Het artikel 'Geen plaats op transportnet voor nieuwe kerncentrales' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Geen plaats op het transportnet voor nieuwe kerncentrales»?1
Ja.
Waarom zijn de twee nieuwe kerncentrales niet opgenomen in de huidige investeringsplannen van Tennet richting 2035, ondanks de voorziene bijdrage aan de energietransitie en de vermindering van CO2-uitstoot?
Het meest recente TenneT investeringsplan 2024–2033 omvat geen specifieke investeringen voor de ontsluiting van nieuwe kerncentrales omdat in die periode de oplevering van nieuwe centrales nog niet voorzien is. Ik heb TenneT direct na mijn Kamerbrief2 over de uitwerking van de ambities in het coalitieakkoord over kernenergie, verzocht om te onderzoeken of en hoe twee nieuwe kerncentrales in het hoogspanningsnet van 2035 kunnen worden ingepast zonder knelpunten te veroorzaken, inclusief het effect van een mogelijk aanvullende aanlanding van Wind op Zee in Zeeland na 2030. Deze studie3 heeft TenneT gedaan op basis van één van de scenario’s voor het jaar 2035 die door TenneT ook is gebruikt bij het meest recente investeringsplan voor de periode 2024–2033. De studie laat zien dat er zonder aanvullende maatregelen (zoals nieuwe infrastructuur of extra elektriciteitsvraag nabij de kerncentrales) in Zeeland plek is voor 1,6 GW nieuwe kernenergie.
Ik laat momenteel een vervolgonderzoek uitvoeren, zodat ik in het tweede kwartaal van 2025 een integraal besluit kan nemen over de inpassing van twee nieuwe kerncentrales. Daarbij kijk ik breed naar alle oplossingsrichtingen, waaronder aanvullende transportinfrastructuur. Pas als ik hierover medio 2025 een besluit heb genomen zal TenneT bezien of extra investeringen in het investeringsplan aan de orde zijn. Dit tijdspad leidt niet tot vertraging in de realisatie van de twee kerncentrales: er is voldoende tijd om te bezien of uitbreiding van het net nodig is en om deze uitbreiding zo nodig te realiseren voordat de centrales elektriciteit produceren.
Hoe apprecieert u de mening dat het van belang is dat Tennet tijdig anticipeert op de twee te bouwen kerncentrales en dus dat deze ook zo snel mogelijk in investeringsplannen dienen te worden meegenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat voorkomen dient te worden dat de kerncentrales straks gereed zijn, maar dat ze niet in gebruik kunnen worden gekomen omdat de aansluiting op het net niet op tijd gereed was? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen overweegt u om de knelpunten in het hoogspanningsnet, zoals geïdentificeerd in de systeemstudie door Tennet, aan te pakken, zodat de aansluiting van kerncentrales toch mogelijk wordt? Welke andere oplossingen ziet u om ervoor te zorgen dat de energie die wordt geproduceerd door de kerncentrales toch benut kan worden?
Voor de nieuwbouw van de kerncentrales werk ik toe naar een ontwerp voorkeursbeslissing per medio 2025. In 2025 wordt naar verwachting ook het programma VAWOZ 2031–2040 vastgesteld, waarmee de ruimtelijke procedures voor kansrijke aanlandingen van start gaan. De mogelijke knelpunten en oplossingsrichtingen worden in de tussenliggende periode verder onderzocht. Hiermee streef ik ernaar om op de volle breedte van de vraagstukken te beschikken over voldoende informatie om een integrale afweging te maken. Daarbij kijk ik naar alle mogelijke oplossingen: omvang, timing en locatie van elektrificatie, infrastructuur, nieuwbouw kerncentrales, en aanlandingen van wind op zee.
Tijdens het Commissiedebat Klimaat en Energie Algemeen gehouden op 14 maart 2024 heeft u aangegeven dat u het nog te vroeg vond om de kerncentrales op te nemen in de huidige plannen van Tennet, welk tijdspad voorziet dan wel u voor het opstellen en presenteren van een gedetailleerd plan en bijbehorend prijskaartje voor de aansluiting van de kerncentrales in Borssele?
De locatiekeuze (ontwerp voorkeursbeslissing) is nu gepland voor medio 2025. Op basis van de locatiekeuze en de integrale afweging zoals hierboven genoemd, kan er bij een keuze voor additionele infrastructuur dit door TenneT opgenomen worden in het eerst mogelijke investeringsplan. Ik laat daarnaast een vervolgonderzoek uitvoeren naar de mogelijke inpasbaarheid, zodat ik in het tweede kwartaal van 2025 een integraal besluit kan nemen over de inpassing.
De locatiekeuze wordt onderbouwd met informatie uit de Integrale Effectenanalyse. Hierin spelen ook de haalbaarheid en kostenindicaties van eventuele netuitbreidingen bij verschillende alternatieve locaties een rol. Indien uitbreiding noodzakelijk is, volgen de meer gedetailleerde plannen en ramingen in eerste instantie in de investeringsplannen van TenneT. Deze plannen worden elke twee jaar geactualiseerd. Daarnaast moet voor de uitbreiding een projectprocedure worden doorlopen. Dit tijdspad leidt niet tot vertraging in de realisatie van de twee kerncentrales: er is voldoende tijd om te bezien of uitbreiding van het net nodig is en om deze uitbreiding zo nodig te realiseren voordat de centrales elektriciteit produceren.
Deze leden hebben ook gelezen dat een ontwerp voorkeursbeslissing over de kerncentrales pas in het tweede kwartaal 2025 met de Kamer zal worden gedeeld, hoe kan het dat aanzienlijk later is geworden dan de oorspronkelijke planning? Heeft u voldoende aangestuurd op het halen van de tijdslijnen? Wat kunt u doen om toch nog enige versnelling te realiseren in de vertraagde besluitvorming?
Ik hanteer conform de wens van uw Kamer (motie van de leden Hermans en Pieter Heerma over het opstellen van een versnellingsplan rond kernenergie) een hoog ambitieniveau wat betreft de snelheid waarmee de twee kerncentrales kunnen worden gerealiseerd. Versnellen van de besluitvorming probeer ik toe te passen waar mogelijk. Daarbij houd ik wel steeds een zorgvuldig proces en overleg met de omgeving voor ogen. Zonder het zorgvuldig doorlopen van de projectprocedure is de kans namelijk groter dat we later in het proces (aanzienlijke) vertraging oplopen.
In 2025 neem ik drie besluiten die met elkaar samenhangen in de tijd en op inhoud: het politieke besluit voor de start van de aanbesteding van de nieuwbouw, de voorkeursbeslissing (locatiebesluit) en het voorlopige Rijk-Regio pakket dat met de desbetreffende regio wordt afgesloten. In mijn brief van 1 februari jl. heb ik aangegeven dat ik meer tijd neem voor de marktconsultatie en technische haalbaarheidsstudies. Uit voorbereidende gesprekken met de technologieleveranciers bleek dat een hoger detailniveau en een bredere reikwijdte dan eerder voorzien (van bijvoorbeeld de hydrologische en geologische onderzoeken) als onderdeel van de technische haalbaarheidsstudies verschillende voordelen zouden hebben.
Ook het overleg met de regionale overheden binnen het ruimtelijk besluitvormingstraject vergde meer tijd, zoals aangegeven in de brief van 1 februari jl. Dat is onder andere nodig voor het vormgeven van een voorlopig Rijk-Regiopakket dat nauw verbonden is en voorwaardelijk is voor het succesvol afronden van de eerste fase van de projectprocedure. Daarbij is ten behoeve van de start van de projectprocedure bestuurlijk overleg worden gevoerd met een bredere groep van provincies, gemeenten en waterschappen. Het meenemen van alle partijen, ook de partijen die betrokken zijn bij het waarborgingsgebied Maasvlakte, vergt extra aandacht en tijd. Niet alleen in aanloop naar de start van de projectprocedure, maar ook in het vervolg.
Ik beschrijf in de brief van 1 februari 2024 dat door nu meer tijd te nemen, dit niet automatisch betekent dat er een evenredige vertraging in de oplevering van de kerncentrales optreedt. Ik streef nog steeds naar het zo snel mogelijk na 2035 in gebruik nemen van de centrales. Zoals uitgelegd in deze brief aan uw Kamer over de stand van zaken van de nieuw te bouwen kerncentrales wordt als onderdeel van de technische haalbaarheidsstudies aan de technologieleveranciers gevraagd om een gedetailleerde planning op te leveren vanaf de haalbaarheidsstudies tot aan het moment van exploitatie. Hierbij zullen ze onder meer ingaan op onderlinge afhankelijkheden in processen, beschikbaarheid en levertijd van materiaal, site-voorbereiding en het optimale tijdbestek tussen aanvang bouw tussen de eerste en tweede centrale. Zodra deze informatie voorhanden is ontstaat er een dieper inzicht en een robuustere planning van de hierop volgende fases.
Welke invloed heeft de vertraging op de geplande bijdrage van kernenergie aan de energietransitie en het behalen van klimaatdoelstellingen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven welke financiële, technische en regelgevende knelpunten er momenteel zijn geïdentificeerd in het realiseren van de kerncentrales in Borssele, en hoe deze aangepakt zullen worden om vertraging in de bouw en aansluiting op het net te voorkomen?
Momenteel worden binnen de marktconsultatie, samen met de drie technologieleveranciers en financiële instellingen, realistische mogelijkheden onderzocht voor een uiteindelijk financierings- en organisatiemodel. Daarnaast wordt in de technische haalbaarheidsstudies onderzocht of en, zo ja, hoe twee reactoren kunnen worden gerealiseerd in Borssele. Hierin wordt duidelijk of de ontwerpen van de bedrijven op het terrein van EPZ kunnen worden gerealiseerd, en welke voorwaarden daarbij eventueel gelden. In de projectprocedure wordt een milieueffectrapport en integrale effectenanalyse op voor de (redelijkerwijs te overwegen) locaties opgesteld. Dit geeft medio 2025 zicht op het ontwerp locatiebesluit. Zodra deze verschillende onderzoeken zijn afgerond deel ik de resultaten hiervan met uw Kamer.
Het bericht 'Arbeidsinspectie: ook kappers en kabelleggers werken als ‘kennismigrant’' |
|
Léon de Jong (PVV), Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Arbeidsinspectie: ook kappers en kabelleggers werken als «kennismigrant»»?1
Ja.
Wat vindt u van dit artikel? Wat is volgens u een kennismigrant?
Het artikel is verschenen naar aanleiding van het jaarverslag van de Nederlandse Arbeidsinspectie over 20232. Daarin geeft de inspecteur-generaal een reflectie op de kennismigrantenregeling. Hij geeft daarin aan dat het doel van de regeling om arbeidsmigratie te stimuleren niet meer van deze tijd is. Volgens hem blijken uit de inspectiepraktijk misstanden en oneigenlijk gebruik. Ook doet hij suggesties voor verbetering van deze regeling, zoals het inhoudelijk definiëren van hoogwaardige kennis en beperking van de groep erkend referenten.
Misstanden zijn wat mij betreft volstrekt onacceptabel en Nederland onwaardig. Alle werknemers in Nederland hebben recht op fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. Werkgevers in Nederland zijn daarvoor verantwoordelijk en wetgeving of handhaving zou geen voorwaarde moeten zijn voor goed werkgeverschap. De voorbeelden laten zien dat het nodig is regelingen zodanig vorm te geven dat misstanden, misbruik en oneigenlijk gebruik zoveel mogelijk worden voorkomen. Hierbij is samenwerking tussen de IND en de Arbeidsinspectie van belang, ieder vanuit zijn eigen taak.
Tegelijkertijd verwijst het jaarverslag naar sectoren, bijvoorbeeld voor de chipmachineproductie, waarin hoogwaardige kennis onmisbaar is. Ook de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 benadrukt in haar rapport dat kennismigranten nodig zijn om een hoogproductieve en duurzame economie te worden en te blijven. Om een innovatieve, concurrerende (kennis)economie te stimuleren wordt onder meer via de kennismigrantenregeling en erkendreferentsystematiek uitnodigend beleid gevoerd. Met het erkend referentschap is er toegang tot een versnelde en vereenvoudigde aanvraagprocedure voor kennismigranten. Voor de definiëring van kennismigranten is vanaf het begin gekozen voor een eenduidig en objectief criterium, namelijk het salariscriterium. In dit criterium komt de waarde van de kennismigrant voor de Nederlandse arbeidsmarkt en (kennis)economie, waaronder de unieke kennis of vaardigheid van de kennismigrant tot uiting.3 Het salaris van kennismigranten moet aan dit criterium voldoen en dient marktconform te zijn.
Ik neem het signaal van de Arbeidsinspectie serieus. Onlangs heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, mede namens mij en de Minister van Economische Zaken, een brief naar uw Kamer gestuurd over de voortgang van de uit te werken maatregelen omtrent het erkend referentschap in relatie tot nationale veiligheid en de maatregelen in relatie tot uitleenconstructies en individuele migranten die ook raken aan nationale veiligheid.4 Daarnaast bekijk ik, samen met de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister van Economische Zaken en Klimaat, of de regeling rondom het uitlenen van kennismigranten aangescherpt moeten worden.
Hoeveel werknemers verblijven in Nederland op basis van een visum verkregen onder de kennismigrantenregeling?
Op peildatum 1 januari 2024 verbleven er circa 80.740 werknemers in Nederland op basis van de nationale kennismigrantenregeling, dat wil zeggen, op basis van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking «arbeid als kennismigrant». Dit cijfer omvat alle vergunningen die op 1 januari 2024 geldig waren, ongeacht het jaar waarin zij werden verleend. Het gaat hier dus niet om het aantal verleende vergunningen binnen een afgebakende tijdsperiode.
Kunt u een top 10 geven van branches (o.b.v. Standaard Bedrijfsindeling(SBI-)codes) waarin de meeste kennismigranten actief zijn?
Dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatietechnologie
62
15.250
Financiële instellingen (geen verzekeringen en pensioenfondsen)
64
8.530
Holdings (geen financiële), concerndiensten binnen eigen concern en managementadvisering
70
8.170
Arbeidsbemiddeling, uitzendbureaus en personeelsbeheer
78
6.520
Groothandel en handelsbemiddeling (niet in auto´s en motorfietsen)
46
5.720
Vervaardiging van overige machines en apparaten
28
4.270
Dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatie
63
4.000
Architecten, ingenieurs en technisch ontwerp en advies, keuring en controle
71
3.500
Onderwijs
85
2.190
Opslag en dienstverlening voor vervoer
52
2.110
Bron IND: cijfers afgerond op tientallen
Toelichting bij de bovenstaande tabel: dit overzicht is tot stand gekomen met behulp van de SBI-codes van erkend referenten, zoals deze zijn opgenomen in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK). Een bedrijf dat zich inschrijft in de KvK krijgt één of meer SBI-codes. Een SBI-code geeft de bedrijfsactiviteit van een onderneming weer. De KvK stelt de SBI-codes vast aan de hand van een beschrijving van wat het bedrijf doet. Voor elke bedrijfsactiviteit wordt een aparte SBI-code gegeven. Voor bovenstaand overzicht is telkens gekeken naar de voornaamste SBI-code van de erkend referent voor welke de onder vraag 3 genoemde kennismigranten op 1 januari 2024 werkzaam zijn. Hierbij zijn de codes geclusterd op de eerste 2 cijfers van de SBI-code voor een zo eenduidig mogelijke clustering/overzicht. Om u een volledig beeld te geven zijn de betreffende clustercodes en het aantal kennismigranten per branche, peildatum 1 januari 2024, eveneens in het overzicht opgenomen.
Wat is de top 25 van landen van herkomst van kennismigranten?
Indiase
20.150
Turkse
7.910
Zuid-Afrikaanse
5.670
Russische
5.650
Amerikaans burger
4.450
Chinese
3.830
Braziliaanse
3.550
Brits burger
2.590
Iraanse
2.310
Oekraïense
2.050
Japanse
1.430
Egyptische
1.270
Canadese
1.080
Australische
1.040
Mexicaanse
980
Pakistaanse
950
Taiwanese
910
Indonesische
870
Filipijnse
850
Zuid-Koreaanse
770
Colombiaanse
740
Belarussische
690
Nigeriaanse
620
Vietnamese
540
Servische
540
Overig
9.320
Bron IND: cijfers afgerond op tientallen
Toelichting bij de bovenstaande tabel: voor de beantwoording is eveneens uitgegaan van het standcijfer van 1 januari 2024 (zie beantwoording vraag 3).
Bent u van mening dat kappers, kabelleggers, betonvlechters, nagelsalonmedewerkers en schoonmakers niet kwalificeren als kennismigranten? Zo nee, waarom niet?
Nee, beoefenaars van deze beroepen zullen niet kwalificeren als kennismigranten. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven moet voor de kennismigrantenregeling worden voldaan aan het salariscriterium en dienen kennismigranten een marktconform loon te krijgen. Het is niet toegestaan om als werkgever bijvoorbeeld een kapper of schoonmaker een loon te betalen dat boven het marktconforme loon ligt, om zo een vergunning voor kennismigranten te verkrijgen. De IND kan advies aan UWV vragen over de marktconformiteit van het loon.
Bent u het eens met de Nederlandse Arbeidsinspectie dat dit soort bedrijven lastig te controleren is? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij vraag 1 neem ik het signaal van de Arbeidsinspectie uiterst serieus en zal ik met de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister van Economische Zaken en Klimaat onderzoeken of naar aanleiding van dit signaal de kennismigrantenregeling verdere aanpassingen behoeft naast de maatregelen omtrent het erkend referentschap in relatie tot nationale veiligheid en maatregelen ten aanzien van het uitlenen van kennismigranten.
Ervaringen uit de uitvoerings- en toezichtspraktijk van de IND en de Arbeidsinspectie laten zien dat controles tijdrovend en complex kunnen zijn In voorkomende gevallen wordt onderzocht wat de feiten en omstandigheden van het individuele geval zijn en in hoeverre deze feitelijke situatie overeenkomt met de op papier gepresenteerde situatie. Dit is niet altijd scherp vast te stellen.
De Arbeidsinspectie controleert bij fysieke bezoeken of de werkgever zijn verplichtingen nakomt op grond van de Wet arbeid vreemdelingen, de Wet allocatie arbeid door intermediairs, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de Arbeidstijdenwet. Het is daarbij volgens de Arbeidsinspectie onduidelijk in hoeverre de wetgever meer real-time controle van informatie van de verschillende overheidsdiensten, ten behoeve van fraudebestrijding, gewenst vindt.
Bij de erkendreferentsystematiek wordt uitgegaan van vertrouwen aan de voorkant en controle aan de achterkant. Het is in veel gevallen lastig om bij de aanvraag voor het erkend referentschap te constateren of er mogelijk sprake is van misbruik van de kennismigrantenregeling. De IND besteedt extra aandacht aan bedrijven waarbij het niet direct voor de hand ligt dat zij kenniswerkers nodig hebben. De IND is in die gevallen bij een aanvraag om een verblijfsvergunning voor de individuele kenniswerker extra alert op het voldoen aan de marktconformiteit van het loon en kan eventueel een bedrijfscontrole uitvoeren
Een erkende referent heeft toegang tot de versnelde aanvraagprocedure voor verblijfsvergunningen, waarbij in principe geen bewijsstukken hoeven te worden overgelegd. De erkend referent kan hierin voor een deel volstaan met eigen verklaringen dat aan de voorwaarden van de kennismigrantenregeling wordt voldaan, waarop de IND in beginsel vertrouwt. Het is in veel gevallen lastig om bij de aanvraag te constateren of er mogelijk sprake is van misbruik van de kennismigrantenregeling. Bij twijfel heeft de IND de mogelijkheid om alle onderliggende stukken op te vragen en de aanvraag volledig te toetsen. Ook kan de IND in voorkomende gevallen het UWV vragen om advies over de marktconformiteit van het salaris.
Kunt u uitleggen wat de achterliggende problematiek is bij het controleren van een kennismigrantregeling die afgegeven is aan een werkgever die geregistreerd staat in de Kamer van Koophandel als bedrijf met bijvoorbeeld SBI-code 96021 (haarverzorging) of 8121 (interieurreiniging)?
Dergelijke ondernemingen kunnen een kennismigrant in dienst hebben, waarbij op het aanvraagformulier voor de verblijfsvergunning is verklaard dat deze persoon bijvoorbeeld als manager in dienst treedt. Het salaris van een manager kan boven het vereiste salariscriterium liggen van een kennismigrant en daarmee marktconform zijn. De aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning als kennismigrant zal dan ingewilligd worden als ook aan alle overige voorwaarden is voldaan.
De IND houdt toezicht op de erkende referent, waarbij wordt gecontroleerd op naleving van de informatie-, administratie- en zorgplicht jegens de vreemdeling(en) voor wie hij erkend referent is. Ook controleert de IND of het bedrijf nog voldoet aan de voorwaarden voor erkenning. Als blijkt dat het werk van de kennismigrant niet (meer) overeenkomt met wat de werkgever heeft aangegeven bij de aanvraag dan heeft de erkend referent zijn informatieplicht overtreden. Dit kan leiden tot handhavingsmaatregelen van de IND voor de erkend referent zoals het geven van een waarschuwing, het opleggen van een boete of het intrekken van de erkenning. Het raakt ook de betrouwbaarheid van het bedrijf als erkend referent. Als de kennismigrant niet (meer) blijkt te voldoen aan de voorwaarden van de kennismigrantenregeling, dan kan deze verblijfsvergunning worden ingetrokken door de IND.
Wat vindt u van de ondergrens voor kennismigranten onder de 30 jaar?
Voor kennismigranten die jonger zijn dan 30 jaar geldt een lager salariscriterium dan voor kennismigranten van 30 jaar en ouder. Het salariscriterium van beide categorieën is afgeleid van het gemiddelde cao-loon in Nederland en wordt jaarlijks geïndexeerd. Het salariscriterium voor kennismigranten jonger dan 30 jaar is lager, omdat het gemiddelde cao-loon van (hoogopgeleide) werknemers jonger dan 30 jaar lager is dan van werknemers boven de 30 jaar.
Tegen de achtergrond van een mondiale battle for talent, zoals de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 die verwacht, biedt een specifiek looncriterium voor kennismigranten onder de 30 jaar een lagere drempel om jonge kennismigranten aan te trekken.
Vindt u deze ondergrens voldoende hoog om ook echt alleen arbeidsmigranten met specifieke schaarse kennis aan te trekken?
Ja. Het salariscriterium is afgeleid van het gemiddelde cao-loon in Nederland voor deze groep en wordt jaarlijks geïndexeerd.
Zou u deze vragen vóór het commissiedebat Arbeidsmigratie van 16 mei 2024 willen beantwoorden?
De antwoorden zijn voor het commissiedebat Arbeidsmigratie beantwoord, dat is verplaatst naar 2 juli 2024.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kamervragen over het artikel ‘Aantal tbs’ers wéér gestegen, maar geen plek in klinieken: krijgen enorme bedragen uitgekeerd.’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
Hoe komt de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming tot de hoogte van de passantenvergoeding? Is er een beleidsregel of een ander juridisch bindende verankering die de hoogte van de passantenvergoeding vaststelt?1
De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) maakt standaardbedragen, waaronder ook de passantenvergoeding, kenbaar op zijn website. Dat zijn de bedragen die de RSJ hanteert als de beroepscommissie besluit dat in standaardgevallen een klager een tegemoetkoming moet krijgen. Bij het vaststellen van de hoogte van de passantenvergoeding heeft de RSJ aansluiting gezocht bij de bedragen die in het kader van de (civiele) jurisprudentie (zie antwoord op vraag 3) tot stand zijn gekomen. Deze werkwijze zorgt voor transparantie en eenduidigheid in het toekennen van de vergoedingen.
Is de bepaling van de passantenvergoeding van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming bindend of bent u in de mogelijkheid om af te wijken?
De jurisprudentie van de RSJ is bindend. Naar beneden afwijken van de standaardbedragen zal naar verwachting tot gevolg hebben dat passanten zullen procederen voor hogere bedragen. Zij zullen dan alsnog de hogere vergoeding toegekend krijgen.
Bent u verplicht tot het geven van een passantenvergoeding? Zo ja, waaruit blijkt dat?
De verplichting tot het geven van een passantenvergoeding vloeit voort uit jurisprudentie van de Hoge Raad, gebaseerd op jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens waarin het verblijf in een gevangenis langer van vier maanden in afwachting van plaatsing in een tbs-kliniek als onrechtmatig is aangemerkt en schadevergoeding is toegekend. De plaatsingstermijn van vier maanden is vastgelegd in artikel 6.3 van de Wet forensische zorg. Daarmee heeft de wetgever direct aansluiting gezocht bij de jurisprudentie.
Is het mogelijk de passantenregeling (tijdelijk) te stoppen, gezien de aanhoudende krapte binnen de tbs-klinieken?
Nee, stoppen met het toekennen van een vergoeding aan passanten bij het overschrijden van de wettelijke termijn van vier maanden in artikel 6.3 Wet forensische zal niet standhouden bij de rechter.
Kunt u aangeven welk percentage van de bedragen die uitgekeerd worden aan tbs'ers aan de slachtoffers wordt overgemaakt? Kunt u tevens aangeven hoeveel dit bedrag in absolute aantallen bedraagt, uiteengezet per jaar?
De strafrechter kan in zijn vonnis oordelen dat de dader een schadevergoeding moet betalen aan het slachtoffer, en daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Als de veroordeelde acht maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis niet aan zijn betalingsverplichting kan voldoen, schiet de Staat het bedrag voor het slachtoffer voor en int dit vervolgens bij de veroordeelde.
Onderstaande tabel bevat de bedragen van de passantenvergoedingen die in de jaren 2021, 2022 en 2023 in totaal zijn uitgekeerd aan tbs-passanten. Een deel daarvan is ingehouden ten behoeve van schadevergoedingsmaatregelen die de tbs-veroordeelde moest betalen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
€ 25.150,–
€ 100.300,–
€ 81.475,–
€ 7.524,–
€ 24.510,–
€ 41.506,–
29,9%
24,4%
50,9%
Het verlagen van de NHG-premie. |
|
Teun van Dijck (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de NHG-premie voor starters zo laag mogelijk moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, de provisiemethodiek van NHG heeft als doel om de provisie zo laag te laten zijn als kan en niet hoger dan noodzakelijk. En tegelijk om de provisie zo stabiel mogelijk te houden. De provisie moet daarnaast ook voldoende inkomsten opbrengen voor NHG om het fondsvermogen op peil te houden. Dit om aan toekomstige verliesdeclaraties te kunnen voldoen en het risico voor het Rijk als achtervang zo klein mogelijk te houden. In 2023 is de provisiemethodiek van NHG geëvalueerd door het onderzoeksbureau SEO. Over de uitkomsten van de evaluatie en de vervolgstappen is de Kamer geïnformeerd1.
Deelt u de mening dat het garantievermogen van de NHG hoger is dan noodzakelijk? Zo nee, waarom niet?
NHG is een borgstelling tegen restschuld bij gedwongen verkoop door werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, overlijden of echtscheiding. Het beroep op NHG neemt vooral sterk toe in een periode met (sterk) dalende huizenprijzen en met hoge werkloosheid. Zo nam na de start van de financiële crisis en de Europese schuldencrisis het aantal verliesdeclaraties van NHG sterk toe. De afgelopen jaren is het aantal verliesdeclaraties van NHG gelukkig zeer beperkt.
De Rijksoverheid staat indirect garant en wordt aangesproken wanneer het fondsvermogen van NHG onvoldoende is om aan haar verplichtingen te voldoen. Een fors fondsvermogen van NHG is daarom belangrijk om de kans op het Rijk als achtervang zo klein mogelijk te houden. Hoe hoger het fondsvermogen, hoe kleiner het risico op het Rijk als achtervang. In de nasleep van de financiële crisis was het belangrijk om het fondsvermogen van NHG op peil te krijgen. Het fondsvermogen is sinds die tijd sterk gestegen door hoge premie-inkomsten en het beperkt aantal verliesdeclaraties als gevolg van de sterk gestegen huizenprijzen. Het fondsvermogen van NHG is de afgelopen jaren gegroeid naar € 1,6 miljard. Het gegarandeerd vermogen, het bedrag aan hypotheken waarvoor NHG garant staat, is ongeveer € 200 miljard.
