij ouderen. De doelgroep zijn ouderen boven de 75 jaar die meer dan 10 geneesmiddelen gebruiken en/of een vastgestelde kwetsbaarheid hebben.
Daarnaast hebben patiënten, ook de doelgroep die een medicatiebeoordeling krijgt, contactmomenten met de huisarts of apotheker. Deze contactmomenten, ook wel medicatie-evaluaties genoemd, zijn onderdeel van de reguliere farmacotherapeutische zorg die de patiënt ontvangt. Dit lijkt niet volledig aan te sluiten bij de ervaring van patiënten in het onderzoek van de Patiëntenfederatie. In mijn reactie op het onderzoek van de Patiëntenfederatie dat ik u parallel toestuur ga ik hier uitgebreider op in.
In hoeverre zijn de uitkomsten van dit onderzoek representatief voor de Nederlandse bevolking, wetende dat het Zorgpanel van de Patiëntenfederatie niet-representatief is?
Ik kan niet beoordelen of de uitkomsten van dit onderzoek representatief zijn voor de Nederlandse bevolking. De Patiëntenfederatie stelt zelf wel dat hun Zorgpanel (dat voor dit onderzoek is bevraagd) niet volledig representatief is voor de Nederlandse bevolking.3
Deelt u de mening van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) dat een jaarlijkse controle niet voor iedere patiënt noodzakelijk is?
Een jaarlijkse controle kan verschillende vormen hebben, waaronder een medicatiebeoordeling of een consult over specifieke medicatie en aandoening, bijvoorbeeld astma of diabetes, bij de huisarts of praktijkondersteuner.
De KNMP en het NHG stellen dat er een jaarlijkse controle op het medicijngebruik moet zijn voor iedereen die er baat bij heeft of zelf vraagt naar een medicatiecheck. Ik kan deze lijn volgen.
Deelt u onze mening dat het voor patiënten die twee of meer geneesmiddelen gedurende lange tijd gebruiken, wél noodzakelijk is om een periodieke medicatiecontrole te doen?
Voornamelijk patiënten die veel medicijnen voor langere tijd gebruiken hebben baat bij een intensieve begeleiding door huisartsen, apothekers, wijkverpleging en andere betrokken zorgverleners. Ik vind dat al deze patiënten de begeleiding moeten krijgen die past bij de zorg die zij nodig hebben en past bij hun behoeften. Ook dit neem ik mee in de hierboven genoemde reactie op onderzoek van de Patiëntenfederatie.
Kunt u informatie geven, bijvoorbeeld van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), over in hoeverre richtlijnen rondom medicatiebeoordeling worden nageleefd, zoals de richtlijn polyfarmacie bij ouderen?
De kwaliteit van medicatiebeoordelingen is een vast onderdeel van inspectiebezoeken van de IGJ. Om in beeld te krijgen wat de medicatiebeoordelingen bijdragen aan het goed en veilig geneesmiddelgebruik bij ouderen laat ik een onderzoek uitvoeren. Het onderzoek zal ook de aantallen uitgevoerde medicatiebeoordelingen vanaf 2018 bevatten. Ik zal zoals reeds toegezegd de resultaten in december 2023 aan de Kamer toesturen.
Wordt de in 2017 door NIVEL en VUmc ontwikkelde methode om de jaarlijkse medicatiebeoordelingen bij oudere patiënten efficiënter aan te pakken, nu in de praktijk toegepast? Zo nee, waarom niet?3
Het uitvoeren van medicatiebeoordelingen kent verschillende varianten. De methode ontwikkeld door het NIVEL en VUmc, de Optimed methode, is er daar een van. Het is de verantwoordelijkheid van artsen en apothekers om de methode van medicatiebeoordeling toe te spitsen op de situatie van de betreffende patiënt. Dat wil zeggen de behoeften en zorg die patiënten aangeven nodig te hebben en de middelen en tijd die zorgverleners tot hun beschikking hebben.
Deelt u de mening dat onnodig medicijngebruik moet worden voorkomen en dat een periodieke medicatiecheck eigenlijk standaard zou moeten zijn, zeker in het kader van (medische) preventie en het tegengaan van verspilling? Zo nee, waarom niet?
