De zaak-Spijkers |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Kent u de vaststellingsovereenkomst (VO) tussen dhr. Spijkers en de Staat der Nederlanden die het conflict tussen dhr. Spijkers en de Staat tot een einde zou moeten brengen?
Ja.
Is het waar dat de Minister van Binnenlandse Zaken een besluit heeft genomen, een «akte van vernietiging» met betrekking tot het medisch dossier getekend heeft, en dat hij deze aan een zorgverzekeraar heeft opgestuurd met het verzoek het medische dossier van dhr. Spijkers te vernietigen?
Zoals gemeld in het antwoord van 15 januari 2015 (Kamerstuk 28 686, nr.14) hebben noch de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), noch de Minister van Defensie een besluit genomen om (een gedeelte van) het medisch dossier van de heer Spijkers te laten vernietigen. Wel is de digitale versie van het medisch dossier uit het geautomatiseerde systeem van Achmea Arbo, de rechtsopvolger van de Rijks- bedrijfsgezondheids- en bedrijfsveiligheidsdienst (RBB), verwijderd. Daartoe is een «Verklaring van Vernietiging» opgesteld, conform artikel 8, Archiefbesluit 1995, Stb. 1995, nr. 671. Zowel de papieren versie van het medische dossier als genoemde verklaring maken deel uit van de collectie archiefbescheiden die door het Ministerie van Defensie is ondergebracht in het Nationaal Archief. De toegang tot deze collectie is geregeld in een convenant dat op 25 november 2006 is gesloten met de Ministeries van BZK en Defensie, het Nationaal Archief en een notaris.
Indien zo’n besluit bestaat, kunt u dat dan met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de zorgverzekeraar het digitale medische dossier vernietigd?
Niet een zorgverzekeraar maar de toenmalige arbodienst, Achmea Arbo, heeft het digitale medische dossier verwijderd uit zijn geautomatiseerde systeem. Een papieren kopie van dit medische dossier is ondergebracht in het Nationaal Archief.
Is het waar dat de zorgverzekeraar een papieren kopie van dit dossier in een verzegelde enveloppe aan de Staat gestuurd heeft?
Is deze verzegelde enveloppe ooit geopend, wie heeft hem verspreid en wie heeft er inzage in gehad?
Welke wettelijke grondslag heeft het besluit van de Minister om iemands medisch dossier te laten vernietigen?
Er is geen besluit genomen om het medische dossier van de heer Spijkers te laten vernietigen.
Kent u artikel 23 Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp) dat stelt dat dit voor de verwerking van persoonsgegevens niet is toegestaan tenzij hiervoor nadrukkelijk toestemming wordt gegeven door de betrokkene, in dit geval dhr. Spijkers?
Bent u van mening dat de VO, die ook door dhr. Spijkers is ondertekend, kan gelden als «nadrukkelijke toestemming van de betrokkene» zoals bedoeld in art. 23 Wbp.?
Deelt u de mening dat, nu artikel 7 uit de VO o.a. stelt dat door de Staat «informatie waardoor de heer Spijkers belemmerd wordt, uit zijn systemen zal worden verwijderd», uitsluitend dhr. Spijkers kan beoordelen welke informatie hij als belemmerend ervaart en dat hij dus op de hoogte gebracht dient te worden?
Bent van mening dat de Nederlandse Staat op basis van artikel 7 uit de VO gerechtigd is op welke manier dan ook Spijkers» medische dossier te verwerken, of een oproep te doen voor het wissen hiervan bij private organisaties?
Bent u bereid toe te geven dat de verwerking danwel vernietiging van Spijkers» medische dossier onwettig was omdat Spijkers geen «nadrukkelijke toestemming» heeft gegeven zoals omschreven in artikel 23 Wbp? Bent u bereid dit juridisch te laten toetsen?
Bent u bereid toe te geven dat de verwerking danwel vernietiging van Spijkers» medische dossier onwettig was omdat de formulering van artikel 7 uit het VO simpelweg niet toereikend is voor een dergelijke actie zonder de uitdrukkelijke in- en toestemming van dhr. Spijkers? Bent u bereid dit juridisch te laten toetsen?
Op welke wijze kan dhr. Spijkers inzage krijgen in het volledige medische dossier dat zich op dit moment in het nationaal archief bevindt?
Het archief is ondergebracht bij het Nationaal Archief. Hierbij zijn onder meer de Archiefwet, de Wet Openbaarheid van Bestuur en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wpb) van toepassing. De heer Spijkers heeft op grond van de Wpb recht op inzage in zijn persoonsdossier. Binnen dat kader heeft de heer Spijkers ook een kopie van zijn persoonsdossier ontvangen, inclusief het medische dossier dat zich bij Achmea Arbo bevond.
Indien informatie in het medisch dossier geschrapt diende te worden, is die medische informatie dan wellicht incorrect, zijn er incorrecte diagnoses gesteld, en is er dan niet aanleiding om een tuchtzaak te starten tegen de mensen die die informatie in het dossier gezet hebben?
Het volledige medische dossier dat zich bij Achmea Arbo bevond, is overgebracht naar het Nationaal Archief. In dit dossier is een informatie-overzicht opgenomen ten behoeve van een advies door de Commissie van beroep met persoonlijke aantekeningen van een bedrijfsarts. Hierbij is sprake van een onjuiste weergave van twee medische rapporten. De heer Spijkers heeft over dit informatie-overzicht een tuchtrechtelijke procedure tegen de betrokken bedrijfsarts aanhangig gemaakt, die in twee instanties is behandeld en uiteindelijk door het Centraal Medisch Tuchtcollege is afgewezen.
Op welke wijze kan de Tweede Kamer inzage krijgen in het hele dossier van de affaire-Spijkers en de affaire-Oova, zoals die nu in het nationaal archief liggen, om een oordeel te vormen over de gang van zaken?
Deze vragen zijn eerder aan de orde gekomen in de brief van de toenmalige Staatssecretaris Van der Knaap van 29 augustus 2005 (Kamerstuk 28 686, nr. 6). Daarin wordt gemotiveerd waarom het dossier Spijkers niet in zijn geheel en zonder beperkingen is opengesteld.
Op welke wijze kan een onderzoeker inzage krijgen in het hele dossier van de affaire-Spijkers en de affaire-Oova, zoals die nu in het nationaal archief liggen, om een oordeel te vormen over de gang van zaken?
Zie antwoord vraag 16.
Wie heeft op dit moment toegang tot het dossier van de zaak-Spijkers?
De toegang tot het dossier is geregeld in het convenant dat op 25 november 2006 is gesloten met de Ministeries van BZK en Defensie, het Nationaal Archief en een notaris. De Ministers van BZK en Defensie (of een door hen gemandateerde of gevolmachtigde vertegenwoordiger) hebben toegang tot het archief, uitsluitend in aanwezigheid van een notaris en een rijksarchivaris.
Deelt u de mening dat ten minste de indruk gewekt wordt dat de geheimhouding die wordt toegepast, meer dient om falen van mensen binnen het Nederlandse overheidsapparaat toe te dekken dan de persoonlijke levenssfeer van klokkenluiders te beschermen?
Mocht die indruk zijn gewekt, dan is dat in ieder geval niet de bedoeling geweest. Het op zorgvuldige wijze invulling geven aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Vaststellingsovereenkomst, heeft bij alle partijen steeds voorop gestaan.
Het hoofdkwartier van Hamas in Turkije |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving1 over verijdelde aanslagen door Hamas tegen Israël en de woede bij Israël over het faciliteren daarvan door Turkije?
Ja.
Klopt het dat Israël voor de tweede keer in korte tijd aanslagen door Hamas verijdeld heeft die volgens Israël vanuit een hoofdkwartier van Hamas in Turkije georganiseerd zouden zijn?
Het kabinet kan deze berichtgeving niet bevestigen.
Klopt het dat Hamas het hoofdkwartier van zijn buitenlandse operaties verplaatst heeft van Syrië naar Turkije?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ook geschokt door deze berichtgeving? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de ernstige beschuldigingen van Israël aan Turkije te onderzoeken, aanhangig te maken in internationale fora en in bilaterale contacten met Turkije?
In de ogen van de Turkse regering is Hamas in 2006 democratisch gekozen en is het daarmee een legitieme gesprekspartner. Voor Nederland geldt dat contacten met Hamas pas aan de orde kunnen zijn, nadat Hamas de zogenoemde Kwartetbeginselen heeft aanvaard: erkenning van Israël, afzweren van geweld en aanvaarding van eerdere aangegane akkoorden en verplichtingen. Behalve Turkije is een beperkt aantal andere partijen in contact gebleven met Hamas, waaronder het Kwartetlid Rusland, de niet-EU-lidstaten Zwitserland en Noorwegen en Arabische landen als Egypte en Qatar. Het kabinet ziet geen aanleiding te pleiten voor een onafhankelijk internationaal onderzoek naar de beweerde steun van Turkije aan Hamas.
Bent u bereid te pleiten voor een onafhankelijke internationaal onderzoek naar de steun van Turkije aan Hamas en onmiddellijke stopzetting van elke vorm van steun aan Hamas?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het toestaan van een hoofdkwartier van een terroristische organisatie, waarvandaan aanslagen op Israël worden voorbereid, gecoördineerd en aangestuurd, een NAVO-lidstaat waardig?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat Israël er bij de NAVO op aangedrongen heeft om actie te ondernemen tegen de steun van Turkije aan Hamas? Zo ja, op welke wijze heeft Israël dat gedaan en wat was het antwoord van de NAVO?
Het kabinet is hiervan niet op de hoogte.
Bent u bereid het verzoek van Israël te honoreren en deze kwestie te agenderen in de NAVO op ministerieel niveau?
Nee.
Heeft Israël in contacten met Nederland, op ambtelijk of politiek niveau en/of het niveau van inlichtingendiensten, reeds aandacht gevraagd voor de link tussen Turkije en inmiddels twee verijdelde aanslagen door Hamas? Zo nee, bent u bereid dit contact te zoeken?
Het kabinet is regelmatig in contact met Israël om te spreken over allerlei onderwerpen. Over mogelijke contacten op het niveau van inlichtingendiensten worden in het openbaar geen uitspraken gedaan.
Herinnert u zich eerdere vragen met zeer concrete aanwijzingen voor steun van Turkije aan jihadistische organisaties?2
Ja.
Deelt u de mening dat het aantal aanwijzingen voor steun van Turkije aan terroristische, jihadistische organisaties zo groot is en dat deze aanwijzingen zo concreet zijn, dat er niet langer gewacht kan worden met een echt diepgaand onderzoek in deze? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet kan deze aanwijzingen niet bevestigen en ziet geen noodzaak voor een onderzoek. In gesprekken met de Turkse autoriteiten ontkennen deze ook expliciet steun te verlenen aan dergelijke organisaties.
Durft u na de eerdere diplomatieke rellen met Turkije naar aanleiding van uitspraken van de ministers van Defensie, respectievelijk Sociale Zaken en Werkgelegenheid, nog kritisch richting Turkije te zijn in deze kwestie?
Het kabinet is daar waar nodig kritisch in de relatie met Turkije. Dit gebeurt in bilateraal kader, maar ook in EU-verband.
Het bericht: “Zorgvernieuwing… Op papier” |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht: «Zorgvernieuwing ... Op papier»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het systeem voor de vergoeding van tandheelkundige zorg in AWBZ-instellingen hopeloos verouderd is? Zo ja, waarom is hier niet eerder vernieuwing doorgevoerd?
Ik ben het geheel met u eens dat deze declaratiesystematiek aan vernieuwing toe is. Het is ook partijen bekend dat dit document gedigitaliseerd moet worden en dat dit mogelijk aanpassingen van de gebruikerssoftware vraagt. Bij het geheel van de voorbereidingen op de veranderingen in de zorg, zijn prioriteiten gesteld. Binnen het grote geheel van de werkzaamheden heeft dit onderwerp bij CAK en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) niet de hoogste prioriteit gekregen. Ik laat het aan CAK en ZN om een geschikt moment te kiezen om dit onderdeel van de declaratiesystematiek te vernieuwen.
Onderschrijft u de constatering dat de kans op fraude met dit systeem onnodig groot is, en dat er derhalve op korte termijn gewerkt moet worden met een minder fraudegevoelig systeem? Zo ja, op welke termijn kan een voorstel voor een dergelijk systeem tegemoet worden gezien?
In zijn algemeenheid is het zo dat in een gedigitaliseerd systeem opvallende patronen, die kunnen wijzen op fraude, sneller naar voren komen. Er zijn mij evenwel geen aanwijzingen bekend dat er sprake is van fraude bij de tandheelkundige zorg in de AWBZ. Ik zie daarom uit hoofde daarvan geen noodzaak om CAK en ZN te verzoeken dit een hogere prioriteit te geven.
Denkt u, met het oog op vermindering van administratieve lasten, dat een digitaal systeem tot minder lasten zal leiden, en daarmee ook een kostenbesparing kan realiseren?
Een digitaal systeem kan, mits goed geïmplementeerd, gebruiksvriendelijker zijn. Over de kosten en baten kan ik geen uitspraak doen, omdat ik geen zicht heb op de kosten van de implementatie en exploitatie van een dergelijk systeem en mogelijke besparingen.
