Verstekelingen op het Nederlands ebolahulpschip |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verstekelingen op Nederlands ebolahulpschip»?1
Ja.
Welke consequenties verbindt u aan dit voorval voor de beveiliging op de Karel Doorman?
Het interne onderzoek over de verstekelingen die werden aangetroffen aan boord van het Joint Support Ship (JSS) Karel Doorman is inmiddels voltooid. Daarin wordt geconcludeerd dat het schip in haar huidige configuratie, ondanks verscherpte havenbewaking, enige ruimte laat voor indringers om zich ongemerkt toegang tot het schip te verschaffen. De punten die indringers hiervoor zouden kunnen benutten, zoals de dekken van de reddingsboten aan boord, zijn inmiddels geïdentificeerd. Momenteel wordt onderzocht welke maatregelen moeten worden getroffen om soortgelijke situaties in de toekomst te voorkomen.
Bent u bereid de uitkomsten van het in gang gezette onderzoek, naar hoe dit heeft kunnen gebeuren, met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gebeurt er met de verstekelingen wanneer de Karel Doorman in Nederland aankomt?
Het JSS Karel Doorman is op 24 januari 2015 in Den Helder aangekomen. Grensbewakingsambtenaren van de Koninklijke Marechaussee hebben de verstekelingen aan boord de toegang tot Nederland geweigerd. De verstekelingen hebben daarop gemeld in Nederland asiel te willen aanvragen. Conform de procedures in de Vreemdelingenwetgeving heeft de Koninklijke Marechaussee hen, na een intake voor de asielprocedure, overgedragen aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) voor de verdere behandeling van de asielprocedure.
Kunt u uitsluiten dat de verstekelingen besmet zijn met ebola?
Ja. De verstekelingen zijn direct na de ontdekking medisch onderzocht en tijdens de reis voortdurend gemonitord.
Kunt u uitsluiten dat de Nederlandse bemanning door de verstekelingen besmet is met ebola?
Ja. Aangezien de verstekelingen niet besmet waren, vormden zij geen besmettingsgevaar voor de bemanning.
Onderscheppen correspondentie van journalisten door GCHQ |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Britse inlichtingendienst onderschept e-mails journalisten»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat voor het in stand houden van een vrije pers het van vitaal belang is dat journalisten met elkaar en bronnen kunnen communiceren zonder dat de staat onderschept of meeluistert?
Bescherming van journalistieke bronnen is één van de basisvoorwaarden voor persvrijheid. Artikel 10 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) vereist dan ook een «overriding requirement in the public interest» om hierop een inbreuk te maken. In het belang van de nationale veiligheid kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in beginsel op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv 2002) bijzondere bevoegdheden inzetten tegen journalisten. Van de mogelijke toepassing van bijzondere bevoegdheden is niemand uitgezonderd. Dat zou zich niet met de goede taakuitvoering van de diensten verdragen. De diensten kunnen in het kader van hun wettelijke taakuitoefening slechts onder strikte voorwaarden overgaan tot het uitoefenen van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten. Het belang van bescherming van journalistieke bronnen wordt dan expliciet afgewogen in de motivering van het verzoek tot deze inzet. Er dient een afgewogen oordeel te worden gegeven over de vraag of een dergelijke inzet van bijzondere bevoegdheden beantwoordt aan de daarvoor gestelde wettelijke vereisten, waaronder de noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit.
Op 22 november 2012 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in een door De Telegraaf c.s. aanhangig gemaakte zaak tegen de Staat der Nederlanden uitspraak gedaan. In deze uitspraak geeft het EHRM aan dat in de Wiv 2002 ten onrechte niet is voorzien in de aanwezigheid van een onafhankelijke toets voorafgaand aan de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten ten einde hun journalistieke bronnen te achterhalen. Zoals aangegeven in de reactie van de regering op de uitspraak richting uw Kamer erkent de Staat de uitspraak en geeft hij daaraan volledig uitvoering. Daartoe is een wetswijziging bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt, die er in voorziet dat in de Wiv 2002 een bepaling wordt opgenomen, waardoor de rechter toestemming moet verlenen voor de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens journalisten, gericht op het achterhalen van hun bronnen (Kamerstuk 34 027). In afwachting van de wetswijziging wordt in de praktijk gewerkt in overeenstemming met de uitspraak van het EHRM.
Kunt u, zo nodig na contact met uw Britse ambtsgenoot, uitsluiten dat er ook van Nederlandse journalisten in het bericht genoemde e-mails onderschept zijn?
Zoiets kan nooit worden uitgesloten. Inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen over en weer geen mededelingen over hun werkwijze. In de berichtgeving wordt gesproken van e-mails van journalisten van buitenlandse media. In de samenwerking met buitenlandse diensten draagt Nederland actief de eigen uitgangspunten uit, waaronder het respect voor de mensenrechten.
Bent u bereid om, voor zover er dergelijke informatie over Nederlandse journalisten bij de Britse inlichtingendienst aanwezig is, er op aan te dringen dat deze onmiddellijk verwijderd wordt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitsluiten dat in Nederland communicatie van (onderzoeks)journalisten met elkaar of met bronnen onderschept wordt? Zo nee, waarom zouden journalisten een bedreiging voor de staatsveiligheid zijn?
Zie het antwoord op vraag 2.
De ‘behoedzame’ beleggingsportefeuille van Alex Vermogensbank |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het item over Vermogensbank Alex in de uitzending van 17 januari 2015 in het tv-programma Kassa?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het «geautomatiseerde beleggingsmodel» van Alex, waarbij aandelen worden verruild voor obligaties wanneer de beurs omlaag gaat? Verkleint dit volgens uw inzicht de kans op verliezen? Bent u bereid uw antwoord toe te lichten?
Een beleggingsonderneming bepaalt zelf welk beleggingsmodel wordt toegepast, welke beleggingsstrategie er wordt gehanteerd en in welke beleggingscategorieën er wordt belegd. Daarnaast hanteren beleggingsondernemingen verschillende methodes om de risico’s in een beleggingsportefeuille te beheersen, bijvoorbeeld door beleggingen te spreiden over verschillende soorten beleggingscategorieën. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat er geen beleggingsmodel of beleggingsysteem is dat altijd positieve rendementen behaalt. Beleggingsrendementen zijn niet gegarandeerd en de waarde van beleggingen kan fluctueren.
Acht u een portefeuille die voor honderd procent is belegd in aandelen behoedzaam?2
Financiële ondernemingen zijn verplicht om bij het adviseren over (producten met) beleggingen en vermogensbeheer een goede inschatting te maken van de klant. Het gaat om persoonlijke en financiële gegevens, maar ook over de doelstellingen van de klant en welke risico’s een klant zou willen en kunnen nemen met zijn beleggingen. Aan de hand van deze inventarisatie delen veel financiële ondernemingen de klant in een risicoprofiel in. Een financiële onderneming mag gebruikmaken van eigen profielnamen. Veel beleggingsondernemingen verkopen onder de profielnaam een standaard portefeuille van specifieke beleggingen. Waar de AFM toezicht op houdt is of de wettelijk vereiste processen voor het beleggen correct en zorgvuldig door de beleggingsonderneming zijn ingericht. Voor beleggingsadvies en vermogensbeheer wordt hieronder mede begrepen dat de beleggingsonderneming informatie inwint over de klant en dat de klant op basis van deze informatie belegt in een portefeuille die aansluit bij zijn risicoprofiel. Daarnaast kijkt de AFM of de door de bank gebruikte naam voor een risicoprofiel niet misleidend is op grond van het reclametoezicht (artikel 4:19, tweede lid, van de Wet of het financieel toezicht (Wft)). Bij (signalen over) een evidente mismatch zal de AFM in actie komen.
Hoe wordt door de AFM vastgesteld of er sprake is van een behoedzaam risicoprofiel?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre zijn vermogensbeheerders vrij om een naam te geven aan een bepaald risicoprofiel? Bestaan hier wettelijke restricties voor en zo ja, welke?
Financiële ondernemingen zijn vrij in het kiezen van de profielnaam voor een bepaald risicoprofiel en zij bepalen zelf per profiel welke beleggingen en risico’s bij zo’n profiel passen. Dit maakt het vergelijken van beleggingsproposities van verschillende aanbieders door consumenten vaak ingewikkeld omdat profielen met dezelfde naam kunnen bestaan uit andere beleggingen en risico’s, die allemaal kunnen passen bij de doelen en de risicobereidheid van de klant. In 2009/2010 heeft de AFM in samenspraak met de sector getracht om tot uniformering van de benaming en bandbreedtes voor de bijbehorende risico’s van risicoprofielen te komen. Dit bleek lastig te realiseren omdat de sector uniformering als een beperking ervoer voor hun onderscheidend vermogen. Een aantal banken heeft onlangs aangegeven dit nogmaals te willen onderzoeken. Zoals eerder aangegeven houdt de AFM toezicht op of het product/portefeuille waar de klant in belegt aansluit op zijn of haar risicoprofiel en of de gebruikte naam voor een risicoprofiel niet misleidend is op grond van het reclametoezicht.
Heeft Alex een zorgplicht jegens zijn klanten met betrekking tot de hier besproken beleggingsportefeuille?
Een beleggingsonderneming die een individueel vermogen beheert of een consument adviseert heeft een zorgplicht ten aanzien van die consument. In artikel 4:90 van de Wft is deze zorgplicht geregeld. Deze zorgplicht wordt nader ingevuld in artikel 4:23 van de Wft. Op grond van dit artikel moeten beleggingsondernemingen die beleggingsadvies geven of een individueel vermogen van een klant beheren verplicht informatie over de klant inwinnen. Het gaat hierbij om informatie over de financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid voor zover dit redelijkerwijs relevant is voor het advies of de wijze van het beheer van het vermogen. Daarnaast moet het advies of de wijze van het beheer, voor zover redelijkerwijs mogelijk, mede gebaseerd zijn op deze informatie.
De voortdurende reeks ongevallen op de A20 bij Nieuwerkerk aan den IJssel en Moordrecht |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de voortdurende reeks van ongevallen op de A20 bij Nieuwerkerk aan den IJssel en Moordrecht, die onder meer leiden tot enorme files?1
Ja, hiervan heb ik kennisgenomen.
Hoe verklaart u deze voortdurende ongevallen op dit weggedeelte?
Op de A20 was verkeersterugslag ter hoogte van de op- en afritten Moordrecht en Nieuwerkerk aan den IJssel. Dit leidde tot filevorming en ongelukken met voornamelijk blikschade. In de afgelopen jaren zijn onderstaande maatregelen genomen om deze terugslag terug te dringen
Door deze maatregelen zijn de files op de A20 als gevolg van verkeersterugslag sterk verminderd. Het aantal ongevallen is na afronding van de werkzaamheden ook afgenomen. (van ca. 15 naar ca. 7 per maand). De periode, waarover de effecten van de maatregelen zijn gemonitord, is echter te kort om definitieve conclusies te trekken omdat het verkeer enige tijd nodig heeft om aan de nieuwe situatie te wennen.
Bij zowel de afrit Moordrecht als Nieuwerkerk aan den IJssel doet zich echter de situatie voor dat er laat wordt uitgevoegd waardoor er onveilige situaties en ongevallen ontstaan. Als uit de verkeersmonitoring blijkt dat dit verschijnsel structureel is, zal in overleg met de regio onderzocht worden of aanvullende maatregelen mogelijk zijn.
Wat is er de oorzaak van dat ook de aanleg van de nieuwe op- en afrit van de A20 bij Moordrecht blijkbaar op geen enkele wijze tot een verbetering heeft geleid? Is hier – achteraf bezien – dan toch gekozen voor een suboptimale oplossing?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om zo snel mogelijk, mede in overleg met de relevante lokale en regionale bestuurlijke partners, te werken aan een echte oplossing voor dit bijzonder kwetsbare weggedeelte? Welke oplossingsrichtingen heeft u hiervoor in gedachten en op welke termijn zouden hier concrete resultaten kunnen worden geboekt?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven houd ik de verkeerssituatie nauwlettend in de gaten en treed ik in overleg met de regio wanneer de situatie daarom vraagt.
Het bericht “Aanvraag bij Wet Langdurige Zorg stagneert, omdat oudere geen paspoort of ID heeft” |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Aanvraag bij Wet Langdurige Zorg stagneert, omdat oudere geen paspoort of ID heeft»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom personen die woonachtig zijn in een instelling en die vanaf 1 januari 2015 een aanvraag indienen voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) een fotokopie moeten toevoegen van hun paspoort of ander geldig identiteitsbewijs?
In de Wlz is in artikel 9.1.1, zesde lid voorgeschreven dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) bij de aanvraag van een indicatiebesluit de identiteit van de verzekerde vaststelt aan de hand van documenten als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, die de verzekerde hem desgevraagd ter inzage geeft. Aard en nummer van het identiteitsbewijs moeten in de administratie worden opgenomen. Artikel 6 van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg (Wbsnz) heeft dezelfde strekking. De artikelen 4 en 6 tot en met 9 van de Wbsnz zijn ook van toepassing in de Wlz.
In het werkproces van het CIZ is dit zodanig verwerkt dat er bij een aanvraag voor een indicatiebesluit gevraagd wordt een afschrift van een identiteitsbewijs te voegen. Dit is evenwel niet nodig in het geval dat ingevolge de Wbsnz op de aanvraag het burgerservicenummer van de aanvrager is vermeld en het CIZ daarbij mag veronderstellen dat de zorgaanbieder de identiteit van de aanvrager al in een eerdere fase heeft vastgesteld. Artikel 9.1.1, zesde lid van de Wlz zal daarom worden aangepast.
Klopt het dat dit tot vertraging leidt in de aanvragen voor zorg op basis van de Wlz?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat er ouderen zijn, personen met ernstige lichamelijke, verstandelijke of geestelijke beperkingen, personen die dement zijn of zeer oud zijn en lijden aan tal van aandoeningen die niet meer reizen en zelden buiten komen?
Ja, dat kan ik mij voorstellen. Reis- of identiteitsdocumenten worden in beginsel in persoon aangevraagd en opgehaald bij een gemeente. De regelgeving voorziet echter in een uitzonderingsbepaling indien de gemeente van oordeel is dat om zwaarwegende redenen niet van de aanvrager kan worden gevergd dat hij in persoon verschijnt. Dit is geregeld in artikel 28, derde lid, van de Paspoortwet. Daarom beschikken gemeenten over zogenaamde mobiele aanvraagapparatuur waarmee zij ook aanvragen kunnen opnemen buiten het gemeentehuis. Voorwaarde is wel dat de gemeente van oordeel is dat op andere wijze voldoende zekerheid kan worden verkregen over de identiteit, de nationaliteit en (indien van toepassing) de verblijfstitel van de aanvrager.
Kunt u zich voorstellen dat deze mensen niet in staat zijn om zich tot 2 keer toe te melden bij het gemeentehuis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat medewerkers van de afdeling burgerzaken niet op huisbezoek mogen? Zo ja, waarom?
Gemeenten bepalen zelf of de aanvrager in persoon aan het loket moet verschijnen. De gangbare praktijk in veel gemeenten is dat gemeenten (periodiek) bijvoorbeeld in verzorgingstehuizen aanvragen in behandeling nemen en documenten uitreiken. Mij is niet bekend dat gemeenten weigeren aanvragen aan huis op te nemen als zij er van overtuigd zijn dat van de aanvrager niet kan worden gevergd dat hij in persoon verschijnt. Het is aan de gemeente hier per geval een afweging in te maken.
Kan u aangeven hoe er wordt omgegaan met mensen die in een vergevorderd stadium van dementie verkeren, en niet (meer) in staat zijn een handtekening te zetten onder hun aanvraag voor een ID-kaart of een paspoort? Heeft dit al tot problemen geleid? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Indien de persoon aan wie het document moet worden verstrekt door leeftijd of een handicap niet in staat is zijn handtekening te plaatsen wordt daarvan op grond van artikel 29 van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland in het document de voorgeschreven clausule «niet in staat tot ondertekening» geplaatst. Er zijn geen problemen bekend met betrekking tot de toepassing van deze mogelijkheid.
Het faillissement van Pantein/Vivent |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het faillissement van thuiszorgorganisatie Pantein/Vivent? Deelt u de mening dat het faillissement onafwendbaar was vanwege landelijke en lokale bezuinigingen? Welk aandeel hebben de landelijke bezuinigingen in het faillissement van deze organisatie? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De rechtbank is op basis van alle hem ter beschikking staande informatie tot het oordeel gekomen en heeft het faillissement van Huishoudelijke Hulp Pantein/Vivent B.V. uitgesproken op 14 januari 2015. Het is niet aan mij om uitspraken te doen over de achtergronden bij dit faillissement en de financiële situatie van de organisatie.
