De naheffing |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u zich bij herhaling op het standpunt gesteld heeft dat briefwisselingen met de Europese Commissie behoren tot het diplomatieke verkeer?
Ja
Herinnert u zich dat Staatssecretaris Wiebes en u alleen al dit jaar meerdere keren brieven aan de Europese Commissie gewoon naar de Kamer gestuurd hebben, wanneer u het gepast vond om de Kamer te informeren zoals:
Ja
Bent u bereid alsnog de correspondentie over de naheffing, die betrekking heeft op de zesde aanvullende begroting 2014 aan de Kamer te doen toekomen, zoals meerdere keren gevraagd?
Nee. Voor dit antwoord verwijzen wij u naar het standpunt van de regering over de informatieplicht tussen het kabinet en het parlement dat is gegeven in de brief van 10 april 2015 jl.1
Wilt u in ieder geval de communicatie uit Brussel (van de commissie en van de Permanente Vertegenwoordiging) van 17 oktober 2017 en de zienswijze van Nederland op het Eurowob-verzoek van de Telegraaf aan de Kamer doen toekomen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Indien u niet bereid bent om die documenten te versturen, hoe verhoudt zich dat dan tot de grondwettelijke informatieplicht van artikel 68 Grondwet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wanneer ontvangt de Kamer alle emailcorrespondentie ter inzage – zonder weggelakte stukken – zoals toegezegd in het vragenuurtje van 2 juni 2015?
De Kamer is toegezegd dat de documenten die onlangs zijn verstrekt aan en gewisseld met de Telegraaf, ook aan de Kamer zouden worden toegezonden. Dat is gebeurd op 5 juni jl.2 Er is geen toezegging gedaan dat deze stukken ongelakt gestuurd zouden worden.
Kunt u precies per land aangeven, wanneer hoeveel naheffing betaald is, zodat wij kunnen zien welke grote en kleine naheffingen wanneer zijn afgedragen aan de Europese Unie?
In tabel 1 is allereerst aangegeven welke lidstaten wel en geen bruto naheffing hoefden te betalen.3 Alle lidstaten dienden een brutonaheffing te betalen, met uitzondering van Denemarken, Kroatië, Luxemburg, Oostenrijk, Polen, Slowakije en Finland.
In de kolom «te betalen in 2014» is aangegeven welke lidstaten in 2014 hebben betaald. In de kolom «te betalen in 2015» is aangegeven welke landen van plan zijn in 2015 te betalen. Dit moet uiterlijk op 1 september 2015 gebeuren.
lidstaat
Bruto naheffing
Te betalen in 2014
Te betalen in 2015
Belgie
118.877.000
118.877 000
–
Bulgarije
36.472.000
0
36.472.000
Tsjechie
78.521 000
78.521.000
–
Denemarken
– 125.685.000
– 125.685.000
–
Duitsland
1.359.003.000
1.359.003.000
–
Estland
7.311.000
7.311.000
–
Ierland
112.176.000
112.176.000
–
Griekenland
221.982.000
221.982.000
–
Spanje
589.152.000
589.152.000
–
Frankrijk
562.251.000
36.978.000
525.273.000
Kroatië
– 1.419.000
– 1.419.000
–
Italie
1.502.273.000
328.290.000
1.173.983.000
Cyprus
53.725.000
0
53.725.000
Letland
24.573 000
24.573.000
–
Litouwen
7.516 000
7.516.000
–
Luxemburg
– 66.930.000
– 66.930.000
–
Hongarije
39.782.000
39.782.000
–
Malta
18.323.000
0
18.323.000
Nederland
1.103.422.000
1.103.422.000
–
Oostenrijk
– 57.094.000
– 57.094.000
–
Polen
– 26.803.000
– 26.803.000
–
Portugal
121.602.000
121.602.000
–
Roemenie
75.080.000
75.080.000
–
Slovenie
8.064.000
0
8.064.000
Slowakije
– 6.663.000
– 6.663.000
–
Finland
– 34.319.000
– 34.319.000
–
Zweden
190.111.000
190.111.000
–
Verenigd Koninkrijk
3.616.456.000
0
3.616.456.000
Kunt u precies aangeven op welke dag en door wie de Minister-President voor het eerst op de hoogte is gesteld van de mogelijkheid tot een naheffing en het bedrag, aangezien die vraag in alle voorgaande schriftelijke vragen, debatten en het vragenuurtje van 2 juni 2015 zorgvuldig ontweken is, wellicht omdat u de Kamer al verlaten had toen ik het punt opnieuw opbracht?
Hierover is uw Kamer bij de beantwoording van de Kamervragen op 3 november 2014 uitgebreid geïnformeerd.4 Specifiek betreft het de beantwoording van de Kamervragen 61 tot en met 66 en 71.
Wanneer kan de Kamer de algemene voorstellen tegemoet zien over openbaarheid van correspondentie tussen de nationale regering en de Europese instelling en inzage in de geheime documenten van de Europese Commissie?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Begrijpt u dat het op dit moment voor het parlement zeer lastig is om de regering te controleren – toch een hoofdtaak van het parlement – als zoveel documenten die betrekking hebben op het werk van de regering in Brussel niet standaard of op verzoek openbaar gemaakt worden?
De regering herkent zich niet in dit beeld of de onderliggende suggestie dat regeringsstandpunten en -uitleg enkel ontvankelijk zijn na openbaring van de volledige ambtelijke en diplomatieke correspondentie terzake. Over de totstandkoming van de EU-naheffing zijn alle relevante feiten en argumenten aan de Kamer overgelegd en heeft de Minister van Financiën verantwoording afgelegd.
Kunt u deze vragen binnen drie weken en dus voor het plenaire debat over de Voorjaarsnota beantwoorden?
Ja
De voortdurende schending van arbeidsrechten bij de voorbereidingen voor het WK voetbal in Qatar |
|
Michiel Servaes (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Promising little, delivering less» van Amnesty International waarin gesteld wordt dat de uitbuiting van arbeidsmigranten bij de bouw van stadions voor het WK voetbal in Qatar nog steeds voortduurt?1
Ja.
Onderschrijft u de bevindingen uit het rapport dat er in het afgelopen jaar zowel wettelijk, beleidsmatig als in de praktijk weinig veranderd is voor de meer dan anderhalf miljoen arbeidsmigranten in Qatar?
Het kabinet houdt zorgen met betrekking tot de situatie van arbeidsmigranten in Qatar. Het kabinet is van mening dat Qatar begint stappen in de goede richting te zetten met betrekking tot de situatie van arbeidsmigranten. Tegelijkertijd onderkent Nederland dat er nog veel ruimte is voor verbetering en dat aandacht voor deze problematiek belangrijk blijft. Zo moedigt Nederland Qatar aan om een wetsvoorstel tot aanpassing van het Kafalasysteem aan te nemen. Het kabinet heeft regelmatig contact over de positie van arbeidsmigranten in Qatar met de Qatarese autoriteiten, zowel bilateraal als in EU-verband. Zie ook het antwoord op de navolgende vragen.
Deelt u de sterke twijfel die Amnesty uit over de wil van Qatar om de uitbuiting van arbeidsmigranten effectief aan te pakken en de vrees dat eerdere beloften slechts een pr-stunt betroffen? Hoe beoordeelt u in dit verband dat een duidelijke routekaart met doelen en benchmarks voor het aanpakken van uitbuiting van arbeidsmigratie ontbreekt?
Het kabinet is van mening dat Qatar, zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, stappen in de goede richting begint te nemen met betrekking tot de situatie van arbeidsmigranten. Hierbij zouden duidelijke doelen en monitoring van het proces nuttig zijn. Daarnaast is het belangrijk te benadrukken dat er hoge standaarden worden gehandhaafd door het Supreme Committee, verantwoordelijk voor de organisatie van het WK2. Genoemde standaarden op het gebied van het welzijn van werknemers en de verantwoordelijkheden van de werkgever zijn veel hoger dan gebruikelijk in de regio. Verder zijn er verbeterde accommodaties gebouwd voor migranten die momenteel plaats bieden aan 50.000 personen en wordt de wetgeving voor werken tijdens de heetste uren van de dag strenger gehandhaafd. Er zijn zaken die verbetering behoeven. Er kan meer gedaan worden om de wijzigingen in het Kafalasysteem door te voeren en er kan meer onderzoek gedaan worden naar de doodsoorzaken van bepaalde bevolkingsgroepen, waar het geen bedrijfsongevallen betreft. Voorts kan opgemerkt worden dat er regelmatig overleg plaatsvindt tussen Qatar en landen van herkomst. Een deel van de verantwoordelijkheid ligt bij andere landen, in de bestrijding van malafide wervingspraktijken.
Deelt u de teleurstelling dat het in Qatar nog altijd niet is toegestaan om een vakbond op te richten en dat de belofte om arbeidsinspecteurs in te zetten niet is nagekomen?
Nederland hecht veel waarde aan de fundamentele arbeidsnormen zoals vastgelegd door de ILO, waaronder de verdragen over de vrijheid van vakvereniging en de effectieve erkenning van het recht op vrije onderhandelingen (ILO-conventies 87 en 98). Qatar heeft deze twee verdragen nog niet geratificeerd. Nederland pleit ervoor dat landen zich moeten houden aan de arbeidsnormen, en roept waar relevant landen op deze conventies te ratificeren en de nationale wetgeving in lijn te brengen met deze conventies. In bilaterale gesprekken met Qatar brengt Nederland dit standpunt ook over. Ook tijdens de laatste Universal Periodic Review van Qatar in het kader van de VN Mensenrechtenraad heeft Nederland als aanbeveling aan Qatar meegegeven om de nog niet geratificeerde fundamentele conventies alsnog te bekrachtigen. Niettemin is het een goede ontwikkeling dat het organiserend Comité voor het WK 2022 werknemersparticipatie op de agenda heeft gezet en werknemersfora worden verplicht bij bouwprojecten.
In dit kader is het relevant op te merken dat de Qatari minder dan 10% van de bevolking vormen. De moeilijkheden rond deze discussie moeten mede in dat licht worden bezien.
Tijdens het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur in februari jl. kwam naar voren dat intussen ruim 290 inspecteurs (van de toegezegde 300 inspecteurs) aan de slag zijn. Dit cijfer werd bevestigd door de Qatarese autoriteiten tijdens de 104e ILO-conferentie die deze week plaatsvindt. Voorts heeft Qatar verschillende maatregelen toegelicht die voorzichtig als positief kunnen worden beoordeeld. In een wetsvoorstel wordt gesproken van aanpassing in de regelgeving rond uitreisvisa, waardoor migranten geen toestemming meer nodig hebben van hun werkgever.
Hoe beoordeelt u het dat journalisten die onderzoek verrichten naar de omstandigheden van arbeidsmigranten in Qatar zijn ondervraagd en gevangen gezet, zoals recent is gebeurd met journalisten van WDR en BBC?
Het is van groot belang dat journalisten vrij en veilig hun werk kunnen uitoefenen. Het is lastig tot een gedegen beoordeling te komen omdat weinig bekend is over de samenloop van omstandigheden. Desbetreffende BBC-journalisten waren op uitnodiging van Qatar naar het land afgereisd. De journalisten zijn twee dagen na aanhouding zonder aanklacht vrijgelaten. De journalisten van de WDR waren naar verluidt op eigen initiatief afgereisd zonder de nodige permissie van de Qatarese autoriteiten.
Welke concrete inspanningen heeft Nederland in bilateraal verband recent geleverd om de uitbuiting van arbeidsmigranten in Qatar aan de orde te stellen? Heeft het geplande bezoek van de Mensenrechtenambassadeur reeds plaatsgevonden? Zo ja, kunt u verslag van dit bezoek doen toekomen? Zo nee, wanneer is het bezoek voorzien?
Nederland is zowel bilateraal als in EU-verband actief om de situatie van arbeidsmigranten in Qatar te helpen verbeteren. Hiertoe houdt het regelmatig op politiek en hoogambtelijk niveau contact met de Qatarese autoriteiten. De Nederlandse ambassadeur in Doha heeft regelmatig overleg op het hoogste niveau over dit onderwerp met het Ministerie van Arbeid, het Nationaal Comité voor Mensenrechten, het organiserend Comité voor het WK 2022 en het Nederlands bedrijfsleven. Een binnenkort te houden bijeenkomst tussen het Nederlands bedrijfsleven en het organiserend Comité voor het WK 2022 zal over de veiligheid en welzijn van werknemers in de bouw gaan. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking sprak in december jl. met de Qatarese Minister van Energie over dit onderwerp. Tevens bezocht de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur in februari jl. Qatar. Een verslag van dat bezoek volgt in de Mensenrechtenrapportage over 2015.
Op welke wijze worden de activiteiten van Nederlandse investeerders en bedrijven bij de bouw van stadions voor het WK en dan vooral het risico dat zij direct of indirect betrokken raken bij arbeidsrechtschendingen gemonitord? Welke rol vervult het Nationale Contact Punt ten aanzien van de naleving van betreffende OESO-richtlijnen?
