Het verbieden van festivals waar niet krachtig tegen drugsgebruik wordt opgetreden |
|
Kees van der Staaij (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht over het verbieden van festivals waar niet krachtig tegen drugsgebruik wordt opgetreden?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Bent u van mening dat krachtig optreden tegen drugsgebruik in het algemeen en bij evenementen in het bijzonder noodzakelijk is?
Het gebruik van alcohol en drugs kan op evenementen problemen geven op het gebied van gezondheid en veiligheid. Het aanwezig hebben van middelen als XTC en andere harddrugs is ook bij evenementen verboden. De organisatoren van evenementen maken vooraf – samen met de gemeente – een realistische inschatting van de mogelijke risico’s en nemen maatregelen om eventuele risico’s zoveel mogelijk te voorkomen. Indien blijkt dat desondanks harddrugs aanwezig zijn, kan daartegen worden opgetreden door politie en OM, vaak in overleg met de organisatoren.
Vindt u het verantwoord dat evenementen opnieuw een vergunning krijgen, terwijl er sprake is van drugsgebruik en zelfs drugsdoden in eerdere jaren?
Zoals bekend, vinden in Nederland veel evenementen plaats, zeker gedurende de zomerperiode. De evenementen waar u op doelt, worden ieder jaar bezocht door meer dan een miljoen mensen. Helaas hebben – ondanks alle maatregelen die zijn genomen door de organisatoren en de gemeenten – bij sommige evenementen incidenten plaatsgevonden die te maken hadden met drugs. Gezien het aantal mensen dat deze evenementen bezoekt, valt niet uit te sluiten dat dergelijke incidenten ook in de toekomst zullen plaatsvinden. Daarbij moet niet worden vergeten dat degene die ervoor kiest drugs te gebruiken tijdens een evenement daar ook een eigen verantwoordelijkheid in heeft. Als vanuit de organisatie van een evenement voldoende aandacht wordt besteed aan preventie en zorg en adequaat wordt samengewerkt met de gemeente op het gebied van gezondheid en veiligheid, dan valt de organisatie de incidenten niet aan te rekenen en is er geen reden om een vergunning niet te verlenen.
Gelden er landelijke regels of richtlijnen voor drugsgebruik waarbij het tegengaan hiervan één van de voorwaarden is voor het verkrijgen van een vergunning voor een evenement?
De voorwaarden voor het verlenen van vergunningen voor evenementen zijn niet vastgelegd in landelijke regels of richtlijnen. Gemeenten regelen de vergunningverlening voor evenementen in hun Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Hierin nemen zij ook de weigeringsgronden voor een vergunning op. De weigeringsgronden kunnen samenhangen met openbare orde en overlast, verkeersveiligheid, veiligheid van personen, volksgezondheid en bescherming van het milieu. Het vermoeden van drugsgebruik op zich is geen weigeringsgrond. De burgemeester kan een vergunning weigeren indien aannemelijk kan worden gemaakt dat er drugs gebruikt gaan worden tijdens een evenement, bijvoorbeeld op basis van ervaringen met het evenement in voorgaande jaren, en dat dit drugsgebruik, anders dan bedoeld in mijn antwoord op vraag 3, zal leiden tot openbare orde problematiek of aantasting van de volksgezondheid. Verder is de Opiumwet onverminderd van toepassing op evenementen.
In hoeverre is het (verwachte) drugsgebruik bij evenementen een wettelijk toegestane grond om een vergunning voor een dergelijk evenement te weigeren, danwel de verleende vergunning in te trekken? Wat is de wettelijke grondslag hiervoor?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre nemen gemeenten bij het verlenen van een vergunning voor een evenement voorwaarden op over het tegengaan van drugsgebruik? In hoeverre zien de gemeenten erop toe dat deze afspraken gehandhaafd worden?
Sommige gemeenten nemen bij het verlenen van een vergunning voor een evenement expliciet voorwaarden op over het tegengaan van drugsgebruik. Aanvragers van vergunningen voor «drugsgevoelige» evenementen zijn dan bijvoorbeeld verplicht aan te geven welke maatregelen worden genomen om drugsgebruik te ontmoedigen en te voorkomen. Ook kunnen tijdens het evenement maatregelen worden ingezet, zoals fouillering en drugshonden. Gemeenten laten zich bij de beoordeling van de vergunningaanvraag adviseren door de operationele diensten (onder meer politie, brandweer en GGD/GHOR). Dit advies wordt meegewogen bij het al dan niet verlenen van de vergunning.
Heeft u kennisgenomen van de documentaire «Pablo»1, over de misstanden in Rio de Janeiro, in aanloop naar het wereldkampioenschap voetbal in 2014 en de Olympische Spelen in 2016?
Ja.
Hoe beoordeelt u de beschuldiging van filmmaker Marijn Poels dat het stadsbestuur van Rio de Janeiro een brute repressiestrategie heeft ingezet tegen straatkinderen?
Hoewel de situatie van de straatkinderen in Rio de Janeiro zorgwekkend is en nog stappen moeten worden genomen in de uitvoering van de Braziliaanse ambities om deze te verbeteren, deelt het Kabinet de suggestie niet, dat verdwijning van kinderen zou voortkomen uit een repressiestrategie.
In algemene zin verbetert de mensenrechtensituatie in Brazilië gestaag. De Braziliaanse regering is er veel aan gelegen de sociale uitdagingen van het land aan te pakken en de mensenrechtensituatie verder te verbeteren. Er zijn echter nog vele uitdagingen die specifieke aandacht vergen, zoals de complexe problematiek van de straatkinderen.
Kunt u nagaan wat er gebeurt met straatkinderen die opgepakt worden? Klopt het dat ze zonder enige vorm van proces of zelfs zonder overtreding van de wet, in speciale gesloten instellingen of jeugdgevangenissen terecht komen?
Voor zover het Kabinet kan nagaan, worden deze kinderen naar opvangcentra gebracht. Kinderen die strafbare feiten hebben gepleegd, komen soms in jeugddetentiecentra. Naar verluidt gaat dit soms zonder vorm van proces, hetgeen zorgwekkend is.
Hoe beoordeelt u de beschuldiging2 dat in de gesloten instellingen en jeugdgevangenissen kinderrechten op ernstige wijze geschonden worden, onder meer door folterpraktijken en moorden door bewakers op minderjarigen?
Het Kabinet heeft geen indicatie dat kinderrechten op systematische wijze worden geschonden. Wel is bekend dat de gevangenissen in Brazilië overbevolkt zijn en de voorzieningen ondermaats. Er worden veel incidenten gemeld, helaas ook m.b.t. minderjarigen.
De Braziliaanse regering wordt o.a. door VN-instellingen maar ook door Europese landen regelmatig aangesproken om de situatie in gevangenissen te verbeteren en is zich terdege bewust van de noodzaak hiertoe. Tijdens het Universal Periodic Review proces over Brazilië in Genève is de situatie in gevangenissen een van de elementen geweest die Nederland heeft opgebracht als zorgpunt.
Recent constateert het Kabinet enige vooruitgang dankzij maatregelen om voorzieningen voor de gevangenen, inclusief minderjarigen, te verbeteren. De voorgestelde maatregelen betreffen o.a. het versnellen van het juridische proces; de ontwikkeling van mechanismes voor de re-integratie van gevangenen en de verbetering van bestuur van gevangenissen inclusief trainingen aan gevangenenbewaarders.
Hoe beoordeelt u het rapport van het Demografisch Instituut voor Statistieken van Brazilië (IBGE) van 14 augustus 2013, waaruit blijkt dat er alleen al in de deelstaat Rio de Janeiro in twee decennia tijd 90.000 mensen – waarvan de helft minderjarig – zijn verdwenen waarvan men de lichamen nooit heeft teruggevonden? Klopt het dat het instituut geregistreerd heeft dat er in Rio de Janeiro gemiddeld per dag vier kinderen vermoord worden en acht verdwijnen?
Het Demografisch Instituut voor Statistieken van Brazilië heeft noch op 14 augustus 2013, noch op enige andere datum voor zover het Kabinet kan nagaan, een dergelijk rapport uitgebracht of de genoemde statistieken geregistreerd.
Het Kabinet kan dan ook niet beoordelen of het stadsbestuur niet wil ingaan op de specifieke rapportages genoemd in vraag 5.
Klopt het dat het stadsbestuur van Rio de Janeiro niet kan of wil zeggen wat er met deze kinderen gebeurd is? Zo ja, vindt u dit ook zorgwekkend?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het rapport «Visitas aos abrigos especializados para crianças e adolescentes»3 van de Mensenrechtencommissie van het deelstaatparlement van Rio de Janeiro over het oppakken en verdwijnen van ongeveer vierduizend straatkinderen in de aanloop naar de VN Milieuconferentie «Rio +20» tussen februari en mei 2012?
Het Kabinet kent de door de Mensenrechtencommissie van het deelstaatparlement van Rio de Janeiro geuite zorgen over de situatie in opvanghuizen voor minderjarigen. Het Kabinet kan niet nagaan in hoeverre de onderzoeksresultaten correct zijn. Het bestaan van een onafhankelijke commissie voor mensenrechten die onderzoek heeft kunnen doen en een rapport heeft uitgebracht over de opvang van minderjarigen, toont aan dat er ruimte is voor een open debat in de Braziliaanse samenleving over uitdagingen waar het land voor staat en de wijze waarop de levensomstandigheden van deze groepen verbeterd kan worden.
Klopt het dat de Braziliaanse autoriteiten geen uitsluitsel hebben gegeven wat er met deze vermiste kinderen gebeurd is, ook niet na een parlementaire hoorzitting op 30 mei 2012? Is het waar dat de Braziliaanse autoriteiten na deze hoorzitting alle digitale gegevens rondom de oppakpraktijken gewist hebben en sindsdien geen openbare gegevens meer vrij geven over opgepakte of verdwenen straatkinderen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit gebrek aan transparantie en verantwoording?
Voor zover het Kabinet kan nagaan, hebben de Braziliaanse autoriteiten niet specifiek gereageerd op de in het rapport als vermist omschreven kinderen. Wel is de ambitie van de autoriteiten om de situatie van de straatkinderen te verbeteren opgeschroefd (zie onder antwoord op vraag 6). Naar aanleiding van een eerder parlementair onderzoek in 2010 door de Braziliaanse autoriteiten is een nationaal kadaster ingesteld voor de registratie van verdwenen minderjarigen. Er zijn geen indicaties dat specifieke gegevens zijn gewist.
Zijn er indicaties dat de repressie tegen straatkinderen in de afgelopen maanden in de aanloop naar het WK voetbal is toegenomen? Klopt het dat in de afgelopen maanden het leger ingezet is in sloppenwijken (favela’s) van Rio de Janeiro in een veiligheidsoperatie voor het WK?4 Zo ja, hoe beoordeelt u dit ook in het licht het bovenstaande?
In de aanloop naar het WK voetbal is er veel aandacht voor de veiligheidssituatie in de stad geweest en is in enkele gevallen op verzoek van de deelstaatautoriteiten het leger ingezet. In de toeristische wijken is de politiemacht versterkt om criminaliteit terug te dringen, toeristische locaties te beschermen en bijvoorbeeld georganiseerde overvallen in groepsverband door minderjarigen te voorkomen. Deze acties zijn niet specifiek gericht op straatkinderen, maar deze kunnen daar uiteraard wel bij betrokken raken. Op initiatief van de Braziliaanse regering is mede met steun van de Europese Unie de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan het delen van best practices met de Braziliaanse autoriteiten om beleid te helpen ontwikkelen gericht op straatpopulaties, ook in de context van de organisatie van grote evenementen. Voorafgaand aan de meest recente EU-Brazilië mensenrechtendialoog (3 en 4 april jl.) is een seminar georganiseerd waarbij Braziliaanse en Europese NGO's hebben gesproken over ervaringen en best practices o.a. op het gebied van mensenrechten gerelateerd aan grote (sport-)evenementen.
Geven bovenstaande bronnen en beschuldigingen volgens u voldoende aanleiding om opheldering te vragen over vermeende schendingen van mensenrechten, o.a. van het VN folterverdrag en het VN Kinderrechtenverdrag?
Er is reeds sprake van een dialoog tussen EU en Brazilië op het gebied van mensenrechten. Tijdens deze dialoog komen o.a. onderwerpen als raciale discriminatie, rechten van kinderen en politieoptreden aan bod. Behalve een politieke dialoog ondersteunen zowel de EU als lidstaten, waaronder Nederland, projecten op het gebied van mensenrechten. De EU en haar lidstaten hebben een mensenrechtenstrategie opgezet voor Brazilië. O.a. op verzoek van Brazilië is in de voorgaande jaren veel aandacht besteed aan het delen van expertise ten aanzien van de aanpak van de uitdagingen ten aanzien van straatpopulatie. Maandelijks vindt er overleg plaats tussen de EU lidstaten op dit gebied en worden ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten in Brazilië besproken (of komen aan bod).
Bent u bereid deze vermeende mensenrechtenschendingen, alsmede het gebrek aan transparantie en de kennelijke straffeloosheid van autoriteiten, zo mogelijk nog vóór het WK voetbal, bilateraal aan de orde te stellen richting Brazilië, alsmede te adresseren binnen de EU en de VN? Bent u bereid daarbij aan te dringen op (internationaal) onafhankelijk onderzoek?
Mensenrechten komen in vrijwel alle bilaterale (politieke of hoog ambtelijke) ontmoetingen tussen Nederland en Brazilië aan de orde. Ook via de EU wordt de mensenrechtensituatie in Brazilië regelmatig besproken. Het Kabinet ziet op dit moment geen aanleiding voor een internationaal onderzoek, omdat de Braziliaanse regering de problematiek onderkent, actief beleid ontwikkelt om de situatie te verbeteren, open staat om van de ervaringen van andere landen te leren en er in Brazilië zelf ruimte is om onderzoeken naar misstanden te doen, hierover te publiceren en een publiek debat over dit onderwerp te houden. Onder deze omstandigheden heeft een dergelijk onderzoek geen meerwaarde.