Hoe lang bent u al op de hoogte van de financiële problemen binnen Pantein/Vivent? Wist u dat deze thuiszorgorganisatie eind november jl. contact heeft gezocht met een stille bewindvoerder? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Met welke reden wordt maar 80% van de thuiszorgmedewerkers overgenomen? Kunt u toelichten onder welke arbeidsvoorwaarden deze thuiszorgmedewerkers worden overgenomen? Zo nee, waarom niet?
De gemeenten hebben vanuit het belang van de continuïteit van de hulp, de kwaliteit van de dienstverlening en het behoud van werkgelegenheid de keuze gemaakt de activiteiten van Huishoudelijke hulp Pantein/Vivent B.V. onder te brengen bij de overige gecontracteerde aanbieders voor huishoudelijke hulp en niet in te stemmen met het voorstel voor overname door ZuidZorg.
Het onderbrengen van de activiteiten bij de overige gecontracteerde aanbieders biedt volgens de gemeenten de meeste zekerheden voor de continuïteit van de hulp, het behoud van werkgelegenheid en de kwaliteit van de dienstverlening. Met deze keuze van de gemeentebesturen is het voorstel waarbij ZuidZorg een gedeelte van de medewerkers van Huishoudelijke hulp Pantein/Vivent B.V. overneemt van tafel. De inzet van de gemeenten en de overige gecontracteerde aanbieders voor huishoudelijke hulp is erop gericht zoveel als mogelijk de hulpen van Pantein onder te brengen bij deze overige aanbieders.
Alle cliënten zijn geïnformeerd door de gemeenten over de mogelijkheden om over te stappen naar één van de overige gecontracteerde aanbieders. De keuzevrijheid voor cliënten blijft ook na het faillissement van Huishoudelijke Hulp Pantein/Vivent B.V. behouden. De cliënten kunnen desgewenst samen met de vertrouwde hulp een keuze maken naar welke overige gecontracteerde aanbieder zij overstappen. De relatie tussen de cliënt en de vertrouwde hulp blijft zo behouden. De aanbieder waar de cliënt naar overstapt, doet in dit geval de vertrouwde hulp een aanbod voor een nieuwe arbeidsovereenkomst gebaseerd op de geldende cao voor verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (vvt).
Wordt 20% van de thuiszorgmedewerkers die niet overgaan naar zorgaanbieder ZuidZorg begeleidt naar een andere thuiszorgaanbieder? Zo ja, welke aanbieder is dit? Zo nee, bent u bereid u in te spannen dat deze thuiszorgmedewerkers alsnog een baan krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat ZuidZorg 80% van het personeel overneemt van Pantein/Vivent, terwijl Pantein/Vivent als reden van het faillissement geeft dat de gemeentetarieven lager werden dan de uurlonen van de medewerkers? Betekent dit dat ZuidZorg fors gaat snijden in de uurlonen van het personeel dat wordt overgenomen van Pantein/Vivent? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de gevolgen van het faillissement voor de 6.100 mensen die thuiszorg krijgen van Pantein/Vivent? Kunnen deze mensen in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin de zorg behouden, en zoveel mogelijk vaste thuiszorgmedewerkers?
De gemeenten uit het werkgebied van Huishoudelijke hulp Pantein/Vivent B.V. zijn zo spoedig als mogelijk aan de slag gegaan met het informeren van de cliënten met huishoudelijke hulp en hun hulpen over de situatie die ontstond met het faillissement.
Het faillissement en de daaruit volgende noodzakelijke overstap naar een andere aanbieder heeft voor cliënten geen invloed op de door gemeente verstrekte beschikking voor huishoudelijke hulp. De bestaande rechten van mensen die op hulp in huis zijn aangewezen veranderen niet door het faillissement.
Met welke reden is ZuidZorg gekozen als overnamepartner? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De rechtbank heeft op 24 november 2014 de beoogde curator benoemd voor een periode van stille bewindvoering. Met de periode van stille bewindvoering werd gestreefd naar het zoveel mogelijk beperken van de schade, zowel materieel als immaterieel, het continueren van de hulp in huis en het behoud van werkgelegenheid. De curator is met deze opdracht aan de slag gegaan en heeft ZuidZorg bereid gevonden de activiteiten van Huishoudelijke Hulp Pantein/Vivent B.V. voort te zetten en een deel van de werknemers in dienst te nemen. De rechter-commissaris heeft vervolgens zijn toestemming verleend aan de koop- en vaststellingsovereenkomst die op 14 januari 2015 is gesloten tussen de curator en ZuidZorg Thuis Noordoost-Brabant B.V.
Hoe verhoudt dit faillissement zich met de fusie tussen Pantein en Vivent in 2012, waarbij werd beweerd dat deze fusie nodig was om op langere termijn de continuïteit en kwaliteit van de huishoudelijke zorg te waarborgen? Kunt u aangeven wat er precies mis is gegaan in de afgelopen twee jaar?2
De rechtbank is op basis van alle hem ter beschikking staande informatie tot het oordeel gekomen en heeft het faillissement van Huishoudelijke Hulp Pantein/Vivent B.V. uitgesproken op 14 januari 2015. De rechtbank heeft een curator benoemd die – zoals gebruikelijk – onderzoek verricht naar de oorzaak van het faillissement. Het verslag over de periode van stille bewindvoering is inmiddels door de curator gepubliceerd. Uit de informatie van de curator begrijp ik dat het eerste (vervolg) verslag uiterlijk 14 februari 2015 wordt gepubliceerd. Het is niet aan mij om uitspraken te doen over de achtergronden bij dit faillissement en de financiële situatie van de organisatie.
Had het faillissement van Pantein/Vivent voorkomen kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn in uw ogen de doelstellingen van de eerdere fusie gelukt nu in 2014 een kwart van het personeel is ontslagen, 900 mensen 20% van hun loon moesten inleveren, er nu een overname plaatsvindt en wellicht vele banen op de tocht staan? Kunt u uw analyse van deze situatie de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven waarom aan het faillissement een periode van stille bewindsvoering vooraf is gegaan?3
De rechtbank heeft op 24 november 2014 de beoogde curator benoemd voor een periode van stille bewindvoering. Met de periode van stille bewindvoering werd gestreefd naar het zoveel mogelijk beperken van de schade, zowel materieel als immaterieel, het continueren van de hulp in huis en het behoud van werkgelegenheid. De curator is met deze opdracht aan de slag gegaan en heeft ZuidZorg bereid gevonden de activiteiten van Huishoudelijke Hulp Pantein/Vivent B.V. voort te zetten en een deel van de werknemers in dienst te nemen. De rechter-commissaris heeft vervolgens zijn toestemming verleend aan de koop- en vaststellingsovereenkomst die op 14 januari 2015 is gesloten tussen de curator en ZuidZorg Thuis Noordoost-Brabant B.V. Het is niet aan mij om uitspraken te doen over de achtergronden bij dit faillissement en de afwegingen die de rechtbank heeft gemaakt op basis van alle hem ter beschikking staande informatie.
Vindt u een periode van stille bewindsvoering ten aanzien van een mogelijk faillissement getuigen van verantwoord beleid, gezien het gegeven dat de gemeenten die een contract hebben afgesloten met Pantein/Vivent verrast waren, en het snelle faillissement niet zagen aankomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Acht u het wenselijk dat zorginstellingen verlieslijdende delen van de organisatie van de één op de andere dag afstoten, omdat deze niet winstgevend zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u verklaren waarom acht gemeenten in Noord Oost Brabant met contracten bij Pantein/Vivent het snelle faillissement niet zagen aankomen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Het is niet aan mij om uitspraken van gemeentebestuurders in de lokale pers te verklaren. Voor mij is van belang dat gemeentebesturen zorg dragen voor de continuïteit en de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning.
Is bij het faillissement van Pantein/Vivent sprake van fraudebeleid en/of wanbeleid? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De rechtbank heeft een curator benoemd die – zoals gebruikelijk – onderzoek verricht naar de oorzaak van het faillissement. Het verslag over de periode van stille bewindvoering is inmiddels door de curator gepubliceerd. Uit de informatie van de curator begrijp ik dat het eerste (vervolg) verslag uiterlijk 14 februari 2015 wordt gepubliceerd. Het is niet aan mij om uitspraken te doen over de achtergronden bij dit faillissement en de financiële situatie van de organisatie.
Hoe verklaart u dat Pantein/Vivent aangeeft dat vanwege de bezuinigingen op de zorg het salaris van thuiszorgmedewerkers hoger is dan de vergoeding die de gemeenten geven, terwijl de bestuurder zelf € 122.024 verdient? Kunt u dit uitleggen?5
In de Wmo 2015 is bepaald dat gemeenten zijn gehouden een reëel tarief vast te stellen voor een Wmo-voorziening. De gemeenten dienen daarbij rekening te houden met de deskundigheid van beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden van deze beroepskrachten.
De gemeenten uit het werkgebied Huishoudelijke Hulp Pantein/Vivent B.V. hebben mij geïnformeerd dat alle overige gecontracteerde aanbieders voor huishoudelijke hulp die de activiteiten van Pantein/Vivent overnemen de geldende cao voor verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (vvt) toepassen.
Voor de bezoldiging zijn de bestuurders gehouden aan de normen van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT).
Hoe rijmt u het buitensporige salaris van de bestuurder met de 900 thuiszorgmedewerkers die 20% van hun loon hebben moeten inleveren? Is de bestuurder ook voornemens om 20% van zijn salaris in te leveren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 16.
Hoeveel andere gemeenten geven een lagere vergoeding dan het huidige salaris van thuiszorgmedewerkers, en wat zijn de consequenties hiervan? Bent u bereid dit met spoed te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Hoeveel faillissementen van thuiszorgorganisaties verwacht u het komende jaar ten gevolge van uw bezuinigingsbeleid? Hoeveel faillissementen zijn in uw ogen nog acceptabel in de thuiszorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan geen uitspraak doen over het aantal thuiszorgorganisaties dat naar verwachting te maken zal krijgen met een faillissement.
Wilt u zo sympathiek zijn om met Pantein/Vivent in gesprek te gaan, om ervoor te zorgen dat alle 6.100 mensen hun zorg behouden, en dat alle 1.800 thuiszorgmedewerkers hun baan met dezelfde arbeidsvoorwaarden kunnen behouden, zodat de kwaliteit en continuïteit van zorg gewaarborgd kan worden? Zo nee, wat is er van uw systeemverantwoordelijkheid overgebleven?
Het is in de eerste plaats aan de gemeentebesturen om zorg te dragen voor de continuïteit en de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning. Op basis van de informatie die ik heb ingewonnen bij de gemeentebesturen hecht ik eraan u te informeren dat juist vanuit het vanuit het belang van de continuïteit van de huishoudelijke hulp, de kwaliteit van de dienstverlening en het behoud van de werkgelegenheid gemeenten na het faillissement van Huishoudelijke Hulp Pantein/Vivent B.V. afspraken hebben gemaakt met de overige gecontracteerde aanbieders over het overnemen van de activiteiten. De gemeentebesturen zijn van mening dat met deze afspraken de belangen van cliënten en hun hulpen voor zowel de continuïteit en de kwaliteit van de ondersteuning als de werkgelegenheid het beste zijn gediend. De verantwoordelijke colleges van B en W hebben over deze keuzes verantwoording afgelegd aan de gemeenteraden. De gemeentebesturen laten met hun handelwijzen zien op een betrokken wijze invulling te geven aan de verantwoordelijkheden die op grond van de Wmo 2015 aan gemeenten zijn toegekend.
In de Wmo 2015 is bepaald dat de arbeidsvoorwaarden moeten passen bij de vaardigheden die nodig zijn om het werk te kunnen verrichten. De hulpen die met de cliënten overgaan naar één van de overige gecontracteerde aanbieders voor huishoudelijke hulp krijgen door deze aanbieders arbeidsvoorwaarden geboden die voldoen aan de geldende cao voor verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (vvt). De vraag of en in welke mate de arbeidsvoorwaarden kunnen worden behouden als waarvoor de hulp in dienst was bij Huishoudelijke Hulp Pantein/Vivent B.V., is een zaak tussen de werknemer en de werkgever.
Vanuit de verantwoordelijkheid voor de werking van het stelsel, waar u in uw vraag aan refereert, volg ik op gepaste afstand gemeentebesturen in de kaders die zij stellen voor het lokale beleid en de uitvoering die zij geven aan dat beleid. Het is daarbij in de eerste plaats aan gemeenteraden om toezicht te houden op de continuïteit van de voorzieningen en het voldoen aan de arbeidsvoorwaarden die passend zijn bij vaardigheden die nodig zijn om het werk zoals huishoudelijke hulp te kunnen doen. Als uit signalen blijkt dat de landelijke kaders van het stelsel onvoldoende functioneren en knelpunten een structurele oorzaak kennen die vragen om een landelijke oplossing, zie ik dat als mijn primaire verantwoordelijkheid en zal ik voorstellen tot verbetering doen.
Ik hecht eraan goed geïnformeerd blijven over de wijze waarop gemeenten uitvoering geven aan waarborgen voor de continuïteit en de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning. Ik spreek daarom met regelmaat met alle betrokkenen om hun ervaringen met de Wmo 2015 te horen, waaronder ook de medewerkers in de thuiszorg. In het dertigledendebat op 22 januari jongstleden heb ik dan ook in antwoord op het lid Siderius aangeboden altijd bereid te zijn op een gelegen moment in gesprek te gaan met de huishoudelijke hulpen van Pantein/Vivent welke die avond ook aanwezig waren bij het debat in de Tweede Kamer. Het meest belangrijk is overigens nu de rol die de gemeentebesturen samen met de overige gecontracteerde aanbieders voor huishoudelijke hulp vervullen. Zoals toegelicht in de antwoorden op de voorgaande vragen stellen de gemeentebesturen en de overige aanbieders voor alles in het werk om de continuïteit van de hulp zeker te stellen en de relatie tussen de cliënt en de vertrouwde hulp waar mogelijk te behouden. Ik heb het vertrouwen dat met de keuzes die de gemeentebesturen maken voor de continuïteit van de huishoudelijke hulp, de kwaliteit van de dienstverlening en het behoud van de werkgelegenheid de belangen van zowel de cliënten als de hulpen het beste zijn gediend.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden met betrekking tot de ontwikkelingen van het faillissement van Pantein/Vivent? Zo nee, waarom niet?
Ik informeer de Kamer ieder kwartaal in de voortgangsrapportage over de Hervorming van de langdurige zorg over de actuele ontwikkelingen, onder meer over de continuïteit van de ondersteuning en de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Op basis van de activiteiten die de gemeenten en de overige gecontracteerde aanbieders van huishoudelijke hulp hebben ondernomen ten behoeve van het continueren van de hulp aan cliënten en het behoud van de werkgelegenheid voor de hulpen, zie ik geen aanleiding voor een afzonderlijke rapportage over de afwikkeling van het faillissement van Huishoudelijke Hulp Pantein/Vivent B.V.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden omwille van de onrust en continuïteit van zorg en werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord. Voor het zorgvuldig kunnen beantwoorden van de vragen heeft eerst contact plaats moeten vinden met de betrokken partijen.
De klachten van 24000 mensen in Gelderland en Overijssel over de veranderingen in de zorg. |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u ook zo geschrokken van de uitkomsten van de regionale zorgenquête, waarin bijna 24.000 mensen zorgen uitten over de bezuinigingen, de effecten op de kwaliteit en betaalbaarheid van zorg, de werkdruk, de werkgelegenheid en het verlies van kennis en kunde door vele ontslagen?1 2
86% van de ondervraagden in de enquête geeft (in december 2014) aan tevreden te zijn over de uitvoering huidige Wmo. Zij waarderen de zorg in zijn totaliteit met een rapportcijfer van 6.7.
De ervaringen van cliënten zijn en blijven van het grootste belang, ook om de beoogde effecten van de hervormingen te volgen. Echter deze specifieke enquête heeft betrekking op de periode en een tijdstip vóór de veranderingen. De uitspraken op basis van deze enquête over wat er «mogelijk zou kunnen gebeuren in 2015» geven een beeld over de zorgen die er bij mensen leven over de hervorming van de langdurige zorg. Ik herken en begrijp deze zorgen. De uitkomsten zijn echter niet aan te merken als het resultaat van de veranderingen in de zorg en als de mate van tevredenheid op grond van de daadwerkelijke ervaringen met het nieuwe beleid.
