De Stichting Maatschappij der Weldadigheid te Frederiksoord |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de geschiedenis en het specifieke bezit van de Stichting Maatschappij der Weldadigheid gevestigd in Frederiksoord te Drenthe?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de stichting beperkte aantallen woningen in bezit heeft en dat vanwege de historie van de bebouwing de woningen gevestigd zijn op relatief grotere percelen, wat zich vertaalt in een relatief hoge WOZ-waarde?
Afgaande op de in de berekening aangegeven WOZ-waarde en het aantal woningen resulteren de daar genoemde heffingsbedragen. In relatie tot de huuropbrengsten ligt de heffing hoger dan gemiddeld voor alle verhuurders geldt. Dit heeft te maken met de relatief lage huren die deze verhuurder vraagt in relatie tot de WOZ-waarde van het bezit.
In de berekening van de stichting leidt dit tot een zeer hoge bijdrage aan de verhuurderheffing; klopt deze berekening? Zo nee, kunt u dat toelichten?2
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze stichting vanwege haar bijzondere aard en geschiedenis moeite heeft om renovaties, investeringen en restauraties uit te voeren vanwege de verhuurderheffing en dat de extra huurruimte op basis van de monumentale staat in deze regio moeilijk valt te realiseren? Kunt u dit toelichten?
De WOZ-waarde van het bezit weerspiegelt een hoge kwaliteit en gewildheid. De percelen zijn ruim en het is voor Nederland uitzonderlijk dat huurwoningen zo mooi zijn gelegen. De woningen van de Stichting hebben dus op deze aspecten een bijzondere kwaliteit, en de historische achtergrond kan daarbij juist een extra aantrekkingskracht op huurders hebben. Verder is het ten aanzien van het aanbrengen van moderner comfort niet zo dat voor deze monumentale woningen specifieke belemmeringen zouden gelden die monumentale woningen elders niet kennen. Op voorhand is het daarom niet uit te sluiten dat hogere huurprijzen gevraagd kunnen worden dan thans het geval is, temeer daar huurders veelal bewust kiezen voor een monumentale woning, zoals een hofjeswoning. Er is dus al met al geen reden om te veronderstellen dat exploitatie van deze woningen niet zou kunnen, ook niet na de introductie van de verhuurderheffing.
Zijn er meerdere stichtingen of verhuurders in Nederland met een vergelijkbaar bezit en geschiedenis die door de verhuurderheffing op deze wijze ernstige problemen ondervinden om hun historische bezit in de toekomst veilig te stellen? Zo ja, welke?
In mijn op 14 augustus 2014 aan uw Kamer gestuurde antwoorden op schriftelijke vragen3 ben ik ingegaan op de positie van hofjesstichtingen die veelal ook een (deels) historisch bezit hebben. Nieuwe informatie is hier niet over beschikbaar.
Kunt u toelichten welke mogelijkheden u ziet om deze stichting en mogelijk andere vergelijkbare hoeders van cultureel erfgoed tegemoet te komen zodat zij zich ook in de toekomst een verantwoord beheer van haar historische nalatenschap kan veiligstellen?
Vooralsnog is er geen aanleiding om aan te nemen dat voor deze categorie verhuurders een tegemoetkoming nodig zou zijn. Wel zal in de evaluatie van de verhuurderheffing, die ik in 2016 aan uw Kamer zal doen toekomen, ook aandacht geschonken worden aan de positie van dit type verhuurders. Indien de evaluatie daar aanleiding toe geeft wordt dan ingegaan op mogelijkheden tot aanpassingen.