De Nederlandse overheid verwacht van Nederlandse ondernemingen die op de Qatarese markt opereren dat zij zich houden aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Hierbij vormen de OESO richtlijnen het normatieve kader. Omdat Nederlandse ondernemers zelfstandig opereren op de Qatarese markt, en Nederland hier geen rechtstreekse bevoegdheden heeft, oefent de Nederlandse overheid invloed uit door ondernemers goed voor te lichten over Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en door Nederlandse bedrijven aan te spreken op hun verantwoordelijkheden. De ambassade in Doha voert regelmatig overleg met Nederlandse bedrijven over de situatie van arbeidsmigranten.
Voor het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-convenantentraject is de Nederlandse overheid in gesprek met de bouwsector over welke IMVO afspraken de sector onderling kan maken om invulling te geven aan de responsibility to respect onder de United Nations Guiding Principles (UNGPs) en de OESO-richtlijnen. Binnenkort zal de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op werkbezoek gaan bij de BAM om onder andere over dit traject te spreken.
Het Nationaal Contactpunt maakt bedrijven bekend met de OESO-richtlijnen en de toepassing ervan, bijvoorbeeld door informatiemateriaal over de OESO-richtlijnen te ontwikkelen, door evenementen (mede) te organiseren en door vragen van bedrijven, NGO's en anderen over de toepassing van de Richtlijnen te beantwoorden. Elke partij die op enige wijze betrokken is bij een vermeende schending van de OESO-richtlijnen door een multinationale onderneming kan bij het Nationaal Contactpunt (NCP) hierover een melding indienen.
Wat hebben rapporten van de International Labour Organization (ILO) over inbreuken op het recht op vakvereniging en niet-naleving van het verdrag inzake gedwongen arbeid concreet opgeleverd? Wat is er terecht gekomen van het voornemen van Qatar om met een ILO-samenwerkingsprogramma opvolging te geven aan aanbevelingen voor beleidsaanpassingen? Welke middelen heeft de ILO in handen om naleving van verdragsverplichtingen te handhaven?
De ILO is de normstellende organisatie op het gebied van arbeidsrechten en heeft op dit onderwerp veel expertise en een leidende rol. De ILO heeft verschillende instrumenten om lidstaten aan te spreken op mogelijke schendingen van verdragen, waaronder procedures waarbij alle leden (inclusief werknemers- en werkgeversorganisaties) een klacht kunnen indienen als een lidstaat de verdragsverplichtingen mogelijk niet naleeft. Op basis hiervan kunnen lidstaten worden verzocht aanbevelingen te implementeren en hierover te rapporteren. Ook kunnen er verschillende ILO-onderzoeksmissies worden ingesteld. Bij elk van de vier ILO-instrumenten voor mogelijke schendingen van ILO-verdragen speelt momenteel een zaak over Qatar. Nederland speelt bilateraal, maar m.n. ook in EU-verband, binnen de ILO een actieve rol.
Qatar is vooralsnog niet ingegaan op het aanbod van de ILO betreffende technische assistentie. Hier dringt Nederland wel op aan. Maatregelen die zijn aangekondigd en/of genomen door Qatar zijn er wel op gericht te voldoen aan de ILO-conventies en zijn direct het gevolg van de vele aanbevelingen en conclusies die voortkomen uit het ILO-toezichtmechanisme.
Bent u van mening dat wereldvoetbalbond FIFA inmiddels voldoende openheid van zaken heeft gegeven over de toewijzingen voor de WK’s van 2018 in Rusland en van 2022 in Qatar? Hoe beoordeelt u in dit verband de recente onthullingen over massale corruptie bij de FIFA?2
Momenteel zijn er veel ontwikkelingen binnen de FIFA gaande en het kabinet acht het niet opportuun vooruit te lopen op de verschillende onderzoeken door de Zwitserse en Amerikaanse autoriteiten die momenteel lopen.
Kunt u deze vragen (afzonderlijk) beantwoorden vóór het Notaoverleg mensenrechtenbeleid voorzien op 15 juni a.s?
Ja.
Het bericht dat er grote onrust is onder schoonmakers van de Roeterseilandcampus (Universiteit van Amsterdam) |
|
Jasper van Dijk , Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u het dat schoonmakers op de Roeterseilandcampus van de Universiteit van Amsterdam (UvA) naar eigen zeggen de dupe zijn van «intimidatie en bedreigingen», dat «de werkdruk enorm is gestegen» en dat «zij van hun vaste werkplekken worden gehaald» nu de UvA sinds een nieuwe aanbesteding begin mei samenwerkt met schoonmaakbedrijf Hago.1
Uit navraag bij de UvA is gebleken dat door de renovaties op het Roeterseiland ook het gebruik van de campus is veranderd. De ene ruimte wordt intensiever gebruikt dan de andere ruimte. Dit verandert ook de vraag naar schoonmaak. Daarom hanteert het schoonmaakbedrijf een andere schoonmaakmethode dan in het verleden gebruikelijk was. Dat heeft een grote impact op de dagelijkse werkzaamheden van schoonmaakmedewerkers. Om hen extra te ondersteunen en geleidelijk te laten wennen aan de veranderingen heeft de UvA in samenwerking met het betrokken schoonmaakbedrijf en in nauw overleg met de schoonmaakmedewerkers extra maatregelen genomen. Er worden extra tijdelijke schoonmaakmedewerkers ingehuurd, de schoonmaakmedewerkers krijgen meer tijd om dezelfde hoeveelheid ruimtes schoon te maken en er wordt zoveel mogelijk geprobeerd de bestaande werkplek te behouden. Daarnaast wordt er zeer frequent overleg gevoerd met de schoonmaakmedewerkers over hoe het in de praktijk gaat en wat er verder verbeterd kan worden. Ook de UvA is bij de gesprekken betrokken.
In hoeverre vindt u dat hier sprake is van goed opdrachtgeversschap van de UvA, waarbij onder andere in de nieuwe aanbesteding te veel wordt gestuurd op prijs in plaats van op kwaliteit en met – volgens de schoonmakers – onvoldoende aandacht voor het personeel bij een contractwisseling?
De UvA heeft de (voorloper van) de Code Verantwoordelijk Marktgedrag ondertekend en heeft in de door haar gehouden aanbesteding deze code als eis voor toekomstige opdrachtnemers opgenomen. Mede daarom is het kwaliteitsaspect doorslaggevend geweest in de toewijzing van het nieuwe schoonmaakcontract. Met de nieuwe aanpak wordt gezocht naar een betere balans tussen de wensen van UvA-medewerkers, studenten én schoonmaakmedewerkers. Daarnaast heeft de UvA in samenwerking met het schoonmaakbedrijf juist laten zien dat zij in de overgangsfase naar het nieuwe schoonmaakbedrijf open staat voor verbeteringen door in gesprek te gaan met de schoonmaakmedewerkers om tot passende oplossingen te komen. Een aantal maatregelen is reeds gecommuniceerd2. Voor zover ik heb begrepen, verlopen deze gesprekken zeer constructief en naar tevredenheid van alle partijen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat opdrachtgevers zich houden aan afspraken van deCode Verantwoordelijk Marktgedrag in de schoonmaak- en glazenwassersbranche? Bent u van mening dat de UvA zich in voldoende mate aan deze afspraken houdt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik hecht eraan dat instellingen zich houden aan branche afspraken die op de betreffende activiteiten van toepassing zijn.
Ik ga ervan uit dat hier de zelfregulering van de bedrijfstak werkt. Daarnaast verwijs ik naar de constructieve gesprekken die tussen partijen plaatsvinden en genomen maatregelen. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Bent u bereid met het bestuur van de UvA in gesprek te gaan en erop aan te dringen dat zij fatsoenlijk omgaan met personeel en dat zij zich houden aan de afspraken van de Code Verantwoordelijk Marktgedrag in de schoonmaak- en glazenwassersbranche, zeker ook gezien het feit dat de UvA mede wordt bekostigd door de rijksoverheid? Zo ja, wilt u dat op korte termijn doen? Zo nee, waarom niet?
De UvA is in samenwerking met het schoonmaakbedrijf reeds in gesprek met het schoonmaakpersoneel. Voor de resultaten verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
In hoeverre acht u het waarschijnlijk dat in deze de Arbowetgeving wordt overtreden? Bent u van mening dat de Arbeidsinspectie hier onderzoek naar moet doen?
Op grond van de berichtgeving is het niet mogelijk een uitspraak te doen of er al dan niet sprake is van overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet). Dit is alleen door middel van onderzoek vast te stellen. Zowel UvA als het schoonmaakbedrijf HAGO zijn bij de Inspectie bekend op basis van bezoeken in het kader van Inspectieprojecten en klachten van medewerkers in het verleden, maar er is nooit een aanleiding geweest om te handhaven door middel van sancties. De klachten van medewerkers hadden niet betrekking op deze kwestie, maar op andere aangelegenheden. Ook over deze zaak zijn geen klachten ontvangen. Als de Inspectie SZW klachten ontvangt van de OR vanwege overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet, dan zal de Inspectie SZW deze klachten onderzoeken.
De gevolgen van de onlangs ingevoerde aanpassing van de Opiumwet (nieuw art. 11a) voor Nederlandse ondernemers in de hennepzaadindustrie en in de aanverwante industrieën |
|
Vera Bergkamp (D66), Magda Berndsen (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het nieuwsbericht «Veel zaden in beslag genomen bij actie tegen growshops»?1
Ja.
Is bij u bekend of de verkoop van hennepzaad kan vallen onder de strafbaarstelling van artikel 11a Opiumwet, zoals onlangs ingevoerd via een wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt?
Hennepzaad is uitgezonderd van de lijst van stoffen waarvoor de verboden handelingen van artikel 3 van de Opiumwet gelden en kan als zodanig worden aangemerkt als een legaal product. Het sinds 1 maart 2015 geldende artikel 11a van de Opiumwet ziet op de strafbaarstelling van handelingen die illegale beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt of illegale teelt van grote hoeveelheden hennep voorbereiden en bevorderen. Daaronder wordt onder meer verstaan het voorhanden hebben, het aanbieden en verkopen van legale producten, waartoe dus ook hennepzaden behoren, ten behoeve van die illegale hennepteelt, indien de verkoper weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn voor de hierboven beschreven illegale hennepteelt. Van strijd met het legaliteitsbeginsel met betrekking tot hennepzaden is derhalve geen sprake.
Uit het enkele feit dat hennepzaad niet is genoemd tijdens de behandeling van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de invoering van artikel 11a van de Opiumwet kan niets worden afgeleid. De in het kader van die behandeling genoemde voorwerpen zijn steeds bij wijze van voorbeeld genoemd. Daarbij is nooit de indruk gewekt van een uitputtende opsomming.
Bij de strafbaarstelling van artikel 11a Opiumwet gaat het om beroeps- en bedrijfsmatige teelt of teelt van grote hoeveelheden en de hoeveelheid zaad zal daaraan gerelateerd zijn. Daarbij moet worden bedacht dat onder omstandigheden ook vijf planten onder bedrijfsmatige teelt kunnen vallen.
Ten slotte wordt er voor de goede orde op gewezen dat artikel 11a niet het begrip ernstig vermoeden hanteert, maar ernstige reden om te vermoeden.
Weegt u in uw antwoord op vraag 2 mee dat in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel waarin het nieuwe artikel 11a werd toegelicht, wordt gesproken van plantenbakken, potaarde, groeilampen, stekken en apparatuur, maar niet van hennepzaad?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u van oordeel bent dat de verkoop van hennepzaad kan vallen onder de strafbaarstelling van artikel 11a Opiumwet, is dan ook bij u bekend boven welke hoeveelheid hennepzaad de verkoper zonder meer een ernstig vermoeden moet hebben, zoals bedoeld in artikel 11a Opiumwet? Zo ja, acht u, gelet op het feit dat hennepzaad uitdrukkelijk is uitgesloten van de onder de in de Opiumwet opgenomen strafbaarstellingen, artikel 11a in strijd met het legaliteitsbeginsel? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er bij u bekend over de economische omvang van de hennepzaadindustrie in Nederland? Hoe verhoudt die Nederlandse industrie zich ten opzichte van de hennepzaadindustrieën van andere landen? Hoe verhoudt de mogelijke strafbedreiging zich tot de Green Deal voor Bevordering Groene Maakindustrie, waarbinnen de ambitie is uitgesproken om de hennepteelt opnieuw tot een gangbaar rotatiegewas in de Nederlandse landbouw te laten uitgroeien?
De economische omvang van de vezelhennepzaadindustrie in Nederland, voor legale toepassingen zoals vezels en zaden, is gering en werkt uitsluitend met volgens de Europese rassenlijst goedgekeurde rassen. In andere landen zoals Frankrijk is de teelt omvangrijker.