Om inzicht te krijgen in de ervaringen heb ik verschillende maatregelen getroffen om meldingen, signalen en ervaringen van cliënten over de transitie en de huidige uitvoering van het nieuwe beleid te ontvangen. De concrete signalen vanuit alle meldpunten zullen zoveel mogelijk op lokaal en/of regionaal niveau besproken worden tussen de relevante partijen zodat zij een rol kunnen spelen in het oppakken van problemen en het verder verbeteren van de door mensen ervaren kwaliteit van hun zorg. Als mij signalen bereiken die wijzen op de wenselijkheid van landelijke maatregelen, dan zal ik daarin mijn verantwoordelijkheid nemen.
In april a.s. zal ik u een rapportage toezenden waarin ik een beeld zal geven over het verloop en de ontwikkelingen van de veranderingen in de langdurige zorg en ondersteuning tot en met het eerste kwartaal van 2015. De met de veranderingen beoogde beleidseffecten zullen over een langere periode gevolgd en gemeten worden; daarover zal voor 1 januari 2018 aan u worden gerapporteerd in de, in de wetgeving voorziene, evaluaties.
Wat vindt u ervan dat 80% van de cliënten en 93% van de werkenden in de zorg zich zorgen maken over de toekomst van de zorg? Hoe verklaart u dit? Welke maatregelen gaat u nemen om deze zorgen weg te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorg is een zeer belangrijk thema voor mensen en onzekerheid daarover moet zoveel mogelijk voorkomen worden. Ik begrijp, ook mede gegeven de brede publieke aandacht, de onzekerheid die cliënten, werkenden in de zorg en mantelzorgers ervaren over de gevolgen van de veranderingen in de langdurige zorg voor hun eigen situatie.
Met de vormgeving van deze veranderingen ben ik niet over één nacht ijs gegaan. In continu overleg met vertegenwoordigers van alle betrokkenen zijn de uitgangspunten voor de veranderingen bepaald en doorvertaald naar de kaders voor de uitvoering. Er zijn belangrijke waarborgen voor de cliënt en diens naaste omgeving in de regelgeving verankerd, waaronder het recht op zorg voor mensen waarvoor wordt vastgesteld dat zij Wlz-zorg nodig hebben. Daarnaast bestaat er overgangsrecht voor mensen die voorheen hun extramurale zorg op grond van de AWBZ ontvingen. Gemeenten zijn gehouden om voor alle cliënten, alvorens op een aanvraag te beslissen of een lopende voorziening te wijzigen, een grondig onderzoek in te stellen naar de ondersteuningbehoefte van mensen en daarbij rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene en zijn omgeving. Meer dan voorheen is aandacht besteed aan de rol die mantelzorgers kunnen spelen, hun betrokkenheid en ondersteuning die zij nodig hebben om deze belangrijke rol zo goed mogelijk te kunnen (blijven) vervullen.
De hervorming is er op gericht de langdurige zorg nu en in de toekomst financieel toegankelijk te houden voor mensen die hierop aangewezen zijn. Hiertoe heb ik onder andere ook regels gesteld aan de maximale hoogte van de eigen bijdragen. Gemeenten zullen in het door de wet voorgeschreven onderzoek de persoonlijke omstandigheden van betrokkene moeten betrekken, waaronder zijn financiële situatie en de effecten van de verstrekking van een bepaalde voorziening daarop. Gemeenten beschikken over een breed instrumentarium om ook op dit vlak maatwerk te kunnen bieden. Ik herken mij dan ook niet in het beeld dat zorgkosten worden afgewenteld op hulpbehoevende mensen.
Gemeenten, aanbieders en verzekeraars kunnen en zullen een grote rol spelen in het wegnemen van onzekerheden bij mensen over de zorg en ondersteuning in hun specifieke situatie. Goede, tijdige communicatie is van het grootste belang. In mijn overleggen met gemeenten, aanbieders en verzekeraars heb ik hier afspraken over gemaakt.
Wat vindt u ervan dat sommige ouderen in de enquête hebben aangegeven zich zoveel zorgen maken dat ze uitspreken liever dood te gaan? Is dit de bedoeling van uw beleidsplannen? Wat gaat u hieraan doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de uitkomst van de enquête dat 53% van de cliënten die gebruik maken van Wmo-zorg aangeven in financiële problemen te komen als de zorgkosten verder stijgen? In hoeverre past dit in uw visie om de zorg betaalbaar te houden? Is het in uw ogen eerlijk om de zorgkosten af te wentelen op hulpbehoevende mensen, terwijl er weggekeken wordt bij miljarden euro's aan eigen vermogens, onzinnige reclames, buitensporige topsalarissen etc.? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat 75% van de mensen die gebruik maken van de Wmo-zorg aangeven geen netwerk te hebben die de zorg kan overnemen? Hoe verhoudt zich dit met uw plannen om zorg uit te laten voeren door mantelzorgers, in plaats van professionele zorgverleners? Hoeveel overbelaste mantelzorgers verwacht u naar aanleiding van de zorgplannen van dit kabinet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mensen met beperkingen, bijvoorbeeld als gevolg van het ouder worden willen steeds meer en langer zelfstandig blijven wonen en regie houden op hun situatie. Dit is een belangrijk vertrekpunt geweest voor de veranderingen in de zorg. Deze mensen doen nu al waar mogelijk een beroep op hun naaste of hun sociale omgeving. Dat is zo en dat zal zo blijven. Kenmerk van de mantelzorger is dat hij of zij, gegeven zijn sociale relatie met betrokkene, deze ondersteuning ook zelf wil geven. Mantelzorg is en wordt niet verplicht. Voorkomen moet worden dat mantelzorgers overbelast worden. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid in de uitvoering van de Wmo 2015 dit te voorkomen, onder andere door de mantelzorger bij het onderzoek naar de ondersteuningsvraag en in het vormgeven van het ondersteuningsaanbod expliciet te betrekken. Gemeenten kunnen, vaak ook in samenspraak met de (wijk)verpleegkundige, de cliënt of diens mantelzorger helpen bij het opbouwen of aanspreken van een (breder) sociaal netwerk. Ook kan de inzet van respijtzorg bijdragen om de door de mantelzorger ervaren belasting te verlichten.
De veranderingen in de langdurige zorg houden niet in dat zorg die specifieke deskundigheden en vaardigheden vraagt voortaan door mantelzorgers of vrijwilligers wordt uitgevoerd. Deze zorg zal nog steeds worden uitgevoerd door professionele zorgverleners die daarvoor zijn opgeleid. Persoonlijke verzorging en verpleging worden vanaf 1 januari jl. als onderdeel van het basispakket van de zorgverzekering vergoed.
Hoe verhoudt de 75% van de mensen die aangeven geen netwerk te hebben zich met gemeenten die weigeren huishoudelijke verzorging categorie 1 aan te bieden? Gaat u deze mensen hulp aan (laten) bieden, of laat u hen in de kou staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Wmo 2015 biedt ingezetenen de noodzakelijke waarborgen. Indien een ingezetene zijn behoefte aan ondersteuning in zijn zelfredzaamheid en participatie kenbaar maakt, is de gemeente gehouden zorgvuldig onderzoek te doen naar die ondersteuningsvraag en naar de persoonlijke kenmerken van betrokkene en diens situatie. Indien op basis van dit onderzoek wordt vastgesteld dat ondersteuning noodzakelijk is en betrokkene kan dit niet zelf of met behulp van zijn netwerk organiseren, dan is een voorziening noodzakelijk. Dat kan een algemene voorziening zijn of – indien deze een onvoldoende passende bijdrage levert in de betreffende situatie – een maatwerkvoorziening. Mocht iemand het niet eens zijn met de besluitvorming door de gemeente, dan staat bezwaar en beroep open. Ik heb de gemeenten in december jl. opnieuw expliciet gewezen op het belang van dit zorgvuldige proces, in acht te nemen overgangstermijnen en adequate informatievoorziening aan burgers. Dit mede naar aanleiding van uitspraken van de Rechtbank Noord-Nederland (zaaknummer Awb 14/4569).
Hoe oordeelt u over de uitspraken van mantelzorgers die zich zorgen maken dat het te zwaar wordt, of aangeven dat er nauwelijks alternatieven zijn? Hoe gaat u de gemeenten controleren op goed mantelzorg- en respijtbeleid, zodat mantelzorgers niet onnodig (verder) overbelast raken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Veel mensen zorgen uit liefde voor hun partner of voor anderen in hun omgeving. Zij ervaren die zorg op momenten of voor langere duur als een zeer zware last. Dat is het vaak ook. Denk bijvoorbeeld aan het bijstaan van de eigen partner die aan dementie leidt. Wij kunnen dat gevoel in veel situaties voor een belangrijk deel niet wegnemen. Wat wel kan is zo tijdig mogelijk signaleren dat een mantelzorger (aanvullende) ondersteuning behoeft. De gemeente, eerstelijns professionals zoals de wijkverpleegkundige, de huisarts kunnen hier een zeer belangrijke rol in vervullen. Wat ook kan is het, waar nodig frequent, bespreken van de situatie met de mantelzorger en bezien of er maatregelen nodig zijn.
Het is aan gemeenten om een adequaat instrumentarium voor ondersteuning van mantelzorgers in te richten. Met de decentralisatie van AWBZ-taken hebben gemeenten ook de mogelijkheid gekregen om bijvoorbeeld dagbesteding en kortdurend verblijf in te zetten. Samen met de VNG ondersteun ik gemeenten de komende periode met goede voorbeelden van respijtzorg en bijeenkomsten over het thema mantelzorg. Het toezicht op de uitvoering van de Wmo 2015 door het college is primair bij de gemeenteraad belegd. Het is de rol van de gemeenteraad om erop toe te zien dat er sprake is van een adequaat beleid voor ondersteuning van mantelzorgers en dat dit beleid ook goed wordt uitgevoerd.
Wat is uw reactie op de uitspraken van een aantal mensen in de enquête die voorspellen dat de hele operatie uiteindelijk wel eens tot veel meer kosten kan gaan leiden, omdat veel leed zich zal opstapelen tot problemen en alleen nog met hele dure zorg op te lossen is? Bent u bereid een kosten/batenanalyse te laten maken van deze zorgplannen op de langere termijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn antwoord op vraag 1 heb ik u aangegeven op welke wijze ik de voortgang en de beleidseffecten van de ingezette veranderingen zal volgen. In mijn toegezegde eerste voortgangsrapportage in april a.s. zal ik uitgebreider ingaan op de opzet van deze monitoring en evaluatie.
Kunt u een reactie geven op de uitspraak uit de enquête waarin velen waarschuwen dat er doden gaan vallen, omdat er minder aandacht is voor de zwakkeren als er minder georganiseerde en professionele hulp over de vloer komt, die een belangrijke signaalfunctie vervult, en dat mensen zullen vereenzamen, dwalen en versmeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn antwoord op uw vragen 2, 3 en 4 heb ik aangegeven dat ik begrijp dat mensen zich zorgen maken over de gevolgen van de veranderingen in deze zorg en het belang van de inzet van een goede communicatie met betrokkenen over de gevolgen voor hun specifieke situatie. Gemeenten, aanbieders en verzekeraars hebben hier primair een rol in. De regelgeving biedt de waarborgen dat mensen die op zorg en ondersteuning zijn aangewezen die ook daadwerkelijk krijgen.
In mijn overleggen met gemeenten, aanbieders en verzekeraars zal ik hier aandacht voor blijven vragen.
Vindt u het wenselijk dat uw beleid ervoor zorgt dat mensen bang zijn om oud(er) of ziek te worden, mensen bang zijn dat de zorg onbetaalbaar wordt, en bang zijn voor eenzaamheid? Hoe gaat u deze zorgen wegnemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid de Kamer voor het zomerreces een doorwrochte financiële doorrekening te geven van de stapeling van (zorg)kosten van ouderen, chronisch zieken en mensen met een beperking, waarin de invloed van alle maatregelen van het kabinet zijn opgenomen (o.a. schrappen tegemoetkomingen, invoering eigen bijdragen, mantelzorgboete (ook wel kostendelersnorm), stijging zorgpremie, huurverhogingen, uitkleden basispakket, etc. etc.)? Zo nee, waarom niet?
Bij de koopkrachtberekeningen van het kabinet wordt inzicht gegeven in de koopkrachtontwikkeling van huishoudens van jaar op jaar. Hierbij wordt waar relevant en mogelijk rekening gehouden met de samenloop van maatregelen van het kabinet. De Kamer ontvangt deze informatie, zoals gebruikelijk, op Prinsjesdag. Hierbij past de kanttekening dat gemeenten een bredere verantwoordelijkheid en een daarbij passen instrumentarium hebben gekregen voor de financiële positie van de mensen met chronische ziekte, handicap en als gevolg daarvan aannemelijke meerkosten. Het is aan gemeenten om hierop lokaal beleid te formuleren en tot maatwerk te komen. Het resultaat van dit maatwerk dient vooral lokaal en in de betreffende individuele situaties beoordeeld te worden.
De rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en het Openbaar Ministerie (OM) bij een psychiater die veroordeeld is voor het bezit van kinderporno en nog steeds werkzaam is |
|
Peter Oskam (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Opstelten (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending van 11 januari 2015 over een psychiater die ondanks een veroordeling voor het bezit van kinderporno nog steeds werkzaam is als psychiater?1
Ja.
Deelt u de mening van de IGZ dat het verwerven, in bezit hebben, verspreiden of bekijken van kinderporno door zorgprofessionals een risico voor de zorg is, en dermate overschrijdend dat dit in strijd is met de professionaliteit en integriteit die van een zorgverlener mag worden verlangd? Zo ja, welke algemene conclusies trekt u hieruit?
Zie mijn antwoord op de vragen 2 en 3 van de eerdere vragen terzake van het lid Rebel (PvdA), ingezonden 14 januari 2015 (vraagnummer 2015Z00425).
Bent u van mening dat het OM destijds na de veroordeling voor het bezit van kinderporno de IGZ en/of de werkgever van de psychiater had moeten informeren over de veroordeling? Zo nee, waarom niet?
De IGZ is na de uitspraak in maart 2012 door het Openbaar Ministerie (OM) over de veroordeling geïnformeerd. Of het noodzakelijk is tevens de werkgever door het OM te informeren, hangt af van de strafbare feiten en het type werkzaamheden die als zorgverlener worden verricht. In dit geval is hiertoe door het OM geen noodzaak gezien.
Ik verwijs tevens naar mijn antwoord op vraag 4 van de eerdere vragen terzake van het lid Rebel (PvdA), ingezonden 14 januari 2015 (vraagnummer 2015Z00425). Op de informatie-uitwisseling over strafbare feiten of veroordelingen van zorgverleners is de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (verder: Wjsg) en de Aanwijzing Wjsg van toepassing. Deze maken verstrekking van strafvorderlijke gegevens aan de werkgever en de IGZ mogelijk. Zoals ik in mijn antwoorden op de bovengenoemde vragen van het lid Rebel (PvdA) al heb aangegeven, werken de IGZ en het OM op dit moment nauw samen om het samenwerkingsprotocol hierop zo spoedig mogelijk aan te passen.
Bent u van mening dat de veroordeelde psychiater zijn werkgever had moeten informeren over de veroordeling? Zo nee, waarom niet?2
Een werknemer heeft recht op privacy op grond van artikel 8 EVRM, maar kan tegelijkertijd uit hoofde van zijn arbeidsrelatie geacht worden zijn werkgever informatie te verstrekken over zijn strafrechtelijk verleden wanneer die informatie feiten betreft die evident relevant zijn voor het functioneren als professional in de zorg. Vanuit oogpunt van de patiëntveiligheid is mijn standpunt dat het, verspreiden of bekijken van kinderporno door zorgprofessionals dermate grensoverschrijdend is dat het een risico vormt voor de veiligheid van patiënten en vanuit de gedachte dat de verantwoordelijkheid voor die veiligheid niet beperkt is tot de zorgverlener in kwestie, vind ik dat de veroordeelde psychiater zijn werkgever had moeten inlichten over zijn veroordeling.
Tevens verwijs ik naar het antwoord op vraag 6 van de eerdere vragen terzake van het lid Rebel (PvdA), ingezonden 14 januari 2015 (vraagnummer 2015Z00425), voor wat betreft de mogelijkheid om via een algemene maatregel van bestuur bij de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg te regelen dat werkgever verplicht worden om bepaalde zorgverleners die bij hun zorginstelling aan de slag willen, een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te laten overleggen.
