De nauwe banden op Curaçao tussen het bestuur en de (illegale) gokindustrie |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom meent u dat de mogelijke invloed van de (illegale) gokindustrie op het bestuur een «autonome aangelegenheid» is van het land Curaçao?1 Welke verantwoordelijkheid ziet u hier voor de Rijksministerraad om goed bestuur te verzekeren op Curaçao? Op welke wijze hebt u in dit verband de regering van Curaçao aangesproken op haar verantwoordelijkheid voor goed bestuur?
Welke (strafrechtelijke) onderzoeken lopen op dit moment naar of zijn in het verleden gedaan naar Francesco Corallo, Rodolfo «Rudy» Pizziolo, Jacobo «Cocochi» Prins, Robbie dos Santos en George Jamaloodin?2
Hoeveel en welke bedrijven en organisaties voor Sports Betting zijn vanuit Curaçao actief vanuit de speciale economische freezones («e-zones») op het eiland? Welke bedragen gaan er in deze bedrijven om, welke winsten worden hier gemaakt, onder wiens toezicht en verantwoordelijkheid vallen deze bedrijven en organisaties en welke belastingen worden over de omzetten en winsten geheven?
Welke politici (ministers en volksvertegenwoordigers) die sinds 10 oktober 2010 zitting hebben of hebben gehad in de regering of in het parlement van Curaçao hebben gewerkt voor of hebben betaalde opdrachten uitgevoerd voor één van de bedrijven op het eiland die actief zijn in de casino- en/of loterijwereld, of hebben een positie gehad in het toezicht op de casino’s en loterijen (zoals in de Gaming Control Board en de Fundashon Wega Number Korsou)?
Welke politici en politieke partijen op Curaçao hebben de afgelopen vijf jaar geld ontvangen van bedrijven of ondernemers in de (illegale) gokindustrie (de casino’s en loterijen), welke bedragen zijn hiermee gemoeid en hoe is het toezicht op de besteding van deze bedragen verlopen?
Klopt het dat de politieke partij MFK van Gerrit Schotte een eigen loterij voert als partijfinanciering en/of fundraising? Welke bedragen gaan hierin om, welke belastingen worden hierover geheven en welke regels voor partijfinanciering zijn hiervoor van toepassing?
Welke directe of indirecte geldelijke belangen heeft de huidige Minister van Economische Zaken van Curaçao in de verschillende (illegale) loterijen, waaronder ook de sms- loterijen en de online casino’s die opereren vanuit de zogenoemde «e-zones»?
Klopt het dat de regering van Curaçao voornemens is de illegale sms-loterijen van UTS en Robbie’s Lottery te legaliseren? Wat is daarover uw oordeel?
Wat zijn de huidige omzetten en opbrengsten uit de illegale sms-loterijen voor overheidsbedrijf UTS en/of aanverwante bedrijven?
Welke zijn de relaties tussen de (sms)loterijen op Curaçao en het accountancybureau KPMG, bijvoorbeeld via het overheidstelecombedrijf UTS en/of aanverwante bedrijven? Welke activiteiten voert KPMG uit voor UTS en de verschillende (illegale) loterijen en hoe vindt toezicht plaats op deze activiteiten? Waarom worden de audits, jaarverslagen en rekeningen binnen dit overheidsbedrijf geheim gehouden?
Hoe verklaart u de opvallende jaarlijkse omzetten van bijna een miljard gulden in de Curaçaose casino’s en loterijen?
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg voorzien op 31 maart a.s. over de staat van het bestuur op Aruba, Curaçao en Sint Maarten?
Ja
Het bericht dat een man die is veroordeeld voor het doodrijden van een meisje een opgelegd rijverbod negeert naar aanleiding van het bericht “Pak auto zware drinker af” |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «pak auto zware drinker af»?1
Ja.
Klopt het dat de in het artikel genoemde drankrijder al meerdere malen is opgepakt voor rijden onder invloed? Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat dit soort notoire drankrijders steeds weer de weg op kunnen gaan?
De in het artikel aangeduide persoon is in het verleden meerdere malen veroordeeld voor rijden onder invloed (artikel 8 Wegenverkeerwet 1994). Op het moment van het ongeval liep er een proeftijd wegens een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd in 2012.
Er wordt door de politie actie ondernomen om de pakkans zo hoog mogelijk te laten zijn. Zo wordt er bij de politie tijdens de briefing gewezen op personen waarvan bekend is dat zij een rijontzegging of ongeldig verklaard rijbewijs hebben, zodat er door meer mensen naar deze personen wordt uitgekeken. Ook kan de politie bij een staandehouding de Basisvoorziening Informatie-Integrale Bevraging (BVI-IB) raadplegen om in het rijbewijsregister van de RDW te kijken of iemand een rijbewijs heeft. Als er sprake is van een inneming, een rijontzegging of een ongeldig verklaard rijbewijs dan is dat in het register zichtbaar.
Is het rijbewijs van deze drankrijder ongeldig verklaard? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het dan dat er niet eerder is ingegrepen? Zijn de handhavingsinstrumenten voor dit soort notoire drankrijders voldoende?
De verdachte van het verkeersongeval in Lutten bevindt zich in voorlopige hechtenis en zijn auto is in beslag genomen. Ook heeft de politie het rijbewijs van de verdachte ingevorderd en vervolgens heeft het OM het rijbewijs ingehouden.
Het rijbewijs wordt in elk geval strafrechtelijk ingehouden totdat een rechter zich over de zaak heeft uitgesproken.
Hoe vaak is er vanaf 2010 een rijbewijs ingevorderd bij alcoholovertreders en hoe vaak is vervolgens het rijbewijs ongeldig verklaard? Hoe vaak heeft het Centraal Bureau Rijvaardigheid (CBR) vanaf 2010 een psychologisch onderzoek uitgevoerd bij alcoholovertreders?
In verband met de strafrechtelijke aanpak van rijden onder invloed, kan de politie een rijbewijs invorderen en aan de officier van justitie zenden. Die bepaalt of het rijbewijs wordt ingehouden of teruggegeven. Het OM heeft mij bericht dat in de periode 2010 tot en met 2014, 36.245 keer een rijbewijs is ingehouden.
Het CBR kan in verband met de bestuursrechtelijke aanpak van rijden onder invloed een zogeheten «onderzoek alcohol» uit voeren, dat bestaat uit lichamelijk onderzoek, psychiatrisch onderzoek en bloedonderzoek. De uitslag van de drie onderzoeken tezamen geeft aan of er sprake is van afhankelijkheid dan wel misbruik van alcohol. In het bevestigende geval wordt de betrokkene ongeschikt verklaard en wordt het rijbewijs ongeldig verklaard. Het rijbewijs wordt ook ongeldig verklaard als iemand niet aan het onderzoek alcohol meewerkt (niet betalen of niet verschijnen). Vanaf 2011 wordt vastgelegd of het rijbewijs ongeldig is verklaard vanwege alcoholafhankelijkheid. Vanaf 2011 tot en met 2014 is 13.019 keer een onderzoek alcohol opgelegd. Naar aanleiding hiervan zijn 11.524 rijbewijzen ongeldig verklaard.
Welke andere maatregelen zijn er opgelegd door de rechter dan wel het CBR naar aanleiding van de in de krant genoemde kwestie? Hoe kan het dat dit soort notoire drankrijders in het kader van de zogenoemde recidiveregeling alcohol, steeds weer opnieuw betrapt worden op het rijden onder invloed? Kan er niet sneller en beter worden ingegrepen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn teneinde notoire alcoholgebruikers in het verkeer aan te kunnen pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden verkend? Bent u bereid strengere straffen in te voeren door de strafmaat en/of de recidiveregeling aan te passen?
Binnen het bestuurs- en het strafrecht bestaan diverse instrumenten om mensen die rijden onder invloed preventief en repressief aan te pakken. Het CBR kan een educatieve maatregel alcohol opleggen en een onderzoek naar de rijgeschiktheid uitvoeren. Als gevolg van de uitspraak d.d. 4 maart 2015 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan het CBR geen alcoholslotprogramma’s meer opleggen. Bij brief van 1 april 2015 hebben de Minister van Infrastructuur en Milieu (IenM) en ik toegezegd dat uw Kamer voor de zomer zal worden geïnformeerd over de vormgeving van een nieuwe regeling voor het ASP.
In het kader van de repressieve aanpak van rijden onder invloed kan er een geldboete van maximaal € 7.800,– en een gevangenisstraf van maximaal 3 maanden worden opgelegd. Ook kan de rijbevoegdheid voor maximaal 5 jaar worden ontzegd. Bovendien wordt op basis van de recidiveregeling voor alcoholovertreders na twee veroordelingen voor rijden onder invloed het rijbewijs van rechtswege ongeldig. Bij de tweede overtreding moet het promillage dan wel meer dan 1,3 zijn. Op verzoek van uw Kamer wordt de recidiveregeling op dit moment geëvalueerd. Ik heb toegezegd om deze evaluatie voor het zomerreces met een beleidsreactie aan uw Kamer toe te zullen zenden. In dat kader zal ik ook ingaan op het zonodig aanpassen van de recidiveregeling.
Er is dus reeds sprake van een pakket van maatregelen ter preventie, ter bescherming van andere weggebruikers, maar ook ter bestraffing van rijden onder invloed.
In Denemarken wordt sinds enige tijd bij alcohol in het verkeer de auto in beslag genomen en verkocht door de staat, heeft u inzicht in de effectiviteit van deze maatregel en bent u bereid deze maatregel ook voor Nederland te verkennen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u voorts de mening dat er bij de aanpak van notoire drankrijders sprake moet zijn van een pakket van maatregelen ter preventie, ter bescherming van andere weggebruikers, maar ook ter bestraffing? O ja, op welke wijze wordt hier invulling aan gegeven? Zo nee, wat voor acties worden er dan wel ondernomen teneinde deze recidivisten aan te pakken?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe vaak is er tot nu toe gebruik gemaakt van de recidiveregeling voor alcoholovertreders? Kan er een overzicht gegeven worden vanaf 1 juni 2011?
Het antwoord op deze vraag zal ik geven in het kader van de aan uw Kamer toegezegde evaluatie van de werking van de recidiveregeling voor alcoholovertreders.
Is er inzicht in de gepercipieerde pakkans bij alcohol in het verkeer? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen mede in het licht van de wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met het verbeteren van de aanpak van het rijden onder invloed van drugs en de zogenoemde nullimiet voor gecombineerd gebruik van verschillende drugs en van drugs en alcohol?
Nee, er is geen inzicht in de gepercipieerde pakkans bij alcohol in het verkeer. Bij de verkeershandhaving wordt, zoals mijn ambtsvoorganger op 18 augustus 2014 in antwoord op vragen van de leden Visser en Dijkhoff (VVD)2 aan uw Kamer heeft gemeld, de gepercipieerde pakkans bepaald door de verschillende handhavingsmiddelen die de politie inzet. Staandehoudingen zijn van belang, alsmede de elektronische handhavingsmiddelen: flitspalen, trajectcontroles, mobiele radarsets etc. De politie streeft ernaar de feitelijke pakkans op de zogenoemde HELMgrasfeiten (helm, gordel, rood licht, alcohol, snelheid) zo hoog mogelijk te laten zijn, onder meer door informatiegestuurde inzet op onveilige wegvakken. Dit houdt in dat de politie handhaaft op die plaatsen en tijdstippen waar het effect van het optreden optimaal is. Tevens wil de politie door zichtbare staandehoudingen en het voeren van mediabeleid (bijvoorbeeld medewerking aan het tv-programma «Wegmisbruikers») actief bijdragen aan (en beïnvloeden van) de pakkans bij de overige weggebruikers. Op deze manier wordt de gepercipieerde pakkans met de hiertoe beschikbare middelen zo hoog mogelijk gehouden.
Het massaal ontduiken van belastingen door UberPOP-chauffeurs |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Zou u de volgende vragen (op geaggregeerd niveau gesteld, dus zonder in te willen gaan op ieder individuele UberPOP-chauffeur en dus niet in strijd bent met artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen) uitgebreid en afzonderlijk willen beantwoorden?
De geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR is niet alleen van toepassing op natuurlijke personen, maar ook op rechtspersonen. Voor zover in de hierna gestelde vragen wordt gevraagd naar bij de Belastingdienst bekende informatie over Uber of UberPOP als onderdeel daarvan, kan ik daarom niet inhoudelijk ingaan op deze vragen. Voor het overige kom ik hierna tegemoet aan het verzoek om de vragen afzonderlijk te beantwoorden.
Deelt u de mening dat u en de Belastingdienst het bestrijden van zwartwerken en fraude hoog op uw/haar prioriteitenlijstje heeft staan en er iedere dag alles aan doet en wettelijk zou moeten doen om dit zo efficiënt en effectief mogelijk aan te pakken?
Ja. De Belastingdienst heeft als taak om de fiscale regelgeving (waaronder ook de douane- en toeslagenwetgeving) uit te voeren. Indien belastingplichtigen zich niet aan deze regelgeving houden, bijvoorbeeld door te frauderen, zal handhavend worden opgetreden. Hierbij hanteert de Belastingdienst het concept van handhavingsregie: op basis van (fiscaal) belang en risico, worden -mede rekening houdend met de beschikbare capaciteit en inachtneming van de maatschappelijke betekenis- de meest efficiënte handhavingsinstrumenten ingezet gericht op een maximaal te bereiken effect.
Kunt u bevestigen dat UberPOP-chauffeurs fiscale verplichtingen hebben, ook al handelen zij in strijd met de Taxiwet?
In de beantwoording op vragen van het lid Bashir over UberPOP heeft de Staatssecretaris van I&M op 27 januari jl. mede namens mij aangegeven welke fiscale verplichtingen gelden voor autobezitters die hun auto als taxi gebruiken en hier inkomsten mee genereren.1 Ook op de site van de Belastingdienst worden internetondernemers gewezen op hun fiscale verplichtingen.2 Deze fiscale verplichtingen staan los van het al dan niet in strijd handelen met de Taxiwet.
