Het doodschieten van vijf Papoea’s door de Indonesische politie |
|
Harry van Bommel , Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Raymond de Roon (PVV), Raymond Knops (CDA), Michiel Servaes (PvdA), Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat tenminste vijf Papoea’s zijn doodgeschoten door Indonesische politiemensen of militairen die het vuur openden op een menigte protesterende burgers?1
Ja.
Kunt u inzicht geven in de toedracht van dit gebeuren? Hoe beoordeelt u deze heftige gebeurtenis?
Het Kabinet kan weliswaar nog geen gezaghebbend inzicht geven in de toedracht van het incident in de regio Paniai, maar de dood van de vijf Papoea’s betreurt het Kabinet zeer. De Indonesische autoriteiten hebben direct een onderzoek naar de toedracht ingesteld. De uitkomst daarvan zal eerst moeten worden afgewacht.
Bent u bereid opheldering te vragen bij uw Indonesische collega over dit zeer bloederige optreden van politie en militairen?
Ja.
Kunt u aanduiden wat de huidige trend is als het gaat om de relatie tussen de Indonesische autoriteiten en de Papoea’s? Ziet u hierin verbetering optreden?
Al voor zijn aantreden startte president Joko Widodo consultaties met lokale religieuze, maatschappelijke en politieke leiders met als doel de relatie tussen de Indonesische autoriteiten en de Papoea’s te normaliseren. Verscheidene kerkelijke en maatschappelijke vertegenwoordigers verklaarden dat zij de indruk hebben dat de president de onderliggende problemen daadwerkelijk wil adresseren. Vanzelfsprekend zullen we de ontwikkelingen op dit gebied nauw blijven volgen.
Op welke momenten heeft u in de afgelopen periode deze gevoelige relatie aan de orde gesteld bij uw Indonesische ambtgenoot en met welk resultaat?
De situatie in Papua is tijdens diverse bilaterale ontmoetingen aan de orde gesteld, meest recentelijk door mijn ambtsvoorganger en marge van de NSS2014. Tijdens dit gesprek zegde de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken van Indonesië Natelagawa toe dat wordt bekeken hoe aan de autonomie van Papua verder invulling kan worden gegeven.
Ziet u nieuwe mogelijkheden waarmee Nederland kan bijdragen aan het verbeteren van de situatie van de Papoea’s en via welke multilaterale kanalen zijn er volgens u mogelijkheden?
Nederland draagt bij aan het verbeteren van de situatie in Papua en West-Papua via samenwerking met de Indonesische nationale politie en International Organisation for Migration. Dit community policing programma heeft als doel het verbeteren van de relatie tussen de politie en lokale gemeenschappen door middel van dialoog en mensenrechtentrainingen. Nederland draagt via samenwerking met de Indonesische overheid en UNICEF ook bij aan het voorkomen van HIV/Aids.
Omzetplafonds in de zorg |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is u bekend dat zorgverzekeraar Zilveren Kruis omzetplafonds afspreekt met zorgverleners, waardoor gecontracteerde zorgverleners per 1 januari 2015 niet dezelfde hoeven te zijn als de gecontracteerde zorgverleners per (bijvoorbeeld) 1 december 2015?1
Ja.
Klopt het dat door de invoering van een omzetplafond zorg bij een bepaalde zorgaanbieder vanaf een bepaalde datum niet meer volledig (in dit geval voor 75%) wordt vergoed, terwijl dat eerder in het jaar wel volledig werd vergoed?
Een zorgverzekeraar kan werken met omzetplafonds om te zorgen dat hij enerzijds de kosten beheerst door niet teveel in te kopen en anderzijds zijn zorgaanbod zo breed en divers mogelijk te laten zijn. Afgesproken is dat de zorgverzekeraar in de informatie over de zorgpolis helder is over of er sprake is van een omzetplafond en wat dit betekent.
Daarnaast is het zo dat de zorgverzekeraar een zorgplicht heeft. In het geval van een naturapolis betekent dit dat de zorgverzekeraar ervoor dient te zorgen dat de zorg binnen een redelijke termijn en op redelijke afstand beschikbaar is. Ook bij het bereiken van een omzetplafond bij een bepaalde aanbieder dient de zorgverzekeraar te voldoen aan de zorgplicht. Dit kan bijvoorbeeld door de verzekerde naar een andere zorgaanbieder te bemiddelen of door aanvullende afspraken te maken met de betreffende zorgaanbieder.
Indien de verzekerde toch kiest voor behandeling door deze zorgaanbieder (en er geen aanvullende afspraken zijn gemaakt), kan dit betekenen dat de afspraak pas in het nieuwe kalanderjaar wordt gemaakt.
Klopt het dat de zorgverzekeraar zelf aangeeft dat het zo kan zijn dat, als het omzetplafond bereikt is, een zorgverlener pas een afspraak maakt in het nieuwe kalenderjaar? Ziet u ook het risico dat hierdoor wachtlijsten kunnen ontstaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 2.
Is het volgens de huidige regels voldoende als de zorgverzekeraar op een website laat zien welke zorgaanbieder gecontracteerd is, en bij het bereiken van het plafond de contractering weghaalt? Zo ja, is dit naar uw mening voldoende transparant en misleidend?
In september 2014 heeft de NZa haar beleidsregel «Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars en volmachten 2014» gepubliceerd. Hierin is aangegeven op welke wijze invulling wordt gegeven aan het toezicht op artikel 40 Wmg en aan welke transparantieverplichtingen de zorgverzekeraar moet voldoen.
In deze beleidsregel geeft de NZa aan welke informatie zorgverzekeraars moeten bieden ten aanzien van het gecontracteerde zorgaanbod, eventuele volumeafspraken (zoals omzetplafonds) en informatie over de vergoeding van niet gecontracteerde zorg:
Zijn zorgverzekeraars verplicht op het moment dat een verzekerde kiest voor een polis, per zorgaanbieder aan te geven of er een omzetplafond is afgesproken, en hoe hoog dat omzetplafond is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich dat u in uw brief van 2 juni 2014 schrijft dat zorgverzekeraars realistische volumes dienen in te kopen bij gecontracteerde zorgaanbieders?2 Wat verstaat u onder «realistische volumes», en waar is in de regelgeving vastgelegd dat zorgverzekeraars hieraan moeten voldoen?
In mijn brief van 2 juni 2014 over recht op gecontracteerde zorg heb ik aangegeven dat zorgverzekeraars realistische volumes dienen in te kopen. Het zou immers onwenselijk zijn wanneer zorgverzekeraars bij hun polisverkoop adverteren met een breed gecontracteerd aanbod, terwijl zij in de praktijk weinig volume inkopen. Dat zou verzekerden op het verkeerde been kunnen zetten.
Op grond van artikel 40 Wmg dragen verzekeraars zorg voor de door hen beschikbaar gestelde informatie waaronder ook reclame-uitingen. Deze informatie mag geen afbreuk doen aan de Zvw en mag ook niet misleidend zijn. De NZa houdt hier toezicht op.
Met de bij vraag 5 genoemde beleidsregel vult de NZa de open normen van artikel 40 Wmg nader in zodat dit duidelijkheid en rechtszekerheid biedt voor de verzekerde en de verzekeraar. Daarnaast is dit van belang vanwege mogelijke handhavingsacties van de NZa naar aanleiding van eventuele overtredingen van artikel 40 Wmg.
Overigens merk ik op dat omzetplafonds een belangrijk instrument zijn voor zorgverzekeraars bij de contractering van zorgaanbieders. Daarmee dragen ontzetplafonds bij de betaalbaarheid en het van hoge kwaliteit blijven van de zorg. Immers – zoals ik bij mijn antwoord op vraag 2 en 3 al aangeef – voorkomen omzetplafonds dat er teveel zorg wordt ingekocht en maken omzetplafonds een breed en divers zorgaanbod mogelijk.
Klopt het dat, als een omzetplafond is bereikt, het mogelijk is dat de zorgverzekeraar de klant naar een andere instelling verwijst die nog wel ruimte heeft? Als een zorgverzekeraar daarvoor kiest, kan dat dan een teken zijn dat de verzekeraar primair stuurt op prijs, en niet op kwaliteit? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Deze stelling is mijns inziens onjuist omdat meerdere aanbieders aan dezelfde kwaliteitseisen kunnen voldoen. Inkoop van verschillende aanbieders van goede kwaliteit geeft de verzekerden meer mogelijkheden. Zonder omzetplafonds zouden echter ofwel de kosten omhoog lopen ofwel de keuzevrijheid afnemen.
Bovendien, zoals ik in mijn antwoord bij 2 en 3 aangeef, dient de zorgverzekeraar te voldoen aan de zorgplicht. Bij het bereiken van een omzetplafond kan dit betekenen dat de verzekeraar – in overleg met de verzekerde – deze naar een andere zorgaanbieder bemiddelt. Ik zie niet waarom dit zou betekenen dat de zorgverzekeraar primair stuurt op prijs en niet op kwaliteit. Immers, ook de zorgaanbieder waarnaar wordt bemiddeld, is gecontracteerd op basis van kwaliteit en prijs.
In het verlengde hiervan heb ik in mijn brief van 2 december aan de NZa gevraagd om ten aanzien van de budgetpolissen expliciet te kijken of de contractering via deze polissen voldoende is om aan de zorgplicht te voldoen. Tevens heb ik gevraagd daarbij te beoordelen of de verschillende budgetpolissen en andere polissen van één verzekeraar een lijn kennen in wie wel en wie niet wordt gecontracteerd. Dit om een indicatie te krijgen in hoeverre alleen prijs het criterium is geweest van de contractering. De NZa heeft in haar reactie aangegeven dat zij zullen kijken of een verzekeraar voor alle polissen dezelfde contractvoorwaarden met aanbieders heeft of dat deze verschillen tussen budgetpolissen en overige polissen. En of budgetpolishouders dezelfde kwaliteit van zorg krijgen als degenen die andere, duurdere polissen afsluiten. Ik verwacht de resultaten van dit onderzoek in de loop van het eerste kwartaal van dit jaar.
Klopt het dat de zorgverzekeraar de keuze heeft tussen bemiddelen naar een andere zorgaanbieder of iemand op de wachtlijst laten zetten? Kunt u aangeven wanneer de zorgverzekeraar moet bemiddelen, en wanneer het op een wachtlijst zetten is toegestaan? Welke stem heeft de verzekerde daarbij?
Gelet op de zorgplicht dienen verzekeraars ervoor te zorgen dat de zorg binnen een redelijke termijn en op redelijke afstand beschikbaar is. Wat redelijk is, is afhankelijk van de soort zorg. Zo is een redelijke termijn voor spoedeisende zorg anders dan voor planbare zorg.
In het geval van het bereiken van een omzetplafond zal de zorgverzekeraar altijd in overleg met de verzekerde naar een oplossing zoeken. Daarbij kan een verzekerde zelf kiezen om liever even te wachten of juist niet.
Klopt het dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aangeeft dat, als er omzetplafonds worden afgesproken, de verzekeraar een algemene uitleg moet vermelden, samen met een toelichting waarin de mogelijke gevolgen voor de verzekerde per zorgaanbieder worden gegeven?3 Bent u van mening dat Zilveren Kruis voldoet aan de vereisten uit de beleidsregel? Zo ja, bent u van mening dat de vereisten uit de beleidsregel afdoende zijn om transparantie te garanderen?
Ja, dit klopt. Zie ook mijn antwoord op vraag 4 en 5.
In de algemene informatie over de belangrijkste wijzigingen polissen 2015 maakt Zilveren Kruis kenbaar dat er sprake is van omzetplafonds en wat het gevolg is als dit plafond wordt bereikt. Dit is ook opgenomen in de polisvoorwaarden.
Daarnaast geeft Zilveren Kruis op haar website aan wat een omzetplafond is, wat de gevolgen kunnen zijn voor een verzekerde van een omzetplafond en een verwijzing naar de zorgzoeker waar verzekerden kunnen terugvinden met welke zorgverleners er omzetplafonds zijn afgesproken. De NZa geeft aan dat Zilveren Kruis hiermee voldoet aan de eisen die hieromtrent zijn opgenomen in de beleidsregel.
Bent u bekend met de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Groningen, d.d. 5 december 2014, waarin kort weergegeven werd bepaald dat nergens staat dat de toepasselijkheid van de tienjaarstermijn neergelegd in artikel 6.2.8.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is uitgesloten bij toepassing van de Regeling langdurig verblijvende kinderen, ook wel aangeduid als het Kinderpardon?1
Ja, ik ben bekend met de uitspraak.
Wat is uw reactie op de uitspraak in kwestie?
Ik kan mij niet verenigen met de uitspraak en zal daartegen hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In afwachting van een uitspraak op dit hoger beroep pas ik mijn beleid niet aan.
Bent u bereid de uitspraak te respecteren en voortaan de tienjaarstermijn toe te passen in zaken betreffende het Kinderpardon, zodat bij kinderen waarbij aan (één van) de ouders 1F wordt tegengeworpen, dit in elk geval bij verblijf van 10 jaar of meer niet aan toepassing van het Kinderpardon in de weg zal staan?