Klopt het dat een strafrechter vaak niet kijkt of de straf ook gevolgen moet hebben voor het beroep, zoals bij een arts? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Bij het bepalen van de straf neemt de strafrechter de omstandigheden van het geval en de persoon van de verdachte in ogenschouw. Door de Raad voor de Rechtspraak is aangegeven dat zij niet bijhoudt hoe vaak de bijkomende straf van ontzetting uit beroep of ambt, als omschreven in artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht, door een strafrechter wordt overwogen of opgelegd.
Wordt, en zo ja, op welke wijze, in strafzaken rekening gehouden met de consequenties die de bewezen verklaring van strafbare feiten heeft of zou moeten hebben ten aanzien van de uitoefening van het beroep van de veroordeelde?
Zoals gezegd neemt de strafrechter bij het bepalen van de straf de omstandigheden van het geval en de persoon van de verdachte in ogenschouw. De strafrechter heeft de mogelijkheid voor een bepaalde tijd een beroepsverbod op te leggen als een zorgverlener een delict heeft begaan in de uitoefening van zijn beroep. Als het delict niet is gepleegd in de uitoefening van een ambt of beroep kan een (deels) voorwaardelijke straf worden opgelegd, met als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende een bepaalde periode onthoudt van het verrichten van bepaalde (beroeps)activiteiten. Binnen de Rechtspraak wordt niet bijgehouden hoe vaak de bijkomende straf van ontzetting uit beroep of ambt, als omschreven in artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht, wordt opgelegd.
Van belang is dat er ook toetsing bij de tuchtrechter kan plaatsvinden. Alleen langs die weg kunnen immers permanente beperkingen in de beroepsuitoefening worden opgelegd. Om die reden acht ik het van belang dat het huidige samenwerkingsprotocol tussen IGZ en OM over de uitwisseling van informatie van strafrechtelijke veroordelingen van zorgverleners opnieuw wordt vastgesteld, onder meer op het punt van het uitwisselen van informatie over veroordelingen wegens delicten die weliswaar plaatsvonden in de privésfeer, maar waarbij het functioneren als beroepsbeoefenaar in de zorg toch in het geding is.
De IGZ vraagt sinds maart 2013, wanneer zij verneemt dat een beroepsbeoefenaar strafrechtelijk is veroordeeld voor het bezit van kinderporno in de privésfeer of dat de feiten daaromtrent anderszins vaststaan, de tuchtrechter standaard om een oordeel.
Klopt het dat er sinds 2013 een «nieuwe koers» door de IGZ gevaren wordt? Wat houdt deze nieuwe koers in? Op welke wijze is deze «nieuwe koers» in beleidsregels vastgelegd en/of gecommuniceerd?
Naar aanleiding van de rapporten van Sorgdrager en Van der Steenhoven is de IGZ een scherpere koers gaan varen. Hierover heb ik meerdere malen met uw Kamer gesproken, waarbij is aangeven dat de IGZ de grenzen van het tuchtrecht zal opzoeken. Binnen die scherpere koers kijkt de IGZ daarom sinds maart 2013 ook naar de vraag in hoeverre privébezit van kinderporno zich verdraagt met beroepsuitoefening in de zorg. Het vigerende IGZ-handhavingschema en de huidige formulering van de tweede tuchtnorm in de wet BIG vormen daarbij het uitgangspunt. Zie voorts mijn antwoord op de vragen 2 en 3 van de eerdere vragen terzake van het lid Rebel (PvdA), ingezonden 14 januari 2015 (vraagnummer 2015Z00425).
Klopt het dat de OM momenteel alleen op incidentele basis informatie over veroordelingen deelt met de IGZ? Zo ja, wat belet het OM en de IGZ om tot structurele afspraken te komen?
Zie mijn antwoord op vraag 4 van de eerdere vragen terzake van het lid Rebel (PvdA), ingezonden 14 januari 2015 (vraagnummer 2015Z00425).
Heeft het OM de IGZ geïnformeerd over de veroordeling van de desbetreffende psychiater? Zo ja, wanneer heeft dit plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Direct na de veroordeling in maart 2012 heeft het OM de IGZ geïnformeerd over de strafrechtelijke veroordeling van de psychiater. In juni 2012 heeft de IGZ het vonnis ontvangen met daarin de feiten en omstandigheden van de veroordeling die relevant zijn voor de IGZ om tot een oordeel te komen over het al dan niet instellen van een onderzoek.
Op welk moment was de IGZ op de hoogte van de veroordeling van de betreffende psychiater?
Zie antwoord vraag 9.
Welke acties heeft de IGZ ondernomen op het moment dat zij op de hoogte werd gesteld van de veroordeling?
Om tot een goed oordeel te komen over de gevolgen van de veroordeling voor de patiëntveiligheid is de IGZ een onderzoek gestart. Dit onderzoek heeft geleid tot het oordeel dat er geen acuut gevaar bestond voor de patiëntveiligheid. Daarbij moet worden beseft dat destijds een strafrechtelijke veroordeling van beroepsbeoefenaren voor het privébezit van kinderporno geen aanleiding voor de IGZ was om een tuchtzaak te starten. Dit is sinds maart 2013 niet meer het geval.
Wel is er in november 2012 door de IGZ een toezichtplan opgesteld waar de psychiater zich aan moest houden. Op dat moment was de psychiater niet meer aan het werk als psychiater.
Op basis van het toezichtplan zou de psychiater de IGZ onder andere melden als hij weer zou gaan werken en mocht hij niet meer betrokken zijn bij behandeling van kinderen en patiënten die geconfronteerd zijn met seksueel misbruik.
Op het moment dat de psychiater in januari 2013 weer aan de slag ging, werd het toezichtplan opnieuw en ook met de zorginstelling besproken en had de IGZ regelmatig contact met zowel de psychiater als de zorginstelling om te controleren of het plan ook goed werd uitgevoerd.
Nadat de IGZ vanaf maart 2013 een scherpere koers is gaan varen ten aanzien van strafrechtelijke veroordelingen van beroepsbeoefenaren voor het privébezit van kinderporno, is deze zaak in 2014 alsnog door de IGZ voor de tuchtrechter gebracht. Daarbij speelde de overweging van de IGZ mee dat zij de voornoemde gemaakte afspraken bij het toezichtplan transparant en permanent wilde maken, en wilde bewerkstelligen dat de psychiater ook nooit meer patiënten met seksueel deviant gedrag kan behandelen. Dit is alleen mogelijk met een maatregel van de tuchtrechter die wordt aangetekend in het BIG-register. De tuchtzaak tegen de psychiater loopt nog.
Heeft de IGZ direct een tuchtzaak tegen de psychiater aangespannen? Zo nee, waarom niet? Is de IGZ bereid alsnog een tuchtzaak aan te spannen? Zo ja, hoe lang nadat de IGZ op de hoogte is gesteld is deze tuchtzaak gestart?
Zie antwoord vraag 11.
Wanneer heeft de IGZ eisen aan de beroepsuitoefening gesteld aan de betreffende psychiater? Zo ja, welke eisen waren dit?
Zie antwoord vraag 11.
Welke consequenties kan de IGZ trekken als dergelijke vereisten met betrekking tot de beroepsuitoefening niet opgevolgd worden? Heeft de psychiater zich aan de eisen van de IGZ gehouden?
Indien een toezichtplan niet uitgevoerd wordt, kan de IGZ handhavende maatregelen inzetten, zoals het opleggen van een bevel. Tijdens het volgen van het plan, kreeg de IGZ informatie teruggekoppeld dat de psychiater aan het toezichtplan voldeed.
Zijn er nog andere BIG-geregistreerden (Beroepen Individuele Gezondheidszorg) die veroordeeld zijn vanwege zedenmisdrijven waar dergelijke eisen met betrekking tot de beroepsuitoefening zijn opgelegd? Zo ja, om hoeveel BIG-geregistreerden gaat dit, welke eisen zijn opgelegd en hoe houdt de IGZ toezicht op de naleving van de eisen?
Sinds de IGZ in maart 2013 een scherpere koers is gaan varen zijn er, voor zover de IGZ kan overzien, geen andere BIG-geregistreerden die veroordeeld waren voor het bezit van kinderporno waarmee zij een dergelijk toezichtplan heeft afgesproken. Ik teken hierbij aan dat dergelijke informatie niet structureel wordt bijgehouden en dat er momenteel wordt gewerkt aan de nieuwe vaststelling van het samenwerkingsprotocol (zie ook mijn antwoord op vraag 20).
Is het mogelijk oude veroordelingen alsnog aan de tuchtrechter voor te leggen, zodat in het verleden veroordeelde zorgverleners alsnog tuchtrechtelijk veroordeeld kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u, c.q. de IGZ, zorgdragen dat dit gebeurt?
Het tuchtrecht kent een verjaringstermijn van 10 jaar. Indien nieuwe informatie bekend wordt over relevante gedragingen binnen deze verjaringstermijn kan deze alsnog aan de tuchtrechter worden voorgelegd.
Wat is de status van het Samenwerkingsprotocol OM-IGZ?3
Dit betreft een vastgesteld en operationeel samenwerkingsprotocol uit 2009 dat op dit moment opnieuw wordt vastgesteld, zoals omschreven in mijn antwoord op vraag 4 van de eerdere vragen terzake van het lid Rebel (PvdA), ingezonden 14 januari 2015 (vraagnummer 2015Z00425).
oe rijmt u de woorden van de Inspecteur-Generaal dat er geen duidelijke en standaard afspraken zijn over het informeren over een strafzaak, terwijl hiervoor wel afspraken zijn vastgelegd in artikel 4 van het Samenwerkingsprotocol OM-IGZ?
Zie mijn antwoord op vraag 4 van de eerdere vragen terzake van het lid Rebel (PvdA), ingezonden 14 januari 2015 (vraagnummer 2015Z00425).
Hoe vaak vinden de bestuurlijke overleggen IG-PG (art. 4.1.a Samenwerkingsprotocol), de Coördinerend annex selectie overleggen (4.1.b) en de Operationele overleggen (4.1.c) plaats? In welk van deze overleggen zou de uitwisseling van informatie over strafzaken die het werk van zorgverleners kan beïnvloeden moeten plaatsvinden?
Het bestuurlijk overleg tussen de inspecteur-generaal van de IGZ en de voorzitter van het College van PG’s vindt eenmaal per jaar plaats. Daarnaast vindt minimaal eens per jaar een bestuurlijk overleg plaats ten behoeve van de verbetering van de integriteit van de zorgsector waar onder andere het Functioneel Parket en de IGZ aan deelnemen.
Coördinerend en operationeel overleg vindt plaats tussen IGZ en het Expertisecentrum Medische Zaken (EMZ) van het OM. Deze overleggen gaan over mogelijk strafrechtelijk optreden bij meldingen die betrekking hebben op de kwaliteit van de zorg. Het Coördinerend overleg tussen IGZ en EMZ vindt eenmaal in de zes weken plaats. Operationeel overleg vindt plaats afhankelijk van de zaken die op dat moment in behandeling zijn.
Daarnaast vindt eenmaal in de vier weken een informatie-overleg alsook een selectie-overleg (CSO-zorg) plaats tussen de diensten die handhavend optreden ten aanzien van zorgfraude en het economisch domein. Tevens heeft het Functioneel Parket met enige regelmaat een operationeel/beleidsmatig overleg met de IGZ.
In al deze gremia kunnen strafzaken aan de orde komen die relevante informatie geven over het handelen van zorgverleners.
Wanneer, en hoe vaak, is het Samenwerkingsprotocol OM-IGZ geëvalueerd (art. 8)? Is de uitwisseling van zaken, zoals veroordeling voor bezit van kinderporno, onderdeel geweest van een evaluatie? Zo ja, wat is hier- uit gekomen?
Het Samenwerkingsprotocol OM-IGZ is tijdens verschillende coördinerende overleggen geëvalueerd. De evaluatie in het afgelopen jaar heeft er toe geleid dat in juli 2014 is besloten tot het opstellen van een nieuwe versie van dit samenwerkingsprotocol. In de afgelopen periode is in het Coördinerend overleg, in algemene zin, aan de orde geweest of informatie over veroordelingen in de privésfeer van beroepsbeoefenaren in de zorg door het OM konden worden gedeeld met de IGZ. Daarbij is afgesproken dat dit wordt opgepakt in de afspraken over het opnieuw vast te stellen samenwerkingsprotocol. Naar aanleiding van het aangescherpte standpunt werken de IGZ en het OM intensief aan het vernieuwen van het samenwerkingsprotocol. Het verstrekken van gegevens tussen het OM en de IGZ zijn aan (wettelijke) kaders gebonden. Het inventariseren van deze en andere knelpunten neemt tijd in beslag, maar worden momenteel uitgezocht. Ik streef ernaar om het vernieuwde samenwerkingsprotocol binnen enkele maanden gereed te hebben of zoveel eerder als mogelijk is.
Indien het antwoord op vraag 16 ontkennend is, waarom heeft de IGZ dit punt tijdens de jaarlijkse evaluaties nooit ingebracht, terwijl zij naar eigen zeggen deze gegevensuitwisseling al sinds 2013 geregeld wil zien?
Dit onderwerp is al langer onderwerp van gesprek tussen het OM en de IGZ en de verwachting is dat zij op korte termijn tot afspraken hierover komen.
Klopt het dat de psychiater na zijn veroordeling bij de Nieuwe Lente gewerkt heeft, en daar patiënten is blijven behandelen die zelf in hun jeugd misbruikt zijn? Was de IGZ hiervan op de hoogte? In hoeverre was dit in strijd met de opgelegde voorwaarden van het arrest, dan wel de eisen die de IGZ had opgelegd? Zo ja, welke maatregelen heeft de IGZ genomen toen bleek dat de psychiater de eisen overtreden had?4
Nadat de psychiater ontslagen was bij De Nieuwe Lente in november 2012, vernam de IGZ dat hij in het half jaar na zijn veroordeling een patiënt had behandeld in de Nieuwe Lente die in het verleden te maken heeft gehad met seksueel misbruik. Op het moment dat de psychiater deze patiënt behandelde was er nog geen toezichtplan afgesproken. Dit was gerealiseerd na zijn ontslag bij de Nieuwe Lente in november 2012. Zie verder mijn antwoord op de vragen 11, 12, 13 en 14. Aan de strafrechtelijke veroordeling van betrokkene zijn geen voorwaarden verbonden die zien op zijn beroepsactiviteiten.
Indien uw antwoord op vraag 22 bevestigend is, kan dan naar uw mening het blijven uitvoeren van behandelingen van slachtoffers van pedoseksuelen in een dergelijk geval op zich ook strafbaar zijn volgens artikel 96, tweede lid, van de Wet BIG? Zo nee, waarom niet?
Het is alleen mogelijk een BIG-geregistreerd beroepsbeoefenaar op grond van artikel 96 Wet BIG te bestraffen, wanneer deze bij het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg kennelijk treedt buiten de grenzen van zijn deskundigheidsgebied. Dat is hier niet aan de orde.
Een op non-actief gestelde topambtenaar die toch bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aan de slag ging |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u uitleggen hoe het is gebeurd dat een op het Ministerie van Defensie geschorste topambtenaar bij een ander onderdeel van de Rijksdienst aan het werk kon gaan?1
De betrokken medewerker is niet geschorst noch op non-actief gesteld en is dat ook nooit geweest. Zoals u weet is vorig jaar gebleken dat er bij de IT-organisaties van Defensie een aantal grote veranderingen nodig was. De Minister van Defensie heeft u daarover geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 31 125, nr. 34/ Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 31 125, nr. 41). In overleg met het topmanagement van de IV/ICT-uitvoeringsorganisaties is geconcludeerd dat het verstandig is die veranderingen door een nieuw team te laten uitvoeren. Op dat moment heeft betrokken medewerker zijn functie in onderling overleg ter beschikking gesteld. Zijn kwaliteiten als IT-vakman zijn op geen enkel moment onderwerp van discussie geweest.
Kunt u uitleggen hoe het komt dat de ambtenaar volgens de NZa «goede referenties» had, terwijl hij bij het Ministerie van Defensie op non-actief was gesteld vanwege medeverantwoordelijkheid voor een serie grote automatiseringsproblemen die de continuïteit van bedrijfsvoering in gevaar bracht?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het verstandig dat iemand die werkzaam is bij een onderdeel van een ministerie waar een onderzoek loopt naar mogelijke fraude en malversaties bij de aanbesteding van ICT-opdrachten bij een ander onderdeel van de Rijksdienst aan de slag gaat met hetzelfde onderwerp?