De risico’s voor het Rijk als achtervang zijn daarmee zeer klein (geworden). De afgelopen jaren kon de NHG-provisie worden verlaagd van 1% naar de huidige 0,6%. Door deze verlaging dalen de provisie-inkomsten van NHG en stijgt het fondsvermogen de laatste jaren minder sterk. Een fors fondsvermogen van NHG blijft echter ook in de toekomst nodig. Uit de evaluatie blijkt namelijk ook dat in de toekomst, bij andere ontwikkelingen op de huizenmarkt, het aantal declaraties toe kan nemen en dat daarmee het garantievermogen van NHG (sterk) kan dalen. Ook blijkt uit de evaluatie dat in de borgtochtprovisiemethodiek de kans op extreme woningmarktscenario’s wordt onderschat en daarmee het risico op achtervangaanspraak laag wordt ingeschat. Een fors garantievermogen is daarom verstandig om de risico’s voor de staat te beperken.
Bent u bereid om de afdracht van de NHG aan het Rijk te verlagen of volledig te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk het voordeel van het afsluiten van een hypotheek van NHG opweegt tegen de kosten voor consumenten. SEO concludeert dat bijna alle doelgroepen die voor NHG kunnen kiezen, dit ook doen. En dat het verlagen van de provisie het gebruik van NHG niet zal bevorderen. Ook vind ik het belangrijk dat het Rijk geen onnodige risico’s loopt. Het Rijk is immers achtervang van NHG. Hiervoor moet NHG een vergoeding aan het Rijk betalen conform het beleidskader risicoregelingen. SEO heeft in de evaluatie van de borgtochtprovisiemethodiek verschillende aanbevelingen gedaan om de borgtochtprovisiemethodiek te verbeteren. Deze aanbevelingen worden op dit moment nader uitgewerkt. Na deze uitwerking wil ik komen tot een verbeterde provisiemethodiek die kan worden toegepast bij de berekening van de premie voor 2025. Op dat moment wordt ook duidelijk of de hoogte van de NHG-provisie wijzigt en/of de afdracht van NHG aan het Rijk.
Zou de NHG-premie per 1 januari 2025 omlaag kunnen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De NHG staat voor een toegankelijke koopwoningmarkt voor kwetsbare groepen en consumenten; bent u bereid om te onderzoeken hoe NHG het opgebouwde garantievermogen actiever kan inzetten om deze maatschappelijke doelstelling dichterbij te brengen? Zo nee, waarom niet?
NHG is een belangrijke speler op de hypotheekmarkt en zet zich ook op diverse manieren in voor haar doelgroep. Het primaire doel van NHG is om in economisch mindere tijden dekking te kunnen bieden op een mogelijke restschuld. Consumenten met een hypotheek met NHG lopen minder risico’s en dit levert meestal een rentevoordeel op. Daarnaast faciliteert NHG bij (dreigende) financiële problemen woningbehoud en biedt andere oplossingen bij mogelijke betaalproblemen van de hypotheek. NHG richt zich ook op het mogelijk maken van verduurzaming en klimaatbestending maken van woningen. Zo kan met een hypotheek met NHG extra geld wordt geleend voor verduurzaming en staat NHG ook borg voor leningen bij het Fonds Duurzaam Funderingsherstel (FDF).
De komende periode onderzoekt NHG welke bijdrage zij verder als borgsteller kan leveren voor onder andere de verduurzaming of benodigde klimaatadaptaties van de woningen voor haar doelgroep. Dit kan namelijk ook een positieve bijdrage leveren aan de portefeuille van NHG en daarmee aan het risicoprofiel van het fonds. Zo kan het risico toenemen voor woningen met slechte energielabels (EFG) aangezien deze woningen achterblijven in de prijsontwikkeling ten opzichte van woningen met goede energielabels.2 NHG onderhoudt hierbij nauw contact met de Ministeries van BZK en Financiën. NHG zal hierbij moeten aantonen dat zij als borgsteller op een doelmatige wijze kan bijdragen aan deze uitdagingen en de risico’s voor NHG en van het Rijk niet significant toenemen. Daarbij is de doelstelling van NHG bij te dragen aan een toegankelijke koopwoningmarkt voor kwetsbare groepen en consumenten in kwetsbare situaties. Er kan niet zondermeer door NHG worden afgeweken van die doelstelling. Ook vind ik het belangrijk dat nieuwe initiatieven niet ten koste gaan van de primaire functie van NHG en daarmee tot de toegang van de doelgroep tot het NHG-instrument. Hiermee dient NHG bij het onderzoek naar haar rol bij borgstelling bij andere maatschappelijke initiatieven rekening te houden.
Het bericht ‘’Honderden miljoenen aan WMO-fraude: ’Zorgcrimineel heeft vrij spel’’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Honderden miljoenen aan WMO-fraude: «Zorgcrimineel heeft vrij spel»»?1
Ja.
Klopt de stelling van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) dat er vorig jaar voor honderden miljoenen euro’s is gefraudeerd met zorggeld van gemeenten? Weet u om hoeveel euro het hier precies gaat? In welke mate speelt dit binnen decentrale uitgaven in het kader van de Jeugdwet, Wet langdurige zorg (Wlz) of Zorgverzekeringswet (Zvw), aangezien het artikel zich richt op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015?
De genoemde bedragen in het artikel herkennen wij niet. Het is niet mogelijk gebleken om de omvang van fraude in het zorgdomein vast te stellen. Naast het gemeentelijk (zorg)domein geldt dit ook voor zorg in het kader van de Jeugdwet, de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet. Meerdere onderzoeken zijn hierin ook niet geslaagd. Er is geen eenduidig te dupliceren model voor het meten van de omvang van fraude met zorggelden. Uit navraag bij VNG blijkt overigens dat de VNG dit standpunt deelt en recentelijk geen onderzoek heeft gedaan naar de omvang van zorgfraude. De VNG geeft aan de in het artikel genoemde bedragen niet te hebben genoemd.
Hoe is het toezicht op zorgaanbieders vormgegeven? Klopt het dat de gemeente in alle gevallen verantwoordelijk is voor toezicht op rechtmatigheid van lokale uitgaven? In hoeverre heeft het verschil in toezicht op persoonsgeboden budgetten (pgb’s) en toezicht bij inkoop zorg in natura invloed op misbruik en fraude van zorggelden?
De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015, verder: Wmo), is een gedecentraliseerde wet en de uitvoering van de Wmo is een verantwoordelijkheid van gemeenten, inclusief het (lokale) kwaliteitsbeleid. De wetgever heeft er dan ook bewust voor gekozen om ook het toezicht op de Wmo een taak van gemeenten te laten zijn. De verantwoordelijkheid voor het stellen van (kwaliteits)eisen en voorwaarden aan zorgaanbieders in de contractering en bij de toegang en de inrichting van het toezicht op het gebied van kwaliteit en rechtmatigheid, ligt dus bij gemeenten zelf.
Gemeenten zijn op grond van de Wmo verplicht een toezichthouder aan te wijzen en aanbieders hebben de verplichting melding te maken van calamiteiten. Bovendien hebben gemeenten, conform de Wmo en de Gemeentewet, de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat uitgaven doelmatig worden ingezet en de verantwoordelijkheid om misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet te voorkomen. Hieronder valt ook het voorkomen van het onterecht ontvangen van een maatwerkvoorziening via een pgb. Gemeenten hebben de opdracht en de ruimte om daarover regels te stellen in de lokale verordening.
Daarbij hebben gemeenten beleidsruimte om zelf keuzes te maken in hoe zij het toezicht in de praktijk inrichten en organiseren. Dit heeft ertoe geleid dat gemeenten het toezicht op de Wmo op verschillende manieren hebben ingericht. Sommige gemeenten organiseren bijvoorbeeld het rechtmatigheids- en kwaliteitstoezicht in samenwerking met andere gemeenten regionaal, terwijl andere gemeenten het kwaliteitstoezicht laten uitvoeren door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (de GGD). Momenteel bereid ik een wijziging van de Wmo voor waarin nadere kaders worden gesteld voor de inrichting van het Wmo-toezicht, het onafhankelijk functioneren van de toezichthouder en transparantie in het toezicht, zoals de openbaarmaking van toezichtrapportages. Zie ook de antwoorden op de vragen 16 en 17.
Gemeenten kunnen toezicht houden op ondersteuning die vanuit de Wmo wordt geleverd. Dat geldt zowel voor gecontracteerde aanbieders als voor aanbieders die vanuit een pgb werken. Gemeenten kunnen ook (kwaliteits)eisen stellen aan zowel pgb-aanbieders als aan gecontracteerde aanbieders via de lokale verordening. Voor gecontracteerde aanbieders geldt dat gemeenten ook via het contractmanagement zicht kunnen houden op aanbieders, maar deze mogelijkheid hebben gemeenten niet bij pgb-aanbieders. De budgethouder sluit immers het contract af met de pgb-aanbieder en is zelf primair verantwoordelijk voor de regie daarop. Wel hebben gemeenten in de toegang de mogelijkheid om te toetsen of pgb-aanbieders voldoen. Vanuit de Wmo hebben gemeenten de taak om bij het verstrekken van een pgb te beoordelen of is gewaarborgd dat de voorziening die via het pgb wordt geleverd veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt door de aanbieder.
Klopt de stelling van hoogleraar gezondheidseconomie Wim Groot dat er nauwelijks gecontroleerd wordt of ingekochte zorg daadwerkelijk geleverd wordt? Hoe kan deze controle beter worden vormgegeven? Hoe ondersteunt u gemeenten, die hier tegen capaciteitsproblemen aanlopen, in deze controle? Hoe kunnen gemeenten inwoners beschermen tegen slechte of zelfs niet-geleverde zorg?
Uit het artikel maak ik op dat deze stelling gaat over zorg of ondersteuning die wordt geleverd vanuit een pgb. Het pgb is bedoeld voor mensen die er bewust voor kiezen zelf regie te voeren op hun zorg en ondersteuning en daartoe ook in staat zijn. Gemeenten hebben in de toegang een belangrijke taak dit te beoordelen en kunnen een pgb weigeren wanneer een inwoner niet «pgb-vaardig» is. Daarnaast kunnen gemeenten eisen stellen aan pgb-aanbieders in de verordening en kunnen zij zicht houden op het pgb-aanbod via het Wmo-toezicht. Na toekenning van het pgb ligt er overigens ook een belangrijke verantwoordelijkheid bij de budgethouder zelf om erop toe te zien dat de juiste zorg en ondersteuning wordt geleverd. Zie voor een verdere toelichting ook het antwoord op vraag 6.
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de inrichting van het toezicht en de capaciteit die zij daarvoor inzetten. Zij kunnen samenwerken met andere gemeenten om de (uitwisseling van) kennis en slagkracht van het toezicht te vergroten. Gemeenten kunnen hun inwoners beschermen door duidelijke normen en (kwaliteits)eisen op te nemen in de verordening en in de contractering. Dit biedt gemeenten een stevigere basis voor handhaving. Vanuit het Ministerie van VWS wordt subsidie verstrekt voor de proeftuinen «Aanpak zorgfraude». Daarin worden in de regio’s Twente en Hart van Brabant onder meer werkwijzen ontwikkeld voor een betere selectie en screening van zorgaanbieders in de Wmo, waaronder pgb-zorgaanbieders, voorafgaand aan en tijdens de contractperiode. In de screening wordt indien de situatie daar aanleiding toe geeft ook gewerkt met de toepassing van de Wet Bibob, om te komen tot een structurele samenwerking met betrouwbare zorgaanbieders. De opgedane kennis en informatie van »best practices» wordt via de VNG gedeeld met alle gemeenten.
Tenslotte wordt momenteel een stimuleringsprogramma opgezet samen met de VNG en de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten en Geneeskundige Hulpverleningsorganisaties in de Regio (GGD-GHOR). Dit stimuleringsprogramma heeft als doel het Wmo-toezicht te verstevigen. Dit wordt bij vraag 16 nader toegelicht.
Welke mogelijkheden hebben gemeenten om te voorkomen dat zij zaken doen met malafide zorgaanbieders en in hoeverre zetten zij deze in? In hoeveel gemeenten wordt een Bibob-toets ingezet bij contracten met zorgaanbieders?
Het toezicht in de Wmo staat niet op zichzelf, maar moet gezien worden in samenhang met bijvoorbeeld het contractmanagement en de toegang, waarmee gemeenten grip en zicht kunnen houden op de kwaliteit en rechtmatigheid van zowel het gecontracteerde aanbod als het pgb-aanbod. Het gaat daarbij vooral om het inzetten op preventie, oftewel het voorkomen van zaken doen met malafide zorgaanbieders. Gemeenten kunnen (kwaliteits)eisen opnemen in de verordening waar zowel gecontracteerde- als pgb-aanbieders aan moeten voldoen. Verder maakt de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz), die naar verwachting op 1 januari 2025 van kracht wordt, het mogelijk voor zorgverzekeraars en gemeenten om elkaar te informeren over personen of bedrijven waarbij een gerechtvaardigd vermoeden van zorgfraude bestaat.
De Wet Bibob is een instrument waarmee een screening kan worden uitgevoerd. De inzet van de Wet Bibob geeft overheden een discretionaire bevoegdheid om de achtergrond van partijen waarmee zij zaken doen te screenen. Overheden bepalen zelf in welke gevallen zij het Bibob-instrument toepassen. Meestal wordt dit nader ingevuld door middel van beleidsregels. Ten aanzien van het zorgdomein kunnen gemeenten de Wet Bibob inzetten als sprake is van een subsidie voor bijvoorbeeld Wmo- en jeugdzorg of als sprake is van een overheidsopdracht (veelal de opdracht via een open house-constructie voor de inkoop van Wmo- of jeugdzorg). Dit laatste is mogelijk sinds een wijziging van de Wet Bibob in oktober 2022. Er wordt niet bijgehouden in hoeveel gemeenten een Bibob-toets wordt ingezet bij contracten met zorgaanbieders. Wel is het zo dat door steeds meer gemeenten
beleid wordt opgesteld over het doen van een Bibob-toets bij open house-constructies. Vanuit de proeftuinen «Aanpak zorgfraude» wordt ook ervaring opgedaan met de toepassing van de Wet Bibob.
Welke mogelijkheden hebben gemeenten om te voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van pgb’s?
Op grond van de Wmo moeten gemeenten bij de verstrekking van een pgb beoordelen of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en/of andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Daarbij dient het college mee te wegen of de invulling van de voorziening geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.
Gemeenten hebben de mogelijkheid om in de verordening regels te stellen en kwaliteitseisen op te nemen waar pgb-aanbieders aan moeten voldoen. De budgethouder is primair zelf verantwoordelijk voor het contracteren van een aanbieder of zorgverlener voor de invulling van de zorgvraag, maar de gemeente kan bij het verstrekken van een pgb in de beoordeling meenemen welke aanbieder of zorgverlener invulling gaat geven aan de maatwerkvoorziening. Gemeenten kunnen onder meer vanuit het Wmo-toezicht zicht krijgen op de pgb-aanbieders die in de gemeente actief zijn.
Daarnaast geldt voor het Wmo-pgb het trekkingsrecht waarbij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) het budget beheert en enkel betalingen doet op basis van zorgovereenkomsten die door de gemeente zijn goedgekeurd.
In hoeveel gemeenten is sprake van screening aan de voorkant, bijvoorbeeld door de verplichting van aanlevering van allerlei bewijsdocumenten, zoals Verklaringen Omtrent het Gedrag (VOG’s), medewerkersovereenkomsten inclusief diploma’s, of een eigen verklaring waaruit blijkt dat de eigenaar geen strafrechtelijk verleden heeft?
Hier zijn geen cijfers van. Uit gesprekken met de praktijk blijkt wel dat gemeenten steeds meer inzetten op sturing aan de voorkant door betere screening en inkoop- en contractmanagement.
Zijn gemeenten voldoende op de hoogte hoe diploma’s en VOG’s te controleren op echtheid? Worden valse papieren voldoende gemeld bij de politie? Hoe vaak wordt aangifte gedaan door gemeenten van valse papieren?
De VNG geeft aan dat steeds meer gemeenten weten hoe zij de echtheid van diploma’s en VOG’s kunnen controleren. Begin van het jaar heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in samenwerking met de VNG een kennissessie omtrent dit onderwerp verzorgd voor 150 toezichthouders. Op deze kennissessie komt op verzoek van deze toezichthouders nog een vervolg. Daarnaast organiseren de politie en de IGJ in juni 2024 een verdiepende kennissessie over zorgfraude. Deze kennissessie is een onderdeel van een bredere strategie, waaronder een communicatiecampagne van de IGJ die in 2023 is gestart, om bewustwording te creëren over zorgfraude bij zowel zorgaanbieders als gemeenten.
De Politie houdt gegevens bij over aangiften van verschillende vormen van fraude, maar er worden geen eenduidige gegevens bijgehouden over het melden van valse diploma’s en VOG’s of het doen van aangifte hiervan door een gemeente. Er kan dan ook geen informatie gedeeld worden over hoe vaak dit wordt gedaan en of dit voldoende wordt gedaan.
Welke bevoegdheden hebben gemeenten om malafide zorgaanbieders aan te pakken? Is het mogelijk om bestuurlijke boetes op te leggen? Kunnen onterecht verstrekte zorggelden worden teruggevorderd?
Voorop staat dat zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat gemeenten malafide aanbieders contracteren of dat malafide aanbieders invulling geven aan een pgb. Op het moment dat een gecontracteerde aanbieder fraudeert, kan de gemeente de overeenkomst met deze aanbieder beëindigen. Het is belangrijk dat zowel in de verordening als in contracten duidelijke en meetbare kwaliteitseisen en afspraken worden opgenomen. Ook bestaat er een mogelijkheid om een schadevergoeding te vorderen.
Daarnaast moet het terugvorderingsbeleid goed ingericht zijn. Terugvorderen blijft nu vaak nog uit bij gemeenten, onder meer omdat er in sommige gevallen lange en kostbare juridische procedures bij komen kijken, maar ook omdat het terugvorderingsbeleid niet altijd goed is ingericht. In het kader van het pgb is terugvorderen vanwege het zogenaamde dubbel-opzet vereiste, waarbij zowel opzet bij de aanbieder als de cliënt moet worden vastgesteld, ingewikkeld voor gemeenten. In het wetsvoorstel «Wijziging van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 in verband met het dubbel opzetvereiste en het creëren van een grondslag voor gegevensverwerking door zorgaanbieders en het CAK aan gemeenten inzake de zorgverlening aan onverzekerden» wordt daarom voorgesteld het dubbel-opzet vereiste te schrappen uit de Wmo. Dit wetsvoorstel ligt momenteel ter advisering bij de Raad van State.
Het is niet mogelijk om bestuurlijke boetes op te leggen. In artikel 5:4 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geregeld dat de bevoegdheid tot het opleggen van bestuurlijke sancties alleen bestaat als de betreffende wet (in dit geval de Wmo) dat bepaalt. Daarvan is in het kader van de Wmo geen sprake. Op basis van hoofdstuk 5 van de Awb kan een gemeente wel een last onder dwangsom en een last onder bestuursdwang opleggen om bijvoorbeeld zorgaanbieders te dwingen de kwaliteit van zorg of de administratie op orde te krijgen. Hiervoor moet een gemeente wel nadere regels in de eigen verordening opnemen.
Wat is de inzet van de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIECs) bij de aanpak van zorgcriminaliteit? Hoe ondersteunt u deze inzet?
De specifieke inzet van RIEC’s op de aanpak van criminaliteit in de zorg verschilt per regio. De stuurgroepen van de RIEC’s hebben namelijk de ruimte om zelf regionale prioriteiten te stellen. RIEC’s kunnen criminaliteit in de zorg tegenkomen
als onderdeel van casuïstiek rondom bijvoorbeeld de aanpak van drugs- en/of mensenhandel. Daarnaast hebben verschillende RIEC’s criminaliteit in de zorg specifiek als regionaal thema geprioriteerd en investeren zij op specifieke signalen van criminaliteit in de zorg en doen zij actief aan bewustwording en advisering op dit thema. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid ondersteunt de RIEC’s bij hun regionale aanpak van ondermijnende criminaliteit middels een jaarlijkse structurele bijdrage.
Enkele RIEC’s dragen bij aan de aanpak van criminaliteit in de zorg door te investeren in het verhogen van de bewustwording bij gemeenten door het organiseren van weerbaarheidstrainingen en expertmeetings. Zij hebben hiervoor verschillende factsheets en handreikingen ontwikkeld die gemeenten helpen om signalen van criminaliteit in de zorg eerder te kunnen herkennen en daarnaar te kunnen handelen. Ook adviseren enkele RIEC’s gemeenten en collectieve inkooporganisaties actief over de inzet van de Wet Bibob bij aanbestedingsprocedures, zodat voorkomen kan worden dat criminelen toegang krijgen tot het zorgdomein en kwetsbare cliënten. Overigens geldt dat niet alleen voor advisering rondom Bibob, maar adviseren enkele RIEC’s ook breder over welke barrières kunnen worden opgeworpen tegen criminele activiteiten in de zorgsector. In de regio Twente bestaat er bovendien sinds 2018 een informatieplein waar tussen RIEC-partners signalen worden gedeeld over het thema criminaliteit in de zorg welke worden opgewerkt tot effectieve interventies.
De aanpak van criminaliteit in de zorg door de RIEC’s heeft in enkele regio’s geleid tot het stopzetten van geldstromen, het terugvorderen van meerdere miljoenen aan onterecht verkregen zorggelden en het terugvorderen van uitkeringen en strafrechtelijke vervolging.
Hoe wordt een sluitende keten in de aanpak van zorgcriminaliteit gewaarborgd? In hoeverre kan bijvoorbeeld de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) samenwerken met een RIEC?
Een sluitende keten in de aanpak van criminaliteit in de zorg is essentieel om criminelen uit de zorgsector te weren en te stoppen. In het RIEC-samenwerkingsverband werken verschillende partijen uit het fiscale, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke domein aan de integrale aanpak van georganiseerde criminaliteit. Signalen over criminaliteit in de zorg kunnen worden ingebracht bij het RIEC, waar partners zoals de politie, het OM, gemeenten en de Belastingdienst informatie met elkaar kunnen delen en in gezamenlijkheid op zoek gaan naar het beste handelingsperspectief.
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van zorg en gaat niet over de aanpak van criminaliteit. De IGJ sluit niet aan bij integrale casusbesprekingen van het RIEC omdat het geen convenantpartner van het RIEC-samenwerkingsverband is. De RIEC’s kunnen gemeenten wel adviseren om signalen van zorgverwaarlozing bij de IGJ te melden en signalen van vermoedelijke zorgfraude bij het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ).
Deelt u de mening dat het aanpakken van fraude in de zorg niet mogelijk is zonder gegevensuitwisseling tussen de betrokken instanties? Waarom is het niet mogelijk voor gemeentes om persoonsgegevens onderling te delen? Welke mogelijkheden biedt de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg bij het delen van persoonsgegevens?
Met de onder vraag 5 reeds genoemde Wbsrz worden belangrijke knelpunten in de gegevensuitwisseling opgelost. De Wbsrz regelt namelijk de grondslagen voor de noodzakelijke uitwisseling van (persoons)gegevens voor zover dat nodig is voor de bestrijding van fraude in de zorg. Op deze manier kan opgetreden worden tegen frauderende zorgaanbieders die nu eenvoudig hun activiteiten in een ander zorgdomein of binnen een andere gemeente kunnen voortzetten. Deze uitwisseling van gegevens wordt geregeld met het zogenoemde Waarschuwingsregister zorgfraude.
Daarnaast regelt de Wbsrz een formele status voor het IKZ. Het IKZ wordt een stichting met een wettelijke taak. Hiermee verdwijnt de huidige vrijblijvendheid van dit samenwerkingsverband.
Aanvullend is wetgeving in voorbereiding die gegevensuitwisseling tussen gemeenten onderling en ziektekostenverzekeraars mogelijk maakt bij fraudeonderzoek in de fase ná gegevensuitwisseling met het IKZ. Daarmee wordt een knelpunt in de gegevensuitwisseling dat is ontstaan bij de overgang van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) naar de Wlz, de Zvw, de Wmo en de Jeugdwet per 1 januari 2015 hersteld.
Welke rol kan de Kamer van Koophandel (KvK) als poortwachter hebben in het voorkomen van zorgfraude? Welke strengere voorwaarden en eisen kunnen we landelijk stellen voor starters in de zorg, om een professioneel zorgbedrijf te beginnen is bijvoorbeeld enkel een inschrijving in de KvK voldoende?
De KvK schrijft ondernemers in, waaronder zorgondernemers. Er vindt een gesprek plaats en een ondernemer moet zich in bepaalde gevallen fysiek legitimeren. Bij zorgondernemers kan worden doorgevraagd over daarvoor relevante aspecten. Bij een signaal van zorgfraude kan een adviesteam worden geraadpleegd, onder voorwaarden kan een signaal, bijvoorbeeld aan de Nederlandse Arbeidsinspectie, worden verstrekt en in het uiterste geval kan een inschrijving worden geweigerd. Met uitzondering van de ten uitvoerlegging van eventuele door de rechter opgelegde bestuursverboden, heeft de KvK geen middelen om de inschrijving van een onderneming tegen te houden.
Klopt het dat zorgbedrijven die gerund worden door criminele netwerken niet alleen geld verduisteren maar ook een risico vormen doordat zij kwetsbare patiënten en/of cliënten ronselen voor hun criminele activiteiten? Ziet u mogelijkheden om deze kwetsbare groep weerbaarder te maken tegen deze beïnvloeding?
Het is zorgelijk en onaanvaardbaar als zorgaanbieders kwetsbare cliënten inzetten voor criminele activiteiten. Het is primair de verantwoordelijkheid van gemeenten om zicht te hebben en te houden op de kwaliteit en integriteit van aanbieders. Dit geldt voor zowel gecontracteerde aanbieders als voor het pgb. Bij het pgb geldt met name dat het belangrijk is dat de juiste doelgroep een pgb krijgt toegewezen.
In de Kamerbrief van 22 december 20222 heeft de Minister van VWS uw Kamer geïnformeerd over een aantal concrete verbeterplannen in de toerusting van (potentiële) pgb budgethouders en gemeenten. Deze concrete verbeteringen zijn afgestemd met cliëntenorganisatie Per Saldo en de VNG. Zo is er een kader voor pgb-vaardigheid ontwikkeld. Met dit kader als leidraad kunnen verstrekkers en (potentiële) budgethouders bepalen of iemand in staat is om een pgb te beheren. Daarnaast is Per Saldo in opdracht van het Ministerie van VWS gestart met een pilot met een aantal gemeenten waarin budgethouders aan de voorkant uitgebreid worden geïnformeerd over de taken en verantwoordelijkheden die bij een pgb horen. Ook worden ambtenaren bij gemeenten beter toegerust in de manier waarop zij kunnen inschatten of een persoon pgb-vaardig is. Door zowel de ambtenaren als budgethouders goed toe te rusten, wordt beoogd dat de juiste doelgroep een pgb krijgt toegewezen.
In hoeveel gemeenten zijn rechtmatigheidsonderzoeken ingesteld naar aanleiding van vermoedens en signalen van zorgcriminaliteit? Welke beeld komt uit deze onderzoeken en in hoeveel gevallen is ook daadwerkelijk sprake geweest van zorgcriminaliteit?
Hiervan zijn geen cijfers bekend. In algemene zin kan worden gesteld dat niet bij elk signaal met betrekking tot fraude in de zorg een rechtmatigheidsonderzoek wordt gestart. In de praktijk bestaan er vaak meerdere signalen vanuit verschillende afdelingen naast elkaar, die pas in een onderzoek samenkomen doordat er bijvoorbeeld een netwerk van mensen of bedrijven achter zit. Fraude in de zorg raakt meerdere afdelingen van een gemeente (toezicht, sociale recherche/boa, ondermijning, openbare orde en veiligheid), waarbij het belangrijk is dat er goede afstemming plaatsvindt voor het oppakken van dergelijke signalen.
Hoe oordeelt u over het feit dat de IGJ al jarenlang op rij constateert dat het toezicht op de Wmo ondermaats is?
Doordat de Wmo een decentrale wet is en de wetgever er destijds bewust voor heeft gekozen het toezicht op de Wmo aan gemeenten over te laten, is het toezicht divers georganiseerd. Er zijn, gelet op de IGJ-rapporten van de afgelopen jaren, zorgen over de wijze waarop het lokale toezicht is vormgegeven. De IGJ heeft geconstateerd dat het toezicht niet overal stevig genoeg is georganiseerd.
Naar aanleiding van de rapportages van de IGJ heeft Significant, in opdracht van VWS, een onderzoek uitgevoerd dat op 10 december 2021 naar uwKamer is gestuurd3. Hierin is een analyse gemaakt over het Wmo-toezicht, zijn knelpunten benoemd in de huidige uitvoeringspraktijk en voorstellen gedaan voor verbetering.