Kunt u bevestigen dat alle UberPOP-chauffeurs hun fiscale verplichtingen nakomen en dat u hierop maximaal toeziet?
Het is voor mij niet mogelijk om dit op dit moment vast te stellen. Van chauffeurs die als zelfstandige functioneren is op basis van de aangifte niet bij de Belastingdienst bekend of zij dit in opdracht van Uber doen. Dit is voor de belastingheffing niet relevant. Gezien de recente ontwikkelingen rond Uber zal de Belastingdienst met de ILT in overleg treden of de bij deze toezichthouder bekende gegevens behulpzaam kunnen zijn bij het toezicht op het nakomen van alle fiscale verplichtingen.
Overigens bestaat UberPOP in Nederland pas sinds vorig jaar. Ook al zou de Belastingdienst uit anderen hoofde weten welke belastingplichtigen als zelfstandige werkzaamheden verrichten in het kader van de dienst UberPOP, dan zullen de eerste aangiftes inkomstenbelasting van deze chauffeurs naar alle waarschijnlijkheid nog niet allemaal zijn ingediend. Het is ook in dat geval dus niet te controleren of deze belastingplichtigen hun fiscale verplichtingen nakomen.
Voor taxichauffeurs die in loondienst zijn bij Uber kan ik dit evenmin vaststellen, omdat Uber in Nederland meerdere diensten aanbiedt waaronder UberPOP. Voor de heffing van de loonheffingen is het niet relevant om te weten welke werkzaamheden een werknemer verricht. Het is dan ook niet vast te stellen of een bij Uber werkzame werknemer een (UberPOP) chauffeur is en dus of deze groep werknemers zijn fiscale verplichtingen nakomt die voortvloeien uit het zijn van chauffeur bij UberPOP.
Uiteraard vindt er controle plaats op loonaangiftes als geheel. Daarbij kan ook met gebruikmaking van gegevens van derden gecontroleerd worden of een inhoudingsplichtige van alle personen die een dienstbetrekking hebben of worden geacht te hebben, de loonheffingen op correcte wijze heeft ingehouden en afgedragen.
Voor het toezicht op Uber verwijs ik naar het antwoord op vraag 2. Tevens verwijs ik naar de bij vraag 3 aangehaalde beantwoording door de Staatssecretaris van I&M.3
Hoeveel UberPOP-chauffeurs hebben zich inmiddels als ondernemer gemeld bij de Kamer van Koophandel en een btw-nummer aangevraagd? Hoeveel zijn in loondienst (gezagsverhouding) bij Uber?
De eerste vraag kan ik niet beantwoorden, omdat van ondernemers die zich (als taxichauffeur) inschrijven bij de Kamer van Koophandel niet wordt geregistreerd wie hun opdrachtgevers zijn. Het is dan ook niet te zeggen in welke mate deze belastingplichtigen een btw-nummer hebben aangevraagd. In het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven welke informatie over werknemers van Uber bij de Belastingdienst bekend is en hoe hier toezicht op wordt gehouden.
Hoeveel UberPOP-chauffeurs geven hun inkomsten aan in hun eigen IB-aangifte, bijvoorbeeld als Resultaat uit Overige Werkzaamheden? Hoeveel UberPOP-chauffeurs geven dit aan als Winst uit Onderneming?
Ik kan deze vraag niet beantwoorden omdat zelfstandige ondernemers en resultaatgenieters in hun aangifte inkomstenbelasting niet hoeven op te geven wie hun opdrachtgevers zijn. Indien gegevens van derden daarvoor aanleiding geven, kan bij individuele belastingplichtigen een boekenonderzoek plaatsvinden om te onderzoeken of zij alle inkomsten die zij als ondernemer of resultaatgenieter hebben genoten, in hun aangifte hebben opgenomen.
Hoeveel UberPOP-chauffeurs betalen btw?
Deze vraag kan ik niet beantwoorden omdat zoals bij de antwoorden op vraag 4 en 5 aangegeven bij de Belastingdienst niet bekend is welke (btw-plichtige) taxichauffeurs werkzaamheden voor UberPOP verrichten. Ik verwijs tevens naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u bevestigen dat het niet opgeven van inkomsten door UberPOP-chauffeurs gevolgen heeft voor uitkeringen, de bijstand en allerlei toeslagen? Vindt u dit eerlijk?
Net als voor iedere andere Nederlander kan het niet opgeven van inkomsten gevolgen hebben voor inkomensafhankelijke regelingen. Dit kunnen voor de belastingplichtige overigens zowel positieve als negatieve gevolgen zijn, want een lager opgegeven inkomen leidt bijvoorbeeld enerzijds tot hogere toeslagen, maar anderzijds tot lagere uitkeringsrechten. Uiteraard wordt het niet volledig en juist informeren van de Belastingdienst over de eigen inkomenspositie door de Belastingdienst bestreden, want iedere Nederlander behoort de financiële tegemoetkomingen van de overheid te krijgen waar hij op basis van de wet recht op heeft.
Is er al overwogen om door middel van een «derdenonderzoek» of door het opmaken van renseignementen tijdens een regulier boekenonderzoek alle voor de Belastingdienst relevante gegevens op te vragen bij Uber? Kunt u bevestigen dat Uber mee moet werken aan zo’n onderzoek?
In zijn algemeenheid merk ik op dat de Belastingdienst op grond van artikel 53 AWR de mogelijkheid heeft om bij administratieplichtigen een onderzoek in te stellen ten behoeve van de belastingheffing van derden (het zogenoemde derdenonderzoek). Hieraan moet door deze administratieplichtigen worden meegewerkt. Artikel 67 AWR verbiedt mij uitlatingen te doen of en over de wijze waarop (deze vorm van) handhaving van de Belastingdienst bij individuele belastingplichtigen zoals Uber plaatsvindt.
Waarom is zo'n opdracht nog niet aan de Belastingdienst gegeven? Of moet een ieder zijn fair share aan belastingen afdragen en hoeven UberPOP-chauffeurs dit niet te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Artikel 67 AWR verbiedt mij uitlatingen te doen over uw eerste vraag. Daarnaast onderschrijf ik uw standpunt dat in Nederland iedere belastingplichtige zijn fiscale verplichtingen moet nakomen. Dit is ook het doel van de handhavingsstrategie van de Belastingdienst.
Bent u bereid om, als blijkt dat UberPOP-chauffeurs op grote schaal de fiscale verplichtingen niet zijn nagekomen, spontaan gegevens hierover uit te wisselen met Europese lidstaten waar UberPOP actief is?
Landen kunnen, met toepassing van de relevante regelgeving (bijvoorbeeld een belastingverdrag), op verzoek of spontaan onderling gegevens uitwisselen. Artikel 67 AWR verbiedt mij uitlatingen te doen of dit in casu aan de orde is.
Kunt u uitleggen welke gegevens de Belastingdienst over UberPOP-chauffeurs mag delen met andere toezichthouders, zoals de ILT, politie en gemeente (in het kader van de TTO-regelgeving of wegens overlast en openbare orde)?
Artikel 43c Uitvoeringsregeling AWR biedt de mogelijkheid om binnen strikt omschreven kaders de wettelijke geheimhoudingsplicht van de fiscus op te heffen. Artikel 43c, eerste lid, onderdeel g respectievelijk onderdeel m bieden de mogelijkheid voor het verstrekken van bij de fiscus bekende gegevens aan de ILT respectievelijk de politie en gemeenten in de aldaar bedoelde gevallen.
Bent u bereid om maximaal mee te werken aan gegevensuitwisseling (uiteraard over niet-financiële en fiscale gegevens, maar wel de persoons- en voertuiggegevens) met alle relevante toezichthouders?
Een van de beleidsdoelstellingen van dit kabinet is het verbeteren en intensiveren van de samenwerking van overheidsorganisaties. Gezamenlijk optrekken bevordert immers de slagkracht en effectiviteit van de handhaving. Onderlinge gegevensuitwisseling vormt hierbij een krachtig instrument. Onderlinge gegevensuitwisseling op grond van wet- en regelgeving vormt hierbij een krachtig instrument. Bij deze samenwerkingsverbanden biedt artikel 43c Uitvoeringsregeling AWR de basis voor de samenwerking en gegevensuitwisseling.
Het bericht ‘Alle werklozen naar de sociale werkplaats’ |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de Nieuwsuur-uitzending «Alle werklozen naar de sociale werkplaats»?1
Uit informatie van de gemeente Apeldoorn blijkt dat het hier gaat om de aanpak Direct Actief. Deze aanpak is er op gericht mensen met een bijstandsuitkering arbeidsfit te houden of weer fit te maken voor de arbeidsmarkt. Er is sprake van een gecombineerde inzet van het uitvoeren van eenvoudige werkzaamheden, training, coaching en begeleiding in het vinden van betaald werk.
Hierbij wordt samengewerkt met het sw-bedrijf Felua-groep.
Het betreft een decentrale verantwoordelijkheid waarbij de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders besluitvormend zijn. Zij dienen daarbij de relevante afwegingen te maken en zorgvuldig om te gaan met de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening en de Participatiewet. Wel ben ik van mening dat sw-bedrijven op basis van hun kennis, ervaring en netwerk een belangrijke rol kunnen vervullen bij het aan het werk helpen van mensen met een arbeidsbeperking of met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.
Wat vindt u van de aanpak van de gemeente Apeldoorn die mensen met een bijstandsuitkering verplicht om simpel productiewerk te verrichten? Bent u het met de gemeente Apeldoorn eens dat mensen hiermee worden geholpen en waaruit blijkt dit volgens u?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het terecht dat mensen die in hetzelfde bedrijf, hetzelfde werk verrichten, ongelijk worden beloond? Zo ja, waarom?
Ik deel uw mening dat regulier productiewerk normaal betaald moeten worden. Naar ik begrijp van de gemeente, verrichten de mensen die het hier betreft werkzaamheden in het kader van een reïntegratietraject. Hun positie is daarmee een wezenlijk andere. De gemeenten maakt hierbij gebruik van de bestaande infrastructuur van het bedrijf dat ook de sociale werkvoorziening uitvoert. Dat is een organisatiewijze die vaker in het land wordt toegepast, waarbij de kennis en werkgeverscontacten van het bedrijf breder worden benut dan voor alleen het uitvoeren van de sociale werkvoorziening. Voor zover ik het kan beoordelen is hier geen sprake van verdringing. Het is in de eerste plaats de taak van de gemeente (college van burgemeester en wethouders, gemeenteraad) om hier toezicht op te houden.
Bent u van mening dat productiewerk gewoon betaalde arbeid zou moeten zijn? Zo ja, is er wanneer men bijstandsgerechtigden productiewerk zonder loon laat verrichten, sprake is van verdringing? Zo ja, wat gaat u doen om verdringing te voorkomen? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt de aanpak in Apeldoorn, waarbij de individuele begeleiding voor werkzoekenden is weg bezuinigd, zich tot het afschaffen van collectieve regelingen in de Wet werk en bijstand (Wwb) en het idee dat gemeenten alleen voorzieningen mogen verstrekken op basis van individuele omstandigheden?
Uit informatie van gemeente Apeldoorn blijkt dat de Direct Actief aanpak één van de verschillende methoden is om mensen met een bijstandsuitkering toe te leiden naar de reguliere arbeidsmarkt. Bij elke klant wordt rekening gehouden met de individuele mogelijkheden en omstandigheden.
Vindt u het laten verrichten van «simpel productiewerk» door mensen met een bijstandsuitkering een goed voorbeeld van «zo efficiënt mogelijk omgaan met de beperkte financiële middelen»? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gevolgen heeft het tewerkstellen van mensen met een bijstandsuitkering voor het werk van de mensen in de sociale werkplaats?3
Uit informatie van Cedris blijkt dat een groot aantal sw-bedrijven één of meer taken krijgt bij de uitvoering van de Participatiewet. Gemeenten gaan zelf over de wijze waarop dit wordt uitgevoerd. Het is aan de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders om hier zorgvuldig mee om te gaan en er toezicht op te houden.
Welke financieringsstromen en bedragen zijn er vanuit de gemeenten die samenwerken in het Werkplein Activerium, naar commerciële bedrijven, het SW bedrijf en de bijstandsgerechtigden te onderscheiden?
Het Werkplein Activerium is een samenwerkingsverband van UWV en de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe en Voorst. Aangezien het hier om gedecentraliseerd beleid en/of private partijen gaat, beschik ik niet over de gevraagde financiële en/of commerciële informatie.
Het niet meer mogen afschrijven van productie- en ammoniakrechten |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de «Landelijke Landbouwnormen 2014»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat de Belastingdienst heeft besloten zonder instemming van de partijen die meewerken aan de Landelijke Landbouwnormen om het afschrijven van productierechten en ammoniakrechten voor het boekjaar 2014/2015 niet langer mogelijk te maken?
De Landelijke Landbouwnormen bevat normen voor de vaststelling van de winst in verband met agrarische activiteiten (waarderings-, afschrijvingsregels etc.). Deze vaststelling gebeurt na en in overleg met het agrarisch bedrijfsleven.2 De Belastingdienst stelt al ruim 20 jaar de Landelijke Landbouwnormen vast en publiceert deze. Het kan voorkomen dat de Belastingdienst en het agrarisch bedrijfsleven op punten van mening verschillen. In dat geval kan in de aangifte afgeweken worden van de Landelijke Landbouwnormen, mits dit door de ondernemer expliciet wordt aangegeven en gemotiveerd wordt. Bij een blijvend geschil met de inspecteur kan de belanghebbende gebruik maken van bezwaar en beroep.
Kunt u toelichten wat het betekent (onder andere financieel) voor agrarische ondernemers om af te wijken van deze gewijzigde norm zoals aangegeven in hoofdstuk 18.3 en 18.4 van de «Landelijke Landbouwnormen 2014»?