In zijn algemeenheid vind ik het verstandig dat medewerkers die hun functie verlaten, zo snel mogelijk weer aan de slag gaan. De Minister van Defensie heeft een onderzoek ingesteld en wacht de uitkomsten daarvan af.
Hoe is de op non-actief gestelde topambtenaar bij de NZa terecht gekomen? Is deze «aangeboden», en zo ja door wie?
De desbetreffende ambtenaar is op verzoek van de interim--voorzitter van de NZa tot 15 januari jl. bij de NZa gedetacheerd geweest.
Is de betreffende topambtenaar nog geschorst bij het Ministerie van Defensie, of werkt hij inmiddels elders binnen de Rijksdienst?
De betrokken medeweker is niet geschorst en is dat ook nooit geweest, zie mijn antwoord op vragen 1 en 2.
Wat is binnen de Rijksdienst de gebruikelijke gang van zaken rondom op non-actief gestelde (top)ambtenaren, en is die hier gevolgd?
Ik wil benadrukken dat er in dit geval geen sprake is van een ambtenaar die op non-actief is of wordt gesteld. In overleg met het bevoegd gezag heeft de medewerker besloten om zijn functie ter beschikking te stellen. In zo’n geval wordt bezien waar de medewerker zo snel mogelijk weer ingezet kan worden. Dat kunnen tijdelijke werkzaamheden of projecten zijn.
Hoe vaak wordt er met (top)ambtenaren in de Rijksdienst «geschoven» als zij niet of niet goed functioneren? Kunt u de Kamer een overzicht verstrekken?
Als een medewerker niet goed functioneert, is het aan het bevoegd gezag om passende maatregelen te nemen. Dat kan onder meer betekenen dat in overleg wordt gekeken naar een passende functie of passende andere werkzaamheden binnen of buiten de rijksdienst. De mobiliteit binnen de rijksdienst is groot, ook onder ambtenaren die goed functioneren. Omdat er geen informatie wordt bijgehouden wat de achterliggende redenen zijn van een overstap naar een nieuwe functie, kan ik u geen overzicht verstrekken.
Is het niet logisch een ambtenaar voor de gehele Rijksdienst te schorsen als hij of zij ergens in de Rijksdienst niet of niet goed functioneert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Schorsing is in dit geval niet aan de orde. Zie verder antwoord vraag 7.
Kan het zijn dat de NZa om een «wederdienst» is gevraagd om een geschorste ambtenaar werk te geven, omdat de oud-voorzitter – die zijn functie onder zware maatschappelijke en politieke druk neerlegde – elders in de Rijksdienst te werk is gesteld?
Nee, dat is niet het geval.
Erkent u dat deze gang van zaken de schijn wekt dat falende, of misschien zelfs frauderende (top)ambtenaren, de hand boven het hoofd wordt gehouden? Wat gaat u er aan doen om dit beeld te doorbreken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Ik begrijp dat door onvolledige berichtgeving in de media een negatief beeld kan ontstaan over deze kwestie. Voor de volledigheid verwijs ik opnieuw naar de brieven die de Minister van Defensie over de gang van zaken heeft gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 31 125, nr. 34/ Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 31 125, nr. 41). Daarin is de juiste gang van zaken weergegeven.
Het bericht 'Tilburg dreigt zorgbedrijven met topinkomens' |
|
Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tilburg dreigt zorgbedrijven met topinkomens»?1 Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over deze thematiek?2
Ja, ik ken het bericht.
Is het waar dat de gemeente Tilburg voornemens is twaalf zorginstellingen volgend jaar geen subsidie meer te verstrekken omdat er mensen werken die meer salaris krijgen dan een Minister? Zo ja, slaan de woorden «volgend jaar» op het jaar 2016? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg heeft alle instellingen die één of meer personen in dienst hebben met een bezoldiging hoger dan € 178.000 en waarmee de gemeente een subsidie- of inkooprelatie heeft, aangeschreven, met het verzoek om de salarissen binnen de instelling terug te brengen naar het niveau van een ministersalaris. Het college geeft in de brief tevens aan de subsidieverordening voor het jaar 2016 dusdanig te doen wijzigen dat instellingen die salaris(sen) boven de WNT-norm uitbetalen worden uitgesloten van subsidiëring. Met «volgend jaar» bedoelt het college inderdaad 2016. Tilburg zal bij het wijzigen van de subsidieverordening aansluiten bij de modelaanpakken waaraan binnen het interbestuurlijk netwerk nu wordt gewerkt (zie ook het antwoord op vraag 4).
Deelt u de mening dat salarissen bij gesubsidieerde instellingen boven de 178.000 euro zo snel als mogelijk tot het verleden dienen te behoren? Zo ja, deelt u de mening dat de wijze waarop de gemeente Tilburg dit wil bewerkstelligen – via de route van de subsidievoorwaarden – navolging verdient door andere gemeenten? Op welke wijze stimuleert u dit?
€ 178.000 is de nieuwe WNT-norm die onlangs in de aanpassing van de WNT is vastgelegd. Ik deel dus de opvatting dat die bezoldigingsnorm van € 178.000 een fatsoenlijk salaris mogelijk maakt voor topbestuurders in de publieke en de semipubliek sectoren, waarbij moet worden aangetekend dat bestaande bezoldigingsafspraken onder het overgangsrecht van de WNT kunnen vallen. De WNT normeert ook de bezoldigingen van topbestuurders bij instellingen die voor een periode van tenminste drie jaar € 500.000 of meer subsidie per jaar ontvangen en waar die subsidie tenminste 50% uitmaakt van de inkomsten van de instelling.
Decentrale overheden kunnen ook eigen initiatieven nemen om topinkomens te beheersen. De gemeente Tilburg doet dit in eerste instantie door bestuurlijk een appèl te doen op de betreffende instellingen om salarissen terug te brengen naar het niveau van een ministersalaris en aan te kondigen dat dit vanaf 2016 een voorwaarde wordt voor subsidiëring. In mijn antwoord op vragen van de leden Kerstens en Fokke over het bericht «gemeente mag subsidie niet korten om topinkomens» (2014Z13081) heb ik deze mogelijkheid ook aangeduid. Door samen met de VNG, het IPO en een aantal gemeenten en provincies modelaanpakken uit te werken faciliteer en stimuleer ik dit. Ik vind het bij die initiatieven wel van belang dat conflicterende normstelling vanuit verschillende financiers aan het adres van één en dezelfde instelling wordt voorkomen. Hier wordt bij de ontwikkeling van de modelaanpakken nadrukkelijk aandacht aan besteed, in lijn met wat ik VNG en IPO over decentrale normstelling heb geschreven in mijn brief van 2 september 2014.
In het geval van de gemeente Tilburg gaat het om zorginstellingen die onder de verantwoordelijkheid van de Minister van VWS hoofdzakelijk bekostigd worden uit premiemiddelen. Het is denkbaar dat de bezoldigingen van topfunctionarissen bij een zorginstelling voldoen aan de WNT, maar dat die zorginstelling toch niet in aanmerking komt voor een gemeentelijke subsidie omdat de subsidieverordening van die gemeente (met de decentrale inkomensnorm) geen rekening houdt met het overgangsrecht van de WNT. Een gemeente die topinkomens bij een gesubsidieerde instelling wil normeren, dient zich rekenschap te geven van dergelijke situaties en de mogelijke consequenties hiervan, ook voor het te bereiken subsidiedoel. De modelaanpakken zullen aan dit vraagstuk ook nadrukkelijk aandacht schenken en hiervoor handreikingen kunnen doen.
Welke inhoud is inmiddels gegeven aan de samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Interprovinciaal Overleg om op gemeentelijk en provinciaal niveau de normering van topinkomens via subsidievoorwaarden beter mogelijk te maken? Zijn er inmiddels modelaanpakken opgesteld die gemeenten en provincies hierbij dienen te ondersteunen?3 Zo ja, wat is de inhoud daarvan? Zo nee, waarom is dat nog niet gebeurd en wat zijn de gevolgen daarvan voor het normeren van topinkomens via subsidievoorwaarden?
Na overleg met IPO en VNG heb ik het initiatief genomen voor een breed interbestuurlijk netwerk, waarin een aantal gemeenten, provincies alsmede IPO en VNG participeren. Binnen dit netwerk zijn inmiddels ervaringen gedeeld op het vlak van het terugdringen van bovenmatige inkomens op decentraal niveau en worden de modelaanpakken voorbereid die ik het antwoord op vraag 3 heb genoemd. Bij deze modelaanpakken is het van bijzonder belang dat ze juridisch houdbaar en praktisch uitvoerbaar zijn. Zoals ik ook bij de behandeling van de Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT heb aangekondigd, streef ik er naar voor 1 juni 2015 de Kamers over de definitieve resultaten te informeren.
Kent u meer gemeenten die op deze wijze bijdragen aan het beperken van topinkomens? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht verstrekken?
Het artikel ‘Beveiligingslek banken maakte phishing mogelijk’ |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Beveiligingslek banken maakte phishing mogelijk»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de websites van banken zo eenvoudig aan te passen zijn door kwaadwillenden? Bent u er ook zo van geschrokken dat bij alle grote Nederlandse consumentenbanken dit beveiligingslek is geconstateerd?
De websites van banken dienen robuust te zijn en een veilig betalingsverkeer te waarborgen. Het is goed dat de onderzoeker het betreffende lek heeft gemeld. Dit maakt dat banken maatregelen kunnen nemen om het probleem te verhelpen. De Nederlandse banken en de overheid spannen zich in om een zo veilig mogelijke dienstverlening te leveren. De beveiliging zal in de praktijk echter nooit voor honderd procent waterdicht zijn.
De bancaire sector heeft onder meer een beleid voor responsible disclosure opgesteld en dit breed ingevoerd.2 In dit openbaringsbeleid kunnen personen die kwetsbaarheden signaleren in een bancair systeem op een verantwoordelijke wijze dit melden bij de betreffende bank, waarna het vervolgens wordt opgelost. In deze casus is gehandeld conform het door de banken opgestelde responsible disclosure beleid.
Gezien de ontwikkeling van cyberdreigingen heeft DNB de eisen die zij stelt aan onder toezicht staande instellingen wat betreft de analyse en beheersing van IT-risico’s vanaf dit jaar verzwaard. Banken moeten aantonen hun beheersprocessen continu te evalueren en (indien nodig) te verbeteren. De complexiteit van de IT-infrastructuur en de maatregelen die de detectie van en reactie op cyberdreigingen verbeteren, zijn daarbij belangrijke aandachtspunten.
Is dit beveiligingslek gebruikt door criminelen voor phishingpraktijken? Volgens het artikel komen soortgelijke beveiligingslekken vaak voor; in hoeverre is die constatering correct? Bent u bekend met eerder gebruik van soortgelijke beveiligingslekken?
De banken testen zelf op beveiligingslekken en zorgen dat hun systemen regelmatig worden geüpdate. Banken nemen bij het testen voor de invoering van software mitigerende maatregelen om kwetsbaarheden in productie te voorkomen. Het probleem van de in het artikel genoemde «cross site scripting» is vaker geconstateerd en eerder aangepakt door de banken. De Betaalvereniging Nederland heeft aangegeven niet bekend te zijn met aanvallen waarin gebruik werd gemaakt van het aangekaarte lek of vergelijkbare lekken.
Wordt er gegarandeerd dat iedere consument of ondernemer die middels deze phishingpraktijken gedupeerd is snel en volledig de schade door banken vergoed krijgt?
Volgens de Betaalvereniging Nederland zal bij de aangekaarte vorm van phising er niet snel sprake zijn van grove nalatigheid. Het uitgangspunt is dat indien consumenten schade leiden, de banken de schade vergoeden tenzij er sprake is van grove nalatigheid. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u graag naar de Kamerbrief «Initiatiefnota over veilig en betrouwbaar bankieren in de 21e eeuw» d.d. 18 december 2014.(Kamerstuk 34 033, nr. 3)
Vindt u dat banken genoeg investeren in het beveiligen van hun ICT-infrastructuur? In hoeverre werken banken samen op het gebied van digitale beveiliging? Zijn banken verplicht beveiligingsproblemen die zij ontdekken te delen met concurrerende banken? Zou dit de veiligheid van online bankomgevingen ten goede kunnen komen?
Banken en andere schakels in het betalingsverkeer investeren in het beveiligen van de interbancaire infrastructuur. DNB beoordeelt als toezichthouder op de bedrijfsvoering van banken in hoeverre deze investeringen afdoende zijn. Banken bewaken zelf continu de veiligheid van hun websites en gebruiken tevens het responsible disclosure beleid hiervoor.
Het delen van informatie en samenwerking tussen banken op dit terrein vindt al plaats. Banken hebben diverse overleggen, waarin ze onderling, maar ook samen met de overheid overleggen over potentiële beveiligingsproblemen en mogelijk te nemen maatregelen. Hier wordt ook informatie gedeeld over het responsible disclosure beleid en de ervaringen hiermee.
In het verleden heeft ook DigiD vergelijkbare beveiligingsproblemen gehad; in hoeverre zijn dit soort beveiligingsproblemen uit te sluiten? Hoe kwetsbaar zijn andere overheidsloketten, zoals van gemeentes, provincies en de politie?
Dergelijke beveiligingsproblemen zijn nooit helemaal uit te sluiten. Voor het veiliger ontwikkelen, beheren en aanbieden van webapplicaties en bijbehorende infrastructuur kunnen partijen binnen maar ook buiten de overheid gebruik maken van de ICT-beveiligingsrichtlijnen voor webapplicaties van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Deze ICT- beveiligingsrichtlijnen voor webapplicaties van het NCSC zijn in samenwerking met de Auditdienst Rijk (ADR), Logius, OWASP Nederland, Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING), Belastingdienst, diverse gemeenten en marktpartijen tot stand gekomen.3
de toename, omvang en gevolgen van muizenschade in Friesland |
|
Sander de Rouwe (CDA), Jaco Geurts (CDA), Aukje de Vries (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de artikelen «Bijna 500 meldingen muizenschade»1 en «Muizen veranderen Friesland in prairie»?2
Ja.
Weet u dat er nu al meer dan 500 meldingen bij het muizenmeldpunt van LTO Noord zijn gedaan en dat er ruim 25.000 ha schade wordt opgegeven waarvan 25% zeer zwaar vernielde percelen, waardoor er geen gras meer aanwezig is? Bent u voorts op de hoogte van satellietbeelden van Alterra, waarop goed is waar te nemen dat het grasland in vergelijking met vorige jaren ernstig beschadigd is? Hoe beoordeelt u de muizenproblematiek?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar mijn brief van 27 januari 2015 (Kamerstuk 27 858, nr. 295).
Deelt u de zorg dat de schade door het grote aantal muizen in Noord-Nederland toeneemt? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen om deze plaag met grote financiële gevolgen een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bij de beantwoording van eerdere vragen heeft u aangegeven dat het beleid zich richt op het voorkomen van uitspoeling van nutriënten; waarom prefereert u het milieu zonder de economische gevolgen voor de ondernemers mee te nemen?
In antwoorden op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 379) heb ik aangegeven dat het scheurverbod zich richt op het voorkómen van uitspoeling van nutriënten naar het grond- en oppervlaktewater. Daarbij heb ik aangegeven dat, milieukundig gezien, het vernietigen van de graszode in het najaar leidt tot extra stikstofverliezen in de bodem door de vertering van de vernietigde graszode en de uitspoeling van nutriënten die daar het gevolg van is. En ik heb ook aangegeven dat, landbouwkundig gezien, de kans op mislukken van de herinzaai in de herfst aanzienlijk is. In de afweging in oktober 2014 om geen vrijstelling te verlenen voor het verbod op het scheuren van grasland, zijn dus zowel milieukundige als landbouwkundige aspecten beoordeeld.
Het Wetterskip, het Friese waterschap, geeft aan dat muizen de beschermlaag van dijken beschadigen; is de mogelijke schade door muizen aan dijken meegenomen in het beleid? Kunt u aangeven wat de extra schade is aan de dijken en welke investeringen er op de korte en lange termijn nodig zijn om aan de normen uit het Deltaprogramma te voldoen?
Het is bekend dat muizen schade aan de beschermlaag van dijken kunnen veroorzaken. De «Handreiking Toetsen Grasbekledingen op Dijken t.b.v. het opstellen van het beheerdersoordeel in de verlengde derde toetsronde» van de primaire waterkeringen besteedt daar aandacht aan.