De uitzending Beschadigd |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u de eerste uitzending van «Beschadigd» gezien? Zo ja, wat vindt u hiervan?1
Ja, zoals ik ook in de antwoorden van Kamerlid Leijten aangaf vond ik het een indrukwekkende documentaire. Ik vind het heel moedig van deze mensen om hun verhaal voor de camera te vertellen. Hiermee zorgen ze voor meer begrip bij hulpverleners voor dit probleem en helpen ze tevens ook andere mensen met hetzelfde probleem hulp te zoeken. Maar ik ben ook geschokt over de negatieve ervaringen die patiënten met zelfbeschadiging hebben op de spoedeisende hulp. Uit navraag bij de Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen (NVSHA) blijkt dat zij dit beeld absoluut niet herkennen en het ook volstrekt onacceptabel te vinden.
Hoeveel mensen in Nederland, en van welke leeftijd, beschadigen zichzelf? Hoeveel van die mensen zoeken hulp bij professionele zorgverleners?
Zelfbeschadiging wordt als zodanig niet geregistreerd omdat het geen stoornis betreft, maar een symptoom. Op basis van het Letsel Informatie Systeem van VeiligheidNL wordt geschat dat het jaarlijks aantal personen dat op een SEH-afdeling werd behandeld voor zelf toegebrachte letsels in de periode 2009–2013 fluctueerde tussen 13.000 en 16.000 (13.000 in 2013). Statistische analyse van de SEH-cijfers laat in deze periode geen significante stijging of daling zien (Kerncijfers Zelf toegebracht letsel, VeiligheidNL, december 2014). Bij zelf toegebracht letsel is geen onderscheid te maken tussen suïcidepogingen (met de intentie om zichzelf te doden) en ander zelfbeschadigend gedrag: deze intentie is vaak niet goed vast te stellen op de SEH. Zelfverwondend gedrag komt op alle leeftijden voor, maar het meest tijdens de adolescentie (90%). Bij de meeste adolescenten betreft het een tijdelijk verschijnsel. Echter, bij een aanzienlijk deel van deze mensen die zich melden op de eerste hulp betreft het een ernstig symptoom van een complexe psychische stoornis die op korte termijn professionele en gespecialiseerde hulp behoeft.
Welke vormen van behandeling bij zelfbeschadiging c.q. gespecialiseerde instellingen zijn er in Nederland?
Voor de behandeling van zelfbeschadiging en onderliggende psychische problemen zijn verschillende mogelijkheden. Dit is mede afhankelijk van de diagnose. Zo is er een behandelprotocol voor jongeren met zelfbeschadigend gedrag en een e-health programma, bijvoorbeeld bij stichting Palier. Via www.zelfbeschadigingondercontrole.nl wordt deskundige online zorg geboden die wordt vergoed door de zorgverzekeraar.
Over het algemeen is, conform de richtlijnen, ambulante deeltijd of klinische behandeling aangewezen binnen de specialistische GGZ. Medicamenteuze behandeling is belangrijk bij bijvoorbeeld psychotische stoornissen. Er is een verschil tussen de behandeling van de gevolgen van zelfbeschadiging en de behandeling van het gedrag van de onderliggende psychische stoornis.
Gevolgen van zelfbeschadiging moeten altijd adequaat worden behandeld in het ziekenhuis. Vervolgens is consultatie door de consultatieve psychiatrische dienst in het ziekenhuis passend en indien nodig gevolgd door een verwijzing naar de GGZ, al dan niet via de huisarts. Een tijdige onderkenning dat het bij deze mensen kan gaan om een ernstig symptoom van een ernstige en complexe psychische aandoening die behandeling behoeft is belangrijk.
Wat vindt u van de negatieve ervaringen van patiënten met zelfbeschadiging die op de Eerste Hulp terechtkomen?
Dit vind ik niet acceptabel. Het betreft hier hele kwetsbare mensen waarbij de juiste bejegening juist cruciaal is voor het verdere verloop van de ziekte. Behandeling van alle patiënten op de SEH zou gelijkwaardig moeten zijn in alle situaties en onder alle voorkomende omstandigheden. Een negatieve, ongelijkwaardige bejegening hangt veelal samen met onvoldoende kennis en hieruit voortvloeiende vooroordelen en ervaren onmacht. Dit vooroordeel jegens mensen met psychische problemen is een breder maatschappelijk fenomeen. Organisaties als het Fonds Psychische Gezondheid, de Stichting Samen Sterk zonder Stigma, de patiëntenorganisaties en beroepsverenigingen zetten zich in op het bestrijden van deze vooroordelen.