Zijn er meer onderdelen in de langdurige zorg waarin gebruik wordt gemaakt van vergelijkbare achterhaalde systemen? Zo ja, bent u voornemens ook deze achterhaalde systemen aan te passen?
Volgens ZN is dit een van de laatste processen, zo niet het laatste proces, dat vernieuwd moet worden.
De toespraak van de Britse premier Cameron en de berichtgeving ‘Cameron presenteert strengere regels voor EU-migranten' |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de inhoud van de toespraak1 die de Britse premier Cameron heeft gegeven op 28 november 2014 en het bericht «Cameron presenteert strengere regels voor EU-migranten»?2
Ja.
Zo ja, hoe waardeert u de bijdrage van de Britse premier Cameron en zijn voorstellen op het gebied van intra EU-migratie?
De toespraak van de Britse premier Cameron vormt een bijdrage aan de discussie in Europa over de maatschappelijke effecten van EU-arbeidsmobiliteit. Positief te waarderen is dat de Britse premier in zijn toespraak heeft aangegeven te willen vasthouden aan het beginsel van vrij verkeer van werknemers. Uiteindelijk is voor Nederland de inhoud van eventuele concrete voorstellen vanuit het VK bepalend voor het antwoord op de vraag of deze eventueel gesteund kunnen worden. In dit stadium gaat het nog maar om globale voorstellen, die vooral een rol lijken te spelen in de aanloop naar de algemene verkiezingen in het VK (in mei 2015). Nederland acht het fundamentele beginsel van vrij verkeer van personen en werknemers heel hoog. Dit vormt een belangrijk uitgangspunt bij de beoordeling van eventuele concrete voorstellen die te zijner tijd in discussie komen. Nederland zal geen steun verlenen aan initiatieven die dit fundamentele beginsel voor specifieke groepen EU-burgers beperken.
Wat vindt u van het voorstel van de Britse premier Cameron om arbeidsmigranten alleen te laten migreren op het moment dat ze een baanaanbod op zak hebben? Hoe ziet u dit voorstel in het licht van het vrije verkeer binnen de Europese Unie (EU)?
De huidige regels voor het vrije verkeer, zoals geformuleerd in de Richtlijn vrij verkeer, stellen al beperkingen aan het verblijfsrecht van werkzoekenden in een andere lidstaat. Zo moet iemand die in een andere lidstaat verblijft om werk te zoeken (na afloop van de vrije termijn van drie maanden) kunnen bewijzen dat hij een reële kans op werk heeft. Heeft hij geen reële kans op werk, dan kan het verblijfsrecht vervallen indien hij niet over voldoende middelen van bestaan beschikt. Gedurende de periode dat hij werk zoekt, heeft hij geen recht op bijstand.
Het verblijfsrecht van personen die minder dan een jaar in een andere lidstaat hebben gewerkt, kan vervallen als zij na zes maanden nog geen werk hebben gevonden en niet over voldoende middelen van bestaan beschikken. Gedurende de periode dat hij werk zoekt, heeft hij geen recht op bijstand.
Gezien deze al bestaande restricties, richt Nederland zich in eerste instantie op EU-maatregelen die fatsoenlijk werk bevorderen en uitbuiting van arbeidsmigranten tegengaan.
Wat vindt u van het voorstel van de Britse premier Cameron om migranten die binnen zes maanden geen werk hebben gevonden te melden dat zij het land dienen te verlaten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het voorstel van de Britse premier Cameron om tot een ingroeimodel te komen op sociale zekerheid, dat ook is opgenomen in het regeerakkoord van oktober 2012, en op de toegang tot sociale huisvesting?
In het regeerakkoord is opgenomen dat het kabinet zich in EU-verband inspant om ook voor EU-burgers te laten gelden dat zij pas na zeven jaar bijstand kunnen krijgen, mede in het kader van een te ontwikkelen ingroeimodel voor de sociale zekerheid.3
Het komen tot een ingroeimodel voor de sociale zekerheid is reeds enkele jaren een terugkerend thema en vanaf 2004 meermalen grondig onderzocht. Primair handelt het om de vraag welke aanspraken arbeidsmigranten kunnen ontlenen aan het Nederlandse socialezekerheidsstelsel. Het Nederlandse socialezekerheidsstelsel kent al in belangrijke mate een opbouwkarakter, er zijn referte-eisen dan wel wachttijden in de WIA en de WW opgenomen. Voor de AOW en ANW geldt dat pas recht op uitkering kan ontstaan als de betrokkene een duurzame band met Nederland heeft (gehad).
Het kabinet streeft naar een redelijk evenwicht tussen het voorkomen van een aanzuigende werking enerzijds en inkomensbescherming voor degenen die al langer in Nederland zijn anderzijds. Een belangrijk kader in dit verband zijn de internationale verdragen en de daaruit voortvloeiende verplichtingen. Voor wat betreft de toegang tot de sociale zekerheid is het kabinet van oordeel dat recente uitspraken van het Europese Hof van Justitie4 laten zien dat het vrij verkeer zijn begrenzing vindt waar een beroep van migrerende niet-actieven op speciale non contributieve uitkeringen (in Nederland zijn dat de Toeslagenwet en de Wajong) en bijstand leidt tot een onredelijk beroep op het socialebijstandsstelsel van een lidstaat.
De wens te komen tot een verlenging van de periode voor het aanvragen van een bijstandsuitkering van vijf naar zeven jaar levert strijd op met meerdere internationale verplichtingen waaraan Nederland is gebonden. Zo zien het Europees Verdrag inzake Sociale en Medische Bijstand en het Europees Sociaal Handvest op gelijke behandeling wat betreft de verstrekking van bijstand aan de burgers van de staten die evenals Nederland partij zijn bij dat verdrag. Die verdragen beperken de mogelijkheid om de periode voor het aanvragen van een bijstandsuitkering te verlengen naar zeven jaar.
Op grond van Europese regelgeving moeten lidstaten de status »duurzaam verblijf» toekennen aan EU-burgers. Derdelanders die vijf jaar legaal en ononderbroken verblijf in die lidstaat hebben gehad krijgen na vijf jaar de status langdurig ingezetene. Als deze groepen bijstand aanvragen kan dit geen gevolgen meer hebben voor hun verblijfsrecht. Het voornemen om de periode van vijf naar zeven jaar te verlengen is derhalve onder de huidige Europese regelgeving niet mogelijk.
Teneinde een herziening van deze Europese regelgeving te bewerkstellingen, is een gekwalificeerde meerderheid in de Raad nodig. Uit bilaterale contacten is tot nu toe gebleken dat lidstaten de wens van Nederland op dit punt niet delen.
Het kabinet maakt zich op Europees niveau momenteel wel sterk voor het tegengaan van andere ongewenste effecten van arbeidsmigratie, zoals het bestrijden van uitbuiting, fraude en schijnconstructies (zgn. «decent work agenda»). Aanpak van deze problemen lijkt in EU-verband wel op een breder draagvlak te kunnen rekenen.
Huidige Nederlandse wetgeving staat niet toe dat er bij de toewijzing van sociale huurwoningen onderscheid naar nationaliteit gemaakt mag worden. Iedere Europeaan kan zich bij de woningcorporatie inschrijven en bouwt afhankelijk van de lokale woningmarkt wachttijd op om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning. In de grote steden bedraagt de wachttijd een aantal jaren. De meeste flexwerkers komen via de werkgevers naar Nederland. Mede om die reden heeft de Minister van BZK in 2012 een nationale verklaring ondertekend met 17 andere bestuurlijke partijen om gezamenlijk te komen tot meer betere plekken voor flexwonen. In 9 regio’s resulteert dat in de komende jaren tot 31.000 extra plekken.
Wat vindt u van het voorstel van de Britse premier Cameron om de kinderbijslag niet meer exporteerbaar te laten zijn en de opvatting dat belastingvoordelen met betrekking tot kinderen niet mogen gelden wanneer de kinderen nog in land van herkomst wonen?
Uitgangspunt van het beleid van deze regering ten aanzien van de kinderbijslag en het kindgebonden budget is dat deze uit de belastingmiddelen gefinancierde uitkeringen bedoeld zijn voor een ondersteuning in het onderhoud van kinderen die in Nederland wonen. Voor zover voor het onderhoud van kinderen van staatswege ondersteuning moet worden geboden, is dit de verantwoordelijkheid van het land waar de kosten voor het kind worden gemaakt. Dit standpunt is verwoord in de Wet tot wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met een andere vormgeving van de exportbeperking in de Algemene Kinderbijslagwet en het regelen van overgangsrecht voor de situatie van opzegging of wijziging van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie (Whek). De Whek geldt alleen voor landen buiten de EU.
Met betrekking tot de landen binnen de EU wordt in de door de Tweede Kamer aangenomen motie d.d. 4 december 2013 van het lid Heerma5 terecht gesteld dat het beperken van export van kinderbijslag binnen de EU in het Europese recht nu niet mogelijk is. De lidstaten zijn gehouden aan Verordening (EG) 883/2004 betreffende de coördinatie van socialezekerheidsstelsels. Deze verordening staat eraan in de weg dat woonplaatsvereisten worden gesteld aan de gezinsleden van de rechthebbende. Anderzijds voorkomt de verordening dat een migrerende werknemer binnen de EU dubbele gezinsbijslagen ontvangt voor hetzelfde kind. Het kabinet beziet de mogelijkheden om de door de motie gevraagde discussie aan te gaan op hun eigen merites, daarbij rekening houdend met het belang van de voortgang van de discussie die het kabinet reeds in Europees verband voert over voorkoming van uitbuiting en oneerlijke concurrentie. Voor zover thans bekend maken gezinsbijslagen onderdeel uit van het werkprogramma van de onlangs aangetreden Europese Commissie.
Ziet u net als de Britse premier Cameron de noodzaak om tot hervormingen binnen de coördinatie sociale zekerheid te komen om zo het draagvlak onder het vrije verkeer binnen de EU te kunnen behouden?
Nederland heeft een open, internationaal georiënteerde economie en heeft baat bij een Europese arbeidsmarkt. Vrij verkeer van werknemers biedt voor de individuele burgers kansen om al dan niet tijdelijk in een ander land te werken, maar is ook goed voor de Nederlandse economie en samenleving als geheel. Het is daarom belangrijk dat de publieke steun voor het vrije verkeer behouden blijft, door de ongewenste neveneffecten te bestrijden.
Nederland wil de schaduwkanten van het vrij verkeer van personen en werknemers bespreekbaar maken bij de Europese Commissie en andere lidstaten. Daarbij richt het kabinet zich, zoals hiervoor al aangegeven, in het bijzonder op EU-maatregelen die fatsoenlijk werk kunnen bevorderen en uitbuiting van arbeidsmigranten, fraude en schijnconstructies tegengaan. Voor de coördinatie van de sociale zekerheid brengt dit met zich mee, dat voor het kabinet de nadruk ligt op de regels waarbij sprake is van misbruik en oneigenlijk gebruik, zoals de detacheringsregels.
Zo ja, ziet u in de Britse premier Cameron een bondgenoot voor Nederland om gezamenlijk op te treden binnen de EU op dit thema? Zo nee, waarin verschilt u van mening met de Britse premier Cameron op dit terrein?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de coördinatieverordening sociale zekerheid (EG) 883/2004 en wat is hierbij de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie Azmani?3
Nederland heeft in 2013 aan de toenmalige Commissie per nota, ingediend met Oostenrijk, Finland, Duitsland, Ierland, Noorwegen en nadrukkelijk ondersteund door Denemarken, laten weten het onderdeel werkloosheid te willen wijzigen in de Coördinatieverordening omdat de huidige regeling geen recht doet aan de grote sociaaleconomische verschillen tussen de EU- lidstaten. Ingebracht is dat de berekening van de hoogte van de werkloosheidsuitkering van migrerende werknemers rekening zou moeten houden met het in een andere lidstaat verdiende loon. Verder heeft Nederland met een aantal gelijkgestemde lidstaten over dit punt bilateraal overleg gevoerd teneinde zoveel mogelijk stemmen te vergaren voor de herziening, aangezien besluitvorming geschiedt via gekwalificeerde meerderheid. Daarmee komt het kabinet tegemoet aan de motie van het lid Azmani.
Het is op dit moment nog niet bekend welk standpunt de nieuwe commissie gaat innemen over herziening van de coördinatieverordening. Wij volgen de ontwikkelingen nauwlettend ten einde de voorstellen op de agenda te houden.
Het onderzoek van de Inspectie van de Gezondheidszorg (IGZ) naar de zelfdoding van een bewoner in De Golfstroom |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe verklaart u dat u op 18 november 2014 zegt dat de IGZ onderzoek doet naar de zelfdoding bij De Golfstroom in Den Helder, en dat de IGZ aan journalisten van EenVandaag heeft laten weten dat pas op 21 november 2014 is besloten tot het doen van onderzoek?1 2
Zoals in onze brief van 27 november 2014 (kenmerk: 696894–130458-IGZ) is toegelicht, is bij het VAO IGZ op 18 november 2014 per abuis de casuïstiek verwisseld. De vraag van mevrouw Leijten tijdens het VAO ging over De Golfstroom in Den Helder. Door een misverstand over de vraag doelde de Minister in haar antwoord op Triade in Lelystad. In het geval van Triade was op dat moment al besloten tot het doen van nader onderzoek, zoals ook aan de Kamer is gemeld in de beantwoording van vragen van het lid Leijten over de casus Triade.