Zie antwoord vraag 2.
Het aantal jihadisten |
|
Geert Wilders (PVV), Martin Bosma (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «There's Been A «Sudden And Explosive Renewal» Of Jihadism In The Netherlands»?1
Ja.
Klopt het getal dat de heer Bertholee noemt, namelijk dat het gaat om «honderden» uitgereisde jihadisten?
De heer Bertholee sprak niet over honderden uitgereisde jihadisten, maar van «a few hundred potential participants», ofwel een paar honderd potentiële
deelnemers.
Waarom worden dergelijke schokkende cijfers in Washington bekend gemaakt, en niet in de Tweede Kamer?
Dit is niet aan de orde. Uw Kamer is over de stijging van jihadgang vanaf begin van 2013 geïnformeerd, onder andere met de nota «Transformatie van het jihadisme in Nederland» van de AIVD (Kamerstuk 29 754, nr. 249). In deze nota staat: «de jihadistische beweging heeft momenteel naar schatting enkele honderden aanhangers en enkele duizenden sympathisanten in Nederland».
Daarnaast is uw Kamer laatstelijk over het aantal (bevestigde) uitgereisde jihadisten is uw Kamer geïnformeerd in de samenvatting van het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 34 (Kamerstuk 29 754, nr. 270). In deze brief staat: «De gestage toename van uitreizigers die tijdens de vorige DTNperiode werd vastgesteld, heeft zich voortgezet zodat inmiddels in de afgelopen twee jaar rond de 160 personen zijn uitgereisd (cijfers per 1 november)».
Het hoofd van de AIVD, de heer Bertholee, heeft in Washington dus geen andere cijfers bekend gemaakt, dan die reeds bekend zijn bij uw Kamer. Het hoofd van de AIVD heeft het volgende gezegd in zijn speech: «This situation changed completely at the beginning of 2013, when within months more than 100 individuals travelled to Syria to join the fighting under the banner of violent jihad.»
En: «At present, it is estimated that jihadism in the Netherlands has a few hundred potential participants and several thousand sympathizers. A small number has the intention to leave the Netherlands to participate in violent jihad. More than 160 individuals have already done so.»
De speech en de aansluitende discussie zijn integraal op internet te zien:
Waarom bestaat er zo'n enorme discrepantie tussen hetgeen u stelt (7 november: 160 uitgereisde jihadisten) en het aantal dat de heer Bertholee nu noemt?
Dit is niet het geval, zie het antwoord op vraag 3.
Waarom spreken de directeur van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en u niet met één mond?
Dit is niet het geval, zie het antwoord op vraag 3.
De financiële en sociale gevolgen van de wet hervorming kindregelingen voor de kinderalimentatie |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Michiel van Nispen |
|
Fred Teeven (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat er diverse onvoorziene neveneffecten kleven aan de Wet hervorming kindregelingen, bijvoorbeeld het gevolg dat de ontvanger van kinderalimentatie er fors op achteruit gaat?1 2 3
In bovenstaande analyse is weergegeven hoe de Wet hervorming kindregelingen (WHK) kan doorwerken in het bedrag aan kinderalimentatie. Bij het in kaart brengen van de gevolgen voor kinderalimentatie is onverkort uitgegaan van de versie 2015 van het Rapport Alimentatienormen. De mogelijkheid voor de rechtspraktijk om in specifieke gevallen hiervan af te wijken en aanvullend maatwerk te leveren is hierin dus niet betrokken. Uit de in de analyse opgenomen rekenvoorbeelden blijkt dat de ontvanger van kinderalimentatie er in de meeste gevallen op vooruit gaat. In gevallen waar er sprake is van een achteruitgang is deze veelal beperkt en kan deze mogelijk worden gemitigeerd door een verhoging van partneralimentatie. De exacte gevolgen voor kinderalimentatie zijn sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden in een specifiek geval.
Bent u bekend met de uitleg die de Expertgroep Alimentatienormen (bestaande uit familierechters) recent aan de nieuwe wet heeft gegeven, namelijk dat het vervallen van de alleenstaande oudertoeslag in de bijstand, de alleenstaande ouderkorting en het fiscaal voordeel bij het betalen van kinderalimentatie enerzijds, en de verhoging van het kindgebonden budget en de invoering van de «alleenstaande ouderkop» anderzijds, leiden tot een verlaging van de resterende behoefte van het kind en dus van de kinderalimentatie?4
De publicatie van de Expertgroep Alimentatienormen betreffende «de Wet hervorming kindregelingen en Rapport Alimentatienormen» op www.rechtspraak.nl is bekend. In de analyse is reeds op dit rapport ingegaan.
Is het in uw ogen de juiste uitleg van deze werkgroep van familierechters, die zich beroepen op de wetsverdediging in de Eerste Kamer, met als gevolg dat voortaan geldt dat een verhoging van het kindgebonden budget met een alleenstaande ouderkop een verlaging van de resterende behoefte van het kind betekent? Zo nee, wat is naar uw mening wel een juiste uitleg?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat alleenstaande ouders met de alleenstaande ouderkop (deels) werden gecompenseerd zodat zij geen nadeel zouden ondervinden van het wegvallen van de aanvulling voor alleenstaande ouders in de minimumregelingen en het wegvallen van het fiscale voordeel voor werkende alleenstaande ouders op het minimum? Wordt dit doel wel bereikt nu de gevolgen voor de kinderalimentatie bekend zijn?
De WHK heeft de specifieke financiële ondersteuning die alleenstaande ouders ontvangen geharmoniseerd zodat alle alleenstaande ouders met een laag inkomen, ongeacht of ze werken of een uitkering ontvangen, gelijk worden behandeld. Om dit te bereiken zijn de initiële aanvullingen voor alleenstaande ouders in de minimumregelingen en de fiscale regeling die gericht was op alleenstaande ouders, komen te vervallen en is de alleenstaande-ouderkop in het kindgebonden budget ingevoerd. Aan het doel van harmonisering en gelijke behandeling doen de gevolgen voor kinderalimentatie niet af.
Realiseert u zich dat door de wijziging van de regelgeving kinderalimentatie vaak niet meer verschuldigd zal zijn omdat de overheid hierin al voorziet middels het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop? Hoe beoordeelt u dit?
In de hiervoor opgenomen analyse geef ik weer hoe de WHK kan doorwerken in het bedrag aan kinderalimentatie uitgaande van de alimentatienormen 2015. In deze analyse ben ik tevens ingegaan op de keuze van de expertgroep ten aanzien van de toerekening van de alleenstaande-ouderkop aan de behoefte van het kind. De exacte gevolgen voor kinderalimentatie zijn sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden in een specifiek geval. Hoewel de alleenstaande-ouderkop in mindering wordt gebracht op de behoefte van het kind, houdt dat niet per definitie in dat er geen kinderalimentatie verschuldigd zal zijn. De behoefte van het kind kan immers groter zijn dan hetgeen daar aan ondersteuning uit kindregelingen op in mindering wordt gebracht. Het uitgangspunt bij de vaststelling van de behoefte van het kind is immers de levensstandaard van het kind vóór de scheiding zoveel mogelijk op peil te houden. Vooral bij hogere inkomens zal er doorgaans dan ook nog behoefte resteren waarin door middel van kinderalimentatie moet worden voorzien. Als gevolg van de systematiek in combinatie met de WHK wordt inderdaad een groter deel van de behoefte van kinderen gedekt door overheidsondersteuning en minder door de ouders.
Indien de niet-verzorgende ouder minder van zijn draagkracht hoeft in te zetten voor kinderalimentatie, resteert er meer ruimte voor eventuele partneralimentatie.
Is het waar dat in feite voor lage inkomens het betalen van de kinderalimentatie feitelijk is afgeschaft, omdat het kindgebonden budget en/of de alleenstaande ouderkop (betaald door de overheid) voortaan voorziet in de kosten van de kinderen? Zo nee, hoe moet deze wijziging dan worden geïnterpreteerd worden?
Zie antwoord vraag 5.
Denkt u dat veel mensen zich bewust zullen zijn van deze uitleg en de verstrekkende gevolgen die dit kan hebben, onder andere voor de hoogte van de kinderalimentatie? Zo ja, waarop baseert u dit? Zo nee, wat gaat u eraan doen om deze uitleg breed bekend te maken onder ouders die kinderalimentatie betalen?
De gevolgen van de WHK op de hoogte van kinderalimentatie is sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden in een specifiek geval. In de publieksvoorlichting over de WHK (via de tool Veranderingen kindregelingen) zijn ouders nadrukkelijk gewezen op de mogelijke consequenties van deze wet voor kinderalimentatie en worden ook andere informatiebronnen genoemd. Ouders kunnen advies inwinnen over de gevolgen van de WHK in hun specifieke geval bij een advocaat, mediator of het Juridisch loket.
Kunt u reageren op het voorbeeld van «Esmee», waaruit blijkt dat haar maandelijks inkomen van 1.400 euro weliswaar gelijk blijft maar de alimentatie dreigt te vervallen, omdat de alleenstaande ouderkop niet langer wordt opgeteld bij de draagkracht maar direct af gaat van het bedrag dat geldt voor de behoefte van het kind, met als gevolg dat zij 250 euro minder in de maand overhoudt?5
In de hiervoor opgenomen analyse geef ik weer hoe de WHK kan doorwerken in het bedrag aan kinderalimentatie uitgaande van de alimentatienormen 2015. De exacte doorwerking op het bedrag aan kinderalimentatie blijft afhankelijk van de persoonlijke situatie en hoe in geval van wijziging het alimentatiebedrag initieel is vastgesteld. Er is te weinig informatie over dit specifieke voorbeeld beschikbaar om een nauwkeurige berekening te maken van de gevolgen van de WHK op de hoogte van de kinderalimentatie.
Zijn dergelijke proefberekeningen ook al gemaakt door de betrokken ministeries? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen en de Kamer over alle mogelijke scenario’s te informeren?
In de hiervoor opgenomen analyse is een aantal voorbeelden uitgewerkt uitgaande van de alimentatienormen 2015. De gekozen voorbeelden sluiten aan bij de gestelde Kamervragen en zijn uitgebreid om het spectrum van gevolgen goed in beeld te brengen.
Deelt u de mening van de echtscheidingsadvocate Schram dat het krom is dat het verschuldigde alimentatiebedrag lager wordt als gevolg van deze wetswijziging, terwijl de draagkracht van de alimentatieplichtige niet is gewijzigd? Zo nee, waarom niet?6
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van advocate Moons dat het stelsel aanzienlijk ingewikkelder en oneerlijk wordt en kunt u uw antwoord toelichten?7 Kunt u voorts ingaan op de stelling van Moons dat in feite aan de niet-hoofdverzorger de boodschap wordt gegeven: «U hoeft uw kinderen niet meer te onderhouden, dat doet de overheid wel voor u. De overheid geeft uw ex een alleenstaande-ouderkop op het kindgebonden budget, dan bent u ervan af.»?
Zie antwoord vraag 5.
Denkt u eveneens dat het bijstandsverhaal door gemeenten als gevolg van dit alles voortaan niet meer mogelijk zal zijn? Wat zijn hiervan volgens u de financiële gevolgen voor de gemeentes? Is dit effect beoogd, of eveneens een ongewenst neveneffect van deze regels te noemen?
In de bovenstaande analyse ben ik ingegaan op de doorwerking op het bijstandsverhaal en de financiële gevolgen voor gemeenten.
Kunt u de mogelijke gevolgen schetsen voor een alleenstaande co-ouder met een bijstandsuitkering waarvan het minderjarige kind staat ingeschreven bij de andere ouder, die daardoor geen recht hebben op het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop? Zijn deze gevolgen beoogd?
Een alleenstaande co-ouder, van wie het kind bij de andere ouder staat ingeschreven wordt voor de bijstand en voor het kindgebonden budget feitelijk behandeld als een alleenstaande. Dit betekent dat er geen recht is op kindgebonden budget, dus geen recht ontstaat op de alleenstaande-ouderkop, maar ook geen recht was op de alleenstaande-ouderkorting of een alleenstaande-oudertoeslag in de bijstand. Indien deze ouder een bijstandsuitkering heeft, is de draagkracht minimaal en daardoor is ook de bijdrage aan kinderalimentatie aan de ontvangende ouder nul. Dit verandert niet met een wijziging. Het blijft bovendien ter beoordeling aan de gemeenten om, bijvoorbeeld in voorkomende gevallen van co-ouderschap, de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Bent u bekend met de gevolgen voor alimentatieplichtigen, die onder andere vanwege het vervallen van de fiscale aftrek levensonderhoud het verschuldigde bedrag kunnen laten wijzigen bij de rechter, maar (net) niet in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand? Kunt u ook deze gevolgen schetsen?