Bent u bereid om non-gouvernementele organisaties (ngo’s) te steunen die zich inzetten voor kinderrechten in Brazilië, bijvoorbeeld vanuit het mensenrechtenfonds?
Ja. Binnen de financiële beperkingen van het mensenrechtenfonds ondersteunt de Nederlandse ambassade in Brasília diverse Braziliaanse NGO’s, waaronder ook organisaties die als doelgroep inwoners van favela’s (waaronder minderjarigen) hebben.
Bent u bereid te pleiten voor de opname van mensenrechtennormen in de reglementen van internationale sportfederaties die gelden bij het toewijzen en bij de organisatie van grote sportevenementen, zoals wereldkampioenschappen voetbal en de Olympische Spelen, zoals eerder door de Kamer bepleit in de motie Servaes c.s.?4
Het Kabinet heeft op 29 januari jl. een brief6 gestuurd aan NOC*NSF met het verzoek het onderwerp aan de orde te stellen bij het IOC, met als mogelijke acties het hanteren van een mensenrechtencriterium bij de selectie van steden of het instellen van een mensenrechtencommissie. Naar aanleiding hiervan heeft NOC*NSF het thema mensenrechten als één van de belangrijke thema’s binnen sport en integriteit op haar agenda gezet. NOC*NSF zal de komende tijd dit thema verder uitwerken en het Kabinet zal Uw Kamer in de tweede helft van 2014 hierover nader informeren.
Ook de KNVB heeft ten aanzien van dit onderwerp een voorstel bij het UEFA bestuur neergelegd om de FIFA te vragen mensenrechtenclausules in toekomstige bids op te nemen. De UEFA heeft dit voorstel aangenomen.
Op 21 november 2013 is mede op initiatief van Nederland een brief7, die is ondertekend door 23 EU-lidstaten, verstuurd aan de Europees Commissaris van Onderwijs, cultuur, meertaligheid en jeugdzaken Vassiliou inzake respect voor mensenrechten bij grote sportevenementen. Met deze brief roepen de Europese sportministers op dat landen/staten bij de organisatie van grote sportevenementen rekening houden met de Europese Conventie inzake Mensenrechten en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de VN. De Europese Commissie heeft hier positief op gereageerd8 en in vervolg hierop is het onderwerp in het nieuwe EU Werkplan voor Sport (2014–2017) opgenomen.
Het Kabinet zal zich ook in de toekomst blijven inzetten om grote sportevenementen als de Olympische Spelen en het wereldkampioenschap voetbal te gebruiken als opening om moeilijke onderwerpen, zoals mensenrechten, bespreekbaar te maken.
Het anti-Israëlbeleid van de gemeente Eindhoven |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de inhoud van de bijlage?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre het waar is dat de gemeente Eindhoven straatnamen heeft waarop steden, die in onomstreden gebieden van de staat Israël liggen, worden aangeduid als steden die in Palestina zouden liggen?
Naar aanleiding van de vragen heb ik de burgemeester om ambtsbericht verzocht. Sinds 1967 komen er in de desbetreffende wijk straatnamen voor welke ontleend zijn aan de Bijbel. Deze kennen nog een onderschrift met een verwijzing naar «Palestina», dat dus refereert aan de achtergrond van de straatnaamkeuze, het Bijbelse Palestina. Van een verwijzing naar politieke kwesties of geografische situaties is geen sprake.
Kunt u aangeven waarom de gemeente Eindhoven suggereert dat bijvoorbeeld Tiberias geen onderdeel uitmaakt van de bevriende staat Israël?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat de gemeente Eindhoven mee lijkt te gaan te gaan in het groeiende anti-Israëlsentiment?
Gelet op het antwoord op antwoord 2 en 3 is er in het onderhavige geval geen sprake van het bewust verdraaien van feiten met betrekking tot de staat Israel.
Deelt u de mening dat het – helemaal in deze tijd van toenemend antisemitisme – belangrijk is dat de feiten met betrekking tot de staat Israël juist worden weergegeven en niet bewust worden verdraaid?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de gemeente Eindhoven te verzoeken om de straatnaamborden zo te wijzigen dat, overeenkomstig de waarheid, onder straatnamen als Tiberiasstraat gewoon vermeld wordt dat het hier gaat om een stad in de staat Israël? Zo nee, waarom niet?
Straatnamen en de plaatsing van borden behoren bij uitstek tot de lokale autonomie. In zijn ambtsbericht meldt de burgemeester dat het in Eindhoven al enige tijd niet meer gebruikelijk is om straatnamen te voorzien van een onderschrift. Daarom heeft de gemeente besloten de onderschiften bij deze straten te verwijderen. Het straatnamenregister zal hierop worden aangepast en de borden zullen bij de reguliere vervanging hierop worden aangepast.
Het toekomstig Nederlands kansspelbeleid en Belgische ervaringen daarmee |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Nood aan rem op legale gokspelen», «Overaanbod aan gokspelen in België» en de open brief van de Kansspelcommissie aan de Belgische regering «Een goede herder scheert zijn schapen, hij vilt ze niet»?1
Ja.
In hoeverre bent u op de hoogte van de ervaringen die België sinds enkele jaren heeft opgedaan met legale gokwebsites en in hoeverre gaat u die kennis gebruiken bij de legalisering van het online gokken in Nederland?
Ik ben bekend met de Belgische regelgeving. Ervaringen in België, Denemarken en Frankrijk met de regulering en uitvoering van kansspelen op afstand zijn meegenomen bij het opstellen van het wetsvoorstel Kansspelen op afstand, dat ik uw Kamer bij brief van 12 juli jl. heb doen toekomen. Zo hebben bijvoorbeeld het Deense ROFUS en het Belgische EPIS model gestaan voor het in het wetsvoorstel voorgestelde Centraal Register Uitsluiting Kansspelen.
Bij het opstellen van het wetsvoorstel heb ik in overweging genomen om het aantal vergunningen voor online kansspelen op voorhand te beperken. Ik heb geconcludeerd dat een beperking van het aantal aanbieders niet nodig is om de doelstellingen van het kansspelbeleid te realiseren. Zoals ook in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel nader wordt uitgelegd, is het vanwege de reeds bestaande vraag naar online kansspelen op afstand in Nederland en het streven om een hoge mate van kanalisatie te bereiken, juist niet wenselijk om het aantal vergunningen op voorhand te beperken. Het wetsvoorstel gaat daarom uit van een stelsel met een niet op voorhand beperkt aantal vergunningen. Een dergelijk stelsel zorgt voor een hoge mate van kanalisatie en is juridisch goed houdbaar.
Het wetsvoorstel voorziet in het stellen van strikte eisen aan aanbieders, zowel voorafgaand als na verlening van de vergunning, op het gebied van de geschiktheid en betrouwbaarheid van de aanbieder en de verplichte maatregelen in het kader van de consumentenbescherming en preventie van kansspelverslaving, fraude en overige criminaliteit. Op deze wijze wordt het aantal vergunningen op natuurlijke wijze beperkt.
Deelt u de mening dat uit de Belgische ervaringen en de opvatting van de Belgische Kansspelcommissie, het op zijn minst overwogen moet worden om het aantal vergunningen voor online gokken in Nederland aan een maximum te verbinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel legale casinovestigingen, speelautomatenhallen, wedkantoren en andere legale aanbieders van gokspelen kent Nederland? Hoe verhoudt zich dit tot het Belgische aantal zoals dat in het eerstgenoemde artikel wordt genoemd?
In Nederland beschikt Holland Casino over 14 vestigingen, daarnaast zijn er 270 automatenhallen en ongeveer 10.000 speelautomaten in hoogdrempelige horeca. In laagdrempelige gelegenheden zoals snackbars zijn speelautomaten niet toegestaan. Naar rato van inwoneraantal is dit aanbod vergelijkbaar met dat in België, dat negen casino’s en 180 speelautomatenhallen heeft op 10,5 miljoen inwoners.
Sportech is in Nederland de enige aanbieder van weddenschappen op harddraverijen en paardenrennen en biedt via 4 wedcafés, 4 renbanen, 12 wedkantoren en 36 verkooppunten zijn producten aan. De Lotto is, m.u.v. de paardensport, de enige aanbieder van sportweddenschappen (toto), het lottospel en krasloten en heeft totaal 5.697 verkooppunten, waarvan er 1.253 uitsluitend krasloten verkopen. De Nederlandse Staatsloterij biedt zijn producten aan via 3.592 verkooppunten. Ten slotte zijn er vier vergunninghouders voor het organiseren landelijke goede doelenloterijen: de Nationale Postcode Loterij, de Vriendenloterij, de BankGiro Loterij en de Samenwerkende Non-Profit Loterijen. Geen van deze vergunninghouders organisaties maken gebruik van fysieke verkooppunten. Ook dit kansspelaanbod is verhoudingsgewijs vergelijkbaar met dat in België.
Herkent u de zorgen die de Belgische Kansspelcommissie heeft over jongeren die zich aan gokspelletjes wagen en het gebrek aan controlemogelijkheden daarop? Zo ja, hoe gaat u deze zorgen zodanig in beleid en maatregelen vertalen dat het risico van gokken door minderjarigen in Nederland wordt geminimaliseerd? Zo nee, waarom niet?
Ook ik ben van mening dat voorkomen moet worden dat minderjarigen gaan deelnemen aan kansspelen op afstand. In Nederland is het verboden om minderjarigen gelegenheid te bieden tot deelname aan kansspelen. Omdat kansspelen op afstand nu nog niet gereguleerd zijn, gelden er thans geen beperkende regels voor aanbieders van dergelijke kansspelen in Nederland. Het wetsvoorstel biedt echter de mogelijkheid beperkende regels op te leggen aan toekomstige vergunninghouders, op welke regels strikt zal worden toegezien door de kansspelautoriteit (ksa).
Op grond van het wetsvoorstel moeten vergunninghouders aan strikte voorwaarden voldoen, onder meer om deelname door minderjarigen te voorkomen. De vergunninghouder moet allereerst de identiteit en de leeftijd van iedere speler zorgvuldig vaststellen voordat deze als speler mag worden ingeschreven. Zoals gesteld in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, wordt in lagere regelgeving in ieder geval geregeld dat de speler documenten moet overleggen waaruit de door hem opgegeven identiteit blijkt, zoals bijvoorbeeld een kopie, een digitale scan of een foto van zijn identiteitsbewijs. Aangezien ook dit niet geheel sluitend is – een speler kan bijvoorbeeld een kopie vervalsen – moet de speler ook een bedrag overmaken naar de spelersrekening van de op de op zijn naam gestelde betaalrekening die hij bij de registratie heeft opgegeven. De ksa houdt hier toezicht op. Een aanbieder die de regels niet naleeft kan zijn vergunning verliezen.
Deelt u de mening dat, om bovenmatig gokgedrag te voorkomen, paal en perk aan het legale en illegale aanbod van kansspelen moet worden gesteld als ook dat het toezicht op de gokmarkt moet worden versterkt? Zo ja, hoe gaat u het aanbod beperken en het toezicht versterken? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik mede naar het antwoord op vraag 3 en vraag 5. Met het wetsvoorstel Kansspelen op afstand wordt Nederlandse spelers een veilig en legaal alternatief voor online kansspelen geboden dat bovendien passend en attractief is. Immers, uit de ervaringen in andere landen en uit eerdere ervaring in Nederland met het tegengaan van illegale kansspelen blijkt dat een succesvolle handhaving staat of valt met enerzijds een gereguleerd stelsel dat passend en attractief is voor spelers en aanbieders, en anderzijds een klimaat waarin het voor spelers en aanbieders onaantrekkelijk en risicovol is om buiten het gereguleerde stelsel te (blijven) opereren. Derhalve is het aan de toezichthouder om het de illegale aanbieders zo moeilijk mogelijk te maken om hun aanbod te richten op de Nederlandse markt.
Met dit wetsvoorstel krijgt de ksa meer slagkracht doordat aan de ksa aanvullende bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten worden toegekend. De ksa krijgt de bevoegdheid om partijen die kansspelen op afstand bevorderen of faciliteren, zoals adverteerders op internet, internetserviceproviders en betaaldienstverleners, een bindende aanwijzing te geven om die dienstverlening te staken. Zoals uit de memorie van toelichting volgt, kan daarbij bijvoorbeeld gedacht worden aan een betaaldienstverlener die verzocht wordt de betalingen tussen de speler en de illegale aanbieder te blokkeren. Hiermee kan de ksa de nodige barrières opwerpen om een effectieve bedrijfsvoering door illegale aanbieders zelfs buiten Nederland zoveel mogelijk te bemoeilijken. Veel spelers zullen niet de moeite nemen de blokkades te omzeilen als er een aantrekkelijk legaal alternatief is.
Verder vormt het wetsvoorstel de basis voor internationale administratieve samenwerking tussen de Nederlandse toezichthouder en buitenlandse toezichthouders. Middels het sluiten van Memoranda of Understanding kan de ksa met buitenlandse toezichthouders samenwerkingsverbanden aangaan die de handhavingsmogelijkheden in het buitenland vergroten.
Overigens kom ik bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel nog uitvoerig met uw Kamer over – de verschillende aspecten van – het wetsvoorstel te spreken.
Het bericht dat lijkschouwers misdrijven missen door een gebrekkige opleiding |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Michiel van Nispen , Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat lijkschouwers misdrijven missen door een gebrekkige opleiding?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht en verwijs voor mijn reactie naar mijn antwoorden op de overige vragen.
Deelt u de zorgen van het hoofd van de afdeling forensische geneeskunde van de GGD Amsterdam en van het opleidingsinstituut Netherlands School of Public & Occupational Health (NSPOH) dat er op den duur niet alleen een tekort dreigt aan Amsterdamse lijkschouwers, maar ook een probleem ontstaat met de kwaliteit van de artsen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het is aan individuele werkgevers om te zorgen dat zij voldoende functionarissen in dienst hebben voor de taken die moeten worden uitgevoerd. Ik kan dan ook geen uitspraak doen over de situatie zoals deze zich mogelijk in Amsterdam voordoet.