Deelt u de mening dat de eerste opvang op de Eerste Hulp van ziekenhuizen en huisartsenpost voor elke patiënt gelijkwaardig moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, alle patiënten met somatische aandoeningen of psychische stoornissen verdienen een gelijkwaardige en deskundige benadering. Bejegening dient respectvol te gebeuren. Behandeling dient plaats te vinden op basis van de ernst en urgentie van het letsel en de ziekte, niet op basis van de toedracht.
Wat vindt u ervan dat patiënten aangeven onverdoofd gehecht te zijn, en dat dit vaak om grote wonden gaat? Is dit in overeenstemming met de richtlijnen die artsen hiervoor hebben vastgesteld? Op welke wijze houdt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hier toezicht op?
Ik heb mij door artsen laten informeren dat er heel soms redenen kunnen zijn om bij hechten niet te verdoven, bijvoorbeeld wanneer het verdoven zelf meer pijn doet dan het hechten of wanneer de risico’s van hechten te groot zijn. Echter, daar moet met een patiënt wel goed over gecommuniceerd worden.
Naar aanleiding van de uitzending zijn er bij het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ) signalen gemeld over de behandeling van patiënten met zelfbeschadiging. Het LMZ heeft deze signalen doorgeleid naar de IGZ. De IGZ neemt deze signalen serieus. Binnen een aantal weken beziet de IGZ wat ze met het beeld uit de signalen kan en gaat doen.
De IGZ heeft bij mij aangegeven zorgaanbieders, zowel in de somatische als in de geestelijke gezondheidszorg aan te spreken op de specifieke risico’s in de zorg voor patiënten met zowel somatische als psychische problematiek. De behandeling van psychiatrisch patiënten met een zogeheten somatische co-morbiditeit is een terugkerend en bekend probleem binnen de psychiatrie en de ziekenhuiszorg. Het is voor zowel algemene ziekenhuizen als GGZ-instellingen zeer moeilijk om patiënten optimaal te behandelen die zeer ernstig lichamelijk ziek zijn en tegelijkertijd ook ernstige psychiatrische verschijnselen hebben. Goede afspraken over samenwerking tussen GGZ en ziekenhuizen zijn daarom extra belangrijk.
Wat vindt u van het feit dat deze patiënten na afloop geen klacht in durven dienen bij het ziekenhuis?
Dit vind ik heel erg. De klachtenprocedures dienen laagdrempelig toegankelijk te zijn. Patiënten zouden door hun huisarts of andere hulpverlener, of door een patiëntenvertrouwenspersoon, aangemoedigd en gesteund moeten worden bij het indienen van een klacht.
Deelt u de in de uitzending uitgesproken zienswijze over handelingsverlegenheid» van medewerkers? Wat kunt u doen om deze handelingsverlegenheid te verbeteren?
Handelingsverlegenheid kan alleen veranderen door scholing, bijscholing en kwaliteitseisen aan herregistratie. In de opleiding tot spoedeisende hulp arts van de KNMG wordt aandacht besteed aan de adequate behandeling van patiënten met gedragsstoornissen/psychiatrische problematiek. De IGZ onderzoekt op dit moment signalen van patiënten met zelfbeschadiging die zijn doorgestuurd van het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ). Binnen een aantal weken beziet de IGZ wat ze met het beeld uit de signalen gaat doen.
Op welke wijze kan de kennis over en aandacht voor mensen die met zelfbeschadiging op de Eerste Hulp voor hulp komen worden verbeterd? Bent u bereid hierover met de vertegenwoordigers van de ziekenhuizen in gesprek te gaan?