Het wegvallen van de fiscale aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen kan de draagkracht van de alimentatieplichtige verminderen, zodat er aanleiding kan bestaan de hoogte van de kinderalimentatie te wijzigen. Daarbij is het uitgangspunt dat de ex-partners zelf afspraken over wijziging maken. Alimentatieplichtigen die er niet in slagen overeenstemming met de alimentatiegerechtigde te bereiken, kunnen de rechter om wijziging van de kinderalimentatie verzoeken. Dat geldt zowel voor alimentatieplichtigen die gebruik kunnen maken van gesubsidieerde rechtsbijstand als voor alimentatieplichtigen die daarvoor op grond van hun inkomen en vermogen niet in aanmerking komen. Ook gebruikers van gesubsidieerde rechtsbijstand zijn griffierecht verschuldigd. Zij betalen daarnaast een eigen bijdrage voor de gesubsidieerde rechtsbijstand.
Overigens zullen te allen tijde alimentatieplichtigen voorafgaand aan een wijzigingsprocedure de kosten van een dergelijke procedure wegen tegen de financiële gevolgen van wijziging. Dit ongeacht de aanleiding voor een wijzigingsverzoek.
Zijn de koopkrachtcijfers, welke u bij de behandeling van het wetsvoorstel aan de Kamer hebt verstrekt, ook met de kennis van nu nog correct? Zo nee, bent u bereid opnieuw de koopkrachteffecten van de Wet hervorming kindregelingen door te rekenen en de uitkomsten daarvan aan de Kamer te zenden?8
Bij de presentatie van inkomenseffecten van wetsvoorstellen wordt alleen rekening gehouden met generieke maatregelen (maatregelen die op iedereen van toepassing zijn). Bij het inkomensbeeld, zoals gepresenteerd bij de WHK, is daarom geen rekening gehouden met de gevolgen voor kinderalimentatie. In de voorbeelden in de analyse zijn de inkomenseffecten als gevolg van de WHK aangevuld met de mogelijke gevolgen voor kinderalimentatie.
Verwacht u ook een stortvloed aan alimentatiezaken? Vreest u ook dat dit zal leiden tot nieuwe conflicten tussen ex-partners, nog los van de belasting van de rechterlijke macht?9
De Raad voor de rechtspraak heeft in zijn advies van 3 juni 2013 inzake het wetsvoorstel hervorming kindregelingen aangegeven dat het wetsvoorstel in de overgangsfase mogelijk zal leiden tot een extra instroom van wijzigingsverzoeken ter zake van kinderalimentatie. De Raad merkt op dat het niet goed mogelijk is om hiervan een concrete inschatting te maken. Bovendien is het volgens de Raad niet uitgesloten dat in individuele gevallen de effecten van een lagere kinderbijslag, het vervallen van de alleenstaande-ouderkorting en een hoger kindgebonden budget (elkaar) gedeeltelijk zullen opheffen.
De eventuele gevolgen van de maatregelen in het kader van de WHK voor lopende kinderalimentatieverplichtingen hoeven als zodanig niet te leiden tot nieuwe conflicten tussen ex-partners. Het gaat immers om wijziging van regelgeving die objectief bepaalbaar van invloed kan zijn op de wettelijke maatstaven draagkracht en behoefte voor de berekening van kinderalimentatie. Het gaat niet om factoren zoals wijzigingen in de persoonlijke omstandigheden van de alimentatieplichtige of -gerechtigde. De verwachting is dan ook dat ex-partners in overleg en eventueel met behulp van rechtshulpverleners, zoals mediators en advocaten, tot wijziging van lopende kinderalimentatieverplichtingen kunnen komen. Hierbij is het belangrijk op te merken dat bij wijziging alle dan bestaande relevante omstandigheden worden meegenomen, dus ook omstandigheden die los staan van de WHK.
Welke gevolgen heeft dit alles voor kinderen? Deelt u de mening dat als gevolg van het mogelijk massaal wijzigen, of in ieder geval onzeker worden van verplichtingen in verband met kinderalimentatie, het gevolg kan zijn strijd uitbreekt tussen ouders en kinderen daardoor gedupeerd zullen raken en klem komen te zitten tussen (over alimentatie) ruziënde ouders? Wat vindt u hiervan? Vindt u dit onwenselijk?10
Zie antwoord vraag 16.
Deelt u de mening dat zo mogelijk voorkomen moet worden dat per 1 januari 2015 conflicten uitbreken tussen gescheiden partners over alimentatie, omdat vooral de kinderen daar de dupe van zullen zijn? Welke ideeën heeft u hierover en welke maatregelen gaat u nemen?
In de publieksvoorlichting over de WHK (via de tool Veranderingen kindregelingen) zijn ouders gewezen op de mogelijke consequenties van deze wet voor kinderalimentatie en worden ook andere informatiebronnen genoemd. De inschakeling van de hulp van het Juridisch loket, mediators of advocaten, waarnaar ook in de reguliere overheidsvoorlichting wordt verwezen, kan bewerkstelligen dat ouders in overleg nagaan of de in de WHK opgenomen maatregelen nopen tot aanpassing van de lopende alimentatieverplichting.
Deelt u de mening dat, vanwege de verstrekkende gevolgen van de gewijzigde wet en de uitleg die daaraan wordt gegeven, u zich niet meer op het standpunt zou moeten stellen dat het maken en wijzigen van afspraken over kinderalimentatie de eigen verantwoordelijkheid van de ouders is en dat ze maar naar de rechter moeten gaan als ze er niet uitkomen, zeker niet omdat kinderen de dupe zullen zijn van (financiële) onzekerheid en conflicten tussen beide ouders?11
Uit de bovenstaande analyse blijkt dat de gevolgen van de WHK op de hoogte van de kinderalimentatie sterk afhankelijk zijn van het specifieke geval en daarmee erg genuanceerd liggen. De inkomenseffecten van de WHK in samenhang met eventuele alimentatiewijzigingen zijn overwegend positief. Slechts in specifieke gevallen treden er negatieve inkomenseffecten op.
Zoals hiervoor in antwoord op de vragen 16–17 is opgemerkt, behoeven de eventuele gevolgen van de in de WHK opgenomen maatregelen voor door de rechter vastgestelde of tussen partijen overeengekomen kinderalimentatiebedragen niet tot conflicten tussen de ouders te leiden, aangezien het hier gaat om objectieve omstandigheden, die buiten de persoonlijke sfeer van betrokkenen liggen en dus op zichzelf geen stof voor discussie hoeven op te leveren.
Ziet u mogelijkheden om de potentiële schade voor alleenstaande ouders, die optreedt als gevolg van deze wetswijziging en de uitleg die hieraan wordt gegeven, te compenseren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De bovenstaande analyse geeft aan dat veel van de ouders geen negatieve gevolgen ondervinden van het totaal van de WHK en de doorwerking van de WHK op de hoogte van de kinderalimentatie. Ik zie daarom geen aanleiding voor compensatie, hoewel de gevolgen in specifieke gevallen anders kunnen zijn.
Bent u bereid deze vragen op zo kort mogelijke termijn te beantwoorden, omdat er in ieder geval ruim voor de inwerkingtreding van de wet op 1 januari 2015 duidelijkheid moet zijn?
In mijn brief van 12 januari 2015 heb ik u te kennen gegeven dat uw Kamervragen voor mij aanleiding waren om in samenspraak met de overige betrokken bewindspersonen de gevolgen van de WHK nader in kaart te brengen, rekening houdend met het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen en het in de motie Heerma gevraagde advies van de Raad voor de rechtspraak. Daarbij heb ik aangegeven hiervoor enige tijd nodig te hebben. De bedoelde analyse treft u hierbij aan alsmede de beantwoording van de vragen.
De uitlatingen van het Bureau Medische Advisering (BMA) over een suïcidale vreemdeling |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met een rapport van het BMA inzake een uitlating over een uitgeprocedeerde vreemdeling waarin wordt gesteld: «In reactie op de brieven van de behandelaars (...) vermeld ik hierbij dat er geen reden is voor nadere reisvoorzieningen. De behandelaars spreken de verwachting uit dat betrokkene zich al voor uitzetting zal suïcideren; fysieke overdracht in aansluiting op de reis in verband met een sterk vergrote kans op direct medisch ingrijpen is dan niet aan de orde»?1
Ja, ik ben bekend met het rapport.
Deelt u de conclusie van de advocaat dat de BMA-arts medische hulp na uitzetting kennelijk onnodig achtte omdat de vrouw in kwestie voorafgaand aan de uitzetting waarschijnlijk toch al zelfmoord zou plegen?
Nee, ik deel die conclusie niet.
Hoe beoordeelt u de uitlating van het BMA ten aanzien van het suïcide-risico? Is de redenering die zij volgen gebruikelijk? Zo ja, is het dan redelijk deze manier van werken voort te zetten? Bent u van mening dat er andere manieren kunnen zijn die maken dat het suïcide-risico niet op deze wijze een tamelijk cynisch leidend principe is bij beslissingen van het BMA maar juist een reden wordt voor extra zorg en mogelijk een andere beslissing van het BMA?
Ik ben van mening dat er sprake is van een onjuiste interpretatie van de betreffende passage in het BMA-rapport. Ik vind het kwalijk dat een deel van het BMA-rapport op social media is gepubliceerd. Daardoor is onterecht en onnodig een verkeerd beeld ontstaan. De passage kan alleen op een juiste manier worden geïnterpreteerd, indien deze in de context van het gehele rapport wordt beschouwd. Hoewel de passage zelfstandig beter leesbaar had kunnen worden geformuleerd, is deze in het geheel niet cynisch bedoeld. De BMA-arts heeft in het rapport opgenomen dat de vreemdeling bij de behandelaars heeft verklaard zich in Nederland te zullen suïcideren zodra uitzetting aan de orde zou zijn. Op grond van deze verklaring heeft de BMA-arts geadviseerd de vreemdeling voorafgaand aan de uitzetting intensief te begeleiden en de medische behandeling tot aan de uitzetting voort te zetten. Verder heeft de BMA-arts geadviseerd om de vreemdeling tijdens de terugreis te laten begeleiden door een psychiatrisch verpleegkundige en te voorzien van de nodige medicatie. Omdat er geen (prognostische) aanwijzingen waren voor een risico op suïcide ná uitzetting, luidde het oordeel van de BMA-arts dan ook dat het niet nodig zou zijn om in het land van herkomst fysieke medische opvang te regelen voor de vreemdeling.
Bent u bereid onderzoek naar de gang van zaken te laten instellen?
Nee, dat vind ik niet nodig.
Het bericht “Mansveld niet naar klimaattop in Lima” |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat – ook bij verhindering van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu – Nederland door een bewindspersoon vertegenwoordigd moet worden bij de klimaattop in Lima (COP20)?1
Het heeft uiteraard de voorkeur dat de verantwoordelijke bewindspersoon aanwezig is bij een ministerieel deel van een klimaatconferentie. In verband met urgente privéomstandigheden van de Staatssecretaris, heeft zij echter moeten besluiten om niet naar Lima af te reizen. Omdat naast de Staatssecretaris de klimaatgezant inhoudelijk het meest betrokken is, ligt het voor de hand dat hij haar vervangt, in plaats van een andere bewindspersoon. Hij heeft ook deelgenomen aan de voorbereidende internationale overleggen en treedt op als leider van de delegatie.
Heeft u overwogen een ander bewindspersoon af te vaardigen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Heeft de klimaatgezant, die de Staatssecretaris vervangt, voldoende armslag om namens Nederland een hogere CO2-reductie toe te zeggen dan 40%?
In Lima wordt gewerkt aan drie hoofdpunten, waarvoor de EU gezamenlijk een mandaat heeft vastgesteld. Ten eerste aan de concepttekst van het nieuwe klimaatakkoord dat we in Parijs in 2015 overeen willen komen. Tweede punt is een besluit over de manier waarop elk land zijn nationale ambitie inbrengt. En ten derde moeten we vooruitgang boeken op klimaatactie voordat het nieuwe akkoord in 2020 in werking treedt. Het toezeggen van een hogere reductie is nu niet aan de orde. De EU was met een doelstelling van ten minste 40% in 2030 immers een van de eersten met het vaststellen van een bijdrage. Alle partijen bij het UNFCCC hebben tot en met het eerste kwartaal van 2015 de tijd om hun bijdrage in te dienen.
Heeft de klimaatgezant de mogelijkheid om een ruimere bijdrage aan de Green Climate Fund toe te zeggen als dat een deal dichterbij brengt?
Ook dit is in Lima niet aan de orde.
Welke nadelen heeft de afwezigheid van de Staatssecretaris op de onderhandelingsruimte voor Nederland en het welslagen van de onderhandelingen?
Een team van onderhandelaars uit de Lidstaten en de Europese Commissie onderhandelt in Lima – binnen het in raadsconclusies vastgelegde mandaat – namens de EU. De afwezigheid van de Staatssecretaris heeft op de onderhandelingsruimte geen effect. In de brief van 19 november jl (Kamerstuk 31 793, nr. 93) is wel een aantal specifieke punten belicht, die Nederland in wil brengen. Het heeft uiteraard de voorkeur als deze door de verantwoordelijke bewindspersoon kunnen worden ingebracht. Zoals gezegd (antwoord 1) zullen deze bij afwezigheid van de Staatssecretaris door de klimaatgezant worden ingebracht.