Als agrarische ondernemers afwijken van de Landelijke Landbouwnormen 2014, dient dit in de aangifte te worden aangegeven en is dit verder ter beoordeling aan de inspecteur. Daarbij is het door de Belastingdienst gevoerde beleid het uitgangspunt. Tegen de aanslag staat bezwaar en beroep open. Ik verwijs tevens naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u toelichten welke bedragen voor agrarische ondernemers er gemoeid zijn met deze afschrijvingsposten?
Bij afwijking van de Landelijke Landbouwnormen kunnen de financiële gevolgen per agrarische ondernemer verschillen. Dit is onder meer afhankelijk van het bedrag dat is gemoeid met de aankoop van deze rechten, het tijdstip van investeren en de boekwaarde per 31 december 2013.
Ter indicatie kan wel een duiding gegeven worden van het totale bedrag voor de gehele varkens- en pluimveehouderijsector. In 2013 werd voor een bedrag van circa € 70 miljoen aan varkens- en pluimveerechten verhandeld. Bij een afschrijvingstermijn van 5 jaar betekent dit een jaarlijks bedrag van circa € 14 miljoen, aangenomen dat de jaarlijkse handel gelijk is aan de handel die in 2013 heeft plaatsgevonden. De financiële gevolgen van de afschrijvingsbeperking voor de sector is een fractie van dat bedrag, omdat de afschrijvingsbeperking slechts leidt tot een rentenadeel voor belastingplichtigen.
Om welke redenen heeft u besloten om niet langer toe te staan dat deze bedragen kunnen worden afgeschreven?
Het is bestaand beleid van de Belastingdienst dat op rechten waarvoor geen wettelijke einddatum geldt, afschrijven niet mogelijk is. Uitgangspunt daarbij is dat het dan om een niet slijtend bedrijfsmiddel gaat. Uit een nadere analyse van het Ministerie van Economische Zaken volgt dat in het geval van de productierechten het echter zo goed als zeker is dat deze rechten zullen worden afgeschaft en dus een beperkte levensduur hebben. Daarom is besloten om de afschrijving op productierechten, waarvan de tijdelijkheid aantoonbaar is, alsnog toe te staan.
Omdat een wettelijke einddatum voor de productierechten ontbreekt en er ook geen KB met een einddatum is uitgevaardigd, moet de einddatum bij benadering worden ingeschat om de afschrijvingsduur – zo goed mogelijk – te kunnen bepalen. Er wordt in dit verband aangesloten bij de te verwachten einddatum zoals deze door het Ministerie van Economische Zaken is ingeschat. Volgens dat ministerie blijven de productierechten tot 31 december 2017 bestaan. Voor de volledigheid merk ik op dat, gelet op artikel 3:30, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, de afschrijving is gemaximeerd op 20% per jaar. De resterende boekwaarde mag in het laatste jaar geheel ten laste van de winst gebracht worden.
Op 14 april 2015 is een brief naar de Eerste en Tweede Kamer gezonden waarin is aangegeven dat de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) op 1 juli 2015 in werking zal treden.3 Op dat moment vervallen de ammoniakrechten. Dit is aanleiding om terug te komen op het beleid om afschrijving op ammoniakrechten niet toe te staan. Aan dit beleid lag onder andere ten grondslag dat de regeling van de ammoniakrechten geen einddatum kent. Daarom is het toegestaan om in 2015 de resterende boekwaarden van de ammoniakrechten in het geheel ten laste van het ondernemingsresultaat te brengen. Gelet op het voorgaande en het gegeven dat er in 2014 al aanwijzingen waren dat de ammoniakrechten binnen afzienbare termijn zouden komen te vervallen, ontmoet het geen bezwaar als voor het jaar 2014 een afschrijving in aanmerking wordt genomen. Ook hier geldt dat de afschrijving is gemaximeerd op 20% per jaar en dat de resterende boekwaarde in het laatste jaar geheel ten laste van de winst gebracht mag worden.
De Landelijke Landbouwnormen 2014 zullen op het punt van de productierechten en ammoniakrechten aangepast worden. Het erratum zal op korte termijn worden gepubliceerd op www.belastingdienst.nl/landbouw.
Klopt het dat juist met de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) ammoniakrechten niet langer nodig zijn, en dat er dus wel een einddatum is? Kunt u aangeven wanneer de PAS in werking treedt?
Bij de inwerkingtreding van de PAS hebben ammoniakrechten geen functie meer voor het verkrijgen van een nieuwe vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet (NB-wet) voor het onderdeel stikstofbelasting (art 19km NB-wet, derde lid). Ammoniakrechten die betrokken zijn bij vergunningaanvragen die vóór de inwerkingtreding van de PAS zijn ingediend en die ontvankelijk zijn verklaard voor verder afhandeling door bevoegd gezag, kunnen nog wel benut worden, ook al loopt de behandelingstermijn door na de datum van inwerkingtreding van de PAS.
De datum van inwerkingtreding van de PAS is vastgesteld op 1 juli 2015.
Klopt het dat in 2017 het in stand houden van productierechten wordt geëvalueerd en dat het huidige systeem van dierrechten zoals het er naar uit ziet in 2018 kan worden afgeschaft?
In het kader van de derogatie is aan de Europese Commissie de toezegging gedaan dat het stelsel van productierechten voor varkens en pluimvee voor de looptijd van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn (2014–2017) gehandhaafd blijft. Dit betekent dat het stelsel van productierechten op zijn vroegst per 1 januari 2018 kan komen te vervallen. De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft eerder toegezegd het besluit over de toekomst van het stelsel van productierechten voor varkens en pluimvee mede te zullen baseren op de uitkomst van de evaluatie van de Meststoffenwet. Deze evaluatie is voorzien voor 2016. Belangrijke voorwaarde voor het laten vervallen van het stelsel van productierechten is dat voldoende mestverwerkingscapaciteit is gerealiseerd om het landelijk mestoverschot buiten de Nederlandse landbouw af te zetten.
Kunt u toelichten hoe de reden zoals opgenomen in de toelichting van hoofdstuk 18.3 en 18.4 van de «Landelijke Landbouwnormen 2014», namelijk dat het niet langer opnemen van een einddatum voor deze rechten reden is om deze niet aftrekbaar te maken, zich verhoudt met het feit deze rechten zoals het er naar uitziet wel eindig zijn?
Nu de rechten aantoonbaar tijdelijk van aard zijn is besloten om afschrijven hierop alsnog mogelijk te maken. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 5. Er is daardoor geen sprake van een effect op de kostprijs voor varkens- en pluimveehouders. Omdat de ammoniakrechten vervallen in 2015, kunnen deze rechten in 2015 volledig afgeschreven worden.
Kunt u toelichten waarom investeringen in productierechten en ammoniakrechten niet langer afgetrokken mogen worden, terwijl deze rechten onderdeel zijn van een investering?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven welk effect deze beleidsverandering heeft voor de kostprijs voor varkens- en pluimveehouders?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat door het niet afschaffen van de productierechten in januari 2015, zoals voorzien was, en het niet langer opnemen van een einddatum voor productierechten in de wijziging van de meststoffenwet pluimvee- en varkenshouders dubbel gepakt worden?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om opnieuw in overleg te treden met de partijen die meewerken aan het opstellen van de landbouwnormen?
De Landelijke Landbouwnormen 2014 zullen op korte termijn op het punt van de productierechten en ammoniakrechten worden aangepast.
Het bericht dat er enorme ongelijkheid is ontstaan in de studietoeslag voor arbeidsgehandicapten |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat er grote verschillen tussen gemeenten zijn ontstaan in de hoogte van de studietoeslag voor arbeidsgehandicapten?1
Ik heb kennis genomen van het bericht en onderzoek van Binnenlands Bestuur waarin wordt aangegeven dat er verschillen bestaan in de hoogte van de individuele studietoeslag. In dit verband hecht ik eraan te benadrukken dat het uitdrukkelijk aan de gemeenteraden is om in een gemeentelijke verordening invulling te geven aan de individuele studietoeslag. Voor de Participatiewet is de beleidsvrijheid van gemeenten een belangrijk uitgangspunt. Dit uitgangspunt is ook gehanteerd bij het amendement2 dat tot het opnemen van de individuele studietoeslag in de Participatiewet heeft geleid. Dit amendement is gesteund door vrijwel de gehele Kamer (alleen de PVV stemde tegen). Met het instrument van de individuele studietoeslag hebben de gemeenten dan ook de ruimte om – binnen het wettelijk kader – de individuele studietoeslag in te passen in het eigen re-integratie en armoedebeleid. Hiermee hebben de gemeenten de mogelijkheid om het beleid af te stemmen op de lokale omstandigheden. Hierdoor kunnen de beleidskeuzes, als gevolg van het lokale democratisch proces, inderdaad van gemeente tot gemeente verschillen. Ik acht het van belang dat via gemeentelijke politiek en jurisprudentie op deze manier invulling wordt gegeven aan het centrale begrip: eenheid in verscheidenheid.
Hoe legt u aan arbeidsgehandicapten die middels een studietoeslag kunnen en willen studeren uit dat, wanneer zij in de gemeente Nuth zouden wonen, zij aanspraak kunnen maken op 360 euro, terwijl zij, wanneer zij in Amsterdam zouden wonen, het elfvoudige, namelijk 4.118 euro zouden kunnen ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat op deze wijze arbeidsgehandicapten in Nederland gelijke kansen op het volgen van onderwijs krijgen?
Gelijke kansen op onderwijs zijn in Nederland goed geborgd, o.a. met voorzieningen als studiefinanciering en de WTOS.
De studietoeslag heeft als doel studenten en scholieren met een beperking een steuntje in de rug te geven. Zoals ik in antwoord 1 en 2 heb aangegeven acht ik het van belang dat de gemeenten- binnen de gestelde wettelijke kaders – in een gemeentelijk verordening zelf invulling geven aan de individuele studietoeslag. Daarmee hebben de gemeenten de mogelijkheid het beleid in het kader van de individuele studietoeslag af te stemmen op de lokale omstandigheden. Het centraal voorschrijven past hier niet bij.
Wat vindt u van het idee om arbeidsgehandicapten een individueel studierecht te geven op basis waarvan zij een afdwingbaar recht krijgen op een vast bedrag om te kunnen studeren? Zou een dergelijke regeling de rechtsongelijkheid die is ontstaan kunnen wegnemen en arbeidsgehandicapten gelijke kansen op het volgen van onderwijs in Nederland kunnen bieden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de grote verschillen in de hoogte van de studietoeslag, te bespreken met gemeenten? Wilt u de Kamer informeren over de uitkomst van deze gesprekken?
Overeenkomstig de wet kunnen de beleidskeuzes ten aanzien van de individuele studietoeslag als gevolg van het lokale democratisch proces van gemeente tot gemeente verschillen. In deze beleidskeuzes treed ik niet.
De dreigende toelating van Amerikaanse chloorkippen tot de Europese markt |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Europese Unie mogelijk nog voor het einde van 2015 een importverbod opheft voor kippen die geschoond zijn met het chemische peroxyazijnzuur?1
Nee, dit kan ik niet bevestigen. Kippen die geschoond zijn met per(oxy)azijnzuur2 worden niet toegelaten tot de EU, omdat het in de EU niet is toegestaan perazijnzuur te gebruiken als decontaminatiemiddel voor pluimveekarkassen. Hetzelfde geldt voor kippenvlees dat met chloor is behandeld.
Kunt u bevestigen dat dit de import van chloorkippen mogelijk zal maken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt zich dit tot uw veelvuldig herhaalde stelling dat de Europese normen voor voedselveiligheid niet verlaagd zullen worden, en dat er dus geen chloorkippen of hormoonvlees op de Europese markt toegelaten zullen worden?2
Zoals is aangegeven in de beantwoording van vragen 1 en 2, wordt vlees van kippen die zijn geschoond met chloor niet op de Europese markt toegelaten. De EU heeft de import van vlees van met hormonen behandelde runderen verboden met een beroep op het voorzorgsprincipe. Zoals ik in mijn brief aan de Tweede Kamer van 6 maart jl. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1465) heb aangegeven, zien de Staatssecretaris van Economische Zaken en ik er op toe dat de EU in de TTIP-onderhandelingen onverkort vasthoudt aan het voorzorgsprincipe uit het EU-verdrag. Dit stelt autoriteiten in staat snel te reageren als dat nodig is om de gezondheid van mensen, dieren of planten, of het milieu te beschermen. De EU kan het voorzorgsprincipe hanteren ook wanneer na wetenschappelijke analyse een bepaald risico onvoldoende kan worden ingeschat.
Deelt u de mening dat het voornemen van de EU om het importverbod op chloorkippen op te heffen alles te maken heeft met de onderhandelingen over een vrijhandelsverdrag tussen de EU en de VS, het zogenaamde TTIP? Zo nee, op basis van welke informatie kunt u dat uitsluiten?
De VS heeft de EU formeel gevraagd om de toelating van perazijnzuur voor toepassing op pluimveekarkassen in de EU. Aanvragen voor de toelating van decontaminatiemiddelen op dierlijke producten moeten conform de geldende EU-procedures worden beoordeeld en afgehandeld. Aan de toelating van perazijnzuur gaat een risicobeoordeling door de European Food Safety Authority (EFSA) vooraf. Ook zal de Europese Commissie een formeel voorstel aan de lidstaten moeten voorleggen. Pas als een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten dat voorstel steunt, is de toelating een feit.
Bent u bereid om de Europese Commissie op te roepen onverkort vast te houden aan het importverbod op chloorkippen, en de Kamer te laten weten hoe op deze oproep gereageerd is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kent u het rapport van een parlementaire commissie in het Verenigd Koninkrijk waarin wordt geconcludeerd dat TTIP Europese milieu en gezondheidsstandaarden onder druk zet, en dat de ambitie van TTIP om in de toekomst bij het zetten van standaarden samen te werken, wel degelijk zal leiden tot lagere normen?3 Hoe beoordeelt u dit en welke consequenties verbindt u hieraan?