Een onprofessionele of negatieve houding jegens patiënten met zelfbeschadigend gedrag komt veelal voort uit onvoldoende kennis en vaardigheden, met daaruit voortvloeiende vooroordelen en ervaren onmacht. De consultatieve psychiatrische dienst van een ziekenhuis kan een belangrijke bijdrage leveren in het met chirurgen en SEH-artsen gezamenlijk ontwikkelen van lokale richtlijnen of zorgpaden, inclusief het bespreekbaar maken en professioneel leren hanteren van gevoelens die zelfbeschadiging oproept. De Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen heeft aan mij aangegeven dat zij de signalen dat er sprake zou zijn van onvoldoende kennis op de SEH’s niet herkent. Zie verder vraag 8.
Op welke wijze kunnen mensen die aan zelfbeschadiging doen door de spoedeisende hulp beter naar achterliggende hulpverlening worden geholpen?
Een tijdige onderkenning dat het hier meestal gaat om een ernstig symptoom van een ernstige en complexe psychische aandoening die behandeling behoeft is belangrijk. Waarop vervolgens consultatie dient plaats te vinden, bij voorkeur door de consultatieve psychiatrische dienst in het ziekenhuis.
Ook bij niet acute zorg moet worden ingeschat welke behandeling geïndiceerd is en of moet worden doorverwezen naar de GGZ, al dan niet via de huisarts. Als deze zorg al aanwezig is dient terugkoppeling met de behandelaar plaats te vinden. Het kwaliteitsdocument ketenzorg bij suïcidaliteit voorziet in dergelijke afspraken.
Bent u van mening dat er in opleidingen van medisch personeel (van verpleegkundigen tot artsen) die later werkzaam zullen zijn op Eerste Hulpposten of huisartsenposten voldoende aandacht en kennis voorhanden is om patiënten met een GGZ-problematiek (specifiek: automutilatie) goed te helpen?
De Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen heeft mij laten weten dat er in principe voldoende aandacht en kennis zou moeten zijn bij alle spoedeisende hulp-artsen van de KNMG. In de opleiding wordt aandacht besteed aan de adequate behandeling van patiënten met gedragsstoornissen/psychiatrische problematiek. Mocht dit toch niet voldoende zijn, bijvoorbeeld naar aanleiding van het onderzoek van de IGZ, dan kan gekeken worden of in de verlengde versie van het opleidingscurriculum zoals dat nu geschreven wordt meer aandacht aan deze problematiek kan worden besteed.
Als u van mening bent dat er in de opleidingen meer aandacht moeten komen voor patiënten met een GGZ-problematiek op eerste hulpposten en huisartsenposten, wat kunt u hier concreet aan doen?
Binnen de beroepsgroep van spoedeisende hulp-artsen KNMG wordt aandacht besteed aan deze problematiek. Zie verder vraag 11.
Bent u bekend met het feit dat mensen die zichzelf beschadigen binnen een behandelrelatie met een zorgverlener soms een contract moeten tekenen zichzelf niet te beschadigen en als zij dit wel doen zij een soort van strafmaatregel krijgen? Wat vindt u hiervan?
Nee, dat is mij niet bekend. De medische beroepsgroep adviseert een professionele houding aan te nemen bij de behandeling van zelfbeschadiging en op een empathische en niet straffende wijze te werken aan een crisissignaleringsplan, om in de toekomst zelfbeschadiging te voorkomen door tijdig hulp in te roepen. Dit in het kader van een goed behandelplan. In het behandelplan kan worden afgesproken dat het doel van de behandeling moet zijn om zelfbeschadiging te verminderen en dat er overeenstemming tussen patiënt en behandelaar nodig is om dit doel te bereiken. Dit is iets anders dan het tekenen van een contract met bijbehorende strafmaatregelen. Dit soort afspraken lijken mij niet effectief en vind ik onwenselijk. Het zet patiënten onnodig onder druk.