Kunt u deze vragen per ommegaande beantwoorden, aangezien de top (high level segment) vandaag, dinsdag 9 december, al begonnen is en loopt tot en met aanstaande vrijdag 12 december?
Ja.
De transitievergoeding voor seizoenwerkers |
|
Johannes Sibinga Mulder |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ontslagvergoeding seizoenwerkers flink hoger»?1
Ja
Klopt het bericht dat werkgevers door de terugwerkende kracht met hoge transitievergoedingen te maken kunnen krijgen?
De regeling van de transitievergoeding heeft onmiddellijke werking (dus geen terugwerkende kracht). Dat wil zeggen, zij geldt in beginsel voor iedere werknemer die op of na 1 juli 2015 wordt ontslagen. Er is geen onderscheid gemaakt tussen vaste en flexibele werknemers. Dus ook voor werknemers van wie de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op of na 1 juli 2015 afloopt (en niet wordt verlengd) geldt dat zij recht hebben op een transitievergoeding als aan de voorwaarden hiervoor wordt voldaan. Daarmee wordt de gelijke behandeling van vaste en tijdelijke werknemers bevorderd en het verschil tussen deze categorieën van werknemers verkleind.
Voor het bepalen van het recht op transitievergoeding (en de omvang hiervan) telt de periode van voor 1 juli 2015 mee. Als een werknemer bijvoorbeeld drie jaar in dienst was – en dus aan het vereiste voor het ontstaan van een recht op transitievergoeding is voldaan, te weten: een dienstverband van ten minste twee jaar – heeft hij recht op een transitievergoeding van 1 maandsalaris (1/3 maandsalaris per dienstjaar). Dat geldt dus ook voor werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Zou het arbeidsverleden van voor 1 juli 2015 niet meetellen voor het bepalen van het recht op transitievergoeding (en de omvang hiervan) dan zou dit tot gevolg hebben dat werknemers die nu al aanspraak kunnen maken op een vergoeding bij ontslag, erop achteruitgaan. Daarom is hier niet voor gekozen.
Daarnaast is geregeld dat als arbeidsovereenkomsten elkaar met een tussenpoos van 6 maanden of minder opvolgen, zij voor het bepalen van het recht op een transitievergoeding (en de omvang hiervan) worden samengeteld. Gevraagd wordt waarom voor de periode tot 1 juli 2015 er niet voor gekozen is deze zogenoemde onderbrekingsperiode te stellen op 3 maanden, waarbij uitgegaan wordt van de veronderstelling dat die periode tot 1 juli 2015 geldt. Dit laatste is echter niet het geval. De regeling van de transitievergoeding is een nieuwe regeling die pas inwerking treedt op 1 juli 2015.
Aangenomen wordt dan ook dat gedoeld wordt op de zogenoemde ketenbepaling die thans een onderbrekingsperiode kent van 3 maanden. Deze periode wordt met de Wet werk en zekerheid op 1 juli 2015 gesteld op 6 maanden. Hierbij wordt voorzien in overgangsrecht om te voorkomen dat arbeidsovereenkomsten die in het verleden elkaar met een tussenpoos van meer dan drie maanden (maar ten hoogste zes) hebben opgevolgd, niet alsnog moeten worden samengeteld. Het kan immers niet zo zijn dat door de wetswijziging met terugwerkende kracht alsnog arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd gaan ontstaan daar waar dat op grond van de oude regeling niet het geval was.
Voor de transitievergoeding geldt geen vergelijkbaar overgangsrecht. De reden hiervoor is dat het hier (anders dan de ketenbepaling) een nieuwe regeling betreft die mede is bedoeld om de grote verschillen tussen vaste en flexibele werknemers te verkleinen, niet om die te laten voortduren. Dat laatste zou (feitelijk) het geval zijn als geregeld was dat voor het recht op transitievergoeding arbeidsovereenkomsten van voor 1 juli 2015 alleen meetellen als zij elkaar met een onderbreking van 3 maanden of minder opvolgen. Voor veel (zo niet welhaast alle) werknemers met een tijdelijke arbeidsovereenkomst, zou dat betekenen dat alleen tijdelijke arbeidsovereenkomsten die eindigen op of na 1 juli 2015 meetellen voor het recht op transitievergoeding. Dat zou tegengesteld zijn aan het uitgangspunt dat voor het recht op een transitievergoeding geen onderscheid wordt gemaakt tussen tijdelijke en vaste werknemers. In dit verband is het goed om op te merken dat een werkgever nu ook niet in alle gevallen een vergoeding verschuldigd is bij het ontslag van een vaste werknemer. Na 1 juli 2015 zal dat wel het geval zijn waarbij ook voor hen perioden gelegen voor deze datum meetellen voor het recht op transitievergoeding. De onmiddellijke werking geldt dus ook ten aanzien van (deze) vaste werknemers. Bovendien zouden tijdelijke werknemers dubbel nadeel ondervinden van een dergelijke regeling. Na eerst in het verleden telkens met onderbrekingen van meer dan 3 maanden steeds opnieuw op tijdelijke arbeidsovereenkomsten werkzaam te zijn geweest, zouden die arbeidsovereenkomsten ook niet meetellen voor de berekening van de transitievergoeding. Dit, terwijl zij net als vaste werknemers gedurende een lange periode werkzaam zijn bij de werkgever.
Ten slotte merk ik op dat als het gaat om het recht op transitievergoeding (en de omvang hiervan) voor kleine werkgevers voorzien is een overgangsregeling. Deze houdt in dat als een arbeidsovereenkomst eindigt (waaronder in dit verband ook moet worden verstaan, het niet voortzetten van een tijdelijke arbeidsovereenkomst) wegens bedrijfseconomische redenen die het gevolg zijn van een slechte financiële situatie van de werkgever, perioden gelegen voor 1 mei 2013 buiten beschouwing worden gelaten.
Kunt u aangeven waarom er voor gekozen is om het arbeidsverleden van voor de ingangsdatum van de Wet werk en zekerheid mee te nemen bij het toekennen van de transitievergoeding? Waarom wordt er bij de rekenmethode ook voor de arbeidsperiode voor 1 juli 2015 gebruik gemaakt van een onderbrekingsperiode van 6 maanden in plaats van 3 maanden (die tot 1 juli 2015 geldt)?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom er geen overgangsrecht geldt voor deze ondernemers, zodat bedrijven zich hier op voor hadden kunnen bereiden?
Zie antwoord vraag 2.
Is deze uitwerking de bedoeling van de wet? Zo ja, waarom spreekt werkgeversorganisatie AWVN2 dan van een zeer onredelijke uitwerking die iedereen is ontgaan? Zo nee, wat gaat u er aan doen om dit te veranderen?
Uit het hiervoor gegeven antwoord op de vragen 2, 3 en 4 blijkt dat de uitwerking van de regeling overeenkomstig de bedoeling van de wet is. Ik zie dan ook geen aanleiding om de regeling te wijzigen.
Tot welke effecten kan dit leiden? Is het denkbaar dat werkgevers groepen mensen ontslaan en een nieuwe groep in dienst nemen?
Ik ga daar niet vanuit, ook al omdat de opbouw van de transitievergoeding (1/3 maandsalaris per dienstjaar) niet zodanig is dat werkgevers hierdoor voor onoverkomelijke problemen zullen worden gesteld.
Wilt u, nu uit het artikel blijkt dat werkgevers niet goed op de hoogte zijn van deze uitwerking van de wet, hier extra ruchtbaarheid aan geven?
Ja. Dat zal ik doen via websites van de rijksoverheid, alsmede via en in samenspraak met sociale partners.
Visserij voor de kust van de Westelijke Sahara |
|
Harry van Bommel |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoord op een vraag over een onder Nederlandse vlag varend schip dat voor de kust van de Westelijke Sahara vist?1
Ja.
Waarop is het uitgangspunt van onder andere de Europese Commissie gebaseerd dat ten aanzien van niet-zichzelf besturende gebieden economische activiteiten rechtmatig zijn, zolang deze de behoeften, belangen en voordelen ervan voor de bevolking niet veronachtzamen? Is dit ook uw standpunt? Is er een juridische opinie die dit standpunt onderbouwt? Zo ja, kunt u die met de Kamer delen?
Zoals ook blijkt uit antwoorden op vragen van het Europees parlement is het uitgangspunt van de Europese Commissie gebaseerd op het VN-standpunt waarin Marokko wordt beschouwd als de facto beherende macht in het niet-zichzelf besturende gebied Westelijke Sahara. Ook Nederland deelt het VN standpunt. Het VN standpunt wordt onderbouwd in de opinie van de toenmalig Juridisch Adviseur van de VN in zijn brief aan de President van de Veiligheidsraad van 12 februari 2002. De opinie is openbaar en te raadplegen op http://www.arso.org/Olaeng.pdf.
Is het waar dat dit uitgangspunt van de Europese Commissie afwijkt van eerder ingenomen standpunten van het kabinet hierover?2 Indien ja, waarom is dit het geval?
Nee.
Is het waar dat de in vraag 1 genoemde visserijactiviteiten alleen in lijn met het internationaal recht kunnen zijn als de oorspronkelijke bevolking via zijn vertegenwoordigers toestemming ervoor verleent? Indien neen, waarom niet?
Nee, naar de huidige stand van het internationaal recht is geen toestemming van vertegenwoordigers van de oorspronkelijke bevolking vereist. Op basis van het internationaal recht zou de exploratie en exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van een niet-zichzelf besturend gebied, waaronder visserijactiviteiten, wel in overleg met de vertegenwoordigers van de oorspronkelijke bevolking moeten plaatsvinden. Nederland streeft ernaar dit element gezamenlijk met andere EU-lidstaten in het onderhandelingsmandaat van de Europese Commissie te krijgen. Zie ook de antwoorden op de Kamervragen van het lid Van Bommel van 12 mei 2006 over de visserijverdragen tussen de Europese Unie en Marokko, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2005–2006, nr 1575.
Kunt u aangeven hoe de opbrengsten van de visserijactiviteiten van het Nederlandse schip (en mogelijk andere EU-schepen) concreet ten goede komen aan de oorspronkelijke bevolking van het gebied? Hoe worden de hiermee samenhangende internationaalrechtelijke verplichtingen door Marokko precies geïmplementeerd?
Nederland is van oordeel dat de opbrengsten van de visserij via de EU-afdrachten ten behoeve van toegang tot onder meer de wateren van de Westelijke Sahara, waar Marokko feitelijk gezag uitoefent, ook ten goede moeten komen aan de oorspronkelijke bevolking van de Westelijke Sahara.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 15 oktober 2014 (TK 21 501-32, nr 753) zijn in het protocol alleen afspraken gemaakt over de EU-bijdrage voor de ontwikkeling van de visserijsector. Over de besteding van de financiële vergoeding voor toegang van de visserijvaartuigen van EU-lidstaten zijn geen afspraken gemaakt. De sectorale steun bedraagt € 14 miljoen per jaar. Marokko moet de uitgaven in het kader van de ontvangen steun jaarlijks verantwoorden en hierbij ook de geografische locatie aangeven, alsmede de te verwachte en gerealiseerde sociale en economische impact.
In het Gemengd Comité dat in september jl. bijeenkwam in Rabat heeft Marokko 31 projecten aangemeld op het gebied van infrastructuur, training en onderzoek en daarbij onder meer aangegeven wat de verwachte effecten zijn, zoals de impact op de lokale werkgelegenheid. Van deze projecten zijn er 13 in de Westelijke Sahara en komen 12 projecten ten goede aan de visserijsector in de gehele regio. Het gaat bij deze tweede groep van 12 projecten vooral om projecten op het gebied van onderzoek en visserijcontrole. Marokko moet voor het volgende Gemengd Comité rapporteren over de voortgang van de projecten en aangeven in hoeverre de doelstellingen zijn gerealiseerd. Het volgende Gemengd Comité vindt naar verwachting in september 2015 plaats.
Wachtgeld voor de voorzitter van de Europese Raad |
|
Harry van Bommel , Gert-Jan Segers (CU), Elbert Dijkgraaf (SGP), Marianne Thieme (PvdD), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de voorzitter van de Europese Raad de komende drie jaar een soort wachtgeld ontvangt, dat veel hoger ligt dan zijn pensioen als voorzitter van de Raad, dat na het wachtgeld ingaat, maar dat hij ondertussen wel gewoon zijn reguliere pensioenen uit België kan ontvangen? Klopt het verder dat hij de pensioengerechtigde leeftijd al bereikt heeft?
Ja, ik heb kennisgenomen van de wachtgeldregeling waar de voormalig voorzitter van de Europese Raad recht op heeft en het samenvallen hiervan met zijn reguliere pensioen uit België. Het klopt dat dhr. Van Rompuy, die dit jaar 67 is geworden, de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
Deelt u de mening dat het beter zou zijn dat een aftredend politicus in de EU, die de pensioengerechtigde leeftijd al bereikt heeft, geen recht meer heeft op wachtgeld, net als in Nederland?