De door muizen veroorzaakte schade doet zich vooral voor aan de regionale waterkeringen van het Wetterskip Fryslan. Hiervan is ca. 450 km beschadigd. Naar schatting moet 90 km gerepareerd worden. De schade aan de primaire watering beperkt zich tot in totaal ca. 3 km, verspreid over de lengte van de kering. Het Wetterskip inspecteert de waterkeringen en herstelt de schade door het aanbrengen van klei en het verdichten van de losgewoelde toplagen van de keringen. Het Wetterskip heeft calamiteitenplannen achter de hand, waarmee schade zo nodig met door kranen aan te brengen klei, zandzakken en steenbestorting kan worden hersteld. De herstelkosten voor de primaire kering bedragen maximaal € 75.000. De mogelijke schade aan de regionale keringen bedraagt 100.000 tot 400.000 euro afhankelijk van de definitieve inspectiegegevens die volgende week beschikbaar komen.
Het streven is om de primaire waterkeringen in 2050 aan de nieuwe normen van het Deltaprogramma te laten voldoen. Aan een raming van de kosten kleven nog tal van onzekerheden. Zoals de kosten die gemaakt moeten worden om een mogelijk versnelde stijging van de zeespiegel op te kunnen vangen.
In antwoorden van de Europese Commissie op vragen uit het Europees parlement wordt expliciet vermeld dat schade door muizen niet is besproken tijdens de onderhandeling over de totstandkoming van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn; kunt u aangeven waarom alleen schade door emelten en engerlingen is ingebracht en waarom andere schade zoals door muizen niet is ingebracht? Graag een uitgebreide toelichting.
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar mijn brief van 27 januari 2015 (Kamerstuk 27 858, nr. 295).
Bent u bereid om zo snel mogelijk tijdens het huidige vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn herstelmaatregelen mogelijk te maken? Bent u bereid op zeer korte termijn in Brussel te pleiten voor een vrijstelling, zodat ondernemers in de gelegenheid worden gesteld de schade op een adequate wijze te beperken en herstellen? Zo ja, wilt u de uitkomsten dan delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet? Welke andere mogelijkheden ziet u om grasmatherstel mogelijk te maken in geval van muizenschade?
Zie antwoord vraag 6.
Vooralsnog heeft u geen landbouwkundige maatregelen toegestaan vanwege de mogelijkheid tot uitspoeling van nutriënten naar het grond- en oppervlaktewater; heeft u ook gekeken naar de gevolgen die muizenschade kan toebrengen aan de uitspoeling van nutriënten? Deelt u de mening dat door muizen ondergewoelde grasmatten in combinatie met een flinke regenbui slecht zijn voor het nitraatuitspoelingsrisico? Is de nitraatdoelstelling van 50mg/l een probleem in het getroffen gebied?
Muizen kunnen door hun graaf- en vraatwerk ervoor zorgen dat (grote) delen van de grasmat afsterven en verteren. Daardoor kan uitspoeling van nutriënten ontstaan. Dat wil echter niet zeggen dat het effect van die uitspoeling gelijk is aan de uitspoeling als gevolg van het scheuren van grasland. In het laatste geval wordt immers de hele grasmat vernietigd.
Uit eerdere metingen van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) is gebleken dat de nitraatconcentratie in de getroffen regio ruim onder de norm van 50 milligram per liter grondwater ligt. Er zijn geen aanwijzingen dat de norm als gevolg van de vraat door muizen zal worden overschreden.
Desalniettemin blijft Nederland gehouden aan de maatregelen in het vijfde Actieprogramma Nitraatrichtlijn die met de Europese Commissie overeen zijn gekomen.
Welke gevolgen heeft de muizenschade volgens u voor weidegang en voor de voederkwaliteit van de percelen die ingekuild gaan worden in 2015?
Het scheuren van gras is weer toegestaan vanaf 1 februari. Door de neerslag in de afgelopen periode zijn veel percelen nog te nat om te berijden door landbouwmachines, het is te koud voor graszaad om te ontkiemen en te groeien, en de muizenplaag is nu nog niet voorbij zodat muizen terugkomen als er nieuw gras is en ook dit gras zullen aanvreten.
Het moment waarop met doorzaai of herinzaai kan worden begonnen en de weersomstandigheden daarna hebben invloed op de tijd dat er in het voorjaar weidegras beschikbaar is. De voederkwaliteit van het in te kuilen gras hoeft niet nadelig te worden beïnvloed als het gras op opnieuw ingezaaide of doorgezaaide percelen zich goed ontwikkelt.
Een voor het bezit van kinderporno veroordeelde psychiater die werkt met misbruikte patiënten |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over een voor het bezit van kinderporno veroordeelde psychiater die werkt met misbruikte patiënten?1
Ja.
Is het waar dat een psychiater die is veroordeeld voor het bezit van kinderporno daarna nog een half jaar heeft gewerkt met patiënten die vroeger seksueel misbruikt zijn? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Nadat de psychiater ontslagen was bij de Nieuwe Lente vernam de IGZ dat hij in het half jaar na zijn veroordeling een patiënt had behandeld in de Nieuwe Lente die in het verleden te maken heeft gehad met seksueel misbruik. Samen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ben ik van mening dat het verwerven, in bezit hebben, verspreiden of bekijken van kinderporno door zorgprofessionals, dermate grensoverschrijdend is, dat dit – ook al heeft dit plaatsgevonden in de privésfeer – haaks staat op de professionaliteit en integriteit die van een zorgverlener mag worden verlangd en dan ook een risico kan vormen voor de zorgverlening. Dit soort strafbare feiten kan wat mij betreft niet los worden gezien van het handelen als professional. Een patiënt verkeert immers per definitie in een afhankelijkheidsrelatie en daarmee in een kwetsbare positie ten opzichte van een beroepsbeoefenaar.
Een patiënt moet vertrouwen kunnen hebben in de beroepsbeoefenaar. Dit klemt zeer bij beroepsbeoefenaren die verdacht worden van of veroordeeld zijn voor dit strafbare feit en in het bijzonder wanneer zij (ook) zorg verlenen aan kinderen en aan patiënten met een verleden van seksueel misbruik of andersoortige seksuele problemen. Ik ben dan ook van mening dat een tuchtrechter altijd over een dergelijke zaak vanuit het perspectief van de gezondheidszorg een oordeel moet geven. Om die reden heeft de IGZ in 2013 een scherpere koers ingezet. Sinds maart 2013 vraagt zij, als zij weet heeft dat een beroepsbeoefenaar strafrechtelijk is veroordeeld voor kinderporno in de privésfeer, of dat dergelijke feiten anderszins zijn komen vast te staan, de tuchtrechter om een oordeel. Conform haar scherpere koers sinds maart 2013 heeft de IGZ de voornoemde zaak in 2014 voorgelegd aan de tuchtrechter. De uitspraak volgt dit voorjaar.
In de tussenliggende periode tot aan de uitspraak, ziet de inspectie, toegesneden op de individuele situatie, toe of de voorwaarden voor het verlenen van veilige zorg voldoende geborgd zijn.
Deelt u de mening dat het verwerven, in bezit hebben, verspreiden of bekijken van kinderporno door zorgprofessionals een risico oplevert voor de zorg en dat dit in strijd is met de professionaliteit en integriteit die van een zorgverlener mag worden verlangd? Zo ja, welke mogelijkheden staan u ter beschikking teneinde dit soort situaties in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie (OM) de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) niet of nauwelijks informeert over de veroordelingen van zorgverleners waarbij het functioneren binnen het beroep in het geding is? Zo ja, hoe vaak heeft de IGZ het OM de afgelopen vijf jaar dienaangaande geïnformeerd? Bent u bereid het OM de IGZ over dit soort zaken structureel te laten informeren? Zo nee, waarom niet?
Op de informatie-uitwisseling over strafbare feiten of veroordelingen van zorgverleners zijn de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (verder: Wjsg) en de Aanwijzing Wjsg van toepassing. De Wjsg kent geen verplichting om strafvorderlijke gegevens te verstrekken, maar schept een bevoegdheid. De grenzen van die bevoegdheid zijn uitgewerkt in de Wet en de aanwijzing.
Verstrekking van strafvorderlijke gegevens aan de IGZ is onder omstandigheden mogelijk. Voor informatie-uitwisseling in medische strafzaken, waarbij een zorgverlener een strafbaar feit heeft gepleegd in de uitoefening van zijn beroep, is het samenwerkingsprotocol tussen de IGZ en het OM van toepassing. In deze zaken informeert het OM de IGZ, binnen de door de Wjsg en de aanwijzing gestelde grenzen, standaard over strafrechtelijke veroordelingen van beroepsbeoefenaren in de zorg. Over het uitwisselen van informatie over veroordelingen wegens delicten die weliswaar plaatsvonden in de privésfeer, maar waarbij het functioneren als beroepsbeoefenaar in de zorg toch in het geding is, is thans nog geen bepaling opgenomen in het samenwerkingsprotocol tussen OM en de IGZ. Dat was in de situatie van maart 2013 niet verwonderlijk. In maart 20132 heb ik aangegeven het onbevredigend te vinden dat beroepsbeoefenaren die veroordeeld zijn voor onder andere zedendelicten waarbij een kans bestaat op recidive, nog hun beroep (opnieuw) zouden kunnen uitoefenen. In de beantwoording heb ik een aantal voornemens aangekondigd om dit te voorkomen. Op basis hiervan is de IGZ vanaf dat moment ten aanzien van bepaalde zedendelicten begaan door beroepsbeoefenaren in de zorg, zoals het bezit van kinderporno in de privésfeer, een scherpere koers gaan varen: sinds maart 2013 vraagt zij, als zij weet heeft dat een beroepsbeoefenaar strafrechtelijk is veroordeeld voor een zedendelict zoals het bezit van kinderporno in de privésfeer, of dat dergelijke feiten anderszins zijn komen vast te staan, de tuchtrechter om een oordeel.
Naar aanleiding van het aangescherpte standpunt werken de IGZ en het OM intensief aan het vernieuwen van het samenwerkingsprotocol. Het verstrekken van gegevens tussen het OM en de IGZ zijn aan (wettelijke) kaders gebonden. Het inventariseren van deze en andere knelpunten neemt tijd in beslag, maar worden momenteel uitgezocht. Ik streef ernaar om het vernieuwde samenwerkingsprotocol binnen enkele maanden gereed te hebben of zoveel eerder als mogelijk is.
Hoe beoordeelt u het standpunt van de IGZ dat bij een veroordeling van een zorgverlener voor zedendelicten door de tuchtrechter moet worden bezien in hoeverre deze zorgverlener een beroepsbeperking of -verbod moet worden opgelegd?
Zie mijn antwoorden op de vragen 3 en 4. Ik heb dat ook maart 2013 met uw Kamer gewisseld. Een tuchtrechter moet altijd over een dergelijke zaak vanuit het perspectief van de gezondheidszorg een oordeel geven. Sinds maart 2013 vraagt de IGZ, wanneer zij verneemt dat een beroepsbeoefenaar strafrechtelijk is veroordeeld voor kinderporno in de privésfeer of dat de feiten daaromtrent anderszins vaststaan, de tuchtrechter om een oordeel. Het is vervolgens aan de tuchtrechter om te bepalen of, en zo ja, onder welke voorwaarden de beroepsbeoefenaar nog in de zorg mag werken.
Deelt u de mening dat professionals die werken met kwetsbare patiënten intensiever gescreend moeten worden teneinde onnodige schade aan deze vaak al beschadigde patiënten te voorkomen? Zo ja, welke strafbare feiten moeten naar uw mening op welk moment worden voorgelegd aan de tuchtrechter opdat deze kan beoordelen of een beroepsbeperking of -verbod moet worden opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik verwijs in dit kader naar de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, die momenteel ter behandeling in de Eerste Kamer ligt, en waarmee ik met een algemene maatregel van bestuur kan regelen dat werkgevers verplicht worden om bepaalde zorgverleners die bij hun zorginstelling aan de slag willen, een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te laten overleggen. Dit moet voorkomen dat personen, die veroordeeld zijn voor bepaalde strafbare feiten die zich niet verdragen met de professionaliteit en integriteit van een zorgverlener, kunnen gaan werken in dergelijke functies.
Zoals gezegd in het antwoord op de vragen 2 en 3 is de IGZ op mijn aangeven sinds maart 2013 een scherpere koers gaan varen als het gaat om het in vraag 3 genoemde zedenfeit gepleegd in de privésfeer. De IGZ is met mij van mening dat het altijd aan de tuchtrechter is om een oordeel te geven in hoeverre een gedraging in de privésfeer gevolgen dient te hebben voor het beroepsmatig functioneren van de persoon als zorgprofessional.
Het bericht dat Syrië bezig is met de ontwikkeling van kernwapens |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat nieuwe inlichtingen suggereren dat Syrië, sinds 1969 ondertekenaar van het non-proliferatieverdrag, bezig is met de ontwikkeling van kernwapens?1
Ja.
Hoe waarschijnlijk is het dat Syrië deze kerninstallatie met hulp van Hezbollah, Noord-Korea en Iran ontwikkelt?
Het IAEA concludeerde in 2011 dat het vernietigde gebouw in Dair Alzour waarschijnlijk een kernreactor is geweest die niet voor elektriciteitsproductie was uitgerust en bovendien bij het agentschap gedeclareerd had moeten worden. Voorts beschikte het IAEA over informatie dat deze reactor destijds met Noord-Koreaanse steun was gebouwd.
Het IAEA kan vanwege de veiligheidssituatie op dit moment geen aanvullend onderzoek op enige locatie in Syrië doen en het land heeft het IAEA ondanks herhaalde verzoeken niet geantwoord op vragen om informatie.
Kunt u berichten bevestigen dat de ondergrondse locatie, waar ongeveer 8.000 splijtstofstaven zouden zijn opgeslagen, gelegen is ten westen van de stad Qusayr, nog geen twee kilometer van de grens met Libanon? Hoe waarschijnlijk is het dat deze stad in handen valt van extremistische rebellen?
Het kabinet kan deze berichten niet bevestigen. Ook het IAEA heeft hierover geen informatie aan de lidstaten gegeven.
Op dit moment is het niet waarschijnlijk dat Qusayr in handen valt van extremistische rebellen. Qusayr maakt deel uit van het gebied waar het Syrische regime dominant is en de stad is belangrijk voor het regime vanwege de ligging langs de strategische verbinding van Damascus met de havenstad Tartus.
Deelt u de mening dat het belang van zelfstandige informatievergaring aangaande verdenkingen van massavernietigingswapens opnieuw werd onderstreept na de verdenkingen richting Irak in 2003? Kunt u aangeven of de Nederlandse inlichtingendiensten voldoende capaciteit hebben om deze berichten ten aanzien van Syrië zelfstandig te onderzoeken?
Het kabinet hecht aan een zelfstandige inlichtingenpositie ten aanzien van de ontwikkeling en verspreiding van massavernietigingswapens. Over de capaciteit van de inlichtingendiensten kan het kabinet in het openbaar geen mededelingen doen.
Het bericht 'Gamen tot je niet meer kunt stoppen' |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Gamen tot je niet meer kunt stoppen»?1
Ja.
Hoe duidt u de conclusie dat vier à vijf procent van de mensen tussen de 13 en 40 jaar verslaafd is aan gamen?
Door de onderzoeker wordt in het artikel aangegeven dat het om een indicatie van de omvang van problematisch gamen gaat. Deze indicatie is gebaseerd op een door de onderzoeker opgestelde vragenlijst, waarbij 9 beoordelingscriteria van de volgens de DSM5 nader te onderzoeken internetgamingstoornis het uitgangspunt vormde. De onderzoeker stelt dat «om als gameverslaafd gediagnosticeerd te worden een gesprek met een psychiater of psycholoog nodig is». Mede gelet op de wetenschappelijke discussie over (de kwalificatie van) nieuwe,
met name gedrags-, stoornissen denk ik dat enige terughoudendheid gepast is om op zo’n kwart miljoen 13 tot 40 jarigen het etiket (game)verslaafd te plakken.
Problematisch gamen gaat ook vaak samen met psychische en sociale problemen, waarbij niet altijd duidelijk is wat oorzaak en gevolg is. In de wetenschappelijke literatuur worden doorgaans in het bijzonder angst, depressie, autisme, negatief zelfbeeld, gebrek aan zelfvertrouwen en eenzaamheid aangehaald.