Naar aanleiding van dit onderzoek zijn er gesprekken gevoerd met de VNG, gemeenten, de IGJ, de GGD-GHOR en Toezicht Sociaal Domein (TSD) over een visie op goed toezicht in de Wmo. Op basis van deze gesprekken is een beleidskader Wmo-toezicht opgesteld waarmee bestuurlijk is ingestemd tijdens het Bestuurlijk Overleg op 15 februari 2023. De verbetervoorstellen uit dit beleidskader4 zijn geland in een voorgenomen wetswijziging enerzijds en een stimuleringsprogramma anderzijds.
In dat kader werkt VWS momenteel samen met de VNG en GGD-GHOR aan het inrichten van een stimuleringsprogramma om het toezicht te verstevigen en verder te professionaliseren. Daarbij is samen met de VNG en GGD-GHOR oog voor een integrale aanpak en de samenhang tussen kwaliteits- en rechtmatigheidstoezicht. In het stimuleringsprogramma zal onder meer aandacht zijn voor het opleiden van toezichthouders en de wijze waarop gemeenten de juiste afwegingen kunnen maken bij het inrichten van het toezicht op de Wmo. Ook is, onder regie van de GGD-GHOR, vanuit de praktijk de afgelopen periode gewerkt aan een model toetsingskader voor toezichthouders. Daarnaast is een implementatietraject onderdeel van het stimuleringsprogramma waarbij de verschillende elementen uit het stimuleringsprogramma door VNG en GGD-GHOR worden uitgerold onder gemeenten.
Ondertussen heeft het Wmo-toezicht zich de afgelopen jaren positief ontwikkeld. Zo heeft de IGJ in de rapportage over 2022 laten weten dat steeds meer gemeenten bovengemeentelijke samenwerking opzoeken. Ook valt in positieve zin op dat steeds meer gemeenten vastleggen welke keuzes zij in het Wmo-toezicht maken en op welke manier bijvoorbeeld het pro-actieve toezicht en calamiteitentoezicht worden uitgevoerd, terwijl dit nog geen wettelijke verplichting is.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het formuleren van nadere wettelijke kaders ter verbetering van Wmo-toezicht, zoals aangekondigd in antwoorden op Kamervragen van het lid Bevers (VVD) over het Rapport Wmo-toezicht 2021?
Momenteel wordt een wetswijzigingstraject van de Wmo voorbereid waarin onder meer aandacht is voor de inrichting van het Wmo-toezicht, het onafhankelijk functioneren van de toezichthouder en transparantie in het toezicht, zoals de openbaarmaking van toezichtrapportages. Deze wetswijziging wordt momenteel
ambtelijk voorbereid, waarbij ook wordt afgestemd met de VNG, gemeenten, de IGJ, de GGD-GHOR en TSD. De planning is om het conceptwetsvoorstel deze zomer in (internet)consultatie te brengen.
Mankementen in het huidige boetesysteem in Nederland |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA), Michiel van Nispen , Ismail El Abassi (DENK), Sandra Palmen (NSC) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het boek «de Boetefabriek» van Merel van Rooy waarin is omschreven hoe verkeersboetes de Staat steeds meer zijn gaan opleveren?1
Ja.
Als u terugkijkt op de verkeersboetesystematiek van Nederland in het licht van de analyse van Merel van Rooy, vindt u dan ook dat de overheid hiermee is doorgeslagen, met onnodig leed en schulden als gevolg?
Het is voor ieders veiligheid van belang dat verkeersdeelnemers zich aan de verkeersregels houden. Effectieve handhaving van die regels is hiervoor essentieel. Voor een optimaal effect van de verkeersboetes is het van belang dat ze snel en zeker worden geïnd. Vorig jaar zijn ongeveer 8,4 miljoen verkeersboetes op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften opgelegd. Het overgrote deel van de mensen (84%) betaalt hun boetes ook op tijd. Voor mensen die (meer) moeite hebben met het betalen van hun verkeersboete, is het van belang dat er voldoende goede mogelijkheden zijn voor betalingsregelingen, deze regelingen laagdrempelig worden aangeboden en daadwerkelijk worden benut. Dit is van groot belang om te voorkomen dat mensen in de schulden terechtkomen of bestaande schulden toenemen.
Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) heeft hierin een belangrijke rol. Het CJIB int verkeersboetes zo persoonsgericht mogelijk en probeert zo mogelijk (meer) schulden te voorkomen. Hierin zijn de afgelopen jaren grote stappen gezet en het CJIB werkt continu aan kwalitatieve en passende dienstverlening zodat mensen aan hun financiële verplichtingen kunnen voldoen.
Hoeveel mensen zijn er nu «gegijzeld» geweest door de wet Mulder in de periode 1993–2018 door het systeem en kunt u uitsluiten dat kinderen uit huis zijn geplaatst doordat hun ouder werd gegijzeld?
In de periode 1998–2018 is in 93.835 zaken gijzeling is toegepast. Aangezien voor één persoon in meerdere zaken gijzeling kan zijn toegepast, kan het aantal personen lager uitvallen. Op persoonsniveau is niet het aantal personen aan te geven dat gegijzeld is geweest in de periode 1998–2018, omdat persoonsgegevens zijn geschoond in deze zaken. De cijfers van voor 1998 zijn niet meer beschikbaar.
Wij hechten er verder aan te benadrukken dat gijzeling alleen kan worden toegepast nadat hiervoor door de rechter, na vordering van de officier van justitie, een machtiging is afgegeven. Voordat een machtiging wordt afgegeven, vindt een zitting plaats waarvoor betrokkene wordt opgeroepen. Tijdens deze zitting kan betrokkene zijn of haar persoonlijke omstandigheden toelichten.
Wij kunnen niet geheel uitsluiten dat kinderen destijds uit huis zijn geplaatst doordat hun ouder werd gegijzeld. Er zijn ons echter geen zaken bekend waarbij gijzeling tot een eventuele uithuisplaatsing heeft geleid.
Kunt u uitsluiten dat er vandaag de dag nog mensen betalen voor boetes waarvoor ze gegijzeld hebben gezeten en erkent u dat er sprake was van het grootschalig niet respecteren van de mensenrechten in deze gijzelingspraktijk zoals de Nationale ombudsman in 2015 concludeerde?
Ons is niet bekend dat er op dit moment mensen zijn die eerder gegijzeld zijn geweest en nu nog betalen voor de betreffende boete(s). Met de Nationale ombudsman zijn wij ervan doordrongen dat gijzeling een ultimum remedium is. Daarom is dit proces ook zorgvuldig ingericht met een rechterlijke toets van het gijzelingsverzoek van het Openbaar Ministerie.
Erkent u dat er 25 jaar lang gegijzeld is geweest zonder dat de overheid naging of iemand wel kón betalen en wat gaat u doen om het leed te erkennen en waar mogelijk recht te zetten?
De in de beantwoording van vraag 3 genoemde rechterlijke toets van de vordering tot gijzeling is er altijd geweest, ook in de periode 1993 tot en met 2018. Ruim tien jaar geleden is meer aandacht voor de toepassing van gijzeling ontstaan. Dit mede naar aanleiding van het rapport van de Nationale ombudsman. Het rapport en de bijbehorende aanbevelingen hebben geleid tot verbetermaatregelen om te voorkomen dat mensen die niet konden betalen in aanmerking zouden kunnen komen voor gijzeling.2 Zo is het voor sancties op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften mogelijk gemaakt om in termijnen te betalen.
Het uitgangspunt is dat gijzeling niet wordt toegepast als iemand wel wil betalen, maar dat niet kan. Dit uitgangspunt is ook verankerd in het beleid van het Openbaar Ministerie en de beleidsregels van de Minister voor Rechtsbescherming. De betrokken overheidsinstanties moeten zich blijvend inspannen om zicht te krijgen op iemands situatie in de voorbereiding van de eventuele vordering tot gijzeling. Bij betalingsonmacht is het in het belang van de betrokkene dat hij zijn persoonlijke situatie toelicht of laat toelichten bij de rechter.
Herkent u, net als Merel van Rooy het probleem dat mensen door geldproblemen niet verzekerd zijn en bent u bereid om te kijken hoe deze mensen voor een meer schappelijk tarief verzekerd kunnen zijn als het gaat om boetes in plaats van ze een duurdere verzekering aan te bieden?
Het afsluiten van de benodigde verzekering is een eigen verantwoordelijkheid van de burger. De premies worden bepaald door de verzekeringsmaatschappijen. Indien de premie (tijdelijk) niet betaald kan worden, kan de kentekenhouder ervoor kiezen om het voertuig te laten schorsen door de RDW. Het voertuig hoeft dan niet verzekerd te zijn. Ook hoeft voor het voertuig dan geen motorrijtuigenbelasting betaald te worden en het voertuig hoeft niet APK-goedgekeurd te zijn. Tijdens de schorsing mag het voertuig niet op de openbare weg staan of rijden.
Wat vindt u ervan dat er volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) naar schatting 100.000 kinderen wonen in een gezin met een problematische schuld door een verkeersboete?
De cijfers van het CBS laten zien hoeveel procent van de huishoudens die kampen met problematische schulden – (onder meer) een of meerdere openstaande verkeersboetes heeft – en wat de gezinssamenstelling is. Dat wil echter niet zeggen dat de verhoogde verkeersboetes de oorzaak zijn van problematische schulden. De verkeersboetes kunnen ook zijn opgelegd en verhoogd nadat problematische schulden om andere redenen zijn ontstaan.
Uiteraard is het van belang dat ongeacht de oorzaak van problematische schulden, burgers zorgvuldig tegemoet worden getreden, zonder uit het oog te verliezen waarom verkeersboetes zijn opgelegd en dat deze moeten worden betaald. Het CJIB heeft hiervoor volop aandacht, onder meer door verkeersboetes persoonsgericht te innen.3 Deze werkwijze toont de betrokkenheid van het CJIB met betrekking tot de ambitie van dit kabinet om de toename van geldzorgen en armoede te voorkomen. Daar komt bij dat de grootste publieke schuldeisers, waaronder het CJIB, in het samenwerkingsverband Clustering Rijksincasso samenwerken om een bijdrage te leveren aan het ontzorgen en ondersteunen van mensen met betalingsproblemen, zodat zij zo veel als mogelijk kunnen voldoen aan hun financiële verplichtingen.4
Vindt u het feit dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) meer dan 300.000 betalingsregelingen per jaar afsluit, een teken dat de boetes te hoog zijn geworden?
Het feit dat er veel betalingsregelingen worden getroffen betekent niet automatisch dat de verkeersboetes te hoog zijn geworden. De financiële positie van de betrokkenen speelt hierbij vermoedelijk de grootste rol. Ook bij een lagere boete zullen mensen die vanwege hun financiële omstandigheden moeite hebben om een verkeersboete te betalen, naar verwachting een betalingsregeling treffen. Door het treffen van een betalingsregeling kan verdere ophoging van de boete worden voorkomen. Daar komt bij dat het CJIB mensen proactief, via onder meer de website, vraagt contact te zoeken als zij moeilijkheden hebben met het betalen van hun verkeersboete(s). De standaard-betalingsregelingen (circa 95% van alle getroffen regelingen) die het CJIB aanbiedt zijn helder, transparant en toegankelijk.5 Meer informatie over de mogelijkheden om tot betaling te komen, kan ook leiden tot een toename in de aanvragen van betalingsregelingen en het treffen daarvan.
Bent u bereid om de verhogingen van de bedragen bij niet betalen te koppelen aan die van het strafrecht zonder minimumbedrag in de tweede aanmaning?
Wij realiseren ons dat de verhogingenpercentages fors zijn. De daadwerkelijke hoogte van het bedrag hangt af van het initiële boetebedrag. Bij een lagere verkeersboete zal het bedrag van de verhoging bijvoorbeeld geringer zijn dan bij een hogere verkeersboete. Verhogingen kunnen als gezegd worden voorkomen door de verkeersboete op tijd te betalen of een betalingsregeling te treffen. Daarbij komt dat verhogingen een belangrijke functie hebben. Ze zijn mede bedoeld om de betaaldiscipline van burgers te verbeteren en daarmee de effectiviteit van de inning van verkeersboetes te vergroten. Uit WODC-onderzoek blijkt dat dit bijdraagt aan de betaaldiscipline.6
Samen met de verantwoordelijke departementen wordt in kaart gebracht welke ophogingen tijdens het invorderingstraject kunnen ontstaan. Ook het CJIB zal deelnemen aan dit door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangekondigde onderzoek naar de doelmatigheid van ophogingen. De aanmaningen bij verkeersboetes worden hierin meegenomen. Tevens worden in het onderzoek opties verkend om de schuldenoploop te verminderen, inclusief de budgettaire gevolgen daarvan. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zal uw Kamer informeren over de uitkomsten en opvolging van het onderzoek.
Bent u bereid om, in navolging van het advies van het Openbaar Ministerie (OM), de verkeersboetes te verlagen met 30 procent om het in verhouding te brengen met het strafrecht?
De financiële gevolgen van het opvolging van dit advies zijn groot. Het gaat om een bedrag oplopend tot circa 300 miljoen euro per jaar. Het is daarom aan het nieuwe kabinet om hier een besluit over te nemen.
Klopt het dat 22 Europese landen een systeem hebben van inkomensafhankelijke boetes in het strafrecht waarmee bewezen is dat dit systeem in principe uitvoerbaar is en dus ook voor Nederland, waar het draagkrachtbeginsel voor geldboetes al is vastgelegd (art. 24 Sr), maar nog niet structureel wordt uitgevoerd?
Het feit dat in andere landen een systeem van inkomensafhankelijke boetes bestaat, betekent niet automatisch dat dit ook werkt in het Nederlandse systeem. Dit komt onder meer doordat verreweg de meeste verkeersboetes in Nederland opgelegd worden op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en niet op basis van het strafrecht. De Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften is gebaseerd op kentekenaansprakelijkheid waarmee een zeer snelle en effectieve afhandeling van de overtredingen gerealiseerd wordt. Bovendien wordt de strafrechtketen hiermee ontlast. Kentekenaansprakelijkheid verhoudt zich niet goed met inkomensafhankelijke boetes. Het wordt dan van groot belang om vast te stellen wie precies de overtreding begaan heeft, omdat dit grote gevolgen voor het boetebedrag kan hebben. Dit is lastig bij een constatering op kenteken, want alleen bij een staandehouding is direct met zekerheid te zeggen wie de bestuurder was.
Overwogen zou dan moeten worden om alle geautomatiseerde handhavingsmiddelen te vervangen door middelen waarmee vanaf de voorkant wordt geflitst om bij een constatering op kenteken vast te kunnen stellen wie de daadwerkelijke bestuurder was. Dit zou een kostbaar en langdurig (verander)traject zijn. Bovendien moet dan nog steeds in alle zaken nader onderzoek worden gedaan naar wie de bestuurder was, zoals dat nu ook al in het strafrecht gebeurt bij overtredingen die op kenteken zijn geconstateerd, alleen een foto van de voorzijde is daarvoor niet voldoende om dit met zekerheid vast te kunnen stellen. Dit zou een forse extra belasting van de strafrechtketen betekenen.
Overigens kan er bij boetes die worden opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, indien er in beroep wordt gegaan, in bepaalde gevallen wel rekening gehouden worden met de draagkracht van de betrokkenen
Bent u bereid om de boetes onder de wet Mulder te maximeren tot 150 euro en voor hogere boetes dit onder te brengen in het strafrecht, zodat daar rekening kan worden gehouden met draagkracht of een dagboetestelsel kan worden ingevoerd?
Het overhevelen van alle boetes onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften met een bedrag boven de 150 euro naar het strafrecht, betekent een forse extra belasting van de strafrechtketen. De strafrechtketen is nu al overbelast. Dit zal er daarom naar verwachting toe leiden dat steeds meer zaken niet tijdig afgehandeld kunnen worden of uiteindelijk zelfs eindigen in een sepot. Hiermee komt de efficiënte en effectieve sanctionering die we nu met de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften kennen, in gevaar. Bekend is dat hoe sneller een straf wordt opgelegd hoe groter het effect ervan is. Ook zouden hiermee redelijk lichte verkeerszaken andere zaken, bijvoorbeeld zedenzaken of ondermijningszaken, in het strafrechtketen verdringen. Bovendien kan er, zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 11, bij boetes die worden opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, indien er in beroep wordt gegaan, in bepaalde gevallen nu ook al rekening gehouden worden met de draagkracht van de betrokkenen.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe inkomensafhankelijke boetes op zwaardere overtredingen voor een systeem zouden kunnen zorgen waarin boetes een veel minder grote last leggen op het inkomen van lagere inkomens, gezien de scheve verhoudingen nu?
Zwaardere overtredingen worden in het strafrecht afgedaan. Door rechters wordt bij het opleggen van de sanctie veelal al rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte. Tegen het introduceren van inkomensafhankelijke boetes voor de zwaarste overtredingen binnen de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriftengelden dezelfde argumenten als in het antwoord op vraag 11 benoemd.
Wilt u kijken naar het invoeren van een kosteloze betalingsherinnering voor de betaling van boetes, net als wordt geëist van private schuldeisers en zoals geadviseerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) in 2020? (Kamerstuk 29 279, nr. 593)
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in de Kamerbrief over de geüpdatete Rijksincassovisie aangekondigd dat de mogelijkheid van het standaard versturen van een kosteloze betalingsherinnering onderdeel uitmaakt van het hiervoor genoemde onderzoek naar de doelmatigheid van ophogingen.7
Kunt u aangeven hoeveel er is gevorderd aan aanmaningen vorig jaar, hoeveel verzekeringsboetes er zijn uitgeschreven en hoeveel er is gevorderd aan initiële boetes en uiteindelijk is gevorderd na aanmaningen? Kunt u de verzekeringsboetes uitsplitsen naar de boetes voor langzaamrijdende landbouwvoertuigen?
Sanctie
Aantal Wahv-boetes (2023)
Totaal initieel boetebedrag (in euro’s1)
Totaalbedrag eerste wettelijke verhoging (in euro’s2)
Totaalbedrag tweede wettelijke verhoging (in euro’s3)
Alle Wahv-boetes
Wahv-boetes voor alle categorieën onverzekerde voertuigen
Wahv-boetes voor langzaamrijdende landbouwvoertuigen
Deze bedragen zijn exclusief de wettelijke administratiekosten en inclusief inmiddels ingetrokken verkeersboetes en vernietigde verkeersboetes na ingesteld bij het Openbaar Ministerie op de peildatum 7 april 2024.
Dit bedrag komt bovenop het nog te betalen boetebedrag en de administratiekosten.
Dit bedrag komt bovenop het openstaande, verhoogde boetebedrag.
Gelet op de peildatum (7 april 2024) kan het vorderingsbedrag aan boetes nog onderhevig zijn aan wijzigingen en is op dit moment nog niet voor alle boetes uit 2023 al een eerste of tweede aanmaning gestuurd (indien de opgelegde boete en administratiekosten niet tijdig en/of volledig wordt betaald).8
Klopt het dat de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften op dit moment voor het eerst in zijn geheel wordt geëvalueerd en wanneer kunnen wij de resultaten van dit onderzoek verwachten?
Ja, dit klopt. Het WODC start binnenkort met de evaluatie van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. De uitkomsten van het onderzoek worden in 2025 verwacht.
Wordt er in de lopende evaluatie ook gekeken naar de vraag of de rechtsbescherming van mensen in de loop der jaren voldoende is gewaarborgd bij het gebruik van deze wet? Zo niet, op welke manier wordt dat dan in kaart gebracht?
Ja. Het doel van de invoering van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften was om vereenvoudiging aan te brengen in de wijze van afdoening van enkele veelvoorkomende verkeersovertredingen van lichte aard. Eén van de uitgangspunten bij de invoering was dat de nieuwe wijze van handhaving diende om een deugdelijke rechtsbescherming van de betrokkene te waarborgen. In de evaluatie wordt gekeken of deze doelstelling behaald is.
Komt er met deze evaluatie ook een antwoord op de vraag hoeveel mensen gegijzeld zijn, of de verhoogde aanmaningen nog in de verhouding staan tot het vergrijp, hoe vaak auto’s buiten gebruik zijn gesteld en vernietigd zijn, en welke alternatieven er zijn voor dwangmaatregelen of hoge (inkomsenafhankelijke) geldboetes?
Nee. Deze wetsevaluatie ziet op de bredere vraag of de afdoening van verkeersvoorschriften conform de doelen van de wet gebeurt en of zowel de inrichting van de wet zelf als de uitvoering daarvan efficiënt en effectief zijn. Zoals bij de beantwoording van vraag 9 is aangegeven, is door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een onderzoek aangekondigd naar de doelmatigheid van ophogingen. Daarbij wordt in kaart gebracht welke ophogingen tijdens het invorderingstraject kunnen ontstaan en worden opties verkend om de schuldenoploop te verminderen. De aanmaningen bij verkeersboetes worden in dit onderzoek meegenomen.
Het bericht 'Pandeigenaren zijn vernielingen door krakers zat: ‘Met een moker heb ik de deur ingebeukt’' |
|
Peter de Groot (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pandeigenaren zijn vernielingen door krakers zat: «Met een moker heb ik de deur ingebeukt» uit de Telegraaf van 24 maart 2024?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe beoordeelt u de stelling van vastgoedondernemers en pandeigenaren dat het aangescherpte kraakverbod weinig tot geen oplossing biedt?
Wetgeving werkt normerend en biedt een grondslag om op te treden. In hoeverre de aanscherping van de ontruimingsmogelijkheden van een gekraakt pand een verbetering opleveren zal moeten blijken uit de evaluatie die ik komend jaar zal laten uitvoeren.
Is het onderzoek naar een toename of afname van het aantal krakers over de afgelopen jaren inmiddels afgerond? Wanneer volgt de brief van het kabinet hierover?
Zoals de Eerste Kamer bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in 2021 is toegezegd2, zal de aldus gewijzigde wet drie jaar na inwerkingtreding worden geëvalueerd. Aangezien de wetswijziging op 1 juli 2022 in werking is getreden, volgt de eindevaluatie in 2025. Overigens bestaat het gehele evaluatie-onderzoek uit een zogenaamde 0- en 1-meting en een eindevaluatie. De 0-meting is vorig jaar naar uw Kamer gestuurd en ik verwacht uw Kamer in de loop van dit voorjaar de 1-meting te kunnen toesturen. De eindevaluatie volgt, zoals gezegd, in 2025. Op basis van deze onderzoeken zal ook iets gezegd kunnen worden over de ontwikkeling van het aantal kraakincidenten, ontruimingen en overige hierboven in de vragen aangehaalde kwesties.
Vooruitlopend daarop kan ik wel stellen dat het strafrechtelijk instrumentarium, dat met opeenvolgende wetswijzigingen is aangescherpt, voldoende aanknopingspunten biedt om op te treden. Ook is het zo dat gemeenten gebruik kunnen maken van de Leegstandwet en eigenaren van vastgoed leegstandbeheerders kunnen inschakelen teneinde te voorkomen dat een pand wordt gekraakt
Kunt u aangeven hoeveel kraakpanden sinds de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving zijn ontruimd? Hoeveel van die kraakpanden zijn vreedzaam ontruimd en hoeveel ontruimingen zijn gepaard gegaan met wanordelijkheden en openbare ordeverstoringen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeveel gevallen is er ontruimd voor leegstand?
Zie antwoord vraag 3.
Houden politie en gemeenten bij welke kraakpanden er in hun stad of regio zijn en of deze ontruimd zijn of nog ontruimd gaan worden? Welke knelpunten zijn er bij de informatiehuishouding over kraakpanden?
De Vereniging Nederlandse Gemeenten heeft voor mij een uitvraag gedaan bij gemeenten en daarop reacties ontvangen van 9 gemeenten van verschillende omvang. Informatie over kraakincidenten wordt bijgehouden via de reguliere systemen van de politie en het Openbaar Ministerie. Daarbij zijn geen knelpunten gemeld.
In hoeveel gevallen vertrekken krakers vrijwillig uit een gekraakt pand?
Zie antwoord vraag 3.
Zien politie en gemeenten vaak dezelfde individuele krakers? Behoren deze krakers tot een collectief?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat kraken diefstal is?
Kraken is in juridische zin niet gelijk aan diefstal maar kan wel dezelfde gevolgen hebben.
Is de wetgeving waarin kraken is verboden voldoende effectief? Geeft de wet voldoende juridische instrumenten en capaciteit om het aantal krakers terug te dringen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen om het kraakverbod beter te handhaven en het aantal krakers terug te dringen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de documentaire over de kraak en ontruiming van Hotel Mokum?2 Is het in een documentairefilm verwerken van instructies over hoe te kraken strafbaar?
Ik ben bekend met de documentaire. Het is in zijn algemeenheid niet strafbaar om in een journalistiek document te berichten over wat door derden gezegd wordt. Tegelijkertijd is het altijd afhankelijk van feiten en omstandigheden of er sprake is van een strafbaar feit. Dit is aan het Openbaar Ministerie en ultiem de rechter om te beoordelen.
Bent u bereid om publieksvoorlichting op het verbod op kraken in te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Hierin is niet voorzien. Ik acht een publiekscampagne weinig zinvol gezien de beperkte omvang van het fenomeen.
Valt het online oproepen tot een kraak onder opruiing? Zo nee, waarom niet?
Opruiing, oftewel het oproepen tot het plegen van strafbare feiten of tot gewelddadig optreden, is strafbaar gesteld in artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht. Het is aan het Openbaar Ministerie om aan de hand van de feiten en omstandigheden te beoordelen of sprake is van een verdenking ter zake van opruiing. Of een verdachte schuldig wordt bevonden aan overtreding van artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht is uiteindelijk aan de rechter4.
De toegenomen export van landbouwmachines en diervaccins naar Rusland |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat Nederland meer agrarisch gerelateerde producten, zoals diervaccins, broed- en landbouwmachines exporteert naar Rusland dan voor 24 februari 2022?1
In het aan het bericht ten grondslag liggende rapport («de Nederlandse agrarische sector in internationaal verband, editie 2024») staat inderdaad dat de Nederlandse uitvoerwaarde van landbouwgerelateerde goederen2 naar Rusland toenam van EUR 184 miljoen in 2021 naar EUR 239 miljoen in 2022 (overigens daalde deze uitvoerwaarde in 2023 weer naar EUR 193 miljoen3). Het rapport geeft inzicht in alle mondiale, landbouwgerelateerde handelsstromen met ons land en wordt jaarlijkse gepubliceerd door Wageningen Economic Research i.s.m. het Centraal Bureau voor de Statistiek in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het rapport werd op 4 maart jl. aan uw Kamer verzonden ter informatie. Deze machines vallen, tot nu toe, niet onder sancties.
Klopt het dat het hierbij vooral gaat om handelswaar waarmee de opbrengst per hectare landbouwgrond in Rusland toeneemt?
Voor een deel van de exportgoederen geldt dit mogelijk wel (o.a. oogst- en dorsmachines), maar voor een ander deel niet of minder (bijv. dierenvaccins die een preventieve werking hebben bij dierziektes en de verspreiding daarvan).
Deelt u de mening dat deze Nederlandse export daarmee bijdraagt aan de autarkische koers van Rusland, zoals onlangs nog door Poetin geaccentueerd in zijn jaarlijkse toespraak tot de Doema en de Federatieraad? Zo nee, waarom niet?2
Het is aannemelijk dat de Nederlandse export van landbouwgerelateerde goederen op deelterreinen individuele bedrijven in de Russische land- en tuinbouwsector beter in staat stelt tot (voedsel)productie in Rusland zelf. In hoeverre dit ook bijdraagt aan meer autarkie is niet met zekerheid te zeggen.
Hoe beoordeelt u de woorden van oud-president Medvedev dat de eigen, steeds meer zelfvoorzienende agrarische sector een «stil wapen» is waarmee «vijanden» gestraft worden en waarvan «vrienden» mogen profiteren?
Het kabinet is van mening dat voedsel en voedselvoorziening nooit gebruikt mogen worden als een «stil wapen».
Deelt u de mening dat het terecht is dat de sancties tegen Rusland geen belemmering voor de uitvoer van levensmiddelen en landbouwproducten mogen vormen, opdat de Europese Unie (EU) geen verantwoordelijkheid draagt voor de wereldwijde voedselcrisis?