De omvang van de vezelhennepteelt (uitgedrukt in hectare) in Europa geeft het volgende beeld:
Frankrijk 7.300
Nederland 1.600
Oostenrijk 900
Roemenië 400
Litouwen 400
België 300.
De Opiumwet laat ruimte voor vezelhennepzaadindustrie (artikel 12 van het Opiumwetbesluit) en dus ook voor de twee Green Deals (GD Natuurvezels en GD Grassen en Gewassen) die de rijksoverheid heeft afgesloten voor de bevordering van de groene maakindustrie.
Voor welke legale toepassingen wordt het uit de hennepzaadindustrie afkomstige hennepzaad gebruikt?
Op grond van artikel 12 van het Opiumwetbesluit gelden de verboden, gesteld in artikel 3, aanhef en onder B, van de wet, niet voor hennep die kennelijk bestemd is voor de winning van vezel of de vermeerdering van zaad voor de productie van vezelhennep, met dien verstande dat de uitzondering van het verbod op het telen van hennep slechts geldt voor zover de teelt plaatsvindt in de volle grond en in de open lucht. Het voor deze doeleinden gebruikte hennepzaad moet aan bepaalde eisen voldoen. Het moet hennepzaad betreffen van een Europees ras en bovendien zijn goedgekeurd door een Europees keuringsstation. In Nederland is dat de Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen (NAK). Verder zijn er hennepzaden van rassen waarmee hennep legaal voor olie wordt geteeld, inclusief het gebruik als vogelvoer, visvoer of als humaan levensmiddel.
Lopen betrokkenen in de hennepzaadindustrie het risico te worden uit- of overgeleverd als gevolg van verkoop van hennepzaad, terwijl diezelfde verkoop in Nederland niet tot een strafrechtelijke veroordeling zou leiden?
Binnen de Europese Unie (EU) is hennepteelt voor landbouwkundige doeleinden erkend en zelfs lange tijd gesubsidieerd, mits deze teelt gebeurde met specifieke zaden en er werd voldaan aan andere voorschriften die erop waren gericht, teelt voor illegale doeleinden tegen te gaan. Er is derhalve geen aanleiding te veronderstellen dat deze teelt onder een strafbepaling zal vallen. Het Hof van Justitie te Luxemburg heeft enige jaren geleden zelfs een door Zweden ter zake van die gesubsidieerde teelt doorgevoerde strafbaarstelling onverenigbaar geacht met de EU regelgeving. Het ligt daarom niet voor de hand dat er in de EU een Europees aanhoudings- of arrestatiebevel wordt uitgevaardigd voor een verkoper van deze typen hennepzaad.
Voor de overige zaden kan er sprake zijn van omstandigheden dat de verkoop ervan onder de wetgeving inzake verdovende middelen valt. Dit kan ook in Nederland het geval zijn, zoals blijkt uit artikel 11a Opiumwet. Alsdan is er geen sprake van omstandigheden die in Nederland niet tot een strafrechtelijke veroordeling zouden leiden.
Is bij u bekend hoeveel rechtshulpverzoeken Nederland heeft ontvangen die te maken hadden met de handel in hennepzaad?
Het is niet bekend of, en zo ja, hoeveel rechtshulpverzoeken Nederland heeft ontvangen die te maken hadden met handel in hennepzaden, aangezien de registratie van rechtshulpverzoeken niet plaats vindt op basis van de delicten die aan de verzoeken ten grondslag liggen.
Bent u tevreden over de duidelijkheid omtrent de reikwijdte van artikel 11a Opiumwet ten aanzien van hennepzaad en de daarmee samenhangende rechtszekerheid voor de betrokkenen?
Ja, ik verwijs daarvoor naar het antwoord op de vragen 2 tot en met 4, in het bijzonder de eerste alinea daarvan.
Kent u het bericht «Politie en OM gaan zelf wiet kweken»?2
Ja, ik ken dit bericht, maar het stemt niet overeen met de feiten. De zaden zijn in beslag genomen tijdens een landelijke actiedag tegen growshops.
Van deze zaden zal door het NFI een DNA bepaling worden gedaan om uit te sluiten dat er sprake is van hennepzaad bedoelt voor de legale hennepteelt.
Van het opkweken van hennepzaden door politie en OM is geen sprake.
Heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een ontheffing verleend voor het mogelijk kweken van wiet zoals daar in dit bericht melding van wordt gemaakt? Zo ja, op welke grond? Zo nee, hoe verhoudt dit kweken zich dan tot de verboden in de Opiumwet?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat een gevaarlijke killer nachtverlof heeft gekregen tegen de regels in |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gevaarlijke killer kreeg nachtverlof»?1
Ja.
Klopt het genoemde bericht? Zo ja, hoe is het mogelijk dat een zesvoudig moordenaar met een levenslange gevangenisstraf nog steeds in een tbs-kliniek verblijft en daar wordt behandeld alsof hij ooit vrijkomt?
Het is thans niet meer het beleid om levenslang gestraften in een TBS-kliniek te plaatsen. Er zijn nog drie levenslang gestraften die in een tbs-kliniek verblijven, waaronder betrokkene. Betrokkene is de enige van hen die ook over een machtiging voor verlof beschikt. De basis voor de vrijheden die betrokkene zijn toegekend, is gelegen in het beleid met betrekking tot de detentie en verpleging van betrokkene dat mijn ambtsvoorganger heeft neergelegd in een memo van 9 juli 2001. De Van der Hoevenkliniek was destijds bereid om betrokkene op te nemen en te behandelen, op voorwaarde dat hij als een reguliere tbs-gestelde kon worden bejegend, dus inclusief trapsgewijze toekenning van vrijheden wanneer die behandelinhoudelijk aan de orde zouden komen. Op 13 september 2002 is voor betrokkene een machtiging begeleid verlof aan de kliniek afgegeven. Deze machtiging is op 24 augustus 2007 – als gevolg van het gewijzigde (verlof)beleid ten opzichte van levenslang gestraften – ingetrokken. De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, de hoogste rechterlijke instantie voor penitentiair-rechtelijke geschillen, heeft echter op 31 maart 2008 het daartegen door betrokkene aangetekende beroep gegrond verklaard. Op aanvragen van betrokkene voor een machtiging onbegeleid verlof is negatief beslist. Echter, als gevolg van een uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juli 2014 moest per 18 juli 2014 alsnog een machtiging onbegeleid verlof worden afgegeven voor betrokkene.
Eind februari 2015 is geconstateerd dat de Van der Hoevenkliniek in de uitoefening van de verlofmachtiging van betrokkene meer vrijheden aan betrokkene heeft verleend dan op grond van de verleende verlofmachtiging was toegestaan. Op grond van de machtiging was eendaags familiebezoek toegestaan. De kliniek heeft echter ook toegestaan dat betrokkene bleef overnachten bij familieleden, terwijl overnachtingen niet waren opgenomen in de machtiging onbegeleid verlof. Bij brief van 31 maart jl. (TK 2014–2015, 29 452, nr. 190) heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd en over de maatregelen die ik naar aanleiding daarvan heb getroffen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat naïeve directeuren van tbs-klinieken de samenleving ooit nog in gevaar brengen met onwettige experimenten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een levenslange gevangenisstraf altijd levenslang dient te zijn? Zo nee, waarom niet?
Een levenslange gevangenisstraf duurt in beginsel levenslang. Ik teken daarbij wel aan dat personen die zijn veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, net als andere veroordeelden, een gratieverzoek kunnen indienen. Gratie kan onder meer worden verleend indien aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend. Voorts verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Helder (PVV) over een viervoudig moordenaar die, ondanks een levenslange gevangenisstraf, van de Raad voor de Strafrechttoepassing en de Jeugdbescherming (RSJ) met verlof mag.
Kunt u garanderen dat mensen met een levenslange gevangenisstraf nooit meer in tbs-klinieken geplaatst worden?
Zoals gezegd, is het thans niet meer het beleid om levenslang gestraften in een FPC te plaatsen. In een individueel geval blijft echter de mogelijkheid bestaan om een gedetineerde op grond van artikel 13, derde lid, Wetboek van Strafrecht in een FPC te plaatsen als zijn psychische toestand daartoe noodzaakt.
Realiseert u zich dat dit soort experimenten een enorme impact hebben op slachtoffers en nabestaanden?
Ik ben mij er zeker van bewust dat de ontstane situatie voor slachtoffers en nabestaanden zwaar en ingrijpend is. In verschillende juridische procedures die in deze zaak zijn gevoerd is vanuit het departement van Veiligheid en Justitie het belang van de slachtoffers en nabestaanden ook nadrukkelijk ingebracht.
Het bericht dat een gevaarlijke killer nachtverlof heeft gekregen tegen de regels in |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Gevaarlijke killer kreeg nachtverlof»?1
Ja.
Klopt het dat zesvoudig moordenaar Cevdet Yilmaz met toestemming van tbs-kliniek Van der Hoeven tijdens zijn onbegeleid verlof, tegen alle regels in, ook 's nachts mocht wegblijven?
Eind februari 2015 is geconstateerd dat het forensisch-psychiatrisch centrum de dr. Henri van der Hoevenkliniek (hierna Van der Hoevenkliniek) in de uitoefening van de verlofmachtiging van betrokkene meer vrijheden aan betrokkene heeft verleend dan op grond van de verleende verlofmachtiging was toegestaan. Op grond van de machtiging was eendaags familiebezoek toegestaan. De kliniek heeft echter ook toegestaan dat betrokkene bleef overnachten bij familieleden, terwijl overnachtingen niet waren opgenomen in de machtiging onbegeleid verlof. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd bij brief van 31 maart jl. (TK 2014–2015, 29 452, nr. 190)
Klopt het dat u hier in februari al achter kwam? Zo ja, waarom heeft u het stil gehouden? Zo nee, wanneer kwam u er dan achter en hoe?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het voor de nabestaanden al niet te verkroppen is dat deze levenslanggestrafte moordenaar een gezin kon stichten, naar de tbs ging in plaats van naar de gevangenis, op verlof mocht en dat het een nieuw dieptepunt is nu hij ook nog eens tegen de regels in ‘s nachts lekker bij partner en kind mocht blijven slapen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 31 maart heb aangegeven, was de wijze van handelen van de Van der Hoevenkliniek in deze kwestie niet aanvaardbaar. Daarom is direct een opnamestop afgekondigd: in de kliniek worden geen nieuwe patiënten geplaatst totdat duidelijkheid is verkregen over de toedracht van dit incident. De Inspectie Veiligheid en Justitie is een onderzoek begonnen teneinde die vraag te kunnen beantwoorden. Tevens is de inspectie verzocht een steekproef uit te voeren naar de uitoefening van het verlof bij andere tbs-gestelden met een machtiging, om te bezien of dit incident past in een breder beeld of dat het een geïsoleerd geval is geweest. De geneesheer-directeur van de kliniek is door de Raad van Bestuur van de kliniek op non-actief gesteld hangende de uitkomsten van het onderzoek. Zoals ik ook in de brief van 31 maart heb vermeld, zal ik uw Kamer nader informeren zodra ik over de uitkomsten van het onderzoek beschik.
Kunnen nabestaanden nog meer geblunder verwachten of is het nu eindelijk klaar?
Zie antwoord vraag 4.
Wat heeft de samenleving aan een strikt protocol voor verlofregels omwille van de veiligheid als dit niet wordt nageleefd?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat er sinds maart een vertrouwenscrisis gaande is tussen het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de Van der Hoeven-kliniek waarbij de geneesheer-directeur met onmiddellijke ingang op non-actief is gezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u nog meer ondernemen, ook tegen ander betrokken personeel?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er nog meer dwarse tbs-klinieken die lak hebben aan de veiligheid van de samenleving en de regels omtrent verlof niet naleven? Zo ja, hoe gaat u daar per direct een einde aan maken?
Ik heb geen aanwijzingen dat andere klinieken de regels omtrent verlof niet zouden naleven.
Bent u nu eindelijk tot het heldere inzicht gekomen dat de tbs in de huidige vorm beter kan worden afgeschaft omdat de samenleving geen proeftuin is, u met deze gang van zaken het vertrouwen van burgers in justitie schaadt en de samenleving willens en wetens in gevaar brengt? Zo nee, waarom niet?
De recidivecijfers van de tbs-behandeling laten zien dat de tbs juist bijdraagt aan de veiligheid van de samenleving. Het recidivecijfer bij personen die een tbs-behandeling hebben gehad ligt namelijk veel lager dan bij personen die alleen een gevangenisstraf hebben gehad. Ik zie dan ook geen aanleiding om deze maatregel af te schaffen.
Het bericht ‘Provincie belegt weer 50 miljoen’ |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «provincie belegt weer 50 miljoen»?1
Van wat voor belegging is hier precies sprake? Stort de provincie kapitaal bij of is er sprake van een andersoortige belegging? Zo ja, welke?