Hoewel niet al te gemakkelijk het etiket verslaving op gedrag geplakt moet worden is afgelopen jaren wel een trend waarneembaar waarbij het aantal mensen (meestal jonge mannen) dat een beroep doet op behandeling vanwege problematisch gamen toeneemt (van 242 in 2011 tot 529 in 20132). Ik vind dat een zorgelijke ontwikkeling.
In hoeverre zijn gameverslaafden voldoende bij u in beeld? Welke trend in het aantal gameverslaafden ziet u over de laatste tien jaar?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u voldoende zicht op de consequenties van gameverslaving in termen van maatschappelijke uitval en kosten? Zo ja, wat zijn die consequenties? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te doen?
Excessief gamen kan leiden tot verlaagde schoolprestaties en schooluitval, werkverzuim, afname van sociale activiteiten en sociale relaties. Problematisch gamen gaat ook vaak samen met psychische en sociale problemen, waarbij niet altijd duidelijk is wat oorzaak en gevolg is. Onderzoek naar de maatschappelijke kosten van gameverslaving acht ik vanwege de ongedefinieerde duiding van deze problematiek op dit moment niet opportuun.
In hoeverre heeft u in uw beleid voldoende aandacht voor preventie en voorlichting om problematisch gamen te voorkomen?
Via ZonMw lever ik een bijdrage aan het Center for Behavioral Internet Science. Dit kenniscentrum, onderdeel van het Instituut voor Onderzoek naar Leefwijzen en Verslaving (IVO), ondersteunt zorginstellingen, trainers, ouders, scholen, bedrijven en wetenschappers met wetenschappelijke kennis over de sociale en psychologische kant van internetgebruik. Het IVO onderzoekt sinds 2006 de ontwikkeling van internetgebruik door jongeren en heeft een zelftest ontwikkeld («Gameadviesopmaat.nl») waarmee jongeren kunnen testen of ze hun gamegedrag onder controle hebben. Bovendien bevat deze website ook informatie en tips voor ouders.
Ook heb ik het Trimbos instituut opdracht gegeven in aanvulling op de bestaande infolijnen alcohol, roken en drugs een Gamen Infolijn te ontwikkelen die telefonisch te bereiken is voor zowel gamers als hun omgeving (bijv. ouders). Daarnaast zal het Trimbos-instituut in 2015 een website ontwikkelen voor jongeren en hun omgeving over problematisch gamen. De website en de telefoonlijn zullen bijdragen aan betere preventie en voorlichting.
Daarnaast heeft het Trimbos-instituut recent de folder Gamen, Zonder Flauwekul gelanceerd. Een folder voor licht verstandelijke beperkte jongeren die (veel) gamen, een belangrijke aandachtsgroep t.a.v. gamen.
Welke rol dicht u spelontwikkelaars toe bij het voorkomen van problematisch gamen? Vindt u dat spelontwikkelaars voldoende doen om hun games «verslavingsproof» te maken? Zo ja, welke maatregelen nemen zij bij het ontwikkelen van games? Zo nee, wat zouden zij beter moeten doen?
Mijns inziens zou de (mondiale) game-industrie een vorm van maatschappelijk verantwoord ondernemen moeten hanteren waarbij aan het (voorkomen en signaleren van) problematisch gamen adequaat invulling worden gegeven. Voor casual games, die zich kenmerken door een laag risico op problematisch speelgedrag, geldt in het algemeen dat spelontwikkelaars bewust rekening houden met verslavende kenmerken. Bij zogenaamde hard core internet video games, waarvoor een hoog risico op problematisch speelgedrag bestaat, verzuimt de game-industrie maatregelen te treffen ter voorkoming en signalering van problematisch gamen. Zoals het informeren van klanten over de verslavingsrisico’s, het inbouwen van feed back en spelonderbrekingen, het monitoren van speelgedrag en signaleren van excessief speelgedrag.
Waarom geeft het door de overheid gecofinancierde investeringsfonds Game On voor de ontwikkeling van nieuwe games geen expliciete aandacht aan preventie van gameverslaving?
Het investeringsfonds GameOn is opgericht door ondernemers en investeerders met ervaring in de game-industrie. Doel van het fonds is Nederlandse bedrijven te helpen uit de opstartfase te breken en hen te ondersteunen met zakelijke kennis in de dynamische markt voor video-games.
GameOn valt binnen de creatieve sector en kan daarom in het kader van het Topsectorenbeleid aanspraak maken op innovatiekredieten, onderzoeksfinanciering en dergelijke. GameOn heeft wel contact gehad met het Ministerie van Economische Zaken, maar dat heeft niet geleid tot investering vanuit de overheid.
Hoe speelt u bij de aanpak van eenzaamheid in op het voorkomen van problematisch gamen, aangezien gameverslaafden vaak eenzaam zijn?
Allereerst wil ik opmerken dat eenzaamheid en andere psychische en sociale problemen weliswaar van invloed kunnen zijn op het ontwikkelen van een gameverslaving, maar dat de causaliteit niet altijd duidelijk is.
Met mijn brief van 16 juli 2014 aan uw Kamer heb ik u geïnformeerd over het actieprogramma dat zich richt op het intensiveren en verankeren van de aanpak van eenzaamheid (Kamerstuk 29 538, nr. 155). Gamers zijn daarin geen specifieke doelgroep. Het programma onderkent echter wel dat eenzaamheid in iedere levensfase kan voorkomen.
De signalering van eenzaamheid bij gamers wordt bemoeilijkt omdat zij, anders dan bijvoorbeeld ouderen of zorgbehoevenden, niet automatisch contact hebben met verzorgers of hulpverleners. Het actieprogramma verbindt bij de aanpak van eenzaamheid de nulde met de eerste lijn. Deze aanpak is ook relevant voor gamers met eenzaamheidsproblemen. Er wordt onder andere een scholingsplan opgesteld voor vrijwilligers en hulp- of zorgverleners waarin zij leren hoe ze eenzaamheid kunnen signaleren en welke interventies zij kunnen inzetten.
Is er voldoende bekend over de effectiviteit van behandelingen voor gameverslaving? Zo ja, welke behandelingen worden vaak uitgevoerd en wat leveren ze op? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te doen?
Het veld van wetenschappelijk verslavingsonderzoek en de verslavingszorg heeft afgelopen jaren diverse interventies ontwikkeld ten behoeve van preventie, diagnostiek en behandeling en training van zorgprofessionals op het gebied van gameverslaving. Op dit moment hebben psychotherapeutische en farmacologische behandelingen een beperkt bewijsniveau. Het IVO heeft in opdracht van Resultaten Scoren een inventarisatie3 van de stand van zaken rondom gedragsverslavingen en eetverslaving in de wetenschappelijke literatuur en in de Nederlandse praktijk anno 2014 opgesteld. Daaruit blijk dat bepaalde psychofarmacologische medicatie en cognitieve gedragstherapie de meest veelbelovende effecten hebben. Ik zal mij beraden op nader onderzoek en daarop terugkomen in de tijdens het AO-Verslavingszorg toegezegde visie die u rond de zomer van dit jaar kunt verwachten.
Het bericht dat België radicale moslimgevangenen spreidt |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «België spreidt radicale moslimgevangenen»?1
Ja.
In hoeverre klopt het bericht dat de Belgische regering overgaat tot een «plaatsingspolitiek» teneinde de invloed van radicale predikers op medegevangenen zo klein mogelijk te houden?
Ik kan geen oordeel geven over het beleid dat door de Belgische regering wordt gevoerd.
Voor de Nederlandse situatie kan ik u aangeven dat in artikel 20a van de Regeling Selectie, Plaatsing en Overplaatsing van gedetineerden (Regeling SPOG) is bepaald dat op de terroristenafdeling gedetineerden worden geplaatst die:
tenzij uit informatie van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) of het Openbaar Ministerie voortvloeit dat plaatsing op een terroristenafdeling niet is geïndiceerd.
Eén van de belangrijkste doelen van de terroristenafdelingen is het tegengaan van rekrutering en radicalisering in de penitentiaire inrichtingen. Samen met onder andere de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Openbaar Ministerie wordt bezien of het huidige plaatsingsbeleid en het (de)radicaliseringsbeleid binnen detentie, waaronder het regime op de terroristenafdeling, nog verder verbeterd kan worden. Zeker nu, met de huidige ontwikkelingen in Europa en daarbuiten op het gebied van terrorisme en jihadisme, heeft dit verscherpte aandacht.
Het is staand beleid dat vreemdelingen die illegaal zijn in Nederland en die zijn veroordeeld tot een vrijheidsstraf, zo veel mogelijk direct aansluitend aan de expiratie van hun straf worden uitgezet en een inreisverbod krijgen opgelegd. Bij vreemdelingen zoals bedoeld in deze Kamervragen wordt daarop, indien zij geen rechtmatig verblijf (meer) hebben, maximaal ingezet.
Heeft u een beeld van de mate waarin en wijze waarop er in Nederlandse gevangenissen sprake is van radicalisering? Zo nee, bent u bereid hier op korte termijn onderzoek naar te laten doen?
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) beoordeelt het gedrag van alle gedetineerden. Indien gedragingen worden gesignaleerd die wijzen op radicalisering, volgen maatregelen om dit tegen te gaan. Na overleg met onder andere de politie en het Openbaar Ministerie kan plaatsing op een terroristenafdeling een maatregel zijn.
Ook de Dienst Geestelijke Verzorging van DJI draagt in het algemeen bij aan het voorkomen van radicalisering door de inzet van professionele geestelijk verzorgers van alle gezindten.
Gelet op het beeld van de mate en de wijze waarop radicalisering zich voordoet in de Nederlandse penitentiaire inrichtingen acht ik een specifiek nader onderzoek op dit moment nog niet nodig.
Deelt u de visie dat niet het spreiden van radicalen een oplossing is maar veeleer de maximale isolatie van deze figuren en waar mogelijk uitzetting uit Nederland na het uitzitten van de straf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De dreigende sluiting van de intensive care (IC) in Ziekenhuis Bethesda te Hoogeveen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bestaan en de inhoud van bijgevoegde brief en rapport waaruit blijkt dat men al geruime tijd bezig is met het voorbereiden van de sluiting van de IC’s in Hoogeveen en Stadskanaal?1
De Treant Zorggroep heeft mij laten weten dat het bijgevoegde «rapport» een notitie voor intern gebruik is, opgesteld door de vakgroep van Intensivisten van de Treant Zorggroep. De notitie is bedoeld als discussiestuk met collega-medisch specialisten, om pas daarna, na eventuele aanpassing aan te bieden aan raad van bestuur en stafbestuur. De Treant Zorggroep heeft mij laten weten dat deze notitie geen besluitvormende status heeft, en geen door de raad van bestuur voorgesteld of vastgesteld beleid beschrijft.
De Treant zorggroep heeft aangegeven dat er op dit moment geen sprake is van sluiting van de IC’s. Op dit moment wordt er door de wetenschappelijke vereniging NVIC een nieuwe richtlijn voor IC-zorg opgesteld. Deze richtlijn is momenteel nog in ontwikkeling. Zodra de nieuwe richtlijn is vastgesteld zal het organisatiebreed beleid ten aanzien van de IC-zorg vastgesteld worden, zodanig dat het zowel voldoet aan alle eisen die er aan verantwoorde zorg gesteld worden als aan het meerjarenbeleidskader van de Treant Zorggroep; tot die tijd blijft de organisatie van de intensieve zorg zoals die nu is.
Denkt u dat, als van te voren bekend was geweest dat twee van de drie IC’s gaan sluiten, de fusie van deze drie ziekenhuizen in een heel ander daglicht had gestaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat personeel en bewoners van het verzorgingsgebied van de ziekenhuizen in Hoogeveen en Stadskanaal zich misleid voelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2. Er is sprake van een intern discussiestuk. Het is logisch en goed dat organisaties zich voorbereiden op toekomstige ontwikkelingen en daarover intern discussiëren.
Wat is uw reactie op de herhaaldelijke toezegging van de bestuursvoorzitter dat zorg op IC-niveau op alle drie de locaties blijft voortbestaan, terwijl de sluiting van twee IC’s gelijktijdig wordt voorbereid?2
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Bent u van mening dat ook de bestuursvoorzitter op de hoogte is geweest van het bestaan van deze stukken, of minimaal op hoogte had moeten zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Vindt u de reactie van de bestuursvoorzitter waarin hij zegt niet op de hoogte te zijn van de situatie rond de IC’s in Hoogeveen en Stadskanaal geloofwaardig? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De raad van bestuur is uiteindelijk eindverantwoordelijk voor de kwaliteit en de veiligheid van de zorgverlening. Zij zullen zich ervan moeten vergewissen dat deze gewaarborgd is, zowel bij het openblijven als het sluiten van een IC. De signalen en zorgen van het personeel van de IC moet hierbij worden meegenomen.
Bent u van mening dat de situatie, zoals hierboven geschetst, getuigt van goed bestuur? Hoe ziet u de rol van de Raad van Toezicht hierbij? Bent u bereid hem hierop aan te spreken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor zover ik heb begrepen is er nog geen besluit genomen door de raad van bestuur. Wanneer men voornemens is een besluit te nemen over de toekomst van de IC in Hoogeveen, dan is het wel zaak dat dit besluit ook is voorgelegd aan de raad van toezicht. Het gaat hier immers om een belangrijk onderdeel van het ziekenhuis. Ik ga ervan uit dat de raad van toezicht zich, ook onafhankelijk van de raad van bestuur, laat informeren op dit punt en dat de raad van bestuur de raad van toezicht betrekt bij de besluitvorming.
Bent u van mening dat het verantwoord is om slechts een special care afdeling te hebben in Hoogeveen en Stadskanaal, waarbij alleen via een telefoon- of videoverbinding een intensivist in Emmen geraadpleegd kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om de zorg zodanig te organiseren, dat dit leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde zorg. Dit houdt ook in dat het zorgaanbod en de randvoorwaarden hiervoor op elkaar zijn afgestemd. Het is niet aan mij om hierover een uitspraak te doen. De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van zorg. De NZa houdt toezicht op het vervullen van de zorgplicht van de zorgverzekeraar.
Bent u ook van mening dat het uiteindelijk alsnog moeten vervoeren van een patiënt naar de IC in Emmen een extra en onnodig risico voor de patiënt vormt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u dat, door dit soort trucs toe te passen, normen voor het tijdig kunnen beschikken over de juiste zorg met voeten worden getreden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
De smokkel van wapens en munitie naar ISIS en Al Nusra, via Turkije |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van het Analytical Support and Sanctions Monitoring Team van het door de Veiligheidsraad ingestelde comité inzake Al Qaida en aanverwante organisaties?1
Ja.
Acht u het monitoringsteam van acht experts, dat dit rapport heeft opgesteld, daarbij ondersteund door de professionele staf van de Verenigde Naties, onafhankelijk en gezaghebbend?
Ja.
Acht u het rapport, dat tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met relevante VN-lidstaten, alsmede op basis van onafhankelijk onderzoek en consultaties met de private sector en NGO’s en discussies met relevante VN-actoren, inclusief de operationele missies in het Midden-Oosten, gedegen, betrouwbaar en onafhankelijk?
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding van het monitoringsteam dat de meeste wapens en munitie in handen van ISIS en Al Nusra óf veroverd zijn op het Iraakse en Syrische leger, óf gesmokkeld zijn naar ISIS en Al Nusra, «voornamelijk via routes die lopen door Turkije»?
Het verkrijgen van wapens, op welke manier dan ook, is een van de belangrijkste aandachtspunten van alle strijdgroepen in Syrië en Irak. Verreweg de meeste wapens – en zeker de zwaardere wapensystemen – die de strijdgroepen, dus ook ISIS en Al Nusra, bezitten, zijn buitgemaakt op tegenstanders of verkregen door het plunderen van Syrische (en in geval van ISIS ook Iraakse) wapenarsenalen. Ook smokkel speelt hierbij een rol. Zie ook de antwoorden op vragen 7, 9 en 10.
Hoe beoordeelt u het feit dat deze informatie niet alleen door een VN-lidstaat, maar ook de VN-missie in Irak, UNAMI, is aangeleverd?
De bronkeuze van het Analytical Support and Sanctions Monitoring Team is aan het Monitoring Team, niet aan het kabinet. Nederland vindt het in het algemeen een goede zaak dat bevindingen van VN-missies worden meegenomen bij monitoring van sancties.