De Europese sancties zijn erop gericht om een hoge prijs te verbinden aan de Russische aanvalsoorlog, consequenties te verbinden aan schending van het internationaal recht en de Russische oorlogscapaciteit technisch, financieel en economisch zo veel mogelijk in te perken. De Russische agressie tegen Oekraïne heeft geleid tot enorme schade aan Oekraïense infrastructuur, de landbouw en economie als geheel en een blokkade van havens. Dat is de oorzaak dat graan uit Oekraïne de wereldmarkt niet bereikte en daaruit voortvloeiende problemen t.a.v. voedselzekerheid. Het kabinet weegt bij voorgestelde nieuwe sanctiemaatregelen steeds of deze ongewenste neveneffecten zouden hebben, waaronder op het gebied van voedselzekerheid. Op de sancties geldt, zoals bekend, een reeks uitzonderingen, juist om humanitaire hulp te faciliteren en als extra garantie voor voedselzekerheid. Zo kunnen bedrijven en personen tegen wie sancties gelden in aanmerking komen voor vrijstelling voor transacties die van belang zijn voor de wereldwijde voedselzekerheid.
Bent u van mening dat agrarisch gerelateerde producten die expliciet gebruikt worden om Rusland zelfvoorzienend – en daarmee ook sanctiebestendig – te maken mogelijk wel gesanctioneerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, onder welke voorwaarden zouden dergelijke sancties wat u betreft ingesteld kunnen worden?
Het is de inzet van het kabinet om in EU-kader de druk op Rusland op te blijven voeren met aanvullende sanctiemaatregelen, waarbij voor het kabinet alle opties op tafel (blijven) liggen. Zwaarwegende humanitaire belangen, zoals de wereldwijde voedselzekerheid, zijn hierbij wel steeds een randvoorwaarde. Daarom toetst het kabinet bij potentiële nieuwe maatregelen of deze geen ongewenste gevolgen hebben voor de voedselzekerheid. Het kabinet verstrekt geen informatie over mogelijke toekomstige sanctiemaatregelen, daar het de effectiviteit van het sanctie-instrument ondermijnt.
De noodkreet van MSD-baas ’Kankerpatiënt eindeloos in wachtkamer voor nieuwe behandelingen’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de situatie waarin Nederlandse mensen met kanker zich bevinden, waarbij zij minder toegang hebben tot nieuwe behandelingen dan kankerpatiënten in andere landen? Zo ja, wat is uw reactie op deze situatie?
Ik wil de beantwoording van de vragen van lid Van der Plas graag beginnen met een algemene uitleg van het waarom van het beleid ten aanzien van dure geneesmiddelen en zal daarna ingaan op de specifieke vragen.
Er komen steeds meer geneesmiddelen op de markt met een (zeer) hoge prijs. Als gevolg daarvan groeien de uitgaven aan geneesmiddelen harder dan de uitgaven aan de rest van de ziekenhuiszorg. Dure geneesmiddelen verdringen daarmee andere vormen van zorg en/of andere collectieve uitgaven.1Als tegen die achtergrond geneesmiddelen worden toegelaten tot de basisverzekering die niet pakketwaardig zijn, bijvoorbeeld omdat de onzekerheid ten aanzien van de effectiviteit te groot is en/of omdat het risico op een niet-kosteneffectieve inzet te groot is, levert dat per saldo een verlies aan gezondheidswinst op voor de gehele bevolking. Bovendien ondergraaft dat de solidariteit.
Net als in veel andere Europese landen hanteren we in Nederland daarom een systeem waarbij voorafgaand aan het vergoedingsbesluit voor (dure) geneesmiddelen een toets op pakketwaardigheid wordt uitgevoerd (de pakketbeoordeling)2. Dit heeft als doel ervoor te zorgen dat alleen geneesmiddelen uit collectieve middelen worden vergoed die bewezen gelijke waarde of meerwaarde hebben ten opzichte van de standaardbehandeling en ook verantwoorde uitgaven kennen. Deze werkwijze betekent dat (dure) geneesmiddelen niet direct beschikbaar zijn voor de patiënt. Een zorgvuldige beoordelingsprocedure kost tijd. Uiteraard heb ik net als andere partijen die betrokken zijn bij de vergoeding van (dure) geneesmiddelen, oog voor patiënten die hun, soms enige, hoop gevestigd hebben op een nieuw geneesmiddel. Maar het is onze gezamenlijke verantwoordelijkheid om de belangen van deze patiënten af te wegen tegen de belangen van alle patiënten, ook die in de toekomst. Als we nu geen keuzes maken en de uitgaven aan dure geneesmiddelen niet beheersen, kan de toegang tot nieuwe geneesmiddelen of andere effectieve zorg voor patiënten in de toekomst in het gedrang komen. Ik wijs daarbij op de verantwoordelijkheid van fabrikanten om maatschappelijk verantwoorde prijzen te vragen. Natuurlijk mag er voor het nemen van financiële risico’s een beloning gevraagd worden, maar deze moet wel maatschappelijk te dragen zijn, financieel, maar ook moreel.
Tegen die context wil ik aangeven dat ik de zorgen van mensen met kanker in Nederland heel goed begrijp. Tegelijk is het zo dat uit recent onderzoek van de universiteit Utrecht3 is gebleken, dat lang niet alle nieuwe kankergeneesmiddelen van toegevoegde waarde zijn. Dat geldt vooral voor geneesmiddelen die versneld tot de markt werden toegelaten met beperkt wetenschappelijk bewijs. De beroepsverenging Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie (NVMO) geeft aan dat, omdat de regels voor het toelaten van geneesmiddelen in Europa in de afgelopen jaren steeds soepeler zijn geworden, kankergeneesmiddelen op de markt komen die weliswaar werkzaam zijn (er is een effect), maar waarvan de vraag is of deze ook echt voordelen bieden voor de patiënt met kanker. Zij wijst er daarbij ook op dat een kankermedicijn meestal ook (ernstige) bijwerkingen heeft. Ik ben het met de NVMO eens en vind een zorgvuldige procedure voor de vergoeding van deze middelen daarom belangrijk, ook als dat kan betekenen dat patiënten dan (tijdelijk) geen toegang hebben tot een nieuw geneesmiddel. Wel wil ik ervoor zorgen dat de doorlooptijd niet langer duurt dan nodig. Daarop is mijn beleid dan ook gericht.
Kunt u aangeven waarom Nederland vrijwel het enige land in de Europese Unie (EU) is dat nog geen toegang heeft tot een specifiek borstkankermiddel, terwijl dit middel in de meeste Europese landen al de standaardbehandeling is? Wat zijn de specifieke redenen voor de lange wachttijd in Nederland?
Ik begrijp dat gedoeld wordt op het middel pembrolizumab van de fabrikant MSD. Pembrolizumab heeft in de sluis gestaan, waarna een zogeheten breed financieel arrangement is overeengekomen. Dat betekent dat het financieel arrangement ook geldt voor toekomstige indicaties waarvoor dit middel ingezet kan worden. Voorwaarde is uiteraard wel dat nog wordt vastgesteld dat die nieuwe indicaties voldoen aan het wettelijke criterium stand van de wetenschap en praktijk, oftewel dat er voldoende zekerheid is over de effectiviteit. Het is aan de zorgverzekeraars om dat te beoordelen, zowel bij sluismiddelen met een breed financieel arrangement als bij dure geneesmiddelen die niet in de sluis zijn geplaatst4. Dat doen zorgverzekeraars gezamenlijk in de Commissie Beoordeling Add-on Geneesmiddelen (CieBAG). De CieBAG zoekt hierbij afstemming met de beroepsgroep, onder meer om de plaatsbepaling goed in beeld te hebben.
Nadat de Europese Commissie in mei 2022 marktautorisatie heeft verleend aan pembrolizumab voor de nieuwe indicatie (neo)adjuvante behandeling van volwassen patiënten met triple-negatieve borstkanker5, heeft de CieBAG geconstateerd dat er veel onzekerheden zijn over de stand van de wetenschap en praktijk van pembrolizumab bij deze groep patiënten. Vanwege de complexiteit van de beschikbare wetenschappelijke gegevens hebben de zorgverzekeraars in april 2023 het Zorginstituut Nederland als pakketbeheerder verzocht om een duiding uit te voeren6. Dat houdt onder meer in dat het Zorginstituut aan de hand van de geldende wet- en regelgeving beoordeelt of deze zorg deel uitmaakt van het basispakket. Die duiding kan een specifiek geneesmiddel betreffen, maar ook meer algemeen, de uitgangspunten van een beoordeling. Voor een duiding door het Zorginstituut heeft de fabrikant een dossier moeten opstellen. In juni 2023 heeft het Zorginstituut geconcludeerd dat het dossier voldoende was om beoordeeld te worden. Ik verwacht dat het Zorginstituut de beoordeling op korte termijn zal afronden. Er zal dan duidelijkheid zijn of pembrolizumab voor de betreffende indicatie voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk7.
Het is belangrijk dat het juiste geneesmiddel wordt ingezet bij de juiste patiënt en daarmee bijdraagt aan passende zorg. Ik vind het dus goed dat de zorgverzekeraars en de beroepsgroep hun verantwoordelijkheid nemen om hiervoor zorg te dragen. In reactie op een verzoek van de branchevereniging van fabrikanten van innovatieve geneesmiddelen (de VIG) heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in februari 2022 geoordeeld dat de werkwijze van de CieBAG binnen de wettelijke kaders, waaronder de zorgplicht, valt8. Wel zag de NZa enkele verbeterpunten, die door de zorgverzekeraars zijn geadresseerd. Zo zijn er beslisbomen vastgesteld en publiceert Zorgverzekeraars Nederland (ZN) de maandelijkse wijzigingen van vergoede middelen, alsmede een totaaloverzicht van de wijzigingen, inclusief standpunten over de door hen beoordeelde middelen op de eigen website9. Ik vind dat een goede ontwikkeling. In mijn ogen is de transparantie over de doorlooptijden van beoordelingen door de zorgverzekeraars (zowel de feitelijke als streefinformatie) nog voor verbetering vatbaar. Ik ben daarover met ZN in gesprek.
In hoeverre vindt u het acceptabel dat zorgverzekeraars mensen met kanker hun behandeling blijven ontzeggen, gezien de vertragingen in het proces en de stand van zaken in ons omringende landen? Hoe ziet u de gevolgen van het veranderen van de aanspraakstatus naar «nee, mits» op de kwaliteit en toegankelijkheid van geneesmiddelen voor patiënten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er internationale best practices of succesvolle modellen die kunnen worden geïmplementeerd om de wachttijden voor nieuwe kankerbehandelingen te verminderen? Zo ja, bent u bereid om samen te werken met andere landen en experts om te leren van hun ervaringen en deze in Nederland toe te passen, denk bijvoorbeeld aan onze buurlanden Frankrijk en Denemarken met kortere wachttijden?
Nederland werkt intensief samen met andere Europese landen op het gebied van geneesmiddelenbeleid, ook om te leren van goede voorbeelden. Helaas zie ik ook voor kankergeneesmiddelen op dit moment geen beter of slimmer systeem om geneesmiddelen sneller bij de patiënt te krijgen. Ik verwijs u naar de brief van 22 januari 202410 van de Minister van VWS, waarin verslag wordt gedaan van een verkenning naar mogelijkheden voor vroege toegang. Hierbij is ook naar Frankrijk gekeken. In deze brief wordt ook aangegeven dat wordt gewerkt aan diverse aanpassingen aan de vergoedingsprocedures, om de wachttijden waar mogelijk terug te dringen, zie daarvoor ook mijn antwoord op vraag 5 hieronder. Ik vind het belangrijk om de effecten daarvan af te wachten.
Hoe beoordeelt u de rol van de zogenaamde sluis, waar nieuwe, dure geneesmiddelen eerst worden beoordeeld op bewezen effectiviteit en kosten, als het gaat om de toegang van patiënten tot deze geneesmiddelen? Welke aanpassingen voert u door in dit proces om de wachttijd te verkorten?
Hoewel ik zou willen dat de sluis niet nodig is, ken ik geen ander instrument dat beter borgt dat (zeer) dure geneesmiddelen pas worden ingezet als de effectiviteit daarvan vaststaat en een maatschappelijk aanvaardbare prijs is overeengekomen.
Ik besef dat de sluis tot gevolg heeft dat patiënten soms lang moeten wachten op een voor hen effectief middel, daarom is mijn inzet erop gericht om de doorlooptijd tussen markttoelating en het vergoedingsbesluit te verkorten, door toe te werken naar een stelsel waarin risico-identificatie en -beheersing voor dure geneesmiddelen structureel vroegtijdig plaatsvinden. Ik wil in de toekomst meer gewicht toekennen aan risico’s ten aanzien van de effectiviteit en gepaste inzet van het geneesmiddel, naast financiële risico’s. Voor een uitgebreide toelichting over de inhoud en voortgang van dit traject verwijs ik u naar de Voortgangsbrief pakketbeheer van dure geneesmiddelen die ik recent naar uw Kamer heb gestuurd.11
Kunt u uitleggen waarom het soms maanden tot jaren duurt voordat een middel beschikbaar komt, zelfs nadat het uit de sluis is gekomen en er een prijsafspraak is gemaakt met het ministerie en de prijs dus wel maatschappelijk aanvaardbaar moet zijn? Wat zijn de belangrijkste oorzaken van deze vertraging?
Ik wil er ten eerste op wijzen dat het aan de beroepsgroep is om te bepalen wat de inzet is van een geneesmiddel, bijvoorbeeld welke plek het geneesmiddel krijgt in een richtlijn. Dit kan betekenen dat een geneesmiddel, waarop aanspraak bestaat, niet voor elke patiënt beschikbaar is. Daarnaast kan het voorkomen, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 en 3 hierboven, dat zorgverzekeraars een beoordeling moeten doen van de stand van de wetenschap en praktijk om de effectiviteit en daarmee pakketwaardigheid van een geneesmiddel voor een bepaalde indicatie te bepalen. Ook dit kan ertoe bijdragen dat geneesmiddelen later beschikbaar komen voor patiënten.
Hoe staat het met de implementatie van het nieuwe toelatingsstelsel voor de vergoeding van dure geneesmiddelen uit het basispakket? Hoe verhoudt dit nieuwe stelsel zich tot de sluis en het post-sluistraject? En hoe gaat dit nieuwe stelsel de instroom van nieuwe geneesmiddelen daadwerkelijk versnellen en zo een bijdrage leveren aan toekomstbestendige zorg?
Ik heb uw Kamer over de voortgang van dit traject geïnformeerd middels mijn brief van 11 april12. Ik verwijs voor het antwoord op de vraag naar deze brief.
Wat gaat u doen om die vertragingen inzichtelijk te maken voor zowel mensen met kanker als hun behandelaars en hieraan eisen te stellen qua duur waarbinnen een besluit genomen moet zijn over vergoeding? Bent u bereid hiervoor een maximumduur van drie maanden aan te houden, waar binnen een besluit moet zijn genomen over vergoeding?
De gemiddelde doorlooptijd wordt door meerdere factoren bepaald: de tijd die een fabrikant nodig heeft om een volledig dossier in te dienen, de tijd die het Zorginstituut nodig heeft om een dossier te beoordelen, de tijd die nodig is voor het Ministerie van VWS om samen met de fabrikant tot een overeenkomst te komen, eventueel tijd die zorgverzekeraars nodig hebben om de stand van de wetenschap en praktijk te beoordelen, tijd die de zorgverzekeraars nodig kunnen hebben om met de fabrikant tot prijsafspraken te komen en tijd die nodig is voor de beroepsgroep om een geneesmiddel op te nemen in de behandelrichtlijnen. Om een snellere doorlooptijd te bevorderen moet dan ook rekening worden gehouden met voor wie die termijn dan geldt. Het is waarschijnlijk dat een kortere, verplichte termijn zal betekenen dat er meer druk komt te staan op het proces en dat er mogelijk eerder nee gezegd wordt, omdat partijen binnen die termijn er samen mogelijk niet uitkomen. Hiermee wordt het besluit sneller genomen, maar worden er heronderhandelingen gestart die het gehele proces niet versnellen, en juist vertragen. Een maximale doorlooptijd leidt dus niet automatisch tot het eerder of meer beschikbaar komen van dure geneesmiddelen voor de patiënt. Bovendien kan een dergelijke termijn een nauwkeurige beoordeling en het verzamelen van data belemmeren. Op basis van informatie uit andere landen is een wettelijke termijn geen garantie voor kortere doorlooptijden. Zoals ik in reactie op vraag 5 aangaf ben ik van mening dat het beter is om in te zetten op efficiëntie binnen het gehele proces – dus eerder in gezamenlijkheid kijken en anticiperen op de geneesmiddelen die komen, zodat we ook eerder een besluit kunnen nemen.
Wanneer gaat u het dashboard «doorlooptijden geneesmiddelen» aanvullen met informatie over de stappen die worden gezet na de sluis, richting opname is het basispakket?
Ik heb uw Kamer eerder bericht over het dashboard doorlooptijden geneesmiddelen.13 Het dashboard ziet op alle geneesmiddelen waarover het Ministerie van VWS over de prijs onderhandelt en op de periode van registratie tot opname in het basispakket. Het proces hierna, bijvoorbeeld de beoordeling van de stand wetenschap en praktijk door de CieBAG en de toekenning van een add-on status door de NZa, of de opname in behandelrichtlijnen, maakt op dit moment geen integraal onderdeel uit van het dashboard. Ik realiseer mij dat er behoefte is aan meer informatie in het dashboard en bekijk welke doorontwikkeling mogelijk is. Hierbij zal ik rekening houden met bovengenoemde, maar kijk ik ook of deze en overige wensen uitvoerbaar zijn. Ik heb al eerder de wens geuit dat ook de middelen die zorgverzekeraars beoordelen in het dashboard worden opgenomen. Ik ben daarover met ZN in gesprek. Het is nu nog niet duidelijk op welke termijn welke aanpassingen haalbaar zijn, ik zal uw Kamer hier na de zomer over informeren.
Hoe wordt er momenteel omgegaan met nieuwe indicaties voor geneesmiddelen die nog niet worden vergoed door zorgverzekeraars? Welke rol speelt het Zorginstituut hierbij en hoe kunnen de wachttijden worden verkort? Als er over het middel al een maatschappelijk aanvaardbare prijs is afgesproken, welk argument is er dan nog om mensen met betreffende indicaties hier nog langer op te laten wachten?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik graag naar het antwoord op vragen 2, 3 en 8 hierboven.
Hoe kan het dat er al een prijsafspraak is gemaakt met het ministerie voor meerdere indicaties, maar het middel nog steeds niet beschikbaar is voor deze patiëntengroepen? Wat zijn de obstakels die een snelle beschikbaarheid in de weg staan?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is uw reactie op het stopzetten van programma's waarbij kankerpatiënten een middel alvast krijgen in afwachting van toelating? Bent u van plan om deze programma's weer op te starten en zo ja, wat is daarvoor nodig?
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat leveranciers van dure, voornamelijk kankergeneesmiddelen niet langer hun geneesmiddelen gratis ter beschikking zouden willen stellen gedurende de sluisperiode. Ik zou dat zeer teleurstellend vinden en zie dit signaal als een middel om mij onder druk te zetten om eerder akkoord te gaan met een prijs die niet maatschappelijk verantwoord is. Dat terwijl het om niet beschikbaar stellen van middelen de volgende voordelen heeft voor leveranciers:
Tot slot wijs ik er op dat ik, onder voorwaarden, bereid ben om de kosten die gemaakt zijn voor de beschikbaarheidsstelling van een geneesmiddel tijdens de sluisperiode mee te laten wegen in de prijsonderhandelingen.
Op welke manier kunnen we ervoor zorgen dat patiënten sneller toegang hebben tot nieuwe behandelmethoden, zonder dat dit ten koste gaat van de zorgkosten?
Mijn beleid is erop gericht dat patiënten zo snel mogelijk toegang krijgen tot nieuwe, bewezen effectieve en voldoende kosteneffectieve behandelmethoden. Ik zie verschillende mogelijkheden om de beoordeling te stroomlijnen, dan wel anders in te richten, waardoor sneller duidelijk wordt voor welke patiënt een middel van meerwaarde is. Door het opstarten van een gezamenlijke beoordeling in Europees verband van de relatieve effectiviteit van nieuwe geneesmiddelen hoop ik de werklast en capaciteit te verdelen en daarmee doorlooptijden te verkorten. Vanaf januari 2025 start dit onder de Europese HTA-verordening. Daarnaast maakt de «parallelle procedure» het mogelijk voor fabrikanten om beoordelingsdossiers eerder in te dienen bij het Zorginstituut, wat de doorlooptijd ook kan verkorten. Hier wordt echter weinig gebruik van gemaakt. Ook beoog ik met het toekomstige stelsel een efficiënt beoordelingsproces mogelijk te maken door de informatiebehoefte van het Zorginstituut en de kennis van de beroepsgroep goed op elkaar aan te laten sluiten. Zie hiervoor nogmaals mijn antwoord op vraag 5 en de hierboven genoemde recente Voortgangsbrief pakketbeheer van dure geneesmiddelen. Tot slot doe ik een oproep aan de geneesmiddelenfabrikanten om de klinische studies beter te laten aansluiten op de praktijk, onder meer door een vergelijking te maken met bestaande behandelingen. Met minder onzekerheden kan de tijd voor besluitvorming bespoedigd worden.
Zijn er concrete maatregelen die u wilt nemen om de kluwen aan bureaucratische regels aan te pakken? Deelt u de mening dat geen enkele patiënt de dupe mag worden van bureaucratische processen en dat elke wachtende patiënt er een te veel is?
Als er onnodige bureaucratische processen zijn, dan zijn deze onwenselijk. Veel processen bij de beoordeling van nieuwe dure geneesmiddelen zijn echter wel wenselijk, want nodig om de kwaliteit van zorg en de beschikbaarheid van nieuwe geneesmiddelen te waarborgen, ook op de lange termijn. Sterker nog, dat er verschillende routes naar vergoeding bestaan, geeft blijk van de ruimte die er is voor maatwerk.14 Ik deel wel de mening dat beter uitgelegd kan worden welke processen er zijn en waartoe deze dienen. Ik werk daarom aan een uitleg voor het brede publiek waarin ik beschrijf waar we op inzetten om dit systeem toekomstbestendig te maken en de noodzaak hiervoor. Tevens beschrijf ik hierin waarom we strikte eisen moeten stellen aan de instroom van nieuwe geneesmiddelen. Hoewel dit niet de gevolgen van het wachten op een behandeling wegneemt, hoop ik hiermee het inzicht en begrip van de maatschappij te vergroten.
Is het u bekend dat er klinische studies van oncologen worden afgewezen, omdat de standaardbehandeling te veel afwijkt van de rest van Europa? Om hoeveel studies gaat dit en wat gaat u er aan doen om er weer voor te zorgen dat er topwetenschap bedreven kan worden in Nederland op het gebied van kankeronderzoek?
Ik heb deze vraag voorgelegd aan de beroepsvereniging (NVMO). Zij laten mij weten dat zij geluiden hebben vernomen dat er minder studies naar Nederland komen, maar ook geluiden dat dat niet het geval is. Via de VIG verkregen zij onderstaande tabel, waarbij de zoekmethode niet nader is toegelicht:
183
44
24
279
63
23
322
79
25
486
112
23
490
109
22
414
62
15
70
7
10
Via een andere zoekmethode verkreeg de NVMO onderstaande cijfers, waaruit blijkt dat ook in ons omringende landen het aantal studies afneemt.
De NVMO geeft aan dat, als het al zo is dat het aantal studies afneemt, de oorzaak hiervan niet eenduidig, maar multifactorieel is. Zo hangt de keuze van fabrikanten om klinische studies in een land uit te voeren onder andere af van de vergoedingsprocedures, de criteria van de beroepsgroep zelf, de mogelijkheden om makkelijk en snel patiënten te betrekken en of deze patiënten al andere behandelingen ondergaan, of aan andere klinische studies deelnemen. Daarnaast is sinds 2022 nieuwe Europese regelgeving van kracht betreffende klinische studies, waarvan de implementatiefase een algemene dip in het aantal nieuwe studies in alle Europese landen heeft veroorzaakt. De NVMO wijst er tenslotte ook op dat in Nederland hoogwaardig investigator-initiated onderzoek plaatsvindt.
Het falende communicatiesysteem voor medische noodhulp in Overijssel |
|
Jimmy Dijk |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat ambulances en traumahelikopters in Overijssel zeer regelmatig onbereikbaar zijn door het nieuwe communicatiesysteem?1
Uiteraard is het van belang dat ambulances en traumahelikopters goed in contact staan met de meldkamer en onderling met elkaar.
Hoeveel meldingen zijn er bekend over de gebreken van het communicatiesysteem?
Sinds de migratie naar de meldkamer in Apeldoorn heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) aandacht voor de situatie bij de meldkamer Oost-Nederland met betrekking tot de ambulancezorg. Het ingezette toezichttraject richt zich op de kwaliteit en continuïteit van de ambulancezorg. In de periode vlak na de migratie naar de nieuwe meldkamer (tot en met juli 2023) heeft de IGJ twee meldingen ontvangen over Push-To-Talk (PTT). Recent zijn er geen meldingen bij de IGJ over PTT binnengekomen.
Hoe vaak heeft dit systeem geleid of kunnen leiden tot levensbedreigende situaties? Wat is er bekend over medische complicaties die zijn opgetreden of verergerd door gebrekkige communicatiemogelijkheden? Kunnen hiervan geanonimiseerde voorbeelden gegeven worden?
De IGJ heeft geen calamiteitenmeldingen ontvangen rondom het technisch falen van PTT.
Welke gevaren levert dit systeem op voor hulpverleners zelf?
Zie het antwoord op vraag 3.
Waarom is er gekozen voor dit systeem? Waarom is er geen toestemming gegeven om decentraal het volledige bedieningssysteem van C2000 te gebruiken?
Bij de inrichting van de nieuwe meldkamer Oost-Nederland heeft het Bestuurlijk Meldkamer Beraad (BMB) het verzoek voorgelegd gekregen om niet-spoed meldkamertaken op drie decentrale locaties te huisvesten, zodat daarmee het huisvestingsvraagstuk voor de meldkamer ambulancezorg kon worden opgelost. Het BMB heeft op 6 oktober 2022 besloten hiermee akkoord te gaan. Daarbij is gekeken naar welke voorzieningen en welk beheer nodig is voor de configuratie van de decentrale meldtafels. Omdat het op de decentrale locaties gaat om de aanname, intake en uitgifte van niet-acute meldingen, heeft het BMB besloten dat de decentrale meldtafels geen C2000-aansluiting nodig hebben en kunnen volstaan met beperkt beheer (ondersteuning van het systeem alleen tijdens kantoortijden). Daarnaast heeft het BMB besloten dat het aan de regionale (zorg)partijen is om binnen de gestelde kaders voor de meldkamers nadere invulling te geven aan de inrichting van de decentrale locaties. De regionale ambulancevoorziening is dus verantwoordelijk voor het communicatiesysteem van de decentrale locaties (Hengelo, Zwolle en Arnhem). Na een zorgvuldige afweging heeft de regionale ambulancevoorziening gekozen voor een specifieke app van Push-To-Talk die voldoet aan de door hen gestelde kwaliteits- en veiligheidseisen. Dit communicatiesysteem wordt gebruikt binnen de ambulancedienst. Als deze PTT-app niet werkt, kunnen andere communicatiemiddelen worden gebruikt, zoals de fysieke portofoon met C2000 die aanwezig is op de decentrale locaties en reguliere telefonie. Voor multi-inzet vindt de communicatie met politie en brandweer altijd via C2000 plaats.
Klopt het dat dit probleem al eerder bekend was? Zo ja, waarom is hier niet op ingegrepen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe reageert u op de aanbevelingen in het «Advies toekomstbestendigheid van missiekritische communicatiesystemen» van 9 oktober 2023? Klopt het dat hier nog geen kabinetsreactie op is, en zo ja, waarom niet?
Het onderzoek van het Adviescollege ICT-Toetsing is uitgevoerd in opdracht van de Tweede Kamer.2 Het advies van het Adviescollege is bij brief van 9 oktober 2023 aan uw Kamer gezonden. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft in haar brief van 20 oktober 2023 gereageerd op het advies van het Adviescollege.3 In haar brief heeft de Minister van Justitie en Veiligheid haar waardering uitgesproken voor het opleveren van dit advies in een zeer kort tijdbestek, zeker gezien het uitdagende en complexe onderwerp. De Minister van Justitie en Veiligheid en de betrokken partners (ambulance, defensie, veiligheidsregio’s en politie) delen de bevindingen en conclusies van het Adviescollege.
Hoe reageert u op de constatering dat «toekomstbestendig maken van missiekritische communicatie via deze driesporen-aanpak dreigt vast te lopen en dat daarmee de kwaliteit en continuïteit van missiekritische communicatie op termijn onvoldoende is veiliggesteld»?