Ja, ik ben bekend met het rapport.
Het standpunt van de Europese Commissie is om vast te houden aan de Europese milieu en gezondheidsstandaarden, waaronder die voor voedselveiligheid. Dit is opgenomen in het onderhandelingsmandaat dat door de lidstaten aan de Europese Commissie verleend is.
Ik zie er samen met de Staatssecretaris voor Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op toe dat de Europese Commissie hieraan onverkort vasthoudt in de onderhandelingen.
Deelt u de mening dat het voornemen om nu toch opeens Amerikaanse chloorkippen toe te laten op de Europese markt niet het eerste voorbeeld is van hoe de onderhandelingen over TTIP nu al een zichtbaar en negatief effect hebben op de Europese normen, maar dat dit ook geldt voor onderwerpen zoals het toelaten van producten van (nakomelingen van) gekloonde dieren – waar de Europese Commissie opeens terugkwam op haar voornemen om deze producten van de Europese markt te weren –, en het uitfaseren van hormoonverstorende stoffen – waar de Europese Commissie haar afspraak om in 2013 met criteria te komen om deze stoffen uit te faseren niet is nagekomen en nu niet eens meer van plan lijkt om tot uitfasering over te gaan? Zo nee, waarop baseert u uw oordeel dat het intrekken van voorstellen om de volksgezondheid en het dierenwelzijn te beschermen niet onder druk van aanstaande vrijhandelsakkoorden is gebeurd?
Amerikaanse chloorkippen zijn niet toegelaten tot de Europese markt. Er is dan ook geen sprake van dat onder druk van de onderhandelingen over TTIP de Europese Commissie de volksgezondheid en dierenwelzijn zou schaden. Wat hormoonverstorende stoffen betreft is besloten om een impact assessment uit te voeren. Ook moet er volgens de Europese Commissie een definitie worden opgesteld om eenduidig te kunnen vaststellen wanneer een stof een hormoonverstorend effect heeft. Zodra er een definitie is vastgesteld, kan vervolgens de discussie gevoerd worden over het nemen van adequate maatregelen gericht op het beheersen van risico’s.
De EFSA heeft in haar analyse over nakomelingen van klonen en daarvan afkomstige voedingsmiddelen geconstateerd dat er geen volksgezondheids- en dierenwelzijnsproblemen zijn die afwijken van regulier geproduceerde dieren en voedingsmiddelen. De Europese Commissie heeft zich in haar voorstellen5 van 18 december 2013 daarop gebaseerd en geen verbod op nakomelingen van klonen en daarvan afkomstige voedingsmiddelen voorgesteld.
Kunt u uitsluiten dat ook het verbod op hormoonvlees toch opeens zal worden ingetrokken onder druk van de onderhandelingen over TTIP? Hoe wilt u garanderen dat daar onverkort aan vastgehouden wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Regeldrift |
|
Helma Lodders (VVD), Aukje de Vries (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Regeldrift»?1
Ja.
Wat vindt u van dit artikel?
Doelstelling van het kabinet is het verlagen van de administratievelastendruk door deze bij nieuwe voorstellen te berekenen en zoveel mogelijk te beperken. Het bewuste voorbeeld, zoals geschetst in het artikel «Regeldrift», is mij niet bekend. In de Wet op het financieel toezicht (Wft) worden eisen gesteld aan de advisering door financiële ondernemingen. Onder andere wordt de eis gesteld dat wanneer een financiële onderneming adviseert over een financieel instrument of verzekering zij informatie inwint in het belang van de consument onderscheidelijk de cliënt over diens financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid, voor zover dit redelijkerwijs relevant is voor haar advies. In de wet wordt niet voorgeschreven welke documenten een cliënt moet overleggen. De doelstelling van deze bepaling is dat consumenten en cliënten een passend advies krijgen, wat gebaseerd is op deze informatie. Een advies dient dus aan te sluiten bij de feitelijke wensen en situatie van de klant. De genoemde wettelijke normen zijn open om zo ruimte te bieden om door de sector ingevuld te worden op een wijze die aansluit bij de dagelijkse praktijk.
Als handreiking voor de praktische invulling van open normen in de wetgeving heeft de AFM leidraden opgesteld. Deze leidraden geven voorbeelden en handvatten aan adviseurs en andere marktpartijen voor de mogelijke inrichting van deze normen, waarbij andere mogelijkheden ook openstaan. De AFM geeft aan dat de leidraad niet als checklist, zoals het artikel beschrijft, moet worden gezien. De voorbeelden vormen geen minimale of limitatieve opsomming.
De AFM-leidraad tweedepijlerpensioenadvisering geeft aan dat de ontworpen pensioenregeling passend dient te zijn voor de werkgever en door deze financieel kan worden gedragen. Hiervoor dient de adviseur inzicht te hebben in de financiële situatie van de onderneming en zich een beeld te vormen van de liquiditeitspositie en de solvabiliteit van de onderneming. De leidraad doet hierbij de suggestie om «financiële jaarstukken, inclusief eventuele accountantsverklaringen, een liquiditeitsoverzicht (indien aanwezig) en het ondernemingsplan (indien aanwezig)» op te vragen. Deze documenten worden ook in het artikel genoemd. Daarnaast wordt gerefereerd aan andere stukken zoals het personeelshandboek, welke niet in de leidraad wordt genoemd.
De situatie beschreven in het artikel gaat over een werkgever die advies krijgt van een verzekeraar over de pensioenregeling voor zijn werknemers. Om te bepalen welke pensioenregeling bij deze werkgever past, zal de verzekeraar informatie nodig hebben over de doelstellingen, financiële positie en risicobereidheid van deze werkgever. Het is voorstelbaar dat een aantal van de in het artikel genoemde documenten als basis kan dienen voor het geven van gedegen advies, zoals ook in het geschetste voorbeeld in de leidraad van de AFM. Ik kan niet beoordelen of alle in het artikel beschreven door de verzekeraar opgevraagde informatie nodig is om tot een passend advies te komen.
Bent u bekend met het geschetste voorbeeld en de eisen die de Autoriteit Financiele Markten (AFM) stelt? Zo ja, wat vindt u van deze werkwijze?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van alle documenten die in dit voorbeeld gevraagd worden en vervolgens aangeven wat nut en noodzaak zijn van inzage in deze documenten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat deze werkwijze past binnen de ambitie van het kabinet om de administratieve lasten te verlagen? Zo ja, kunt u dat motiveren? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om de administratieve lasten van het bedrijfsleven (als klant) van de financiële sector te verlagen?
Open normen bieden de mogelijkheid aan de adviseur of verzekeraar om per klantsituatie te bepalen welke informatie van de klant nodig is om de klant passend te kunnen adviseren. Deze flexibele benadering zorgt ervoor dat lasten bij marktpartijen beperkt kunnen blijven. Dit sluit aan bij de doelstelling van het kabinet om administratieve lasten te beperken. Vanwege de verschillende mogelijkheden om informatie bij de klant in te winnen zijn de administratieve lasten die hieruit voortkomen niet goed in te schatten. Deze worden daarom niet meegenomen bij de inschatting van administratieve lasten in het kader van wet- en regelgeving en ook niet in de monitoring van de doelen ter vermindering van de administratieve lasten.
In het onderzoek naar toetredingsdrempels voor financiële instellingen en de gevolgen daarvan voor de kredietverlening worden casussen als deze ook onderzocht. Actal onderzoekt of de gesignaleerde regeldruk niet verder gaat dan noodzakelijk (proportionaliteit) en of de regeldruk voortkomt uit wetgeving of voortvloeit uit de toezichtpraktijk. Actal zal in haar onderzoek aanbevelingen doen om de regeldruk te verminderen. Advisering over pensioenverzekeringen maakt overigens geen deel uit van dit onderzoek van Actal.
Hoe worden dit soort casussen en administratieve lasten meegenomen in het lopende onderzoek van het Adviescollege toetsing regeldruk (Actal) naar de regelgeving in de financiële sector?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe worden deze administratieve lasten van het bedrijfsleven als klant meegenomen bij de inschatting van administratieve lasten in het kader van wet- en regelgeving? Hoe worden deze meegenomen in de inventarisatie van de toename en afname van administratieve lasten die het kabinet regelmatig opstelt als monitoring van de doelen ter vermindering van de administratieve lasten?
Zie antwoord vraag 5.
Het passeren van een cliëntenraad van een ggz-instelling instelling bij tv-opnamen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Grace Tanamal (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat KRO- NCRV filmde in een ggz-instelling tegen de zin van cliëntenraad Flevoland?1
Ja.
Deelt u de mening dat een (verzwaard) advies van de cliëntenraad over tv-opnamen in zijn instelling en het uitzenden van deze beelden serieus genomen moet worden?
Zowel een adviesrecht als verzwaard adviesrecht dient mijns inziens te allen tijde door de zorgaanbieder zeer serieus genomen te worden. Dit geldt zeker ook voor vraagstukken die direct raken aan de persoonlijke levenssfeer van patiënten en cliënten.
In de onderhavige casus hebben de centrale cliëntenraad van zorgaanbieder GGZ Centraal en de cliëntenraad van de locatie Almere een negatief advies gegeven aan de bestuurder en daarbij een beroep gedaan op nietigheid van diens besluit om op die locatie te filmen. De bestuurder heeft dit advies in eerste instantie naast zich neer gelegd. Ik vind dat niet verstandig.
Wilt u een feitenrelaas toezenden over hoe het tot tv-opname en het uitzenden van beelden is gekomen en wat de rol en het oordeel van de cliëntenraad hierbij is?
Een uitgebreid feitenrelaas staat helder beschreven in de de uitspraak van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden d.d. 15 januari 2015.2 Ik voeg deze uitspraak toe aan deze beantwoording. Ik beperk mij hieronder tot enkele observaties.
Uit de beschikbare informatie over deze casus en dan met name uit bovengenoemde uitspraak kan opgemaakt worden dat er tv-opnames gepland stonden op één locatie van deze zorgaanbieder. De cliëntenraad op die locatie is in een vroeg stadium betrokken door de bestuurder. In augustus 2014 is door de bestuurder en de tv-producent afgesproken ook opnames te maken op een tweede locatie, waarna de bestuurder de locatie Flevoland hiervoor aanwees. De cliëntenraad op deze locatie werd hierover eind september 2014 geïnformeerd, twee weken voordat de opnames plaats zouden vinden. Vervolgens hebben de centrale cliëntenraad van zorgaanbieder GGZ Centraal en de cliëntenraad van de locatie Flevoland nog voor aanvang van de opnames een negatief advies gegeven aan de bestuurder en daarbij een beroep gedaan op nietigheid van diens besluit om op die locatie te filmen. De bestuurder heeft dit advies naast zich neer gelegd en was – zo blijkt uit het feitenrelaas in de uitspraak van de LCcV – van mening dat een besluit over het al dan niet toestaan van het maken van tv-opnames binnen de instelling niet adviesplichtig was. Ik vind het negeren van het advies van de cliëntenraad niet verstandig, vooral ook omdat volgens de LCcV de directie van de locatie Flevoland eerder expliciet aan haar cliëntenraad had toegezegd dat er niet gefilmd zou worden indien deze hier niet mee zou instemmen.
Na het uitbrengen van bovenvermelde negatief advies en de reactie van de zorgaanbieder om zijn besluit toch door te zetten, hebben de centrale cliëntenraad en de cliëntenraad op de locatie Flevoland een verzoek voorgelegd aan de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV). De vraag was of op een besluit van de raad van bestuur van GGZ Centraal om medewerking te verlenen aan het TV-programma het (verzwaard) adviesrecht van toepassing is en of de besluitvorming zorgvuldig is verlopen.
De commissie heeft in haar uitspraak van 15 januari 2015 de cliëntenvertegenwoordiging op beide punten in het gelijk gesteld: het verzwaard adviesrecht is van toepassing verklaard en de bestuurder had volgens het LCcV onzorgvuldig gehandeld in zijn besluit met betrekking tot het filmen op de locatie Flevoland. In haar oordeel schrijft de LCvV bovendien dat de bestuurder het besluit niet rechtsgeldig had kunnen nemen omdat de cliëntenraad tijdig de nietigheid van het besluit had ingeroepen. De LCcV gaf daarbij ook aan dat het besluit van de zorgaanbieder op punten wringt met belangrijke branchenormering.
Uit nadere berichtgeving vanuit de zorginstelling begrijp ik dat na de uitspraak van de LCcV de raad van bestuur en de directie opnieuw in overleg zijn gegaan met de cliëntenraad van de locatie Flevoland. De cliëntenraad heeft volgens de zorgaanbieder daarop besloten alsnog af te zien van zijn adviesrecht in deze zaak. Cliënten die in de afleveringen van het TV-programma te zien zijn geweest, hebben volgens de instelling kunnen aangeven wat zij wel of niet uitgezonden wilden hebben.
In het dagblad Trouw is op 30 maart jl. een nieuw artikel geplaatst over deze zaak, waarbij de bestuurder volgens het dagblad na de uitspraak druk zou hebben uitgeoefend op de cliëntenraad om af te zien van verdere advisering omdat de instelling mogelijk een schadevergoeding aan de tv-producent zou moeten betalen. De instelling erkent in een reactie op haar website dat er over financiële consequenties is gesproken, maar stelt dat daarbij geen druk is uitgevoerd. Ik kan niet beoordelen wat de overwegingen van de cliëntenraad zijn geweest om het adviestraject te beëindigen.
Wat betreft de rol en het oordeel van de cliëntenraad in deze casus, beperk ik mij wederom tot de uitspraak van de onafhankelijke vertrouwenscommissie. Daaruit blijkt dat de centrale cliëntenraad en de cliëntenraad op locatie Flevoland de juiste procedures hebben bewandeld door ongevraagd advies uit te brengen, nietigheid in te roepen en – toen de bestuurder niet terugkwam op zijn besluit – de zaak voor te leggen aan de LCcV.