Zoals tevens vermeld in deze brief heeft de IGZ op 18 november 2014 het besluit tot nader onderzoek bij De Golfstroom genomen. Dit feit was ons ten tijde van het VAO nog niet bekend. De journalisten van EenVandaag hebben op basis van navraag bij de IGZ bericht dat het besluit tot nader onderzoek op 21 november 2014 zou zijn genomen. Dit is onjuist. Het besluit dateert van 18 november 2014, volgend op de ontvangst en bestudering van het rapport. De feitelijke effectuering van het besluit heeft in de dagen daarna plaatsgevonden. Het onderzoek zal naar verwachting binnenkort worden afgerond.
Herinnert u zich dat u op 6 oktober jl. heeft aangegeven dat de IGZ onderzoek doet, en dat dit 10 weken zou gaan duren? Waarom is dat de Kamer gemeld, terwijl de IGZ geen onderzoek was gestart?3
Ja, dat herinner ik mij. De mededeling in de brief van 6 oktober 2014 dat de IGZ besloten heeft zelf onderzoek te doen, heeft – door het gebruiken van het woord «zelf» – mogelijk een verkeerde indruk gewekt. De IGZ doet altijd direct zelf onderzoek na een melding van overlijden tijdens of kort na toepassing van dwang in de zorgverlening, zoals bij toepassing van fixatie, separatie of gedwongen toediening van medicatie. In de meeste andere gevallen, en ook voor dit onderzoek waarbij geen sprake was van dwang zoals boven omschreven, krijgt de betreffende instelling van de IGZ opdracht om eerst onderzoek te doen. Omdat de IGZ dat onderzoek door de instelling als onderdeel van het IGZ-onderzoek ziet, is het woord «zelf» gebruikt.
Om verdere misverstanden te voorkomen, is in onze eerder genoemde brief van 27 november 2014, de werkwijze van de inspectie bij het onderzoeken van calamiteiten nader verduidelijkt. In deze brief kan evenwel onbedoeld nog de suggestie worden gewekt dat ook bij overlijden tijdens of kort na toepassing van dwang eerst het onderzoek van de instelling wordt afgewacht. Dat is niet juist.
Wist u niet dat de IGZ geen onderzoek deed? Hoe kan dat?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat de IGZ tot tweemaal toe klokkenluiders niet heeft willen spreken over de situatie bij de overkoepelende zorginstelling De Vrijwaard? Vindt u het wenselijk dat de IGZ zich doof houdt voor signalen vanuit deze zorginstelling?
De inspectie heeft op 22 en 31 oktober 2014 de AbvaKabo, die namens de klokkenluiders de inspectie wilde spreken, verzocht de relevante informatie op papier toe te sturen. De AbvaKabo heeft hier geen gehoor aan gegeven, omdat zij de klokkenluiders wilde beschermen. De inspectie vindt dat jammer, omdat zij ieder signaal dat zij ontvangt over een zorgaanbieder, dus ook anonieme signalen en meldingen, gebruikt voor haar risicogestuurd toezicht en mede op basis daarvan besluit al dan niet een zorgaanbieder te bezoeken. Het melden van misstanden in de zorg bij het Landelijk Meldpunt Zorg en/of het Meldpunt IGZ, is veilig. De inspectie heeft tijdens haar contacten met De Vrijwaard overigens met de betrokken zogverleners gesproken. Het is dus niet zo dat de IGZ zich doof houdt voor de signalen van deze zorginstelling (zie het antwoord op vraag4.
Op welke wijze is de familie van de overleden bewoner betrokken bij het onderzoek van de IGZ? Kunt u een overzicht geven van contactmomenten met de nabestaanden?
Bij de start van het onderzoek heeft de inspectie de directie van De Vrijwaard laten weten dat zij (conform de Leidraad Meldingen IGZ 2013), de familie bij het onderzoek betrekt. Dit is ook gebeurd. De IGZ betrekt informatie van de familie van de overleden bewoner bij haar onderzoek en de familie wordt door de IGZ geïnformeerd over het verloop van het onderzoek.
Kunt u een feitenrelaas geven van de contacten tussen de IGZ en De Vrijwaard, de contacten tussen de IGZ en de familie, de contacten tussen de IGZ en het personeel (en vakbond) en de wegingsmomenten van de IGZ om wel of geen onderzoek te starten?
De inspectie heeft op verschillende wijzen, per telefoon en met een inspectiebezoek, vijf keer contact gehad met (personeel van) De Vrijwaard. Ook is er tweemaal contact geweest met de AbvaKabo en met de familie (zie het antwoord op vraag 5 alsmede het antwoord op vraag5.
Op basis waarvan heeft de IGZ uiteindelijk (op 21 november) besloten toch een onderzoek te gaan doen?
Wanneer de IGZ een instelling vraagt zelf onderzoek te doen, dan wordt het rapport, voorzien van een reactie van de directie en een verbeterplan ingediend bij de IGZ. Na ontvangst van de rapportage beoordeelt de IGZ of de kwaliteit van het onderzoek voldoende is geweest of dat er aanleiding is om zelf nog nader onderzoek te doen of handhavend op te treden. Dat was bij De Golfstroom het geval (zie ook het antwoord op vraag6.
Een rapport over Amerikaanse aanvallen met onbemande vliegtuigen in Pakistan en Jemen |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het rapport «You never die twice, Multiple kills in the US drone program» dat onder meer concludeert dat bij Amerikaanse aanvallen met onbemande vliegtuigen, drones, op 41 met name genoemde terreurverdachten in Pakistan en Jemen oplopend tot 1.147 mensen zijn gedood, dat hieronder veel burgers zijn, waaronder veel kinderen en dat genoemde terreurverdachten gemiddeld ruim drie keer werden «gedood» voordat zij daadwerkelijk omkwamen bij een drone aanval?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat de bevindingen van dit rapport grote kanttekeningen plaatsen bij de door de VS veronderstelde grote mate van precisie van drone aanvallen? Indien neen, waarom niet?
Het kabinet heeft onvoldoende informatie om een oordeel te geven over de in het rapport genoemde aanvallen. Ingevolge het oorlogsrechtelijke beginsel van proportionaliteit dient bij een aanval een afweging te worden gemaakt tussen enerzijds het verwachte, tastbare en rechtstreekse militaire voordeel en anderzijds het te verwachten bijkomend verlies van mensenlevens, verwonding onder burgers, schade aan burgerobjecten of een combinatie daarvan. Amerikaanse functionarissen hebben in het verleden onderstreept dat de VS grote waarde hechten aan het naleven van dit proportionaliteitsbeginsel, ook bij de inzet van bewapende drones. Het is essentieel dat dit beginsel in de praktijk wordt toegepast.
Deelt u verder de opvatting dat indien 1.147 mensen zijn omgekomen bij aanvallen op 41 terreurverdachten ten minste de verdenking bestaat dat hier sprake is van disproportioneel geweld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich de uitlatingen van uw ambtsvoorganger over transparantie op dit onderwerp in april dit jaar, waaronder zijn uitspraak dat Nederland een leidende rol kan spelen bij het bereiken hiervan?2
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de inzet van Nederland op dit punt sindsdien?
Het kabinet zet zich actief in voor een open debat in internationaal verband over hoe het huidige internationaalrechtelijk kader voor de inzet van bewapende drones beter kan worden toegepast en transparantie kan worden bevorderd.
Op 22 september jl. besprak de VN-Mensenrechtenraad in een paneldiscussie de inzet van bewapende drones bij terrorismebestrijding en militaire operaties. Nederland heeft in die discussie het belang van transparantie over de inzet van drones benadrukt. Nederland heeft daarbij ook gepleit voor een internationale dialoog over enkele bredere vraagstukken in het volkenrecht die relevant zijn voor de inzet van bewapende drones, waaronder de wisselwerking tussen mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht.
Deze thematiek werd ook besproken met een brede groep landen tijdens een discussiebijeenkomst over mensenrechten en terrorismebestrijding, die Nederland en marge van de Mensenrechtenraad had georganiseerd.
Bent u bereid opheldering te vragen bij de VS, Pakistan en Jemen over de in het rapport genoemde cijfers en de Kamer hierover te informeren? Indien neen, waarom niet?
Het kabinet acht het niet opportuun om specifiek over dit rapport nadere informatie te vragen. Nederland heeft actief contact met de Verenigde Staten en andere partners om tot afspraken te komen om de transparantie over het gebruik van drones te vergroten.
Schulden voorkomen |
|
Carola Schouten (CU), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de nuttige cursussen die CNV Vakmensen bij bedrijven geeft om problematische schulden bij werknemers te voorkomen?1
Ja, hier ben ik van op de hoogte. Het Nibud, waar CNV de samenwerking mee is aangegaan bij het tot stand komen van de cursussen, heeft mij hiervan op de hoogte gesteld. Ik ben erg blij met organisaties, zoals de CNV, en individuele werkgevers die activiteiten ontplooien om schulden bij werknemers te voorkomen. Een werkgever kan in een vroeg stadium het ontstaan van schulden signaleren en een rol spelen in het bevorderen van verantwoord financieel gedrag. Hier hebben niet alleen de werknemers baat bij, ook voor de werkgever loont het om hier aandacht aan te besteden (zie ook antwoord op vraag 3).
Er zijn meer organisaties en sectoren die activiteiten hebben ontwikkeld om problematische schulden bij werknemers te voorkomen. Met enige regelmaat spreekt mijn ministerie werkgevers die hier mee bezig zijn. Een voorbeeld hiervan is de luchtvaartsector. Het hebben van schulden als werknemer kan een knelpunt opleveren op de arbeidsmarkt. Immers, werkgevers kunnen en mogen geen medewerkers in een vertrouwensfunctie inzetten zonder een AIVD-verklaring. Daardoor dreigt voor bestaande medewerkers baanverlies als de AIVD de Verklaring van Geen Bezwaar intrekt. Het Ministerie van SZW geeft daarom cofinanciering voor het sectorplan Luchtvaart. In het kader van dit sectorplan gaat de luchtvaart 350 medewerkers die geconfronteerd worden met een (dreigend) loonbeslag en schuldenproblematiek ondersteunen met o.a. workshops schuldhulpverlening, schuldhulpcoaches en een nazorgtraject. Daarnaast worden er voor alle medewerkers preventieprogramma’s ontwikkeld en bijeenkomsten georganiseerd. Hiermee kan worden voorkomen dat medewerkers, die al in de schulden zitten, worden ontslagen.
Het is belangrijk om in een zo vroeg mogelijke stadium schulden te signaleren en aan te pakken. Hier kunnen werkgevers een rol in spelen, maar ook arboartsen. In het kader van de subsidieregeling «ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek» heb ik daarom de Hogeschool Utrecht een subsidie verleend voor het aanbieden van passende kennis en een toepassingsmethodiek aan o.a. Arboartsen2 om financiële problematiek bij werknemers bespreekbaar te maken en hen bij te staan met voorlichting.
Bent u bereid om in contact te treden met werkgevers en vakbeweging om te onderzoeken of, en zo ja hoe, u hen kunt ondersteunen bij schuldpreventie en loonbeslagen bij werknemers?
Ja, daar ben ik zeker toe bereid. Zoals hierboven aangegeven spreek ik met enige regelmaat individuele werkgevers over schulden bij hun werknemers. De signalen, waaronder de behoefte aan informatie, die werkgevers dan uiten worden actief gedeeld met Wijzer in Geldzaken, het Nibud, de brancheorganisatie voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK) en Divosa, die hierover ook met veel werkgevers spreken. Met deze partijen ben ik dan ook al enige tijd actief in gesprek om te kijken wat wij extra kunnen doen om meer werkgevers te stimuleren om hun werknemers te ondersteunen bij verantwoord financieel gedrag en het tijdig signaleren en adresseren van mogelijke financiële problemen. Schuldpreventie en hoe om te gaan met loonbeslagen is daar onderdeel van. De input van werkgevers en de vakbeweging is hierbij altijd van harte welkom.
Ik, maar ook de door mij eerder genoemde partijen, komen met enkele regelmaat best practices op dit gebied bij werkgevers tegen. Deze voorbeelden delen wij vervolgens ook met de werkgeversorganisaties en vakbeweging, alsmede afzonderlijke werkgevers.
Bent u bereid om onderzoek te (laten) doen naar de invloed van financiële problemen op ziekteverzuim?
In 2012 hebben het Nibud en Divosa het, door het Ministerie van SZW gefinancierde, onderzoek «Schuldhulpverlening in bedrijf – Financiële problemen op de werkvloer» gepubliceerd. Hieruit blijkt dat de helft van honderd ondervraagde werkgevers (dan wel P&O’ers) het aantal ziekte gerelateerde verzuimdagen per jaar als gevolg van financiële problemen bij werknemers inschat op maximaal 9 dagen per jaar. De andere helft schat dit hoger in. Een kwart schat dat financiële problemen bij werknemers tussen de 9 en de 14 ziekteverzuim dagen per jaar kost en nog een kwart schat dit op meer dan 14 dagen per jaar.