De reactie van de Minister van Justitie en Veiligheid kunt u terugvinden in haar brief van 20 oktober 2023 aan de Tweede Kamer.4
Waarom is hierop nog niet geacteerd? Zijn kosten een overweging geweest om niet te handelen?
Hier is wel op geacteerd. Zoals in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 20 oktober 2023 is gemeld, is op 1 december jl. een kwartiermaker Vernieuwing Missiekritische Communicatie aan de slag gegaan bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De kwartiermaker zal met behulp van het advies van het Adviescollege ICT-toetsing samen met de betrokken ketenpartners werken aan het creëren van draagvlak, een gezamenlijk onderschreven visie op de toekomst en een aanpak. De Minister van Justitie en Veiligheid rapporteert in haar voortgangsbrieven de Tweede Kamer over de stand van zaken rondom de toekomstige missiekritische voorziening.
Wat gaat u doen om deze gevaarlijke situatie op te lossen?
Ik neem de veiligheid van hulpvragers en hulpverleners zeer serieus. Dat doet de IGJ ook en de IGJ heeft hier aandacht voor in het toezicht op meldkamer Oost met betrekking tot de ambulancezorg.
Het bericht ‘Schadeproces toeslagenaffaire volledig op de schop: ‘Het is bij de wilde konijnen af’’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Jimmy Dijk |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat het hele concept van schadeafhandeling door de Commissie Werkelijke Schade (CWS) opnieuw wordt bedacht, zoals in het artikel «Schadeproces toeslagenaffaire volledig op de schop: «Het is bij de wilde konijnen af»»1 staat?
Aan de CWS is de vraag gesteld met een plan van aanpak te komen dat ziet op drie doelstellingen: capaciteitsvergroting, bejegening van ouders en het inlopen van achterstanden. In de brief d.d. 7 september 2023 zijn deze doelstellingen uitgebreider met uw Kamer gedeeld. Tevens is steeds met CWS gecommuniceerd dat er aandacht moet zijn voor de ruimhartigheid bij het bepalen van de aannemelijkheid van causaliteit.
De CWS werkt aan bovengenoemd plan van aanpak en heeft daarbij aandacht te geven voor bovenstaande punten. De CWS werkt aan bovengenoemd plan van aanpak en heeft daarbij aangegeven aandacht te hebben voor onder andere de invulling van ruimhartigheid, de snelheid van het proces en de bejegening van ouders.
Dit plan bespreek ik met CWS. Eventuele aanvullende acties die hieruit volgen, deel ik gelijktijdig met het plan met uw Kamer. Ik vind het zorgvuldig richting ouders hierover te communiceren wanneer helderheid bestaat over de inhoud en gevolgen van het plan.
Klopt het dat alle reeds behandelde dossiers van gedupeerde ouders opnieuw tegen het licht worden gehouden?
Desgevraagd laat CWS weten dit niet voornemens te zijn.
Waarom heeft u tijdens het commissiedebat over de voortgang van de hersteloperatie, waar ernstige zorgen over de schadeafhandeling door CWS zijn geuit, met geen woord gesproken over het voornemen van de CWS om het hele concept opnieuw te bedenken?
CWS is gevraagd met een plan van aanpak te komen ten aanzien van capaciteitsvergroting, bejegening en ruimhartigheid. De Kamer is hierover bij brief d.d. 7 september geïnformeerd. Dit plan is tevens ter sprake gekomen tijdens het commissiedebat van 19 maart.
Deelt u de mening van deze leden van het CDA en de SP dat het ronduit schadelijk is dat ouders die gedupeerd zijn door de toeslagenaffaire dit nieuws uit de krant moeten vernemen en dat dit het vertrouwen van deze ouders in de overheid geen goed doet?
De opdracht aan CWS met een plan te komen is in september met uw Kamer gedeeld. Dat berichtgeving via de media over aanpassingen in het herstelproces tot verwarring kan leiden bij ouders snap ik. Juist daarom is het voor mij van belang eerst kennis te nemen van het plan van aanpak van de CWS en hierover met hen in gesprek te gaan, zodat hier op een afgewogen manier over gecommuniceerd kan worden.
Bent u bereid de Kamer binnen een week per brief te informeren over hoe het nieuwe schadeafhandelingsproces eruit zou moeten komen te zien, de vertraging die het oplevert en hoe gedupeerde ouders meegenomen worden in het proces?
Het is zorgvuldig het plan van CWS eerst met hen te bespreken om helder te hebben wat eventuele vervolgacties zijn, zodat ouders zekerheid hebben over wat er gaat gebeuren. Daarna informeer ik u op zo kort mogelijke termijn over het definitieve plan. Dat lukt helaas niet al deze week.
Het artikel 'Nederland vormt belangrijke spil in illegale handel bedreigde diersoorten' |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Nederland vormt belangrijke spil in illegale handel bedreigde diersoorten»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het onderzoek van SPOTS, Union for Conservation of Nature Nederland (IUCN), Bears in Mind en Earth League International (ELI) waaruit blijkt dat Nederland een belangrijke schakel vormt in de illegale wereldhandel in traditionele Chinese medicijnen (TCM) die ingrediënten bevatten van bedreigde plant- en diersoorten?2
Het onderzoek van SPOTS, IUCN, Bears in Mind en ELI («het onderzoek») maakt melding van een mogelijk bestaand crimineel netwerk gebaseerd in Nederland. Ik ben dankbaar dat de onderzoekers de NVWA hebben benaderd met de door hen verzamelde informatie. Dit heeft geleid tot de start van een strafrechtelijk onderzoek en de aanhouding van een verdachte door de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de NVWA (NVWA-IOD)3. In het onderzoek wordt ook aangegeven dat dit criminele netwerk illegale goederen via andere EU-lidstaten de EU binnen smokkelt vanuit China. Het onderzoek richt zich niet op en doet geen uitspraak over de rol van Nederland in de illegale wereldhandel in TCM. Dat neemt niet weg dat de signalen uit het onderzoek alarmerend zijn en serieus genomen worden door de NVWA.
Wat vindt u ervan dat Nederland een doorvoer- en bestemmingsland is van producten van onder meer neushoorns van wie de hoorns worden afgezaagd, tijgers die worden afgeschoten vanwege hun botten en pangolins die worden gedood vanwege hun schubben?
Wildlife crime en het verlies aan biodiversiteit, aantasting van dierenwelzijn en (dier)gezondheidsrisico’s die deze vorm van criminaliteit met zich meebrengt, vind ik ernstig en onacceptabel. Het mogelijke criminele netwerk wordt in het onderzoek in verband gebracht met de smokkel van pangolinschubben en tijgerbotten, die illegaal via andere EU-lidstaten de EU worden binnengebracht. Het onderzoek identificeert een vraag naar deze producten binnen de EU. Dat signaal moet EU-breed worden onderzocht. Nederland zal hier in EU Enforcement Working Group aandacht voor vragen.
Kunt u bevestigen dat er daarnaast signalen zijn van het gebruik van zogenaamde «vervangende dieren» voor TCM, waardoor steeds meer diersoorten onder druk komen te staan?
Ja, dit is mondiaal een zorg en hier is aandacht voor in CITES-verband.
Kunt u bevestigen dat het onderzoek naar de omvang van deze illegale handel in Nederland en de EU, uitgevoerd door ELI, vorig jaar is overgedragen aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Wat is er sindsdien gebeurd om deze illegale handel tegen te gaan?
Ja, zie het antwoord op vraag 2. In het belang van de opsporing doet de NVWA-IOD geen uitspraken over lopende onderzoeken. Naast dit specifieke opsporingsonderzoek wordt er continue gezamenlijk toezicht gehouden en
gehandhaafd door RVO, de NVWA en de Douane en worden opsporingsonderzoeken gedaan door de politie, het OM en de NVWA. Zo houdt de Douane toezicht aan de buitengrenzen van de EU. Dit toezicht richt zich op het binnen en buiten de EU brengen van (onder meer) CITES-beschermde soorten en producten van die soorten. De Douane heeft veel expertise op het herkennen van (producten van) CITES-beschermde soorten. Zo zijn er binnen de Douanemedewerkers opgeleid tot specialist in het controleren en determineren van de aangiften en zendingen waarbij er sprake kan zijn van (producten bevattende) CITES-beschermde soorten.
Kunt u voor elke aanbeveling uit het onderzoek van SPOTS, IUCN NL, Bears in Mind en ELI uiteenzetten hoe u hier opvolging aan gaat geven?
In het onderzoekdocument worden negen aanbevelingen gedaan voor de Nederlandse overheid. Grotendeels zijn deze al onderdeel van de standaard werkwijze of de inzet de komende tijd van de betrokken overheidsinstanties belast met de bestrijding van wildlife crime. Hieronder zet ik dit per aanbeveling kort uiteen:
Hoeveel mensen zijn er opgepakt en vervolgd naar aanleiding van dit onderzoek?
Op dit moment is er één handelaar aangehouden. De man wordt ervan verdacht TCM te verkopen waarin beschermde planten en dieren zijn verwerkt. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Wordt er nog vervolgonderzoek uitgevoerd, eventueel in samenwerking met andere Europese landen, gezien de bevinding dat de illegale producten vanuit Nederland over heel Europa worden gedistribueerd?
In het belang van de opsporing doet de NVWA-IOD geen uitspraken over lopende onderzoeken. Zie ook het antwoord op vragen 2 en 5.
Kunt u bevestigen dat, zoals in het onderzoek naar voren komt, een groot deel van de klanten van deze illegale producten in Nederland woont?
In het onderzoek wordt aangegeven dat het mogelijke criminele netwerk dat in Nederland gebaseerd is klanten heeft binnen heel Europa. Door de NVWA-IOD wordt verder onderzoek gedaan. In het belang van de opsporing doet de NVWA-IOD geen uitspraken over lopende onderzoeken. Zie ook het antwoord op vragen 2 en 5.
Bent u bereid uw aanpak van de binnenlandse handel in deze producten aan te scherpen? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van wildlife crime (illegal wildlife trade) is een proces dat continue wordt aangescherpt, waarbij altijd rekening wordt gehouden met de meest actuele ontwikkelingen en inzichten en wordt ingezet op een zo effectief mogelijke aanpak van de grootste risico’s. De gegevens met betrekking tot de handel in beschermde dier- en plantensoorten worden periodiek geanalyseerd. Vervolgens worden aan de hand van deze analyse de risico’s op illegale handel in beschermde dier- en plantensoorten in kaart gebracht. Daarna wordt door middel van een gezamenlijke interventiestrategie de handhavingsinzet bepaald om illegale handel in beschermde dier- en plantensoorten zo effectief mogelijk te bestrijden. Illegale handel in Traditionele Medicijnen (TM)4 gemaakt van beschermde soorten wordt hierin meegenomen en afgewogen tegen illegale handel in andere soorten en/of producten. Als de illegale handel in TM als groot risico voor de biodiversiteit naar voren komt uit deze analyse en indien de ernst en omvang daarom vragen, zal in de interventiestrategie aan de handhaving tegen deze handel meer prioriteit worden gegeven.
Kunt u aangeven hoeveel illegale handel van (bedreigde) plant- en diersoorten de afgelopen jaren is onderschept in Nederland?
Nee, de hoeveelheid illegale handel is niet exact te kwantificeren, omdat het bij een inbeslagname kan gaan om verschillende aantallen, soorten producten en eenheden. Het aantal inbeslagnames van onder CITES beschermde dier- en plantensoorten en producten die daarvan zijn gemaakt, is terug te vinden in de reeks rapporten «An Overview of seizures of CITES-listed Wildlife in the EU» gepubliceerd door TRAFFIC5. EU breed gaat het hierbij met name om inbeslagnames van (plantaardige) medicinale producten en dit beeld komt overeen met wat er in Nederland onderschept wordt. In de TRAFFIC-publicaties worden de volgende aantallen Nederlandse inbeslagnames genoemd:
2019: 834
2020: 459
2021: 430
2022: 663
Ter illustratie, het gaat in deze vier jaar voornamelijk om inbeslagnames van producten met ingrediënten van de plant Saussurea costus (totaal 287 inbeslagnames) die in verschillende vormen of verwerkt in verschillende producten verhandeld wordt (hele worteldelen, drankjes, tabletten, etc.).
Kunt u een inschatting maken van de totale omvang en de jaarlijkse groei van de illegale handel in wilde dieren en planten in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet in te schatten. Dat geldt wereldwijd en daarbij maakt Nederland onderdeel uit van de EU interne markt, waarin vrij verkeer van goederen is. De United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) heeft onlangs het derde World Wildlife Crime Report6 gepubliceerd met de nieuwste ontwikkelingen, trends en routes op basis van – ook door Nederland – gerapporteerde data. Inzichten uit dat rapport zullen ook meegenomen worden in het opstellen van de Nederlandse interventiestrategie. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Kunt u aangeven welke dieren voornamelijk slachtoffer worden van illegale dierenhandel?
Dieren kunnen levend, dood alsook verwerkt in verschillende producten, verhandeld worden, waardoor een exacte vergelijking niet mogelijk is. Als het gaat om aantallen inbeslagnames van CITES beschermde dieren worden over het algemeen genomen vogels, reptielen en zoogdieren, of producten die van deze dieren gemaakt zijn, het meest in beslag genomen (bron EU-TWIX).
Kunt u zo concreet mogelijk aangegeven hoeveel budget er op dit moment uitgetrokken wordt om wildlife-criminaliteit te bestrijden?
Een concreet bedrag kan moeilijk bepaald worden, omdat bij verschillende organisaties de CITES-opdracht – waarbij de handhaving CITES het tegengaan van wildlife crime betreft – onderdeel uitmaakt van een grotere opdracht in het kader van natuur, flora en fauna of de aanpak van milieucriminaliteit. Dit geeft flexibiliteit, maar is ook een blijvend aandachtspunt. Zoals aangegeven in de Kamerbrief Beleidsreactie Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 2021 (Kamerstuk 2234 nr. 337, 8 juli 2022) is specifieke oormerking van budgetten binnen de diverse organisaties cruciaal voor adequate wildlife crime bestrijding.
Ik kan u het volgende beeld schetsen van de inzet van de verschillende organisaties op toezicht, handhaving en opsporing7 in het kader van CITES, zoals dat door deze organisaties aan mij is meegegeven:
De Douane heeft ongeveer 34 specialisten (zogenaamde vraagbaken Flora en Fauna) opgeleid die een groot deel van de tijd besteden aan het toezicht op CITES-regelgeving. Effectief komt dit neer op ongeveer 15–20 fte. Daarnaast wordt er landelijk 3 fte ingezet op CITES-beleid, 2 fte voor CITES data-analyse bij het Douane Landelijk Tactisch Centrum en 2 fte bij het douanelaboratorium.
Het onderwerp «flora en fauna» waar CITES onderdeel van is, is ook ingebed in elke generieke controle die de Douane uitvoert. Als de controlerend ambtenaar een controle uitvoert op bijvoorbeeld reizigersbagage, kijkt deze douanemedewerker ook naar CITES beschermde soorten. Treft de douanemedewerker bij zo’n controle CITES beschermde soorten aan, dan schakelt hij/zij een vraagbaak Flora en Fauna in. Deze vraagbaak neemt de determinatie van de soort en de verdere afwikkeling van de zaak voor zijn/haar rekening.
Bij RVO is de CITES bestuursrechtelijke handhaving belegd en de inbewaring-/inbeslagnname van goederen of specimen. De inzet hierop is als volgt:
Binnen NVWA is het domein Natuur (inspectie en expertise) en de IOD actief op CITES. Het Domein Natuur heeft ongeveer 38 fte beschikbaar voor de bestrijding van wildlife crime, tezamen met de onderwerpen invasieve exoten, EU houtverordening en het Nagoya protocol. Voor de NVWA-IOD geldt dat de capaciteit niet gelabeld is en de inzet op CITES onderdeel uitmaakt van de aanpak van milieucriminaliteit.
Voor het OM geldt dat het Functioneel Parket als specialistisch onderdeel zich richt op de bestrijding van fraude, milieucriminaliteit en criminele geldstromen, waaronder CITES. Er is daarbij geen specifiek gelabelde capaciteit voor CITES. De medewerkers werkzaam binnen het domein milieu kunnen allen in beginsel met dergelijke zaken belast worden.
Bij de politie is de aanpak van CITES gerelateerde overtredingen en misdrijven onderdeel van de politiemilieutaak. De politie geeft aan dat het inrichtingskader voor deze taak op dit moment 406 fte opsporingscapaciteit (intelligence, tactische opsporing en expertise) omvat en gemiddeld 2 milieuagenten per basisteam (334 fte) die zich tenminste 75% van hun inzetbare tijd met de politiemilieutaak bezighouden. Naar aanleiding van de aanbevelingen in een drietal rapporten8 voert het korps sinds 2023 een strategie uit om de bezetting van deze capaciteit zo snel mogelijk in overeenstemming te brengen met die formatie. Per onderzoek wordt beoordeeld welke specifieke competenties nodig zijn voor een doelmatige opsporing en wordt op basis hiervan een onderzoeksteam samengesteld uit 1 een of meerdere uitvoeringsorganisaties in deze Landelijke Milieukamer.
Kunt u zo concreet mogelijk aangeven hoeveel van dit totale budget wordt ingezet voor de opsporing van de handel die gedreven wordt door de vraag voor traditionele (Chinese) medicijnen?
Nee, dit is niet aan te geven. Zie ook mijn antwoord op vraag 14.
In hoeverre bent u, naar aanleiding van dit onderzoek, van plan om meer middelen uit te trekken om wildlife-criminaliteit tegen te gaan?
Zie het antwoord op vraag 6 bij aanbeveling 1.
Hoe bent u van plan de controles op illegale dierenleveringen aan te scherpen?
Zie het antwoord op vraag 10.
Kunt u bevestigen dat deze illegale producten vaak samen met legale producten worden vervoerd en dat dit het voor opsporingsambtenaren moeilijker maakt te identificeren wat legaal en wat illegaal is? Zo ja, hoe bent u van plan de controles op dit soort illegale producten inzichtelijk te krijgen en aan te scherpen?
Ik kan bevestigen dat legale en illegale producten in een deel van de gevallen samen vervoerd worden. De moeilijkheid om legale van illegale producten te onderscheiden hangt van verschillende factoren af en is variërend. Het samen vervoeren is een dergelijke factor. De expertise van de medewerkers van politie, douane en NVWA is daarbij van groot belang en het op peil houden van die expertise is een continu proces, evenals de eventuele inzet van nieuwe methoden en technieken. Zie verder ook het antwoord op vraag 9 van de beantwoording van vragen van de leden Van Esch en Wassenberg (5 september 2023, kenmerk 2023Z11324).
In hoeverre bent u van plan contacten met buitenlandse collega’s te intensiveren, bijvoorbeeld in landen die onderdeel zijn van de «Nieuwe Zijderoute», om deze illegale dierenhandel te bestrijden?
De EU tracht een betere samenwerking met China en andere relevante landen te bewerkstelligen om illegale handel in beschermde soorten te bestrijden. Nederland steunt dit initiatief.
Kunt u bevestigen dat publicaties duidelijk maken dat de Chinese overheid inzet op verspreiding van TCM via de Nieuwe Zijderoute/Belt and Road Initiative en dat de verwachting is dat de illegale handel in bedreigde dieren en planten hierdoor zal toenemen?3 4 Zo ja, bent u voornemens om hierover het gesprek aan te gaan met uw Chinese collega’s? Zo nee, waarom niet?
Bij mij zijn publicaties bekend waarin wordt gesteld dat de Chinese overheid inzet op verspreiding van TCM via de Nieuwe Zijderoute en dat een toename van de illegale handel wordt verwacht. Zie verder het antwoord op vraag 19.
In hoeverre bent u het eens met de aanbeveling van de onderzoekers die erop aandringen dat het essentieel is dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) zich moet uitspreken tegen het gebruik van bedreigde dieren en planten in traditionele medicijnen? Bent u voornemens dit verzoek van de onderzoekers aan de WHO door te geleiden? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds benoemd in de beantwoording van vragen van het lid Van Esch en Wassenberg (22 januari 2024, kenmerk 2023Z19482), heeft de WHO een doorlopende strategie op traditionele medicijnen, de WHO Traditional Medicine Strategy 2014–2023 (die is verlengd tot 2025). In deze strategie van de WHO wordt onder andere genoemd de natuurlijke hulpbronnen voor traditionele medicijnen te beschermen en te conserveren. Tijdens de 78ste Wolrd Health Assembly-vergadering in 2025 zal een ontwerp voor een nieuwe strategie voor de periode 2025–2034 worden voorgelegd. De WHO benadrukt dat tijdens de ontwikkeling van de WHO traditional Medicine Strategy 2025–2034 er op wordt toegezien dat de CITES-regels omtrent internationale handel in bedreigde dier- en plantsoorten worden gewaarborgd.
Bent u bereid om bij deze overleggen ook structureel aandacht te geven aan de illegale handel gedreven door TCM, aangezien Nederland naar voren komt als belangrijk doorvoer- en bestemmingsland van dit soort producten?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vragen van het lid Van Esch (5 april 2023, kenmerk 2023Z04413), Van Esch en Wassenberg (5 september 2023, kenmerk 2023Z11324) en Van Esch en Wassenberg (22 januari 2024, kenmerk 2023Z19482), onderschrijft Nederland als handelsland een verantwoordelijkheid te hebben in het kader van de aanpak van illegale handel in bedreigde dier- en plantsoorten en zal Nederland waar opportuun het belang van de volksgezondheid, de dier- en plantgezondheid en bescherming van de biodiversiteit in internationale gremia blijven benadrukken.
De verplichtingen voor financiële instellingen om financiering aan ontbossing te voorkomen |
|
Joost Sneller (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Bankrolling ecosystem destruction. The EU must stop the cash flow to business destroying nature» van Greenpeace en Milieudefensie?
Ja.
Onderschrijft u het beeld uit het rapport dat Europese financiële instellingen, ook die met hoofdkantoor in Nederland, nog relatief veel leningen verstrekken aan en beleggen in bedrijven waarvan het risico beduidend is dat deze bedrijven zijn betrokken bij ontbossing?
Het rapport wijst op de belangrijke positie die Europese financiële instellingen, waaronder Nederlandse financiële instellingen, innemen in de wereldmarkt door de financiering van deze bedrijven in risicosectoren. Alhoewel het rapport geen directe link legt tussen de bijdrage van financiële instellingen aan ontbossing, bevestigen de bevindingen uit het rapport dat financiële instellingen een belangrijke rol spelen bij het tegengaan van ontbossing.
Onderschrijft u dat financiële instellingen een belangrijke verantwoordelijkheid hebben om erop toe te zien dat hun beleggingen, leningen en andere dienstverlening geen bijdrage leveren aan ontbossing, vernietiging van andere essentiële ecosystemen en aantasting van de biodiversiteit?
Ja, ik onderschrijf dat financiële instellingen een belangrijke verantwoordelijkheid hebben om erop toe te zien dat hun beleggingen, leningen en andere dienstverlening geen bijdrage leveren aan misstanden, zoals ontbossing. Het kabinet is van mening dat de financiële sector een belangrijke rol heeft bij het tegengaan van misstanden in de waardeketen en een hefboomfunctie kan vervullen in de transitie naar duurzaam en verantwoord ondernemen.
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven, waaronder financiële instellingen, dat zij handelen conform de internationale standaarden voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen: de
OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Conform deze internationale standaarden moeten risico’s voor mens en milieu in de waardeketen, zoals het risico op ontbossing, worden geïdentificeerd en aangepakt. Ook moet de financiële instelling afhankelijk van de mate van betrokkenheid bij de schade bijdragen aan herstel of zijn invloed aanwenden om nadelige gevolgen te beperken. Het kabinet moedigt financiële instellingen aan om kritisch naar hun huidige beleid te kijken en om te bezien of zij hier verbeteringen in kunnen doorvoeren. Hoe een financiële instelling invulling geeft aan de naleving van deze internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is de verantwoordelijkheid van de financiële instellingen zelf. Dit geldt ook voor de beslissing om in gesprek te gaan met een bedrijf of juist over te gaan tot uitsluiting.
Om recht te doen aan de hefboomfunctie van de financiële sector bij het tegengaan van misstanden in de waardeketen, zoals ontbossing, heeft Nederland zich tijdens de onderhandelingen van de brede Europese wetgeving over Internationaal Maatschappelijk Verantwoordelijk Ondernemen, de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD), continue ingezet voor volledige opname van de financiële sector. Uiteindelijk bleek daarvoor onvoldoende steun. In het voorlopig politiek akkoord is de inclusie van klantrelaties uitgesteld. Wel is er een evaluatieclausule opgenomen waarin staat dat de Commissie deze kwestie uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding opnieuw zal bezien. Financiële instellingen die voldoen aan de drempels betreffende omzet en aantal werknemers dienen wel gepaste zorgvuldigheid toe te passen op hun upstream-relaties (inkoop van producten en diensten) en aan de verplichting een klimaatplan op te stellen. Een volledige appreciatie van het voorlopige akkoord op de CSDDD is op 12 april jl. gedeeld met uw Kamer.2
Herkent u het beeld dat «nultolerantiebeleid» dat banken al jaren zeggen te hanteren, in de praktijk niet altijd wordt nagekomen en dat het toezicht daarop kan worden verstevigd?1
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke instrumenten van overheidswege nu al worden ingezet om te voorkomen dat Europese of Nederlandse financiële instellingen via hun beleggingen, leningen en andere dienstverlening bijdragen aan ontbossing?
Volgens de OESO-richtlijnen en de UNGP’s behoren banken informatie uit te vragen bij ondernemingen die zij financieren, in dialoog te gaan met een onderneming over hun beleid, over de geconstateerde risico’s en hoe deze aan te pakken. Ook behoren banken bij schade aan mens en milieu bij te dragen aan herstel of hun invloed aan te wenden om nadelige gevolgen te beperken. Zoals ik toelicht in het antwoord op vraag 3 en vraag 4 moedigt het kabinet financiële instellingen aan om kritisch naar hun huidige beleid te kijken en om te bezien of zij hier verbetering in kunnen doorvoeren. De beschikbaarheid van gestandaardiseerde duurzaamheidsinformatie kan financiële instellingen helpen bij het naleven van de OESO-richtlijnen en de UNGP’s. In de afgelopen jaren zijn er verschillende wetgevende kaders opgesteld die zullen bijdragen aan de beschikbaarheid van gestandaardiseerde duurzaamheidsinformatie, zoals de SFDR, de EU Taxonomie en de richtlijn duurzaamheidsrapportering (CSRD). Deze wetgeving verplicht financiële instellingen te rapporteren over hun impact op mens en milieu. Dit zal de transparantie vergroten over de impact van financiële instellingen op duurzaamheid, inclusief de impact op ontbossing.
Ook kunnen Nederlandse bedrijven, waaronder financiële instellingen, ter ondersteuning van het toepassen van gepaste zorgvuldigheid, terecht bij het IMVO-steunpunt voor informatie en advies.3 Belanghebbende partijen die een vermeende schending van de OESO-richtlijnen door een multinationale onderneming signaleren, kunnen hierover bij het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP) een melding indienen.
Verder heeft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedsel de afgelopen jaren verschillende (coalities van) bedrijven, financiële instellingen, kennisinstituten, NGO’s en andere overheden ondersteund bij het naleven van rapportagestandaarden om hun impact, afhankelijkheden en risico’s rondom onder andere ontbossing te meten, te rapporteren en te verbeteren. Dit zijn bijvoorbeeld de Taskforce on Nature-related Financial Disclosures, het Partnership Biodiversity Accounting Financials en de Ecosystem Services Valuation Database.
In de beleidsagenda voor duurzame financiering onderschrijf ik het belang van een brede blik op het begrip duurzaamheid, waarin niet alleen aandacht is voor klimaatverandering, maar ook voor bijvoorbeeld het verlies van biodiversiteit of grondstoffen schaarste. In de Kamerbrief van 8 februari 2024 informeerde ik uw Kamer over de voortgang.4
Klopt het dat de Europese Bossenwet, die vorig jaar is aangenomen, de Europese Commissie opdraagt onderzoek te doen naar de bijdrage van financiële instellingen aan het voorkomen van geldstromen naar ontbossing en bosdegradatie en zo nodig met een wetsvoorstel te komen voor medio 2025? Op welke manieren bent u voornemens om zich op EU-niveau hard te maken voor een tijdige en correcte uitvoering van deze opdracht?