Klopt het oordeel van de Commissie van Vertrouwenslieden dat «zwaarwegende cliëntenbelangen» in het geding zijn en wringt de uitzending met privacyregels ter bescherming van «kwetsbare patiënten»?
In de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen is het bij de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden neergelegd om geschillen met betrekking tot het (on)gevraagd adviesrecht van cliënten te behandelen. Zoals hierboven aangegeven, kent de Wmcz het verzwaard adviesrecht voor die zaken die direct het cliëntbelang raken. De commissie heeft in deze casus geoordeeld dat er «zwaarwegende cliëntenbelangen» in het geding zijn en dat de zorgaanbieder heeft gehandeld in strijd met haar eigen reglement ter zake. Ik ga niet over het oordeel van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden. Dat is aan de rechter.
Ik ben echter met de commissie van mening dat privacy van cliënten zeer belangrijk is en dat de cliëntenraad op dergelijke onderwerpen serieus inspraak moet kunnen hebben.
Welke lessen zijn er te trekken uit deze situatie in het kader van uw voorstel inzake «governance in de zorg» en het versterken van medezeggenschap?
Deze casus geeft aan dat het medezeggenschap van cliënten belangrijk is en niet zomaar terzijde geschoven mag worden, ook al wordt er achteraf «gecorrigeerd». Zoals ik in mijn brief van 22 januari 2015 over goed bestuur in de zorg heb aangekondigd, ben ik van plan de medezeggenschapsregels voor cliënten aan te scherpen. Daarbij gaat het onder meer om het verminderen van de vrijblijvendheid van de medezeggenschapsregels, om het faciliteren van cliëntenraden, maar ook om de praktijk en gebruik van bestaande procedures bij geschillen.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Governance in de zorg voorzien op 19 maart 2015?
Het bericht dat ex-daklozen hun huis verliezen door te hoge huren |
|
Sadet Karabulut , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dakloze snel terug op straat door duur huis»?1 2
Ja.
Klopt het dat jaarlijks in de vier grote steden twaalfhonderd voormalig dak- en thuislozen in de problemen komen vanwege een te hoge huurprijs? Zo ja, tegen welke problemen lopen zij dan aan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit navraag bij Federatie opvang blijkt dat in de vier grote steden op jaarbasis 1200 personen doorstromen uit de maatschappelijke opvang naar een corporatiewoning. Hoeveel van deze personen een, in relatie tot hun inkomen te dure huurwoning krijgen toegewezen, waardoor er betalingsproblemen kunnen ontstaan, is niet bekend.
Ik heb overigens actie ondernomen op het signaal dat er te veel te dure huurwoningen worden toegewezen aan mensen met lage inkomens. De onlangs aanvaarde herziene Woningwet en het daarop gebaseerde ontwerpbesluit Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting regelen de herinvoering van de passendheidstoets bij toewijzing van huurwoningen aan huurders die in aanmerking komen voor huurtoeslag. De norm bepaalt dat corporaties aan minstens 95 procent van de woningzoekenden die recht hebben op huurtoeslag een woning moeten toewijzen met een huur tot aan de aftoppingsgrens. Deze huurders worden hierdoor minder snel geconfronteerd met een te hoge huurprijs waardoor betalingsproblemen zouden kunnen ontstaan. Ik zal de door het lid Monasch ingediende en door de Tweede Kamer aangenomen motie om deze maatregel zo spoedig als mogelijk in te voeren, uitvoeren (TK 2014–2015, 32 847, 160).
Hoe vaak komt het op jaarbasis voor dat een ex-dak- of thuisloze weer op straat of in de opvang belandt vanwege een te hoge huurprijs? Hoe vaak is dat het geval in de vier grote steden en landelijk gezien?
Hier zijn geen gegevens over bekend. Er wordt bij een huisuitzetting niet geregistreerd of de desbetreffende personen eerder dakloos waren.
Hoe lang moeten dak- en thuislozen gemiddeld wachten voor ze in aanmerking komen voor een huurwoning? Wat zijn de regionale verschillen en hoe zijn deze ontstaan?
Hoe lang dak- en thuislozen moeten wachten om in aanmerking te komen voor een huurwoning verschilt per regio. Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar. De wachttijd is onder andere afhankelijk van de beschikbare woningvoorraad in de regio en de lokale afspraken die centrumgemeenten met woningcorporaties hebben kunnen maken over aantallen beschikbare woningen op jaarbasis voor de doelgroep.
Kunt u een overzicht verschaffen van de hoeveelheid huurwoningen die jaarlijks aan dak- en thuislozen toegewezen wordt met een huur tot de kwaliteitskortingsgrens (403,06 euro prijspeil 2015), met een huur tot de aftoppingsgrens (576,87 euro), met een huur tot de huurtoeslaggrens (710,68 euro) en met een huur boven de huurtoeslaggrens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de verantwoordingsgegevens van corporaties is alleen af te leiden hoeveel woningen in een bepaalde prijsklasse worden toegewezen aan huishoudens met een inkomen onder en boven de huurtoeslaggrens. Aan welke type huishoudens deze woningen worden toegewezen wordt niet bijgehouden.
Hoe kan een dakloze, die begint met huren en de volle huurprijs moet betalen, de periode overbruggen tot aan de uitbetaling van de huurtoeslag?
In de regel krijgt iemand acht weken na de aanvraag de huurtoeslag uitbetaald. Wanneer dit tot problemen zou kunnen leiden, kan in het kader van de verlening van bijzondere bijstand woonkostentoeslag worden aangevraagd. Het is echter aan het college van burgemeester en Wethouders om te beoordelen of en zo ja in welke mate in dit soort situaties ter overbrugging – al dan niet als lening- een tijdelijke woonkostentoeslag wordt verstrekt. Het betreft hier een strikt individuele beoordeling.
Op welk manier tonen woningcorporaties coulance als ex-daklozen of ggz-patiënten, die voor het eerst zelfstandig wonen, in financiële problemen komen om hun huur te betalen?
Corporaties organiseren allerhande interventies om huurders met financiële problemen tegemoet te komen: (telefonische) gesprekken, Achter-de-Voordeurprojecten, budgetcoaches, actieve samenwerking met (schuld)hulpverlening, enz. Ex-daklozen of ggz-patiënten die in financiële problemen komen, maken bij corporaties veelal ook gebruik van «Het Tweede Kansbeleid». Dit geeft huurders waarvoor een ontruimingsvonnis is aangevraagd een laatste kans om ontruiming van hun woning te voorkomen door verplichte hulpverlening op maat te accepteren. Doel daarbij is dat de huurder de financiële problemen weer onder controle krijgt. Ook maken corporaties gebruik van «omklapcontracten»: de corporatiewoning wordt dan door een zorginstelling gehuurd die deze woning op haar beurt aan een ex-dakloze of ggz-patiënt doorverhuurt voor bepaalde tijd. Indien na deze periode blijkt dat de ex-dakloze of ggz-patiënt zelfstandig kan wonen, sluit de corporatie een reguliere huurovereenkomst met de huurder. Daarnaast worden er voor huurders met financiële problemen betalingsregelingen getroffen, waardoor de achterstallige betaling in termijnen kan worden voldaan.
In 2013 is het aantal huisuitzettingen met 8% gegroeid naar 6.980, waarbij in 88% van de gevallen huurachterstand de oorzaak van de uitzetting was; wat is het beeld voor 2014?3
In 2014 vonden in totaal 5.900 huisuitzettingen bij corporaties plaats. Ten opzichte van het jaar daarvoor is dat een daling van 15%. Van deze uitzettingen lijkt 85% door huurachterstand te zijn veroorzaakt, 3% minder dan voorheen. In veel situaties blijkt er trouwens sprake te zijn van een combinatie van oorzaken. Het aantal ontruimingsvonnissen is in 2014 met 23.500 juist licht gestegen ten opzichte van 2013. Het lijkt erop dat de inspanningen van corporaties om het aantal huisuitzettingen te laten dalen succesvol zijn.
Wat is uw reactie op de pilot in Amsterdam bij woningcorporatie Rochdale waar de huur rechtstreeks van de uitkering wordt afgeschreven?4
Ik heb begrepen dat de gemeente Amsterdam en woningcorporatie Rochdale de afspraak hebben gemaakt dat bij huurders met een bijstandsuitkering en een huurachterstand van 2 maanden de huur en een bedrag voor een afbetalingsregeling in overleg met de klant door de gemeente Amsterdam wordt ingehouden op de bijstandsuitkering en direct wordt overgemaakt naar de woningcorporatie. Het doel achter dit beleid is het verminderen van het aantal woningontruimingen door financiële redenen.
Doorbetaling via de uitkering kan een goede oplossing zijn om problematische schulden en uiteindelijk huisuitzettingen te voorkomen. Het is aan
gemeenten en woningcorporaties om onderling afspraken te maken over het voorkomen van schulden en het terugdringen van het aantal huisuitzettingen. Voor doorbetaling vanuit de uitkering is uiteraard wel toestemming nodig van de desbetreffende burger.
Ik moedig gemeenten en woningcorporaties aan de handen in een te slaan en een gezamenlijke aanpak preventie en vroegsignalering van schulden te ontwikkelen, zodat huisuitzettingen zoveel mogelijk voorkomen kunnen worden.
Het bericht dat de inspectie niet in actie kwam na de dood van een psychiatrisch patiënt |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
Bent u op de hoogte van het nieuwsbericht «Inspectie kwam niet in actie na dood psychiatrisch patiënt»?1
Ja.
Herinnert u zich uw uitspraak dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) altijd direct onderzoek doet na een melding van overlijden tijdens of kort na toepassing van dwang in de zorgverlening?2 Zo ja, waarom liet de Inspectie eerst de zorginstelling zelf onderzoek doen?
Ja, die uitspraak herinner ik mij.
Inspecteurs van de IGZ doen altijd direct onderzoek na een melding van overlijden tijdens of kort na toepassing van dwang in een zorgverlening. De betreffende zorginstelling meldde de calamiteit op 27 juli 2014 aan de IGZ. Uit de melding bleek niet dat er sprake was geweest van de toepassing van dwang.
Conform de Leidraad meldingen 2013 heeft de IGZ de zorgaanbieder dan ook verzocht om – onder vooraf gestelde voorwaarden van de IGZ – zelf onderzoek te doen naar aanleiding van de gemelde calamiteit. Zo heeft de IGZ, gelet op de ernst van de calamiteit, als eis gesteld dat het onderzoek geleid moest worden door een onafhankelijke externe voorzitter.
De IGZ kan op basis van beschikbare of later bekend geworden feiten op elk moment besluiten het onderzoek naar de feiten en omstandigheden van een calamiteit door eigen inspecteurs uit te laten voeren. Zoals ik uw Kamer op 23 oktober 20143 heb laten weten in antwoorden op vragen van mevrouw Leijten, heeft de IGZ in deze casus besloten dat te doen. Het onderzoek van de IGZ loopt op dit moment nog.
Deelt u de mening dat iedereen kwalitatief goede zorg verdient? Zo ja, hoe kan het dan dat de begeleider van meneer P. niet over de juiste papieren beschikt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat iedereen goede zorg moet krijgen. Aan zorg zijn kwaliteitseisen gesteld, zoals het inzetten van goed opgeleid personeel. Het onderzoek van de IGZ loopt nog, dus ik kan daar op dit moment geen nadere uitspraken over doen.
Wanneer is het desbetreffende onderzoek van de Inspectie voltooid?
De IGZ heeft mij laten weten dat het een complex onderzoek betreft, dat zij verwacht medio dit jaar af te ronden.
Bent u bereid de rechtsgang van de familie te ondersteunen? Zo ja, hoe wilt u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is niet mijn taak families bij hun individuele rechtsgang te ondersteunen. Als de familie besluit de zaak aan de rechter voor te leggen, dan kan zij zich daartoe laten bijstaan door een advocaat. Mogelijk heeft de familie een rechtsbijstandverzekering afgesloten. Zo niet, dan kan de familie eventueel een tegemoetkoming krijgen in de kosten van rechtsbijstand. Of de familie daarvoor in aanmerking komt is afhankelijk van de hoogte van haar inkomen. Voorts zijn er diverse instanties die, soms gratis, advies en informatie geven over juridische zaken.
Het bericht dat het aantal meldingen over mishandeling van ouderen met bijna de helft is toegenomen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Groeiend aantal meldingen over mishandeling ouderen»?1
Ja.
Hoe verklaart u de explosieve toename van 43% van het aantal meldingen van ouderenmishandeling in de grote steden?
De cijfers uit het artikel zijn niet helemaal correct: uit navraag blijkt dat er in Amsterdam geen sprake is van een toename. In Den Haag wordt de toename mede verklaard doordat in 2014 ook alle meldingen die via de politie zijn binnengekomen bij de telling van het Steunpunt Huiselijk Geweld zijn meegenomen. Hierbij gaat het ook om bijvoorbeeld beroving van ouderen op straat, door onbekenden. Dit betreft dus geen ouderenmishandeling in de huiselijke kring (in een terugkerende afhankelijkheidsrelatie).
Bovengenoemde nuancering laat onverlet dat al een paar jaar een toename van het aantal meldingen zichtbaar is. Niet alleen in de vier grote steden, maar in het hele land. De belangrijkste verklaring hiervoor zie ik in het feit dat het onderwerp ouderenmishandeling, als gevolg van het Actieplan «Ouderen in veilige handen» de afgelopen jaren meer bekendheid heeft gekregen. De voorlichtingsactiviteiten die de seniorenorganisaties van oktober 2012 tot eind 2014 hebben uitgevoerd, hebben hierbij een belangrijke rol gespeeld. Dit blijkt ook uit de evaluatie van de voorlichtingscampagne. Ook de spotjes op radio en TV in het kader van de publiekscampagne «Een veilig thuis, daar maak je je toch sterk voor» hebben bijgedragen aan een grotere bekendheid van het onderwerp. Hierdoor is ouderenmishandeling de afgelopen jaren beter bespreekbaar geworden. Steeds meer mensen weten wat het is, en dat het voorkomt, en weten ook waar zij terecht kunnen met vermoedens of signalen.