Nederlands Dagblad, 27 november 2014 «CNV geeft cursus om schulden te voorkomen»
De beschuldiging van het Turkse ministerie van Buitenlandse Zaken dat Nederland de Turkse gemeenschap discrimineert |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u inmiddels met uw Turkse ambtgenoot gesproken over de deze week gepubliceerde beschuldigingen1 van het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken aan het adres van Nederland? Zo ja, heeft u uw ambtgenoot te kennen geven dat deze beschuldigingen ongehoord en ongepast zijn?
Ik heb dezelfde dag dat de woordvoerder van het Turkse Ministerie deze uitspraken over Nederland deed, met mijn Turkse collega Minister Cavusoğlu gesproken en hem namens het kabinet onze ernstige zorgen overgebracht over deze opmerkingen. Ik heb erop gewezen dat Nederland een eigen integratiebeleid voert en hierbij geen inmenging van andere landen past. Minister Cavusoğlu nam in het gesprek afstand van enige kritiek op de Nederlandse overheid of politiek. Intussen heeft de Turkse regering ook via de Turkse ambassade in Den Haag laten weten dat er geen sprake is van een Turkse beschuldiging tegen de Nederlandse regering, het Nederlandse volk of Nederland als land.
Wat betreft het weghalen van de verklaring van de website kan erop worden gewezen dat het hier de weergave betreft van publieke uitspraken van een woordvoerder in reactie op gestelde vragen. Het betreft geen verklaring die als zodanig kan worden ingetrokken.
Het kabinet zal regelmatig in contacten met de Turkse autoriteiten het Nederlandse standpunt over integratiebeleid blijven uitdragen: Turkije mag uiteraard een mening hebben over deze zaken, maar het kabinet zal blijven benadrukken dat Nederland een eigen integratiebeleid voert waarbij geen inmenging van andere landen past.
Wordt de verklaring, zover u weet, nog van de website gehaald? Zo neen, bent u bereid uw ambtgenoot hier bij de eerstvolgende gelegenheid op aan te spreken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen voor het Algemeen overleg uitbreiding EU, voorzien op 10 december, te beantwoorden?
Ja.
De doorstart van Ascensio onder een andere naam |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de zorgaanbieder Ascensio niet aan het sluiten is, maar cliënten onderbrengt in een andere BV met de naam Infinitus Zorg, en de zorg wil voortzetten?1
Ja
Op welke wijze houdt de Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ) toezicht op de overgang van cliënten/bewoners van Ascensio naar andere aanbieders?
Volgens mijn aanwijzing van 17 november 2014 diende Ascensio Zorg B.V. binnen de termijn van een maand de zorgverlening te staken en alle in zorg zijnde cliënten aantoonbaar over te dragen aan een andere zorgaanbieder. Ascensio Zorg B.V. diende de inspectie vooraf te melden aan welke instelling de zorg werd overgedragen. De overgang van cliënten/bewoners diende te gebeuren naar een instelling die volgens de inspectie voldeed aan de voorwaarden voor verantwoorde zorg.
Ascensio Zorg B.V informeerde de inspectie over de overgang van de cliënten/bewoners van Ascensio Zorg B.V. naar andere zorgaanbieders. De inspectie bracht op 27 november 2014 een bezoek aan de bestuurder van Ascensio Zorg B.V. en Infinitus Zorg B.V. om te praten over de overgang van de cliënten en de organisatievorm van Infinitus Zorg B.V. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Tijdens een tweede inspectiebezoek op 18 december 2014 stelde de inspectie vast dat Ascensio Zorg B.V. en Infinitus Zorg B.V. geen (PGB-gefinancierde) zorg meer leveren aan cliënten. Ascensio Zorg B.V. en Infinitus Zorg B.V. voldoen hiermee aan de voorwaarden van de aanwijzing.
Is het mogelijk dat een andere BV, van dezelfde eigenaar of zorgorganisatie, de zorg overneemt als de IGZ de maatregel tot sluiting van de zorginstelling heeft opgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als de zorg feitelijk op dezelfde manier is georganiseerd, dan vind ik dat onwenselijk.
In dit verband is het volgende van belang. Ik begreep van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dat de bestuurder van Ascensio Zorg B.V. een aantal cliënten had overgedragen aan Infinitus Zorg B.V. voordat de aanwijzing van kracht werd en voorbereidingen trof de zorg voor een aantal nog in zorg zijnde cliënten over te dragen aan andere, niet aan Ascensio Zorg B.V. gerelateerde, zorgaanbieders. Duidelijk was dat de zorg bij Infinitus Zorg B.V. feitelijk op dezelfde manier en op dezelfde locatie georganiseerd was als bij Ascensio Zorg B.V. Beide B.V.»s hadden ook dezelfde enige aandeelhouder, bestuurder en directeur. Ik was dan ook van mening dat mijn aanwijzing tot staken van de zorgverlening en overdracht van de cliënten zoals die zich richtte op Ascensio Zorg B.V. zich (ook) richtte op Infinitus Zorg B.V. Dus ook Infinitus Zorg B.V. mocht na 16 december 2014 geen zorg verlenen aan de cliënten van Ascensio Zorg B.V. (met een AWBZ-indicatie), voordat de IGZ had vastgesteld dat Infinitus Zorg B.V. voldeed aan de randvoorwaarden voor het verlenen van verantwoorde zorg.
Klopt het dat Ascensio, alsmede de nieuwe BV Infinitus Zorg, ook ambulante zorg biedt aan mensen met beperkingen en gezinnen? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het? Is de maatregel van de IGZ ook van toepassing op deze ambulante begeleiding?
Ascensio Zorg B.V. en Infinitus Zorg B.V. boden ook op beperkte schaal ambulante zorg. Zij doen dit niet meer en voldoen daarmee aan de voorwaarden van mijn aanwijzing.
Kunt u deze vragen op zo een kort mogelijke termijn – in verband met de veiligheid van de bewoners/cliënten van Ascensio – beantwoorden?
Ja
Het schrappen van de OV-chipkaart op Texel |
|
Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat vanaf 14 december 2014 reizigers geen gebruik meer kunnen maken van de OV-chipkaart voor busvervoer op Texel?1
De provincie Noord-Holland heeft mij op 8 oktober 2014 in een brief op de hoogte gesteld van het pilot-project Texelhopper en gemeld dat de OV-chipkaart gedurende de looptijd van het project niet geldig zal zijn op Texel. Ik vind dit onwenselijk. Desgevraagd heb ik dit ook aan de makers van het televisieprogramma Kassa laten weten, waarnaar het lid Bashir verwijst. De OV-chipkaart is een landelijk systeem dat reizigers in staat stelt om met één betaal- en vervoerbewijs van het openbaar gebruik te maken. Reizigers moeten hierop in alle concessiegebieden kunnen rekenen. Dat is ook de inhoud en intentie van de bestuursovereenkomst die het rijk en provincie Noord-Holland in 2006 hebben gesloten.
Voor de invoering van de OV-chipkaart was geen wettelijke basis nodig. De OV-chipkaart is ingevoerd op basis van concessies en bestuursovereenkomsten waarvan die met de provincie Noord-Holland er één is. Een wettelijke grondslag om regels te stellen aan het functioneren en de landelijke werking van het OV-chipkaartsysteem ontbreekt momenteel in de Wet personenvervoer 2000. Een wetsvoorstel om in deze leemte te voorzien is op 24 september jl. bij uw Kamer ingediend (wetsvoorstel 34 042). Ik ben voornemens om op grond van de in dit wetsvoorstel opgenomen delegatiebepalingen bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen aan de landelijke werking van de OV-chipkaart.
Naar aanleiding van de brief van de provincie Noord-Holland hebben gesprekken plaatsgevonden tussen mijn ministerie en de provincie.
De uitkomst van deze besprekingen is dat de OV-chipkaart, met helaas een korte onderbreking, zo snel mogelijk weer geldig zal zijn op de buslijnen op Texel. De provincie heeft ca. 3–4 maanden nodig om samen met Trans Link Systems het OV-chipkaartsysteem gereed te maken voor het eenheidstarief («flat-fare») dat de provincie wil hanteren. In de tussentijd zal het OV-chipkaartsysteem tijdelijk niet geldig zijn. Ik vind dit geen fraaie oplossing.
Klopt het dat de OV-chipkaart het betaalmiddel is voor het openbaar vervoer in Nederland? Zo ja, waarom is deze straks dan niet meer bruikbaar op Texel?
Zie antwoord vraag 1.
Is het wettelijk toegestaan om als vervoerder te besluiten om geen OV-chipkaart meer te accepteren? Zo nee, waarom gebeurt dit dan toch? Zo ja, acht u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat de ritprijs voor alle reizen wordt verhoogd en op hetzelfde bedrag wordt vastgesteld, ongeacht de gereden afstand? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het vaststellen van de tarieven in het regionale stads- en streekvervoer is in het decentrale concessiestelsel van de Wet Personenvervoer 2000 de bevoegdheid van de decentrale overheden.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat de kortingen die mensen met de OV-chipkaart krijgen, op Texel komen te vervallen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom zouden mensen op Texel van korting uitgesloten moeten worden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het bizar is dat studenten die recht hebben op gratis reizen straks op Texel ook moeten gaan betalen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, hoezo wordt studenten dan voorgehouden dat ze recht op gratis reizen hebben?
Zoals ik hierboven heb aangegeven blijft de OV-chipkaart op Texel geldig en daarmee ook de zgn. afgekochte reisrechten van abonnementhouders. De provincie heeft toegezegd om in de periode dat het OV-chipkaartsysteem nog niet geschikt is voor het eenheidstarief, coulant en soepel om te zullen gaan met de afgekochte reisrechten van alle abonnementhouders. Dit betekent dat abonnementshouders in die periode niet beboet zullen worden op de buslijn, als ze geen apart Texelhopper-kaartje hebben gekocht.
Deelt u de mening dat het bizar dat mensen met een OV-jaarkaart ook moeten gaan betalen voor het openbaar vervoer op Texel? Zo ja, wat gaat u aan deze uitholling van de OV-jaarkaart doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om naar de bevolking in Texel te luisteren en u in te spannen om de OV-chipkaart te behouden voor het openbaar vervoer op Texel? Zo ja, wat gaat u voor acties ondernemen?
Zie mijn antwoord onder 1,2 en 3.
Het onderzoek naar de MH17 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Welke landen zijn om dit moment lid van het Joint InvestigationTeam (JIT) dat onderzoek doet naar de MH17?
Naast Nederland zijn Australië, België en Oekraïne lid van het JIT. Met Maleisië wordt samengewerkt in het JIT en inmiddels is overeengekomen dat Maleisië als lid toetreedt.
Kent u het bericht «Vetorecht Oekraïne in strafonderzoek MH17»?1
Ja.
Kunt u aangeven of en welk vetorecht Oekraïne heeft in het onderzoek en/of de vervolging?
De JIT-deelnemers hebben elkaar toegezegd terughoudend te zijn met het verstrekken van opsporingsinformatie naar anderen dan deelnemers aan het onderzoek, tenzij er consensus over bestaat dat informatie naar buiten kan worden gebracht zonder dat het onderzoek daardoor wordt geschaad. Consensus onder de JIT-partners is iets anders dan een vetorecht van een van hen.
Kent u de berichten «Malaysia joins Dutch-led probe of MH17»?2 en «MH17: Malaysia to join criminal investigation team»3, van begin november in de pers in Malaysia, waarin duidelijk staat dat dat land volwaardig lid van het JIT zal worden?
Ja.
Heeft Maleisië een formele relatie met het JIT, zoals lidmaatschap of een soort tweederangs-lidmaatschap? Zo ja, wanneer is die tot stand gekomen en welke vorm heeft die aangenomen?
Maleisië neemt reeds formeel deel aan het JIT en zal toetreden als lid.
Hoe is de samenwerking tussen de landen in het JIT en met Maleisië?
De samenwerking is goed. Zie overigens ook het antwoord op vraag 5.
Kunt u zich herinneren dat op 15 oktober meerdere Kamerleden tijdens het Algemeen overleg expliciet gevraagd hebben of er non-disclosure agreements in het JIT zitten?
Ja.
Bent u bereid zeer precies te vertellen of er afspraken in het JIT gemaakt zijn om bepaalde informatie niet te publiceren of niet te gebruiken in het onderzoek of de vervolgingsfase, indien één van de deelnemende landen daarop staat? Bent u bereid om betreffende passages van het JIT openbaar te maken? Zo nee, kunt u dan heel precies de afspraken omschrijven?
De landen die het JIT hebben gevormd, spraken bij de oprichting daarvan af dat terughoudendheid wordt betracht bij het naar buiten brengen van informatie met betrekking tot het onderzoek. Dit is vastgelegd in de JIT-overeenkomst. Dit document richt zich alleen op het onderzoek en niet op de vervolgingsfase. Zoals wij al eerder aan uw Kamer hebben gemeld, leent de JIT-overeenkomst zich niet voor openbaarmaking omdat deze operationele afspraken bevat over een lopend strafrechtelijk onderzoek. Nederland hecht er vanzelfsprekend aan dat het onderzoek niet wordt geschaad en dit in alle vertrouwelijkheid kan plaatsvinden. De overeenkomst met betrekking tot het JIT kunnen wij daarom niet openbaar maken.