De huidige wachtgeldregeling in de EU is vastgelegd in Verordening 422/67/EEG. Deze verordening, die in 2012 voor het laatst is gewijzigd, bepaalt dat het Europees wachtgeld maximaal drie jaar wordt uitgekeerd, ongeacht de leeftijd van de vertrekkend politiek ambtsdrager. Ook het percentage pensioenopbouw is hierin opgenomen. Het Europees pensioen gaat in na afloop van de wachtgeldperiode. De regeling bevat geen sollicitatieplicht voor politieke ambtsdragers in de EU die wachtgeld ontvangen.
In deze aspecten verschilt de Europese regeling met de Nederlandse wachtgeldregeling. Ik deel de mening van de leden die deze vragen hebben gesteld dat de EU-regeling op een aantal punten gemoderniseerd zou moeten worden. Daarbij merk ik op dat daar waar in Nederland wachtgeld- en pensioenregelingen voor politieke ambtsdragers de afgelopen jaren sterk versoberd zijn, in andere lidstaten in mindere mate sprake is van een dergelijke versobering. Voor aanpassing van de EU-wachtgeldregeling dient de genoemde verordening te worden gewijzigd. De Raad is bevoegd hiertoe zelf het initiatief te nemen en besluit met gekwalificeerde meerderheid.
Nederland is bereid te bekijken of modernisering en versobering van de huidige regeling voor politieke ambtsdragers in de EU mogelijk is, welke aanpassingen daarbij realistisch zijn en of hiervoor voldoende draagvlak bestaat bij andere lidstaten. De hierboven genoemde elementen zullen daarbij worden meegenomen.
Klopt het dat er geen sollicitatieplicht geldt voor politici in de EU die wachtgeld ontvangen? Wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een pensioenopbouw van 4,275% per jaar van het basissalaris voor bijvoorbeeld commissarissen excessief is en dat 1,875% voor inkomen tot € 100.000 zoals in Nederland of 1,8% van het salaris (de regeling voor Europese ambtenaren) veel normaler zou zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een pakket realistische versoberingen van de arbeidsvoorwaarden voor Europese ambtsdragers op te stellen, die te delen met de Kamer en voor te leggen aan de Europese raad en de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 2.
De crowdfundingsite www.geefgezondheid.nu |
|
Renske Leijten , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Welk gevoel krijgt u bij de website waarop mensen met ziekte en beperkingen zorg, ondersteuning, geneesmiddelen, hulpmiddelen en vele andere zaken kunnen crowdfunden?1
Uitgangspunt is dat mensen voor zorg en ondersteuning een beroep kunnen doen op hun zorgverzekeraar en/of hun gemeente. Het is vervolgens aan de zorgverzekeraar of de gemeente om op basis van de zorgverzekering respectievelijk de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 en het gemeentelijk beleid vast te stellen of betrokkene in aanmerking komt voor de gevraagde zorg of voorziening. Voor gemeenten geldt op grond van de Wmo 2015 dat zij na een melding van een ondersteuningsbehoefte een zorgvuldig onderzoek moeten instellen volgens de daaraan in de wet gestelde eisen.
De projecten die thans op de in de vragen bedoelde website staan en waarvoor donaties worden gevraagd, betreffen echter voorzieningen die gemeenten respectievelijk het UWV niet of slechts ten dele hebben toegekend, dan wel een behandeling die bij de betreffende indicatie niet tot het verzekerde pakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw) behoort. Bij de projecten op deze site gaat het om voorzieningen of zorgvormen waarbij niet – of slechts ten dele – wordt voldaan aan de geldende (toekennings-)voorwaarden.
Indien mensen toch een voorziening willen hebben die zij op grond van bijvoorbeeld de Wmo niet of slechts ten dele toegekend hebben gekregen, is het hun eigen keuze op welke wijze zij de financiële middelen daarvoor verwerven. Dat geldt eveneens indien het gaat om zorg die geen deel uitmaakt van het basispakket van de Zvw. Het gaat in dergelijke situaties om de eigen beslissing van mensen zelf om al dan niet via crowdfunding te proberen het door hen gewenste bedrag bij elkaar te krijgen. In die keuze van de mensen willen de Staatssecretaris en ik niet treden.
Vindt u het passend dat mensen met een hulpvraag in concurrentie met elkaar moeten strijden om giften van burgers of bedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat er ook zaken gefinancierd kunnen worden via de site die vergoed moeten worden door de zorgverzekering of de gemeente (Wmo)?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze website overbodig te maken door ervoor te zorgen dat zorgverzekeraars en gemeenten gewoon vergoeden wat mensen nodig hebben voor hun gezondheid en/of om te kunnen deelnemen aan de samenleving? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat onderdeel uitmaakt van het wettelijk pakket aan zorgverzekeringen en overheidsverstrekkingen is onderdeel van politieke besluitvorming. Zoals hiervoor aangegeven is het aan zorgverzekeraars respectievelijk gemeenten om verzoeken om zorg of ondersteuning zorgvuldig te onderzoeken en te bezien of deze op basis van de wet al dan niet gehonoreerd moeten en kunnen worden. Het gaat hier om zorgvormen of voorzieningen die geen onderdeel zijn van het basispakket van de Zvw of slechts ten dele vallen onder de Wmo, dan wel waarbij niet voldaan wordt aan de daarvoor geldende toekenningsvoorwaarden in het kader van de Zvw of de Wmo. Om die reden heeft de overheid in deze gevallen geen taak of verantwoordelijkheid.
Bent u voorts bereid om – zolang deze website bestaat – te analyseren welke verzoeken om crowdfunding worden gedaan en te kijken welke zaken onterecht niet worden vergoed? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer de eerste analyse toezenden?
Nee, gezien het antwoord op vraag 4 zien de Staatssecretaris en ik daartoe geen aanleiding.
De vernieling van diverse kerken in Khartoum door het regime in Sudan |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de vernieling van diverse kerken in Khartoum door het regime in Sudan?1
Ja.
Klopt het dat het Sudanese regime naast de vernieling van kerken tevens verschillende kerkelijke leiders heeft opgepakt en gemeenteleden heeft verdreven?
De voornoemde berichtgeving verwijst naar verschillende kerken. Van de Pentacostal Church zijn bezittingen in beslag genomen, evenals van het Cultureel Centrum van de Evangelical Church. Van de Bahri Evangelical Presbyterian Church zijn enkele tientallen leden enige uren in hechtenis genomen.
Een juridisch geschil over grondbezit tussen de kerkleden onderling ligt ten grondslag aan de kwestie met betrekking tot Bahri Evangelical Presbyterian Church. Een aantal leden van deze kerk heeft kerkelijke bezittingen verkocht, waartegen andere leden van de kerk protesteerden. Van deze tweespalt hebben delen van de overheid gebruik gemaakt. Overigens heeft het Ministry of Guidance and Religious Endowment wel getracht te bemiddelen en wordt een onderzoekscommissie ingesteld. In algemene zin stelt de overheid in vergelijkbare gevallen dikwijls dat de kerken de vereiste bouwvergunningen ontberen.
Is het waar dat het regime onlangs de bezittingen in beslag heeft genomen van de grootste protestantse kerk in Khartoum en het gebouw vernield heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Welke redenen geeft het regime voor deze schandalige praktijken?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in juli van dit jaar een richtlijn is aangenomen dat voorziet in een verbod op de bouw van nieuwe kerken? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Deze richtlijn is al in 2012 aangekondigd, en werd juli jl. nog eens door de overheid bevestigd. Het is onduidelijk of de richtlijn op schrift staat. Wel is het tegengaan van bouwen van nieuwe kerken staand beleid, volgens de Sudanese overheid ingegeven door het feit dat Sudan op dit moment voldoende kerken heeft. Vrijheid van religie en levensovertuiging is een van de speerpunten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid, elke belemmering die een overheid aan mensen oplegt in de uitvoering van hun geloof keurt het kabinet daarom af.
Vloeit het verbod op de bouw van nieuwe kerken voort uit de radicaal-islamitische leer, van oorsprong gebaseerd op het zogenoemde Pact van Omar, dat christenen een dhimmi-status gaf?
In de context van Sudan kan men niet stellen dat deze activiteiten gericht tegen kerken bewijs zijn voor de stelling dat de radicale islam de belangrijkste oorzaak van christenvervolging zou zijn. De praktijk waarbij voor nieuwe kerken geen (bouw)vergunning wordt afgegeven wordt volgens de Sudanese autoriteiten ingegeven door het feit dat Sudan sinds de afscheiding van Zuid-Sudan minder Christenen kent, en er dus ook minder kerken nodig zijn. Dhimmi-status van Christenen is in Sudan niet aan de orde. Zo zitten er bijvoorbeeld Kopten in het Sudanese parlement.
Is dit schrijnende voorbeeld wat u betreft bewijs voor de stelling dat de radicale islam een belangrijke oorzaak is van christenvervolging?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid bilateraal, alsmede in EU- en VN-verband, krachtig te protesteren tegen deze flagrante schending van de vrijheid van godsdienst?
Nederland brengt deze schendingen van de vrijheid van godsdienst regelmatig op, wereldwijd en ook specifiek in Sudan. Dit doen we niet alleen bilateraal, maar ook in EU- en VN-verband, en dat zullen we ook blijven doen. Met betrekking tot de in deze Kamervragen aangehaalde gebeurtenissen heeft de EU-Ambassadeur de zaak bij het Ministry of Guidance and Religious Endowment aan de orde gesteld, en ook onze ambassadeur ter plaatse stelt godsdienstvrijheid regelmatig aan de orde.
Bent u tevens bereid te pleiten voor extra sancties tegen het radicaal-islamitische regime in Sudan? Zo nee, waarom niet?
Tegen het regime in Sudan zijn al geruime tijd sancties van kracht, waaronder een VN en EU wapenembargo en sancties gericht tegen personen (zoals reisrestricties en bevriezing van tegoeden) en economische sancties van de VS. De sancties van de VN en EU zijn ingesteld als reactie op de situatie in Darfur. De VS stelde sancties in omdat het vaststelde dat Sudan een bedreiging vormde, onder andere door hun steun voor terrorisme. Op dit moment bestaan er geen verdere plannen voor (internationale) sancties.
Het bericht dat er enkele doden zijn gevallen bij een aanslag op een VN-konvooi nabij de luchthaven van Somalië |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Zijn Nederlandse militaire trainers en stafofficieren in gevaar geweest bij de aanslag op een VN-konvooi nabij de luchthaven van Somalië?1 Kunt u uiteenzetten onder welke omstandigheden de aanslag heeft plaatsgevonden en wie er voor de bescherming van het konvooi verantwoordelijk waren?
Er waren geen Nederlanders aanwezig bij het VN-konvooi toen de aanslag werd gepleegd. Nederlandse militaire trainers en/of stafofficieren zijn dus niet in gevaar geweest. Onder welke omstandigheden de aanslag heeft plaatsgevonden is nog niet duidelijk; hier doet de VN nog onderzoek naar.
Staat u nog steeds achter het besluit, genomen tijdens de ministerraad van 13 december 2013, om de Nederlandse deelname aan de Trainingsmissie van de Europese Unie (EUTM) Somalië te verplaatsen van Uganda naar het uiterst onveilige Mogadishu?
Ja. De reden voor de verplaatsing naar Mogadishu is ongewijzigd. De aansturing van de missie ter plaatse is efficiënter. Daarnaast staan in deze fase de training, mentoring en adviseringactiviteiten centraal. Dergelijke activiteiten zijn beter te realiseren op locatie. Wel is de veiligheidssituatie zorgelijk. Hierop treft EUTM Somalië de benodigde veiligheidsmaatregelen.
Kunt u een appreciatie geven van het dreigingsniveau in en rond Mogadishu in het algemeen en Mogadishu International Airport in het bijzonder? Hoe heeft het dreigingsniveau zich ontwikkeld sinds de verplaatsing naar Mogadishu?
Het dreigingsniveau voor Mogadishu International Airport is significant en het dreigingsniveau voor de rest van Mogadishu is hoog. Sinds de verplaatsing van EUTM Somalië naar Mogadishu zijn er geen wijzigingen in het dreigingsniveau geweest.
Voldoen de Force Protection-eenheden van de African Union Mission in Somalia (AMISOM) naar tevredenheid bij het verplaatsen van EUTM Somalië van de luchthaven naar trainingslocaties elders? Zo neen, welke maatregelen gaat u nemen om de verplaatsing wel veilig en naar tevredenheid te laten plaatsvinden?
Het verplaatsen van de luchthaven naar de trainingslocaties in de stad Mogadishu gebeurt onder leiding van een militaire beveiligingseenheid. Deze beveiligingseenheid is op dit moment een Italiaanse eenheid die onderdeel uitmaakt van EUTM Somalië. De verplaatsingen gebeuren in konvooien waarbij AMISOM ondersteuning levert. Tot op heden zijn er geen aanslagen gepleegd op deze konvooien.
Kunt u aangeven hoe de invloed van de islamitische terreurbeweging Al-Shabaab zich het afgelopen jaar heeft ontwikkeld? Welke gebieden hebben de slachters van Al-Shabaab in handen? Hoe heeft het draagvlak onder de Somalische bevolking voor deze terreurbeweging zich ontwikkeld? Op welke schaal en met welke regelmaat pleegt Al-Shabaab aanslagen in Mogadishu?