De Gezondheidsraad heeft in haar advies over de forensische geneeskunde aandacht besteed aan de capaciteit aan forensisch artsen. Daaruit valt te concluderen dat de instroom in de beroepsgroep een punt van zorg is, maar dat de jaarlijkse instroom van 20 artsen2 in de basisopleiding tot forensisch arts de verwachte uitstroom uit de beroepsgroep zal kunnen compenseren. Ik zag en zie daarin geen aanleiding om op korte termijn maatregelen te nemen.
In artikel 5 van de Wet op de Lijkbezorging is de verplichting vastgelegd dat uitsluitend artsen die als forensisch arts zijn ingeschreven in een daartoe gehouden register, worden benoemd als gemeentelijk lijkschouwer. Met het oog hierop beheert de beroepsvereniging, het Forensisch Medisch Genootschap (FMG), een register voor forensisch artsen. De als zodanig werkzame forensisch artsen worden daarin geregistreerd als forensisch arts FMG. Dit betreft de artsen die de 1-jarige basisopleiding forensische geneeskunde hebben gevolgd en daardoor door de beroepsvereniging competent worden geacht om zelfstandig te werken als forensisch arts en correct een doodsoorzaak vast te stellen.
Met dit register is zodoende ook de kwaliteit van de forensisch arts geborgd volgens de normen van de beroepsvereniging. Uit de keuze van de beroepsvereniging leid ik niet af dat het noodzakelijk zou zijn om de toegankelijkheid van de uitgebreidere opleiding tot forensisch arts te vergroten. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op vragen 4 en 6 en naar de kabinetsreactie van 6 februari 2014 op het advies van de Gezondheidsraad «Forensische geneeskunde ontleed»3.
Is de basisopleiding tot lijkschouwer van dertig dagen volgens u lang genoeg om forensisch artsen zorgvuldig en goed op te leiden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de reden dat de overheid niet meebetaalt aan de uitgebreidere profielopleiding van forensisch artsen?
Per opleiding worden afzonderlijk afwegingen gemaakt of overheidsfinanciering is aangewezen. Ik zie mede gezien mijn antwoord op vragen 2, 3 en 5 vooralsnog geen aanleiding publieke financiering van de uitgebreidere opleiding tot forensisch arts te overwegen. Overigens merk ik op dat de medische vervolgopleidingen die nu in aanmerking komen voor publieke financiering van overheidswege via VWS opleiden voor de zorg die voortvloeit uit de Zorgverzekeringswet, Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of Wet publieke gezondheid. Voor de opleiding tot forensisch arts is dit niet het geval.
Deelt u de mening van de GGD Amsterdam en de Gezondheidsraad dat de opleiding tot forensisch arts beter moet worden gefinancierd om te voorkomen dat daders ongestraft rond blijven lopen? Zo ja, bent u bereid om samen te zoeken naar een oplossing, die kan inhouden dat er meer financiering moet komen voor een toegankelijke en goede opleiding voor forensisch artsen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In de kabinetsreactie op het rapport van de Gezondheidsraad «Forensische geneeskunde ontleed, naar een volwaardige plaats voor een bijzondere discipline» (Kamerstuk 33 628, nr. 4) wordt niet ingegaan op het advies om te onderzoeken of er een overheidsfonds in het leven geroepen kan worden voor de bekostiging van tien tot twintig opleidingsplaatsen voor de vervolgopleiding forensische geneeskunde; kunt u alsnog aangeven of u bereid bent de mogelijkheden voor een dergelijk fonds te onderzoeken? Kunt u hierbij ook aangeven hoe u tegen de suggestie van de Gezondheidsraad aankijkt om een dergelijk fonds vergelijkbaar met het Opleidingsfonds Zorg in te stellen en welke consequentie dat dan heeft voor de keuze van de begroting waaruit dit betaald zou moeten worden?
Zie antwoord vraag 4.
Een uitspraak van de Raad van State over woonboten |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State over de status van woonboten?1
Ja.
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn van deze uitspraak waarin de Raad van State een boot als bouwwerk definieert met als primaire argument dat «een boot ter plaatse functioneert als bouwwerk»?
Door een boot als bouwwerk aan te merken is het bouwen of verbouwen daarvan omgevingsvergunningplichtig. In dat verband moet voldaan worden aan de bouwregels van een bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand. Tegelijkertijd moet voldaan worden aan de regels voor bouwkwaliteit uit het Bouwbesluit 2012. Het gevolg van de uitspraak is verder dat lokale regels met betrekking tot (bouw)technische kwaliteit van (woon)boten en lokale vergunningenstelsels voor het afmeren van een (woon)boten, voor zover deze als bouwwerk zijn aan te merken, niet langer gelden. Een consequentie is ook dat formeel veel bestaande woonboten en andere drijvende bouwwerken als illegaal bouwwerk moeten worden aangemerkt. Legalisatie daarvan binnen het door de uitspraak van toepassing geworden wettelijk kader is in de regel niet mogelijk, bijvoorbeeld omdat de woonboot niet voldoet aan de technische voorschriften die op grond van het Bouwbesluit 2012 voor bouwwerken gelden.
Deelt u de constatering dat de Raad van State in haar uitspraken door de jaren heen meer gewicht geeft aan het criterium «ter plaatse functioneren», waardoor nu een woonboot standaard als bouwwerk wordt geclassificeerd? Ziet u aanleiding om in wet- en regelgeving deze categorie drijvende bouwwerken nader te definiëren om zodoende recht te doen aan de bijzondere bouwkundige eigenschappen ervan?2
Ja, ik deel deze constatering. Mede naar aanleiding van een brief van het gemeentebestuur van Amsterdam van 2 juni 2014, waarin om wetswijziging wordt gevraagd, ben ik momenteel samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu in overleg met betrokken partijen (VNG, een aantal betrokken gemeenten en de Landelijke Woonboten Organisatie LWO) om te bezien op welke wijze wet- en regelgeving dient te worden aangepast naar aanleiding van deze uitspraak. Mijn vertrekpunt daarbij is het door de gemeente Amsterdam gedane voorstel om bestaande drijvende objecten via overgangsrecht in stand te houden zonder omgevingsvergunning en zonder eisen vanuit het Bouwbesluit, drijvende objecten die van origine boten zijn maar in de loop van de tijd een andere functie hebben gekregen niet te beschouwen als bouwwerken, en voor de nieuw te bouwen watervilla’s, woonarken en scharken in het Bouwbesluit 2012 een aantal specifieke voorschriften op te nemen. Ik verwacht het voorstel voor de daarvoor benodigde wetswijziging eind 2014 naar de Tweede Kamer te sturen.
Kunt u aangeven in hoeverre de verordeningen voor woonboten op basis van artikel 149 Woningwet niet meer geldig zijn, omgevingsvergunningen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht benodigd zijn voor gebruik en (ver)bouw en kunt u toelichten welke gevolgen dit heeft voor bestemmingsplannen en daarmee voor gemeenten en verpachters van woonbootpercelen?
Uit de uitspraak van de Raad van State volgt dat een drijvend object met een plaatsgebonden karakter (zoals een woonboot, woonschip of een schark) als bouwwerk dient te worden aangemerkt. Daarmee geldt dat voor het «bouwen» (in casu het innemen van een vaste ligplaats) of verbouwen een omgevingsvergunning nodig is. De aanvraag van zo’n vergunning wordt getoetst aan het Bouwbesluit 2012, het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand uit de gemeentelijke welstandsnota. Veel gemeenten hebben de ruimtelijke aspecten voor het afmeren van boten aanvullend op het bestemmingsplan gereguleerd in aparte verordeningen met vergunningenstelsels. Die verordeningen bevatten veelal ook regels met betrekking tot technische en woonkwaliteit alsmede voor redelijke eisen van welstand. Nu als gevolg van de uitspraak van de Raad van State hogere wetgeving hierop van toepassing is, zullen deze verordeningen onverbindend moeten worden geacht. De lokale regelgeving met een ruimtelijk motief zal opgenomen moeten worden in het bestemmingsplan en de welstandsnota. Om die reden zal de genoemde uitspraak voor veel gemeenten moeten leiden tot een aanpassing van bestemmingsplannen en de welstandsnota. Dit vermindert op zichzelf de lokale versnippering in regels omtrent het innemen van ligplaatsen van drijvende objecten. Voor woonbooteigenaren en verpachters van woonbootpercelen kan de uitspraak van de Raad van State betekenen dat zij financiële verplichtingen zijn aangegaan waarbij de juridische basis en zekerheid, noodzakelijk voor hypotheken en andere financiering, zijn weggevallen. Het in het antwoord op vraag 3 genoemde wetsvoorstel zal voorzien in overgangsrecht waarmee die juridische basis voor bestaande objecten wordt hersteld, zodat dit probleem slechts tijdelijk van aard is.
Het terugsturen van minderjarige kinderen naar Italië op grond van de Dublin-verordening |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de interimmaatregelen die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft afgegeven in meerdere Deense zaken over de overdracht van asielzoekers met minderjarige kinderen aan Italië op grond van de Dublinverordening?1
Ja.
Kunt u deze juridische ontwikkeling schetsen en aangeven wat de mogelijke gevolgen zijn voor Nederland?
Bij beslissing van 2 april 2013 oordeelde het EHRM in de «Nederlandse» zaak Mohammed Hussein (appl. nr. 27725/10) dat geen sprake was van een schending van de artikelen 3 en 13 van het EVRM bij overdracht aan Italië van een Somalische moeder met kinderen. Het Hof merkt op dat de Nederlandse autoriteiten Italië vooraf op de hoogte hadden gesteld van het voornemen tot overdracht, waardoor Italië zich had kunnen voorbereiden op verzoeksters aankomst. Ook stelt het Hof vast dat de situatie van asielzoekers in Italië over het algemeen beschouwd geen systematische tekortkomingen toont. Het Hof heeft kennis genomen van alle gouvernementele en non-gouvernementele rapporten over de opvangfaciliteiten van asielzoekers in Italië. Daaruit blijkt dat er sommige tekortkomingen bestaan. Naar het oordeel van het Hof kan echter niet worden gesproken van een «systemic failure to provide support or facilities». Bovendien hebben zowel UNHCR als de Mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa verbeteringen geconstateerd in Italië. Vanwege de snelheid waarmee verzoeksters asielaanvraag in Italië is afgehandeld, de hulp die zij daar heeft ontvangen, en het feit dat zij niet heeft kunnen aantonen dat zij en haar kinderen niet op dezelfde behandeling zouden kunnen rekenen bij overdracht aan Italië, oordeelt het Hof dat artikel 3 EVRM niet is geschonden.
Deze beslissing werd nadien (tot eind augustus 2013) meermaals bevestigd in «Nederlandse» Dublin-Italië zaken. In september 2013 bleek echter een Zwitserse Dublin-Italië zaak te zijn toebedeeld aan de Grote Kamer van het EHRM, de zaak Tarakhel (appl. nr. 29217/12). In november 2013 verzocht Nederland schriftelijk te mogen interveniëren in deze zaak, hetgeen werd toegestaan.
De zaak Tarakhel ziet op een Afghaanse familie die op grond van de Dublinverordening vanuit Zwitserland zou worden overgedragen aan Italië. De familie Tarakhel bestaat uit de beide ouders en hun vijf minderjarige kinderen. Ten tijde van het indienen van de klacht, was het jongste kind 4 jaar oud. De familie stelt dat overdracht aan Italië een schending zou opleveren van artikel 3 EVRM. Dit voornamelijk in verband met de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in Italië. Het is niet bekend wanneer het Hof zich uitspreekt in deze zaak.
In de maand april 2014 heeft het EHRM in vier zaken waarin een asielzoeker vanuit Nederland zou worden overgedragen een interim measure opgelegd. Een interim measure geeft geen inhoudelijk oordeel over de merites van de zaak, maar schort handelingen gericht op het overdragen van vreemdelingen op totdat het EHRM zich heeft kunnen buigen over de merites van de zaak. Aldus zijn voorlopige maatregelen tijdelijke bevriezingsmaatregelen en geen «uitspraken» van het Hof.
In de eerste maanden van 2014 heeft het EHRM in zeven «Deense» Dublin-Italië zaken een interim measure getroffen. In reactie heeft Denemarken, op 13 april 2014, een brief gestuurd aan het Hof, en gevraagd om een nadere toelichting. In reactie hierop heeft het EHRM schriftelijk aan Denemarken gemeld dat interim-maatregelen getroffen zullen worden in zaken van gezinnen die in een overeenkomstige situatie verkeren als het gezin in de zaak Tarakhel. Op 18 juni 2014 heb ik een kopie van deze brief ontvangen. Een kopie van deze brief doe ik u bij deze antwoorden toekomen.
Naar aanleiding van de brief van het Hof heeft Denemarken, in afwachting van de uitspraak in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, besloten tot uitstel van de overdracht aan Italië op grond van de Dublinverordening van families met minderjarige kinderen, indien sprake is van een ernstige lichamelijke of geestelijke ziekte van een van de gezinsleden of indien sprake is van een kind jonger dan vijf jaar. Denemarken legt in deze zaken nog wel een Dublin-claim op Italië. Denemarken zal in die zaken echter niet overgaan tot een gedwongen terugkeer naar Italië.
De uitspraak in de zaak Tarakhel, die naar verwachting een leading judgment geeft, wacht ik met belangstelling af. De overwegingen die het Hof aan zijn uitspraak ten grondslag zal leggen, zal ik betrekken bij de afweging of een wijziging van het beleid rondom Dublin-Italië zaken in de rede ligt.