Indien er sprake is van enige non-disclosure afspraak, kunt u dan aangeven of
Zie antwoord vraag 8.
Welke rechtshandelingen van Oekraïne erkent Nederland automatisch onder het JIT en is zij gehouden 100% hieraan mee te werken en deze te accepteren?
Alle JIT-landen opereren op eigen grondgebied overeenkomstig hun eigen, nationale rechtsregels. Dat is voor Oekraïne niet anders. Aangezien Oekraïne net zoals Nederland partij is bij de internationale verdragen op basis waarvan in het strafrechtelijk onderzoek wordt samengewerkt, geldt tussen de verschillende samenwerkende landen het beginsel dat er vertrouwen dient te bestaan in elkaars rechtssysteem.
Is het onderzoek in het licht van het bovenstaande volledig en onafhankelijk, zoals gevraagd in VN-Veiligheidsraad resolutie 2166?
Ja.
Kunt u de toegezegde lijst met neergeschoten vliegtuigen en helikopters in Oost-Oekraïne zo spoedig mogelijk aan de Kamer doen toekomen?
In de Stand van Zaken brief MH 17 van 18 december (Kamerstuk 33 997, nr. 26) aan uw Kamer gaan we in op de toezegging te rapporteren over het aantal neergeschoten helikopters en vliegtuigen boven Oost-Oekraïens grondgebied voorafgaand aan de ramp op 17 juli 2014.
Wie doet op dit moment onderzoek naar de vliegroutes, de keuze om over Oost-Oekraïne te vliegen (terwijl andere maatschappijen daar niet vlogen) en de besluiten die geleid hebben tot het laten vliegen over het conflictgebied?
Momenteel doet de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) in het kader van de MH17 ramp onderzoek naar de besluitvorming over vliegroutes en de risico-afweging die is gemaakt bij de keuze voor de vliegroute over Oost-Oekraïne. De OVV blikt daarbij niet alleen terug maar bekijkt ook het systeem in den brede met het doel lessen voor de toekomst te trekken.
Kan uit het onderzoek naar de vliegroutes een aansprakelijkheid voortvloeien?
De OVV doet geen uitspraken over schuld of aansprakelijkheid.
De schending van vrouwenrechten in Hongarije |
|
Marit Maij (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Hungary police «blaming victims» of sexual assault»?1
Ja.
Sluit u zich aan bij de zeer scherpe veroordeling van de in het artikel genoemde voorlichtingsfilm van de Hongaarse politie door vrouwengroepen en mensenrechtengroepen in Hongarije?
De Hongaarse politie beoogt in het filmpje, dat verspreid is onder middelbare scholen in Pecs, geweld tegen vrouwen aan de kaak te stellen en te voorkomen. Hongaarse vrouwenrechtengroeperingen hebben zich in felle bewoordingen uitgesproken tegen de suggestie die de film zou wekken, namelijk dat slachtoffers verantwoordelijkheid dragen voor de schending van hun veiligheid. Hoewel het kabinet zich achter de preventiedoelstellingen schaart, distantieert het zich van elke suggestie dat vrouwen zelf verantwoordelijk zijn voor de schending van hun lichamelijke integriteit.
Op welke wijze gaat u zich ervoor inzetten dat Hongarije binnen de Europese Unie op deze situatie met betrekking tot vrouwenrechten aangesproken wordt? Bent u bereid dit onderwerp aan de orde te stellen bij de eerstvolgende Raad Algemene Zaken? Bent u bereid dit onderwerp aan te kaarten bij de betrokken Eurocommissarissen?
Het kabinet deelt de mening dat de EU voorop moet lopen in het waarborgen van fundamentele rechten. Het kabinet zet zich hiervoor binnen de EU in langs twee sporen.
Ten eerste gebeurt dit in het kader van het rechtsstatelijkheidsinitiatief dat in 2013 in EU-verband startte met een brief van Nederland, Denemarken, Duitsland en Finland aan de Commissie. In reactie hierop publiceerde de Europese Commissie in maart dit jaar de Mededeling «Een nieuw EU-kader ter versterking van de rechtsstaat» COM(2014)158 waarin zij een pre-artikel 7 mechanisme ontwikkelt voor ad hoc situaties die een systeembedreiging van de rechtsstaat in een lidstaat inhouden. Daarnaast liggen tijdens de Raad Algemene Zaken op 16 december aanstaande conclusies voor waarin de rol van de Raad op het terrein van rechtsstatelijkheid zou worden vastgelegd. Hiermee wordt binnen de Raad de mogelijkheid gecreëerd om tot een politieke dialoog te komen over ontwikkelingen op het gebied van rechtsstatelijkheid.
Ten tweede pleit het kabinet voor een EU-interne mensenrechtenstrategie, gelijk aan het Strategisch Raamwerk en Actieplan voor Mensenrechten en Democratie dat de EU hanteert in haar externe optreden. Met de Raadsconclusies van de Raad van Justitie en Binnenlandse Zaken van 6 juni 2014 over de toepassing van het EU Handvest van de Grondrechten is een opstap gecreëerd voor een dergelijke strategie2.
Verder is van belang dat Hongarije de Istanbul Conventie van de Raad van Europa heeft ondertekend. De Conventie voorziet in een monitoringsmechanisme met specifieke aanbevelingen aan de deelnemende landen. Verder wijst het kabinet u ook graag op het rapport van het Europees Grondrechtenagentschap van maart 2014 getiteld «Violence against Women: An EU wide survey». Het kabinet hecht aan het werk van het Grondrechtenagentschap en bepleit dat deze rapporten binnen Raadskader systematisch worden besproken. Deze lijn zal het kabinet ook hanteren in contacten met betrokken Commissarissen.
Wat is uw oordeel over de bredere staat van vrouwenrechten in Hongarije? Kunt u inzicht geven op welke wijze vrouwenrechten in Hongarije momenteel wettelijk gewaarborgd zijn? Hoe verhouden deze rechten zich tot de situatie in de praktijk? Wat zegt dit volgens u over de staat van de rechtsstaat aldaar?
In Hongarije zijn man- vrouwverhoudingen traditioneler dan in Nederland. Hoewel de participatie van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt gelijk is, verdienen vrouwen over het algemeen minder dan mannen voor gelijk werk en zijn vrouwen ondervertegenwoordigd in de overheid. In het onderwijs is geen groot verschil tussen de participatie van mannen en vrouwen. Binnen de Hongaarse Grondwet en de arbeidswet bestaan bepalingen over gelijke behandeling. Ook is er is sinds 2003 een specifieke wet voor gelijke behandeling en de bevordering van gelijkheid (overigens niet enkel gericht op vrouwen). Aangiftes van seksueel geweld (tegen zowel mannen als vrouwen) worden geregeld binnen het Hongaarse strafrecht.
Mensenrechtenorganisaties als Human Rights Watch bekritiseren zowel de wetgeving zelf als de naleving daarvan. Wel zijn verbeteringen in de wetgeving zichtbaar. In juli 2013 is het Hongaarse strafrecht aangepast en vanaf dat moment is huiselijk geweld een specifiek onderdeel van het strafrecht. Dit heeft als implicatie dat de verantwoordelijkheid om te vervolgen nu bij de autoriteiten ligt en niet meer bij het slachtoffer zelf. Onder de nieuwe wetgeving staat op huiselijk geweld een straf van maximaal drie jaar en vijf jaar in het geval van herhaaldelijk ernstig geweld. Seksueel geweld en verkrachting daarentegen, ook tussen partners, valt niet onder huiselijk geweld en vervolgen van de daders is daarmee nog steeds de verantwoordelijkheid van het slachtoffer zelf. Op verkrachting staat twee tot acht jaar gevangenisstraf en 15 jaar in specifieke zeer ernstige gevallen.
De Hongaarse rechtsstaat is een omvangrijk onderwerp dat vele aspecten omvat. Een meer specifiek onderwerp zoals de wettelijke waarborging en naleving van vrouwenrechten in Hongarije typeert daarom niet de gehele rechtstaat in Hongarije.
Wat is uw oordeel over de staat van de bescherming van vrouwenrechten binnen de Europese Unie? Deelt u de mening dat een waardengemeenschap zoals de Europese Unie voorop zou moeten lopen met het waarborgen van vrouwenrechten en andere fundamentele rechten en vrijheden? In hoeverre is dit momenteel de realiteit binnen de Unie wat betreft regelgeving en de situatie in de praktijk? Op welke wijze zet Nederland zich in voor verdere verbetering op dit terrein? Ziet u aanleiding in de situatie in Hongarije om deze inzet te intensiveren? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen?
Zie antwoord op vraag 3
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg Raad Algemene Zaken voorzien op 10 december 2014?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De stand van zaken rondom de MH17-rampplek |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de mededeling deze week van de Onderzoeksraad voor Veiligheid dat de bergingsmissie van de wrakstukken van vlucht MH17 is afgerond? Heeft u kennisgenomen van het op Twitter gepubliceerde verslag van journalist Harald Doornbos waaruit valt op te maken dat er nog steeds brokstukken op de rampplek liggen? Kloppen zijn waarnemingen?
Zoals reeds gemeld in de Stand van Zaken brief MH17 van 18 december (Kamerstuk 33 997, nr. 16) is op zondag 16 november de interim-presentie van de Combined Joint Interagency Task Force (IP-CJIATF) in opdracht van de Onderzoeksraad voor Veiligheid gestart met de berging van de wrakstukken. Uiteindelijk heeft de interim-presentie door tussenkomst van de OVSE met behulp van de lokale overheden en de SES in zes dagen tijd een hoeveelheid wrakstukken gelijk aan de inhoud van twaalf treinwagons geborgen. Alle overige wrakstukken ter plaatse die alsnog wel geborgen konden worden, zijn op woensdag 17 december met behulp van de SES vervoerd naar en opgeslagen in Kharkiv.
In het rampgebied zijn nog wel wrakstukken achtergebleven, die waarschijnlijk niet relevant zijn voor het onderzoek van de Onderzoeksraad. In het bijzonder liggen er nog wrakstukken op de burnsites, waar ook mogelijk stoffelijke resten zijn die kunnen bijdragen aan eventuele identificatie. Bij onderzoek aan de wrakstukken in Gilze-Rijen zijn (minimale) stoffelijke resten aangetroffen. Deze stoffelijke resten worden met gepaste eerbied naar Hilversum vervoerd van waaruit verdere identificatie zal plaatsvinden.
In verband met de weersomstandigheden (met name vorst in de grond) kan het Landelijk Team Forensische Opsporing (LTFO) de burnsites op dit moment niet meer forensisch onderzoeken. Voor nader forensisch onderzoek is het afgraven van de grond noodzakelijk. Dat kan niet als de grond bevroren is. Ruiming van de wrakstukken op de burnsites verstoort het forensisch onderzoek teveel, daarom is ervoor gekozen deze wrakstukken vooralsnog niet te ruimen. Dit gebied is derhalve gemarkeerd om na de winterperiode de werkzaamheden te kunnen voortzetten, zodra de veiligheidssituatie en weersomstandigheden dit toelaten. Ook in het gebied ten noorden van Petropavlivka liggen wrakstukken, maar deze konden in verband met de veiligheidssituatie nog niet worden geborgen. Na de winter, en indien de veiligheidssituatie dit toelaat, zal de repatriëringsmissie haar werkzaamheden op de rampplek hervatten. Met het lokale agentschap voor rampenbestrijding (SES) is afgesproken dat, mochten er nog stoffelijke resten en persoonlijke bezittingen worden gevonden, de SES deze zal verzamelen en de missie hierover zal informeren.
Liggen er nog wrakstukken op de rampplek? Liggen er nog persoonlijke bezittingen op de rampplek?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de weersomstandigheden, in het bijzonder de sneeuwval, toegang tot de rampplek op dit moment bemoeilijken? Bent u voornemens de laatste wrakstukken en eventueel aanwezige persoonlijke bezittingen alsnog, al dan niet in het nieuwe seizoen, te bergen? Zo neen, wat is de afweging om dit niet te doen?
Zodra de missie haar werkzaamheden kan hervatten, zal het gebied opnieuw worden onderzocht. Zie ook het antwoord op vragen 1 en 2.
Wat zijn de laatste ontwikkelingen omtrent de veiligheid op en rondom de rampplek? Kunt u bevestigen dat de separatisten inmiddels verder zijn opgerukt, met als gevolg dat de frontlinie verder van de rampplek verwijderd is? Is de veiligheidssituatie ter plekke nog van belang voor het onderzoek?
Voor het actuele veiligheidsbeeld in Oekraïne verwijzen wij u ook naar de Stand van Zaken brief MH17 van 18 december 2014 (Kamerstuk 33 997, nr. 16). De afgelopen weken zijn er geen significante wijzigingen geweest in de veiligheidssituatie in Oost-Oekraïne. Het recent afgekondigde staakt-het-vuren tussen het Oekraïense leger en de separatisten wordt regelmatig geschonden. De frontlijn ligt thans op enkele kilometers ten noorden van de rampplek. Sinds medio november 2014 slagen beide partijen er niet in deze frontlijn in eigen voordeel te verplaatsen. De vijandelijkheden aan de frontlijn hebben vooral plaats in de vorm van artilleriebeschietingen. De veiligheidssituatie ter plekke is nog steeds van belang voor het onderzoek. Zo is toegang tot het gebied ten noorden van Petropavlivka niet mogelijk vanwege de veiligheidssituatie.