Een andere verklaring is de implementatie van de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, die sinds 1 juli 2013 van kracht is. Deze verplicht beroepskrachten om te beschikken over een stappenplan dat zij moeten doorlopen bij vermoedens of signalen van huiselijk geweld (waaronder ouderenmishandeling) en kindermishandeling. Het hanteren van de meldcode heeft ertoe geleid dat professionals bij signalen van ouderenmishandeling vaker contact zoeken met de Steunpunten Huiselijk Geweld (sinds 1 januari van dit jaar Veilig Thuis) voor advies, of het doen van een melding.
Ik beschouw deze toename – die overigens dus al een paar jaar geleden is ingezet – daarom als een beoogd effect van beleid, omdat hieruit blijkt dat mensen vaker advies vragen of een melding doen over ouderenmishandeling. De toename van het aantal contacten in 2014 met de Steunpunten Huiselijk Geweld over ouderenmishandeling wil dus niet zeggen dat het aantal gevallen van ouderenmishandeling is toegenomen, maar wel dat men bij ouderenmishandeling vaker het steunpunt heeft ingeschakeld om de situatie te stoppen.
Deelt u de mening dat deze toename te wijten is aan de sluiting van verzorgingshuizen en de bezuinigingen op zorg, dagbesteding en mantelzorgers, met als gevolg dat het zicht op de kwetsbare oudere verdwijnt? Zo neen, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals ik al heb aangegeven, kan uit de toename van het aantal contacten met de Steunpunten Huiselijk Geweld (nu Veilig Thuis geheten) niet worden geconcludeerd dat het aantal gevallen van ouderenmishandeling is toegenomen, maar dat men bij vermoedens of signalen vaker contact opneemt met een steunpunt voor advies, of het doen van een melding.
Verder ben ik van mening dat de hervormingen in de zorg juist een kans bieden om de risicofactoren op ouderenmishandeling aan te pakken. De positie van de mantelzorger wordt bijvoorbeeld versterkt. Doordat zorg en ondersteuning dicht bij mensen wordt georganiseerd en op maat kan worden geboden, ontstaat er een netwerk van zorgverleners en mantelzorgers om mensen heen en kan ouderenmishandeling tijdig worden gesignaleerd en daarop actie worden ondernomen.
Is dit wat de regering bedoelt met de zorg dichterbij?
Zie antwoord vraag 3.
Douanecontroles op de Waddenzee |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de controle op de Waddenzee door de douane alleen nog maar bij calamiteiten en meldingen van derden zal plaatsvinden?
Het is niet correct dat de controle op de Waddenzee door de Douane alleen nog maar bij calamiteiten
en meldingen van derden zal plaatsvinden. Er is voor de Waddenzee sprake van de invoering van een andere, slimmere vorm van toezicht. Het toezicht wordt voortaan uitgevoerd met twee vaartuigen die speciaal zijn gemaakt voor snelle interventies. Die vaartuigen worden ingezet op basis van informatiegestuurde controleopdrachten (gebaseerd op een risicoanalyse) en op basis van controleopdrachten die erop zijn gericht om informatie te vergaren. Deze vorm van informatiegestuurd toezicht met snelle interventiemiddelen in plaats van met het huidig aanzienlijk minder snelle patrouillevaartuig, maakt dat de onvoorspelbaarheid en hierdoor ook de kwaliteit van het toezicht en de snelheid van de interventies toeneemt. De vaartuigen worden gestationeerd in Harlingen en de Eemshaven waardoor het hele Waddengebied snel kan worden bereikt voor het uitvoeren van controles. Informatiegestuurd optreden met de twee snelle vaartuigen heeft tot gevolg dat het toezicht effectiever en efficiënter wordt ingevuld, wat op termijn leidt tot minder maar wel kwalitatief beter ingevulde toezichtsuren. Dit toezicht wordt gezamenlijk met de Koninklijke Marechaussee uitgevoerd, waardoor er sprake is van efficiënt en effectief toezicht door beide diensten. Vanzelfsprekend wordt vanuit eigen bevoegdheid opgetreden, maar wel met zoveel mogelijk gezamenlijke informatiedeling en gezamenlijk optreden (o.a. het bemannen van de interventieschepen).
Klopt het dat de bemanning van de Stormmeeuw, het huidige controleschip, wegbezuinigd zal worden?
De Douane-medewerkers aan boord van MS Stormmeeuw blijven allen werkzaam bij de Douane, ze worden herplaatst binnen de Douane. De nautische bemensing van MS Stormmeeuw is werkzaam bij de Rijksrederij, een onderdeel van Rijkswaterstaat (RWS). RWS zal vanuit zijn verantwoordelijkheid deze medewerkers naar een andere functie begeleiden, binnen of buiten de organisatie. Momenteel bevinden deze medewerkers zich daarom in een «van werk naar werk»- traject.
Wat is de reden voor deze bezuinigingen, zowel op personeel als op de controle?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is om deze controle alleen bij calamiteiten en meldingen van derden te laten plaatsvinden? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om te zorgen dat er ook gewone controles zullen blijven plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u mogelijkheden in samenwerking tussen de douane en de Waddenunit om daarmee de controles op niveau te houden?
De handhaving blijft op het gewenste niveau, ook omdat controles gerichter plaatsvinden. Met de Waddenunit1 zijn al eerder afspraken gemaakt op het gebied van informatiedeling, de zogenaamde oog en oor functie, en over samenwerking tijdens grootschalige evenementen zoals Sail.
De komst van een megamoskee in Gouda |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat de Minister-President tijdens het RTL-verkiezingsdebat op 5 maart jl. over de komst van de inmiddels veel besproken «megamoskee» in Gouda heeft gezegd: «Als je ziet in Gouda wat het in die gemeenschap doet, dat daar een moskee van deze omvang wordt gebouwd met zoveel twijfel inderdaad over de financiering dan vind ik het ook naïef, om dat woord opnieuw maar even te gebruiken, als we dat zouden negeren.»?1
Ja.
Verwoordde de Minister-President toen het kabinetsstandpunt? Zo ja, waarom heeft het kabinet inmiddels een draai gemaakt aangezien u eerder geen bezwaren had tegen de megamoskee?
Het kabinet heeft conform de staatkundige inrichting van Nederland geen standpunt ingenomen over deze lokale kwestie. Door middel van een brief en de beantwoording van verschillende vragen van uw Kamer heb ik u over de kwestie van een nieuw te bouwen moskee in Gouda geïnformeerd. In de brief van 11 februari 2015 (Kamerstuk 34 000 VI, nr. 65) heb ik u laten weten dat de gemeente Gouda door forensisch accountant PWC onderzoek heeft laten doen naar de herkomst van de financiële middelen voor de bouw van de moskee. Verder heeft de gemeente zoals gemeld in de brief en verwoord in antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) een adviesaanvraag ingediend bij het Landelijk Bureau Bibob. Dit onderzoek is momenteel nog niet afgerond. De resultaten van beide onderzoeken worden gebruikt in het lokale besluitvormingsproces.
Inmiddels heeft het moskeebestuur recent (half maart) het aanbod gedaan om de moskee qua omvang substantieel te verkleinen en daarbij (een deel van) de huidige moskeeën in Gouda in gebruik te houden. Het college van burgemeester en wethouders van Gouda heeft de gemeenteraad daarom voorgesteld de besluitvorming over de kredieten voor de twee andere partners, te weten de school en het kinderdagverblijf, van de agenda te halen. De gemeenteraad heeft hiermee ingestemd. Een onafhankelijke procesbegeleider gaat nu een nieuw proces in met buurtbewoners, om in overleg met betrokkenen meer draagvlak te vinden voor een islamitisch centrum, samen met het kinderdagcentrum en de school, waarbij het gebedshuis zoals gemeld substantieel kleiner wordt. De drie initiatiefnemers, De Ark, El Wahda en Gemiva, hebben uitgesproken dit proces te steunen.
Kunt u bevestigen dat het college van B&W van Gouda het plan voor de oorspronkelijke moskee heeft ingetrokken en nu de alternatieven daarvoor gaat onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u er kennis van genomen dat het moskeebestuur El Wahda voorstelt een kleinere moskee te bouwen en die – net als in het oorspronkelijke plan – te combineren met een school en een kinderdagverblijf en tevens op het terrein van de voormalige Prins Willem-Alexanderkazerne in Gouda komt te staan?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u deze nieuwe mogelijkheid, gelet op de uitspraak van de Minister-President in het RTL-debat van 5 maart jl. over de megamoskee?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u inmiddels bereid de verkoop van de voormalige Prins Willem Alexander (PWA) kazerne op te schorten totdat alle feiten en onderzoeken over de financiering bekend en gedeeld zijn met de Kamer?3
In antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik reeds aangegeven dat opschorten niet aan de orde is. De huidige stand van zaken is hierboven geschetst; een onafhankelijke procesbegeleider gaat een nieuw proces in met buurtbewoners, met het oog op het verkrijgen van draagvlak. Dit is een onderdeel van het lokale besluitvormingsproces, net zoals het genoemde PWC-onderzoek en het nog lopende Bibob-onderzoek. In antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik verder ook al aangegeven dat moslims in Gouda het recht hebben een moskee te bouwen, zolang betrokkenen zich aan de wet houden.
Indien het antwoord op de vorige vraag «nee» blijft, betekent dit dat u zich niet verzet tegen de bouw van een alternatieve moskee, zoals voorgesteld door het moskeebestuur? Hoe verhoudt zich dat tot de uitspraken van de Minister-President?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor dinsdagmiddag 17 maart a.s. om 12:00 uur?
Deze vragen worden zo spoedig mogelijk beantwoord en naar uw Kamer gezonden.
De bezoldiging van de directie van Buma/Stemra |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Buma-directeur probeert beperking salaris tegen te gaan»?1
Ja.
Bent u bekend met voornemens van de directievoorzitter van Buma/Stemra om door middel van een juridische procedure te voorkomen dat zijn salaris verlaagd wordt tot het salaris dat een Minister ontvangt? Zo nee, bent u bereid om bij het bestuur van Buma/Stemra na te gaan in hoeverre dit soort plannen bestaan?
Uit de media heb ik vernomen dat de bestuursvoorzitter van Buma/Stemra voornemens zou zijn om een juridische procedure te starten over de normering van zijn bezoldiging op basis van artikel 25a Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties.
Dit artikel verklaart, onder andere, de norm van de Wet Normering Topinkomens (WNT) van overeenkomstige toepassing op topfunctionarissen van collectieve beheersorganisaties. Daarmee is de wettelijke legitimatie gegeven.
Het toezicht op de naleving van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties is belegd bij het College van Toezicht Auteursrecht- en Naburige Rechten. Sinds 1 juli 2013 houdt het College nauwlettend toezicht op de hoogte van de bezoldiging van de directie en de overige topfunctionarissen van Buma/Stemra en andere collectieve beheersorganisaties. Het College heeft de bevoegdheid daartoe, zo nodig, een aanwijzing te geven of een last onder dwangsom op te leggen, wanneer onvoldoende opvolging aan een dergelijke aanwijzing wordt gegeven.
Deelt u de mening dat het maximeren van de salarissen bij collectieve beheersorganisaties volledig gelegitimeerd is, aangezien deze organisaties een publieke functie vervullen en een wettelijke basis hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u deze mening proactief aan Buma/Stemra overbrengen?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u enige reden dat een ministerssalaris te laag zou zijn voor het leiding geven aan een collectieve beheersorganisatie als Buma/Stemra?
De beperking van de bezoldiging is destijds tot stand gekomen naar aanleiding van een amendement dat door het lid Heijnen (PvdA) is ingediend tijdens de behandeling van de WNT in de Tweede Kamer (Kamerstukken 2011/2012, 32 600, nr. 30). Tijdens het Algemeen Overleg van de Tweede Kamer van 7 december 2011 bleek dat dit een breed gedragen wens van de Tweede Kamer was. Dit gelet op de maatschappelijke functie die collectieve beheersorganisaties vervullen bij het verdelen van gelden van rechthebbenden en de berichten in de media over de problemen bij collectieve beheersorganisaties en de salariëring van hun bestuurders (Kamerstukken 2011/2012, 29 838, nr. 46). Ook hebben de leden Jaspers (SP) en Peters (GroenLinks) kamervragen gesteld over de hoogte van de ontslagvergoeding van de destijds terugtredende directie van Buma/Stemra (Kamerstukken 2011/2012, Aanhangsel van de Handelingen, 2154). Naar aanleiding daarvan is artikel 25a Wet toezicht tot stand gekomen, dat tevens een overgangsregime bevat voor bestaande arbeidsovereenkomsten. Ik zie geen aanleiding daar thans op terug te komen.
Wilt u erop toezien dat de beloning van de directie van Buma/Stemra conform de bepalingen van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) afgebouwd wordt, zodat een groter deel van de geïnde gelden ten goede komt aan de rechthebbende artiesten?
Zie antwoord vraag 2.
Het uitblijven van het openbaar maken van het calamiteitenrapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) over de casus Tuitjenhorn |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u zich voorstellen dat huisartsen grote behoefte hebben aan duidelijkheid over de uitvoeringspraktijk van euthanasie naar aanleiding van wat er gebeurd is in de casus Tuitjenhorn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ heeft naar aanleiding van de casus Tuitjenhorn op verschillende manieren aan huisartsen laten weten dat deze casus geen gevolgen heeft voor de uitvoeringspraktijk van euthanasie. De IGZ heeft huisartsen dan ook laten weten dat zij niets hoeven te vrezen wanneer zij zich aan de wetgeving en richtlijnen voor verantwoorde zorg rondom het levenseinde houden. En, evenmin als zij gefundeerd en op een acceptabele wijze afwijken van deze richtlijnen. Los van het feit dat er (vanuit de IGZ) al veel informatie gegeven is, kan ik mij voorstellen dat huisartsen ook met interesse hebben uitgekeken naar het rapport van de Evaluatiecommissie Tuitjenhorn. Het rapport wordt op 31 maart 2015 door de commissie uitgebracht.