Begin 2014 is AMISOM, in samenwerking met het Somalische nationale leger, in zuid en centraal Somalië een offensief begonnen tegen Al Shabaab. Hierbij zijn diverse plaatsen heroverd op de groepering. Desondanks zijn er nog veel gebieden in zuid en centraal Somalië waar Al Shabaab invloed op uitoefent. Het draagvlak van de groepering onder de Somalische bevolking wordt waarschijnlijk in hoge mate bepaald door de mate waarin de Somalische federale regering zich als een aantrekkelijk alternatief kan presenteren aan de Somalische bevolking. Vooralsnog weet de Somalische federale regering maar beperkt haar invloed buiten Mogadishu te verspreiden. Wat betreft de situatie in Mogadishu: er zijn dagelijks geweldsincidenten in de Somalische hoofdstad. Deze aanslagen betreffen voornamelijk gerichte liquidaties en de inzet van geïmproviseerde explosieven. In 2014 heeft Al Shabaab tot op heden een vijftal grootschalige aanslagen in Mogadishu uitgevoerd, onder andere op het parlement en het presidentiële paleis. Het absolute aantal aanslagen in 2014 in Mogadishu ligt vooralsnog lager dan in 2013.
In welke mate draagt de aanwezigheid van de Keniaanse krijgsmacht in Somalië volgens u bij aan de regionale onveiligheid en spanningen in de grensstreek met Kenia?
Kenia heeft, door een gedeelde grens, belang bij een stabiel Somalië, onder andere vanuit het oogpunt van de vluchtelingen- en migratieproblematiek en om incursies van Al-Shabaab zo veel als mogelijk te voorkomen. Daarom leidden acties van Al Shabaab in 2011 op Keniaans grondgebied tot een Keniaanse inval in de grensregio, gericht tegen bases van Al Shabaab. De hierbij betrokken Keniaanse troepen werden in het voorjaar van 2012 onder de Afrikaanse vredesmacht AMISOM gebracht. Kenia draagt via AMISOM bij aan het terugdringen van Al Shabaab en aan de stabilisatie van Somalië. Echter, mede door de rol die Kenia in Somalië speelt, blijft Al Shabaab aanslagen in Kenia plegen.
Heeft de door Al-Shabaab gepleegde aanslag in Kenia, waarbij 36 mensen om het leven kwamen, ook niets met de islam te maken, zoals u tevens beweert over de gruwelijke terreurdaden van de Islamitische Staat in Syrië en Irak? Zo ja, hoe verklaart u dan dat de niet-moslims van de moslims werden gescheiden en daarna op brute wijze werden geëxecuteerd?2
Het kabinet treedt niet in strikt religieuze kwesties. Het kabinet constateert evenwel dat het overgrote deel van de Islamitische wereld de acties van zowel Al Shabaab als van ISIS veroordeelt. Vaak wordt dit gemotiveerd door te zeggen dat deze organisaties vanwege het gebruikte geweld en de wreedheden, zoals wederom bewezen door de terroristische aanslag van 3 december jl., niet een islamitisch karakter kunnen hebben.
Deelt u de mening dat het opbouwen van een democratie en rechtsstaat in Somalië een kansloze exercitie is die de Nederlandse belastingbetaler bovendien op onnodige kosten jaagt? Zo neen, waarom niet?
Het opbouwen van een democratie en rechtsstaat in Somalië is een langdurig proces waarin veel landen samenwerken. De internationale gemeenschap deelt het besef dat het waarschijnlijk is dat de situatie in Somalië zal verslechteren wanneer er geen internationale hulp meer geboden wordt.
Om te voorkomen dat Somalië terugvalt naar de situatie waarin het land voor 2012 verkeerde, is het, onder andere vanuit het oogpunt van piraterijbestrijding, van belang dat de internationale gemeenschap blijft bijdragen aan de wederopbouw van Somalië. Naast inzet voor de opbouw van een democratie en rechtsstaat, maakt ook EUTM Somalië deel uit van deze inspanningen. De missie draagt door het trainen van Somalische veiligheidstroepen bij aan stabiliteit in Somalië, een voorwaarde voor de verdere ontwikkeling van het land en de aanpak van oorzaken van piraterij op land. Nederland zal de bijdrage aan de EUTM Somalië niet beëindigen naar aanleiding van de aanslag in Mogadishu. De EUTM treft de benodigde veiligheidsmaatregelen bij de uitvoering van de missie.
Bent u bereid de Nederlandse militaire bijdrage aan EUTM Somalië als de wiedeweerga terug te trekken? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat het eigen risico niet meer te betalen is |
|
Geert Wilders (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Eigen risico niet meer te betalen»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Voor een inhoudelijke reactie verwijs ik naar mijn antwoorden op Kamervragen van de leden Leijten en Van Gerven over hetzelfde artikel.
Is het niet uw verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de zorg voor iedereen toegankelijk en betaalbaar blijft? Zo ja, waarom zadelt u dan honderdduizenden mensen met een betalingsprobleem op? Zo nee, waarom niet?
We hebben in Nederland een solidair stelsel dat toegang geeft tot goede, noodzakelijke zorg. Zorgkosten hoeven in beginsel geen reden te zijn om af te zien van noodzakelijke zorg. Huishoudens met een laag en middeninkomen worden gedeeltelijk gecompenseerd via de zorgtoeslag. In de zorgtoeslag die mensen ontvangen is ook rekening gehouden met het verplicht eigen risico.
Niet bekend is hoeveel mensen die gebruik maken van de mogelijkheid tot gespreid betalen van het eigen risico dat doen uit financiële noodzaak. Doordat de mogelijkheid nu door nagenoeg alle verzekeraars en breed wordt aangeboden, kan deze door verzekerden ook als reguliere service worden ervaren. Verzekerden die verwachten het eigen risico vol te maken kunnen er zo vooraf voor kiezen om het verplicht eigen risico in vaste termijnen te betalen. Mensen met een minimum inkomen betalen dan de compensatie via de zorgtoeslag. Zij betalen dan gemiddeld 466 euro per jaar aan premie en eigen risico.
Wanneer neemt u maatregelen om de buffers en winsten van de zorgverzekeraars terug te geven aan de burgers, in de vorm van een lager eigen risico?
De reserves van de zorgverzekeraars betreffen geld dat eigendom is van private verzekeraars. Die reserves kan de overheid dan ook niet aanwenden voor een verlaging van het eigen risico. Dat zou immers een wederrechtelijke gedeeltelijke onteigening van de middelen van zorgverzekeraars betekenen. Zorgverzekeraars kunnen er zelf voor kiezen om overreserves terug te geven aan verzekerden via een lagere nominale premie. Bij de Zvw-premie 2015 geven zorgverzekeraars al ruim € 1,4 miljard terug. Dit is recent bevestigd door de NZa. De omvang die verzekeraars moeten aanhouden aan reserves is politiek bepaald. Solvabiliteit II betekent een hoger reserve (van 11% → 15/17%) evenals de overheveling van de wijkverpleegkundige.
Hoe redelijk vindt u het dat u vele miljarden euro's uitgeeft aan extra asielzoekers, nabetalingen aan Brussel en ontwikkelingshulp aan corrupte landen, en tegelijkertijd de Nederlandse bevolking keihard in haar portemonnee pakt?
De zorguitgaven zijn na de sociale zekerheid de grootste uitgavenpost van de overheid. We geven in Nederland in 2015 collectief ongeveer € 71 miljard uit aan zorg, zo’n 11% van ons BBP. Slechts een fractie hiervan, ongeveer € 5 miljard, wordt opgebracht via eigen bijdragen in de curatieve en de langdurige zorg. Daarbij worden mensen met een minimum inkomen in de regel gecompenseerd voor verhoging van het eigen risico. In 2015 bedragen de totale uitgaven aan zorgtoeslag circa € 4 miljard. Ik deel het beeld dat de Nederlandse bevolking in haar portemonnee wordt gepakt dan ook niet.
Wilt u uw prioriteiten onmiddellijk veranderen, en de belangen van de Nederlandse bevolking boven die van het buitenland zetten? Zo neen, waarom niet?
Zorg is een prioriteit van dit kabinet. Ondanks de economische crisis is afgesproken dat de zorgkosten per jaar mogen stijgen omdat zorg voor een toenemend aantal patiënten (door vergrijzing, technische mogelijkheden en toenemend aantal chronisch zieken) nodig is. Nederland kent een zeer goede en toegankelijke zorg. Dat is in het belang van de Nederlandse bevolking. Het beleid is gericht op nog verdere verbetering van de kwaliteit en behoud van de betaalbaarheid.
Het privacy lek van het UWV |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u het bericht gelezen «UWV ontzettend laks met privacy»?1
Ja.
Klopt het dat de beveiliging van gevoelige persoonlijke gegevens bij de gemeente 's-Hertogenbosch en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) «zo lek is als een mandje»?
Het onderzoek van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) naar de toegang tot Suwinet van niet-Suwipartijen wijst uit dat de toegang tot Suwinet op een aantal punten verbeterd moet worden om aan de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) te voldoen. Wij hechten aan een goede bescherming van persoonsgegevens. De overheid dient daarbij het goede voorbeeld te geven. Snelle actie is nodig om de tekortkomingen weg te nemen, inmiddels gebeurt dat ook. Het UWV en de gemeente Den Bosch pakken de noodzakelijke verbeteringen op.
Kunt u bevestigen dat er geen beveiligingsplan is, geen adequate analyse en afwikkeling van beveiligingsincidenten en een volledige logging ontbreekt en dat dit een onacceptabel risico vormt dat gegevens in verkeerde handen komen?
Wij stellen vast dat niet alle gestelde beveiligingseisen worden nageleefd en dat daarmee de risico’s te groot zijn. Het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI), dat onderdeel is van UWV, beschikt niet over een actueel vastgesteld beveiligingsplan, een adequate procedure voor beveiligingsincidenten en een formeel vastgestelde procedure voor het verlenen van autorisatie aan de gebruikersbeheerder van een gegevensafnemende organisatie. Verder wordt 70% van de gegevensuitwisselingen gelogd.
UWV heeft inmiddels het beveiligingsplan geactualiseerd en de genoemde procedures opgesteld. UWV stelt het plan en de procedures begin 2015 formeel vast. Aan het realiseren van logging voor de nog ontbrekende 30% wordt gewerkt. Dit betreft de logging van gegevens die via het zogenoemde Suwinet Inlezen in ICT-systemen van gegevensafnemende organisaties worden ingelezen. In Ierland hadden drie ambtenaren toegang tot Suwinet. De gegevens die ze opvroegen werden volledig gelogd. Omdat het CBP heeft opgemerkt dat ze meer toegang krijgen dan zou moeten, is op uitdrukkelijk verzoek van de Staatssecretaris deze toegang per 14 augustus 2014 afgesloten.
De gemeente ‘s-Hertogenbosch heeft aangegeven dat het College van B&W binnenkort het reeds aanwezige beveiligingsplan Suwinet formeel zal vaststellen. Ook de reeds aanwezige procedures voor het melden van beveiligingsincidenten, worden binnenkort formeel vastgesteld. Voor 2015 is het uitvoeren van de audit naar de beveiliging van Suwinet opgenomen in het bedrijfsplan.
Deelt u de mening dat een dergelijke inbreuk op de privacy ontoelaatbaar is en zo snel mogelijk moet worden aangepakt?
Zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Wat is de stand van zaken van de samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om misbruik en oneigenlijk gebruik van Suwinet, het systeem van gegevensuitwisseling op het terrein van werk en inkomen, door ambtenaren te voorkomen?
Zoals de Staatssecretaris u eerder informeerde zijn gemeenten aan de slag gegaan om de beveiliging bij het gebruik van gegevens via Suwinet op orde te brengen (Kamerstuk 26 448, nr. 516). Op haar verzoek doet de Inspectie SZW momenteel vervolgonderzoek bij gemeenten. De Staatssecretaris zal de Tweede Kamer in april 2015 over de resultaten van dit onderzoek informeren.
Wat gaat u op korte termijn doen om dit lek te dichten?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wilt u deze vragen uiterlijk een dag voor het Algemeen overleg Handhaving van 17 december aanstaande beantwoorden?
Ja.
De toekomst van het landelijk centrum De Riethorst voor geestelijke gezondheidszorg voor doven en slechthorenden |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Sluiting dreigt voor GGZ-centrum Riethorst in Ede»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Op welke wijze wordt het GGZ-centrum De Riethorst in Ede op dit moment gefinancierd?
De curatieve GGZ die GGZ-centrum De Riethorst levert wordt momenteel gefinancierd op basis van Diagnose Behandelcombinaties (DBC’s).
Deelt u de mening dat de beoogde Diagnose Behandel Combinaties (DBC’s) voor 2015 niet voldoende zijn om de specialistische zorg van het GGZ-centrum voor doven en slechthorenden in De Riethorst in stand te houden?