Twee Britten die door Amsterdamse drugs zijn overleden |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Twee Britten dood door drugs in Amsterdam»?1 en «De Amsterdamse GGD heeft woensdagavond weer matrixborden geplaatst om toeristen te waarschuwen voor heroïne die wordt verkocht als cocaïne»?2
Ja.
Houdt de dood van de twee Britten verband met het gebruik van witte heroïne, terwijl zij in de veronderstelling waren dat het om cocaïne ging?
Ik heb van het Ministerie van Justitie begrepen dat de intenties van beide Britten niet met volledige zekerheid te achterhalen zijn. Op basis van het sporenonderzoek en verklaringen rondom de overige incidenten lijkt het te gaan om een misleidende verkoop van cocaine aan deze twee Britten.
Hoeveel incidenten door drugsgebruik, waarbij de gebruiker door misleidende verkoop dacht dat het ging om een andere drug, zijn u over de afgelopen jaren bekend? Welke trend ziet u?
Ik beschik niet over cijfers met betrekking tot de omvang van incidenten door misleidende verkoop.
Is het waar dat de GGD eerder borden op het Leidse- en Rembrandtplein had geplaatst om te waarschuwen tegen de verkoop van witte cocaïne? Zo ja, hoe lang hebben die borden er gestaan? Hoeveel incidenten waren er in die periode ten gevolge van de verkoop van de verkeerde drug?
Ja dat is waar. Omdat het vooral leek te gaan om toeristen aan wie de witte heroïne werd aangeboden, werden borden met Engelstalige waarschuwingen geplaatst. Deze borden hebben vanaf begin november bijna 3 weken gestaan. In het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) zijn in deze periode geen incidenten geregistreerd.
Acht u het mogelijk dat er een verband bestaat tussen het plaatsen van waarschuwingsborden en het tegengaan van ongevallen met drugs? Zo ja, welk verband? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat acht ik zeker mogelijk, maar het plaatsen van waarschuwingsborden sluit incidenten niet uit. De waarschuwingsborden attenderen mogelijk gebruikers nogmaals op de risico’s. Echter vooral de doelgroep van toeristen is moeilijk te bereiken, omdat deze steeds vernieuwt. Toeristen verblijven vaak maar kort en eenmalig in Amsterdam. Het plaatsen van borden moet bezien worden in de brede informatievoorziening die door de gemeente Amsterdam in samenwerking met de instellingen voor verslavingszorg en de GGD is ingezet. Naast waarschuwingsborden wordt gebruik gemaakt van sandwichborden (borden rondom bijvoorbeeld lantaarnpalen), flyers bij hotels, hostels en andere punten waar toeristen veel komen en een op toeristen gerichte sms-campagne om mensen te waarschuwen.
Deelt u de mening dat actieve en doelgerichte voorlichting over de gevaren van harddrugs effectief is? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat deze voorlichting wordt geïntensiveerd? Zo nee, waarom niet?
Aantijgingen van Turkse regering richting Nederland |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt de berichtgeving dat Turkije Nederland beschuldigt van racisme en agressie, hetgeen zou moeten blijken uit uitlatingen van de Nederlandse regering over de Turkse gemeenschap in Nederland?1 Zo neen, wat is er dan wel gebeurd?
De opmerkingen van een woordvoerder van het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken waren voor mij aanleiding nog dezelfde dag de Turkse ambassadeur hierop aan te spreken. Ook heb ik diezelfde dag mijn Turkse collega Cavusoğlu gebeld en hem namens het kabinet de ernstige zorgen over deze opmerkingen overgebracht. Ik heb erop gewezen dat Nederland een eigen integratiebeleid voert en dat hierbij geen inmenging past van andere landen.
Minister Cavusoğlu nam in het gesprek afstand van enige kritiek op de Nederlandse overheid of politiek. Daarna heeft de Turkse regering ook via de Turkse ambassade in Den Haag laten weten dat er geen sprake is van een Turkse beschuldiging tegen de Nederlandse regering, het Nederlandse volk of Nederland als land. Ten slotte heeft Minister Cavusoğlu in een interview met het NOS-journaal op 30 november gezegd dat Nederland geen racistisch land is.
Zo ja, deelt u de mening dat het autoritaire en islamofascistische bewind van Turkije naar zichzelf moet kijken als het gaat om racisme en agressie en wel zo ongeveer de laatste is die op dat punt over Nederland zou moeten klagen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u ook, dat Turkije zich buitengewoon ondankbaar en onbeschoft gedraagt jegens Nederland, dat tientallen miljoenen euro’s van belastingbetalers heeft verspild aan bescherming van Turkije met Patriotraketten? Zo neen, waarom niet?
De Patriotraketten staan in NAVO-verband in Turkije om de burgerbevolking en het grondgebied van een NAVO-bondgenoot te beschermen. Ik zie geen reden om onze NAVO-bondgenoot deze bescherming van onze patriots te ontzeggen en deze systemen eerder dan aangekondigd terug te halen.
Bent u bereid om de Turkse ambassadeur op staande voet te ontbieden en hem voor de keus te stellen om publiekelijk door het stof te gaan en excuses aan te bieden dan wel op te hoepelen naar Ankara?
Zie het antwoord op de vragen 1 en 2.
Als de ambassadeur geen excuses aanbiedt, haalt Nederland dan onverwijld de Patriotraketten terug en niet pas – zoals eerder was aangekondigd – na 31 januari 2015?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat u in een telefoongesprek op 26 november 2014 met uw Turkse ambtgenoot «afstand hebt genomen van een deel van de Turkse kritiek»?2
Nee. Het was mijn Turkse collega die in het telefoongesprek van 26 november afstand nam van enige kritiek op de Nederlandse overheid of politiek.
Zo ja, van welk deel heeft u wel afstand genomen en van welk deel heeft u geen afstand genomen? Waarom heeft u van een bepaald deel geen afstand genomen?
Zie antwoord vraag 6.
De veroordeling van 78 minderjarigen in Egypte |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Egypt jails 78 teenagers for joining pro-Morsi rally»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat 78 minderjarigen in Egypte zijn veroordeeld tot gevangenisstraffen van 2 tot 5 jaar vanwege deelname aan demonstraties van de Moslimbroederschap die opriepen tot de terugkeer van oud-president Morsi? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitlating van het hoofd van een comité ter verdediging van kinderen, Ahmed Messilhy, dat het aantal gevangengenomen kinderen sinds het vertrek van president Morsi zonder precedent is?
Het aanhouden van minderjarigen vindt in Egypte sinds de revolutie van 2011 in toenemende mate plaats, met name tijdens demonstraties. Sinds het vertrek van president Morsi in 2013 lijkt het aantal minderjarigen dat op basis van politieke aanklachten gevangen is genomen verder te zijn gestegen, doch harde cijfers hierover ontbreken. Het kabinet roept de Egyptische autoriteiten op tot het waarborgen van een eerlijke rechtsgang voor minderjarigen.
Is het waar dat sinds de staatsgreep tegen president Morsi ten minste 1.400 van zijn aanhangers zijn gedood en meer dan 15.000 zijn opgesloten? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
De Egyptische regering voert een campagne tegen de inmiddels verboden Moslimbroederschap. Bij protestacties worden demonstranten veelvuldig opgepakt. Het is echter niet mogelijk aantallen te verifiëren. Tevens zijn bij verschillende demonstraties leden van de Moslimbroederschap om het leven gekomen, onder meer op 14 augustus 2013 toen er onder aanhangers van president Morsi en Egyptische veiligheidstroepen honderden mensen om het leven zijn gekomen.
Hoe beoordeelt u het optreden van de Egyptische autoriteiten tegen aanhangers van de Moslimbroederschap en andere politieke tegenstanders van de regering? Bent u het eens met de mensenrechtenorganisaties Amnesty International en Human Rights Watch dat de mensenrechtenschendingen in het land zonder precedent zijn?2
Het gebruik van geweld door moslimextremistische groeperingen, in de Sinaï maar ook daar buiten, is het afgelopen jaar sterk toegenomen. De terreurdreiging is hoog, waardoor de Egyptische autoriteiten zich gedwongen voelen maatregelen te nemen. Daarbij geeft men prioriteit aan stabiliteit en veiligheid. Dit gaat ten koste van de mensenrechtensituatie. Het Nederlandse kabinet is daarover bezorgd en brengt die zorgen over aan Egypte.
Is het waar dat er een anti-terrorismewet in de maak is die het de Egyptische autoriteiten nog makkelijker maakt om op te treden tegen (politieke) tegenstanders? Wat is de stand van zaken van deze wet en is deze in lijn met internationaalrechtelijke standaarden?
Op 26 november jl. heeft de Egyptische regering een conceptwet aan president Sisi gepresenteerd die terroristische entiteiten moet definiëren. Deze conceptwet zou uitvoerende instanties het recht kunnen geven terroristische entiteiten te verbieden, hun bezittingen en geld te bevriezen en hun leden te arresteren. Lokale mensenrechtenorganisaties laken de brede definiëring van het begrip «terroristische entiteiten» in de conceptwet.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Egyptische collega’s om uw zorgen te uiten over de hevige repressie van politieke tegenstanders in het algemeen en de veroordelingen van de vele minderjarigen in het bijzonder en over de nieuwe anti-terrorismewet? Indien neen, waarom niet?
Nederland werkt bilateraal en in EU-kader aan een constructieve dialoog met de Egyptische autoriteiten waarbij de nadruk ligt op het belang een balans te vinden tussen legitieme anti-terreurmaatregelen van de Egyptische regering en het garanderen van fundamentele vrijheden en respect voor mensenrechten. Zo sprak ik onlangs uitgebreid met mijn Egyptische ambtsgenoot Shoukry. De Egyptische Minister benadrukte dat de regering gecommitteerd is aan mensenrechten en dat excessen van bijvoorbeeld de politie op geen enkele wijze een uiting zijn van regeringsbeleid. Wij spraken af over mensenrechten in gesprek te blijven.
Het bericht "Gemeente weigert brandonveilige instelling te sluiten" |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «gemeente weigert brandonveilige instelling te sluiten»?1
De primaire verantwoordelijkheid voor een brandveilige omgeving ligt bij de bestuurder van een zorginstelling. Deze moet voldoen aan de daarvoor gestelde wettelijke kaders, zoals het Bouwbesluit en de Arbowetgeving.
Zorgaanbieders moeten (brand)veiligheidsrisico’s en de in te zetten activiteiten aan de hand van de verplicht op te stellen Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) van de instelling in beeld brengen. In deze RI&E maakt de instelling inzichtelijk hoe hij een brandveilige omgeving voor zijn bewoners/patiënten en medewerkers realiseert. Hierbij maakt de bestuurder afwegingen of hij dat vooral doet met de inzet van een gekwalificeerde bedrijfshulpverlening of dat hij ook inzet op actieve blusmiddelen zoals sprinklers en watermist systemen.
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de bouw- en gebruiksvoorschriften. De gemeenteraad beoordeelt het door de gemeente op te stellen veiligheidsplan. Het tweedelijns toezicht (het toezicht op de gemeenten) is belegd bij de betrokken provincie. De Inspectie SZW is toezichthouder op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet, in het bijzonder de bedrijfshulpverlening. De IGZ ziet toe op de veiligheid van de zorg voor de cliënt.
Hoe vaak zijn bestuurders en toezichthouders in het afgelopen jaar aangesproken door colleges van B&W en/of de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) vanwege brandonveilige situaties?2
Het toezicht op de naleving van de bouw- en gebruiksvoorschriften door zorginstellingen wordt uitgevoerd door de brandweer of bouw-en woningtoezicht in opdracht van gemeenten. Op rijksniveau zijn geen gegevens over het aantal keren dat gemeenten zorginstellingen in het kader van brandveiligheid hebben aangesproken. Evenmin beschik ik over gegevens over de naleving van de gebruiksvoorschriften of over de frequentie van de inspecties.
De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) houdt met risicogestuurd toezicht toezicht op de veiligheid van zorg en kan daarnaast besluiten tot een onderzoek wanneer zij (calamiteiten)meldingen ontvangt. In 2014 heeft de IGZ 35 meldingen ontvangen waarbij er een relatie was met brand. In deze gevallen vraagt de IGZ de betreffende zorginstellingen om passende maatregelen te nemen om herhaling te voorkomen.
Welke respons heeft u gekregen naar aanleiding van het expliciet wijzen op de verantwoordelijkheden? Heeft dit voldoende effect gehad? Kunt u uw antwoord toelichten?3
In vervolg op mijn brief waarin ik expliciet heb gewezen op de verantwoordelijkheid van bestuurders van zorginstellingen, ben ik samen met de betrokken brancheorganisaties in 2014 een landelijk actieprogramma «Naar een betere brandveiligheid in de zorg» gestart. Doel van dit programma is de zorgorganisatie vanuit de brancheorganisaties zoveel mogelijk te ondersteunen bij het op orde krijgen en houden van de brandveiligheid. Dit programma heeft een looptijd van drie jaar. Hiervoor heb ik een bedrag van € 1 mln. beschikbaar gesteld. Het is te vroeg om te beoordelen of dit voldoende effect heeft gehad.