Er is hier sprake van een belegging door de provincie Friesland in een aanvullend tier 1-kapitaalinstrument uitgegeven door BNG Bank. Een aanvullend tier 1-kapitaalinstrument is een hybride, achtergestelde en eeuwigdurende lening die banken kunnen uitgeven om de kapitaalpositie te versterken en waarvan – in dit specifieke geval – de hoofdsom zal worden afgeschreven wanneer de (risicogewogen) tier 1-kernkapitaalratio van BNG Bank onder de 5,125% uit zou komen. Deze ratio bedroeg bij BNG Bank 25,2% per 30 juni 2015. In lijn met de eisen die de Europese kapitaaleisenverordening (CRR) stelt aan AT1-kapitaalinstrumenten, mag BNG Bank onder voorwaarden de lening na minimaal 5,5 jaar vervroegd aflossen. Hiervoor is dan onder meer toestemming van de toezichthouder nodig. De lening heeft als doel om de leverage ratio van BNG Bank te versterken.
Zijn er meer decentrale overheden die dit soort beleggingen gedaan hebben? Zo ja, welke?
Ja, meerdere provincies en een gemeente nemen deel in het hybride kapitaal van de BNG Bank. De hybride lening is geplaatst bij de provincies Groningen, Friesland, Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg en de gemeente Teylingen. Het gaat hier om bestaande aandeelhouders van BNG Bank, die er belang bij hebben dat hun bank voldoet aan de geldende kapitaaleisen. Bij de totstandkoming van de voorwaarden van de lening en de beoordeling van de risico’s die met de lening verbonden zijn hebben deze decentrale overheden zich gezamenlijk laten bijstaan door een onafhankelijk financieel adviesbureau. Daarnaast heeft ook NWB Bank eerder dit jaar om dezelfde reden (namelijk versterking van de leverage ratio) vergelijkbare hybride vermogenstitels geplaatst bij de provincies Groningen, Friesland, Noord-Brabant en Limburg.
In het artikel wordt gesproken over een uitzondering op de verplichting tot schatkistbankieren voor deze belegging; kunt u aangeven van welke uitzonderingsgrond hier sprake is en of dit binnen de wettelijke mogelijkheden valt?
In artikel 2 van de Wet financiering decentrale overheden is opgenomen dat openbare lichamen uitsluitend ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak leningen kunnen aangaan, middelen uitzetten of garanties verlenen. Voor het overige houden zij hun liquide middelen in ’s Rijks schatkist aan. Het Rijk kan niet voorschrijven wat de publieke taak van decentrale overheden is. Kapitaalverstrekkingen door een provincie of gemeente aan de eigen sectorbank kunnen worden beschouwd als invulling van de publieke taak. Wanneer de provincie Friesland BNG Bank en NWB Bank dus aanmerkt als instellingen die een publieke taak verrichten, mogen deze middelen verschaft worden aan deze banken. De uitbreiding van het vermogen stelt de sectorbanken BNG Bank en NWB Bank in staat om hun maatschappelijke functie, het zo goedkoop mogelijk financieren van de Nederlandse (semi)publieke sector, goed te blijven vervullen.
In de memorie van toelichting bij wetsvoorstel Verplicht schatkistbankieren2 wordt gesteld dat het decentrale overheden toegestaan is om «eigen of vreemd vermogen te verschaffen aan derden»; valt een dergelijke belegging onder deze regeling?
Ja, een verschaffing van vermogen aan derden uit hoofde van een te verrichten publieke taak is toegestaan.
Hoe kwalificeert u in het algemeen een decentrale overheid die belegt in een financiële instelling waar deze overheid zelf aandeelhouder van is? Is dit geen omzeiling van het verplicht schatkistbankieren?
Nee, zie antwoord op vraag 4 en 5.
De afkoopsom die het LangeLand Ziekenhuis heeft betaald aan een ex-topman |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Half miljoen afkoopsom bij Langeland Ziekenhuis»?1
Het kabinet vindt zowel gematigde inkomens als gematigde ontslagvergoedingen van bestuurders maatschappelijk wenselijk. Om die reden is de Wet Normering Topinkomens (WNT) tot stand gekomen.
Kunt u uitleggen waarom iemand die het ziekenhuis op het randje van faillissement heeft gebracht recht heeft op een vertrekregeling van bijna een half miljoen euro?
Naar ik heb begrepen, heeft de rechter een uitspraak gedaan over de betreffende vertrekregeling. Ik respecteer deze uitspraak.
Bent u bereid maatregelen te treffen om te voorkomen dat er een afkoopsom moet worden betaald aan iemand die wegens wanbestuur is opgestapt?
Zoals aangegeven in mijn reactie op uw eerdere vragen over het Langeland Ziekenhuis, kan een bestuurder reeds aansprakelijk worden gesteld op basis van artikel 2:9 BW als er sprake is van wanbestuur. De zorgorganisatie zelf, bijvoorbeeld een nieuwe Raad van Bestuur of de Raad van Toezicht, kan deze actie in gang zetten. Ik kan dit niet. Mocht een zorgorganisatie schade lijden als gevolg van een onbehoorlijke taakuitvoering door de bestuurder, dan kan de zorgorganisatie op grond van het zojuist genoemde wetsartikel vergoeding van de geleden schade vorderen2.
Kunt u een overzicht geven per zorginstelling van alle vertrekregelingen van opgestapte of ontslagen zorgbestuurders in de afgelopen drie jaar?
Het kabinet stuurt jaarlijks een rapportage over het voorgaande jaar van de bezoldigingen en ontslagvergoedingen van onder meer de zorgbestuurders naar de Kamer. Uw Kamer heeft de rapportages van 2012 en 2013 ontvangen3. De analyse voor de rapportage van 2014 is naar verwachting in december 2015 gereed. Deze zal uiteraard ook weer aan uw Kamer worden voorgelegd.
Wat is het totaalbedrag dat de afgelopen drie jaar aan afkoopsommen, vertrekregelingen en financiële extraatjes is uitbetaald aan (interim) bestuurders in de gehele zorgsector?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Governance voorzien op 11 juni 2015?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Tonnen wachtgeld voor oud-zorgtopman’ |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Tonnen wachtgeld voor oud zorg-topman»?1
Het kabinet vindt normering van inkomens en ontslagvergoedingen van zorgbestuurders maatschappelijk wenselijk. Om die reden is de Wet Normering Topinkomens (WNT) tot stand gekomen. Deze wet geldt zowel bij vrijwillig als bij onvrijwillig ontslag.
Vindt u het logisch dat iemand die zelf ontslag neemt alsnog recht heeft/aanspraak kan maken op wachtgeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Komt het vaak voor dat zorgbestuurders met terugwerkende kracht alsnog aanspraak maken op wachtgeld? Zo ja, hoe vaak?
Het kabinet stuurt jaarlijks een rapportage over de inkomens van de bestuurders in de publieke en semipublieke sector, inclusief zorgbestuurders, naar de Kamer. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan ontslagvergoedingen, waaronder wachtgeld. Uitsplitsing daarvan naar de jaren waarop dit betrekking heeft, is op basis van de jaarrekeningen niet mogelijk.
Vindt u het bedrag van € 370.419 ook buiten alle proporties? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 1 en 2. De WNT schrijft voor wat de maximale bezoldiging en ontslagvergoeding mag zijn. Deze casus zal hieraan worden getoetst door het CIBG als toezichthouder van de WNT voor de zorg.
Wat is uw reactie op het artikel «Salaris van tien verpleegsters»?2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 1 en 2.
Vindt u het ook ronduit schokkend en stuitend dat uit de jaarverslagen van 2014 blijkt dat hoge vertrekpremies bij ouderen- en thuiszorgorganisaties vaker voorkomen?
Het bericht is te summier om die conclusie te kunnen bevestigen of te kunnen ontkennen. Zoals hierboven aangegeven, ontvangt de Kamer jaarlijks in december een rapportage van het kabinet over de bezoldigingen en ontslagvergoedingen van onder meer de zorgbestuurders in het voorgaande jaar.
Wat vindt u ervan dat er hoge bedragen aan vertrekbonussen voor bestuurders worden meegegeven, terwijl tegelijkertijd vele mensen in de zorgorganisaties hun baan verliezen, omdat volgens de organisaties moet worden bezuinigd? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Ik begrijp de emoties over de salarissen van topbestuurders in de zorg. Het kabinet vindt, zoals eerder aangegeven, normering van inkomens en ontslagvergoedingen van zorgbestuurders maatschappelijk wenselijk. Juist om die reden zijn normen voor maximale bezoldiging vastgelegd in de WNT.
Wat is uw reactie op het bericht dat bestuurder Maarten de B. van zorginstelling De Hanzeheerd een oprotpremie ontving van € 300.000? Vindt u dit in verhouding staan tot de jaaromzet van de gehele organisatie (te weten € 11 miljoen)? Vindt u dit juiste besteding van zorggeld?
Het CIBG zal onderzoeken of conform de WNT is gehandeld.
Bent u ervan op de hoogte dat in het artikel «Tonnen wachtgeld voor oud zorg-topman» staat dat de heer C. destijds zei geen wachtgeld nodig te hebben, omdat hij genoeg zou verdienen met nieuwe klussen, maar dat niet het geval bleek zijn? Hoe, en op basis waarvan, is vastgesteld dat hij niet genoeg verdiende met nieuwe klussen? Wat is het bedrag dat hij heeft verdiend dat als te weinig is bestempeld?4
Zie antwoord vraag 8.
Hoe, door wie en op basis waarvan, wordt precies vastgesteld dat de heer C. voldoende moeite heeft gedaan om nieuw werk/nieuwe klussen aan te gaan? Kunt u inzichtelijk maken welke inspanningen de heer C. heeft gepleegd om aan nieuw werk te komen? Indien u deze informatie niet beschikbaar heeft, bent u dan bereid deze informatie te verzamelen, en zo spoedig mogelijk naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u een overzicht maken van alle bestuurders die de afgelopen drie jaar een (vertrek)bonus hebben gekregen? Zo ja, kunt u deze informatie zo spoedig mogelijk naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom bent u hier niet toe bereid?
Zoals hierboven aangegeven, stuurt het kabinet jaarlijks een rapportage over de bezoldigingen en ontslagvergoedingen in het voorgaande jaar van onder meer de zorgbestuurders naar de Kamer. Uw Kamer heeft de rapportages van 2012 en 2013 ontvangen5. De rapportage van 2014 volgt in december 2015.
Kunt u een overzicht geven welke toezichthouders verantwoordelijk zijn voor het uitkeren van (vertrek)bonussen?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid een oproep te doen aan de bestuurders om hun vertrekbonussen terug te storten in het kader van «iedereen moet de broekriem aanhalen»? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt zowel normering van inkomens als ontslagvergoedingen van bestuurders maatschappelijk wenselijk. Om die reden is de WNT tot stand gekomen. Met de inwerkingtreding daarvan op 1 januari 2013 zijn de beloningen van topfunctionarissen in de publieke en de semipublieke sectoren gemaximeerd Per 1 januari 2015, is dit nog verder aangescherpt naar € 178.000 als gevolg van het invoeren van de WNT-2. Met de WNT wordt, naast een maximum-bezoldiging en een maximale ontslagvergoeding van € 75.000 of maximaal een jaarsalaris, een verbod op bonussen, winstdelingen en andere vormen van variabele beloning geregeld.
Vindt u dat de uit jaarrekeningen bekend geworden bonuscultuur in de zorg blijk geeft van moraliteit van zorgbestuurders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Is dit volgens u een uiting van de door u gewenste zelfregulering, en de door de sector zelf bepaalde bestuurdersnormen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe rijmt u dit gedrag met de oproep van de Minister-President dat onder andere bestuurders in de (semi-)publieke sector de «grote-dikke-ik-mentaliteit» los moeten laten, of blijft het hier slechts bij woorden? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Zie antwoord vraag 13.
De beoordeling door de IND van de geloofwaardigheid van Koptische asielzoekers |
|
Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Koptische vluchteling stuit op ongeloof»?1 Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Ja. Ik betreur het dat het beeld is ontstaan dat Nederland bij de beoordeling van een asielaanvraag onvoldoende kennis heeft van of rekening houdt met de situatie van Kopten in Egypte.
Klopt het bericht dat koptische asielzoekers uit Egypte bij hun asielrelaas dikwijls niet worden geloofd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, hoe verklaart u dat kennelijk wel die indruk is ontstaan binnen de koptische gemeenschap in Nederland?