De Europese Commissie dient in de context van de Verordening ontbossingsvrije producten (EUDR) inderdaad uiterlijk op 30 juni 2025 een effectbeoordeling voor te leggen over de rol van financiële instellingen bij het voorkomen van geldstromen die direct of indirect aan ontbossing en bosdegradatie bijdragen.5 De Commissie dient daarbij te beoordelen of het nodig is om financiële instellingen onder de reikwijdte van de verordening te brengen, rekening houdend met alle relevante bestaande horizontale en sectorale wetgeving. De opdracht aan de Europese Commissie houdt ook in dat zij tegelijk, indien nodig, een wetsvoorstel indient gericht op de uitbreiding van de EUDR naar andere natuurlijke ecosystemen op basis van de effectbeoordeling. Ik vind het belangrijk dat deze effectbeoordeling inhoudelijk juist wordt uitgevoerd en zal dit op meerdere niveaus bij de Europese Commissie onder de aandacht brengen.
Op basis van deze effectbeoordeling zal het Kabinet opnieuw kijken of deze verordening als instrument geschikt is voor het beperken van financiële stromen die bijdragen aan ontbossing, of dat er aan andere instrumenten moet worden gedacht.
Welke mogelijkheden ziet u om, naar analogie met de bestaande eisen voor marktdeelnemers in de Europese Bossenwet, ook financiële instellingen wettelijk te verplichten om te verzekeren dat er geen of slechts een verwaarloosbaar risico bestaat dat hun beleggingen, leningen of andere diensten bijdragen aan ontbossing?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat transparantie-eisen, zoals onder meer bepaald in de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD), afdoende zijn om de geldstromen naar ontbossing en natuurvernietiging te stoppen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De beschikbaarheid van duurzaamheidsinformatie kan financiële instellingen helpen bij het naleven van de OESO-richtlijnen en UNGP’s. Transparantie-eisen spelen een belangrijke rol in het inzichtelijk maken van financiële stromen naar ondernemingen met activiteiten die schadelijk zijn voor de natuur, zoals ontbossing. Dit inzicht is essentieel, omdat het beleggers de informatie verschaft die nodig is om geïnformeerde beslissingen te maken over waar en hoe zij hun geld investeren. Bovendien dragen de transparantie-eisen voor ondernemingen bij aan een zekere mate van zelfreflectie en mogelijke heroriëntatie van bedrijfsstrategieën die minder schadelijk zijn voor de natuur. Wetgeving vergroot de transparantie over de impact van financiële instellingen op duurzaamheid, inclusief de impact op ontbossing. Alleen transparantie is niet afdoende, maar goede vergelijkbare en eenduidige data is wel een noodzakelijke randvoorwaarde.
Kunt u aangeven hoe vervolg is gegeven aan de voorstellen uit de initiatiefnota «van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector»2 van onder andere D66, om bijvoorbeeld financiële instellingen en beursvennootschappen klimaatverandering gerelateerde risico’s op lange termijn meer op te nemen in hun verslaglegging?
De initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector» riep het kabinet op om Nederlandse instellingen te verplichten om openbare klimaatrisico rapportages op te stellen volgens het Task Force on Climate-related Disclosure-raamwerk (TCFD). Ook riep de nota het kabinet op om zich in te zetten voor de opname van dit raamwerk in de EU-richtlijn niet financiële informatie en de internationale accountancystandaarden.
Eind 2015 is onder de Financial Stability Board, waarin ook Nederland is vertegenwoordigd, de TCFD opgezet om te bezien hoe financiële risico’s van klimaatverandering beter geïncorporeerd kunnen worden in de strategie van grote bedrijven. De TCFD heeft een raamwerk ontwikkeld met een open en kwalitatief karakter, waarmee inzicht kan worden verkregen in hoe een bedrijf omgaat met klimaatrisico’s. De TCFD adviseert bedrijven langs vier lijnen te rapporteren over aan klimaat gerelateerde risico’s: governance, strategie, risicobeheer en kengetallen en doelen. In de kabinetsreactie op deze initiatiefnota geeft het kabinet aan dat zij zich ervoor in zal zetten dat de relevante Europese regelgeving de rapportage over klimaatrisico’s langs deze lijnen van de TCFD op passende en coherente wijze integreert 7 Dit heeft het kabinet ook voor de CSRD gedaan, die een herziening omvat van de EU-richtlijn niet financiële informatie. Het kabinet heeft in het BNC fiche over het voorstel benadrukt dat het er aan hecht dat het voorstel bijdraagt aan het internationale gelijke speelveld door bijvoorbeeld aan te sluiten op initiatieven als de TCFD.8 Deze aansluiting is op belangrijke fronten behouden gebleven in de richtlijn.9 Zo benadrukken beide kaders het belang van het openbaar maken van processen voor het identificeren, beoordelen en beheren van klimaatgerelateerde risico's. Het kabinet heeft daarnaast, bijvoorbeeld in internationale overleggen, haar steun uitgesproken voor de ontwikkeling van internationale accountancystandaarden voor duurzaamheidsinformatie door de zogeheten International Sustainability Standards Boards (ISSB). De Financial Stability Board heeft aangegeven dat met de standaarden zoals die zijn ontwikkeld door de ISSB, het doel van de TCFD is bereikt.10
Wat heeft de International Accountants Standards Board (IASB) gedaan om standaarden hiervoor uit te werken? Zouden deze standaarden ook kunnen worden ingezet voor meer transparantie over de geldstromen die bijdragen aan de financiering van ontbossing?
De International Sustainability Standards Board (ISSB), een zusterorganisatie van de IASB, is in 2021 in het leven geroepen om wereldwijde standaarden voor duurzaamheidsverslaglegging te ontwikkelen. In juni 2023 publiceerde de ISSB de zogenoemde IFRS S1 en IFRS S2. IFRS S1 vereist dat bedrijven informatie verschaffen die noodzakelijk is voor beleggers om de duurzaamheidsrisico's te beoordelen van het bedrijf. IFRS S2 ziet specifiek op klimaatgerelateerde verslaggeving. In algemene zin regelen beide standaarden niet expliciet transparantie over ontbossing. Wel schrijven deze standaarden voor dat bedrijven deze informatie moeten publiceren als dit materieel is voor de gebruikers van financiële verslagen. Verder heeft de ISSB besloten om educatief materiaal te ontwikkelen dat uitlegt hoe een bedrijf de vereisten in IFRS S2 kan toepassen in relatie tot natuurgerelateerde aspecten, zoals ontbossing.
De Europese rapportageverplichtingen, zoals neergelegd in de CSRD en de uitwerking daarvan in de European Sustainability Reporting Standards (ESRS), houden al rekening met de standaarden van de ISSB.11 Indien de ISSB aanvullende transparantiestandaarden introduceert met betrekking tot de financiering van ontbossing kunnen deze standaarden derhalve worden meegenomen in de Europese rapportageverplichtingen.
Welke «hardere» maatregelen zouden kunnen worden ingezet als de sector de transitie niet maakt en niet beter toeziet op de leningen die de sector verstrekt? Hoe zou bijvoorbeeld een groene bankenbelasting, zoals ook voorgesteld in de initiatiefnota, of het opleggen van boetes, als stok achter de deur kunnen dienen?
Zoals is aangekondigd in de Kamerbrief van 13 maart 202312 verken ik op dit moment, mede namens de Minister voor Klimaat en Energie, mogelijke klimaatmaatregelen voor de financiële sector. De vraag die in deze verkenning centraal staat is of en hoe eventuele klimaatwetgeving kan bijdragen aan het versterken van de bijdrage van financiële ondernemingen aan de klimaattransitie. Hierbij wordt ook gekeken welke alternatieve aanpak hieraan kan bijdragen. Ik ben voornemens om de Kamer rond de zomer te informeren op hoofdlijnen over de uitkomsten van de verkenning. Besluitvorming over eventuele klimaatwetgeving voor de financiële sector is aan een volgend kabinet.
Op korte termijn is het niet mogelijk om de grondslag van de bankenbelasting te vergroenen.13 De bankenbelasting grijpt in de huidige opzet voor wat betreft de heffingsgrondslag aan bij de passivazijde van de balans (inleen). Voor het stimuleren van vergroening van de investeringen van financiële instellingen ligt een prikkel aan de activazijde van de balans (uitleen) meer voor de hand. Om tot een bankenbelasting te komen die vergroening effectief stimuleert moet worden aangesloten bij de (gemeten) klimaatimpact van de uitleen. De passivazijde van de balans (inleen) bestaat namelijk uit de financieringsbronnen van een bank, zoals spaargeld en uitgegeven obligaties. Deze passiva weerspiegelen niet de aard van de activiteiten die de bank onderneemt. Om duurzame activiteiten te stimuleren moet worden aangesloten bij de activa (uitleen) op de bankbalans. Door de belasting te baseren op activa kunnen activiteiten worden ontmoedigd of gestimuleerd. Om tot een bankenbelasting te komen die vergroening effectief stimuleert, moet worden aangesloten bij de (gemeten) duurzaamheidsimpact van de activa (uitleen). Daarvoor zijn objectieve en geharmoniseerde meetmethodes noodzakelijk. Op dit moment zijn deze methodes in ontwikkeling en nog niet geharmoniseerd, waardoor deze zich nog niet lenen voor een objectieve en controleerbare grondslag voor belastingheffing. Het is om die reden op dit moment niet mogelijk de bankenbelasting in te zetten voor vergroening. In Europees verband zijn wel veelbelovende ontwikkelingen te noemen. Zo rapporteren banken dit jaar voor het eerst over hun green asset ratio op basis van de duurzame taxonomie. Deze green asset ratio geeft een goed beeld van welke activiteiten een bank financiert die onderdeel zijn van de duurzame taxonomie (duurzame financiering), maar neemt vaak de financiering van het minder vervuilend maken van vervuilde activiteiten (transitie financiering) niet mee. Deze ontwikkelingen worden nauwgezet gevolgd.
De feitelijke heffing van bankenbelasting beperkt zich tot enkele grote banken. De financiële sector behelst naast deze banken ook kleinere banken, pensioenfondsen, verzekeraars en vermogensbeheerders. Om een vergroening van de investeringen van financiële instellingen over de hele breedte van de sector te stimuleren, ligt het voor de hand om na te denken over een stimulans die een bredere reikwijdte heeft dan de bankenbelasting.
Hoe verlopen de gesprekken met de Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) over een onderzoek naar een rechtvaardige verliesdeling van gematerialiseerde duurzaamheidsrisico’s? Wat is hiervan de uitkomst?
Naar aanleiding van de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand» heeft het Ministerie van Financiën met de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) gesproken over een onderzoek naar de rechtvaardige verliesdeling van gematerialiseerde duurzaamheidsrisico’s. De WRR heeft dit onderwerp betrokken in haar onderzoek naar rechtvaardigheid in het bredere klimaatbeleid.14 In dit onderzoek ging de WRR ook specifiek in op de materialiserende duurzaamheidsrisico’s op het gebied van waterveiligheidsbeleid en schade na extreme regenval. De WRR beschrijft aan de hand van vier beginselen welke verdelingsvraagstukken hierbij komen kijken. Daarnaast doet de WRR drie aanbevelingen aan het kabinet om rechtvaardigheidsoverwegingen een grotere rol te geven in het klimaatbeleid. In de kabinetsreactie op het rapport geeft het kabinet aan deze aanbevelingen te omarmen. Op het gebied van gematerialiseerde duurzaamheidsrisicio’s geeft het kabinet concreet aan verdelingseffecten mee te nemen in haar onderzoek naar de toekomstbestendigheid van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen.15 Ik verwacht dat dit onderzoek spoedig wordt afgerond.
Welke stappen bent u voornemens om binnen Europa op korte termijn te nemen om betere afspraken te maken over het toezicht op financiële sectoren?
Zoals ik hierboven toelicht lopen er op dit moment verschillende acties. Ik zet mij bijvoorbeeld in voor een inhoudelijk juiste uitgevoerde effectbeoordeling in de context van de EUDR. Op basis van deze effectbeoordeling zal het Kabinet opnieuw kijken naar de geschiktheid van deze verordening als instrument voor het beperken van financiële stromen die bijdragen aan ontbossing. De (implementatie van) Europese wetgevende kaders, zoals de CSRD, zullen de beschikbaarheid van duurzaamheidsinformatie vergroten.
Daarnaast voert het Ministerie van Financiën op dit moment met de Europese Commissie en andere lidstaten gesprekken over mogelijke nieuwe Europese prioriteiten op het gebied van duurzame financiering. In deze gesprekken benadrukt het ministerie drie aspecten om de effectiviteit en efficiëntie van het duurzame financieringsraamwerk te verbeteren. Ten eerste is het van belang dat raamwerk de financiering van de duurzame transitie verder stimuleert, door meer aandacht voor transitionele activiteiten en brede duurzaamheidsdoelstellingen. Ten tweede ziet het Ministerie van Financiën kansen om de verschillende vereisten voor de beheersing van aan duurzaamheid gerelateerde financiële risico’s verder te harmoniseren, toezichthouders in staat te stellen hier beter op te handhaven en meer kennis op te bouwen over bredere milieurisico’s. Ten derde zou de coherentie en het gebruiksgemak van de verschillende duurzaamheidsrapportagestandaarden beter kunnen. Vooruitgang op deze drie vlakken draagt niet alleen bij aan de financiering van de duurzaamheidstransitie, maar kan ook het concurrentievermogen van de Europese Unie en de Europese financiële sector verbeteren.
Met deze prioriteiten bouw ik verder op de ambities uit de Beleidsagenda voor duurzame financiering. In het kader van deze beleidsagenda is er de afgelopen jaren nationaal, Europees en internationaal ingezet op ambitieuzer beleid voor de verduurzaming van de financiële sector. In de Kamerbrief van 8 februari 2024 informeerde ik uw Kamer over de voortgang van deze agenda.16 Op veel van de acties uit de beleidsagenda is voortgang geboekt. Zo heeft er een publieke consultatie plaatsgevonden in het kader van de verkenning naar mogelijke klimaatmaatregelen voor de financiële sector, gaat de Europese Autoriteit voor Verzekeringen en Bedrijfspensioenen mede op initiatief van Nederland onderzoek doen naar aan biodiversiteit gerelateerde financiële risico’s en heeft Nederland zich ingezet voor een ambitieuze invulling van de richtlijn duurzaamheidsrapportering.
Het al dan niet starten met re-integratie activiteiten door een levenslanggestrafte |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het Adviescollege Levenslang Gestraften advies aan het Pieter Baan Centrum vraagt ten behoeve van haar eigen advies over het al dan niet starten met re-integratie activiteiten door een levenslanggestrafte?
Ja, daar ben ik mee bekend. Dit is ook opgenomen in het Ketenwerkproces Levenslanggestraften.1
Waarom kunnen nabestaanden geen inzage in of afschrift krijgen van de rapportage van het Pieter Baan Centrum krijgen, terwijl nabestaanden wel het recht hebben om gehoord te worden door het Adviescollege Levenslang Gestraften?
Er bestaat op dit moment geen wettelijke grondslag voor inzage in of afschrift van stukken die onderdeel uitmaken van het advies van het Adviescollege levenslanggestraften voor slachtoffers en nabestaanden. Wel heb ik van slachtoffers en nabestaanden gehoord dat er behoefte kan zijn aan toegang tot stukken, zodat zij een beter beeld hebben van de actuele situatie van de levenslanggestrafte. Eerder heb ik toegezegd de wenselijkheid en haalbaarheid van een wettelijke grondslag voor deze inzage te onderzoeken.2 Zie verder ook het antwoord op vraag 5.
Ziet u dat het recht van nabestaanden om gehoord te worden door het Adviescollege Levenslanggestraften, illusoir dreigt te worden indien nabestaanden daaraan voorafgaand geen kennis kunnen nemen van de rapportage van het Pieter Baan Centrum? Zo ja/nee, waarom?
Ik vind het van groot belang dat slachtoffers en nabestaanden het recht hebben om gehoord te worden en dat zij goed worden geïnformeerd over besluiten in de herbeoordelingsprocedure. Als zij dat wensen, kunnen zij meewerken aan een slachtoffer- en nabestaandenonderzoek en een toelichting geven tijdens een hoorzitting bij het Adviescollege levenslanggestraften. Dit geeft hen, als zij dat willen, onder meer de mogelijkheid om hun verhaal te delen en om behoeftes aan contact- en gebiedsverboden te uiten in het geval van eventuele vrijheden van de levenslanggestrafte. Ook kan de toelichting van slachtoffers en nabestaanden bijdragen aan de beoordeling van het gedrag en de ontwikkeling van de levenslanggestrafte gedurende zijn detentie.
Sommige slachtoffers en nabestaanden hebben aangegeven daarbij behoefte te hebben aan kennisname van stukken die onderdeel uitmaken van het advies van het Adviescollege levenslanggestraften. Voor anderen geldt dit niet. Hoewel ik mij de behoefte kan voorstellen, zie ik inzage in of afschrift van het rapport van het Pieter Baan Centrum niet als een noodzakelijke randvoorwaarde voor het geven van een toelichting bij het Adviescollege levenslanggestraften, en het ontbreken van inzage in zijn algemeenheid niet als secundair victimiserend. Wel heb ik eerder geconstateerd hoe belastend de onzekerheid is die de huidige procedure met zich brengt en hoe belangrijk goede communicatie, informatie en ondersteuning zijn. Over mijn voorgestelde verbeteringen heb ik uw Kamer geïnformeerd per brief van 8 april jl.3 Naast het eerder toegezegde onderzoek naar een wettelijke grondslag voor inzage van stukken, werk ik ook op andere manieren aan het verbeteren van de informatievoorziening voor slachtoffers en nabestaanden. Zo licht ik bij het informeren over besluiten voortaan kort toe hoe de criteria in het individuele geval zijn toegepast, om beter inzichtelijk te maken waarom een besluit is genomen.
In hoeverre kan het voor nabestaanden secundair victimiserend zijn om met het Adviescollege Levenslanggestraften in gesprek te gaan zonder dat zij kennis kunnen dragen van het oordeel van het Pieter Baan Centrum?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat nabestaanden inzage moeten kunnen hebben in de rapportage van het Pieter Baan Centrum alvorens zij gehoord worden door het Adviescollege Levenslanggestraften? Zo ja, op welke wijze kan deze inzage gerealiseerd worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven bij het antwoord op vraag 2, bestaat er binnen de huidige wetgeving geen grondslag voor het inzien of het verkrijgen van een afschrift van stukken door slachtoffers en nabestaanden in de procedure van herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf.
In gesprekken met slachtoffers en nabestaanden is naar voren gekomen dat er in sommige gevallen wel behoefte is om kennis te kunnen nemen van stukken in de herbeoordelingsprocedure. Daarom onderzoek ik in het kader van de uitwerking van een nieuwe regeling voor de herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf de wenselijkheid en haalbaarheid van een mogelijke wettelijke grondslag.4 Ik betrek hierbij ook de reikwijdte van een grondslag. Overigens wijs ik erop dat er altijd een afweging dient plaats te vinden van de verschillende belangen die bij rapportages zijn betrokken. Dit betekent dat ook het belang dat de veroordeelde heeft bij de vertrouwelijkheid van rapporten en zijn recht op privacy moet meewegen. Een mogelijk recht voor slachtoffers en nabestaanden om te kunnen verzoeken om inzage of een afschrift, betekent dus niet dat een dergelijk verzoek ook steeds zal worden gehonoreerd.
Indien uw antwoord op vraag 5 bevestigend luidt, bent u bereid in overleg te treden met het Adviescollege Levenslanggestraften om te bezien hoe nabestaanden die dat wensen, alsnog inzage kunnen krijgen in de rapportage van het Pieter Baan Centrum?
Een noodkreet van het Dijklander ziekenhuis over de geplande wegwerkzaamheden bij de versterking van brug A7 ter hoogte van Purmerend |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de urgentie en de mogelijke gevolgen van de verminderde toegankelijkheid en bereikbaarheid van het Dijklander Ziekenhuis als gevolg van de werkzaamheden aan de A7? Zo ja, kunt u specificeren welke maatregelen u neemt of heeft genomen om de gevolgen van de werkzaamheden aan de A7 te beperken? Hoe zorgt u ervoor dat de zorg toegankelijk blijft voor patiënten en dat medewerkers van het ziekenhuis hun werk kunnen blijven uitvoeren?
Ja, de zorgen van het bestuur van het Dijklander Ziekenhuis zijn bekend.
Er is uitgebreid contact tussen de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Infrastructuur en Waterstaat/Rijkswaterstaat over de werkzaamheden aan de A7 brug ter hoogte van Purmerend. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor de maatregelen om de omgeving bereikbaar en toegankelijk te houden. Gedurende de werkzaamheden zijn er per richting twee versmalde rijstroken beschikbaar op een helft van de brug, terwijl de andere helft van de brug versterkt wordt. In de ochtendspits kan dit naar verwachting leiden tot (extra) files van noordelijke naar zuidelijke richting en in de avondspits van zuidelijke naar noordelijke richting.
Vanuit de hinderaanpak Rijkswaterstaat wordt maximaal ingezet om de weggebruikers te bewegen gebruik te maken van alternatief vervoer, zoveel als mogelijk buiten de spits te reizen of, indien mogelijk, niet te reizen. Dit gebeurt door een uitgebreide communicatie- en bewustwordingscampagne om mensen te vragen thuis te werken of voor een andere modaliteit (bijvoorbeeld openbaar vervoer) te kiezen. Huidige weggebruikers wordt een gratis NS-kortingskaart aangeboden. Samen met gemeenten is een groot aantal inrijverboden vastgesteld om sluipverkeer en daarmee het vastlopen van het onderliggende wegennet te voorkomen. Ervaring van andere projecten leert dat met het pakket aan maatregelen dat hier getroffen is, het verkeer met 20% afneemt. Ook van patiënten en zorgpersoneel wordt gevraagd om, waar dat mogelijk is, niet met de auto te reizen en als dat geen optie is, rekening te houden met extra reistijd.
Vanaf oktober 2023 heeft Rijkswaterstaat de zorginstellingen geïnformeerd over de werkzaamheden. Daarnaast zijn de werkzaamheden en de maatregelen besproken in het Regionaal overleg acute zorg (ROAZ) Noord-Holland/Flevoland.
Bent u bekend met de zorgen van het Dijklander Ziekenhuis over de mogelijkheid van een «code rood» of zelfs «code zwart» scenario als de situatie niet verbetert? Welke maatregelen neemt u om dit te voorkomen?
Ja. De voorzitter van de Raad van Bestuur van het Dijklander Ziekenhuis heeft in contact met zowel Rijkswaterstaat als met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) zijn zorgen geuit.
Het is primair de verantwoordelijkheid van de zorgpartijen om samen in ROAZ-verband afspraken te maken over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de acute zorg in de regio. Onder regie van het ROAZ Noord-Holland/Flevoland is de situatie besproken met alle betrokken (acute) zorgpartijen, waaronder het Amsterdam UMC en het Dijklander Ziekenhuis, en Rijkswaterstaat. Er is op basis van de maatregelen die Rijkwaterstaat neemt gekeken of er aanvullende afspraken noodzakelijk zijn om de zorg toegankelijk te houden. Dit wordt gemonitord en partijen houden hierover contact gedurende de uitvoering van de werkzaamheden, om zo te kunnen bijsturen als dat nodig mocht zijn.
De maatregelen vanuit de hinderaanpak (zie het antwoord op vraag 1) zijn ook bedoeld om de zorg bereikbaar te houden.
Klopt het dat Rijkswaterstaat heeft aangegeven dat een noodbrug voor ambulances vanwege CO2-uitstoot niet mogelijk is? En zo ja, kunt u Rijkswaterstaat ontheffen zodat zij alsnog een noodbrug kunnen aanleggen voor het verkeer?
Allereerst, er zijn alternatieve maatregelen genomen om de acute zorg in de regio toegankelijk te houden en de ambulancedienst heeft aangegeven tevreden te zijn met de in te zetten maatregelen in de gegeven situatie.
In het voortraject is het gebruik van een tijdelijke brug onderzocht. Dit is als optie afgevallen om zowel verkeerskundige redenen, als vergunning-technische redenen. De aansluitingen op de A7 en toe- en afritten zouden aangepast moeten worden. Dit kost extra tijd en daarvoor zouden er bomen gekapt moeten worden. Daarnaast zou tijdens de bouw van de tijdelijke brug geen scheepvaart over het Noordhollandsch Kanaal mogelijk zijn. Het bouwen van een tijdelijke brug zorgt voor extra stikstof. Binnen de huidige regelgeving over stikstof is deze optie daarom niet mogelijk.
Hoe gaat Rijkswaterstaat om met het feit dat er tijdens de werkzaamheden over een traject van vierhonderd meter geen aparte strook voor hulpdiensten beschikbaar zal zijn en ambulances zich door het verkeer moeten manoeuvreren om hun bestemming te bereiken? Zijn er specifieke plannen opgesteld om de verkeerssituatie voor ambulances te verbeteren?
Rijkswaterstaat heeft samen met de drie betrokken Veiligheidsregio’s en de ambulancedienst een uitgebreid pakket aan maatregelen afgesproken ten behoeve van de nooddiensten om daarmee de zorg op voldoende niveau te kunnen houden. Denk hierbij aan de inzet van extra materieel en personeel, het overnachten van personeel bij de ambulancepost en de inzet van ambulancemotoren. Hierover is met de drie Veiligheidsregio’s en met de
Ambulancezorg een convenant opgesteld. Ook zijn er verkeersmaatregelen genomen, waardoor spoedritten met voorrang door het werk worden begeleid en wordt indien noodzakelijk, de spitsstrook afgekruist.
Maakt het Dijklander ziekenhuis zich terecht zorgen over de kwaliteit van zorg die onder druk kan komen te staan door de verwachte verkeershinder in en rondom Purmerend? Wat zijn de mogelijke gevolgen hiervan?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, hanteert Rijkswaterstaat een aanpak om extra verkeershinder zoveel mogelijk te tegen te gaan. Daarnaast is het, zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht, de verantwoordelijkheid van de zorgpartijen om gegeven de situatie samen in ROAZ-verband afspraken te maken over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de acute zorg in de regio. De zorgen van het Dijklander Ziekenhuis kunnen daar aan de orde worden gesteld, zodat gezamenlijk kan worden gekeken naar (alternatieve) maatregelen.
Op welke manier kunnen in deze regio de normale verwijsstromen (tweede- en derdelijnzorg) gehandhaafd blijven zonder verlies kwaliteit van zorg?
Patiënten, cliënten en personeel moeten rekening houden met langere reistijden, maar de zorgorganisaties blijven bereikbaar voor geplande en ongeplande zorg. Voor de (acute) zorg zijn afspraken gemaakt tussen de Veiligheidsregio’s, de ambulancedienst in betreffende regio en Rijkswaterstaat over in te zetten maatregelen.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de wijze waarop de risico’s voor zorg die (mogelijk) ontstaan door de wegwerkzaamheden, zo goed mogelijk in kaart gebracht én beheerst worden.
Wat is uw reactie op de constatering dat er tijdens de periode van april 2023 tot augustus 2023 46 A1-ritten en 56 A2-ritten waren naar de omgeving Purmerend, Zaanstad en Amsterdam waar de patiënten werden opgehaald van het Dijklander ziekenhuis in Hoorn? Staan deze aanzienlijke hoeveelheid spoedritten niet onder druk bij de komende werkzaamheden?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, zijn er met de hulpdiensten afspraken gemaakt over de spoedritten die over het traject waar werkzaamheden plaatsvinden, gereden moeten worden. De betrokken ambulancedienst heeft aangegeven tevreden te zijn over de maatregelen.
Wat is uw reactie op de melding van het Dijklander Ziekenhuis dat zij met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in gesprek zullen gaan over het achterwege blijven van handhaving op hun verplichtingen met betrekking tot de kwaliteit van spoedzorg? Bent u bereid om samen met de IGJ en het Dijklander Ziekenhuis naar oplossingen te zoeken om de kwaliteit van zorg te waarborgen tijdens de werkzaamheden aan de A7?
De IGJ houdt toezicht op de wijze waarop de risico’s voor zorg die (mogelijk) ontstaan door de wegwerkzaamheden zo goed mogelijk in kaart gebracht én beheerst worden. Het is daarbij in eerste instantie aan de partijen zelf om de kwaliteit van de zorg te waarborgen. De IGJ heeft intensief contact met de zorgaanbieders in de regio en ook met het ROAZ Noord-Holland/Flevoland.
De IGJ heeft benadrukt dat er geen sprake is van het achterwege blijven van handhaving. Net als in andere situaties is het ook hier zo dat in de gegeven omstandigheden de risico's voor patiënten zo goed mogelijk moeten worden beheerst. Dit gebeurt door de betrokken zorgaanbieders door zoveel mogelijk vooraf te organiseren en te regelen. De bedoeling hiervan is dat calamiteiten worden voorkomen. Mochten zich toch calamiteiten voordoen, dan worden die zoals altijd beoordeeld in de context waarin ze zijn opgetreden. Het is niet mij om te treden in de onafhankelijke wijze waarop de IGJ haar toezicht invult en uitvoert.