Klopt het dat Denemarken momenteel tijdelijk geen gezinnen met minderjarige kinderen meer aan Italië overdraagt, in afwachting van de bodemprocedure bij het EHRM in de zaak Tarakhelt tegen Zwitserland? Welke rechtsvraag staat in die zaak centraal?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u de omstandigheden voor asielzoekers met kinderen in Italië? Acht u het, mede gelet op de genoemde Europese juridische ontwikkelingen, nog steeds verantwoord gezinnen met kinderen over te dragen aan Italië? Zo ja, op welke wijze heeft u de garantie dat zij daar opvang krijgen en in de asielprocedure komen?
Ja, ik acht ook het overdragen van asielzoekers met kinderen aan Italië, in voorkomend geval, verantwoord. Asielzoekers die in het kader van de EU-Dublinverordening worden overgedragen aan Italië zijn niet als groep uitgesloten van de voorzieningen die asielzoekers daar ter beschikking staan. Uiteraard zal wel in iedere individuele zaak door de IND worden beoordeeld of de individuele omstandigheden van de vreemdeling, aanleiding geven om van de overdracht af te zien.
Asielzoekers hebben de mogelijkheid om tegen de overdracht aan Italië beroep in te stellen bij de rechtbank. In het Nederlands wettelijk stelsel schort het instellen van beroep de overdracht niet op. Hiertoe dient de vreemdeling een voorlopige voorziening aan te vragen bij de rechtbank. In lijn met de situatie in Denemarken zal ik mij niet verzetten tegen een toewijzing van een voorlopige voorziening door de rechtbank, indien het gaat om een familie met een kind jonger dan vijf jaar dan wel indien bij een van de familieleden sprake is van een ernstige lichamelijke of geestelijke ziekte.
Welke noodzaak en mogelijkheden ziet u teneinde dit onderwerp in Europees verband te bespreken en tot een gezamenlijk standpunt te komen?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 3 zal de uitspraak in de zaak Tarakhel, naar verwachting een leading judgment geven. De zaak Tarakhel is gericht tegen Zwitserland. Een Hofuitspraak is dan ook alleen juridisch bindend ten opzichte van dat land, maar het ligt in de lijn der verwachting dat ook andere Europese landen deze jurisprudentie zullen eerbiedigen.
Daarnaast biedt sinds juni 2013 het EASO technische en operationele ondersteuning in Italië. Deze ondersteuning ziet onder andere op het opzetten en besturen van een flexibel opvangsysteem voor asielzoekers. De ondersteuning ter plekke vindt plaats via de inzet van asiel-ondersteuningsteams. Ook Nederlandse deskundigen maken hier deel van uit. Voorts is het binnen het stelsel van de EU de taak van de Europese Commissie om, indien aangewezen, artikel 33 van de Dublinverordening in werking te stellen. In artikel 33 is »het mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing, paraatheid en crisisbeheersing» vastgelegd.
Het bericht ‘Het wordt chaos; zorgpersoneel slaat alarm over werkdruk’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Het wordt chaos; zorgpersoneel slaat alarm over werkdruk»?1
Ik heb hier kennis van genomen.
Waarom worden medewerkers van zorginstelling Amstelring op straat gezet, terwijl er aan de andere kant door Amstelring flexwerkers ingehuurd worden? Bent u bereid dit tot op de bodem uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Uit navraag bij Amstelring blijkt het volgende. Amstelring heeft op 1 juni 2014 voor 139 mensen een ontslagvergunning bij het UWV aangevraagd. Van deze 139 werknemers is het merendeel zorgmedewerker van opleidingsniveau 1 en 2. Rond 1 juli 2014 volgt de ontslagaanvraag voor een tweede groep medewerkers, werkzaam in de ondersteunende diensten (facilitair, administratief en ondersteuning). Het gaat dan om circa 90 mensen.
Directe oorzaak voor de ontslagaanvragen is volgens Amstelring het ingezette beleid gericht op langer thuis wonen. Daardoor zullen er minder cliënten in verzorgingshuizen wonen. Om die reden ziet Amstelring zich genoodzaakt tot een reductie van de formatie. In een periode van 2 jaar leidt dit tot een ingeschat gefaseerd verlies van 500 fte arbeidsplaatsen voor bepaalde groepen medewerkers: 225 fte bij de ondersteunende diensten (overhead), 225 fte zorgmedewerkers niveau 1 en 2 en zorgmedewerkers uit de locaties die gesloten gaan worden en 50 fte facilitaire medewerkers.
Het aantal medewerkers dat door voornoemde reductie van formatie noodgedwongen wordt ontslagen is niet exact te bepalen. Bepaalde zorgmedewerkers van niveau 2 worden in staat gesteld om op kosten van Amstelring een verkorte opleiding tot niveau 3 IG te volgen. Daarmee wordt ingezet op het behoud van deze medewerkers voor de organisatie. Amstelring ziet momenteel dat andere medewerkers elders een baan vinden of via natuurlijk verloop (bijvoorbeeld vanwege pensionering) uit dienst gaan.
Van de achttien woonzorgcentra van Amstelring zullen gedurende een periode van twee jaar, drie Amsterdamse locaties geheel of gedeeltelijk sluiten (Sint Jacob, verpleeghuis De Drie Hoven en Willem Dreeshuis). De toekomstbestendige woonzorgcentra van Amstelring ondergaan tegelijkertijd een kwaliteitsverbetering. Die is nodig omdat er cliënten zullen verblijven met complexere en zwaardere zorgvragen. Dat feit vereist zorgmedewerkers met een hoog opleidingsniveau (niveau 3 en hoger) die conform de wet BIG meer risicovolle en voorbehouden handelingen mogen verrichten.
De rechten van medewerkers zijn vastgelegd in het «Sociaal Plan Amstelring» dat is ondertekend door CNV Publieke Zaak, NU»91 en FBZ. Medewerkers behouden na ontslag nog een half jaar hetzelfde inkomensniveau, door een toelage van Amstelring bovenop de WW-uitkering. Werknemers krijgen ook outplacement-begeleiding gericht op nieuw werk. Als een werknemer elders een baan vindt met een lager salarisniveau, vult Amstelring dit gedurende een jaar aan.
Wat betreft de inhuur van flexwerkers, geeft Amstelring aan dat flexwerkers alleen nog worden ingezet voor vervanging van ziekte of op plaatsen waar het nog onmogelijk is gebleken om zorgmedewerkers van het juiste opleidingsniveau aan te trekken of in te zetten. Vakantiekrachten worden ingezet daar waar locaties dat financieel zo hebben ingepland en voorbereid.
Bent u bereid uw beleid terug te draaien, nu ook blijkt dat bij Amstelring 500 medewerkers ontslagen worden? Zo nee, waarom niet? Om welke medewerkers gaat het? Wordt er bezuinigd op de overheadkosten? Wordt er bezuinigd op het salaris van de bestuurders? Wordt er bezuinigd op de uitgaven door bestuurders? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 2.
Amstelring geeft aan dat de organisatie in de komende jaren een forse krimp zal ondergaan. Daarbij wordt ook kritisch gekeken naar de noodzakelijke omvang van de Raad van Bestuur (en daarmee de kosten). Dit is toegezegd aan de Raad van Toezicht (deze gaat over de benoeming van bestuurders en hun arbeidsvoorwaarden), de Ondernemingsraad en de Centrale Cliëntenraad van Amstelring. Dit was voordat de benoeming van nieuwe bestuurders eind 2013 en voorjaar 2014 plaatsvond. Verder zal mogelijk nog dit jaar een kleiner en goedkoper kantoorpand betrokken worden door de centrale ondersteuning van Amstelring, waaronder inbegrepen de Raad van Bestuur. Amstelring geeft aan dat op deze wijze ook de Raad van Bestuur bijdraagt aan een verlaging van het kostenniveau van de organisatie.
De salarissen van de bestuurders van Amstelring voldoen aan de sectorale- en rijksnormen die daaraan gesteld worden. Eind 2013 en voorjaar 2014 zijn twee bestuurders uit dienst gegaan. In beide gevallen gebeurde dit zonder «gouden handdruk», doorbetaling van salaris of andere vergoedingen.
Ik heb uw Kamer, door diverse brieven en debatten, geïnformeerd over nut en noodzaak van de hervormingen van de langdurige zorg. De hervormingen zijn niet altijd gemakkelijk. Ik blijf er echter van overtuigd dat deze hervormingen noodzakelijk en verantwoord zijn en ben daarom ook niet bereid mijn beleid terug te draaien.
Komt de veiligheid van de bewoners in gevaar doordat er met minder (vaste) medewerkers gewerkt wordt?
Een zorgaanbieder moet de zorg zo georganiseerd hebben dat het niet uitmaakt in welk dienstverband een medewerker zorg verleent. Dit is de verantwoordelijkheid van de bestuurder. Hij moet bij de inzet van minder vaste medewerkers goed kijken naar de deskundigheid van de medewerkers en er voor zorgen dat de inzet van meerdere medewerkers geen gevolgen heeft voor de continuïteit en kwaliteit van de zorg. Zo worden onnodige risico’s op onveilige zorg voorkomen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ziet hier op toe.
Deelt u de mening dat de hoge werkdruk ten koste gaat van de kwaliteit van zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat de bewoners de dupe worden van het kabinetsbeleid?
Te hoge werkdruk kan gevolgen hebben voor de kwaliteit van de zorg. Mede daarom moet een zorgaanbieder maatregelen nemen om de zorg zo te organiseren dat de werkdruk verminderd wordt. Dit betekent niet automatisch dat er extra personeel bij moet, maar dat de zorg ook slimmer georganiseerd kan worden. Voor uw informatie kan ik melden dat ik momenteel samen met het veld en de IGZ bekijk hoe we de intramurale ouderenzorg nog meer in beweging kunnen krijgen om de zorg verder te verbeteren.
Bent u bereid sancties te treffen tegen de bestuurders van Amstelring, wanneer blijkt dat een ander doel van de ontslagronde een hogere omzet is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
In de beantwoording van de voorgaande vragen ben ik ingegaan op de situatie bij Amstelring. Gezien deze situatie is het treffen van sancties niet aan de orde.
Het bericht dat het 112 alarmnummer slecht bereikbaar is voor doven en slechthorenden |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het alarmnummer 112 slecht bereikbaar is voor doven en slechthorenden?1
Op dit moment is 112 voor mensen met een communicatieve beperking op verschillende manieren bereikbaar:
112 is bereikbaar via de analoge Teksttelefoon (0800–8112);
Via de bemiddelingsdienst kan 7 x 24 uur indirect met realtime tekst contact worden gelegd met 112. Deze dienst is gebaseerd op het Total Conversation protocol (beeld, tekst en geluid). Tijdens kantoortijden is 112 ook via bemiddeling van een gebarentolk te bereiken;
Met de Signcall app is het mogelijk om 7 x 24 uur 112 rechtstreeks middels tekst te bereiken met een smartphone, tablet, laptop of PC. De Signcall app wordt vergoed door de verzekeraars en is 7 x 24 uur bereikbaar middels tekst.
Hoe vaak komt het voor dat een verbinding traag of met onderbrekingen tot stand komt?
Een ongestoorde verbinding is relevant voor het gebruik van de Signcall app. Er zijn bij de politie geen incidenten bekend waaruit blijkt dat gebruikers van de Signcall app hinder hebben ondervonden bij het bellen met het alarmnummer 112 als gevolg van een trage of haperende verbinding. Wel is er tijdens het testen van de Signcall app geconstateerd dat er een risico is op verstoorde gesprekken. Op dit moment wordt daarom met prioriteit gewerkt aan een oplossing die er voor zorgt dat dit risico niet meer bestaat. Naar verwachting is deze oplossing binnen enkele maanden gerealiseerd.
Is het waar dat de meldkamer de naam en het adres van de dove of slechthorende beller niet automatisch kan vaststellen? Kunt u uw antwoord toelichten? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is?
Op dit moment is het nog niet mogelijk om de locatie van een dove of slechthorende beller automatisch vast te stellen. Met het treffen van een oplossing om de risico’s op verstoorde gesprekken voor doven en slechthorenden te ondervangen, wordt ook onderzocht in hoeverre het mogelijk is locatie-informatie en Naam Adres Woonplaats-gegevens mee te sturen met de melding.
Is het waar dat 112 uitsluitend te bereiken is met het netwerk van de eigen internetprovider? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee dat is niet waar. 112 kan m.b.v. de Signcall app worden bereikt zodra er een willekeurige internetverbinding tot stand is gekomen, vast of mobiel. De verbinding voor mobiel internet wordt verzorgd door de vaste internetprovider. Het kan echter ook gaan om een hotspot (dat kan elke provider zijn) of gewoon Wi-Fi. Voor Wi-Fi moet worden ingelogd en op sommige locaties ook betaald, maar als het om Wi-Fi thuis gaat, zal dit doorgaans volledig automatisch gebeuren.
Is het waar dat bellen ook niet lukt als er geen tegoed meer is op de databundel? Kunt u uw antwoord toelichten? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is?
Veel providers van mobiel internet brengen de snelheid terug wanneer de bundel is opgebruikt. De verlaagde snelheid is echter voldoende voor tekstberichten die rechtstreeks vanuit Signcall naar het alarmnummer 112 worden gezonden. Via Wi-Fi is er ook altijd de mogelijkheid om 112 te bereiken.
Hoe reageert u op de constatering van Tolknet dat de meldkamer de digitale oproepen via de software niet goed kan verwerken en dat de overheid daar tot nu toe weinig aan doet?
Er zijn zoals gezegd bij de politie geen incidenten geregistreerd waaruit blijkt dat gebruikers van de Signcall app hinder hebben ondervonden bij het bellen met het alarmnummer – en dus ook niet dat er schade is veroorzaakt aan personen als gevolg van de slechte bereikbaarheid.
Wel is er tijdens het testen van de Signcall app geconstateerd dat er een risico is op verstoorde gesprekken. Verstoorde gesprekken kunnen ontstaan op het moment dat de zender en ontvanger tegelijkertijd een boodschap intypen. Op dit moment wordt daarom met prioriteit gewerkt aan een oplossing die er voor moet zorgen dat dit risico niet meer bestaat. Binnen deze oplossing wordt ook de mogelijkheid voor doorgifte van Naam Adres Woonplaats en locatie-informatie onderzocht en waar mogelijk geïmplementeerd. Naar verwachting is deze oplossing binnen enkele maanden gerealiseerd.