Als een asielzoeker aangeeft te zijn gevlucht vanwege problemen door zijn geloofsovertuiging, dan beoordeelt de IND eerst of de geloofsovertuiging geloofwaardig is en vervolgens of de problemen die uit de geloofsovertuiging voortkomen aannemelijk zijn. In het artikel in het Reformatorisch Dagblad wordt beschreven dat het in zaken van Koptische asielzoekers uit Egypte niet zozeer gaat om een ongeloofwaardige geloofsovertuiging, maar om de situatie dat de problemen die voortkomen uit de geloofsovertuiging niet geloofwaardig worden geacht. Dat kan een reden zijn voor afwijzing van de aanvraag. Het kan ook zijn dat de problemen wel geloofwaardig worden geacht, maar dat deze onvoldoende zwaarwegend zijn om in aanmerking te komen voor Vluchtelingschap of bescherming vanwege schending van artikel 3 EVRM. Bij asielaanvragen van vreemdelingen afkomstig uit Egypte wordt de vrees voor vervolging in het kader van het Vluchtelingenverdrag of een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM op basis van de individuele omstandigheden van de betreffende asielzoeker beoordeeld. Wanneer de IND tot een afwijzing komt, zal zij inhoudelijk gemotiveerd uiteen zetten waarom een aanvraag afgewezen wordt. De vreemdeling heeft de mogelijkheid om bij een afwijzing van zijn aanvraag in beroep te gaan bij de rechtbank.
Ik kan niet aangeven of het klopt dat Koptische asielzoekers vaak worden afgewezen wegens ongeloofwaardigheid van hun asielrelaas. De IND heeft dergelijke signalen niet ontvangen van de hoor- en beslismedewerkers.
Zijn de medewerkers van de IND volgens u voldoende op de hoogte van de situatie waarin koptische christenen in Egypte zich momenteel bevinden? Deelt u de mening dat de situatie van kopten in Egypte nog altijd onverminderd slecht is?
De IND beoordeelt de asielaanvraag binnen de context van al hetgeen uit openbare, betrouwbare bronnen bekend is over het land van herkomst. Een belangrijke bron hierbij is het Algemeen Ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De IND betrekt deze informatie bij de beoordeling of een asielzoeker in aanmerking komt voor Vluchtelingschap of bescherming vanwege schending van artikel 3 EVRM. Ik heb geen signalen dat de positie van Kopten in Egypte sinds het vorige ambtsbericht substantieel gewijzigd is.
Hebben de hoor- en beslisambtenaren van de IND voldoende expertise om de geloofwaardigheid van gelovigen en bekeerlingen te beoordelen? Deelt u de mening dat verschillende christenen van verschillende denominaties op verschillende wijze uiting geven aan het geloof? Is een hoor- en beslisambtenaar bijvoorbeeld in staat om onderscheid te maken tussen koptisch-orthodoxe en evangelische christenen?
De IND investeert op verschillende manieren in het actualiseren en op peil houden van de kennis en vaardigheden van de medewerkers, ook ten aanzien van (bekeerde) christenen in de asielprocedure. Zo heeft er onlangs nog een Masterclass «bekering als asielmotief» plaatsgevonden, met medewerking van diverse externe deskundigen. Bij de beoordeling van een asielaanvraag is het gebruikelijk dat de IND vraagt naar de stroming binnen het christendom waartoe de (bekeerde) christen behoort en indien nodig kunnen daar nadere vragen over gesteld worden. De IND kan daar ook bij betrekken of de wijze waarop de asielzoeker uiting geeft aan zijn geloof, in overeenstemming is met de stroming waartoe hij aangeeft te behoren.
Kunt u aangeven in hoeveel van de gevallen waarbij asielzoekers asiel aanvragen om vervolging op basis van hun geloof te ontvluchten, de asielaanvraag wordt ingewilligd? Hoe liggen deze cijfers specifiek bij christelijke asielzoekers en nog specifieker bij koptische asielzoekers?
De geloofsovertuiging wordt door de IND niet gestructureerd in INDIGO geregistreerd, ook niet als de geloofsovertuiging het asielmotief is. Ik kan deze vraag derhalve niet beantwoorden.
Kunt u tot slot aangeven op welke wijze de voorgenomen afschaffing van de positieve overtuigingskrachttoets (POK-toets) van invloed is op de beoordeling van de geloofwaardigheid van christelijke asielzoekers?
Het loslaten van de POK-toets is reeds ingevoerd per 1 januari 2015. Met de afschaffing van de POK-toets werd geen beleidswijziging beoogd, maar wordt een inzichtelijker motivering nagestreefd wanneer (een onderdeel van) het asielrelaas ongeloofwaardig wordt geacht. Dat geldt ook voor de motivering van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van christelijke asielzoekers. Een (verdere) uitleg van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling is neergelegd in IND werkinstructie 2014/10, te vinden op www.ind.nl.
Het bericht dat een oud-topman van een zorginstelling na zijn vertrek nog 235.000 bij dezelfde instelling verdiende |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kwart miljoen voor ex-zorgtopman Pleyade»?1
Het bericht is mij bekend.
Is het waar dat na zijn vertrek in 2013 als bestuursvoorzitter bij zorginstelling Pleyade deze oud-topman in 2013 en 2014 van dezelfde instelling in totaal nog € 235.000 ontving? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Uit de jaarrekening van 2013 van de instelling blijkt dat de bezoldiging van de heer Jonkergouw als bestuursvoorzitter in 2013 € 125.393 bedroeg. Ook heeft hij dat jaar een ontslagvergoeding ontvangen van € 75.000. In 2014 heeft de heer Jonkergouw een bezoldiging van € 59.793 ontvangen in de functie van projectmedewerker.
Is het waar dat de genoemde persoon in 2013 zowel zes maanden werd doorbetaald als topman als ook een afkoopsom van € 75.000 ontving? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ik kan op basis van de jaarrekeningen uw vragen niet volledig beantwoorden. Deze casus zal aan de WNT worden getoetst door de toezichthouder van de WNT voor de zorg, het CIBG. Indien op basis daarvan een overtreding van de WNT geconstateerd wordt, wordt handhaving gestart en wordt daarvan melding gemaakt in de jaarlijkse WNT-rapportage die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in december aan de Tweede Kamer zal sturen.
Stond er in het arbeidscontract met deze persoon dat hij na het neerleggen van zijn functie zowel een half jaar zou worden doorbetaald èn een afkoopsom van € 75.000 zou ontvangen? Zo ja, wanneer is deze afspraak gemaakt? Zo nee, is er dan sprake van een afspraak die strijdig is met het overgangsrecht van de Wet normering topinkomens (WNT)?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het mogelijk dat hier sprake is van een «schijnconstructie» om de – regels voor de maximale – ontslagvergoeding te omzeilen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben de 200 medewerkers van Pleyade, die vanwege een reorganisatie moesten worden ontslagen, verhoudingsgewijs gelijkwaardige doorbetalingen en afkoopsommen als hun oud-directeur gekregen? Zo ja, wat hielden die doorbetalingen en afkoopsommen in? Zo nee, waarom niet?
Ik heb beperkt inzicht in uitkeringen in het kader van het dienstverband van medewerkers. De WNT verplicht van deze groep alleen vermelding in de jaarrekening van ontslagvergoedingen wanneer deze de WNT-norm overstijgen. In 2013 en 2014 was daar geen sprake van.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen valt aan mensen, die vanwege een reorganisatie ten gevolge van een miljoenenverlies bij Pleyade ontslagen werden, dat nota bene hun oud-directeur, die vanwege dat miljoenenverlies moest opstappen, tegen een vorstelijk salaris opnieuw als «projectleider» werd ingehuurd?
Ik begrijp de emoties over de salarissen van topbestuurders in de zorg. Het kabinet vindt, zoals eerder aangegeven, onmatige inkomens en onmatige ontslagvergoedingen in de publieke en semipublieke sector onwenselijk. Juist om die reden zijn hier normen voor vastgelegd in de WNT.
De wachtgeldregeling van een vertrokken zorgbestuurder |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Wachtgeld Groningse zorgtopman loopt op»?1
Het CIBG onderzoekt of deze wachtgeldregeling conform de Wet Normering Topinkomens (WNT) is uitgevoerd. Het CIBG is toezichthouder/ handhaver waar het de uitvoering van de WNT voor de zorgsector betreft. De Wet Normering Topinkomens (WNT) is tot stand gekomen om inkomens en ontslagvergoedingen o.a. in de zorg te normeren. Deze wet geldt zowel bij vrijwillig als bij onvrijwillig ontslag.
Kunt u uitleggen waarom een bestuurder die zelf opstapt in aanmerking komt voor 370.419 euro aan wachtgeld?
Zie antwoord vraag 1.
Kunnen de huidige bestuurders ook aanspraak maken op een dergelijke riante wachtgeldregeling?
Per 1 januari 2013 geldt de Wet Normering Topinkomens. Met de WNT wordt, naast een maximum bezoldiging een maximale ontslagvergoeding (waaronder wachtgeldregelingen kunnen worden geschaard) van € 75.000 of maximaal een jaarsalaris geregeld. (Ontslag)regelingen van bestuurders van voor 1 januari 2013 vallen onder overgangsrecht.
Geldt er voor de 75 personeelsleden die gedwongen moesten opstappen ook een wachtgeldregeling?
Uit informatie van de Ommelander Ziekenhuisgroep (OZG) blijkt dat er geen sprake is geweest van gedwongen ontslagen door boventalligheid. De OZG is een fusieziekenhuis waarbij de eerdere zorg op twee locaties langzaam wordt gewijzigd in zorg op één locatie. Dit gaat gepaard met herinrichtingen en het verplaatsen en soms verdwijnen van arbeidsplaatsen. Het verdwijnen van arbeidsplaatsen is opgelost door het minder inhuren van externen en het niet verlengen van tijdelijke contracten.
Deelt u de mening dat de zorg beter af is zonder dit soort graaiende bestuurders? Zo ja, hoe gaat u deze graaiers aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt zowel gematigde inkomens als gematigde ontslagvergoedingen van bestuurders maatschappelijk wenselijk. Om die reden is de WNT tot stand gekomen. Met de inwerkingtreding daarvan zijn de beloningen van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sectoren gemaximeerd. Per 1 januari 2015 is dit nog verder aangescherpt naar € 178.000 als gevolg van het invoeren van de WNT-2.
Het artikel “Ik wil niet dood, ik wil alleen hulp” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u het artikel «Ik wil niet dood, ik wil alleen hulp» gelezen? Wat vindt u van de daarin geschetste problemen?1
Ja. Ik vind het heel erg dat iemand geen toekomstperspectief meer ziet en uit het leven wil stappen.
Herkent u dit signaal? Zo nee, waarom niet?
Uit het artikel komt het beeld naar voren van iemand die hulp zoekt, daarvoor in contact is met verschillende zorgverleners die de gevraagde hulp bieden of in ieder geval proberen te bieden en tegelijkertijd niet aan de door haar gewenste zorg lijken te kunnen voldoen. De beoordeling van hoe met de hulpvraag van betrokkene in het artikel moet worden omgegaan ligt bij de zorgprofessional. Vrijwillige of gedwongen opname kan daar onderdeel van uitmaken, wanneer dat noodzakelijk is, op basis van het professionele oordeel van een arts (psychiater). Van een gedwongen opname kan alleen sprake zijn wanneer de patiënt voldoet aan de criteria van de Wet bopz, betrokkene vormt daarbij een gevaar voor zichzelf of zijn omgeving en verzet zich tegen een vrijwillige opname in een psychiatrisch ziekenhuis. Dat neemt overigens niet weg dat onder sommige patiënten de wens leeft om opgenomen te worden vanuit de gedachte dat een bed in de kliniek de definitieve oplossing biedt voor de problematiek, ook wanneer het professionele oordeel anders luidt.
De geschetste aanpak waarbij een korte opname van een paar maanden in de GGZ-instelling, gevolgd wordt door zorg thuis via Assertive community treatment (ACT) of in een polikliniek herken ik. Dat past ook bij de in gang gezette en breed ondersteunde beweging in de GGZ, waarbij mensen alleen dan worden opgenomen wanneer daarvoor uitdrukkelijk de noodzaak toe bestaat.
Het signaal in het artikel dat wordt bezuinigd in de GGZ herken ik niet. In de GGZ is nog steeds ruimte voor een jaarlijkse groei van 1%.
Hoe kan iemand goede zorg krijgen in zo’n situatie? Bij wie kan iemand in zo’n situatie terecht?
De zorgverlener is als professional bepalend voor de behandeling die wordt ingezet. Behandeling van een borderlinestoornis kan ambulant plaatsvinden op een polikliniek, bij vrijgevestigde psychologen/psychiaters of thuis via ACT dan wel via deeltijdbehandeling, waarbij een aantal dagdelen in de week behandeling plaatsvindt.
Bij ernstige problematiek kan het aangewezen zijn behandeld te worden met behulp van een gespecialiseerd programma dat uitgevoerd wordt door een GGZ instelling met vrijwillige opname of onder dwang zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Hoort u meer signalen dat er geen of onvoldoende overbruggingszorg voorhanden is voor mensen met een ggz-problematiek (geestelijke gezondheidszorg)?
Onder het regime van de Zvw is er geen sprake van overbruggingszorg. Bij verzekeraars ligt de wettelijke verplichting om ervoor te zorgen dat verzekerden binnen een bepaalde tijd een behandeling kunnen krijgen. Verzekerden kunnen bij de verzekeraar om bemiddeling vragen voor het ontvangen van de benodigde zorg.