Acht u het oordeel van UNAMI in deze betrouwbaar en onafhankelijk?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de smokkel van wapens en munitie via het grondgebied van NAVO-lidstaat Turkije naar terroristische organisaties zeer verontrustend is en dat Turkije hiertegen moet optreden?
Zoals al vaker is aangegeven, is de grens tussen Turkije en Syrië niet alleen lang (meer dan 800 km), maar loopt deze ook door deels onherbergzaam gebied. Ondanks inspanningen van de Turkse autoriteiten kan smokkel nooit geheel worden voorkomen.
In hoeverre is het bombarderen van ISIS «dweilen met de kraan open» als wapens, munitie en jihadisten Syrië en Irak binnen blijven stromen?
ISIS heeft door de luchtoperaties en door grondoptreden van de internationale anti-ISIS coalitie vele honderden (pantser)voertuigen en tanks verloren. Schattingen over het aantal gedode ISIS-strijders variëren maar zijn substantieel. Juist omdat ISIS op verschillende manieren aan wapens komt is het van belang dat de internationale anti-ISIS coalitie ook militair optreedt.
Bent u bereid Turkije om uitleg te vragen en aan te dringen op snel en daadkrachtig optreden tegen de smokkel?
In gesprekken met de Turkse overheid is herhaaldelijk de verzekering gegeven dat Turkije zo goed mogelijk smokkel tegen gaat.
Bent u bereid bij het monitoringsteam en UNAMI navraag te doen naar de smokkel van wapens en munitie via Turkije? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat u Turkije tijdens uw bezoek van 6 en 7 januari jl. geprezen heeft voor zijn rol in de strijd tegen het internationale terrorisme? Zo ja, waar was dit «bewuste compliment» op gebaseerd?2
Turkije heeft belangrijke redenen om terrorisme te bestrijden: het land is veelvuldig het doelwit geweest van aanslagen. In het verleden trof Al Qaida in Istanbul 2 synagoges, de HSBC bank en het Britse consulaat waarbij 57 doden (onder wie de Britse consul) en meer dan 700 gewonden vielen. Bovendien kampt Turkije met de dreiging van ISIS, de Turkse Hezbollah, DHKP/C en PKK. Omdat Turkije grenst aan het instabiele Irak en Syrië is de kans op aanslagen groot, getuige de aanslagen in de grensplaats Reyhanli in april 2014, en recent in Istanbul.
Turkije steunt daarom de wereldwijde aanpak van terrorisme. Turkije is samen met de VS co-voorzitter van het Global Counter Terrorism Forum (GCTF). Op 23 september zaten en marge van de Algemene Vergadering van de VN, de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken Çavusoğlu en VS Secretary of State Kerry de 5de ministeriële bijeenkomst van het GCTF voor. Turkije ondersteunt actief VNVR-resoluties 2170 en 2178 die ISIS, Al Qaida, en het Jahbat al Nusra Front veroordelen en oproepen tot hun bestrijding. Daarmee speelt Turkije een constructieve rol in de bestrijding van terrorisme, die ik heb verwelkomd. Tevens heb ik de Turkse collega’s opgeroepen om de strijd tegen het terrorisme voort te zetten.
Tot slot heb ik Turkije geprezen voor zijn opvang van intussen rond 1,6 miljoen vluchtelingen (overwegend Syriërs). Dit is een inspanning van formaat, waarvoor Turkije te weinig erkenning krijgt.
Blijft u ondanks alle berichtgeving en beschuldigingen ook met deze verontrustende bevindingen volhouden niet over aanwijzingen te beschikken over de mogelijke steun van Turkije aan jihadisten in Syrië en Irak? Zo ja, waarom blijft u vasthouden aan deze «struisvogelpolitiek»?
Het kabinet is bekend met de berichtgeving over mogelijke steun van Turkije aan jihadisten in Syrië in Irak. Het kabinet is in dit verband ook bekend met de van het Kamerlid Omtzigt (CDA) recentelijk ontvangen documenten waaruit zou blijken dat er Turkse trucks begin vorig jaar met wapens naar Syrië zijn gereden.
Uit de genoemde documenten kan echter geen conclusie worden getrokken ten aanzien van de eindbestemming van de wapens. Daarnaast kan het kabinet niet bevestigen dat Turkije steun levert aan jihadistische organisaties. In dit verband dient te worden opgemerkt dat Turkije ISIS en Jabhat al Nusra op de nationale lijst van terroristische organisaties heeft geplaatst. De rol van Turkije bij het conflict is regelmatig onderwerp van gesprek in onze bilaterale en internationale contacten.
Het bericht dat het vonnis van de Saoedische blogger Raif Badawi uitgevoerd zal gaan worden |
|
Harry van Bommel , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht van Amnesty International dat de Saoedische blogger Raif Badawi vanaf 9 januari a.s. zweepslagen zal ontvangen?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over deze zaak van 30 september 2014?2
Ja.
Welke resultaten hebben de stappen die genomen zijn in EU-verband opgeleverd?
In EU-verband is de zaak tegen Badawi meermalen aangekaart bij de Saoedische autoriteiten. Helaas heeft dit tot nog toe niet geresulteerd in herziening van het vonnis.
Bent u bereid een spoedige EU-demarche te bepleiten?
Deze zaak staat nadrukkelijk op de EU-agenda. Meerdere lidstaten, waaronder Nederland, hebben de uitvoer van de lijfstraffen in EU-verband aangekaart. In een verklaring heeft EU Hoge Vertegenwoordiger Mogherini de uitvoer van lijfstraffen als onacceptabel bestempeld en aangegeven dat het ingaat tegen menselijke waardigheid. De HV heeft Saoedi-Arabië opgeroepen om een einde te maken aan de lijfstraf tegen Badawi.
Kunt u aangeven in hoeverre de oproep van de EU aan Saoedi-Arabië om in dialoog te blijven over mensenrechten en over individuele gevallen resultaat heeft opgeleverd?
Er zijn regelmatig contacten tussen de EU en Saoedi-Arabië op het gebied van mensenrechten. Het feit dat er regelmatig contacten plaatsvinden is een resultaat op zich. Desalniettemin streeft Nederland ernaar om deze contacten tussen de EU en Saoedi-Arabië verder te intensiveren.
Bent u bereid, nu blijkt dat de inspanning in EU-verband om uitvoering van het vonnis te voorkomen niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd, direct de Saoedische autoriteiten aan te spreken op deze specifieke zaak en op de repressieve maatregelen tegen mensenrechtenverdedigers in het algemeen?
Nederland zal zich zowel bilateraal als in EU-verband actief blijven inzetten om de situatie van mensenrechtenverdedigers in Saoedi-Arabië te verbeteren. Bij ieder individueel geval vindt zorgvuldige besluitvorming plaats over de meest effectieve aanpak. Het Nederlandse kabinet heeft met afschuw kennisgenomen van de lijfstraf tegen Badawi en veroordeelt dit soort inhumane straffen. Ook heeft Nederland Saoedi-Arabië opgeroepen om de lijfstraf tegen Badawi niet uit te voeren. Hierover is diplomatiek contact met Saoedi-Arabië geweest. Onlangs werd duidelijk dat de zaak van Badawi naar het hooggerechtshof zou zijn terugverwezen.
Bent u bereid om een ultieme poging te wagen om uitvoering van dit vonnis te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u, gezien de urgentie van de uitvoering van dit vonnis, bereid om op zeer korte termijn de beantwoording van deze vragen naar de Kamer te sturen?
Gezien de snel opvolgende actuele ontwikkelingen rond de zaak Badawi is het niet mogelijk gebleken de beantwoording op zeer kort termijn naar de kamer te sturen.
De invoering van het minimumloon en de eerstedagmelding in Duitsland en de gigantische administratieve lasten die dat oplevert voor Nederlandse werkgevers |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat bij de invoering van het minimumloon, de regering in Duitsland ook overgegaan is tot invoering van een eerstedagmelding, waarbij werknemers de dag ervoor aangemeld moeten worden via een fax bij de Duitse autoriteiten?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de verplichtingen die voortvloeien voor Nederlandse werknemers die tijdelijk in Duitsland werken door de invoering van het Gesetz zur Regelung eines allgemeinen Mindestlohns – Mindestlohngesetz (vooral paragraaf 16 en 17) en de Verordnung zur Abwandlung der Pflicht zur Arbeitszeitaufzeichnung nach dem Mindestlohngesetz und dem Arbeitnehmer-Entsendegesetz (Mindestlohnaufzeichnungsverordnung – MiLoAufzV)?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat in een aantal sectoren, bedrijven, die in Nederland gevestigd zijn, een zeer uitgebreide eerstedagmelding moeten doen per fax? Klopt het dat werknemers verplicht zijn hun arbeidscontract in het Duits en twee jaar loonstrookjes in het Duits te tonen, op straffe van een torenhoge boete?
Het is juist dat bedrijven voor aanvang van de werkzaamheden in Duitsland een melding moeten doen en informatie moeten inzenden. Op basis van het Mindestlohngesetz zijn werkgevers verplicht aan het begin van het dienstverband een schriftelijke verklaring te overleggen aan de Duitse «Zollverwaltung» (douane) aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of het minimumloon wordt betaald. In bepaalde gevallen kan een buitenlandse werkgever dit doen door middel van een «Einsatzplanung» een overzicht van de te verwachten werkzaamheden over een periode van maximaal zes maanden. Het gaat hier bijvoorbeeld over situaties waarin de werknemer meerdere plaatsen van tewerkstelling heeft of bepaalde mobiele werkzaamheden verricht, zoals bij goederenvervoer, het vervoer van pakketten en brieven, bij afvalinzameling en stratenreiniging.
Door middel van een door de Duitse douane ter beschikking gestelde eenvoudige modelverklaring dient te worden verklaard dat het Duitse minimumloon wordt betaald. Tevens moet daarin de plaats worden aangegeven waar de onderliggende bewijsstukken daarvoor (loonstrookjes, arbeidstijdenoverzicht en arbeidsovereenkomst) gereedgehouden worden. Deze gegevens dienen in de Duitse taal beschikbaar te zijn. Vervolgens moet kort worden gemeld welke personen (naam en geboortedatum) voor welke periode naar verwachting in Duitsland werkzaam zullen zijn. Het formulier moet aan de Duitse douane gefaxt worden. Het is dus niet nodig om werknemers een kopie van de arbeidsovereenkomst en een laatste loonstrook mee te geven. Welke verplichtingen precies voor welke sectoren gelden, kunnen de betrokken sectoren bij de Duitse douane navragen.
Kunt u zeer precies uitleggen welke verplichtingen voor welke sectoren gelden, inclusief de definities van de sector en de definities in paragraaf 16 van bovengenoemde wet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoe hoog de maximumboetes zijn in deze wet en met hoeveel mensen de Duitse regering dit gaat controleren?
De maximale boete bij het niet voldoen aan de administratieve verplichtingen uit de Duitse minimumloonwet bedraagt € 30.000, en bij het niet uitbetalen van het minimumloon € 500.000. Dit zegt uiteraard niets over bijvoorbeeld de gemiddelde hoogte van de eventueel op te leggen boetes, die in Nederland ook aanzienlijk onder het maximum ligt. De Duitse douane heeft aangegeven extra personeel te zullen gaan aannemen om de controle op het minimumloon te gaan uitvoeren. Over aantallen en inzet van dat personeel kunnen wij geen uitspraken doen.
Kunt u aangeven welke verplichtingen bedrijven hebben en hoe ze daaraan voldoen in een paar praktische voorbeelden:
De beoordeling van de geldende Duitse wet is voorbehouden aan de Duitse autoriteiten. Uit contacten met de Duitse autoriteiten is gebleken dat zij hun best zullen doen om de invoering van het minimumloon met zo weinig mogelijk complicaties te laten verlopen.
Acht u deze verplichtingen in overeenstemming met het recht van de Europese Unie of deelt u de mening dat deze verplichtingen disproportioneel zijn en indirecte en directe discriminatie zijn van buitenlandse arbeiders op de Duitse arbeidsmarkt? Bent u bereid om deze wet te laten toetsten aan gemeenschapsrecht, bijvoorbeeld door deze wet aan te kaarten bij de Europese Commissie?
Administratieve verplichtingen bij grensoverschrijdende dienstverrichting vormen zonder meer een belemmering van het vrij verkeer van diensten. Nederland hecht veel belang aan het vrij verkeer. Tegelijkertijd hecht Nederland veel waarde aan de mogelijkheden voor de lidstaten om hun wetgeving te handhaven. De komende periode wordt duidelijk hoe de Duitse wetgeving uitpakt voor het dienstenverkeer tussen Nederland en Duitsland. De Nederlandse regering volgt de situatie op de voet. Het antwoord op de vraag of sprake is van een ongerechtvaardigde handelsbelemmering is uiteindelijk aan het Europese Hof van Justitie.
Tot wie kunnen werkgevers, werknemers en zelfstandigen zich wenden als zij nadere uitleg willen over deze wetten?
Zoals hiervoor al aangegeven is de Duitse douane de aangewezen instantie om informatie over de toepassing van deze regelgeving te verstrekken.
Heeft er enig overleg plaatsgevonden tussen de Nederlandse autoriteiten en de Duitse autoriteiten over deze wet?
Ja, er zijn na het bekend worden van de wet op ambtelijk niveau (zowel via de ambassade in Berlijn, als door de diverse betrokken departementen) contacten geweest met de Duitse autoriteiten. Daarbij is erop aangedrongen om de verschillende verplichtingen helder te communiceren en de invoering/handhaving van het minimumloon in Duitsland op een soepele wijze te laten geschieden, met name waar het de administratieve verplichtingen betreft.
Klopt het dat er in Nederland gewoon gecontroleerd wordt op het minimumloon, dat hier ook iets hoger ligt dan het minimumloon in Duitsland en dat de Duitse controles dus feitelijk overbodig zijn?
In Nederland controleert de Inspectie SZW op naleving van de WML. Het in de Nederlandse Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) vastgestelde minimumloon ligt inderdaad iets hoger dan het Duitse minimumloon. Of dat dan ook betekent dat de controle van Nederlandse bedrijven in Duitsland minder prioriteit zal krijgen, is aan de Duitse autoriteiten.
Bent u bereid om contact op te nemen met de Duitse regering teneinde een uitzondering te bewerkstelligen voor mensen die in dienst zijn van een Nederlandse werkgever?
Gezien het feit dat de wet in Duitsland net is ingevoerd en zich nog een administratieve controlepraktijk moet ontwikkelen, zien wij geen aanleiding om nu al bij de Duitse autoriteiten aan te dringen op uitzonderingen. Wij wijzen er bovendien op dat ook Nederland geen categoriale uitzonderingen geeft van de controle op het minimumloon.
Wordt een Nederlandse VAR-verklaring erkend door Duitsland of moet een ZZP’er nog nadere informatie overleggen om aan te tonen dat hij zelfstandige is in Duitsland?
De VAR is een Nederlands instrument om de arbeidsrelatie te bepalen voor de Nederlandse heffingen en is niet van belang voor de Duitse heffingen. Duitsland maakt geen gebruik van een vergelijkbare verklaring als de VAR. Duitsland toetst zelfstandig of iemand werkzaamheden in dienstbetrekking, winst uit onderneming of inkomsten uit zelfstandige arbeid geniet. Deze toets vindt in het algemeen achteraf plaats.
Is de Nederlandse VAR-verklaring ook standaard in het Duits verkrijgbaar of moet iedere zelfstandige hem zelf gaan vertalen?
De VAR is niet in het Duits verkrijgbaar. Inwoners van Duitsland die in Nederland werkzaamheden gaan verrichten, kunnen gebruik maken van een VAR. Ook in die situatie is de VAR in de Nederlandse taal omdat het belang is beperkt tot de Nederlandse heffingen. Zoals uit het antwoord op vraag 12 blijkt is het in het Duits beschikbaar stellen van de VAR voor Nederlandse zelfstandigen die in Duitsland willen werken overbodig.
Is er voor de Wet invoering Beschikking geen loonheffingen (BGL; de nog steeds beoogd opvolger van de VAR), contact geweest met de Duitse autoriteiten? Kunt u uitleggen hoe de BGL, waarbij de opdrachtgever ook informatie moet verifieren, gaat werken in grensoverschrijdende situaties?
Over de BGL is geen contact geweest met de Duitse autoriteiten. De BGL is net als de VAR toepasbaar voor inwoners van andere landen die in Nederland werkzaamheden gaan verrichten. De controle ziet uitsluitend op informatie waarop de opdrachtgever zelf invloed heeft.