Hoe lang bestaat de situatie al dat 112 slecht bereikbaar is voor doven en slechthorenden?
Zie antwoord vraag 6.
Hebben zich incidenten voorgedaan die schade hebben veroorzaakt aan personen als gevolg van de slechte bereikbaarheid van 112 voor doven en slechthorenden? Zo ja, hoeveel en om wat voor schade gaat het?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u ondernemen om de bereikbaarheidsproblemen op korte termijn op te lossen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht “UN backlash as Uganda’s ‘anti-gay’ minister heads for human rights top job” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «UN backlash as Uganda’s «anti-gay» Minister heads for human rights top job»?1
Het artikel uit de Guardian beschrijft de kritiek die van verschillende zijden is geuit op de kandidatuur van Z.E. de heer Sam Kutesa, de huidige Minister van Buitenlandse Zaken van Oeganda, voor het voorzitterschap van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Het artikel pleit er terecht voor dat een Voorzitter van de Algemene Vergadering van onbesproken gedrag dient te zijn.
Het kabinet keurt de Oegandese positie ten aanzien van LHBT-personen ten sterkste af. Het kabinet gaat er evenwel vanuit dat het nationale, Oegandese beleid terzake geen invloed heeft op de uitoefening van de functie van Voorzitter van de Algemene Vergadering door de heer Kutesa. De Voorzitter van de Algemene Vergadering treedt niet op in zijn nationale capaciteit, maar als vertegenwoordiger van de leden van de Algemene Vergadering. De Voorzitter van de Algemene Vergadering dient bovendien te allen tijde te handelen conform het VN-Handvest en kan geen beleid of activiteiten ontplooien zonder de VN-lidstaten te consulteren. Indien zou blijken dat de heer Kutesa in zijn rol van Voorzitter van de Algemene Vergadering niet conform het VN-Handvest en het daarin vastgelegde non-discriminatiebeginsel zou handelen, dan kan hij daar op worden aangesproken. De heer Kutesa heeft tijdens zijn presentatie in New York reeds laten weten dat hij in zijn toekomstige functie het non-discriminatiebeginsel zal respecteren.
Bent u van mening dat het onwenselijk is dat een persoon met dergelijke standpunten het voorzitterschap van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) op zich neemt?
Zie antwoord vraag 1.
Welke instrumenten heeft Nederland om dit benoemingsproces te beïnvloeden en in hoeverre is hier gebruik van gemaakt?
Conform de vastgestelde procedures is de Afrikaanse Groep dit jaar aan de beurt om een kandidaat voor te dragen voor de positie van Voorzitter van de Algemene Vergadering. De heer Kutesa is door de Afrikaanse Unie geëndosseerd als enige kandidaat. Nederland noch de EU beschikt over instrumenten om dat benoemingsproces te beïnvloeden anders dan het blijven uitdragen van de overkoepelende boodschap dat discriminatie op basis van seksuele oriëntatie en genderidentiteit strijdig is met de grondbeginselen van de Verenigde Naties en derhalve ten stelligste wordt afgekeurd.
De groep van west-Europese en andere landen (WEOG) zal tijdens de sessie van de Algemene Vergadering op 11 juni waarin de heer Kutesa naar verwachting benoemd zal worden een verklaring afgeven. Nederland heeft verzocht om in deze verklaring te benadrukken dat de bevordering van mensenrechten zonder aanziens des persoons dient te geschieden.
Welke instrumenten heeft de Europese Unie om dit benoemingsproces te beïnvloeden en in hoeverre is hier gebruik van gemaakt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om u publiekelijk uit te spreken tegen deze benoeming en om er in EU-verband op aan te dringen dat Hoge Vertegenwoordiger Ashton dit ook doet?
De EU heeft via stille diplomatie aan de heer Kutesa de boodschap afgegeven dat de Voorzitter van de Algemene Vergadering namens alle VN-lidstaten moet optreden en dient te handelen conform het VN-handvest. Er bestaan op dit moment geen aanwijzingen dat de toekomstige Voorzitter van de Algemene Vergadering zich hier niet aan zou willen houden.
Bent u bereid om de benoemingsprocedure voor de voorzitter van de AVVN op te nemen in de Nederlandse hervormingsagenda voor de VN?
Het kabinet ziet hiertoe op dit moment geen reden.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór de benoeming die gepland is op 11 juni 2014?
Ja.
Stijging van de inkomens van zorgbestuurders |
|
Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Topinkomens in de ouderenzorg stijgen ruim 19%»?1
Ja.
Is het waar dat de «dat de 50 grootverdieners in 2013 ruim 19% meer verdienden dan de 50 grootverdieners in 2012»? Zo nee, met hoeveel zijn die inkomens dan wel gestegen?
Het bericht is te summier om die conclusie nu te kunnen bevestigen of te kunnen ontkennen. Het is gebruikelijk dat VWS jaarlijks een rapportage over de inkomens van de zorgbestuurders naar de Kamer stuurt. De analyse daarvoor start in de zomermaanden wanneer alle jaarverslagen binnen zijn. De rapportage is meestal in het najaar klaar om naar de Kamer te worden gestuurd.
Overigens heb ik op dit moment geen meldingen binnen gekregen van de accountants dat de Wnt zou zijn overtreden.
Biedt de overgangsregeling in de Wet normering topinkomens (WNT) ruimte voor een zo sterke stijging? Zo ja, was die regeling niet juist bedoeld om de bestaande topinkomens boven de WNT-norm af te bouwen? Zo ja, deelt u dan de mening dat een sterke stijging in ieder geval niet in de geest van die overgangsregeling is? Zo nee, waaraan is die stijging dan wel te wijten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het niet gewenst is dat ten tijde van de omvangrijke hervormingen in de zorg de topinkomens van de zorgbestuurders stijgen? Zo ja, wat kunt en gaat u doen om verdere stijgingen te voorkomen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, de Wnt is daarvoor het wettelijke instrument.
Deelt u de mening dat de topinkomens gedurende de overgangsfase niet meer zouden moeten stijgen dan de cao-lonen in de desbetreffende zorg? Zo ja, bent u voornemens om met de organisaties in de (ouderen)zorg afspraken te maken om niet alleen naar de letter van de WNT maar vooral ook in de geest daarvan te zorgen dat de topinkomens in de pas gaan lopen met de ontwikkelingen van alle inkomens in die sector? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid deel ik die mening. Uit het bericht van de AbvakaboFNV kan ik niet opmaken of een en ander salarisstijgingen zijn of reguliere periodieke verhogingen (i.c. wanneer de bestuurder in een schaal is ingeschaald en dus niet op een bepaald bedrag is aangenomen). Daarnaast geldt dat de Abvakabo FNV niet de cao-stijging in 2013 als vergelijkingsmaatstaf neemt, maar de stijging van 1 september 2013 to 1 september 2014. Voor de bestuurders hanteert men echter de stijging van 2013 ten opzichte van 2012.
Acht u het wenselijk om gedurende de periode dat de overgangsregeling nog bestaat, attent te zijn op verhogingen van de topinkomens, extra geld voor pensioenvoorzieningen of andere manieren om het topinkomen op de valreep alsnog op te plussen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Ja; de overgangsregeling van de Wnt maakt het alleen mogelijk om reeds bestaande afspraken van vóór de inwerkingtreding gedurende een periode te respecteren. Alle wijzigingen in het inkomen die niet berusten op al bestaande afspraken kunnen daarom niet worden doorgevoerd. Indien zich toch zo’n situatie voordoet, dan moet de accountant dat melden. Daarna zullen de bewindslieden van VWS in het kader van hun toezichthoudende taak optreden en zo nodig onverschuldigde betalingen opeisen.
Het bericht ‘Marechaussee wilde niet dat Brenno de Winter over NSS-top schreef’ |
|
Ronald van Raak , Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Marechaussee wilde niet dat Brenno de Winter over NSS-top schreef» op The Post Online?1
Ja.
Met welk doel worden bezigheden van journalisten in de publieke ruimte door politieagenten geobserveerd en vervolgens geregistreerd?
Ik vind het belangrijk om hier te benadrukken dat de overheid in het algemeen en in dit geval de politie in het bijzonder op geen enkele wijze journalisten een strobreed in de weg mogen leggen om onderzoek te doen en daarover te schrijven. Een kritisch pers is van grote waarde in een democratische rechtsstaat.
Het is dan ook geen beleid bij de politie om journalisten in de publieke ruimte te observeren en te registreren. Dit laat onverlet dat het binnen de legitieme taakuitvoering van de politie valt dat opvallende gedragingen van een persoon waargenomen worden en dat van die waarneming verslag wordt gedaan in de daarvoor bestemde systemen van in dit geval de politie. De grondslag hiervoor ligt in de Politiewet 2012 en voor wat betreft de grondslag waarop en de zorgvuldigheid waarmee deze gegevens worden geregistreerd, in de Wet Politiegegevens.
De persvrijheid is daarbij op geen enkele wijze in het geding.
De bescherming van overheidsinformatie tegen ongeoorloofde toegang en gebruik, is een taak van deze uitvoerende diensten.
In het geval van onderzoeksjournalisten zoals de heer De Winter is bekend dat zij het als hun taak zien om bijvoorbeeld de veiligheidsmaatregelen van de overheid op hun effectiviteit te testen. Ik vind het te billijken dat de betrokken uitvoerende diensten zich in een dergelijk geval hier bewust van zijn en dat zij het scenario van penetratie van veiligheidsmaatregelen als gevolg hiervan overwegen en dit risico proberen te beheersen.
Op welke grondslag vindt registratie van bezigheden van journalisten plaats?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe rechtvaardigt u de inbreuk op de persvrijheid die ontstaat bij registratie van bezigheden van journalisten in de publieke ruimte?
Zie antwoord vraag 2.
Ten aanzien van hoeveel journalisten zijn de afgelopen jaren dergelijke registraties gedaan?
Het zijn van journalist is geen zelfstandige grond voor eventueel optreden door de politie. Er wordt mitsdien geen afzonderlijke registratie van bijgehouden.
Loopt eenieder die op een bankje in de buurt van een overheidspand op zijn of haar laptop zit te werken het risico geregistreerd te worden voor het geval dat hij of zij een onderzoeksjournalist zou zijn?
Nee, het zelfstandige feit dat een persoon op een laptop werkt in de buurt van een overheidspand, of dat iemand mogelijk onderzoeksjournalist is, is geen reden om deze persoon te registeren.
Waarom was het nodig om, zoals in informatie aan de heer De Winter is meegedeeld, juist ten aanzien van de NSS de mogelijkheid om onderzoeksjournalistiek uit te voeren te beperken, en op welke rechtsgrond rust die beslissing?
Er zijn in het kader van de NSS geen maatregelen genomen om onderzoeksjournalistiek te beperken.
Waarom vond de beveiliger van de Dienst Bewaken & Beveiligen die het pand aan de Noordwal (Den Haag) verliet het nodig de aanwezigheid van de heer De Winter op 13 januari 2014 te registeren, terwijl de dia met aandachtsvestiging geldig was vanaf 18 januari 2014, en geldig in de publieke ruimte in plaats van bij de ingang van het pand?
Het past binnen de taakuitvoering van de dienst Bewaken en Beveiligen om extra alert te zijn. Dit, om voor de hand liggende redenen, te meer in de omgeving waar ze te werk zijn gesteld.
Hamas die toetreedt tot de Palestijnse regering |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Regering Hamas-Fatah bijna rond»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat aanstaande week de islamitische terreurorganisatie Hamas toetreedt tot de Palestijnse Fatah-regering?
Nee. Hamas is niet toegetreden tot de Palestijnse regering. Deze regering is technocratisch van karakter en bestaat uit onafhankelijke leden die niet aan Hamas zijn gelieerd.
Deelt u de visie dat, helemaal na toetreding van Hamas tot het Palestijnse bestuur, de Palestijnse Gebieden geschrapt dienen te worden als partnerland en daarmee ook de 15,5 miljoen euro aan steun? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid ook de Nederlandse gelden die via de EU, de VN en de Wereldbank richting de Palestijnse Gebieden gaan (en dus binnenkort ook de terroristen van Hamas), zo spoedig mogelijk stop te zetten? Zo nee, hoe kijkt u aan tegen steun aan terroristische organisaties?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze bent u van plan de Nederlandse afschuw van deze ontwikkeling kenbaar te maken aan de Palestijnse Autoriteit?
De vorming van deze Palestijnse regering is een stap in de richting van hereniging van de Palestijnse Gebieden. Het kabinet zal deze technocratische regering beoordelen op haar daden, waarbij de Kwartetbeginselen leidend zijn. Het kabinet ziet dan ook geen reden om hierover zijn afschuw uit te spreken.
Segregatie in het onderwijs |
|
Sadet Karabulut , Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Minder segregatie scholen, maar winst fragiel», waarin staat dat de segregatie in het basisonderwijs is gedaald, maar dat de tweedeling de komende jaren juist weer zal toenemen?1
Deze dalende trend blijkt ook uit de gegevens van DUO. Uit deze gegevens blijkt niets van een toekomstige toename van een tweedeling.
Deelt u de mening dat de succesvolle pilots in twaalf grote steden om segregatie in het basisonderwijs tegen te gaan, voortgezet dienen te worden?
Uit het onderzoek dat Regioplan in 2012 naar de pilots «gemengde scholen» heeft uitgevoerd, blijkt dat de resultaten van maatregelen die lokaal zijn genomen maar zeer gering zijn. In de beleidsreactie (Kamerstukken II, 2011/12, 31 293, nr. 139) is door mijn voorganger uitvoerig gereageerd op de resultaten van dit onderzoek. De conclusie was om de pilots geen vervolg te geven. Ik deel deze mening. Gemeenten mogen daarmee zelfstandig wel doorgaan.