In die gevallen, waar een patiënt moet wachten totdat deze in behandeling kan worden genomen, is sprake van een wachtlijst. Hiervoor zijn zogenaamde Treeknormen afgesproken met de zorgsector GGZ. De Treeknormen gaan uit van een maximale wachttijd van 4 weken tussen aanmelding en intake, 4 weken tussen intake en diagnose en 6 weken tussen het stellen van de diagnose en de aanvang van de behandeling. De instellingen zijn verplicht de informatie over wachttijden op hun website te plaatsen.
Ben u ervan op de hoogte dat door instellingen (zoals dak- thuislozenopvang of ggz-instellingen) eisen worden gesteld aan opname voor overbruggingszorg (tijdelijke zorg)? Wat vindt u daarvan?
Wat betreft toegang tot de maatschappelijke opvang geldt dat gemeenten op basis van de Wmo 2015 een gedegen onderzoek moeten doen naar de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en de mogelijkheden die benut kunnen worden binnen zijn of haar netwerk. Op basis daarvan wordt een passend ondersteuningsaanbod gedaan door gemeenten. Ik sta achter deze onderzoeksbepaling en merk daarbij op dat de maatschappelijke opvang niet is bedoeld om de wachttijd voor een GGZ-kliniek te overbruggen. Overigens is mij op basis van het artikel niet gebleken dat een aanvraag om ondersteuning is ingediend bij de gemeente.
Wat betreft de GGZ verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u uitgebreid toelichten wie er op welk moment (gemeenten of zorgverzekeraar of instelling) verantwoordelijk is voor overbruggingszorg als mensen wachten op opname voor behandeling, plaatsing in een Regionale Instelling voor Beschermd Wonen (RIBW), of in afwachting zijn van een rechterlijke machtiging?
Wanneer er sprake is van een behandeling in het kader van de Zvw, zal betrokkene moeten wachten op een oproep als er sprake is van een wachtlijst. Daarnaast kan verzekerde de zorgverzekeraar verzoeken om voor deze Zvw-zorg te bemiddelen bij een gecontracteerde aanbieder.
Wanneer iemand in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening beschermd wonen, bijvoorbeeld in een RIBW, op basis van de Wmo 2015 is het de verantwoordelijkheid van gemeenten om daarin te voorzien. Wanneer er niet direct een plek beschikbaar is en het wel noodzakelijk is dat deze persoon ondersteuning op basis van de Wmo 2015 krijgt, is de gemeente verantwoordelijk voor overbruggingszorg.
Bij een rechterlijke machtiging moet iemand zo snel mogelijk opgenomen worden. Indien in de eerste week na afgifte van de voorlopige machtiging betrokken niet is opgenomen, kan de officier van justitie, na overleg met de inspecteur, een ziekenhuis bevelen betrokkene op te nemen. Het betrokken ziekenhuis is vervolgens verplicht om degene op te nemen.
Kunt u ook aangeven waar en hoe dat in de huidige wetgeving (Wet maatschappelijke ondersteuning, Wet langdurige zorg en Zorgverzekeringswet) is geregeld?
In de verschillende wetten zijn de volgende regels van toepassing:
Wmo 2015:
In de Wmo 2015 is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders na aanmelding van een cliënt met een ondersteuningsbehoefte een onderzoek moet instellen en moet aangeven waar dat onderzoek aan moet voldoen. Het college moet binnen zes weken na aanmelding de cliënt schriftelijk op de hoogte stellen van de uitkomsten van het onderzoek. Met deze uitkomsten kan een cliënt vervolgens een aanvraag doen voor een maatwerkvoorziening. Het college dient binnen 2 weken na ontvangst van de aanvraag een besluit te nemen. In de Wmo is geregeld dat in spoedeisende gevallen het college na een melding onverwijld beslist tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag van de cliënt.
Wlz:
Wanneer er sprake is van een Wlz-indicatie voor zorg met verblijf, of de definitieve toekenning van een persoongebonden budget, een volledig pakket thuis of een modulair pakket thuis, kan er sprake zijn van overbruggingszorg. De zorginstelling waarvoor betrokkene heeft gekozen heeft geen plaats en komt op een wachtlijst te staan. Zolang er geen plaats is, verblijft betrokkene op de plaats van de uitgangspositie. In overleg met het zorgkantoor wordt besproken hoe overbruggingszorg wordt geleverd. Betrokkene houdt recht op een opname in een zorginstelling.
Zvw:
De Zvw kent geen zorg onder de noemer overbruggingszorg. Dit is bij het antwoord op vraag 4 verwoord. De verzekeraar kent dus wel een zorgplicht die onder meer inhoudt dat de zorg tijdig geleverd moet worden.
Het bericht ‘Angstcultuur bij vervoersbedrijf Hermes’ |
|
John Kerstens (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Angstcultuur bij vervoersbedrijf Hermes»?1
Ja. Dit bericht is gebaseerd op een nog geheim onderzoeksrapport over de situatie bij vervoersbedrijf Hermes. Dit rapport is dus niet in ons bezit. Opdrachtgevers van het onderzoek zijn de OR en de directie van het vervoersbedrijf.
Hoe beoordeelt u de in het rapport geconstateerde feiten? Wat is de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid (ministerie, inspecties), de provincie (als opvolger van de stadsregio) en de betrokken gemeentelijke overheden bij deze kwestie?
Het rapport is nog niet gepubliceerd, dus op dit moment kunnen er geen uitspraken worden gedaan over de feiten.
Uitgangspunt van de Wet Personenvervoer 2000 (wp2000) is dat personeelsbeleid een zaak is van de vervoerder. De wp2000 schrijft wel voor dat aan een concessie voorschriften moeten worden verbonden ten aanzien van het waarborgen van een verantwoorde mate van veiligheid ten behoeve van zowel de reizigers als het personeel binnen het openbaar vervoer.
De verantwoordelijkheid voor de concessie van het busvervoer in regio Arnhem-Nijmegen ligt bij de regionale concessieverlener, provincie Gelderland. De provincie gaat niet over de bedrijfsvoering, waaronder arbeidsomstandigheden, van vervoersbedrijf Hermes, maar kan de directie wel aanspreken op de gemaakte concessieafspraken en goed werkgeverschap. De provincie Gelderland meldt dat de verantwoordelijke gedeputeerde naar aanleiding van de berichtgeving in de Gelderlander in gesprek gaat met de directie van vervoersbedrijf Hermes.
De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet. Bij klachten van de OR over de arbeidsomstandigheden volgt onderzoek door de Inspectie. Het bedrijf is bij de Inspectie bekend op basis van bezoeken in het kader van Inspectieprojecten en klachten van medewerkers in het verleden, maar er is nooit een aanleiding geweest om te handhaven door middel van sancties. De klachten van medewerkers hadden niet betrekking op deze kwestie, maar op andere aangelegenheden. Verder zijn hierover ook nu geen klachten ontvangen.
Hoe beoordeelt u (achteraf) de handelwijze van de Stadsregio in het najaar van 2014, toen de Stadsregio ervoor koos om zich niet te bemoeien met de «sores» van busbedrijf Hermes?2
Personele zaken zijn in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de vervoerder zelf, niet van de concessieverlener. De concessieverlener kan de vervoerder wel aanspreken als de concessieafspraken niet worden nagekomen.
Welke actie gaat u – of een andere overheid – ondernemen om de bedrijfscultuur van de concessiehouder te verbeteren?
Op dit moment is het rapport nog niet gepubliceerd en is het dus nog niet bekend wat de feiten zijn rondom de bedrijfscultuur van het vervoersbedrijf Hermes. In het algemeen geldt dat het in eerste instantie aan de concessiehouder zelf is om stappen te ondernemen om de bedrijfscultuur, indien nodig, te verbeteren.
In het geval van klachten van de OR over het bedrijf vanwege overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet, zal de Inspectie SZW bezien of er een reden is voor handhavende maatregelen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
De provincie Gelderland kan, indien uit het rapport blijkt dat er sprake is van het niet nakomen van de concessieafspraken, handhavend optreden.
Kunnen concessieverleners tijdens het aanbestedingsproces vervoerbedrijven ook (mede) selecteren op sociale aspecten, zoals de ziekteverzuimbegeleiding? Zo ja, wordt dit ook gedaan? Zo nee, bent u bereid dit mogelijk te maken?
De concessieverlener stelt ten behoeve van de aanbesteding van een concessie een programma van eisen vast. Het programma van eisen heeft in ieder geval betrekking op aspecten die in artikel 44 (wp2000) staan voorgeschreven. Deze wettelijke aspecten zijn leidend. Dit sluit echter niet uit dat andere aspecten, zoals maatschappelijk verantwoord ondernemen, in aanbestedingen een rol kunnen krijgen.
De inzet van clustermunitie in Jemen |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht ««Lukrake luchtaanvallen in Jemen»»?1
Ja.
Kunt u de bevindingen van Human Rights Watch bevestigen dat de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië clustermunitie inzet in Jemen? Welke informatie heeft u hierover?
Het kabinet kan de bevindingen van Human Rights Watch niet bevestigen. Navraag in Geneve, Riyadh en bij Europese partners heeft geen bevestiging hiervan opgeleverd. Het kantoor van de VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten doet op dit moment onderzoek naar deze kwestie. Indien bevindingen worden bevestigd, zal de Hoge Commissaris hierop verdere actie ondernemen. Ook het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken doet onderzoek naar aanleiding van het rapport van Human Rights Watch.
Het kabinet hecht veel waarde aan deze onderzoeken.
Hoe beoordeelt u de bevinding van de Verenigde Naties dat reeds meer dan duizend burgerdoden zijn gevallen in het conflict, waarvan een aanzienlijk deel door coalitiebombardementen?
De situatie in Jemen is zeer schrijnend en ernstig, de bevindingen van de Verenigde Naties tonen des te meer het belang aan van een politieke oplossing en de start van een onderhandelingsproces. Hoe langer dit conflict voortduurt, hoe meer slachtoffers zullen vallen.
Het kabinet maakt zich zorgen over de vele slachtoffers die vallen als gevolg van het voortdurende oorlogsgeweld in Jemen waaronder veel burgerslachtoffers inclusief vrouwen en kinderen. Zoals in de kamerbrief van 21 mei jl.(32623–151) staat, roept Nederland alle partijen op tot het respecteren van de beginselen van humanitair oorlogsrecht.
Het kabinet beschikt niet over de benodigde feitelijke informatie om in dit specifieke geval een gefundeerd oordeel te kunnen geven over de naleving van het humanitair oorlogsrecht. Dit geldt zowel voor het optreden van de coalitie als voor het optreden van de Houthi’s.
Maakt u zich gezien de inzet van clustermunitie en het hoge aantal burgerdoden zorgen over schendingen van het oorlogsrecht door onder meer Saudi-Arabië? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting van de humanitaire coördinator van de Verenigde Naties voor Jemen, de heer Van der Klaauw, dat de coalitie oorlogsmisdaden heeft begaan?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw oordeel over de mate waarin de Houthi rebellen zich in Jemen aan het oorlogsrecht houden? Deelt u de zorgen van Human Rights Watch over het optreden van de Houthi rebellen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of en zo ja hoe de strijdende partijen in Jemen, waaronder Saudi-Arabië, worden aangesproken op schendingen van het oorlogsrecht?
Het kantoor van de VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten heeft in april jl. middels een verklaring de strijdende partijen aangesproken op hun handelen. De EU heeft deze oproep ondersteund in raadsconclusies en opgeroepen tot het nemen van alle noodzakelijke maatregelen ter verzekering van de eerbiediging van het humanitair oorlogsrecht en de mensenrechten. De EU heeft in deze zelfde raadsconclusies ook opgeroepen tot onafhankelijk onderzoek naar schendingen van het humanitair oorlogsrecht en de mensenrechten.
De oproep van Turkse president Erdogan tot de verovering van Jeruzalem |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Erdogan roept op tot verovering Jeruzalem»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u Erdogan’s openlijke oproep tot het hijsen van de islamitische vlag boven de Israëlische hoofdstad Jeruzalem?
Nederland vindt dat deze en andere uitspraken niet passen.
Deelt u de mening dat Erdogan’s islamitisch-imperialistische ambities een bedreiging vormen voor democratische rechtsstaten? Zo neen, waarom niet?
President Erdoğan heeft deze en ook andere niet passende uitspraken gedaan in de verkiezingsstrijd op weg naar de parlementaire verkiezingen van 7 juni. Deze uitspraken dragen niet bij aan normalisering van de betrekkingen tussen Turkije en President Erdoğan heeft deze en ook andere niet passende uitspraken gedaan in de verkiezingsstrijd op weg naar de parlementaire verkiezingen van 7 juni. Deze uitspraken dragen niet bij aan een normalisering van de betrekkingen tussen Turkije en Israël, die goed zou zijn voor beide landen en voor de hele regio.