Vervullen verantwoordelijke bestuurders en toezichthouders, alsmede de lokale politiek en de IGZ, op het gebied van brandveiligheid voldoende hun taak? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de uitspraak in voornoemd artikel van Fred Zaaijer (hoofd Incidentbeheersing Management Zorginstellingen) dat «gemeenten verzuimen om op te treden tegen brandgevaarlijke situaties in zorginstellingen»?
Uit het onderzoek naar brandveiligheid van de samenwerkende inspecties uit 2011 («Brandveiligheid van zorginstellingen»), bleek dat zorginstellingen tekort schieten als het gaat om de bouwkundige brandveiligheid en de gemeenten wat betreft het toezicht daarop. De rijksinspecties deden in dit rapport de aanbeveling aan zorgaanbieders, als primair verantwoordelijken, om hun gebouwen te (laten) controleren en aan gemeenten om hier strikter op toe te zien. Ook werd het advies aan zorgaanbieders gegeven om het brandveiligheidbewustzijn en het brandveiligheidsbeleid te vergroten. Uiteindelijk is het aan de lokale politiek om te bepalen hoe zij invulling geven aan de verantwoordelijkheid voor het toezicht op brandveiligheid in zorginstellingen in hun gemeente.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft een vervolgonderzoek verricht in het kader van het gemeentelijk toezicht op de brandveiligheid van zorginstellingen. Dit rapport is in 2013 verschenen. Vervolgens is door ILT onderzocht is of bij periodieke brandveiligheidscontrole door gemeenten gekeken wordt naar een aantal belangrijke brandveiligheidsaspecten van het Bouwbesluit.
Het merendeel van de gemeenten geeft aan dat de kwaliteit van de toezicht op brandveiligheid van zorginstellingen goed is. Een aantal gemeenten geeft aan het toezicht op de brandveiligheid van zorginstellingen te zullen aanscherpen naar aanleiding van het onderzoek. Ook worden er enkele, veelal regionale, acties geïnitieerd om de brandveiligheid te bevorderen. De regionale brandweer speelt daar een belangrijke rol in.
Klopt het dat verpleeghuis De Waterhof in Den Haag niet voldoet aan de regels van het gebruiksbesluit, en dus eigenlijk gesloten had moeten worden? Wie heeft hier zijn taak verzuimd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Controle op voldoen aan de regels van het gebruiksbesluit is een taak van de gemeente. De Waterhof heeft recentelijk een brandveiligheidsonderzoek ondergaan waarbij geen gebreken zijn geconstateerd.
Voor hoeveel locaties van zorginstellingen geldt dat zij niet voldoen aan het gebruiksbesluit? Bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan de brandveiligheid in (zorg)instellingen gegarandeerd worden als er onvoldoende frequente inspecties plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe reageert u op het oordeel dat – ondanks de daling van het aantal binnenbranden – de situatie onveranderlijk zorgelijk blijft, omdat er nog geen tastbare strategie is geformuleerd om het aantal branden en bijhorende slachtoffers terug te dringen?
Zoals aangegeven in het kabinetsstandpunt van 7 december 2012 (Vergaderjaar 2012–2013, Kamerstuk 32 757 nr. 48) en de antwoorden op het VSO van 25 april 2013 (Kamerstuk 32 757, nr. 62) ondersteunt het kabinet de zorginstellingen zoveel mogelijk om de brandveiligheid zo spoedig op orde te krijgen en te houden. In de hiervoor genoemde stukken is aangegeven welke stappen daartoe door het Ministerie van VWS worden gezet. In 2013/14 zijn verdere stappen gezet. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, ben ik samen met betrokken brancheorganisatie een actieprogramma gestart om de brandveiligheid in de zorg te verbeteren. Daarnaast laat ik op dit moment door TNO een digitaal dashboard ontwikkelen voor risicogestuurde brandveiligheid waarbij compartimentering, actieve blusmiddelen en bedrijfshulpverlening worden betrokken. Met dit digitale dashboard kan de bestuurder van de instelling alternatieve oplossingen zoals sprinklers en watermist afzetten tegenover zijn bestaande brandveiligheid en in welke mate met de inzet van actieve blusmiddelen de brandveiligheid bij een instelling kan worden verhoogd. Verder heb ik samen met TNO de aanrijtijden van de brandweer naar de locaties in beeld gebracht. Ook is een handreiking ontwikkeld om de mate van zelf(on)redzaamheid van cliëntpopulaties transparant in beeld te brengen. Hierdoor is de instelling beter in staat om, op basis van het risico profiel, de brandveiligheid op orde te brengen en te houden. Voor de V&V sector is een dergelijke profielschets reeds beschikbaar.
Hoe is het mogelijk dat er – ondanks aanwijzingen in 2012 – nog steeds geen tastbare strategie is? Wat gaat u ondernemen?
Zie antwoord vraag 8.
Bestaat er een relatie tussen het aantal branden en slachtoffers bij (zorg)instellingen en het aantal personeelsleden van de (zorg)instelling, zowel als het gaat om het totaal aantal personeelsleden (Fte's) als het aantal aanwezige personeelsleden ten tijde van de brand? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb hier geen gegevens over. Bij mijn weten is hier nooit specifiek onderzoek naar gedaan.
Vormen de forse bezuinigingen in de intramurale zorg een extra belemmering voor de garantie tot brandveiligheid in (zorg)instellingen? Hebben de zorginstellingen nog voldoende middelen en mogelijkheden om brandveiligheid te garanderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgorganisaties zijn verplicht te voldoen aan de gestelde wettelijke kaders als het om brandveiligheid gaat. De verantwoordelijke toezichthouders zien vervolgens toe op het naleven van deze wettelijk vereisten. Bij veranderende omstandigheden moet de bestuurder steeds de afweging maken of hij in staat is om brandveilige zorg te leveren. Van zowel de brancheorganisaties, individuele instellingen als de wettelijke toezichthouders heb ik geen signalen ontvangen dat er financiële belemmeringen zijn bij het handhaven van de brandveiligheid.
Bent u het met de heer Zaaijer eens dat de personeelsbezetting in zorginstellingen gelet op de beperkte zelfredzaamheid van bewoners onverantwoord laag is, met name in de avond, nacht en weekenden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u hierop inzetten?
Zie antwoord vraag 11.
Het verdeelmodel Wmo 2015 (Wet maatschappelijke ondersteuning) |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Met welke reden weigert u de tarieven van de nieuwe Wmo-taken die zorgkantoren en zorgaanbieders hanteren voor dagbesteding en begeleiding in de verschillende regio’s, openbaar te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NZa stelt maximum-tarieven vast per product. De daadwerkelijk gehanteerde tarieven zijn uitkomst van een onderhandelingsproces tussen zorgkantoren en aanbieders. Dit kan dus per zorgkantoorregio en aanbieder verschillen, afhankelijk van de afspraken die zijn gemaakt. Het gaat hierbij om «marktgevoelige» en vertrouwelijke informatie. Om die redenen heeft de NZa aangegeven dat zij deze informatie niet mag verstrekken. De zorgkantoren hebben tijdens praktijkdagen in voorjaar 2014 wel uitleg en advies gegeven aan gemeenten hoe zij kunnen komen tot adequate tarieven. Ook is een handreiking gemaakt als ondersteuning voor gemeenten om tot tarieven te komen voor de onderhandelingen.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk de tarieven voor dagbesteding en begeleiding openbaar te maken, zodat gemeenten tot betere afspraken kunnen komen? Zo ja, wanneer gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven op grond waarvan openbaarmaking van deze informatie niet mogelijk is. Voorts merk ik in reactie op deze vraag het volgende op. Gemeenten hebben de onderhandelingen over tarieven dagbesteding en begeleiding afgerond. Verwacht mag worden dat gemeenten, na de fase van transitie en de daarin centraal staande zorg voor continuïteit, hun beleid en uitvoering in samenspraak met vertegenwoordigers van de doelgroep, zullen innoveren. Dit zal zijn doorvertaling hebben naar arrangementen en daarmee de inhoud van contracten. De huidige tarieven tussen zorgkantoren en aanbieders zullen om die reden minder relevant zijn.
Om welke reden krijgen gemeenten die minder zorg leveren meer budget, terwijl gemeenten die meer zorg leveren minder budget krijgen vanwege het nieuwe verdeelmodel? Is het waar dat dit komt door de verschillen in de door de zorgkantoren betaalde prijzen, of worden deze verschillen veroorzaakt doordat het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) in bepaalde regio’s ruimhartiger zou indiceren (zoals AEF beweert)? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Gemeenten die meer zorg leveren krijgen niet minder budget. Voor 2015 wordt een historisch verdeelmodel toegepast. Vanaf 2016 wordt het budget verdeeld volgens een objectieve verdeling. Het budget wordt dan verdeeld aan de hand van een voorspelling van de verwachte kosten voor de Wmo 2015 per gemeente, gebaseerd op de objectieve structuurkenmerken van een gemeente. De middelen worden dus zo verdeeld dat gemeenten waarvan verwacht wordt dat ze meer of zwaardere ondersteuning en zorg moeten leveren, ook een hoger budget krijgen. Gemeenten worden op deze manier in staat gesteld om een gelijk voorzieningenniveau te bieden.
Kunt u aangeven hoe u de motie uitgevoerd heeft, die de regering verzocht om bij het objectieve verdeelmodel voor de verdeling van het budget Wmo 2015, rekening te houden met sociaaleconomische, demografische gezondheidsverschillen tussen gemeenten? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Aan de motie van het Eerste Kamerlid Barth wordt uitvoering gegeven met de ontwikkeling van het objectief verdeelmodel zoals beschreven onder 3. Het objectieve verdeelmodel voorspelt de uitgaven voor de Wmo 2015 per gemeente aan de hand van demografische kenmerken (aantal inwoners, aantal ouderen en aantal eenpersoonshuishoudens), sociaaleconomische kenmerken (aantal lage inkomens, aantal uitkeringsontvangers en het aantal Wajongers), kenmerken over de gezondheidstoestand van de inwoners (langdurig medicijngebruik). Daarnaast zijn in het model fysieke en (sociaal-) geografisch kenmerken van gemeenten meegenomen (lokale centrumfunctie, aantal kernen en stedelijkheid).
Om welke reden heeft u, conform de uitvoering van genoemde motie met betrekking tot gezondheidsfacturen, enkel gekeken naar medicijngebruik en niet naar andere belangrijke factoren, zoals psychische problemen en noodzakelijke hulpmiddelen, zoals een diabetespomp? Bent u bereid dit alsnog te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mensen met een langdurige ziekte zullen bijna altijd medicijnen gebruiken. Bij de maatstaf «langdurig medicijngebruik» worden de aantallen cliënten die medicijnen gebruiken bij bepaalde ziektebeelden (zoals diabetes, depressiviteit, epilepsie) bijgehouden. Voorwaarden die gelden bij de maatstaven die in het Gemeentefonds gebruikt worden zijn onder andere dat ze niet beïnvloedbaar zijn voor beleid en dat ze objectief beschikbaar en betrouwbaar zijn. Daarnaast is het de bedoeling maatstaven te gebruiken die niet te veel fluctueren om de stabiliteit van gemeentelijke budgetten te garanderen. De maatstaf «langdurig medicijngebruik» voldoet aan deze kenmerken. Bovendien wordt deze maatstaf ook gebruikt in de verdeling van de integratie-uitkering Wmo/huishoudelijke hulp verzorging. Er is wel gekeken naar andere gezondheidsfactoren, maar deze voldeden niet aan de gestelde criteria. Ik verwijs hierbij ook naar de toelichting in het rapport «Objectief verdeelmodel Wmo 2015» dat ik eerder aan uw Kamer gestuurd heb.
Bent u bereid het verdeelmodel Wmo 2015 aan te passen, en bijvoorbeeld ook rekening te houden met andere sociaaleconomische factoren (zoals het aantal bijstandsuitkeringen), zodat financiële risico’s waarmee gemeenten te maken krijgen meer beheersbaar zijn, en er een eerlijker en socialer verdeelmodel Wmo 2015 ontstaat? Zo ja, hoe gaat u hieraan uitvoering geven? Zo nee, waarom niet?
De VNG en de Raad voor de financiële verhoudingen hebben beiden geconcludeerd dat het objectieve verdeelmodel voor alle gemeenten per 2016 door een ingroeipad ingevoerd kan worden. De Raad stelt dat de verdeling adequaat is en dat de herverdeeleffecten voldoende objectief verklaarbaar en verdedigbaar zijn. De VNG heeft aangegeven dat zij niet verwacht dat op dit moment een model te ontwerpen is dat meer recht doet aan de kosten die gemeenten kunnen verwachten. Ondertussen is ook bestuurlijk met de VNG overeengekomen dat het objectieve verdeelmodel begeleiding voor alle gemeenten vanaf 2016 met een ingroeipad wordt ingevoerd. Uiteraard zal financiële monitoring plaatsvinden en zullen de verdeelmodellen die ontwikkeld worden in het kader van de decentralisaties geëvalueerd worden. De VNG en de Rfv doen op dit vlak aanbevelingen en deze zullen hierbij worden meegenomen.