Hoe kan het dat er geen structureel overleg meer plaatsvindt tussen gemeenten en scholen over de bestrijding van segregatie, terwijl dit wettelijk verplicht is? Gaat u zich ervoor inspannen dat dit overleg weer wordt hervat?
Uit het rapport van Forum «Bestrijding van onderwijssegregatie in gemeenten» blijkt dat gemeenten een eigen afweging maken om onderwijssegregatie wel of niet expliciet te bespreken met de schoolbesturen en eventueel maatregelen te nemen. Omdat hier sprake is van een gedecentraliseerde taak en gemeenten gezien vanuit hun wettelijke verplichting de keuze over deze gesprekken niet eenzijdig kunnen maken, heb ik de uitkomst van dat onderzoek onder de aandacht gebracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Het is namelijk aan de gemeenteraad om B&W aan te spreken op het gevoerde beleid.
Wat is uw reactie op het onderzoek van Forum «Basisscholen en hun buurt: ontwikkeling van afspiegeling en segregatie»?2
Forum geeft aan dat er sprake is van een dalende trend, maar dat de oorzaak daarvoor niet makkelijk te benoemen is. Het allerbelangrijkste is een verbetering van de kwaliteit van de scholen. Het beleid is dan ook daarop gericht en niet op de samenstelling van scholen. Scholen werken ook hard aan die kwaliteit.
Kunt u een overzicht geven van de lopende initiatieven van ouders om te komen tot gemengde scholen?
Nee, deze gegevens worden niet geregistreerd.
Hoe staat het met uw toezegging om «welwillend» om te gaan met het verzoek om met Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Forum en de PO-Raad te spreken over het steunen van lokale initiatieven rond de bestrijding van segregatie?3
Er is toegezegd om met VNG en PO-Raad te praten over het steunen van lokale initiatieven. Het ministerie van OCW heeft deze toezegging opgepakt. In overleggen van het ministerie met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de PO-Raad komt dit onderwerp met regelmatig ter sprake.
Op welke wijze kan het succes van de pilots ten goede komen aan het integratiebeleid in heel Nederland? Welke rol ziet u hiervoor weggelegd bij de betreffende ministeries en op welke wijze kunnen zij hierin het voortouw nemen?
De algemene conclusie uit het onderzoek van Regioplan naar de pilots4 is dat het effect van de verschillende instrumenten die de betreffende gemeenten hebben ingezet bescheiden is. De maatregelen die op lokaal niveau zijn genomen dragen maar in zeer beperkte mate bij aan het tegengaan van segregatie op basisscholen. De samenstelling van scholen is in hoge mate het resultaat van de samenstelling van wijken en buurten en de keuzes die ouders maken. Het allerbelangrijkste is een sterke verbetering van de kwaliteit van de scholen. Gelet op deze conclusies zie ik geen aanleiding om het integratiebeleid daarop aan te passen. Het staat gemeenten uiteraard vrij om hiermee wel door te gaan.
De sluiting van het honorair-consulaat in de Spaanse provincie La Nuncia per 1 september 2014 |
|
Peter Oskam (CDA), Martine Baay-Timmerman (50PLUS), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u toestemming gegeven om het honorair-consulaat in La Nucia (Spanje) te sluiten per 1 september 2014?
Nee. Het gaat om het afbouwen van het biometrisch proces (aanvraag en uitgifte van reisdocumenten en Schengenvisa) per 1 september 2014. Het honorair consulaat blijft beschikbaar voor consulaire noodgevallen en andere taken.
Klopt het dat daardoor de mogelijkheid vervalt om in La Nucia een paspoort aan te vragen?
De mogelijkheid een regulier reisdocument aan te vragen vervalt. De honorair consul kan nog wel bij noodgevallen een noodpaspoort of laissez-passer verstrekken.
Herinnert u uw toezegging tijdens het Nota overleg van 25 november 20131 dat u tot 2016 zou wachten met de implementatie van de reorganisatie van paspoort-dienstverlening?
Jazeker, dat is gedaan in de context van zorgvuldigheid, van heldere communicatie en het beschikbaar komen van alternatieven. Het gehele proces is voorzien om in 2016 te worden afgerond.
Herinnert u zich nog uw toezegging tijdens dat Nota overleg: «De Minister informeert de Kamer na de inwerkingtreding van de lange geldigheidsduur van paspoorten over de organisatie van het aanvragen van paspoorten in het buitenland»? Wanneer stuurt u die brief aan de Kamer?
Ja. De brief zal u binnenkort toegaan na afronding interne besluitvorming.
Van hoeveel en welke posten is nu al besloten dat zij gesloten worden of dat de consulaire dienstverlening en de uitgifte van paspoorten daar niet langer zullen plaatsvinden? Kunt u een lijst geven inclusief de datum van besluit en de datum waarop het besluit ingaat?
Als onderdeel van de moderniseringsagenda en de herinrichting van het postennet gaat het om 31 honoraire consulaten in 10 landen (Zuid Afrika, Australië, Nieuw Zeeland, Indonesië, Portugal, Spanje, Verenigd Koninkrijk, Canada, Colombia en de Verenigde Staten). Zo veel mogelijk gebruik makend van natuurlijke momenten en rekening houdend met een goede en tijdige communicatie met de Nederlandse gemeenschap, wordt het biometrisch proces op deze posten afgebouwd. De ingangsdatum varieert per land maar het Kabinet streeft naar afronding in 2016.
Inmiddels heeft in 2013 afbouw van biometrische taken plaatsgevonden bij 8 honoraire consulaten in Frankrijk, Filipijnen, Canada en Spanje.
Op hoeveel en welke van de posten die geen paspoorten en visa meer zullen uitgeven, staat biometrische apparatuur voor paspoorten? Wanneer is die apparatuur geïnstalleerd?
Het afnemen van biometrische gegevens bij het aanvragen van een Nederlands reisdocument is zowel in Nederland als daarbuiten in werking getreden per 1 september 2009. Tot de definitieve datum van afbouw biometrie zal de apparatuur aanwezig zijn. De apparatuur staat thans nog bij 31 honoraire consulaten. Na afbouw zal de apparatuur terug worden gestuurd naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De apparatuur wordt opnieuw ingezet bij andere posten.
Welk EU-landen hebben een diplomatieke post in de regio Alicante en Valencia en welke landen hebben er geen?
In Valencia hebben Bulgarije en Roemenië een consulaat-generaal en zijn de meeste overige EU lidstaten, waaronder Nederland, vertegenwoordigd door een honorair consul. In Alicante hebben het VK en België een consulaat-generaal en zijn Denemarken, Duitsland, Ierland, Luxemburg, Griekenland, Italië, Frankrijk, Zweden, evenals Nederland vertegenwoordigd door een honorair consul.
Hoeveel Nederlanders verblijven er in de zomer en in de winter in die regio’s en krijgen dus indien nodig bijstand van het consulaat? Is er ergens in de wereld een zo’n grote groep Nederlanders?
In de regio Alicante zijn 9.661 Nederlanders ingeschreven bij de Spaanse bevolkingsadministratie en in de regio Valencia en Castellon 1.459.2 Daarnaast verblijft of bezoekt een onbekend aantal Nederlanders in bepaalde perioden deze regio’s. De Nederlanders in deze regio's kunnen in de toekomst voor reisdocumenten en verklaringen bij de ambassade in Madrid en bij een aantal grensgemeenten en op Schiphol terecht. Voor consulaire bijstand in noodgevallen blijven zij terecht kunnen bij de honorair consuls in de regio.
Ook in andere landen zoals België, Frankrijk en Duitsland wonen of verblijven groepen Nederlanders van vergelijkbare omvang, soms geconcentreerd in bepaalde regio’s.
Is er een kosten/baten analyse gemaakt van het sluiten van de post in La Nucia, inclusief de leges-opbrengsten en kunt u die openbaar maken?
Er is een kosten/baten analyse gemaakt voor de honoraire consulaten met biometrische apparatuur. Waaruit kan worden afgeleid dat het beëindigen van de reisdocumentenfunctie op de honorair consulaten bijdraagt aan de bezuinigingen en hervormingen.
Kunt u een omschrijving geven van alle werkzaamheden die verricht worden op het consulaat-generaal in La Nucia?
Het honoraire consulaat in La Nucía verstrekt reisdocumenten (paspoorten, identiteitskaarten), consulaire verklaringen en nooddocumenten (noodpaspoorten en laissez-passer's). Daarnaast zijn de medewerkers beschikbaar voor noodgevallen en consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden. Deze functies worden overgenomen door de ambassade in Madrid, met uitzondering van hulp bij noodgevallen, waarvoor de honorair consuls in de regio beschikbaar blijven.
Is overwogen om samen met een ander land (België bijvoorbeeld) een post in de regio te hebben, omdat dit een van de meest populaire bestemmingen is voor overwinteren, voor vakantie en ook voor permanent verblijf van Nederlanders?
In het Kamerdebat van 25 november 2013 heeft het Kabinet de Kamer aan de hand van het voorbeeld Frankrijk uitgelegd dat het niet meer verantwoord is dit dure en kwetsbare netwerk voor biometrie te handhaven bij de honoraire consulaten. Apparatuur voor het afnemen van biometrie is niet uitwisselbaar met andere landen.
Daar staat tegenover dat per 9 maart 2014 het reisdocument voor volwassenen tien in plaats van vijf jaar geldig is. Verder kan een niet-ingezeten Nederlander zijn reisdocument ook aanvragen bij de meeste Nederlandse ambassades in andere landen dan alleen in het land van vestiging, bij de balie van gemeente Haarlemmermeer op Schiphol (vertrekhal 1, open van 07.00 uur – 22.00 uur) en bij de Nederlandse (grens)gemeenten: Oldambt, Enschede, Maastricht, Montferland, Echt-Susteren, Bergen op Zoom, Bergeijk en Den Haag. Deze compenserende maatregelen en de ruime voorbereidingstijd tot de definitieve afbouw geeft de Nederlander voldoende gelegenheid zich voor te bereiden.
Ook beschikt de ambassade in Madrid over mobiele apparatuur waarbij bepaalde groepen Nederlanders (bijvoorbeeld aanvragers met ernstige gezondheidsproblemen) onder voorwaarden kunnen worden bezocht voor de aanvraag van reisdocumenten.
Bent u bereid het besluit te overwegen, aangezien het recht ingaat tegen uw toezegging aan de Tweede Kamer?
Nee. Zie mijn antwoord op vraag 3. De opgelegde bezuinigingen vragen mij een keuze te maken. De gemaakte keuze voor het postennet (wereldwijd maar soberder) wil ik niet herzien. Dit zijn afwegingen die ik heb gemaakt op basis van de hoge kosten voor de belastingbetaler om dit soort dienstverlening ter plekke te handhaven.
Het onderzoek naar het verband tussen medicijngebruik en agressie |
|
Henk van Gerven , Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het debat in de wetenschap over een mogelijk verband tussen agressie en bepaalde geneesmiddelen, alsook met het feit dat in rechtszaken geregeld een verband wordt gelegd tussen agressie en medicijngebruik, waarbij het vooral gaat om geweldsdelicten die mede door het slikken van antidepressiva zouden zijn veroorzaakt? Heeft u kennisgenomen van het artikel «Medicijngebruik, agressie en strafrechtelijke verantwoordelijkheid»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat we meer te weten komen over agressie als bijwerking van bepaalde medicijnen, niet alleen vanwege de mogelijke gevolgen voor de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van individuen, maar ook vanwege de mogelijkheden om informatie in bijsluiters te verbeteren en gebruikers te waarschuwen voor bepaalde bijwerkingen als gevolg van medicijngebruik of juist het plotseling staken daarvan (zoals ook Lareb eerder voorstelde?)2
Het is wenselijk dat informatie over bijwerkingen van medicijnen snel beschikbaar komt en ook kenbaar is voor artsen en patiënten. De geneesmiddelenketen in Nederland is daar ook op ingericht. Geneesmiddelen worden, voordat zij op de markt komen, in grote studies onderzocht op werkzaamheid en op bijwerkingen, waaronder agressie, die tijdens het gebruik op kunnen treden. In de registratieprocedure beoordeelt het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) de balans tussen de werkzaamheid en risico’s van een medicijn, en draagt het zorg voor de opname van deze risico’s in de uitgebreide productinformatie en de bijsluiters.
De handelsvergunninghouders in de farmaceutische industrie zijn wettelijk verplicht de bijwerkingen van geneesmiddelen die zij in de Europese Unie in de handel brengen vast te leggen en bij het CBG zogenaamde periodieke veiligheidsverslagen (PSUR’s) in te dienen. De vergunninghouders analyseren meldingen, literatuur, alsmede klinisch en farmaco-epidemiologisch onderzoek. De verslagen bevatten de samenvatting en wetenschappelijke afweging van voordelen en risico’s, en alle beschikbare gegevens van een geneesmiddel.
Nadat geneesmiddelen op de markt zijn gekomen, blijft aandacht voor bijwerkingen nodig om de zeldzame en soms ernstige bijwerkingen op het spoor te komen. Mogelijke bijwerkingen van een geneesmiddel kunnen door zorgverleners en gebruikers worden gemeld via een meldsysteem. Dit systeem wordt in Nederland onderhouden door het Nederlands Bijwerkingencentrum Lareb. Zorgverleners zijn verplicht om ernstige bijwerkingen, die niet vermeld staan in de bijsluiter, bij Lareb te melden. Lareb analyseert meldingen en rapporteert hierover aan het CBG. Het CBG beoordeelt deze meldingen vervolgens. Hierbij neemt het de gegevens van de European Medicines Agency (EMA), gegevens uit andere Europese lidstaten en gegevens uit de Europese bijwerkingen databank Eudravigilance, mee.