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) is afgesproken om met apothekers, huisartsen, patiënten en zorgverzekeraars te komen tot afspraken over extramurale farmaceutische zorg. In het Programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO) is overeengekomen om met veldpartijen te komen tot afspraken gericht op extramurale farmaceutische zorg voor ouderen. De betrokken veldpartijen, waaronder ook de Patiëntenfederatie, zijn samen met VWS gestart met gesprekken hierover en deze moeten leiden tot aanvullende afspraken voor de zomer in 2023. Ik vind de resultaten van het onderzoek van de Patiëntenfederatie waardevol en belangrijk. Ik zal samen met de Patiëntenfederatie de onderzoeksresultaten gebruiken bij het opstellen van de afspraken over extramurale farmaceutische zorg.
Neemt u het advies van Patiëntenfederatie Nederland over om te onderzoeken waar barrières ontstaan die een grotere rol van onder andere apothekers bij de periodieke medicatiecontrole in de weg staan en hoe deze kunnen worden weggenomen?
Zie antwoord vraag 8.
Bij wie zou volgens u de verantwoordelijkheid moeten liggen om in gesprek te gaan over medicijngebruik en medicatiecontrole: bij de huisarts of de apotheker? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid met deze beide beroepsgroepen in overleg te gaan en ervoor te zorgen dat periodieke medicatiecontroles worden uitgevoerd bij alle patiënten?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Slechtzienden blijven thuis door ov-staking: zorgen over actie op verkiezingsdag’ |
|
Bouchallikh , Lisa Westerveld (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Slechtzienden blijven thuis door ov-staking: zorgen over actie op verkiezingsdag»?1
Ja
Hoe ver moeten blinden en slechtzienden gemiddeld reizen om bij een geschikt stembureau hun stem uit te kunnen brengen?
Bij de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2022 was de gemiddelde afstand tot het stemlokaal 409 meter.2. Vooral in dunbevolkte (landelijke) gebieden kon het voorkomen dat een beperkt aantal kiezers (aanzienlijk) langere afstanden moest afleggen om bij een stemlokaal te komen. De gemiddelde afstand tot het stemlokaal bij de aankomende verkiezingen zal worden nagegaan bij de evaluatie waarin opnieuw een data-analyse zal plaatsvinden van het aantal stemlokalen.
In alle stembureaus hebben mensen met een visuele beperking bij het stemmen recht op bijstand van een begeleider naar keuze. Voor mensen met een visuele beperking die zelfstandig willen stemmen geldt dat zij extra hulpmiddelen nodig hebben. In alle stemlokalen is daarom een loep aanwezig. Een aantal kiezers met een visuele beperking heeft andere hulpmiddelen nodig om zelfstandig te kunnen stemmen, zoals een stemmal. Niet alle gemeenten beschikken over dergelijke hulpmiddelen en als een gemeente er wel over beschikt is dit maar op een beperkt aantal locaties. Daarom kan het voorkomen dat een kiezer met een visuele beperking verder moet reizen om bij een stemlokaal te komen waar die kiezer zelfstandig kan stemmen.
Hoeveel stembureaus zijn er geschikt voor blinden en slechtzienden?
Mensen met een visuele beperking hebben recht op bijstand van een begeleider naar keuze bij het stemmen. Dit kan in alle stemlokalen. In alle stemlokalen is een loep aanwezig. In een aantal stemlokalen zijn speciale voorzieningen voor blinden en slechtzienden, zoals een stemmal met audiobox, waarmee zij volledig zelfstandig kunnen stemmen. Ook zijn op deze stemlocaties blindegeleidelijnen aangebracht, zodat iemand die blind of slechtziend is in het stemlokaal de weg kan vinden.
Uit navraag bij de Oogvereniging, een belangenorganisatie voor slechtziende en blinde mensen, blijkt de verwachting dat bij de komende provinciale staten- en waterschapsverkiezingen mensen met een visuele beperking hun stem zelfstandig met een stemmal kunnen uitbrengen in 95 (van de 342) gemeenten, op één of meerdere stemlocaties binnen die gemeente. Dat zijn vijftien gemeenten meer dan tijdens de gemeenteraadsverkiezingen vorig jaar. Informatie van de Open State Foundation uit waarismijnstemlokaal.nl wijst uit dat er minimaal 115 gemeenten zijn met een stemlokaal waar één of meerdere hulpmiddelen voor mensen met een visuele beperking aanwezig zijn. Tijdens de gemeenteraadverkiezingen van 2022 waren er minimaal 93 gemeenten met dergelijke hulpmiddelen in het stemlokaal.
Hoeveel mensen zullen vanwege de staking hun stem niet of moeilijk kunnen uitbrengen?