De maatstaf bijstandsontvangers is niet meegenomen in het verdeelmodel omdat deze te veel fluctueert, waardoor de stabiliteit van gemeentelijke jaarlijkse budgetten niet gegarandeerd kan worden. Er is daarom gekeken naar een alternatief die net zo veel recht doet aan de kostenoriëntatie als de maatstaf «bijstandsontvangers». De oplossing is gevonden in de maatstaf «uitkeringsontvangers min bijstandsontvangers». Deze heeft dezelfde verklaringskracht als de maatstaf «bijstandsontvangers».
Voor het budget dat samenhangt met beschermd wonen is met de VNG afgesproken om ook in 2016 een historische verdeling over de centrumgemeenten te hanteren. In het voorjaar van 2015 wordt bezien hoe deze verdeling kan worden verbeterd, mede aan de hand van de realisatiecijfers 2014. De VNG en de centrumgemeenten worden hier nauw bij betrokken. Op voorstel van de 43 centrumgemeenten wordt een commissie gevraagd een visie te geven op de doelgroep beschermd wonen en een daarbij passend verdeelmodel te ontwikkelen voor 2017 en verder.
Wat is uw oordeel over de invoering van een «bandbreedteregeling» voor gemeenten, waarbij een maximum van € 5 per inwoner per jaar aan dalende gemeentelijke inkomsten wordt vastgesteld, zodat gemeenten voldoende tijd krijgen om de gewenste maatschappelijke opgaven te realiseren?2
Het is belangrijk dat gemeenten voldoende tijd krijgen om de gewenste maatschappelijke opgaven te realiseren. Om tot een goede overgang te komen wordt in alle zorgvuldigheid een ingroeimodel ontwikkeld waarbij de herverdeeleffecten bij de Wmo 2015 en Jeugd in samenhang worden bezien. Met de VNG is afgesproken dat een werkgroep overgangsregeling sociaal domein wordt gestart waarin de VNG, een aantal gemeenten, BZK en VWS vertegenwoordigd zijn. Voorts is van belang dat ook wordt gerealiseerd dat voordeelgemeenten op basis van het onderzoek de middelen nodig hebben om te voldoen aan hun verantwoordelijkheden. Dit aspect wordt ook meegenomen in het traject.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg Decentralisaties op 11 december 2014?
Ja.
Het bericht “Scholen spelen privégegevens leerlingen door naar uitgevers” |
|
Joël Voordewind (CU), Michel Rog (CDA), Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Scholen spelen privégegevens leerlingen door naar uitgevers»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat scholen gegevens van leerlingen doorgeven aan uitgevers zonder dat ouders hiervan op de hoogte zijn of hier expliciet toestemming voor hebben gegeven? Vindt u dit een wenselijke situatie? Zo nee, wat gaat u daar aan doen?
Ja. Op scholen waar digitaal lesmateriaal wordt gebruikt, krijgen uitgevers de beschikking over gegevens van leerlingen. Deze worden uitsluitend gebruikt ten behoeve van het functioneren van het leermiddel. Aparte toestemming van de ouders is niet verplicht, omdat het aanbieden van het leermiddel in het kader van de onderwijstaak een grondslag biedt om persoonsgegevens te verwerken. De verwerkingsgrondslag van de school komt overeen met de doelen van de school: goed onderwijs geven. Wel acht ik het wenselijk dat scholen zich de toenemende aandacht voor dit onderwerp aantrekken, goede bewerkersovereenkomsten sluiten en ouders hierover goed informeren.
Kunt u bevestigen dat deze gegevens niet geanonimiseerd worden doorgegeven en dus te herleiden zijn naar de afzonderlijke leerlingen? Vindt u dit een wenselijke situatie? Zo nee, wat gaat u daar aan doen?
Uitgeverijen ontwikkelen ten behoeve van de leermiddelen een gebruikersprofiel van een leerling, zodat individuele feedback en maatwerk mogelijk zijn. Alleen de aanbieder van een gebruikt leermiddel beschikt over deze gegevens en wel uitsluitend om terugkoppeling naar leraar en leerling mogelijk te maken. Uitgeverijen gebruiken op dit moment gegevens die niet geanonimiseerd of gepseudonimiseerd zijn. Vanuit het streven naar dataminimalisering werk ik samen met de sectorraden aan het verder verbeteren van de privacy van de leerlingen door het scheppen van de mogelijkheid om leerlinggegevens te laten pseudonimiseren. Dit houdt in dat de uitgeverij wel gepersonaliseerde leermiddelen kan bieden, maar dat hij niet weet over welke leerling het gaat. De school koppelt dit gebruikersprofiel zelf aan de juiste persoon. De meerwaarde van de ICT-toepassing blijft in dat geval overeind, terwijl de privacy tegelijkertijd beter wordt geborgd.
Deelt u de mening dat dit in strijd is met de privacywetgeving? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet strijdig met de privacywetgeving. De scholen hebben een wettelijke grondslag om persoonsgegevens te laten verwerken als dit noodzakelijk is voor het onderwijsproces en het goed kunnen laten functioneren van de leermiddelen. Daarnaast dienen de scholen afspraken met de aanbieders of uitgeverijen te maken over het uitwisselen van persoonsgegevens. Gebruik van persoonsgegevens van leerlingen dient tot een minimum beperkt te zijn. Met behulp van pseudonimisering kan hierin een extra slag worden gemaakt.
Kunt u bevestigen dat u sinds april de beschikking had over het rapport «Nulmeting Privacy en Informatiebeveiliging in het Primair en Voortgezet Onderwijs», waarin werd geconstateerd dat scholen niet geanonimiseerde gegevens van leerlingen doorspelen naar uitgevers?2
Mijn ambtenaren beschikten sinds april over het rapport.
Wat is de reden dat de Kamer hierover niet actief is geïnformeerd? Deelt u de mening dat dit wel had gemoeten? Zo nee, waarom niet?
De verkenning wijst op potentiële risico’s bij zowel uitgeverijen als de onderzochte scholen. Het betreft risico’s die breder kunnen spelen en dus getoetst en aangepakt zouden moeten worden. De aanbevelingen bevestigden de keuzes en acties die inmiddels opgepakt waren. Tevens betrof het een beperkte verkenning onder vier scholen, waaraan geen algemene conclusies van privacy-schending kunnen worden verbonden. De verkenning diende als toets voor de uitvoering van beleid, bevestigde vermoedens die er op ambtelijk niveau leefden, en waar al eerder acties aan verbonden waren. Het rapport is daarom niet aan uw Kamer toegestuurd.
Er is geen sprake van dat het rapport bewust is achtergehouden. De verkenning is afgelopen september door mijn departement op de website van de rijksoverheid geplaatst, in het kader van een Rijkspilot actieve openbaarmaking van onderzoeksrapporten. Het doel van deze pilot is juist om ook rapporten die gebruikt zijn bij de ambtelijke beleidsvoorbereiding te openbaren.
Bent u bereid maatregelen te treffen indien leerlinggegevens door commerciële partijen zonder uitdrukkelijke toestemming van de ouders gebruikt blijven worden en ook niet geanonimiseerd zijn? Zo nee, waarom niet?
Toestemming van de ouders is niet verplicht indien de gegevens uitsluitend gebruikt worden ten behoeve van de goede werking van het leermiddel en er goede afspraken worden gemaakt over de gegevensuitwisseling. Commerciële doeleinden vallen hier buiten. Binnen het Doorbraakproject Onderwijs en ICT wordt gewerkt aan de pseudonimisering van leerlinggegevens. Ik verwijs u verder naar mijn brief.
Kunt u aangeven of er ook andere situaties zijn waarbij, zonder dat ouders het weten, gegevens van hun kinderen worden gebruikt door commerciële partijen? Hoe zit dit bijvoorbeeld bij het CITO, dat naast een publieke functie ook een commerciële tak heeft?
Cito bestaat uit zowel een stichting als een bv. De marktactiviteiten van Cito worden uitgevoerd door Cito B.V. Bij het gebruik van de toetsproducten van Cito B.V. worden persoonsgegevens in de zin van de Wbp verwerkt. Cito B.V. geeft aan zich te houden aan de betreffende verplichtingen en bepalingen. Ze valt daarmee onder hetzelfde regime als de uitgeverijen. Alle verwerkingen zijn gemeld bij het CBP. Zo zijn bijvoorbeeld alle toetsen uit het leerlingvolgsysteem basisonderwijs en de toetsen uit het volg- en adviessysteem voortgezet onderwijs gemeld bij het CBP. Ook Stichting Cito handelt bij de uitvoering van de publieke taken conform de Wbp. Tussen Cito B.V. en Stichting Cito is er geen uitwisseling van persoonsgegevens van leerlingen.
Het bericht ‘Overheid sluit deal voor behoud pinautomaten’ |
|
Sander de Rouwe (CDA), Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Overheid sluit deal voor behoud pinautomaten»?1
Ja
Waarom hebt u niet meteen afspraken gemaakt met alle banken om pinautomaten en andere bancaire voorzieningen in dunbevolkte regio’s te behouden?
Met de RegioBank zijn in de intentieverklaring afspraken gemaakt gericht op het versterken van de leefbaarheid in krimp- en anticipeergebieden. Dit door het leggen van verbindingen tussen partijen, een dienstenaanbod ter ondersteuning de financiële zelfredzaamheid van buurtbewoners en het bieden financieel-economische expertise en educatie voor bijvoorbeeld het verenigingsleven en initiatieven in het dorp.
De intentieverklaring richt zich niet op het behoud van geldautomaten en andere bancaire voorzieningen. Indien andere banken dan Regiobank bij BZK aangeven zich te willen inzetten op enigerlei wijze voor de leefbaarheid in krimpregio’s, dan kan met deze banken ook een vergelijkbare intentieverklaring overeengekomen worden. Het is belangrijk dat naast overheden ook het bedrijfsleven hierin een rol oppakt en een bijdrage levert aan de leefbaarheid.
Heeft de Autoriteit Consument en Markt, gezien de deal met maar één bank, toestemming gegeven voor de deal waarover in het bericht wordt gesproken?
De intentieverklaring is geen «deal» tussen het BZK en de RegioBank gericht op plaatsen van pinautomaten, maar richt zich op het actief bijdragen aan de leefbaarheid van de buurt, regio en/of het dorp waar een RegioBank-filiaal/adviseur is gevestigd. In de zomer van 2013 is de RegioBank al zelfstandig met een pilot gestart om op vijf plekken een pinautomaat terug te brengen samen met lokale partijen. Hier is BZK niet bij betrokken geweest. Voor een beoordeling op grond van de Mededingingswet door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) bestaat dan ook geen aanleiding.
Hoe zijn de afspraken die de Minister voor Wonen en Rijksdienst nu heeft gemaakt met SNS Regiobank te rijmen met de pilot die de Minister van Financiën heeft aangekondigd over afspraken tussen banken om zogeheten «witte vlekken» in het aanbod van pinautomaten in Nederland te voorkomen?
De intentieverklaring van de Minister voor Wonen en Rijksdienst en de RegioBank, is gericht op het versterken van de leefbaarheid in krimp- en anticipeergebieden door het leggen van verbindingen tussen partijen. Deze intentieverklaring is, zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht niet gericht op het behoud van geldautomaten in krimpregio’s. Mocht Regiobank besluiten om in enkele krimpregio’s bankvestigingen of geldautomaten te plaatsen dan kan dit uiteraard wel bijdragen aan een betere bereikbaarheid van contant geld in die regio. Daarmee zijn echter de witte vlekken die geconstateerd zijn in het rapport «Bereikbaarheid van geldautomaten», opgesteld door het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer niet direct verdwenen (Kamerstukken II, 2013–2014, 27 863, nr. 57). Tot op heden heeft Regiobank enkele geldautomaten geplaatst.
De pilot waaraan in de vraag gerefereerd wordt, is er speciaal op gericht om door middel van coördinatie van de spreiding van geldautomaten witte vlekken te voorkomen dan wel te verminderen.
Was de Minister van Financiën op de hoogte van de deal die de Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft gemaakt? Zo ja, op welke manier is de pilot van de Minister van Financiën een onderdeel van deze deal? Zo nee, hoe apprecieert de Minister van Financiën dit?
De intentieverklaring is geen «deal» waar vooraf contact over is geweest met het Ministerie van Financiën. De intentieverklaring is gericht op de leefbaarheid in het algemeen in krimp- en anticipeergebieden. De Minister van Financiën legt evenals het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer de focus op de bereikbaarheid van contant geld voor alle deelnemers aan het betalingsverkeer, ongeacht of deze deelnemers in krimpregio’s wonen of in andere gebieden. De pilot is er dan ook op gericht dat inwoners van Nederland binnen 5 kilometer contant geld kunnen opnemen. Hoewel het daarbij niet ter zake doet of er sprake is van een krimpregio of niet, kunnen krimpregio’s er profijt van hebben.
Kunt u weergeven hoe de stand van zaken is van de pilot die de Minister van Financiën heeft aangekondigd naar het voorkomen van «witte vlekken» als het gaat om de beschikbaarheid van pinautomaten binnen een straal van vijf kilometer?
De pilot is door de betrokken partijen uitgewerkt. Over de verenigbaarheid van deze uitwerking met het mededingingsrecht wordt momenteel gesproken met de ACM.