Alle wetenschappelijke kennis over een geneesmiddel komt dus samen bij het CBG. Dit bestuursorgaan beslist of, en zo ja welke maatregelen moeten worden getroffen ten aanzien van individuele geneesmiddelen. Het beslist onder andere over het al dan niet opnemen van bijwerkingen in de bijsluiter. Hierbij wordt op Europees niveau nauw samengewerkt met de andere registratieautoriteiten, en in nationaal verband met de universiteiten en Lareb.
In het antwoord op eerdere vragen van het lid Kuzu3 is reeds ingegaan op de eventuele vermelding van waarschuwingen voor agressie in de productinformatie van antidepressiva. Daarbij is aangegeven dat het primair aan het CBG is om onderzoeken te beoordelen en om aanvullende maatregelen te overwegen.
Wat is uw reactie op de conclusies in het artikel dat agressief gedrag kan samenhangen met het gebruik of het staken van bepaalde geneesmiddelen, maar dat de samenhang tussen gebruik van een middel en agressie in een individueel geval moeilijk te bewijzen is?
Er zijn meerdere artikelen met tegenstrijdige uitkomsten verschenen over het mogelijke verband tussen het gebruik van antidepressiva en agressie. Een studie uit 2012 door Paul F. Bouvy & Marieke Liem («Antidepressants and lethal violence in the Netherlands 1994–2008»; Psychopharmacology 2012) toonde aan dat een toename van het voorschrijven van antidepressiva in Nederland, tussen 1994 en 2008 gepaard is gegaan met een afname van het aantal doden door zelfmoord of moord. Deze studie wijst juist op een vermindering van agressie als bijwerking bij de behandeling met SSRI’s. Dit is een bevestiging van de conclusies in de studies van Walsh en Dinan (2001), George e.a. (2011), en Coccaro en Kavoussi (1997), die eveneens wijzen op vermindering van agressie en gewelddadig gedrag bij SSRI-behandelingen.
Andere publicaties suggereren dat sommige antidepressieve middelen bij sommige patiënten mogelijk een hoger risico kunnen geven, bijvoorbeeld bij het begin of bij het stoppen van de behandeling. Dit komt met name naar voren in de studie door David Healy e.a. (2006), maar ook in de studies van Moore e.a (2010) en Rouve e.a (2011).
Wanneer uit onderzoek is gebleken dat het gebruik of het staken van bepaalde geneesmiddelen tot agressief gedrag kan leiden, wordt voor die geneesmiddelen een waarschuwing opgenomen in de bijsluiter.
In individuele gevallen is de samenhang tussen het gebruik van een geneesmiddel en agressie overigens moeilijk vast te stellen omdat er in de meeste gevallen sprake is van een combinatie van factoren. Bovendien is de aard van de agressie niet altijd gespecificeerd. Dit kan dus zowel verbale als fysieke agressie zijn, en meer of minder uitgesproken. Ook de omstandigheden en achtergronden zijn niet altijd bekend. Ook in het Nederlands Juristenblad wordt aangegeven dat het lastig is een uitspraak te doen over de incidentie van de toename van agressief gedrag als bijwerking, omdat de stoornissen waarvoor antidepressiva worden voorgeschreven op zichzelf al gepaard gaan met een verhoogde kans op agressie.4
Is bij u bekend of er reeds gevallen van ernstige agressie of geweld in verband zijn gebracht met het gebruik van medicijnen, zonder dat dit (publiekelijk) bekend is geworden? Wordt dit bijgehouden en zo ja, op welke wijze?
Mij zijn geen gevallen bekend van ernstige agressie of geweld die in verband gebracht zijn met medicijngebruik, anders dan de in vragen 1 en 2 aangehaalde artikelen over meldingen die Lareb heeft binnengekregen.
Voor zover bekend is in Nederland en Europa – naast de eerder genoemde systemen die men kan gebruiken om bijwerkingen van geneesmiddelen te melden – geen sprake van een specifieke registratie van ernstige vormen van agressie of geweld die in verband zijn gebracht met het gebruik van geneesmiddelen.
Welke bijdrage kan de overheid leveren aan het bevorderen van kennis en wetenschap over het verband tussen agressie en medicijngebruik?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de suggestie van de auteurs om kort na een (levens- of gewelds)delict bloedmonsters af te nemen bij de verdachte zodat over medicijngebruik meer duidelijkheid ontstaat (naar aanleiding van hun eerdere tussenconclusie dat er over medicatiegebruik minder onzekerheid zou bestaan indien het mogelijk zou zijn om kort na de feiten een meting te doen van de aard en concentratie psychoactieve stoffen in het bloed van de verdachte)? Deelt u de mening dat dit niet alleen van belang is voor de concrete strafzaak, maar juist ook vanwege het bevorderen van de kennis en wetenschap hierover, hetgeen een groot algemeen belang dient?
Op dit moment is er geen wettelijke grondslag om na een (levens- of gewelds)delict bloedmonsters af te nemen bij verdachten om te achterhalen of er sprake is van medicijngebruik. Ik acht het ook niet wenselijk om een dergelijke grondslag te creëren. In tegenstelling tot het gebruik van alcohol of drugs, geldt het gebruik van voorgeschreven medicatie namelijk niet als strafverzwarende omstandigheid. Bovendien zou een onderzoek naar medicijngebruik een grotere, en minder te rechtvaardigen, inbreuk maken op de privacy van de verdachte, vergeleken met een onderzoek naar het gebruik van alcohol of drugs in dergelijke omstandigheden.
Het voorschrijven van groeihormonen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de brief die het Radboud universitair medisch centrum aan zijn patiënten die groeihormonen gebruiken heeft gestuurd waarbij het aangeeft dat om niet-medische redenen patiënten gedwongen worden van medicijnen te switchen?1 2
De keuze welk geneesmiddel een patiënt nodig heeft is voorbehouden aan de behandelende arts. Voorschrijvers dienen zich hierbij in beginsel te houden aan de behandelrichtlijnen van de eigen beroepsgroep. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de voorschrijver zelf.
Het standpunt van College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) ten aanzien van groeihormonen en de overige biologische geneesmiddelen (waaronder biosimilars) is als volgt:
«De behandelend arts moet bij een overgang van het ene naar het andere biologische geneesmiddel betrokken zijn. Omdat de biologische producten niet per definitie identiek zijn, is het van groot belang dat te allen tijde te traceren is welk product een patiënt heeft gekregen, zeker in geval er een vermoeden bestaat van een oorzakelijk verband met een opgetreden bijwerking.
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen is van mening dat:
Beroepsbeoefenaren dienen ten aanzien van biologische geneesmiddelen te handelen conform hetgeen het CBG bovenstaand aangeeft.
De Handleiding Geneesmiddelensubstitutie (juni 2013) van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) geeft het volgende ten aanzien van substitutie van biosimilars aan:
«Evenals bij substitutie van gewone middelen geldt dat substitutie alleen met toestemming van voorschrijver en patiënt kan plaatsvinden, dat de ernst van de aandoening of het gegeven dat de instelling van de behandeling zeer nauw luistert een reden kan zijn om niet te substitueren ook al zijn er wetenschappelijk gezien geen problemen te verwachten en dat er niet frequent moet worden gesubstitueerd.»
Het Radboud Universitair Medisch Centrum heeft haar patiënten zowel schriftelijk (via een brief) als mondeling tijdens een bezoek aan de behandelend arts (in het kader van de behandelovereenkomst) voorgelicht over het switchen naar een ander groeihormoon.
Uit navraag bij het Radboud Universitair Medisch Centrum blijkt dat de patiënten, die om bepaalde redenen niet kunnen switchen naar een ander groeihormoon, op hun huidige groeihormoon ingesteld blijven. Het Radboud Universitair Medisch Centrum heeft met het switchen beoogd om de kwaliteit van de behandeling voor de patiënt te behouden en een doelmatigheidsslag te maken.
Hoe verhoudt deze handelwijze zich tot de afspraken en richtlijnen dat switchen bij het gebruik van groeihormonen om niet-medische redenen niet wenselijk is? Is dit niet in strijd met het ook door u verwoorde standpunt dat switchen om niet-medische redenen een «zorgwekkende» constatering is?3
Ik ga ervan uit dat artsen voorschrijven conform de geldende behandelrichtlijnen. De IGZ houdt toezicht op het voorschrijfgedrag van artsen conform de geldende behandelrichtlijnen. Ik geef in mijn brief ten aanzien van de overheveling aan (Kamerstukken II 2013–2014, 29 248, nr. 269) dat het signaal zorgwekkend is dat voorschrijvers zich onder druk gezet voelen om te switchen naar andere geneesmiddelen vanwege budgetdruk. Ik ben van mening dat het switchen van geneesmiddelen niet mag leiden tot kwaliteitsverlies van een behandeling. Artsen dienen immers verantwoorde zorg te leveren.
Is het waar dat ook andere Universitair Medische Centra (UMC’s) hiertoe overgaan of zijn overgegaan? Kunt u aangeven wat het beleid is in de acht UMC’s op het terrein van de behandeling van aandoeningen met groeihormonen?
Het is mij niet bekend dat de andere Universitair Medische Centra ook deze werkwijze hanteren of gaan hanteren. Ik wil nogmaals benadrukken dat het de verantwoordelijkheid van de voorschrijver is om zich te houden aan de geldende behandelrichtlijnen.
Gaat u bewerkstelligen dat deze handelwijze wordt teruggedraaid? Zo nee, waarom niet?
Nee, het betreft de keuze en de verantwoordelijkheid van de voorschrijver.
Hebben patiënten bij behandeling met groeihormonen recht op een naaldloze behandeling? Dient elk ziekenhuis die deze behandeling aanbiedt een assortiment aan groeihormonen te hebben dat zowel preparaten die met een naald worden toegediend als naaldloze preparaten omvat?
De patiënt heeft aanspraak en recht op verantwoorde zorg overeenkomstig de stand van de wetenschap en de praktijk, zoals onder andere vastgelegd in behandelrichtlijnen. Een patiënt heeft aanspraak op een passende behandeling. Een ziekenhuis dient altijd verschillende geneesmiddelen en hulpmiddelen beschikbaar te hebben, omdat er altijd patiënten kunnen zijn die, vanuit medische noodzaak, een ander geneesmiddel en/of hulpmiddel nodig hebben voor een juiste behandeling.
Is de huidige financiering van groeihormonen na de overheveling adequaat? Kunt u aangeven hoe de financiering nu precies is geregeld en of deze financiering voorkomt dat ziekenhuizen onevenredig verlies lijden wanneer zij veel patiënten behandelen die groeihormonen nodig hebben?
Vanuit macro-perspectief is er voldoende budget beschikbaar voor groeihormonen. Daarnaast heeft de Nederlandse Zorgautoriteit voor alle groeihormonen een add-on als declaratietitel vastgesteld. Het budget voor een individueel ziekenhuis komt tot stand door onderhandelingen tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen.
Het is voor ziekenhuizen soms lastig de budgetten die zij ontvangen van zorgverzekeraars op de juiste manier intern te verdelen en daarnaast ontbreekt soms de kennis bij voorschrijvers over de bekostiging. Hierdoor kunnen voorschrijvers het idee krijgen dat zij vanwege budgetkrapte (dure) geneesmiddelen niet meer mogen voorschrijven. Dat mag niet het geval zijn. Een voorschrijver dient altijd conform de stand van de wetenschap en de praktijk geneesmiddelen te kunnen voorschrijven. Duur waar het moet, goedkoop waar het kan. Voorschrijven conform behandelrichtlijnen en medische noodzaak gaat altijd voor financiële (budget) afspraken.
Zou het niet wenselijk zijn om bij een dergelijk gespecialiseerd medicijngebruik waarbij slechts een beperkt aantal patiënten is betrokken – in dit geval ongeveer 3.500 patiënten – over te gaan naar een systeem van centrale landelijke inkoop van medicijnen waarbij de rechten van patiënten in het hele land in gelijke mate geborgd zijn en dit niet afhankelijk wordt gemaakt van het handelen van individuele ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren?
Nee, het past niet in het zorgstelsel dat wij met elkaar in Nederland hebben. Ik zie een farmaceutische behandeling met geneesmiddelen niet anders dan een andere behandeling. Het moet een integraal onderdeel van elkaar zijn. Het systeem waarmee er in Nederland geneesmiddelen worden ingekocht, moet niet afwijken van het systeem waarmee de rest van de zorg in Nederland wordt ingekocht.
De gevolgen van het sluiten van het consulaat te Atlanta |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wilt u kennisnemen van de bezwaren die de heer Tadema (voorzitter van de Holland Atlanta Club, tevens bestuurslid van de Netherlands America Chamber of Commerce) heeft ingebracht tegen de voorgenomen sluiting van het consulaat te Atlante?1
Ja.
Wilt u uitgebreid reageren op de door de heer Tadema genoemde bezwaren tegen de sluiting van dat consulaat?
Het honorair consulaat in Atlanta zal niet worden gesloten. Wel zal het biometrisch proces (afgifte van visa en paspoorten) uiterlijk 1 januari 2016 bij het honorair consulaat in Atlanta worden afgebouwd. Het beperken van de consulaire bevoegdheid van het honorair consulaat in Atlanta maakt onderdeel uit van een breder besluit. In het kader van de moderniseringsagenda en de taakstelling van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal de afgifte van visa en paspoorten in 12 landen bij 37 honoraire consulaten worden afgebouwd.
De heer Tadema merkt in zijn brief terecht op dat Amerikaanse staatsburgers visumvrij naar Nederland kunnen reizen voor bezoeken korter dan 90 dagen. De visa die nu in Atlanta worden afgegeven zijn voornamelijk voor derdelanders woonachtig in de VS. Het gaat om relatief kleine aantallen, die het handhaven van dure biometrische apparatuur bij het honorair consulaat niet rechtvaardigen.
Bent u het met de heer Tadema eens dat de economische schade als gevolg van sluiting van dat consulaat voor Nederland beduidend groter is dan de beoogde bezuiniging? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid het consulaat open te houden? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere consulaten worden met sluiting bedreigd, waarbij de negatieve economische gevolgen eveneens beduidend groter zijn dan de beoogde bezuiniging? Wilt u voor elk van die consulaten – separaat – vraag 3 beantwoorden?