Kunt u zich voorts voorstellen dat, vooruitlopend op het uitgestelde rapport van de Evaluatiecommissie Tuitjenhorn, het gereed zijnde calamiteitenrapport van de IGZ alvast kan bijdragen aan het verkrijgen van die duidelijkheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Evaluatiecommissie Tuitjenhorn biedt haar rapport op 31 maart 2015 aan de Minister van Veiligheid en Justitie en mij aan. Conform het eerder aan uw Kamer gemelde voornemen, zullen de Minister van Veiligheid en Justitie en ik het calamiteitenrapport van de IGZ, gezamenlijk met het rapport van de commissie, aan uw Kamer toezenden. Aangezien het calamiteitenrapport ook gegevens over derden bevat, is – mede met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer – een aantal passages weggelakt.
De Minister van Veiligheid en Justitie en ik hebben uw Kamer eerder per brief2 laten weten wat de reden is dat we eerder niet zijn overgegaan tot verstrekking dan wel openbaarmaking van het rapport. De reden is namelijk dat het gebruikelijk is, dat zolang een zaak voorwerp is van onafhankelijk onderzoek, niet tussentijds stukken die relevant zijn voor dit onderzoek naar buiten worden gebracht. Openbaarmaking in dit stadium zou het onderzoek van de evaluatiecommissie belemmerd kunnen hebben. Tevens had het kunnen leiden tot conclusies die pas kunnen worden getrokken nadat het bredere onderzoek van de evaluatiecommissie heeft plaatsgevonden. Wij beschouwden het in het belang van het publieke debat dat dit debat gevoerd kan worden met een zo volledig mogelijk beeld van hetgeen zich heeft voorgedaan in deze zaak. Om de commissie ten volle in de gelegenheid te stellen haar werk te doen, achtten wij het van belang het IGZ-calamiteitenrapport niet voor de afronding van de evaluatiecommissie Tuitjenhorn aan u toe te zenden dan wel openbaar te maken.
Naast het bovengenoemde zijn er geen andere redenen geweest het calamiteitenrapport niet eerder aan uw Kamer toe te zenden.
Waarom blijft u van mening dat het gereed zijnde calamiteitenrapport van de IGZ niet openbaar gemaakt hoeft te worden?1
Zie antwoord vraag 2.
Op welke punten denkt u dat de Kamer niet in staat is het calamiteitenrapport van de IGZ op de juiste wijze te duiden en te beoordelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het een gebruikelijke gang van zaken dat, alleen indien stukken niet relevant zijn, deze openbaar gemaakt worden of met de Kamer worden gedeeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Stuurt u aan op het niet of maar gedeeltelijk openbaar maken van het calamiteitenonderzoek van de IGZ? Zo ja, op welke wijze dient dit de waarheidsvinding en het proces van openbaarheid over wat er precies gebeurd is in de zomer van 2013? Zo neen, garandeert u dat het calamiteitenrapport van de IGZ integraal openbaar gemaakt wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Beschikt de commissie over het calamiteitenrapport van de IGZ? Zo nee, waarom niet? Is het rapport niet relevant voor de commissie? Zo ja, hoe kan publicatie de commissie dan nog beïnvloeden?
Ja, zoals de Minister van Veiligheid en Justitie en ik uw Kamer bij brief van 8 september 20143 hebben laten weten, heeft de commissie de beschikking gekregen over het calamiteitenrapport van de IGZ. Zie verder ons antwoord op de vragen 2 t/m 6.
Op welke punten is het calamiteitenrapport van de IGZ relevant voor het onderzoek dat de Evaluatiecommissie Tuitjenhorn doet? Baseert de Evaluatiecommissie zich op de conclusies van het calamiteitenonderzoek of doet zij ook nog eigenstandig onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Evaluatiecommissie Tuitjenhorn heeft mij laten weten dat zij het calamiteitenrapport van de IGZ gebruikt heeft als één van de bronnen voor het vaststellen van de handelwijze van de IGZ en de andere betrokkenen organisaties. De commissie heeft eigenstandig onderzoek gedaan door het analyseren van documenten en het voeren van gesprekken.
Zal het concept- en/of eindrapport van de Evaluatiecommissie Tuitjenhorn worden voorgelegd aan de IGZ? Zo ja, waarom?
Ja. Conform het onderzoeksprotocol van de Evaluatiecommissie Tuitjenhorn (dat zij conform het instellingsbesluit van de commissie zelf heeft opgesteld), heeft de commissie haar concept-rapport aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd met het verzoek feitelijke onjuistheden aan de commissie te melden. Aangezien de IGZ onderdeel uitmaakt van het Ministerie van VWS, is het concept-rapport ook aan de IGZ voorgelegd met het verzoek om na te gaan of er feitelijke onjuistheden in stonden.
Acht u het mogelijk dat de IGZ haar calamiteitenrapport aanpast na inzage of kennisneming van het rapport van de Evaluatiecommissie Tuitjenhorn? Zo neen, garandeert u dat dit niet gebeurt? Zo ja, wat vindt u daarvan en bent u bereid deze aanpassingen openbaar te maken?
Nee. De IGZ heeft haar definitieve calamiteitenrapport op 6 juni 2014 vastgesteld. Daarna heeft geen aanpassing meer plaatsgevonden en dat zal uiteraard ook niet gebeuren.
Wat is precies de reden dat de Evaluatiecommissie Tuitjenhorn extra gesprekken diende te voeren, en zodoende de aanvankelijke datum van 31 januari jl. niet haalde? Was het aantal gesprekken vooraf niet te voorzien, is het aantal gesprekken uitgebreid of is de capaciteit van de commissie onvoldoende gebleken?
Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer bij brief van 23 januari 20154 mede namens mij heeft laten weten, heeft de commissie aanzienlijk meer gesprekken met betrokkenen gevoerd dan aanvankelijk gedacht. Het aantal gesprekken is gedurende het onderzoek dus uitgebreid.
Hoe staat het overigens met de voortgang van de Evaluatiecommissie Tuitjenhorn? Ligt deze op koers om het rapport voor 31 maart 2015 uit te brengen? Zo ja, heeft u al een precieze datum? Zo nee, waarom is er dan wederom vertraging opgelopen?2
Het evaluatierapport wordt op 31 maart 2015 uitgebracht en op dezelfde dag aan uw Kamer aangeboden.
Het artikel "Schimmigheid krijgt trekjes van patroon" |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel: «Schimmigheid krijgt trekjes van patroon»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland na consultaties van de Europese Commissie bezwaar maakte tegen de openbaarmaking van de correspondentie tussen Nederland en de Commissie over o.a. de naheffing?
Nederland is begin 2015 geconsulteerd, zoals bijvoorbeeld ook Eurostat door de Europese Commissie is geconsulteerd. Nederland heeft de Europese Commissie gemeld welke informatie Nederland in het kader van het Wob-verzoek openbaar zou maken. Nederland heeft, onder verwijzing naar jurisprudentie van het HvJ over de Eurowob en in lijn met de Nederlandse Wob, in eerste instantie de Europese Commissie gevraagd om ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de in enkele e-mails genoemde personen namen (van «non-senior management staff»), telefoonnummers en emailadressen uit deze mails niet openbaar te maken.
Daarnaast heeft Nederland een beroep gedaan op artikel 11 lid 1 van de Wet openbaarheid bestuur. Uit dit artikel volgt dat in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie wordt verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. De betreffende e-mails betreffen persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern beraad en zijn dan ook bij een soortgelijk verzoek tot toegang tot documenten op grond van de Nederlandse Wet openbaarheid bestuur niet openbaar gemaakt met een beroep op genoemd artikel. Het Hof heeft in zaak C-64/05 P, Zweden tegen Commissie, erkent dat de inachtneming van nationale bepalingen die een openbaar of particulier belang beschermen en zich tegen openbaarmaking verzetten, kan worden beschouwd als een algemeen belang dat bescherming verdient in het kader van een van de uitzonderingen van de Eurowob-verordening (overweging2. Nederland heeft in deze ook gewezen op artikel 4 lid 3 van verordening 1049/2001. De betrokken documenten zijn opgesteld voor intern gebruik en bevatten beleidsopvattingen. In dit geval is Nederland van mening dat openbaarmaking van de betrokken documenten repercussies heeft voor toekomstige contacten tussen Nederland en de Europese Commissie en daarmee het besluitvormingsproces over toekomstige aanvullende begrotingen zou ondermijnen. Er is naar mening van Nederland geen hoger belang dat openbaarmaking gebiedt.
De Europese Commissie heeft deze en andere argumenten gewogen en geoordeeld dat de door Nederland aangedragen uitzonderingsgronden betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijke beleidsopvattingen van toepassing zijn op het Wob-verzoek. Nu dit uitzonderingsgronden op grond van de Nederlandse Wob betreffen, verwijst de Europese Commissie naar de volgende twee Eurowob-uitzonderingsgronden: bescherming van het financieel en economisch beleid van een lidstaat, en bescherming van het besluitvormingsproces. Bovendien geeft de Europese Commissie aan dat het vrijgeven van informatie hierover de toekomstige samenwerking met de Nederlandse autoriteiten en de andere lidstaten zou ondermijnen. Openbaarmaking van voorlopige data en persoonlijke opvattingen over deze data zou volgens de Europese Commissie onverenigbaar zijn met de vertrouwelijkheid van het besluitvormingsproces en de daaraan gerelateerde onderhandelingen. Dit zou de mogelijkheid van de Commissie om haar taak in het Europese begrotingsproces te vervullen, aanzienlijk verzwakken.
Kunt u aangeven wat de Nederlandse regering aan de Commissie heeft meegedeeld en wanneer?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzage geven in de relevante correspondentie (mail, brieven, gespreksverslagen) over de consultatie over de openbaarmaking van stukken?
De strekking van deze correspondentie is bij vraag 2 en 3 weergegeven.
Bent u bereid om een brief aan de Europese Commissie te schrijven waarin u helder stelt dat er van de kant van de Nederlandse regering geen enkel bezwaar is om onderlinge correspondentie tussen de lidstaat Nederland en de Europese Commissie openbaar te maken, wanneer de Europese Commissie dat wil en zeker in het dossier rond de naheffing? Kunt u deze brief aan de Kamer doen toekomen?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 3.
Kunt u deze vragen vóór donderdag 19 maart 2015 om 10.00 uur beantwoorden, zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij het plenaire debat over het nieuwe eigen middelenbesluit van de Europese Unie?
Ja.
De rokende gokker |
|
Marith Volp (PvdA), Carla Dik-Faber (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Rokende gokker levert Holland Casino winst op»?1 Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik ken het bericht. Voor mijn nadere opvattingen over dit onderwerp, verwijs ik u naar onderstaande antwoorden op de vervolgvragen.
Kunt u uitleggen waarom Holland Casino heeft besloten haar rookruimten te vergroten en aantrekkelijk te maken, door de mogelijkheid te bieden in deze ruimten te gokken?
Holland Casino heeft als doel om het legale en veilige alternatief te bieden op het gebied van casinospelen. Om de met kansspelen gemoeide publieke belangen goed te kunnen borgen, is het van belang dat Holland Casino dat alternatief kan zijn voor zowel rokers als niet-rokers. Daarom biedt Holland Casino als horecagelegenheid de gasten de mogelijkheid aan om te roken in rookruimtes binnen het casino. Sinds 2011 biedt Holland Casino ook de mogelijkheid om in een aantal rookruimtes kansspelen te beoefenen. In totaal gaat het om 37 rookruimtes verdeeld over 14 vestigingen, waarvan in 17 rookruimtes speelautomaten aanwezig zijn. Gemiddeld genomen gaat het om 6,6% van het vloeroppervlakte van een vestiging dat ingericht is als een rookruimte.
Op welke rechtsgrond is het toegestaan gokautomaten te plaatsen in rookruimten?
Op grond van de Tabakswet is geregeld dat rookruimten, privéruimten en de open lucht zijn uitgezonderd van het rookverbod. Aan een rookruimte wordt een aantal eisen gesteld. De ruimte moet afsluitbaar zijn en worden aangeduid als rookruimte. De huidige formulering brengt tot uitdrukking dat rookruimten weliswaar bestemd zijn om in te roken, maar tevens dat in rookruimten meer is toegestaan dan alleen roken. Speciaal met betrekking tot de horeca betekent dit dat men er ook een consumptie mee naar binnen mag nemen. In de praktijk worden door de NVWA ook speelautomaten in rookruimten toegestaan, zolang dit aanbod in de rookruimte niet groter is dan daarbuiten. Zou dit wel het geval zijn, dan worden niet-rokers aangemoedigd naar de rookruimte te gaan omdat het daar aantrekkelijker is en dat is niet wenselijk.
In een dergelijke ruimte mogen echter geen dranken en etenswaren worden verstrekt door personeel en mogen geen werkzaamheden worden verricht zoals het ophalen van glazen en serviesgoed, terwijl de ruimte als rookruimte wordt gebruikt. Noodzakelijke werkzaamheden kunnen in de aangewezen rookruimte slechts worden verricht wanneer de ruimte niet als zodanig in gebruik is en nadat deze ruimte gelucht is, zodat de werkzaamheden kunnen worden verricht zonder dat degene die de werkzaamheden verricht aan tabaksrook wordt blootgesteld.
Op grond van de Tabakswet is het dan ook niet verboden speelautomaten in een rookruimte te zetten.