Heeft u er zicht op hoeveel van dit soort contracten (zie vraag 13) er afgesloten zijn, en hoe vaak zorgverleners dit instrument gebruiken? Is dit een normale handelwijze in de geestelijke gezondheidszorg?
Nee, daar heb ik geen zicht op. Het is ook geen normale handelwijze in de GGZ. Zie vraag 13.
Deelt u de mening dat het afsluiten van dit soort «niet-beschadigingscontracten» gezondheids- en veiligheidsrisico’s voor de patiënt met zich mee kan brengen, en dus contraproductief kan werken? Zo nee, waarom niet?
Zie vraag 13.
De steeds hogere drempels bij het vragen van extra uren door rechtshulpverleners bij bewerkelijke zaken |
|
Michiel van Nispen |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Herinnert u uw antwoorden op eerdere vragen over de steeds hogere drempels bij het vragen van extra uren door rechtshulpverleners bij bewerkelijke zaken?1
Ja.
Klopt het dat de toegekende aanvragen voor extra uren bij bewerkelijke zaken niet altijd hele toekenningen betreffen en dus niet alle uren die worden aangevraagd daadwerkelijk worden goedgekeurd? Of wordt er alleen over goedgekeurde aanvragen gesproken als ook alle uren die zijn aangevraagd worden toegekend? Kunt u uw antwoord cijfermatig toelichten?
Bij bewerkelijke zaken dient onderscheid te worden gemaakt tussen de goedkeuring door de raad voor rechtsbijstand van de aanvraag voor extra uren enerzijds, en de goedkeuring dan wel afwijzing van het aantal gevraagde extra uren anderzijds. Een goedgekeurde aanvraag impliceert derhalve niet dat alle gevraagde extra uren worden goedgekeurd.
De Raad voor Rechtsbijstand registreert hoeveel aanvragen voor extra uren worden goedgekeurd en eveneens hoeveel aanvragen worden afgewezen. Binnen de categorie «toegekende aanvragen» wordt geregistreerd welk percentage van de gevraagde uren wordt goedgekeurd. In de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand2 worden die gegevens jaarlijks gepubliceerd. Uit die monitor blijkt dat in 2013 77% van de aanvragen voor een extra uren-zaak werd goedgekeurd. In die zaken werd vervolgens 75% van het aantal gevraagde uren goedgekeurd. Ik ben van mening dat deze wijze van registreren een goed beeld geeft van de toekenning en afwijzing van zowel zaken waarin extra uren worden toegekend, als ook het aantal extra uren dat daadwerkelijk wordt toegekend.
Deelt u de mening dat het een vertekend beeld geeft als aanvragen als toegekend worden geregistreerd terwijl het dan niet tevens betekent dat alle aangevraagde extra uren daadwerkelijk zijn toegekend? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om dit vollediger te registreren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de Kenniswijzer van de Raad voor Rechtsbijstand, die vanaf 1 januari 2015 is ingegaan, waarin letterlijk staat dat in civiele zaken niet snel tot een oordeel wordt gekomen dat een zaak bewerkelijk is, behalve bij uitzonderlijke groepszaken? Hoe moet dit precies worden gelezen en vanaf wanneer geldt deze instructie? Welke gevolgen heeft dit voor rechtzoekenden?
Het beleid met betrekking tot extra uren-zaken is ongewijzigd gebleven. Vanaf
1 januari 2015 zijn de nieuwe werkinstructies met betrekking tot extra uren van kracht. Die werkinstructies vervangen de eerdere Leidraad Bewerkelijke zaken.