Deze en andere uitspraken passen niet bij een land dat zich gecommitteerd heeft aan Europese waarden en standaarden. Het geeft ook de grote uitdagingen weer die resteren op het gebied van de rechtsstatelijkheid in Turkije, zoals onder meer op de door u aangehaalde terreinen van vrijheid van meningsuiting en persvrijheid die meer en meer in het gedrang zijn gekomen onder de huidige regering. Het kabinet blijft daarom kiezen voor hetzelfde beleid ten opzichte van Turkije, met een geloofwaardig EU-toetredingsproces dat vasthoudt aan strenge toetredingsvoorwaarden. Deze benadering biedt de beste gelegenheid Turkije kritisch aan te spreken en hervormingen te bevorderen op het terrein van de rechstatelijkheid, specifiek op de terreinen van persvrijheid en vrijheid van meningsuiting.
Deelt u de mening dat islamitische verovering van Jeruzalem een ramp zou zijn voor de Westerse beschaving? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze absurde uitspraken de vrede verder weg brengen dan ooit doordat Erdogan olie op het vuur van Palestijnse terroristen gooit? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verandert de Nederlandse opstelling jegens Turkije, nu wederom blijkt dat Erdogan opjut tegen Israël en de Joodse bevolking?
Zie antwoord vraag 3.
De oproep van de Turkse president Erdogan om Jeruzalem te veroveren |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de toespraak van de Turkse president Erdogan waarin hij oproept tot verovering van Jeruzalem om daar de islamitische vlag te hijsen?1 Wat is uw oordeel over deze uitlatingen, mede in het licht van het feit dat Turkije lid is van de NAVO en kandidaat-lidstaat van de EU?
Ja. Nederland vindt deze uitspraken ongepast.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat het beleid van de Turkse president Erdogan steeds meer versmolten raakt met een uitgesproken islamitische agenda, met alle consequenties van dien voor de persvrijheid, godsdienstvrijheid, vrijheid van vereniging, de opstelling tegenover Israël, de Joden, etc.?
President Erdoğan heeft deze en ook andere uitspraken gedaan in de verkiezingsstrijd op weg naar de parlementaire verkiezingen van 7 juni. Hij heeft zich daarmee gericht op zijn veelal religieus-conservatieve achterban die de ruggengraat vormen van zijn partij. Dit neemt niet weg dat deze uitspraken niet passen.
Wat zegt het naar uw mening over het religieus-culturele klimaat in Turkije als president Erdogan met dergelijke opruiende toespraken de verkiezingen meent te kunnen winnen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u inmiddels uw afkeuring uitgesproken over deze kwalijke uitlatingen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De Turkse regering is zeer wel bekend met de opvattingen van Nederland en de Europese partners over dergelijke uitspraken. Deze zijn al eerder gewisseld in contacten met de Turkse regering en via uitspraken van de HV.
Bent u van mening dat dergelijke uitlatingen – van de president van een NAVO-land en van een kandidaat-lidstaat van de EU – niet zonder consequenties kunnen blijven? Welke consequenties verbindt u hieraan, mede gelet op het feit dat deze uitspraken bepaald niet leiden tot bevordering van het Midden-Oosten vredesproces?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te bevorderen dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije volledig worden gestopt, in ieder geval tot het moment waarop president Erdogan zich royaal heeft verontschuldigd jegens Israël – een bevriende natie voor Nederland – voor zijn ongepaste uitspraken?
Nee. Het kabinet kiest voor een geloofwaardig toetredingsproces dat vasthoudt aan strenge toetredingsvoorwaarden. Deze benadering biedt de beste gelegenheid Turkije aan te spreken en hervormingen te bevorderen op het terrein van de rechtstatelijkheid, specifiek op de terreinen van persvrijheid en vrijheid van meningsuiting. Zie verder ook mijn antwoorden op vragen 4 en 5.
Het bericht van Human Rights Watch dat Saoedi-Arabië clusterbommen gebruikt in Jemen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van Human Rights Watch dat concludeert dat Saoedi-Arabië clusterbommen gebruikt in Jemen en dat hierbij burgers gewond zijn geraakt?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Saoedi-Arabië inderdaad clusterbommen gebruikt in Jemen en dat hierbij burgers gewond zijn geraakt? Zo ja, hoe beoordeelt u het gebruik van clusterbommen door Saoedi-Arabië?
Het kabinet kan de bevindingen van Human Rights Watch niet bevestigen. Navraag in Geneve, Riyadh en bij Europese partners heeft geen bevestiging hiervan opgeleverd. Het kantoor van de VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten doet op dit moment onderzoek naar deze kwestie. Indien bevindingen worden bevestigd zal de Hoge Commissaris hierop verdere actie ondernemen. Ook het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken doet onderzoek naar aanleiding van het rapport van Human Rights Watch.
Het kabinet hecht veel waarde aan deze onderzoeken.
Wat is uw reactie op dit onderzoek van Human Rights Watch?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de coalitie en andere partijen in het Jemenitisch conflict te verzoeken om publiekelijk toe te zeggen geen clustermunitie meer te gebruiken? Zo ja, wanneer en bij welke gelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Als actieve verdragspartij bij het clustermunitieverdrag keurt Nederland elk gebruik van clustermunitie af en zal bij gebruik van deze wapens betrokken partijen daarop aanspreken. Op dit moment kan het kabinet de berichtgeving van Human Rights Watch niet bevestigen en dus niet een bepaalde partij daarop aanspreken.
Wel zullen namens Nederland naar aanleiding van dit zeer verontrustende bericht van Human Rights Watch tijdens de eerstvolgende bijeenkomst van het Clustermunitieverdrag (juni 2015) zorgen over dit bericht worden uitgesproken en de betrokken partijen om meer informatie worden gevraagd.
Bent u conform Artikel 21 van het Verdrag inzake Clustermunitie bereid deze niet-partijstaten, zoals Saoedi-Arabië, Marokko, Soedan, Qatar, Bahrein, Koeweit, Jordanië, Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten, aan te sporen toe te treden tot het Verdrag?
Ja, Nederland spoort landen die nog geen verdragspartij zijn bij het clustermunitieverdrag conform artikel 21 bij gelegenheid aan alsnog toe te treden.
De conclusie van wetenschappers dat Utrecht faalde met het sluiten van de prostitutieramen |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Universiteit Utrecht en de Erasmus Universiteit Rotterdam waaruit onder andere is gebleken dat honderden sekswerkers slachtoffer zijn geworden van de ondoordachte en overhaaste beleidsbeslissingen van de gemeente Utrecht om het Zandpad te sluiten?1
Op 3 juni 2015 is een samenvatting van het betreffende onderzoek, genaamd «Closing brothels is closing eyes – Utrechtse sekswerkers na de sluiting van het Zandpad», gepresenteerd. Op internet staat vermeld dat de verschijningsdatum van de volledige publicatie augustus 2015 zal zijn.2 Zoals ik heb geantwoord3 op schriftelijke vragen van het lid Rebel (PvdA) van uw Kamer, zal ik na de publicatie van het onderzoek kennis nemen van de inhoud.
Welke lessen kunt u trekken uit betreffend onderzoek? Welke maatregelen zullen volgens u naar aanleiding hiervan genomen moeten worden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat sluiting van het Zandpad door voormalig burgemeester Wolfsen en voormalig wethouder Isabella niet verstandig was wegens het ontbreken van onder andere een deugdelijk alternatief in Utrecht zelf? Zo nee, waarom niet?
Ik stel voorop dat het een verantwoordelijkheid van het lokale gezag is om ten aanzien van het prostitutiebeleid en de uitvoering daarvan binnen de kaders van de wet keuzes te maken die zijn toegesneden op de lokale situatie. Het college van burgemeester en wethouders legt over de lokale aanpak verantwoording af aan de gemeenteraad.
Over het landelijk programma prostitutie en de rol van gemeenten in algemene zin kan ik het volgende toevoegen.
In het landelijk programma prostitutie werkt een aantal gemeenten samen aan de verdere uniformering van het prostitutiebeleid. Het doel daarvan is het verbeteren van de sociale positie van prostituees en het beter reguleren van de branche om misstanden tegen te gaan. Het landelijk programma is gericht op kennisuitwisseling en het gezamenlijk werken aan handvatten voor gemeenten om hun prostitutiebeleid (verder) vorm te geven. Het is uiteindelijk een verantwoordelijkheid van de betreffende gemeenten om met behulp van deze informatie en handvatten hun prostitutiebeleid in te vullen.
Gemeenten hebben ook een belangrijke rol in de integrale aanpak van mensenhandel. Gemeenten kunnen bestuurlijke middelen inzetten om mensenhandel aan te pakken en medewerkers van gemeenten kunnen mensenhandel signaleren. Om gemeenten daarbij te ondersteunen, is een referentiekader «basisniveau bestuurlijke aanpak van mensenhandel» via het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid beschikbaar.
Verder is het aan gemeenten om regionaal te zorgen voor voldoende mogelijkheden voor legale prostitutie, zodat een eventuele verschuiving naar een illegaal circuit wordt tegengegaan, en voor voldoende toegang tot hulpverlening voor prostituees. Het monitoren en volgen van prostituees als er geen signalen zijn van mensenhandel is geen taak van de overheid en zou de privacy van prostituees ernstig schaden.
Kunt u door middel van een tijdspad toelichten wat de gemeente Utrecht sinds de sluiting van de ramen tot nu heeft ondernomen teneinde alternatieven te realiseren en wat de redenen zijn dat het tot nu toe (nog) niet is gelukt?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre kunt u de gemeente Utrecht helpen bij het snel(ler) realiseren van een alternatief? Op welke manier biedt het landelijk programma prostitutie een mogelijkheid om hierbij goed samen te werken? Indien dit al gebeurt, kunt u toelichten op welke wijze u gemeentes en meer specifiek Utrecht ondersteunt op dit punt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is er door de gemeente Utrecht vanaf de sluiting van alle prostitutieramen toezicht gehouden op de sekswerkers? Lag hier bij de sluiting destijds direct al een plan voor klaar? Zo nee, waarom niet? Hoe is dit geregeld in andere gemeentes?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is er door de gemeente Utrecht voorafgaand, tijdens en na de sluiting van de prostitutieramen gedaan teneinde mensenhandel aan te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe staat het beeld dat u schetst met betrekking tot de hulpverlening2 in verhouding tot de conclusie van de onderzoekers dat sekswerkers weinig tot geen contact hebben met de hulpverleners en er weinig kennis is bij de gemeente Utrecht en andere instanties over onder andere de situatie van de sekswerkers? Hoe hoog is het kennisniveau bij andere gemeentes en hoe kan deze kennis worden vergroot?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de conclusie van de onderzoekers dat er weinig kennis is bij de gemeente Utrecht en andere instanties over de mobiliteit, huidige werkplaats en situatie van de sekswerkers? Wat zijn daar de redenen van en op welke manier kan deze kennis worden vergroot of wórdt hij vergroot? Kan daarbij worden toegelicht hoe andere gemeentes hiermee omgaan bij eventuele sluiting van prostitutieplekken?
Zie antwoord vraag 3.
Uit het onderzoek wordt duidelijk dat van een aantal sekswerkers van het Zandpad duidelijk is waar zij op dit moment al dan niet werkzaam zijn; in hoeverre was de gemeente Utrecht hier ook van op de hoogte?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier krijgt de gemeente Utrecht weer zicht op de sekswerkers die na de sluiting van de prostitutiezone uit beeld zijn geraakt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat gemeentes bij sluiting van de prostitutieplekken tevens moeten zorgdragen voor alternatieven, deugdelijke toezicht, hulpverlening en monitoring van de situatie van de sekswerkers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaan u en de gemeente Utrecht ondernemen teneinde de slechte situatie waarin een aantal sekswerkers zich bevindt te verbeteren of in ieder geval in de toekomst te voorkomen? In hoeverre kunt u de gemeente Utrecht hierin ondersteunen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u reageren op de conclusies uit het onderzoek waar in voorgaande vragen nog geen reactie op is gevraagd?
Zie antwoord vraag 1.
De drastische wijziging van het zorginkoopbeleid in de Wet langdurige zorg |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat zorgkantoren de inkoop van de Wet langdurige zorg drastisch aanscherpen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Zorgkantoren gaan op een andere manier inkopen. Een belangrijk doel van de Wlz is dat zorgkantoren op kwaliteit en inhoud van zorg gaan inkopen. Dit is ook onderdeel van het plan van aanpak kwaliteit verpleeghuizen «Waardigheid en trots». Hierin is de doelstelling opgenomen dat zorgkantoren een omslag maken bij hun inkoopbeleid. Hierin hebben zorgkantoren samen met Zorgverzekeraars Nederland (hierna: ZN) een eerste stap gemaakt bij het opstellen van het zorginkoopkader 2016. Het gaat hierbij niet zozeer om het aanscherpen van de inkoop, maar om een andere manier van inkopen en verantwoordelijkheidsverdeling. «Spreadsheetinkoop» maakt plaats voor de dialoog en aanbieders zullen daarbij meer dan voorheen zelf aan zet zijn: zij moeten zelf aangeven waar ze naartoe willen als organisatie en op welke wijze zij willen werken aan het verbeteren van de kwaliteit van zorg. In de dialoog staat het maken van afspraken op maat tussen de zorgaanbieder en het zorgkantoor centraal, gedefinieerd in de toegevoegde waarde voor de cliënt: «wat merkt de klant hiervan?». Ik vind dit een positieve ontwikkeling.