Deelt u de mening dat het buitengewoon onwenselijk is dat Holland Casino, waarvan de Staatssecretaris van Financiën aandeelhouder is, rookruimten aantrekkelijk maakt? Deelt u voorts de mening dat het beleid van Holland Casino in gaat tegen de geest van de wet en het kabinetsbeleid om roken te ontmoedigen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit beleid bij Holland Casino te veranderen? Zo nee, waarom niet?
Roken is een verslaving die bijzonder schadelijk is voor de gezondheid. Reden waarom voor de horeca, de werkplek, openbare gebouwen en ruimten een rookverbod geldt. Met het beleid voor tabaksontmoediging wordt ingezet op het voorkomen van roken onder jongeren. Gelijktijdig worden rokers gestimuleerd om te stoppen met roken, onder meer door het regelen van een vergoeding voor de Stoppen Met Roken zorg in de Zorgverzekeringswet.
Rookruimten zijn echter uitgezonderd van het rookverbod en de manier waarop Holland Casino haar rookruimten heeft ingericht is niet strijdig met de regels daaromtrent. Dat neemt niet weg dat er discussie kan ontstaan over wat men wel en niet onder een rookruimte verstaat. De NVWA hanteert daarom als uitgangspunt dat het aanbod in de rookruimte niet aantrekkelijker mag zijn dan het aanbod daarbuiten.
In hoeverre is er door het beleid van Holland Casino sprake van oneigenlijke concurrentie in de horeca?
Met de wijziging van de Tabakswet per 1 januari jl. geldt het rookverbod in alle horecagelegenheden. Iedere horecagelegenheid mag een rookruimte inrichten mits deze voldoet aan de daartoe geldende regels. Er is dus geen sprake van oneigenlijke concurrentie. Zie het antwoord op vraag 3.
Wilt u in gesprek gaan met Holland Casino om te bezien op welke wijze zij een pledge kunnen ondertekenen ter ondersteuning van het Nationaal Preventie Programma?
Ja.
Minderjarigen die werken in wietplantages |
|
Marith Volp (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de televisieuitzending van L1 waaruit blijkt dat wietplantages minderjarigen in dienst hebben?1
Ja.
Is het u bekend dat minderjarigen worden benaderd om tegen betaling wiettoppen te knippen? Zo ja, wanneer en op welke manier bent u dit te weten gekomen? Zo nee, bent u bereid dit bericht van L1 te verifiëren bij de lokale Limburgse autoriteiten en de Kamer hierover te informeren?
Ik verwijs naar antwoord 2 en 3 op de Kamervragen van de leden Oskam en Knops (beiden CDA) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het bericht dat criminele organisaties in Zuid-Limburg minderjarigen inzetten op hennepplantages.
Zijn er bij u zaken bekend waarbij minderjarigen bij invallen in wietplantages zijn aangetroffen die daar werkzaamheden verrichtten? Zo ja, hoe vaak is dat voorgekomen? Wat gebeurt er met de minderjarigen als zij daar worden aangetroffen? Hoeveel minderjarige
Tot op heden in 2015, noch in 2014 zijn er zaken aangemeld bij het Openbaar Ministerie die zien op het werken van minderjarigen in wietplantages. In 2013 was er sprake van vijf minderjarige verdachten die werkzaam waren in wietplantages. Van deze zaken zijn er vier afgedaan met een onvoorwaardelijk sepot. De vijfde zaak is afgedaan met een transactie. Op dit moment zitten er geen minderjarige jongeren in een strafrechtelijk traject.
jongeren zitten in een strafrechtelijk traject als gevolg van hun werkzaamheden in een wietplantage?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het ongehoord is dat ouders hun kinderen laten werken in de wietteelt? In hoeverre worden ouders aangesproken als hun minderjarige kinderen worden ontdekt bij hun werkzaamheden in de wietplantages? Op welke manier gebeurt dat en door wie?
Ik acht het zeer ernstig als zou blijken dat minderjarigen betrokken zijn bij dergelijke delicten. In geval minderjarige kinderen die werkzaamheden verrichten in wietplantages, doet de politie een zogenoemde zorgmelding bij de gemeentelijke jeugdzorgvoorziening. Van daaruit zal nader onderzoek plaatsvinden en contact worden gelegd met ouders of verzorgers.
Deelt u de mening dat legalisatie van de hennepteelt een deel van de oplossing van het bovengenoemde probleem zou kunnen zijn omdat dan iedereen, waaronder minderjarigen, ook onder de geldende wet- en regelgeving met betrekking tot het verrichten van arbeid en de handhaving daarvan komt te vallen?
Nee. Het grootste deel van de in Nederland geteelde cannabis is bedoeld voor de export. Dit is eind 2014 in WODC-onderzoek gevalideerd. Complete legalisering van de hennepteelt – ook voor de export – is internationaalrechtelijk en gezien de relaties met onze buurlanden niet haalbaar. Maar ook het reguleren van het beperkte deel van de hennepteelt dat voor de coffeeshops bestemd is, zal de problematiek niet oplossen, juist vanwege het grote resterende deel dat wordt geëxporteerd en dus in de illegaliteit zal blijven. Daarbij komt dat ook deze beperktere regulering volgens het door de Radboud Universiteit uitgevoerde onderzoek Internationaal recht en cannabis: een beoordeling op basis van VN-drugsverdragen en EU-drugsregelgeving van gemeentelijke en buitenlandse opvattingen pro regulering van cannabisteelt voor recreatief gebruik van P.H.P.H.M.C. van Kempen en M.I. Fedorova (2014), binnen de geldende internationale verdragen niet is toegestaan.
Het winnen van de aanbesteding in Limburg door Abellio |
|
Betty de Boer (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bereid om de vragen van 3 maart jl. over de aanbesteding van de openbaarvervoersconcessie in Limburg (naar aanleiding van het artikel «marktwerking wordt vies woord») tegelijk met de hierna gestelde vragen te beantwoorden?
U heeft de antwoorden op de Kamervragen van 20 februari op 18 maart van mij ontvangen. In de bijlage treft u die antwoorden nogmaals aan.
Waarom heeft de NS met een speciaal daarvoor opgerichte Abellio Limburg B.V. ingeschreven op de openbaarvervoersconcessie in Limburg? Heeft de aandeelhouder toestemming gegeven voor het oprichten van deze nieuwe BV door de NS? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarbij de afweging geweest?
Het oprichten van Abellio Limburg BV vloeit mede voort uit de eisen zoals gesteld door de aanbestedende overheid, de provincie Limburg. Tevens is het gebruikelijk om bij regionale concessies een separaat bedrijf op te richten, dat in grote mate van zelfstandigheid haar besluiten kan nemen met een focus op de lokale reiziger. De aandeelhouder heeft ingestemd met het investeringsvoorstel. Het meedingen van Abellio is in lijn met het kabinetstandpunt zoals verwoord in de Lange Termijn Spooragenda deel 2 waarin is aangegeven dat NS mag meedingen als er sprake is van samenloop met het hoofdrailnet (Hierna: «HRN»).
Waarom kan niet bevestigd of ontkend worden dat het voor Abellio Limburg B.V., als dochter van NV NS, mogelijk is om een goedkopere bieding te doen, want het gaat hier toch om een aanbesteding waarbij een 100% staatsbedrijf meedingt in een markt met commerciële partijen?
De andere, door vragenstellers genoemde «commerciële» partijen, die meededen in het biedingsproces voor de concessie Limburg waren Arriva NL en Veolia Transport NL. Beide partijen verschillen qua eigendomsstructuur niet van Abellio, want die zijn eveneens dochter van een staatsdeelneming. Arriva NL is een dochter van Deutsche Bahn, dat een 100% staatsdeelneming is. Veolia Transport NL is een dochter van Transdev, dat voor meer dan 60% in handen is van de Franse overheid. Abellio Limburg B.V. bevond zich dus niet in een bevoorrechte positie als zijnde de dochter van een 100% staatsbedrijf.
Uit navraag bij NS blijkt dat de NS Groep voor Abellio Limburg B.V. financieringsarrangementen en garanties heeft afgegeven waarvoor Abellio Limburg een marktconforme vergoeding betaalt.
Hoe kijkt u, in het licht van transparantie, aan tegen een 100% staatsbedrijf dat meedingt in een markt met commerciële partijen, zeker ook gelet op het aanbestedingstraject van het Fyra-debacle?
Zie antwoord op vraag 3. Ik wacht overigens de uitkomsten van de Parlementaire Enquête Fyra af.
In hoeverre is er bij de aanbesteding in Limburg door de NS sprake van financieel waardebehoud met behulp van een normrendement en het streven naar gezonde vermogensverhoudingen?
Op 18 maart 2015 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het normrendement van de aandeelhouder voor NS in relatie tot de bieding in Limburg door NS-dochter Abellio. Om de financiële waarde die NS vertegenwoordigt ook voor de toekomst te behouden, moet NS in staat zijn om structureel voldoende rendement te realiseren. Voor waardebehoud en om toekomstige investeringen mogelijk te maken, dient NS minimaal de vermogenskosten van vreemd vermogen en eigen vermogen terug te verdienen. NS vermeldt in haar jaarverslag van 2014 dat het normrendement op eigen vermogen 7% is.
De investeringscriteria voor Abellio worden door de directie van NS vastgesteld. Hierbij geldt het criterium dat het vereiste rendement voor de totaliteit van investeringsvoorstellen van de NS en haar dochters voldoende is om de vermogenskosten terug te verdienen. Bij de bepaling van de vermogenskosten wordt rekening gehouden met het vereiste normrendement op eigen vermogen van 7% voor de NS groep als geheel. Alle biedingen van NS en dochters worden aan de bovengenoemde investeringscriteria getoetst, dus ook de bieding door Abellio in Limburg.
Is de investering door de NS via Abellio Limburg B.V. besproken met de aandeelhouder? Zo ja, wat is de afweging van de aandeelhouder geweest om in te stemmen met deze investering? Zo nee, waarom is deze investering niet besproken? Wat zijn de kosten en baten van deze investering? In hoeverre is er een lager rendement afgesproken dan het gehanteerde normrendement?
De bieding is in het najaar van 2014 met de aandeelhouder besproken. De Staatssecretaris van IenM en Minister van Financiën hebben eerder al met NS afgesproken dat de onderneming mag meedoen bij aanbestedingen waar sprake is van samenloop met het hoofdrailnet. Bij de aanbesteding van Limburg is sprake van samenloop.
De concessie Limburg past binnen de strategie van NS. De concessie Limburg heeft bovendien als voordeel dat NS door mee te doen ervaring opdoet met openbare aanbestedingen van gecombineerde bus- en treinconcessies. Dat kan relevant zijn wanneer NS in de toekomst vaker in een concurrerende markt concessies moet verwerven.
Voor biedingen door Abellio wordt een vermogenskostenvoet op geïnvesteerd vermogen gesteld, waarbij als uitgangspunt het normrendement van de aandeelhouder voor de NS-groep geldt. De bieding voldeed aan de investeringscriteria.
Is er sprake van een kruissubsidiering van deze activiteit van Abellio door andere activiteiten van het moederconcern NS, want in de antwoorden op dezelfde eerder gestelde vraag wordt alleen verwezen naar andere concessies en niet naar de onderhavige concessie?
Het onderzoek naar vermeende kruissubsidiëring bij NS door Deloitte vond inderdaad voor de zomer van 2014 plaats, voordat NS-dochter Abellio haar bieding op concessie Limburg deed in najaar 2014. Uit de conclusies van het onderzoek van Deloitte blijkt dat er geen aanwijzingen zijn dat er sprake is geweest van kruissubsidiëring bij eerdere biedingen van Abellio. Uit navraag bij NS blijkt dat de NS Groep ook voor Abellio Limburg B.V. financieringsarrangementen en garanties heeft afgegeven waarvoor Abellio Limburg een marktconforme vergoeding betaalt. Overigens ben ik niet voornemens om, zonder concrete aanwijzingen, bij elke bieding van NS Groep en diens dochters een dergelijk omvangrijk onderzoek (zoals door Deloitte) te laten uitvoeren.
Waarom is niet bekend of de NS financieringsarrangementen, garanties en dergelijke heeft gesteld voor Abellio Limburg B.V., zoals gemeld in de antwoorden op de eerdere vragen? Bij wie zijn eventuele garanties van de NS wel bekend, want eerder heeft de aandeelhouder wel open gecommuniceerd over garanties van de NS aan dochterondernemingen richting de Tweede Kamer? Nogmaals, welke financieringsarrangementen, garanties en dergelijk zijn er vanuit het moederconcern NS met Abellio Limburg B.V.?
Zie antwoord 3.
In hoeverre draagt Abellio Limburg B.V. bij aan de rendementseis van NV Nederlandse Spoorwegen? Kan er een overzicht gegeven worden van het rendement van de verschillende bedrijfsonderdelen, dochterondernemingen en deelnames van NV Nederlandse Spoorwegen?
Zie antwoord op vraag 5. NS Groep rapporteert in haar externe jaarverslag op concernniveau en niet over de winst- en verliesrekeningen van afzonderlijke bedrijfsonderdelen. Inzicht geven in het rendement per bedrijfsonderdeel, dochteronderneming en deelnemingen kan leiden tot een verslechtering van de concurrentie- en onderhandelingspositie van de NS.
Wat is het verschil in de arbeidsvoorwaarden tussen de NS en Abellio? Klopt het dat personeel van Abellio niet onder een cao valt waardoor deze component in de aanbesteding voordeliger uitpakt voor Abellio ten opzichte van de NS? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment rijdt Veolia de concessie in Limburg en hanteert hierbij de OV-cao. Dit is een cao die geldt voor rijdend personeel en dekt zowel de bus- als de treinactiviteiten. Abellio is bij de aanbesteding ook uitgegaan van de OV-cao, omdat het personeel voor de concessie in Limburg hoofdzakelijk rijdend personeel betreft. Hiermee wordt een marktconforme cao geboden, wat aansluit bij de arbeidsvoorwaarden die de concurrentie ook biedt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het eerstvolgende Algemeen overleg Staatsdeelnemingen?
Ja.