Hoe groot is de verwachte chaos binnen Purmerend en op de snelweg tijdens de werkzaamheden? Wat zijn de mogelijke gevolgen hiervan en hoe kan dit de kwaliteit van zorg beïnvloeden? Zijn er plannen gemaakt om in de vijf maanden van werkzaamheden de bereikbaarheid van het ziekenhuis te waarborgen?
Rijkswaterstaat heeft aangegeven dat in de hinderaanpak die gehanteerd wordt, het streven is om hinder tot een maximale vertraging van één uur te beperken. Gestreefd wordt de extra reistijd op doelmatige wijze verder te beperken tot 40 minuten. Hiervoor is het nodig dat met de maatregelen 20% van het wegverkeer van de A7 af gaat. Dit is onderzocht op basis van de impactanalyse, de beschikbare capaciteit van de weg en de verkeersintensiteiten. In het antwoord op vraag 1 en vraag 4 is ingegaan op de maatregelen die getroffen zijn ten behoeve van de bereikbaarheid van de regio en de toegankelijkheid van de acute zorg.
In hoeverre zijn er doemscenario's te verwachten met betrekking tot bevallingen, gezien het feit dat het bevalcentrum van het Dijklander ziekenhuis zich in Hoorn bevindt en patiënten vanuit Purmerend daarheen moeten reizen? Welke maatregelen zijn er genomen om ervoor te zorgen dat zwangere vrouwen tijdig en veilig bij het bevalcentrum kunnen komen?
De geboortezorgpartijen in de regio hebben een set maatregelen afgesproken over het omgaan met de te verwachten bevallingen. Dat betreft onder andere het eerder insturen van zwangeren en voor spoedeisende bevallingen kan de ambulance worden ingezet. Verloskundigen kunnen voor spoedbevallingen een beroep doen op escorte door de politie en ze kunnen voor niet-spoedbevallingen een gratis ontheffing krijgen voor alle inrijverboden. De regionale geboortezorg heeft hiervoor een draaiboek en escalatiemodel gemaakt. Zwangere vrouwen kunnen ook uitwijken naar andere nabije ziekenhuizen (zoals in Zaandam of Amsterdam).
Wanneer een noodbrug niet mogelijk is, is het dan mogelijk om helikoptervervoer te gebruiken om patiënten in levensbedreigende situaties van het Dijklander ziekenhuis naar het Amsterdam Universitair Medisch Centrum (UMC), locatie AMC, te vervoeren tijdens de werkzaamheden? En als dat mogelijk is, bent u bereid hierover in overleg te treden met het Amsterdam UMC?
Het Mobiel Medisch Team (MMT) van Amsterdam UMC is nauw betrokken bij de overleggen over de versteviging van de brug op de A7. Er is afgesproken dat het MMT laagdrempeliger het besluit neemt tot vervoer van de patiënt per helikopter in het geval van een MMT-inzet boven of nabij Purmerend.
Met de Meldkamer Ambulance Noord Holland en het Air Ambulance Team van Groningen is afgesproken om te overwegen om de Waddenhelikopter in te zetten. Gegeven de drukte gedurende de zomermaanden is het wel de vraag of dit in alle gevallen zal lukken.
Daarnaast is er afstemming geweest met ANWB Medical Air Assistance over eventueel extra inzet van een helikopter gedurende de versteviging van de brug op de A7. Naast dat er onvoldoende (helikopter)capaciteit is om dit te organiseren leerde de afsluiting van de Haringvlietbrug en de Heinenoordtunnel in 2023, dat de kosten niet in verhouding staan tot de geringe vraag naar helikoptervervoer.
Wat is uw standpunt ten aanzien van de aanvullende kosten en omzetderving die het Dijklander Ziekenhuis verwacht als gevolg van de verminderde toegankelijkheid en bereikbaarheid? Hoe denkt u de kosten en omzetderving van het Dijklander Ziekenhuis als gevolg van de verminderde bereikbaarheid en toegankelijkheid te compenseren? Bent u bereid om het ziekenhuis gebruik te laten maken van de Regeling Nadeelcompensatie Infrastructuur en Waterstaat 2024 om het ziekenhuis financieel te ondersteunen? Hoe verloopt de communicatie tussen uw organisatie en het Dijklander Ziekenhuis met betrekking tot het veiligstellen van schadevergoeding of compensatie?
Het Dijklander Ziekenhuis kan, net zoals andere partijen, een beroep doen op de Regeling Nadeelcompensatie IenW 2024 en heeft dit ook gedaan. Rijkswaterstaat stelt een onafhankelijk commissie samen die de claim van het Dijklander Ziekenhuis zal beoordelen. Over voorstaande vindt ook overleg plaats tussen Rijkswaterstaat en het Dijklander Ziekenhuis.
Wat was de reden dat het Dijklander Ziekenhuis en het Amsterdam UMC pas zo laat mochten aansluiten bij het overleg met Rijkswaterstaat over deze werkzaamheden? En hoe gaat u dit in de toekomst anders aanpakken?
Tijdens een inspectie in oktober 2022 bleek dat de steunpunten van de brug niet sterk genoeg meer zijn om het gewicht van zwaar verkeer, zoals grote vrachtwagens, te dragen. De steunpunten worden daarom in de periode april tot 1 september 2024 versterkt. Het project betreft dus een spoedproject waardoor de voorbereiding korter is dan gebruikelijk, ongeveer een half jaar in plaats van de gebruikelijke twee á drie jaar.
Vanaf oktober 2023 is Rijkswaterstaat in overleg met de overlegorganen uit de zorg (GHOR en ROAZ) en is er door hen een impactanalyse uitgevoerd. Vanaf november zijn het Dijklander Ziekenhuis en Amsterdam UMC bij de overleggen over het project aangesloten en zijn de gevolgen van de werkzaamheden besproken in het ROAZ Noord-Holland/Flevoland.
Voor toekomstige projecten zal Rijkswaterstaat in afstemming met het Ministerie van VWS samen met de sector afspraken maken over wijze waarop zij betrokken worden bij dergelijke projecten, ten behoeve van de bereikbaarheid van de zorg. Gezien de grote vernieuwingsopgave zullen situaties zoals bij dit project zich vaker voor doen.
Hoe beoordeelt u de inspanning van Rijkswaterstaat om het Dijklander Ziekenhuis te faciliteren gezien de bijzondere positie en maatschappelijke verantwoordelijkheid van het ziekenhuis in de regio?
RWS heeft zich maximaal ingespannen om het Dijklander Ziekenhuis en de andere partijen in de zorgketen te faciliteren. Vanaf het begin van het project zijn er constructieve gesprekken gevoerd in ROAZ verband, over de maatregelen en de compensatieregeling. Daarbij heeft RWS zo veel als mogelijk de specifieke wensen van de sector ingevuld.
Heeft er overleg plaatsgevonden tussen de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Infrastructuur en Waterstaat (I&W) bij het plannen van deze werkzaamheden? En als er geen dergelijk overleg heeft plaatsgevonden, is het dan mogelijk om bij toekomstige werkzaamheden te kijken naar de effecten op de gezondheidszorg in de regio?
Het is niet gebruikelijk dat er overleg plaatsvindt tussen de werkzaamheden die Rijkswaterstaat uitvoert aan het wegennet en het Ministerie van VWS. Het Ministerie van VWS heeft beleidsinhoudelijk geen rol bij de beoordeling of de bereikbaarheid van de (acute) zorg belemmerd wordt. Het is aan de zorgpartijen gezamenlijk om (in ROAZ verband) afspraken te maken over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de acute zorg.
RWS deelt met de partijen in de zorgketen de zorg over mogelijke gevolgen van wegwerkzaamheden voor de bereikbaarheid van zorgorganisaties. De hinder van werkzaamheden is weliswaar niet te vermijden, maar RWS doet z'n uiterste beste de effecten daarvan zoveel mogelijk te beperken. Vandaar ook dat Rijkswaterstaat hier standaardprocedures voor heeft en afspraken maakt hoe de gevolgen van deze werkzaamheden zoveel als mogelijk kunnen worden voorkomen en beperkt. Zoals in het antwoord op vraag 8 is aangegeven, zijn en worden hier constructieve gesprekken met partijen over gevoerd. Het Ministerie van VWS en Rijkswaterstaat, zullen gezamenlijk bezien hoe de betrokkenheid van zorgpartijen bij dergelijke werkzaamheden waar nodig verbeterd kan worden.
In dezelfde periode (zomer) staan ook werkzaamheden gepland aan de Zeeburgertunnel en de Coentunnel. Hoe verhouden deze werkzaamheden zich met de werkzaamheden op de A7? Is er een goede risicoafweging gemaakt om deze werkzaamheden naast elkaar te laten bestaan? Versterken deze extra werkzaamheden de kans om in een code rood of zwart terecht te komen?
Deze werkzaamheden zijn zo gepland dat ze samen in de verkeersluwe periode plaatsvinden. Rijkswaterstaat heeft daarmee een totaalpakket zomerwerken, inclusief de Neckerstraat, waarvoor zij alle mobiliteitsmaatregelen gezamenlijk regionaal inzet, voor een maximaal hinderbeperkend effect.
Tijdens werkzaamheden aan de Coentunnel worden de ontbrekende rijstroken gecompenseerd door extra rijstroken open te zetten in de andere tunnelbuizen.
Bij de afsluiting van de A10, tussen de Zeeburgertunnel en knooppunt Watergraafsmeer, wordt een speciale rijbaan voor de hulpdiensten vrijgehouden, zodat de verbindingen tussen de ziekenhuizen Noordwest Ziekenhuisgroep en Amsterdam intact blijven. Rijkswaterstaat monitort de situatie en past daar waar nodig de planning aan.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De berichten ‘Op welk nijpend probleem zijn deze nieuwe kerndoelen een antwoord’ en ‘Curriculumherziening stevent af op mislukking’ |
|
Aant Jelle Soepboer (FNP) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
|
Kan de Minister onderbouwen waarom zij denkt dat aanvullende zaken op het gebied van burgerschap en digitale vaardigheden niet leidt tot aanzienlijke taakverzwaring voor de docent, dan wel tot verarming van de bestaande vakinhoud?1 2
Het verminderen van de overladenheid van het curriculum voor docenten is een van de belangrijke redenen achter de bijstelling van het curriculum. Het onderwijs is namelijk gebaat bij een duidelijke opdracht met daarin heldere verwachtingen van wat leerlingen moeten kennen en kunnen wanneer zij het onderwijs verlaten. Door kerndoelen meer te concretiseren is het voor leraren duidelijker wat leerlingen moeten leren (en dus ook wat niet verplicht is). Dit leidt tot minder overladenheid, doordat methodes «dunner» kunnen worden en er daarmee minder werkdruk ontstaat en dat is een belangrijk doel van de huidige curriculumherziening.
Specifiek ten aanzien van burgerschap en digitale geletterdheid geldt dat scholen nu al veel aan burgerschap en digitale geletterdheid doen, ondanks dat de huidige kerndoelen er slechts impliciet en beperkt aandacht aan besteden. De Onderwijsraad stelt in haar advies dat het Nederlandse onderwijs in democratisch burgerschap beter, doordachter en systematischer kan en moet.3 Ook op het gebied van digitale geletterdheid wordt niet altijd gewerkt op basis van een visie en een gestructureerde aanpak. Volgens een focusgroep van experts zou dit kunnen komen doordat er nog geen kerndoelen voor digitale geletterdheid zijn vastgelegd.4 Scholen weten op het terrein van burgerschap en digitale geletterdheid momenteel dus niet goed wat er van hen wordt verwacht en dat maakt het ingewikkeld om er op een doelgerichte manier aan te werken. Juist het expliciteren van de opdracht op burgerschap en digitale geletterdheid kan dan ook leiden tot een taakverlichting.
Scholen zullen voor alle leergebieden goed moeten bekijken of dat wat zij deden onder de vlag van de oude kerndoelen nog wel echt allemaal nodig is. In de werkopdracht aan de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) is meegegeven dat de conceptkerndoelen beproefd moeten worden door scholen. Voor burgerschap en digitale geletterdheid zal dat na de zomer 2024 plaatsvinden. Als scholen aangeven dat zij de doelen niet kunnen onderwijzen in de beschikbare onderwijstijd, dan zullen er aanpassingen worden gedaan.
Deelt de Minister de mening dat er wél politieke besluitvorming ligt onder het feit dát we burgerschapsdoelen moeten hebben maar niét over de manier waarop en dat het in principe aan scholen is om invulling te geven aan burgerschapsonderwijs?
Ja. Er ligt politieke besluitvorming onder het feit dat we landelijke burgerschapsdoelen moeten hebben en hoe deze eruit komen te zien. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel over de verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen staat toegelicht dat burgerschapsonderwijs ook een (vak)inhoudelijke component heeft.5 Ook heeft uw Kamer via de motie-Rog/Van Meenen expliciet aangegeven dat een kenniscomponent over democratie en rechtsstaat een sterkere positie moet krijgen in het voortgezet onderwijs.6 Daarnaast kan uw Kamer zich op meerdere momenten uitspreken over de inhoud van de kerndoelen burgerschap. Hoe scholen in de praktijk vervolgens uitwerking geven aan de kerndoelen burgerschap en de burgerschapswet is inderdaad aan de scholen zelf. Dit volgt uit de vrijheid van onderwijs die geborgd is in de Grondwet.
In hoeverre deelt de Minister de mening dat de uitwerking van de nieuwe kerndoelen en vele leergebieden niet in lijn zijn met de focus die in het onderwijs aangebracht zou moeten worden om de grote problemen zoals het lerarentekort en achteruitgang van resultaten onder leerlingen op bijvoorbeeld de basisvaardigheden, het hoofd te kunnen bieden?
Nee, die mening deel ik niet. Het is van groot belang dat er focus is op het aanpakken van de grote uitdagingen in het onderwijs; het verbeteren van de basisvaardigheden (lezen, rekenen, burgerschap en digitale geletterdheid) en het verminderen van het lerarentekort. De nieuwe kerndoelen leveren daar een belangrijke bijdrage aan. Om voldoende toe te komen aan de basisvaardigheden is het belangrijk dat het curriculum niet overvol raakt en er een duidelijke opdracht aan het onderwijs ligt. Een glasheldere opdracht leidt uiteindelijk tot beter onderwijs in de klas. Op verzoek van uw Kamer is prioriteit gegeven aan de ontwikkeling van de kerndoelen voor de basisvaardigheden. Doordat de kerndoelen lezen en rekenen nu ook beter worden geïntegreerd in andere leergebieden, kan er bovendien meer prioriteit gegeven worden in de klas aan de basisvaardigheden. Met duidelijke en concrete kerndoelen willen we bovendien de werkdruk van docenten verlichten. Als duidelijker is wat «moet» dan wordt ook duidelijk wat er niet door de docent hoeft te worden gedaan en wat «mag». Zo heeft de docent meer eigenaarschap over zijn eigen curriculum. Dat draagt ook bij aan het verminderen van het lerarentekort.
Wat vindt de Minister van de signalen dat de manier waarop op dit moment uitvoering wordt gegeven aan de nieuwe kerndoelen in de praktijk zorgt voor verdringing in het curriculum (bijvoorbeeld de vakken biologie en natuurkunde die ruimte zouden moeten maken voor burgerschap en digitale vaardigheden) bijvoorbeeld door het ontstaan van nieuwe vakken?
Er wordt gewerkt aan nieuwe examenprogramma’s die aangeven wat leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs moeten kennen en kunnen. Dit doen we omdat de huidige examenprogramma’s verouderd zijn. Sommige examenprogramma’s dateren zelfs uit 1998. Daarnaast is ook het schooleigen programma overladen. Het totale onderwijsprogramma moet voor leerlingen en leraren behapbaar zijn. Bij het ontwikkelen van de nieuwe examenprogramma’s, zo ook voor biologie en natuurkunde, wordt gekeken naar de ruimte die een leergebied in het totale onderwijspakket kan innemen. Het totaal aantal beschikbare uren wordt als het ware verdeeld over de vakgebieden. Wij hebben aan SLO de opdracht gegeven hier een voorstel voor te doen. Ook uw Kamer is hier in meegenomen.7
We hebben de afgelopen jaren steeds weer gezien dat leerlingen de basisvaardigheden onvoldoende beheersen, terwijl ze die nodig hebben om zich later goed in de samenleving te kunnen redden. Dit betekent dat voor het verbeteren van de basisvaardigheden ook relatief veel ruimte komt in het nieuwe curriculum. De nieuwe kerndoelen voor burgerschap en digitale geletterdheid sorteren overigens niet voor op nieuwe vakken maar dit wordt voor een belangrijk deel geïntegreerd in vakken die alle leerlingen volgen, zodat ook álle leerlingen van die extra aandacht voor de basisvaardigheden profiteren. Zo is het bijvoorbeeld essentieel dat alle leerlingen leren over hoe de Nederlandse democratie werkt. Dit moet dus terugkomen bij maatschappijleer, een vak dat alle leerlingen verplicht moeten volgen. En niet alleen bij bijvoorbeeld geschiedenis, dat een keuzevak is.
Deelt de Minister de mening dat de verankering van het nieuwe curriculum in wet- en regelgeving gebaat is bij een goed en voorspoedig proces?
Ja.
In hoeverre deelt de Minister de mening dat de Kamer daarom vroegtijdig op de hoogte moet worden gebracht van en dat de kamer vroegtijdig zeggenschap moet krijgen over de manier waarop gestalte wordt gegeven aan de opdracht herziening curriculum en de keuzes die daarin worden gemaakt en niet pas nadat het «op de scholen is beproefd»?
De curriculumherziening loopt al een lange tijd. Sinds 2014 zijn er verschillende trajecten geweest die hebben gepoogd het curriculum bij te stellen. Op 6 april 2022 is er uitgebreid met uw Kamer gesproken over een andere aanpak voor de curriculumherziening.8 De opdracht zoals die toen in samenspraak met uw Kamer is geformuleerd, is ook de vorm waarop de curriculumherziening nu wordt uitgevoerd. In deze opdracht zijn dan ook de wensen van uw Kamer meegenomen, zoals het voorrang geven aan de basisvaardigheden.9 Na het verstrekken van de opdracht voor de curriculumherziening volgens de nieuwe aanpak in april 2022 is uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd. Dit is drie keer gedaan via separate Kamerbrieven over de curriculumherziening. Zo is in februari 2023 de tussenbalans van de curriculumherziening aan uw Kamer verzonden. In de tussenbalans is uw Kamer geïnformeerd over de eerste stappen die destijds gezet waren en ook over de opdrachten voor de curriculumherziening die vervolgens werden gegeven.10 Nadat de eerste conceptkerndoelen waren opgeleverd, is uw Kamer hierover ook geïnformeerd. In september 2023 over de conceptkerndoelen Nederlands en rekenen/wiskunde en in maart 2024 over de conceptkerndoelen burgerschap en digitale geletterdheid.11, 12 Daarnaast heeft uw Kamer in mei 2022 het Masterplan basisvaardigheden ontvangen waarin de curriculumherziening één van de vijf pijlers is. Vervolgens ontvangt uw Kamer twee maal per jaar via de voortgangsrapportage van het Masterplan basisvaardigheden informatie over de voortgang van de herziening.
Op 26 juni aanstaande staat er een commissiedebat geagendeerd over dit onderwerp. Van tevoren ontvangt uw Kamer de vierde voortgangsrapportage van het Masterplan basisvaardigheden, waarin ook de laatste ontwikkelingen ten aanzien van de bijstelling van het curriculum worden meegenomen. Omdat ik me kan voorstellen dat er nog vragen zijn over de curriculumherziening, zijn mijn ambtenaren graag bereid een technische briefing te geven voorafgaand aan het commissiedebat.
De Kamer heeft en krijgt dus alle gelegenheid om zich – nog voor de pilotfase – uit te spreken over het curriculum en de huidige herziening. Tenslotte worden de kerndoelen, na de pilotfase en voordat deze in werking treden, aan uw Kamer voorgelegd (middels een nahangprocedure). Eventuele opmerkingen en wensen van uw Kamer kunnen dan worden verwerkt.
Het artikel 'Klimaatactie treft reizigers Eindhoven Airport' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Klimaatactie treft reizigers Eindhoven Airport»?1
Ja.
Is het inmiddels duidelijk hoeveel activisten van de demonstratie in het voorjaar van 2023 waarbij meer dan 100 demonstranten van Extinction Rebellion (XR) wisten door te dringen op verboden vliegterrein door een hek te vernielen, door het OM zijn vervolgd?
Uit navraag bij het openbaar ministerie (hierna: OM) blijkt dat bij de demonstratie op Eindhoven Airport op 25 maart 2023 106 personen zijn aangehouden op grond van artikel 62a van de Luchtvaartwet. Daarvan zijn er 62 geïdentificeerd, zoals eerder ook aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Koerhuis van 2 mei 20232. Ten aanzien van die personen is een dossier opgemaakt, dat naar het OM is gestuurd ter afdoening. Het OM schat in dat de beoordeling van de dossiers binnenkort definitief wordt gemaakt, waarna de vervolgingsbeslissingen worden genomen.
Zijn deze eerdere, grootschalige overtredingen aanleiding om de komende XR-demonstratie van 23 maart 2024, in overleg met de burgemeester van Eindhoven, te verbieden? Zo nee, waarom niet?
De burgemeester is op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) het bevoegd gezag voor het faciliteren van een demonstratie en het eventueel opleggen van voorschriften, beperkingen of een verbod. Een burgemeester kan wanneer dit noodzakelijk is ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden voorschriften, beperkingen of een verbod opleggen. Het is niet aan de Minister om in deze bevoegdheid te treden.
Impliceert de aankondiging van XR om op zaterdag 23 maart «verrassingsacties» uit te voeren niet dermate veel verstoring richting Eindhoven Airport, dat het gerechtvaardigd is om in gesprek te treden met de burgemeester van Eindhoven en in te zetten op het beperken of verbieden van deze demonstratie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen zijn genomen die het opnieuw openknippen van hekken voorkomt, zodat de veiligheid van luchthavenpersoneel, piloten en reizigers ditmaal wel zijn gewaarborgd?
Naar aanleiding van dreigingsbeelden, operationele informatie en analyse worden beveiligingsmaatregelen genomen door overheid en commerciële partijen. Over de aard van de maatregelen kunnen geen mededelingen worden gedaan.
Kunt u aangeven welke kosten de gemeente en het Rijk hebben gemaakt/extra gaan maken, aangezien het ditmaal geen reguliere demonstratie, maar een demonstratie met verrassingseffecten betreft?
De gemeente Eindhoven geeft aan dat zij accepteren dat de inzet rondom het beschermen van grondrechten kosten met zich meebrengt. Over tactische informatie zoals de benodigde inzet en de gemaakte kosten in relatie tot de bescherming van deze grondrechten worden door de gemeente Eindhoven geen uitspraken gedaan.
De kosten van het Rijk beperken zich tot de inzet van Politie en Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar) en zijn onderdeel van het in goede banen leiden en veilig kunnen laten verlopen van een demonstratie en de politietaken op de luchthaven. Het faciliteren van het demonstratierecht is namelijk een overheidstaak. De kosten daarvan neemt de overheid voor haar rekening.
Bent u van mening dat het organiseren van demonstraties met een verrassingseffect onderhevig dienen te zijn aan andere beoordelingscriteria dan gewone demonstraties? Zo ja, hoe reflecteert u daarop met betrekking tot demonstraties rondom luchthavens en militaire installaties en terreinen?
Op grond van de Wom kan een gemeente bepalen dat voor een demonstratie het doen van een kennisgeving vereist is. Dit geeft de gemeente de mogelijkheid een demonstratie zo goed mogelijk te faciliteren. Hoewel de Wom het niet voldoen aan de vereiste kennisgeving als beperkingsgrond geeft (artikel 5 lid 2), volgt uit jurisprudentie dat het niet voldoen aan de vereiste kennisgeving geen zelfstandige grond is om een demonstratie te verbieden of anderszins te beperken.3
In de driehoek (burgemeester, OM, Politie/KMar), worden afspraken gemaakt over tolerantiegrenzen en uitvoeringsaspecten ten aanzien van een demonstratie. Ook bij een niet-aangekondigde demonstratie zal de driehoek beoordelen op welke wijze de handhaving plaatsvindt. De aard van de locatie, zoals een luchthaven of militaire locatie en de te beschermen belangen wegen mee in het besluit tot (en de wijze van) handhaven. Zie verder de beantwoording bij vragen 3 en 4.
Ligt het in de lijn der verwachting dat bij een mogelijke dreiging van het openknippen van hekken, zoals vorig jaar heeft plaatsgevonden, ditmaal wel gepaste acties vanuit politie/Koninklijke Marechaussee zullen worden toegepast? Onderschrijft u deze noodzaak, gelet op de veiligheid van luchthavenpersoneel, piloten en reizigers? Onderschrijft u deze noodzaak, gelet op het feit dat het een militaire luchthaven betreft?
Ook vorig jaar zijn er gepaste acties ondernomen vanuit Politie en KMar tegen mogelijke dreigingen. Deze waren er op gericht de demonstranten weg te houden van het militair deel van de luchthaven en het kritische deel waar vliegtuigen taxiën en landen en opstijgen. Dit jaar zijn er wederom op meerdere fronten voorbereidingen getroffen om de orde adequaat te kunnen handhaven.
Zoals genoemd, worden in de driehoek afspraken gemaakt over tolerantiegrenzen en uitvoeringsaspecten ten aanzien van een demonstratie. De driehoek weegt alle aspecten mee in het besluit tot handhaving, ook het feit dat het een militaire luchthaven betreft.
Welk effect heeft een dergelijke demonstratie, al dan niet met «verrassing», volgens u op het aanzien van Eindhoven en Nederland voor wat betreft de rol die Eindhoven Airport heeft als internationale hub voor NAVO-transport?
Eindhoven Airport is civiele medegebruiker van de militaire Vliegbasis Eindhoven. De taakuitvoering van het militaire deel van de locatie, Vliegbasis Eindhoven, is tijdens de demonstratie niet in gevaar geweest. Het effect van een demonstratie op het aanzien van Eindhoven en Nederland in relatie tot de rol die de locatie heeft als internationale hub voor NAVO-transport lijkt beperkt.
Bent u bereid om een gezamenlijke civiele procedure te verkennen met de mede-eigenaren (gemeente, provincie en Rijk) van Eindhoven Airport, om schade te verhalen op de demonstranten van XR?
De Staat heeft, op grond van informatie die nu bekend is, geen schade geleden door de klimaatdemonstratie op Eindhoven Airport. Op dit moment is er dan ook geen aanleiding om een civiele procedure, al dan niet gezamenlijk, te beginnen tegen (bepaalde) klimaatdemonstranten.
De kamerbrief Uitplaatsing vreemdelingen naar hotels van 1 maart 2024 |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u in de kamerbrief Uitplaatsing vreemdelingen naar hotels van 1 maart 2024 de Kamer heeft geïnformeerd dat bij plaatsing van vreemdelingen in hotels «de burgemeesters van de betreffende gemeenten worden gevraagd om instemming voor het plaatsen van de vreemdelingen»?1
Ja.
Was de keuze in deze brief voor het bestuursorgaan burgemeester ingegeven door de situatie voordat de Spreidingswet in werking treedt, aangezien daarin de bevoegdheid voor realisering van asielzoekerscentra bij het college van burgemeester en wethouders wordt gelegd?
Nee, de spreidingswet is op 1 februari jl.in werking getreden. In de brief is verwezen naar de burgemeester vanwege zijn rol als voorzitter van het college conform artikel 34 lid 2 gemeentewet en omdat hij de gemeente vertegenwoordigt conform artikel 171 lid 1 gemeentewet.
Is met de inwerkingtreding van de Spreidingswet het niet vanzelfsprekend geworden het college te betrekken bij realisatie van woon- c.q. verblijfsvoorzieningen voor vreemdelingen c.q. asielzoekers? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Gelet op de acute noodzaak voor aanvullende opvangplekken ten tijde van het versturen van de Kamerbrief op 1 maart jl. is gekozen om asielzoekers enkel te plaatsen met instemming van het bestuursorgaan burgemeester om zo snelheid te betrachten. Het is aan de burgemeester vanuit diens rol als voorzitter van het college en vertegenwoordiger van de gemeente om, indien gewenst, het college bij dit verzoek te betrekken.