Nee, die mening deel ik niet. Binnen de DBCs zijn er mogelijkheden om specialistische zorg aan doven en slechthorenden te vergoeden. Wanneer de gespecialiseerde ggz voor doven en slechthorenden een beperkt onderdeel uitmaakt van het totale zorgaanbod van een zorgaanbieder, verwacht ik dat de zogenaamde max-max tarieven voldoende marge bieden (de Riethorst is onderdeel van de ggz-instelling Pro Persona). Met deze max-max tarieven kunnen zorgverzekeraars en zorgaanbieders een tot 10% hoger tarief afspreken wanneer het reguliere maximumtarief niet voldoet. Indien een zorgaanbieder moeite heeft om de zeer specialistische zorg zoals de geestelijke gezondheidszorg voor doven en slechthorenden kostendekkend uit te voeren, kunnen zij daarover in gesprek gaan met de zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht jegens hun verzekerden, ook als het gaat om doven of slechthorenden met een psychische stoornis dienen zij ervoor te zorgen dat passende zorg beschikbaar blijft.
Deelt u voorts de mening dat deze specialistische geestelijke gezondheidszorg voor doven en slechthorenden behouden moet blijven?
Ja, het uitgangspunt dat ook doven en slechthorenden toegang moeten hebben tot goede geestelijke gezondheidszorg deel ik. Zorgverzekeraars en zorgaanbieders hebben de verantwoordelijkheid om de geestelijke gezondheidszorg zo in te richten dat deze ook is toegerust op de hulpvragen van doven en slechthorenden, en dat kennis en expertise op dat gebied behouden blijft.
Deelt u bovendien de mening dat De Riethorst niet kan wachten op de uitkomsten van het onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit naar meerkosten, maar dat eerder een oplossing gevonden moet worden?
Zoals ik hierboven aangaf kan Pro Persona in gesprek treden met de zorgverzekeraars indien zij moeite heeft om de zeer specialistische zorg zoals de geestelijke gezondheidszorg voor doven en slechthorenden kostendekkend uit te voeren.
Bent u bereid het voor zorgverzekeraars mogelijk te maken dat zij deze vorm van (gecombineerde) specialistische zorg aan doven en slechthorenden wel voldoende kunnen vergoeden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al aangaf bestaat de mogelijkheid om specialistische zorg aan doven en slechthorenden te vergoeden met behulp van de ruimte die de max-max tarieven bieden. Pro Persona kan daarover in gesprek gaan met de zorgverzekeraars. Ik kan daar natuurlijk niet in interveniëren. Gezien de signalen ben ik wel bereid om met de zorgverzekeraars in gesprek te gaan om zicht te krijgen op mogelijke belemmeringen die zij ervaren bij de inkoop van deze zorg, of bij het vervullen van hun zorgplicht. Ook vraag ik de NZa om te onderzoeken of er verbeteringen mogelijk zijn in de bekostiging van de ggz voor doven en slechthorenden.
Wilt u de Kamer voor het einde van dit jaar informeren over de oplossing voor de financiering van De Riethorst in 2015 om sluiting te voorkomen, en hoe het traject zal verlopen voor een structurele oplossing voor de jaren daarna?
Ik ga er vooralsnog vanuit dat aanbieders en verzekeraars hun verantwoordelijkheid nemen om voldoende passend zorgaanbod voor deze specifieke doelgroep beschikbaar te houden. Na het gesprek met de zorgverzekeraars begin 2015 zal ik de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten en over het verdere traject.
De effectiviteit van Voor- en vroegschoolse educatie (vve) |
|
Johannes Sibinga Mulder |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het interview van prof. dr. Fukkink bij Radio 1 Vandaag over de effectiviteit van Voor- en vroegschoolse educatie (vve)?1
Ja.
Deelt u de mening van prof.dr. Fukkink dat VVE programma’s niet effectief zijn?
Nee.
Door de inspectie wordt toezicht gehouden op de kwaliteit van de programma’s. Daarnaast worden de programma’s, die in het kader van de voorschoolse educatie uitgevoerd kunnen worden, erkend door een onafhankelijke erkennings-commissie. De commissie beoordeelt inhoudelijk of het programma werkt en of de doelen van het programma worden bereikt. De programma’s zijn beschreven in de databank Effectieve Jeugdinterventies.
Wat vindt u van de effectiviteit van VVE programma’s? Kunt u aangeven waarom er weinig bekend is over de effectiviteit van deze programma’s?
Internationale onderzoeken laten positieve resultaten zien van vve en ook het CPB heeft vve gericht op risicoleerlingen beoordeeld als een kansrijke optie binnen het kennisbeleid (CPB 2006). Ook in 2011 heeft het CPB het beleidsveld vve in haar kosten-batenanalyse positief beoordeeld (CPB 2011). In internationaal vergelijkend onderzoek scoren Nederlandse achterstandskinderen substantieel beter dan in andere landen.2
In 2009 heeft OCW de opdracht gegeven tot een longitudinaal onderzoek op basis waarvan onderbouwde uitspraken kunnen worden gedaan over de maatschappelijke opbrengsten van investeringen in opvang en educatie in de voor- en vroegschoolse periode. Dit is het zogenaamde Pre-COOL cohortonderzoek. Eind 2015 zullen de uitkomsten van dit onderzoek beschikbaar komen. Een recent gepubliceerd artikel op basis van de Pre-COOL-gegevens geeft de eerste aanwijzingen dat er een positief effect van voorschoolse opvang en educatie op de ontwikkeling van kinderen te vinden is.3
Wat vindt u van de suggesties van prof.dr. Fukkink om de effectiviteit van VVE te verbeteren door programma’s te wijzigen die teveel gericht zijn op taal en het aanpakken van de opleiding van de leidsters?
Suggesties en inzichten van wetenschappers als prof.dr. Fukkink vind ik waardevol om het vve-beleid verder te verbeteren. OCW nodigt in januari 2015 prof.dr. Fukkink en andere wetenschappers uit om te praten over de evaluatieresultaten van de wet Oke. Hun opvattingen zullen worden meegenomen in de beleidsreactie van het kabinet.
In vve-programma’s vormt taal een belangrijke component, omdat onvoldoende taalbeheersing een grote belemmering kan vormen in de latere schoolloopbaan van kinderen. Juist op vroege leeftijd hebben taalinterventies het meeste effect.
Momenteel is voor de opleidingen van leidster in de voorschool in het Besluit Basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie (artikel 4) geregeld dat de beroepskrachten geschoold moeten zijn op niveau PW-3.4 Binnen deze mbo-opleiding moet minimaal 1 module over het verzorgen van voorschoolse educatie zijn gevolgd.
Met de G37 heb ik aanvullende afspraken gemaakt over het opleidingsniveau van leidsters in de voorschool. Om de kwaliteit van vve verder te verbeteren, investeren de G37 in professionalisering van de pedagogisch medewerkers onder meer door de extra inzet van hbo-gekwalificeerde medewerkers. Deze kunnen een belangrijke rol vervullen bijvoorbeeld via coaching op de werkvloer en uitwisselingen tussen pedagogisch medewerkers en leerkrachten. Dit blijkt ook uit het implementatieonderzoek van de pilot startgroepen.5 De onderzoekpilot startgroepen moet inzicht geven of de taalontwikkeling van doelgroep-peuters verbeterd kan worden door een sterke verbinding tussen de voorschool en de basisschool. In de vroegschool krijgen kinderen in groep 1 begeleiding van een gediplomeerde leerkracht basisonderwijs.
De rol van de gemeentelijk coördinator nazorg gedetineerden |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in Trouw «Hulp aan bajesmoeders schiet tekort» en het onderzoek van de Partij van de Arbeid hoe gemeenten omgaan met kinderen van gedetineerde moeders?1 2
Ja.
Herinnert u zich de initiatiefnota-Bouwmeester: «Maak van een onschuldig kind geen slachtoffer» (Kamerstuk 33 177), alsmede het debat en gedane toezeggingen?
Ja. Op 8 april 2013 heeft over deze initiatiefnota een notaoverleg plaatsgevonden.3 Bij brief van 1 juli 2013 is de Kamer geïnformeerd over de inspanningen die zijn geleverd om tegemoet te komen aan de aspecten waarvoor de Kamer tijdens dit nota overleg aandacht vroeg.4 De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft tijdens het notaoverleg toegezegd om samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te bezien hoe de samenwerking in de jeugdketen op het gebied van detentie en zorg kan worden verbeterd. Hierbij heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangegeven «best practices» beschikbaar te stellen en duidelijkheid te verschaffen over de invulling van de rol van de gemeentelijk coördinator nazorg vanuit de gedachte «een gezin, een plan, een regisseur». Om de gemeenten een handreiking te bieden voor de invulling van de opvang en zorg voor kinderen van gedetineerde moeders, hebben de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik in voorgenoemde brief van 1 juli 2013 toegezegd een factsheet te ontwikkelen waarin de bestaande afspraken nog een keer zijn opgenomen en de rollen van politie, de Dienst Justitiële Inrichtingen, de bureaus Jeugdzorg en de gemeentelijk coördinator nazorg helder worden beschreven.
Ik kan uw Kamer melden dat deze factsheet dit jaar nog met een gezamenlijke brief van mij en mijn ambtsgenoot van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan alle gemeenten zal worden aangeboden.
Herinnert u zich dat in dat debat naar voren kwam dat één regisseur beschikbaar moet zijn bij elke gemeente die de kinderen steunt, volgt en eventueel doorverwijst als daar behoefte aan is?
Ja.
Is het waar dat u en/of de Staatssecretaris van Volksgezondheid Welzijn en Sport heeft/hebben toegezegd dat die regisseur bij voorkeur de coördinator nazorg gemeenten moet zijn vanwege zijn contacten met de strafrechtketen (met name de Dienst Justitiële Inrichtingen) en contacten met andere (lokale) instantie zoals Jeugdzorg en het maatschappelijk werk? Zo nee, welke toezegging heeft u dan wél gedaan en deelt u de mening dat de coördinator nazorg gemeenten bij uitstek de juiste persoon is om de hierboven genoemde redenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Het klopt dat de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik hebben toegezegd dat er binnen de gemeenten een coördinator nazorg aanwezig moet zijn. Ik kan u hierover melden dat met 379 van de 403 gemeenten inmiddels ook informatie wordt gedeeld in het kader van nazorg. Deze gemeenten zijn aangesloten op het informatie-uitwisselingssysteem DPAN (94%). De uitwisseling van informatie tussen de Dienst Justitiële Inrichtingen en de coördinator nazorg van de gemeente vindt plaats volgens de daarover gemaakte afspraken met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Welke afspraken gaat u op 10 december 2014 met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) maken als u het convenant afsluit? Welke afspraken hebben betrekking op de hulp aan en zorg voor de kinderen van gedetineerde alleenstaande ouders?
Als er geen afspraken worden gemaakt met de VNG die moeten leiden tot hulp aan en zorg voor de kinderen van alleenstaande gedetineerde ouders, hoe denkt u dan gehoor te geven aan de besproken problematiek van deze kwetsbare groep kinderen?
Op 10 december 2014 ondertekenen mevrouw Jorritsma (namens de VNG) en ik het Convenant Re-integratie van (ex-)gedetineerden. Dit Convenant is een herziening van het Samenwerkingsmodel Nazorg. Het Convenant is een bestuurlijke afspraak op hoofdlijnen over de vijf basisvoorwaarden van re-integratie: identiteitsbewijs, onderdak, werk& inkomen, zorg en schulden. Bij het Convenant hoort een handreiking: «Richting aan Re-integratie in de praktijk». De factsheet, die zoals ik reeds aangaf in het antwoord op vraag 2 dit jaar nog zal worden aangeboden aan de gemeenten, zullen de VNG en ik opnemen in deze handreiking. Verder doe ik op 10 december 2014 aanstaande een oproep aan alle aanwezigen op het symposium Richting aan Re-integratie om aandacht te hebben voor (alleenstaande) moeders in detentie. Ik zal alle aanwezigen nadrukkelijk wijzen op de op handen zijnde factsheet.
Is het bij u bekend dat, twee jaar na het debat hierover in de Kamer, gemeenten nog steeds geen idee hebben hoe zij om moeten gaan met het verzoek om hulp van een alleenstaande moeder die de gevangenis ingaat en die haar zorgen uit over haar kinderen? Zo nee, wilt u kennisnemen van het eerder genoemde onderzoek en een reactie geven op de uitkomst van dat onderzoek?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u de vragen over de invulling van het convenant met de gemeenten over de taken van de nazorg medewerker voor 10 december 2014 beantwoorden?
De «kindcheck» wordt conform de daarover gemaakte afspraken met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uitgevoerd. De politie controleert bij de aanhouding of er kinderen aanwezig zijn. In voorkomende gevallen schakelt de politie al voorafgaand aan de aanhouding Bureau Jeugdzorg in. Met het verdwijnen van de bestaande Bureaus Jeugdzorg per 1 januari 2015 hebben gemeenten voorzieningen getroffen voor een adequate behandeling van zorgsignalen van bijvoorbeeld de politie.