Vindt u het wenselijk dat zorgkantoren hun inkoop in zijn geheel afstemmen op kwaliteit? Hoe stellen zij de kwaliteit vast en doen ze dat eenduidig? Kunt u uw antwoord toelichten?
De zorgkantoren richten zich niet alleen op kwaliteit maar ook op de vernieuwing van het zorginkoopproces en op de cliëntgerichtheid. De zorgkantoren hebben gekozen voor het opstellen van een uniform inkoopkader per sector: voor Wlz Verpleging & Verzorging, voor Wlz Gehandicaptenzorg en voor Wlz Geestelijke gezondheidszorg. Binnen elk van die sectoren geldt een programma van eisen. Voor de V&V zijn dat kwalitatief inhoudelijke voorwaarden aan het leveren van zorg in de Wlz, aanvullend op de huidig geldende wet- en regelgeving. Het betreft zowel voorwaarden in aanvulling op de NZa-beleidsregels als voorwaarden ten aanzien van het zorgplan, het kwaliteitssysteem van de zorgaanbieder, het betrekken van de cliëntenraad, de informatievoorziening aan cliënten en het leveren van zorg thuis. In het plan van aanpak «Waardigheid en Trots» staat dat de sector werkt aan een kwaliteitskader voor zowel de interne kwaliteitssystemen van de aanbieders als de externe verantwoording (waaronder de inkoop). Centraal hierbij staat de kwaliteit en waardigheid door de ogen van de client. Het gaat niet over de vraag hoe we alle aspecten van kwaliteit kunnen meten, maar over de vraag of de zorgaanbieders heeft nagedacht over de onderdelen die van belang zijn voor kwaliteit, hoe de zorgaanbieders dit in een cyclus heeft vormgegeven. Ik zal u in de voortgangsrapportages over Waardigheid en Trots informeren over de stand van zaken.
Erkent u dat zorgkantoren tot nu toe kwaliteit lieten toetsen via keurmerken en dat al is vastgesteld dat keurmerken wel duur zijn maar niets zeggen over kwaliteit van zorg en leven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgkantoren vragen aan de aanbieders een goed werkend kwaliteitssysteem als randvoorwaarde. Ik ben het met u eens dat keurmerken geen garantie zijn voor goede zorg. Zorgkantoren hebben de afgelopen jaren kwaliteit met name getoetst aan de hand van de landelijk opgestelde (Zizo) indicatoren.
Met de nieuwe wijze van inkoop staat vooraf niet meer het instrument centraal, maar komen zorgaanbieder en zorgkantoor tot een maatwerkafspraak, waar zorgkantoren gaan vragen om het resultaat inzichtelijk te maken.
Hoe gaat u voorkomen dat zorgverzekeraars op de stoel van de Inspectie voor de Gezondheidszorg gaan zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en zorgverzekeraars (hier: Wlz-uitvoerders), kijken ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid naar de kwalteit van de geleverde cq te leveren zorg. De inspectie houdt toezicht op de naleving van een groot aantal en de normen die de sector zichzelf oplegt. Zij handhaaft zonodig met gebruikmaking van haar bestuursrechtelijk instrumentarium. De zorgkantoren gebruiken de kwaliteitsnormen in de privaatrechtelijke onderhandelingen over de inkoop van de zorg. Dat in de benadering van beide de aandacht steeds meer komt te liggen op de kwaliteit van leven van de cliënt is uit het oogpunt van eenheid van benadering een goede zaak, maar dit betekent niet de de ėén op de stoel van de ander gaat zitten. De verantwoordelijkheden van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en zorgverzekeraars (hier: Wlz-uitvoerders) zijn anders, maar sluiten wel op elkaar aan. Waar de Inspectie toezicht houdt op de toetreding van aanbieders en of de basiszorg op orde is, gaan zorgkantoren met de aanbieders in gesprek hoe de geleverde zorg dusdanig kan worden ingezet of verbeterd, dat het de kwaliteit van leven van de cliënt ten goede komt.
Vindt u het juist dat zorgaanbieders die onder verscherpt toezicht staan niet meer in aanmerking komen voor een meerjarige overeenkomst tegen basistarief? Is het niet de taak van de inspectie om te oordelen of een zorgaanbieder wel of geen zorg mag verlenen? Waarom dicht u deze taak toe aan zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer zorg onder de basiskwaliteit zakt, zal een aanbieder onder verscherpt toezicht worden geplaatst, tenzij de zorg dermate onder de maat is dat tot sluiting moet worden overgegaan. Indien een zorgaanbieder onder verscherpt toezicht is geplaatst kan een zorgkantoor deze aanbieder blijven contracteren. Zeker vanuit de continuïteit van zorg voor bestaande cliënten kan ik me dat voorstellen. Deze keuze is aan het zorgkantoor, zolang het zorgkantoor maar aan de zorgplicht voldoet. Ook kan ik me daarbij voorstellen dat een zorgkantoor eenjarige contracten afsluit met deze aanbieder, zodat goed gemonitord kan worden of en welke verbetering er plaatsvindt ten opzichte van de verbeterpunten die de IGZ heeft aangemerkt ten opzichte van de basiskwaliteit.
Vindt u het wenselijk dat basistarieven voor zorgverlening per zorgkantoor verschillend gehanteerd gaan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgkantoren hebben een stap vooruit gemaakt waar het gaat om het uniformeren van het inkoopproces. Waar bij de inkoop van 2015 het inkoopproces tussen verschillende zorgkantoren kon verschillen, is voor de inkoop van 2016 een gezamenlijk proces opgesteld. Een belangrijke afspraak binnen het zorginkoopkader2016 is de ruimte voor de keuze van de cliënt. Zorgkantoren zullen hun budget niet al voorafgaand aan het jaar volledig uitzetten. Zo houden zij immers de ruimte om gedurende het jaar tegemoet te blijven komen aan de keuze van nieuwe cliënten. Wlz-uitvoerders/zorgkantoren zullen in de komende jaren verder bekijken welke onderdelen binnen het zorginkoopproces verder kunnen worden geüniformeerd. Ook het startpunt van de onderhandelingen zal daarbij worden bekeken: de basistarieven. Ik snap overigens dat het voor een aanbieder vreemd kan overkomen dat er voor locaties in andere regio’s verschillende basistarieven worden gehanteerd. Daarentegen kan het zo zijn dat de kwaliteit of aandachtspunten per locatie (per regio) verschillen en het niet zo vreemd is dat de tarieven per locatie (per regio) dan ook verschillend kunnen zijn.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) die aangeeft problemen te hebben met het idee dat verschillende zorgkantoren in de eigen regio een eigen basistarief mogen bepalen? Hoe gaat u erop toezien dat er gewerkt gaat worden met fatsoenlijke tarieven op basis van kwaliteit en niet op basis van de laagste prijs? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 6.
Gaat u in het vervolg maatregelen treffen tegen zorgkantoren die zorg inkopen onder de maximumtarieven die bepaald zijn door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)? Zo nee, waarom niet?
De tarieven die de NZa vast stelt, zijn niet voor niets maximumtarieven. Zorgkantoren kunnen differentiëren in de tarieven, bijvoorbeeld om een aanbieder die goede kwaliteit biedt te belonen.
Het is de vrijheid van zorgkantoren om tarieven af te spreken die onder het maximumtarief zitten. Kwaliteit of verbetering van kwaliteit moet beloond kunnen worden. Hoe beter de kwaliteit van zorg bij een aanbieder, hoe hoger het tarief.
Ik ga dan ook geen maatregelen treffen tegen zorgkantoren die zorg inkopen onder de maximumtarieven die door de NZa zijn bepaald.
Wat wordt precies verstaan onder aanvullende regionale voorwaarden waarin een zorgkantoor speciale voorwaarden kan opstellen? Wordt hiermee de inkoop van zorg niet onnodig bureaucratisch gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De sectorale inkoopkaders zijn uniform en vormen de basis voor het zorginkoopbeleid van de individuele zorgkantoren. Het inkoopkader inclusief bijlagen en de nog te publiceren Nota’s van Inlichtingen maken integraal onderdeel uit van de overeenkomst die zorgaanbieder en zorgkantoor naar aanleiding van deze inkoopprocedure eventueel aangaan.
Ik onderschrijf het standpunt van ZN die met het inkoopkader nadrukkelijk geen blauwdruk wil bieden voor de dialoog die de zorgkantoren en de aanbieders van langdurige zorg met elkaar aangaan. Ruimte voor regionaal maatwerk is essentieel, omdat de situatie van zorgkantoorregio tot zorgkantoorregio verschilt.
Hoe gaat u voorkomen dat door discutabele normen – gesteld door de zorginkoper – instellingen die werken volgens het principe «regelvrije zorginstelling» het werk onmogelijk wordt gemaakt?3
Voor 2016 is door zorgkantoren in consultatie met onder andere de brancheorganisaties van zorgaanbieders het beleid voor de inkoop van langdurige zorg vastgesteld, zoals dat 1 juni 2015 door ZN en zorgkantoren is gepubliceerd. Centraal in het zorginkoopbeleid staat, in tegenstelling tot voorgaande jaren, de dialoog met de zorgaanbieder aan de hand van een zelfanalyse van de laatste en het voorstel voor een ontwikkelplan dat de zorgaanbieder indient bij het zorgkantoor. Door het introduceren van de dialoog en het daarmee verlaten van de «spreadsheetinkoop» kan een situatie, zoals door de vragensteller bedoeld, worden voorkomen. Daarbij heb ik aanbieders binnen de sector verpleging en verzorging een uitnodiging gestuurd om zich in te schrijven voor «de 200 vernieuwende zorgaanbieders». Wanneer zij in dit traject met een plan komen (bijv. regelarm) en worden geselecteerd, dan kunnen zij dit plan ook indienen bij zorgkantoren ten behoeve van de zorginkoop 2016.
Hoe gaat u voorkomen dat zorgkantoren wurgcontracten opstellen waardoor zorgaanbieders gedwongen kunnen worden een contract te tekenen, zonder dat er goed overleg aan beide kanten is geweest? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is mij onduidelijk wat in dit verband wordt bedoeld met wurgcontracten en of deze in het verleden zijn afgesloten. Het nieuwe zorginkoopkader is juist bedoeld om de dialoog aan te gaan tussen het zorgkantoor en de zorgaanbieder en meer dan voorheen in goed overleg tot overeenstemming te komen. Dit geldt te meer daar het niet alleen in het belang is van de zorgaanbieder maar ook van het zorgkantoor goede afspraken te maken met het oog op de continuïteit van zorgverlening
Hoe verhoudt de nieuwe regierol op kwaliteit bij zorginkopers zich tot de aangekondigde nieuwe financiering?
Ik ben momenteel breed aan het verkennen met veldpartijen welke aandachtspunten er voor de toekomst zijn ten aanzien van de financiering en bekostiging in de Wlz. Onderdeel van deze verkenning is het samenspel tussen de verschillende schakels in de Wlz-keten, zoals de indicatiestelling, de bekostiging en de verantwoording, maar ook de zorginkoop. Deze verkenning is nog gaande. Ik streef er naar om de aandachtspunten voor de toekomst van de financiering en bekostiging in de Wlz als onderdeel van de vernieuwingsagenda Wlz voor de zomer naar de Kamer te sturen.
Hoe verhoudt de nieuwe inkooprol op kwaliteit zich tot het «uitrollen» van de lessen van het «regelarm werken» uit het experiment regelarme zorginstellingen?
Een betere kwaliteit van zorg die beter aansluit bij de wensen van de cliënt (maatwerk) is één van de doelstellingen van de Wlz. Zorgkantoren gaan voor de inkoop van langdurige zorg in 2016 de dialoog aan met de zorgaanbieder over hoe de kwaliteit van zorg op en hoger plan gebracht kan worden. Dit doen zij aan de hand van een zelfanalyse van de zorgaanbieder en een mogelijk voorstel voor een ontwikkelplan. De lessen, zoals geleerd vanuit de (tussen)evaluatie van ERAI, kunnen daarin meegenomen worden. Juist experimenten binnen ERAI hebben laten zien hoe met betrekking tot kwaliteit beter aangesloten kan worden bij de belevingswereld van de cliënt, zoals bijvoorbeeld De Hoven. In lijn met het nieuwe inkoopbeleid ga ik er vanuit dat zorgkantoren die kwaliteitsontwikkeling bij zorgaanbieders zullen ondersteunen en stimuleren.