Ik vind het van groot belang dat deze verkiezingen zo onbelemmerd mogelijk plaats kunnen vinden en ik vind het daarom wenselijk dat iedereen die wil stemmen ook kan gaan stemmen. Op die manier kan iedereen zijn stem laten spreken. Dat vraagt dat iedereen die wil gaan stemmen of werkzaam is op een stembureau ook in de gelegenheid is een stembureau te bereiken.
Een deel van de stembureauleden, gemeenteambtenaren en kiezers is afhankelijk van het openbaar vervoer om bij een stemlokaal te komen. Onder meer kiezers met een visuele beperking hebben er daarom aandacht voor gevraagd om niet op de verkiezingsdag te gaan staken.
De gevolgen van een OV-staking op een verkiezingsdag zouden voor vrijwilligers in stembureaus en kiezers groot kunnen zijn. Volgens het Oogfonds hebben meer dan 300.000 Nederlanders een visuele beperking. De Oogvereniging schat in dat hiervan 15.000 mensen blind zijn. Voor een deel van de stemgerechtigden met een visuele beperking zou het lastig zijn om te kunnen stemmen als zij niet met het OV kunnen reizen. Maar ook voor andere kiezers kan dit problemen opleveren, zoals mensen die geen eigen vervoer hebben.
De impact van een OV-staking is lastig in kaart te brengen. Bij een eerdere staking in december 2022 reed volgens de vereniging werkgevers openbaar vervoer (VWOV) ongeveer 40 procent van de bussen niet en zijn een aantal regionale treinen gedeeltelijk of volledig uitgevallen. Per staking is de impact daarnaast afhankelijk van het aantal werknemers dat meedoet, de duur en het tijdstip van de staking en de omvang qua gebied en modaliteiten. Het is voor werkgevers niet toegestaan om te vragen of een medewerker gaat staken, vandaar dat de stakingsbereidheid altijd pas gedurende de dag bekend wordt.
Ik begrijp de zorgen die leven bij een staking op de verkiezingsdag, maar respecteer uiteraard ook het stakingsrecht. Ik heb mijn zorgen overgebracht in contacten met de FNV en CNV. Zowel de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat als ik hebben ook opgeroepen de verkiezingsdag niet te belasten met een staking. En anders op andere wijze op de verkiezingsdag de zorgen van de chauffeurs en treinpersoneel over het voetlicht te brengen, zonder dat dit kiezers belemmert in de uitoefening van hun stemrecht. Over deze oproepen blijft het kabinet graag in contact met de bonden.
Is er nagedacht over creatieve oplossingen, zoals stemmen aan huis, de mogelijkheid om eerder te stemmen of het regelen van alternatief vervoer?
De Kieswet biedt geen grondslag voor vormen als stemmen aan huis. Met het vervallen van de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 is er ook geen grondslag meer voor vervroegd stemmen.
Een aantal gemeenten regelt al alternatief vervoer voor mensen die moeilijk of niet zelf naar het stemlokaal kunnen komen. Op dit moment zijn de bonden nog in gesprek of de staking wel of geen doorgang zal vinden. Ik heb met de VNG gemeenten opgeroepen om te proberen alternatief vervoer aan te bieden voor de kiezers die dat vanwege een mogelijke staking nodig hebben.
Hoe wilt u blinden en slechtzienden ondersteunen zodat zij toch hun stemrecht kunnen uitoefenen?
Ik vind het wenselijk dat iedereen die wil stemmen ook kan gaan stemmen. Op die manier kan iedereen zijn stem laten spreken. Op dit moment zijn de bonden nog in gesprek of de staking wel of geen doorgang zal vinden. Ik heb met de VNG gemeenten opgeroepen om te proberen alternatief vervoer aan te bieden voor de kiezers die dat vanwege een mogelijke staking nodig hebben.
Zie ook het antwoord op vraag 3 over hoe blinden en slechtzienden worden ondersteund bij het stemmen.
Hoeveel mensen met andere beperkingen zijn afhankelijk van het OV? Hoe wilt u deze groepen ondersteunen?
Er zijn ruim 2 miljoen mensen met een beperking in Nederland. Een deel hiervan is afhankelijk van het OV, maar er zijn mij geen cijfers bekend hoe groot die groep is. Op dit moment zijn de bonden nog in gesprek of de staking wel of geen doorgang zal vinden. Ik heb met de VNG gemeenten opgeroepen om te proberen alternatief vervoer aan te bieden voor de kiezers die dat vanwege een mogelijke staking nodig hebben.
Kunt u deze vragen, met het oog op de verkiezingen, uiterlijk vrijdag 10 maart aanstaande beantwoorden?
Ja.