Geen van de (honoraire) consulaten in de VS zal worden gesloten. Evenals bij Atlanta zal bij de honoraire consulaten Orlando, Boston en Los Angeles het biometrisch proces worden afgebouwd.
Wilt u deze vragen uiterlijk 19 juni 2014 beantwoorden?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de verwoesting van 1.500 fruitbomen door de Israëlische autoriteiten op 19 mei bij de «Tent of Nations», een boerderij in de omgeving van Bethlehem?1
Ja.
Herinnert u zich dat de Tweede Kamer eerder aandacht gevraagd heeft voor deze zaak?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de familie eigendomspapieren bezit voor de grond, waarop de bomen staan, die teruggaan tot de Ottomaanse tijd?3
Ja, de familie bezit eigendomspapieren uit 1916 voor de grond van de «Tent of Nations».
Klopt het dat er nog een beroep tegen het weghalen van de bomen liep bij het Israëlisch militaire gerechtshof en dat de Israëlische autoriteiten dus niet gerechtigd waren om over te gaan tot ruiming van de bomen, zelfs niet onder de Israëlische wetten die van toepassing zijn op het area-C gebied van de Westbank?
De advocaat van de familie stelt op 12 mei bezwaar te hebben aangetekend bij de militaire rechtbank, nadat de familie een slooporder ontving. Op 19 mei zijn de bomen ontworteld. Volgens de Israëlische autoriteiten is het land waarop de bomen stonden tijdens een rechtszaak in december 2012 aangemerkt als publieke grond. Op basis van die uitspraak stellen de Israëlische autoriteiten dat het neerhalen van de bomen gerechtvaardigd was.
Door de conflicterende informatie en lezingen is het voor het kabinet niet mogelijk een afweging te maken welke partij in het gelijk staat wat betreft de eigendomsrechten en de wetmatigheid van de ontworteling van de bomen. De lokale autoriteiten moeten hierover besluiten. Het kabinet is van mening dat bij vernielingen uiterste terughoudendheid gewenst is wanneer juridische procedures nog lopen en de levensvoorziening van een familie in het geding is. Het valt te betreuren dat juist een familie die zich inzet voor vreedzame co-existentie van Palestijnen en Israëliërs het slachtoffer is geworden van deze maatregel.
Bent u bereid bij de Israëlische autoriteiten om opheldering te vragen over deze zaak en dan terug te koppelen aan de Tweede Kamer?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe groot is het area-C gebied in de Westbank en hoeveel daarvan is in eigendom en/of gebruik van Palestijnen?
Area C bedraagt 61% van de Westelijke Jordaanoever. Volgens de Wereld Bank heeft Israël sinds 1967 minder dan 1% van het oppervlak van Area C toegewezen voor nieuwe Palestijnse ontwikkeling.
De afgelopen jaren is de situatie in Area C verslechterd. Er vindt een toenemend aantal vernielingen van Palestijnse gebouwen en uit huis zettingen plaats. In 2014 zijn tot nog toe meer Palestijnse gebouwen gesloopt dan in dezelfde periode in 2013. Ook is er nog altijd sprake van uitbreidingen van nederzettingen in Area C. Door deze maatregelen is ongeveer 70% van Area C niet toegankelijk voor Palestijns gebruik of bebouwing. Deze gebieden zijn gereserveerd voor Israëlische nederzettingen, militaire doeleinden en natuurbehoud. 4)
Ondanks de inspanningen van de EU, de lidstaten en andere internationale spelers, is nauwelijks vooruitgang geboekt bij de verbetering van de leefomstandigheden van Palestijnen in Area C. Een groot deel van de Palestijnse bevolking heeft nog altijd geen toegang tot diensten, infrastructuur en hulpbronnen. Daarnaast ontwikkelt de Palestijnse economische activiteit in Area C zich niet. De landbouw en mijnbouw zijn in omvang en intensiviteit gelijk gebleven en de bijdrage van Area C aan het Palestijnse BNP relatief kleiner geworden.
Kunt u aangeven hoe het area-C gebied en het gebruik ervan zich in de afgelopen jaren ontwikkeld heeft?
Zie antwoord vraag 6.
Bent van mening dat Israël zich met zijn wetten en de toepassing daarvan in area-C, onder meer als het gaat om de onteigening, het gebruik als militaire schietzone, het niet afgeven van bouwvergunningen voor grote stukken land en het beperken van bewegingsvrijheid, houdt aan het internationaal recht en internationaal humanitair recht?
Op basis van het bezettingsrecht rust op de bezettende mogendheid de verplichting alle maatregelen te nemen die in haar vermogen staan om de openbare orde en het openbare leven in het bezette gebied te herstellen en te verzekeren. Daarbij dient zij het lokale recht te respecteren behoudens volstrekte verhindering. Er is sprake van dergelijke verhindering wanneer nieuwe wetgeving noodzakelijk is ter bescherming van het bezettingsleger of ten voordele van de lokale (Palestijnse) bevolking is. Toepassing van Israëlische wetgeving in situaties die niet onder deze uitzonderingen vallen lijkt dan ook in strijd met het internationaal recht. Verder is de confiscatie van particulier bezit door de bezettende mogendheid ingevolge het humanitair oorlogsrecht niet toegestaan.
Hoe beoordeelt u de stappen van Israël op het gebied van nederzettingen en onteigening tijdens de Kerry-onderhandelingen en na het mislukken van die onderhandelingen?
Nederzettingen zijn in strijd met internationaal recht en vormen een ernstige bedreiging voor de twee-statenoplossing. Het kabinet betreurt ten zeerste de voortdurende uitbreiding van nederzettingen evenals de sloop en onteigening van huizen van Palestijnen. Het kabinet heeft dit de afgelopen periode naar aanleiding van de verschillende aankondigingen van bouwbesluiten kenbaar gemaakt aan de Israëlische regering. Gedurende de onderhandelingen zijn door beide partijen stappen gezet die niet bevorderlijk waren voor het onderhandelingsklimaat.
Een Europees burgerinitiatief tegen onderzoek met menselijke embryonale stamcellen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Embryonale stamcellen helpen de geneeskunde»1 en kent u het «Europees burgerinitiatief Eén van ons»?2
Ja, ik ken zowel het genoemde bericht als het burgerinitiatief «One of Us».
Deelt u de mening dat het embryonale stamcelonderzoek van belang is «voor medisch-wetenschappelijk onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe interventies in de volle breedte van de geneeskunde»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de visie van de auteurs van het genoemde bericht dat het uitvoeren van onderzoek waarbij gebruik gemaakt wordt van embryonale stamcellen, niet alleen van belang is voor het (biologisch) medisch-wetenschappelijke onderzoek in zijn algemeenheid, maar ook kan resulteren in nieuwe zinvolle behandelwijzen, en juist ook op andere terreinen dan dat van de procreatieve geneeskunde.
In de beantwoording van Kamervragen van het lid Dijkstra (D66) over «Het Europese burgerinitiatief «One of Us»» (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2013/2014, nr. 2081) heb ik in antwoord 3 aangegeven waarom en op welke gebieden ik onderzoek met embryonale stamcellen van belang acht. Kort samengevat gaat het daarbij ten minste om de – nogal uiteenlopende – gebieden van onderzoek naar zogeheten geïnduceerd pluripotente stamcellen, onderzoek naar het bepalen van toxische effecten van bijvoorbeeld nieuw ontwikkelde geneesmiddelen, en onderzoek dat gericht is op het ontwikkelen van celtherapieën.
Is de financiering van het onderzoek naar onvruchtbaarheid en het humanestamcelonderzoek in Nederland op enige wijze afhankelijk van financiering vanuit de Europese Unie? Zo ja, op welke wijze?
Naar mijn mening kan niet worden gesteld dat de financiering van het onderzoek dat in Nederland wordt uitgevoerd naar onvruchtbaarheid of met humane stamcellen, afhankelijk is van financiering vanuit de Europese Unie (EU).
Weliswaar is het, zoals ook aangegeven in de bovenaangehaalde beantwoording, zo dat er in Nederland onderzoek wordt uitgevoerd dat mede met gelden van de EU is gefinancierd. Dat hoeft echter nog niet te betekenen dat de uitvoering van zulk onderzoek afhankelijk is van de EU-financiering, in de zin dat het niet uitgevoerd zou zijn wanneer er geen EU-financiering beschikbaar zou zijn gesteld. Niet uit te sluiten valt bijvoorbeeld dat er dan andere fondsen voor cofinanciering gevonden zouden kunnen zijn.
Is de Nederlandse wet- en regelgeving ten aanzien van onderzoek naar onvruchtbaarheid en het humanestamcelonderzoek op enige wijze afhankelijk van regelgeving vanuit de Europese Unie? Zo ja, op welke wijze?
De Nederlandse wet- en regelgeving ten aanzien van onderzoek naar onvruchtbaarheid respectievelijk het onderzoek met humane stamcellen is gedeeltelijk ook afhankelijk van EU-regelgeving. Zo is de richtlijn 2004/23/EG3 in onze regelgeving geïmplementeerd door middel van een in 2007 in werking getreden wijziging van de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal. Ingevolge artikel 1 van die wet vallen onder de term «menselijke weefsels en cellen» onder meer ook de humane adulte of embryonale stamcellen die bestemd zijn voor toepassing op de mens. In het geval van feitelijk klinisch medisch-wetenschappelijk onderzoek bij de mens, en dus ook als het gaat om zulk onderzoek met humane stamcellen, moet tevens voldaan zijn aan daarvoor relevante bepalingen die zijn gesteld bij of krachtens de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO). In de WMO zijn onder meer ook de richtlijn 2001/20/EG4 en de richtlijn 2005/28/EG5 geïmplementeerd. In 2016 zal vervolgens in werking treden de verordening 536/20146, die rechtstreekse werking zal hebben op onder meer klinisch onderzoek met humane stamcellen en naar onvruchtbaarheid.
Deelt u de mening dat de bestaande wettelijke regelingen en afspraken in Nederland ten aanzien van gebruik van menselijke embryo’s voor medisch-wetenschappelijk onderzoek zorgvuldig zijn? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat eventuele aanpassingen van die wettelijke regelingen en afspraken, met hooguit het meewegen van de internationaal gevoerde discussie, enkel binnen de Nederlandse context moet plaatsvinden? Zo nee, wat is er dan niet zorgvuldig?
Het belangrijkste wettelijke kader voor het gebruik van menselijke embryo’s voor medisch-wetenschappelijk onderzoek in Nederland is de Embryowet. Deze wet is na een uitgebreide parlementaire behandeling tot stand gekomen en wordt periodiek geëvalueerd.
De Embryowet bevat onder meer de algemene kaders ten aanzien van het tot stand brengen van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek dat is gericht is op het tot stand brengen van een zwangerschap, alsmede de algemene kaders ten aanzien van de beschikbaarstelling en gebruik van menselijke embryo’s die zijn overgebleven van in-vitrofertilisatieprocedures, voor andersoortig wetenschap-pelijk onderzoek. De wet maakt enerzijds niet zonder meer het toepassen mogelijk van al hetgeen nu technisch gezien al uitvoerbaar mag worden geacht. De wet bevat anderzijds echter wel een voorziening die het mogelijk maakt om, met name wanneer aannemelijk is geworden dat de betreffende techniek kan resulteren in nieuwe effectieve en veilige behandelingsmogelijkheden, via een relatief snelle procedure het zogeheten therapeutisch kloneren alsnog te kunnen toestaan.
Dit wettelijk stelsel en de periodieke evaluatie ervan bieden naar mijn mening voldoende waarborgen voor de vereiste zorgvuldigheid bij dit zo belangrijke onderwerp.
Ik onderschrijf het uitgangspunt dat voor eventuele aanpassingen van onze wettelijke regelingen en afspraken in principe alleen de Nederlandse context leidend zou moeten zijn. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, moet ik tegelijkertijd echter ook vaststellen dat er aanpassingen nodig kunnen zijn die «van buitenaf» komen. Het gaat daarbij dan om uitkomsten van internationaal gevoerde onderhandelingen die voor ons land bindend zijn of worden, zoals in de vorm van verordeningen en richtlijnen van de EU.
Overigens is, zoals ik ook heb opgemerkt in de bovengenoemde beantwoording van de Kamervragen van het lid Dijkstra, ten aanzien van handelingen met embryo’s in algemene zin in elke lidstaat van de EU de eigen nationale regelgeving ter zake bepalend. Het Europees Hof van Justitie heeft immers in een uitspraak (Brüstle vs Greenpeace, 18 november 2011), gesteld dat de richtlijn 98/44/EG7 ook betrekking heeft op octrooieerbaarheid van uitvindingen die dank zij het uitvoeren van handelingen met embryo’s worden gedaan, maar niet ziet op de aanvaardbaarheid van die handelingen als zodanig.
Deelt u de mening dat wet- en regelgeving over medisch-ethische kwesties, los van het internationaal uitwisselen van argumenten en wetenschappelijke inzichten, een louter Nederlandse zaak is en moet blijven? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt dat voor eventuele aanpassingen van onze wettelijke regelingen en afspraken in principe alleen de Nederlandse context leidend zou moeten zijn, onderschrijf ik ook wanneer het gaat om wet- en regelgeving over medisch-ethische kwesties meer in het algemeen. Ook hiervoor geldt dat niet kan worden uitgesloten dat bindende uitkomsten van internationaal gevoerde discussies en onderhandelingen zullen leiden tot aanpassingen «van buitenaf». Naar analogie van het voornemen dat het kabinet in verband met het onderwerp orgaandonatie heeft geformuleerd in een brief over «Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie» (Kamerstukken II 2013/2014, 22 112, nr. 1650, bijlage, blz. 15, zal Nederland er echter bij eventuele aanpassingen van Europese regelgeving scherp op letten dat niet onder valse vlag bepalingen met een medisch-ethisch karakter worden voorgesteld, en zal het daartegen zo nodig in het geweer komen.