In de werkinstructies is op onderdelen getracht concreter toe te lichten in welke gevallen een goedkeuring van extra uren voor de hand ligt, en in welke gevallen dat doorgaans niet het geval is. De uitzonderlijke groepszaken waarnaar wordt verwezen zijn een voorbeeld van zaken die naar hun aard doorgaans bewerkelijk zijn. Dat was echter voor 1 januari 2015 niet anders. De beoordeling in de praktijk is derhalve gelijk gebleven. De wijzigingen hebben dan ook geen gevolgen voor rechtzoekenden. Voor rechtsbijstandverleners is het ook niet moeilijker dan voorheen om in een zaak extra uren toegekend te krijgen.
Bent u ondanks de mededeling dat niet snel tot het oordeel wordt gekomen dat een civiele zaak bewerkelijk is nog steeds van mening dat er geen sprake is van een beleidswijziging? Is het door deze bepaling voor rechtshulpverleners moeilijker om een vergoeding te krijgen voor bewerkelijke zaken dan voorheen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht “Het Radboud UMC weigert orgaandonatie na euthanasie” |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Radboud UMC weigert organen te transplanteren van een patiënt die euthanasie wenst?1
Ja.
Is het waar dat het Radboud UMC de wens van deze patiënt om zijn organen te laten transplanteren na zijn euthanasie heeft afgewezen vanwege het ontbreken van een behandelrelatie? Zo ja, hoe beoordeelt u deze gang van zaken? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Om verwarring te voorkomen wil ik allereerst opmerken dat hier sprake was van een orgaandonatie, het uitnemen van organen bij een donor, en niet van een orgaantransplantatie, het plaatsen van een donororgaan in een patiënt met als doel deze patiënt te genezen. Een orgaandonatie kan in principe in ieder ziekenhuis in Nederland worden uitgevoerd, aangezien er zelfstandige uitnameteams (ZUT) actief zijn, die de uitname in ieder ziekenhuis kunnen uitvoeren. Een orgaantransplantatie kan alleen worden uitgevoerd in een van de acht transplantatiecentra in Nederland.
Als er een wens is om na euthanasie organen te doneren moet deze wens altijd zeer zorgvuldig worden bekeken door de betrokken artsen en het ziekenhuis waar beide procedures gaan plaatsvinden. Uit contact met de betrokken ziekenhuizen bleek dat er voldoende bereidheid was om beide wensen van de patiënt ten uitvoer te brengen. Er werd zorgvuldig gehandeld, wat alleen niet helder genoeg naar de patiënt is gecommuniceerd, waardoor er helaas een onduidelijk beeld is ontstaan.
Het Radboud UMC heeft aangegeven alle ondersteuning te willen bieden wanneer het ziekenhuis waar de patiënt onder behandeling is, concludeert de orgaandonatie na de euthanasie te willen uitvoeren. Alle betrokken partijen, waaronder het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis en het Radboud UMC hebben uiteindelijk laten weten dat er wat hen betreft geen belemmeringen waren om de wens van de patiënt om organen af te staan na de euthanasie uit te gaan voeren.
De indruk die is gewekt in de media dat het Radboud UMC vanwege haar katholieke achtergrond weigerde mee te werken aan het euthanasieverzoek en daarmee de orgaandonatie onmogelijk zou maken, is onjuist, zo stelt het Radboud UMC. Het Radboud UMC heeft de afgelopen jaren vaker een euthanasieverzoek ingewilligd en heeft ook eerder meegewerkt aan een orgaandonatie na euthanasie.
Heeft het Radboud UMC naar uw mening zorgvuldig gehandeld jegens deze patiënt? Hoe verhoudt artikel 460 van de Wet geneeskundige behandelovereenkomst zich tot een ziekenhuis dat orgaandonatie na euthanasie weigert? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Gelet op het antwoord op de vorige vraag ben ik van mening dat het Radboud UMC zorgvuldig heeft gehandeld jegens deze patiënt. Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag heb aangegeven hadden het Radboud UMC en het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis wel duidelijker moeten zijn in de communicatie richting de patiënt.