Klopt het dat u op 14 maart 2024 heeft besloten om statushouders te plaatsen in Van der Valk Hotel Akersloot in de gemeente Castricum zonder instemming van de burgemeester, het college van burgemeester en wethouders dan wel de gemeenteraad?
Dat klopt, er wordt onderscheid gemaakt tussen het in hotels plaatsen van asielzoekers en statushouders. Statushouders hebben een Nederlandse verblijfsvergunning ontvangen en zijn in afwachting van huisvesting. Deze groep kan zonder toestemming van het gemeentebestuur in de gemeente geplaatst worden. Statushouders hebben zoals iedere andere Nederlander het recht om tijdelijk in een hotel te verblijven. Bij asielzoekers moet de verblijfsrechtelijke status nog beoordeeld worden. De laatste groep wordt enkel met toestemming van de burgemeester in een hotel in de betreffende gemeente ondergebracht.
Heeft u een analyse gemaakt van de bestemmingsplannen die horeca/hotels mogelijk maken en in hoeverre een asielzoekerscentrum, dan wel huisvesting van asielzoekers, vergund kan worden onder zo’n bestemmingsplan?
Statushouders worden tijdelijk geplaatst in een hotel alvorens uit te stromen naar een woning in een gemeente. Uitgangspunt is dat dit tijdelijk verblijf onder de normale logies functie valt die toegekend is in de bestemmingsplannen aan horecagelegenheden.
Waar op voorhand bekend is dat de opvang van asielzoekers in hotels schuurt met het lokale bestemmingsplan worden de benodigde vergunningen aangevraagd.
Hoe compenseert u de lokale middenstand voor inkomstenderving vanwege plaatsingen van asielzoekers en statushouders in hotels en andere toeristische verblijfsaccommodaties in het toerismeseizoen?
De lokale middenstand wordt niet gecompenseerd, daar het plaatsen van statushouders een tijdelijke maatregel is die voortkomt uit een acute noodzaak voor extra opvangplekken. De capaciteitsraming van de spreidingswet vraagt gemeenten 96.000 opvangplekken te realiseren. Deze plekken dienen uiterlijk 1 juli 2025 beschikbaar te zijn. In de tussentijd zijn er echter ook veel plekken nodig. Om de periode tot 1 juli 2025 te overbruggen is op dit moment met spoed behoefte aan (tijdelijke) opvangplekken. Derhalve worden naast het uitplaatsen van statushouder naar hotels ook andere maatregelen genomen. Hiervoor verwijs ik naar de brief van 15 april 2024 aan uw Kamer.
Is er sprake van nieuw beleid waarin vreemdelingen zonder instemming van burgemeesters c.q. colleges c.q. gemeenteraden worden geplaatst in hotels door het COA, zoals u in Castricum heeft gedaan?
Ik heb deze maatregelen eerder gemeld aan uw Kamer in de brief van 24 mei 2023 en herhaald in de brieven aan de medeoverheden, in afschrift aan uw Kamer, van 22 september 2023 en 6 oktober 2023 en 15 april 2024. Tevens is de inzet van deze maatregel besproken in de Landelijke Regietafel van 1 maart jl. De maatregel is een tijd aangehouden, echter op dit moment is de nood dusdanig hoog dat besloten is over te gaan tot inzet ervan.
Hoe is dit nieuwe beleid zoals tot uiting gekomen in Castricum tot stand gekomen?
Er is geen sprake van nieuw beleid. Zie ook het antwoord op vraag 7. De noodzaak om over te gaan tot het inzetten van de maatregelen waarbij asielzoekers dan wel statushouders worden geplaatst in hotels is besproken in de Landelijke Regie Tafel Migratie en Integratie van 1 maart jl. en met de commissarissen van de Koning op 7 maart jl.
Heeft u de Tweede Kamer daarover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij de vragen 7 en 8 is aangegeven is er geen sprake van nieuw beleid. Uw Kamer is over deze maatregelen per brief eerder geïnformeerd.
Heeft u gemeenten daarover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Zou u deze vragen een-voor-een en in detail kunnen beantwoorden?
Ja.
De brief van 11 maart 2024 (Kamerstuk 32140, nr. 181) inzake het rapport ‘VAT Gap in the EU, report 2023’ |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Wat betekent in nominale termen een btw-nalevingsgat van 4,9%; met andere woorden hoeveel euro aan btw wordt jaarlijks gemist?
Het VAT GAP report 2023 (hierna rapport) gaat in 2022 uit van € 73,5 miljard aan verwachte btw-inkomsten ingeval er sprake zou zijn van volledige naleving van de wet- en regelgeving. De daadwerkelijke btw-inkomsten worden in het rapport in 2022 echter geschat op € 69,9 miljard. Dit resulteert in een verwacht btw-nalevings-gat in 2022 van € 3,6 miljard, hetgeen gelijk staat aan 4,9% van € 73,5 miljard. Deze cijfers zijn ook terug te vinden in en te herleiden uit Tabel 2 van de Kamerbrief.1
Kunt u meer details geven rondom de hoofdzakelijke veroorzakers (de genoemde top vijf onderaan in de brief op pagina twee) betreffende het btw-nalevingsgat? Wat voor soort fraude hebben we het hoofdzakelijk over? Wat is de aard van de belastingontwijking? Wat is de aard van de belastingplanning? Wat voor soort administratieve fouten hebben we het over? Is hier een trend in te bespeuren? Wat is de genoemde onduidelijkheid rondom verlaagde tarieven en vrijstellingen? Welke tarieven? Welke specifieke vrijstellingen?
Het btw-nalevings-gat is het verschil tussen de verwachte en de daadwerkelijke inkomsten. De verdeling naar aard wordt niet vastgesteld. De oorzaak van het nalevings-gat kan zoals in de brief aangegeven diverse oorzaken hebben en ook de verdeling kan in lidstaten verschillen.
De fraude kan alle vormen van btw-fraude omvatten, bijvoorbeeld door minder dan de verschuldigde btw aan te geven, meer btw terug te vragen dan waarop een recht is ontstaan, zwarte omzet en carrouselfraude.
Belastingontwijking en belastingplanning kunnen vormen van optimaal gebruikmaken van de btw-regelgeving betreffen. Voorbeelden daarvan in Nederland zijn de constructies waarbij via aandelenoverdracht onroerend goed wordt verkregen voor het gebruik daarvan voor van btw-vrijgestelde prestaties of door verbouwd onroerend goed eerst kort btw-belast te verhuren met het oog op aansluitende btw-vrijgestelde verhuur. In beide voorbeelden wordt de belastingdruk geoptimaliseerd.
Administratieve fouten hebben betrekking op toepassing en verwerking van de btw-regels in de administratie van de ondernemer. Zulke fouten kunnen verschillend van aard zijn. Bijvoorbeeld verkeerde toepassing van tarieven, percentages of andere specifieke regelingen. Dat houdt mede verband met de complexiteit van de regelgeving en het doenvermogen van de ondernemer. In het antwoord op vraag 8 wordt nader ingegaan op bevindingen op dit vlak vanuit de MKB-steekproef.
De fouten met tarieven variëren van toepassing van een verkeerd tarief tot lastige afbakeningssituaties en samengestelde prestaties met verschillende tarieven. Nagenoeg alle vrijstellingen zijn technisch lastig door de uitzondering op de belaste prestaties qua toepassingsbereik, voorwaarden en de doorwerking die vrijstellingen hebben op de mate en berekening van aftrek van btw op aankopen ten behoeve van die van btw-vrijgestelde prestaties. De btw-vrijstellingen worden dit jaar geëvalueerd.
Vorig jaar is de evaluatie van het verlaagde btw-tarief gepubliceerd.2 Deze evaluatie vloeide voort uit de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE).3 Op 19 september heb ik uw Kamer de kabinetsreactie van de evaluatie opgestuurd.4 De belangrijkste uitkomst van de evaluatie is dat het verlaagde btw-tarief deels doeltreffend, maar in het algemeen géén doelmatig instrument is om de beoogde doelen te bereiken.5 In het algemeen voldoet het verlaagde btw-tarief volgens de onderzoekers verder niet aan het toetsingskader fiscale regelingen. De onderzoekers bevelen aan kritisch te evalueren of de doelen van het verlaagde btw-tarief (die vaak decennia geleden zijn vastgesteld) nog actueel en relevant zijn. Zij raden bovendien aan meer doelmatige beleidsinstrumenten te overwegen om de beoogde beleidsdoelen te bereiken.
Ingeval wordt besloten om bepaalde fiscale regelingen die zien op het verlaagd btw-tarief af te schaffen zal dit niet alleen leiden tot een verkleining van het btw-beleids-gat, maar indirect mogelijk tot gevolg hebben dat de hiervoor bij de tarieven genoemde onduidelijkheden in de wetgeving bij die tariefposten verdwijnen.
Welke specifieke opvolging bent u voornemens te treffen ten aanzien van deze hierboven genoemde top vijf?
De Belastingdienst blijft altijd streven naar een juiste en volledige btw-afdracht door de ondernemer. De inzet van de Belastingdienst focust zich zoals beschreven is in de werkwijze van de Belastingdienst in de brief op alle oorzaken van het btw-nalevings-gat. De volgende grote stap die gezet gaat worden hangt samen met het nu voorliggende voorstel van de Europese Commissie (Commissie) betreffende het VAT in the digital age-pakket (VIDA) dat vereenvoudigingen doorvoert voor ondernemers zodat zij minder geconfronteerd worden met registratie en afdrachten betreffende btw-verplichtingen over de EU-grenzen heen. Dit zal de naleving verhogen en de kans op fouten verminderen. Daarnaast zal de inning van btw verbeteren en eenvoudiger worden door de introductie van de platformfictie voor de sectoren waar niet altijd zicht op is. Ook zal sneller geacteerd kunnen worden op de carrouselfraude door de snelle data-rapportage van transacties tussen ondernemers in verschillende EU-landen gekoppeld aan data-analyse.
Betreffende de onder 2 genoemde voorbeelden van belastingontwijking en -planning is recent via het Belastingplan 2024 regelgeving aangepast die ziet op structuren met vastgoedaandelentransacties. Voor de aanpassing van de btw-herzieningsregels betreffende verbouwingsdiensten staat tot en met 2 april 2024 een internetconsultatie uit.
Voor het zoveel mogelijk voorkomen van fouten wordt gewerkt aan het versterken van de zogenaamde administratieve keten. Het aanleveren en verzamelen van gegevens voor de belastingheffing is een administratief proces dat een hele keten doorloopt. In iedere fase van de administratieve keten en bij elk(e) overdrachtsmoment of ketenpartner kunnen fouten worden gemaakt. Softwareprogramma’s kunnen ondernemers ondersteunen en sturen hen bij het doorlopen van die administratieve keten. In het jaarplan 2024 van de Belastingdienst is aangekondigd dat dit jaar analyse plaatsvindt welke aangiftefouten met software kunnen worden voorkomen, zodat softwareontwikkelaars hun programma’s nog effectiever kunnen maken.6
Tot slot merk ik op dat het btw-nalevings-gat nooit helemaal zal verdwijnen. Bepaalde oorzaken, zoals faillissementen en het maken van vergissingen, kunnen niet voorkomen worden.
Wat gaat u doen met de constatering dat de Europese Commissie inschatte dat een kwart van het btw-gat in de Europese Unie (EU) te wijten is aan btw-fraude?
Welk deel van het btw-nalevings-gat is toe te rekenen aan btw-fraude is vanwege het verhullende karakter van fraude voor niemand bekend of niet anders dan bij deze grove inschatting te becijferen. Op basis van een inmiddels oude inschatting door de Europese Commissie wordt een kwart van het btw-gat toegerekend aan btw-fraude (waaronder btw-carrouselfraude) en driekwart aan andere oorzaken zoals belastingoptimalisatie, administratieve fouten of faillissementen.
Sindsdien hebben de Commissie en de lidstaten veel maatregelen doorgevoerd, waaronder de oprichting en uitbreiding van Eurofisc, de inzet van Transaction Netwerk analysis (TNA) de oprichting van het Central Electronic System of Payment information (CESOP), het verbeteren van de samenwerking tussen belastingdiensten en aangescherpte regelgeving op het gebied van fraude.
Zoals in mijn antwoord onder vraag 3 toegelicht, is de volgende stap via het VIDA-pakket onder andere gericht op vereenvoudiging van naleving van de btw-verplichtingen en snellere detectie van btw-relevante transacties. Dit pakket aan maatregelen heeft mogelijk net als de eerdere invoering van de regels voor e-commerce en de uitbreiding van de One-Stop-Shop een breder bereik dan btw-fraude alleen, zodat ook de overige oorzaken van het btw-nalevings-gat worden aangepakt.
Wat zijn de verklaringen achter het «succes» dat grote dalingen hebben plaatsgevonden ten aanzien het btw-nalevingsgat in Italië, Cyprus, Polen, et cetera?
Het is lastig om een volledige verklaring te geven van dalingen of stijgingen in het btw-nalevings-gat, zeker in andere lidstaten. Het rapport geeft aan dat positieve veranderingen in de naleving voor de EU als geheel veroorzaakt kunnen zijn door steunmaatregelen tijdens de covid-19 pandemie, welke ook bijdroegen aan het verminderen van de frequentie van faillissementen. Een andere oorzaak van de geconstateerde daling van het btw-nalevings-gat kan verband houden met veranderingen in de structuur van de consumptie van huishoudens naar categorieën en kanalen waar de naleving doorgaans hoger is (bv. online winkelen) en het toegenomen aandeel van niet-contante betalingen. Verder geeft het rapport voor de lidstaten afzonderlijk verschillende verklaringen.
Het rapport geeft aan dat de daling van het btw-nalevings-gat in Italië van 11,1% over de periode 2019–2021 door Italië zelf wordt ingeschat op 9%. Het grootste deel van deze daling lijkt toe te schrijven aan een permanente verhoging van de naleving door belastingbetalers. De achterliggende reden(en) van deze verhoging wordt in het rapport niet benoemd.
In 2019 betrof het btw-nalevings-gat in Cyprus 12%, in 2020 17,5% en in 2021 8,3%. Deze volatiliteit in de cijfers suggereert volgens het rapport dat de modellen van de Commissie niet goed rekening konden houden met de regelingen voor uitgestelde betalingen die in 2020 en 2021 zijn genomen in reactie op de covid-19 pandemie. Vandaar dat de Commissie bij Cyprus geen inschatting kon maken voor 2022.
Polen wordt in het rapport als één van de succesverhalen benoemd door de grote daling van het btw-nalevings-gat tussen 2013 en 2021. Polen heeft grote vooruitgang geboekt bij het terugdringen van de niet-naleving door zijn rapportageverplichtingen uit te breiden, toezicht uit te oefenen en maatregelen te nemen tegen grootschalige intracommunautaire btw-fraude. Polen heeft in 2016 een nationale versie van de door de OESO ontwikkelde Standard Audit File for Tax (SAF-T) ingevoerd. Aanvankelijk werd de rapportageplicht ingevoerd voor grote ondernemingen, maar de reikwijdte werd geleidelijk uitgebreid, wat leidde tot een wijdverbreid gebruik door alle 1,6 miljoen belastingbetalers. Tegen oktober 2020 had het de reguliere maandelijkse btw-aangifte volledig vervangen. De overige maatregelen die Polen heeft genomen staan opgesomd in het rapport.
Volgens het rapport is de sterke daling in België mogelijk toe te schrijven aan de uitgestelde betalingen in het kader van de covid-19 pandemie. Het rapport schat in dat het btw-nalevings-gat in 2022 (11,6%) weer meer in lijn zal zijn met die van de periode 2017–2020 (gemiddeld 12,5%).
Ook bij Ierland gaat het rapport ervan uit dat de grote daling het gevolg is van de getroffen betalingsregelingen tijdens de covid-19 pandemie. In 2021 is het btw-gat met 6,7% weer meer in lijn met de periode 2017–2019 (gemiddeld 6,9%). 2020 lijkt met 12,7% de uitschieter.
Hoe worden landen als Roemenië en Hongarije gewezen op het terugdringen van hun respectievelijke btw-nalevingsgaten?
Lidstaten dragen een eigen verantwoordelijkheid om het btw-nalevings-gat te verkleinen. Natuurlijk wordt er in de EU samengewerkt waar het kan. Het VIDA-pakket, Eurofiscen TNA zijn daar goede voorbeelden van. Hierbij werken belastingdiensten met elkaar samen om fraude op te sporen. Daarnaast dienen lidstaten de Commissie in kennis te stellen van de door hen toegepaste procedures betreffende de registratie van belastingplichtigen en de bepaling en invordering van de btw, alsmede van de voorschriften en resultaten van hun controlestelsels op het gebied van de btw. De Commissie gaat in samenwerking met de afzonderlijke betrokken lidstaten na of er eventueel verbeteringen in de procedures kunnen worden voorgesteld ter verhoging van de doeltreffendheid. Ook stelt de Commissie om de drie jaar een verslag op over de in de lidstaten toegepaste procedures en over de eventuele daarin aangebrachte verbeteringen.
Wat zijn de gevolgen voor de afdrachten aan de EU indien landen relatief grote btw-nalevingsgaten laten zien? Klopt het dat landen met betere naleving relatief meer afdragen aan de EU dan landen met slechtere cijfers?
Er zijn verschillende manieren waarop lidstaten afdragen aan de EU-begroting, waaronder op basis van de btw-afdracht. De btw-afdracht wordt vastgesteld op basis van een uniform afdrachtenpercentage (0,3 procent) van de geharmoniseerde btw-grondslag. Omdat afzonderlijke lidstaten verschillende btw-tarieven hanteren, wordt afgedragen op basis van een gewogen gemiddelde tarief (GGT). Er wordt bij de berekening van de btw-grondslag geen rekening gehouden met de naleving in lidstaten. Daarom kan een minder hoge naleving van een lidstaat leiden tot een kleinere grondslag en daarmee een lagere afdracht op basis van de btw aan de EU-begroting. Het «gat» wat daardoor ontstaat wordt vervolgens door alle lidstaten gezamenlijk gedekt via de afdracht op basis van het bni. Andere lidstaten hebben er dus belang bij dat de naleving wordt verbeterd.
Wat tonen de steekproeven bij de Belastingdienst (pagina vier van de brief) aan als «andere oorzaken dan fraude»?
Uit de steekproef omzetbelasting naar oorzaken van het btw-gat kwam het onderstaande resultaat naar voren.
(Doel)bewust
8,3%
Grenzen van de wet opzoeken
5,8%
Slordigheid of gemakzucht
33,2%
Onwetendheid / gebrek aan kennis
37,8%
Administratie slecht op orde
10,2%
Ingewikkelde / onduidelijke regelgeving
6,2%
Persoonlijke of financiële problemen
4,5%
Pleitbaar standpunt
3,0%
Foutje; vergissing
25,8%
Anders
6,2%
Waarom wordt in het lijstje van maatregelen (pagina vier van de brief) het doen van boekenonderzoeken niet genoemd? Wat is thans de controledichtheid btw ten aanzien van het midden- en kleinbedrijf en het grootbedrijf? Wat zijn de resultaten hiervan?
Boekenonderzoeken zijn niet afzonderlijk in de brief genoemd, maar maken deel uit van de activiteiten voor «toezicht achteraf» zoals vermeld in het overzicht van activiteiten. Over de ontwikkelingen met betrekking tot boekenonderzoeken en fraudebestrijdingsinitiatieven is de Tweede Kamer in mei 2023 bij de jaarrapportage over het Jaarplan Belastingdienst geïnformeerd over de in de motie Idsinga gevraagde gegevens en resultaten voor 2022.7 Dit jaar zal hierover in de jaarrapportage 2023 worden gerapporteerd.
Wat is uw inzet op het gebied van e-factureren en databeheer, zowel in de EU als op nationaal gebied?
Deze onderwerpen maken een belangrijk deel uit van het in mijn antwoord onder 3 genoemde VIDA-pakket. Mijn inzet op het gebied van e-facturatie en databeheer is in het BNC-fiche weergegeven voor het deel van VIDA dat ziet op de digitale rapportageverplichtingen in samenhang met de verplichte e-facturatie8. Daarin is de inzet uitgebreid beschreven alsmede in mijn daarop volgende brief van 20 april 2023 met de beantwoording van de gestelde vragen tijdens het schriftelijke overleg inzake voorgenoemde BNC-fiche9. Kortheidshalve verwijs ik hier naar die stukken.
Wat is uw inzet ten aanzien van het btw-gat op de Ecofin in mei 2024?
Het Belgische voorzitterschap is voornemens het VIDA-pakket te agenderen tijdens de Ecofin van mei en hoopt tot een akkoord te komen op het hele pakket. Nederland is positief over het voorstel en zet bij de onderhandelingen en bij de Ecofin in op zoveel mogelijk harmonisatie tussen lidstaten. De doelen van het voorstel – het tegengaan van fraude en administratieve lastenverlichting – moeten niet uit het oog worden verloren. Dit pakket zal naar verwachting de naleving verhogen en de kans op fouten verminderen. Hierdoor zal het btw-gat in Nederland en de EU naar verwachting ook afnemen. Gezien het pakket – zeker ten aanzien van de digitale rapportage verplichtingen – grote IT wijzigingen vereist, zet Nederland ook in op voldoende implementatietijd voor ondernemers en de Belastingdienst.
Wordt in het btw-beleidsgat (pagina 6 en verder van de brief) ook het btw-nultarief voor grensoverschrijdende transacties meegewogen? Zo ja, hoe zou het beleidsgat eruitzien als dat niet gedaan zou worden?
Nee, dit ziet alleen op 0% btw-belaste goederen en diensten genoemd in bijlage III van de btw-richtlijn. Voor Nederland betreft dat de toepassing van post 10quater van deze bijlage dat ziet op levering en installatie van zonnepanelen. Gezien dit geen element betreft in de bepaling van het btw-beleids-gat heeft het daar geen effect op. Het 0%-tarief dat wordt aangewend voor grensoverschrijdende transacties als intracommunautaire prestaties of export, is van technische aard en ziet niet op de uiteindelijke btw die in de prijs is begrepen voor het goed of de dienst aan de consument. Deze 0% is eigenlijk een btw-vrijstelling met aftrek van voorbelasting dat erin voorziet dat de prestatie wordt ontdaan van btw-druk en de prestatie op die manier in het land van bestemming tegen de daar geldende btw-regelgeving en tarief op het product aan de eindconsument wordt geleverd.
Kunt u de vragen beantwoorden vóór het aanstaande commissiedebat Internationale fiscaliteit?
Ja.
Het artikel ‘Russische schepen die bijtanken bij Vlissingen? Daarmee helpt Nederland Poetins oorlogseconomie' |
|
Silvio Erkens (VVD), Ruben Brekelmans (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel ««Russische» schepen die bijtanken bij Vlissingen? Daarmee helpt Nederland Poetins oorlogseconomie»?1
Ja.
Is het correct dat de scheepvaart bij ankerplaats Everingen geen havengeld betaalt? Zo ja, waarom is dit niet het geval?
Ja, dat is correct. Op de ankerplaatsen in de Westerschelde, waaronder de ankerplaats Everingen, wordt door de scheepvaart geen havengeld betaald. Ankerplaatsen maken geen onderdeel uit van een haven, waarmee het recht van de vrije scheepvaart geldt. Op die locaties is het niet toegestaan havengeld te vragen.
Is het aantal schepen dat aanmeert bij deze ankerplaats de afgelopen maanden inderdaad fors toegenomen? Kan dit cijfermatig nader worden onderbouwd? Waarom wel, waarom niet?
Het aantal schepen is de afgelopen maanden niet fors toegenomen. In het afgelopen jaar was er per kwartaal sprake van een stabiel aantal schepen die voor anker gingen op locatie Everingen, zie hieronder:
2024 kwartaal 1 (tot nu toe): 276 schepen
2023 kwartaal 4: 274 schepen
2023 kwartaal 3: 255 schepen
2023 kwartaal 2: 321 schepen
2023 kwartaal 1: 332 schepen
De afgelopen jaren was er wel sprake van een toename. Het aantal schepen, dat voor anker ging op locatie Everingen, steeg van 440 in 2020 via 548 in 2021 naar 1.149 in 2022 en 1.182 in 2023.
Klopt de bewering dat er zeven Russische schepen de afgelopen tijd zijn aangemeerd bij deze ankerplaats? Zo nee, hoeveel Russische schepen zijn hier de afgelopen tijd dan aangemeerd?
Er hebben geen Russisch gevlagde schepen voor anker gelegen op de Everingen. De vier schepen die met naam genoemd zijn in het NRC artikel, hebben wel toestemming gekregen om de Westerschelde op te varen en voor anker te gaan, omdat deze niet onder de Europese sancties vielen.
Klopt het dat de kans op ongelukken is toegenomen door «schaduwschepen», zoals benoemd in het artikel?
Op dit moment kunnen we nog geen inschatting geven of de kans op een ongeluk is toegenomen. Dat verkent de ILT momenteel. De eerste stap hierbij is het scherper in kaart brengen van de schaduwvloot.
Voor zeegaande schepen gelden internationale veiligheidseisen. De verantwoordelijkheid om in compliance te zijn met die internationale eisen ligt in eerste instantie bij de reder en Vlaggenstaat. Het controleren van buitenlandse schepen die Nederlandse havens aandoen is een recht dat dient als vangnet om te controleren of er aan deze eisen wordt voldaan. Hiervoor zijn er wereldwijd verschillende samenwerkingsverbanden van lidstaten die havenstaatcontroles uitvoeren. Nederland is lid van het samenwerkingsverband ParisMoU en CaribbeanMoU. Schepen welke Nederland aandoen worden op basis van een risicoprofiel geselecteerd voor inspectie. Deze profielen worden gebaseerd op gegevens van de ParisMoU en de EU.
Wat kan er op korte termijn gedaan worden om ongelukken met deze «schaduwschepen» te voorkomen?
Op korte termijn wordt er gekeken wat er gedaan kan worden om de «schaduwvloot» scherper in kaart te brengen. Door meer inzicht te hebben in welke schepen onderdeel uitmaken van deze vloot en die hiermee trachten sancties te omzeilen, kan er gerichter worden gecontroleerd op de technische staat van deze schepen.
Daarnaast is het van belang dat er Europees afspraken worden gemaakt als het gaat om het omzeilen van sancties door middel van deze schaduwvloot. Door samen met andere lidstaten gerichter te monitoren op deze schepen, kan er een duidelijker beeld ontstaan waar de schepen zich bevinden.
Is het correct dat de douane en Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) niet handhavend optreden tegenover deze Russische schepen?
Het is onwenselijk dat schepen de Europese sanctieregels kunnen omzeilen en daarbij ook mogelijk een gevaar zijn voor mens en milieu. De ILT neemt deze signalen uiterst serieus en gaat daarmee aan de slag.
Inspecties op buitenlandse schepen gaan in Nederland op basis van risicolijsten van de ParisMoU en de EU. Deze inspecties vinden plaats in havens en op enkele ankerplaatsen (Everingen A en Put bij Terneuzen). De ILT gaat, samen met andere betrokken partijen, aan de slag om ervoor te zorgen dat er meer zicht en controle komt op de risicoschepen die we niet in kaart hebben, waaronder de schaduwvloot.
Verder voert de ILT sanctie-inspecties uit aan boord van schepen die worden geselecteerd door de Kustwacht. Het betreffen dan schepen die op enigerlei wijze in verband kunnen worden gebracht met de sanctielijst. Russische schepen hebben geen toegang tot Nederlandse havens op basis van de sancties tegen Rusland. De schaduwvloot bestaat met name uit schepen die onder andere vlag varen, mogelijk geen Europese havens aandoen en hierdoor onder de radar kunnen blijven op de risicolijsten.
Deelt u de mening dat het verboden moet worden om aan te meren bij deze ankerplaats?
Nee, want Everingen is – net als de andere ankerplaatsen in het Scheldegebied – aangewezen als ankerplaats onder het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Vlaams Gewest vanuit het Gemeenschappelijk Nautisch Beheer in het Scheldegebied. Deze ankerplaatsen vervullen een belangrijke functie voor veilig en vlot scheepvaartverkeer in het Scheldegebied en worden gebruikt als noodankerplaats, voor overslagwerkzaamheden en bunkeringen. De ankerplaats Everingen is nautisch gezien een verantwoorde en veilige ankerplaats.
Als dit niet mogelijk is, kunnen burgemeesters dan de bevoegdheid krijgen handhavend op te treden tegenover deze schepen?
Nee, in Nederland hebben burgemeesters geen directe verantwoordelijkheid voor het toezicht en handhaving op schepen.
Het toezicht en de handhaving op schepen vallen onder de verantwoordelijkheid van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT).
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja, zie hierboven.