In de oproepbrief aan de zogenoemde «zelfmelders» wordt standaard door de Dienst Justitiële Inrichtingen gevraagd of iemand de zorg heeft voor minderjarige kinderen en wordt verwezen naar instanties voor eventuele zorg en opvang. Bij binnenkomst in een penitentiaire inrichting wordt, ook bij preventieve hechtenis, binnen twee dagen de gemeente ingelicht over het verblijf van de gedetineerde. Vervolgens wordt tijdens de eerste screening door de casemanagers gevraagd naar de aanwezigheid en zorg voor de kinderen. De penitentiaire inrichting attendeert vervolgens de coördinator nazorg bij de gemeente op de eventuele zorg voor kinderen.
De uiteindelijke zorg voor kinderen van gedetineerde moeders behoort tot de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Zoals ook al eerder is gebleken naar aanleiding van de initiatiefnota van mevrouw Bouwmeester over de werking van de «kindcheck», hebben gemeenten nog niet altijd een goed beeld van hun rol bij de zorg en opvang van kinderen van gedetineerde moeders en weten zij de coördinator nazorg niet altijd te vinden. Ik heb u in het antwoord op vraag 2 reeds gemeld dat er mede om die reden door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in samenwerking met de VNG en mijn ministerie, een factsheet is ontwikkeld die naast de werkwijze van de «kindcheck», aandacht besteed aan de rol van de gemeentelijk coördinator Nazorg. De factsheet biedt de gemeenten een handreiking om de opvang en zorg voor kinderen van gedetineerden verder te verbeteren.
Kunt u voor het geplande Algemeen overleg Gevangeniswezen voorzien op 15 januari 2015 een brief naar de Kamer sturen over hoe u ervoor gaat zorgen dat kinderen van gedetineerde alleenstaande ouders de juiste zorg en ondersteuning krijgen gelijk de toezeggingen gedaan naar aanleiding van de nota en het debat daarop?
Ja.
Het bericht 'Eerste stap naar vergunning voor gokbedrijven' |
|
Nine Kooiman , Gert-Jan Segers (CU), Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Eerste stap naar vergunning voor gokbedrijven»?1
Ja
Wat is de grondslag van de peiling naar interesse in vergunningen die door de Kansspelautoriteit (KSA) is gedaan?
Het bieden van deze mogelijkheid aan geïnteresseerden voor een vergunning is een zelfstandige beslissing van de kansspelautoriteit geweest. Ik heb hiertoe geen opdracht gegeven. De kansspelautoriteit heeft mij te kennen gegeven deze stap noodzakelijk te achten om zich voor te kunnen bereiden op de eventuele regulering van kansspelen op afstand en de daarmee gepaard gaande vergunningverlening. Zo moet zij samenwerkingsovereenkomsten aangaan met buitenlandse toezichthouders. Hiermee is veel tijd gemoeid. Daarom is het wenselijk om zicht te krijgen op de landen van vestiging van potentiële aanbieders.
Heeft u opdracht gegeven tot deze peiling? Zo ja, waarom? Zo nee, waar komt dit idee dan vandaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel waarde hecht u aan de beraadslaging en besluitvorming van de Staten-Generaal?
Ik hecht veel waarde aan de beraadslaging en besluitvorming van de Staten-Generaal. Uiteraard moeten de Staten-Generaal eerst ingestemd hebben met het ingediende wetsvoorstel voordat onomkeerbare stappen in het vergunningsverleningsproces kunnen worden gezet. De door de kansspelautoriteit ingerichte procedure heeft dan ook geenszins een bindend karakter en is slechts bedoeld om het proces van vergunningverlening na eventuele aanname van het wetsvoorstel te bespoedigen. Ik acht een spoedig proces van vergunningverlening wenselijk met het oog op bescherming van de consument. Honderdduizenden Nederlanders spelen nu al online, zonder de bescherming van een gereguleerd stelsel. Deze spelers zijn daardoor niet beschermd tegen bijvoorbeeld kansspelverslaving en kansspel gerelateerde criminaliteit. Het is aan de kansspelautoriteit, die als zelfstandig bestuursorgaan verantwoordelijk is voor de vergunningverlening, om het vergunningsverleningsproces vorm te geven. Ik heb de kansspelautoriteit dan ook niet verzocht om deze peiling te staken.
Heeft u de KSA inmiddels verzocht de peiling te staken omdat het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele andere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand (Kamerstuk 33 996) nog niet tot wet is verheven? Zo nee, is dat niet onbehoorlijk jegens het parlement?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom moet de verlening van vergunningen versneld worden en wie heeft dat besloten?
Zie antwoord vraag 4.
Waarop is de verwachting van de KSA gebaseerd dat er 50 tot 80 aanvragen binnen zullen komen?
Uit het onderzoek van Boston Consulting Group uit 2011 kwam naar voren dat bij een belastingtarief van 20% uitgegaan zou moeten worden van 35 à 55 vergunningen. Naar aanleiding van contacten met buitenlandse toezichthouders en een aantal aanbieders die eigener beweging bij de kansspelautoriteit hun interesse hebben getoond, heeft de kansspelautoriteit deze verwachting enigszins naar boven bijgesteld. Inmiddels hebben veel geïnteresseerden zich al bij de kansspelautoriteit gemeld. Dit betreft zowel gevestigde aanbieders die in andere lidstaten reeds een vergunning voor kansspelen op afstand hebben, huidige landgebonden vergunninghouders en veel nieuwkomers op de markt. Deze geïnteresseerden krijgen niet allemaal een vergunning. Alleen geschikte aanbieders die voldoen aan de strikte vergunningsvoorwaarden komen in aanmerking voor een vergunning.
Bent u van mening dat de bedrijven die zich bij de KSA zullen aanmelden, gescreend moeten worden op het punt of zij op dit moment al reclameactiviteiten ontplooien ten aanzien van de Nederlandse markt?
De kansspelautoriteit zal alle aanbieders op de gebruikelijke manier blijven monitoren. Dit betekent dat de kansspelautoriteit bij zowel aanbieders die zich wel hebben aangemeld als aanbieders die dat niet hebben gedaan, zal nagaan of zij hun reclameactiviteiten op de Nederlandse markt richten. De kansspelautoriteit richt haar handhavingsactiviteiten in eerste instantie op aanbieders die voldoen aan een of meer van de prioriteringscriteria, die bestaan uit reclame maken via radio, televisie of in geprinte media gericht op de Nederlandse markt, kansspelwebsites die eindigen op de extensie.nl en/of kansspelwebsites die in het Nederlands zijn te raadplegen. In de nota naar aanleiding van verslag, welke spoedig naar uw Kamer wordt verzonden, zal ik nader ingaan op de gevolgen voor aanbieders die volharden in het illegaal aanbieden van reclameactiviteiten gericht op de Nederlandse markt.
Welke gevolgen moet KSA volgens u verbinden aan gokbedrijven die consequent volharden in het illegaal aanbieden van reclameactiviteiten in Nederland?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u een overzicht geven van alle gokbedrijven die in 2014 het verbod hebben overtreden om reclameactiviteiten aan te bieden op de Nederlandse markt, met daaraan verbonden de maatregelen die de KSA heeft genomen tegen de betreffende bedrijven?
De kansspelautoriteit maakt informatie over overtredingen niet eerder openbaar dan nadat een handhavingsbesluit is genomen. Om lopende onderzoeken niet te verstoren worden geen mededelingen over individuele zaken of aanbieders gedaan. Ik kan daarom geen overzicht geven van alle gokbedrijven die in 2014 het verbod hebben overtreden om reclameactiviteiten aan te bieden op de Nederlandse markt. Wel heeft de kansspelautoriteit laten weten dat zij met name rond het wereldkampioenschap voetbal en de Tour de France van 2014 het reclameaanbod uitvoerig heeft gemonitord om vast te stellen of aanbieders zich daarmee op de Nederlandse markt richtten. De kansspelautoriteit heeft vervolgens waarschuwingsbrieven gestuurd aan organisaties van wie zij geconstateerd heeft dat de reclame-uitingen op de Nederlandse markt waren gericht. Bij constatering van een overtreding, stuurt de kansspelautoriteit in de meeste gevallen eerst een waarschuwingsbrief voordat zij overgaat tot handhavende maatregelen. Gedurende het WK-voetbal zijn acht aanbieders aangeschreven. Het gevolg hiervan was een duidelijke afname van deze activiteiten nog tijdens het WK-voetbal. Vervolgens is nader onderzoek gedaan naar twee andere aanbieders en enkele affiliates, die nadien zijn gestart met het maken van reclame voor weddenschappen op het WK. Eén van deze aanbieders heeft inmiddels een bestuurlijk sanctie opgelegd gekregen.
Vertraging bij de uitvoering van het cohesiebeleid 2014-2020 |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de vertraging die is opgelopen in de uitvoering van het cohesiebeleid voor de periode 2014–2020?1
Ja.
Wat vindt u van deze vertraging? Welke lidstaten blijven met name achter in de uitvoering van operationele programma's (OP's)? Waarom is dat? Ziet u in deze vertraging een desinteresse van lidstaten voor het cohesiebeleid en een extra reden om de omvang van het cohesiebeleid in de toekomst stevig te beperken?
De vertraging die het cohesiebeleid heeft opgelopen, kent hoofdzakelijk twee oorzaken. Dit betreft de late inwerkingtreding van het wetgevingspakket en de aangepaste programmeringssystematiek. Door de late inwerkingtreding van de cohesieverordeningen eind december 2013 waren lange tijd belangrijke onderdelen onduidelijk. Gedetailleerde regelgeving die voortvloeit uit de verordeningen en die vereist is voor het opzetten van programma’s, werden als gevolg hiervan pas in de loop van 2014 besproken. Hierdoor konden programma’s niet eerder ter goedkeuring worden ingediend bij de Europese Commissie.
Daarnaast is ook de programmeringssystematiek gewijzigd. Zo moeten programma’s in partnerschap tussen bedrijven, kennisinstellingen en overheden worden opgesteld. Daarnaast zijn heldere, meetbare resultaten aanzienlijk belangrijker geworden. Tijdens de onderhandelingen over de cohesieverordeningen heb ik mij ook sterk gemaakt voor meer resultaatgerichtheid (o.a. Kamerstuk 21 501-08, nr.493). Het kost tijd om deze twee aspecten goed in de nieuwe programma’s te verwerken. Lidstaten zijn samen met de Europese Commissie hard aan de slag om deze programma’s spoedig af te ronden maar, zoals ik in mijn geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken van 19 november jl. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1426) aangaf, mag snelheid niet ten koste gaan van kwaliteit.
Het is op dit moment niet duidelijk of specifieke lidstaten achterblijven. De Europese Commissie werkt momenteel hard aan het goedkeuren van programma’s en zal in het begin van 2015 met een tussenstand komen. Vorige maand gaf zij aan te verwachten dat de helft van de cohesieprogramma’s voor het einde van het jaar is goedgekeurd.
Hoe staat het met de uitvoering van het cohesiebeleid in Nederland? Welke OP’s zijn goedgekeurd en welke nog niet? Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken van alle OP’s?
Voor Nederland geldt dat vier EFRO-programma’s worden opgesteld, vier INTERREG-programma’s en één ESF-programma. Momenteel zijn de EFRO-programma’s Oost, Noord en Zuid goedgekeurd, evenals het INTERREG-programma voor Duitsland – Nederland en het ESF-programma. Het vierde EFRO-programma voor West en het tweede INTERREG-programma (Vlaanderen – Nederland) worden naar verwachting nog voor het kerstreces goedgekeurd. Naar verwachting worden de twee overige programma’s (Twee Zeeën en Euregio Maas Rijn) in de eerste helft van 2015 goedgekeurd. Voor de INTERREG-programma’s geldt in het algemeen dat meer tijd nodig is om te komen tot een programma, omdat met meer partners uit binnen en buitenland wordt samengewerkt. Wel kan ik melden dat Europese Commissie het INTERREG-programma van Duitsland – Nederland als eerste INTERREG-programma heeft goedgekeurd. Het Nederlandse ESF-programma is als vierde van alle Europese ESF-programma’s goedgekeurd.
De Europese Commissie heeft geen informatie vrijgegeven over de stand van zaken van programma’s in andere lidstaten.
Voor zover OP’s nog niet zijn goedgekeurd in Nederland, kunt u per OP aangeven waarom dat zo is? Welke maatregelen kunt u nemen om ervoor te zorgen dat goedgekeurde OP’s zo spoedig mogelijk tot uitvoering komen?
Zie antwoord op vraag 3.
Zijn er in Nederland onbetaalde rekeningen uit de programmeringsperiode 2007–2013? Zo ja, waarom is dat het geval en wat kunt u daar aan doen?
Betaling van de begunstigde door de managementautoriteit (MA) tijdens de uitvoering van een project vindt altijd achteraf plaats. Eerst moet een begunstigde kosten maken alvorens deze (halfjaarlijks) bij een managementautoriteit te kunnen declareren. Vervolgens dient een MA deze declaratie eerst te controleren, waarna de MA op haar beurt die declaratie bij de Europese Commissie kan declareren. Wanneer de EC uitbetaalt aan de MA, kan de MA aan de begunstigde uitbetalen.