Euthanasie en orgaandonatie vallen onder respectievelijk de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding en de Wet op de orgaandonatie. De Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst is niet van toepassing op euthanasie en orgaandonatie, maar op handelingen op het gebied van de geneeskunst met als doel iemand van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen, dan wel verloskundige bijstand te verlenen.
Welke wet- en regelgeving en richtlijnen zijn van toepassing op orgaandonatie na euthanasie? Acht u deze voldoende passend voor een dergelijk zeldzaam en complex vraagstuk, waarbij zorgvuldigheid voorop moet staan?
Bij orgaandonatie na euthanasie is sprake van twee aparte procedures. Allereerst moet voldaan zijn aan alle zorgvuldigheidscriteria van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding om te komen tot een zorgvuldig uitgevoerde euthanasieprocedure. Na het overlijden kan worden overgegaan tot de orgaandonatie. In de Wet op de orgaandonatie is deze procedure vastgelegd. De orgaandonatie wijkt dan niet af van iedere andere postmortale orgaandonatie.
Euthanasie en orgaandonatie zijn beide procedures die met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moeten worden uitgevoerd. Juist daarom zijn zorgvuldigheidseisen waaraan deze procedures moeten voldoen in de twee genoemde wetten opgenomen. Ik acht deze wetgeving dan ook voldoende passend voor de combinatie van orgaandonatie na euthanasie, zeker gelet op de volgtijdelijkheid van de procedures.
Dat de noodzaak is gebleken voor meer praktische handvatten voor het uitvoeren van de combinatie van deze procedures, doet daar niets aan af.
Deelt u de mening dat patiënten, die ernstig ziek zijn en euthanasie wensen gevolgd door orgaantransplantatie, niet in de steek gelaten mogen worden door zorgverleners in hun laatste levensfase? Zo ja, welke maatregelen kunt u treffen om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Ik ben overigens niet van mening dat daarvan in dit geval sprake was. Mensen die bereid zijn hun organen te donoren na euthanasie verdienen groot respect.
Ik ben van mening dat beide procedures met grootst mogelijke zorgvuldigheid moeten worden uitgevoerd en dat aan de eisen van de van toepassing zijnde wetgeving moet worden voldaan. Voor zover er praktische belemmeringen zijn bij de combinatie van euthanasie en orgaandonatie, juich ik het initiatief van het Maastricht UMC en het Erasmus MC toe om te komen tot een handreiking orgaandonatie na euthanasie toe.
Deelt u voorts de mening dat het tekort aan donororganen een groot maatschappelijk probleem vormt, en een transplantatie voor patiënten letterlijk van levensbelang is? Zo ja, bent u bereid de handen ineen te slaan, teneinde de kwaliteit en kwantiteit van donatie na euthanasie te optimaliseren?
Er is nog steeds een tekort aan orgaandonoren. Iedere orgaandonor is daarom welkom. Het is belangrijk dat deze beide procedures zorgvuldig worden uitgevoerd en dat op een zorgvuldige wijze aan de wens kan worden voldaan om euthanasie en orgaandonatie te combineren. De handreiking kan daaraan bijdragen.
Hoe vaak is de wens van een patiënt om te doneren na euthanasie in de afgelopen twee jaar afgewezen?
Mij is niet bekend hoe vaak de wens van een patiënt om te doneren na euthanasie niet kon worden uitgevoerd. Hierbij zal altijd sprake zijn geweest van een medische contra-indicatie die voor alle postmortale orgaandonaties geldt. U moet daarbij denken aan een te hoge leeftijd van de donor, de aanwezigheid van kwaadaardige tumoren of een infectie.
Hoe verloopt de samenwerking tussen de acht transplantatiecentra in Nederland en de overige ziekenhuizen?
Het Masterplan Orgaandonatie heeft ervoor gezorgd dat de samenwerking tussen ziekenhuizen binnen de zeven donatieregio’s in Nederland sterk is verbeterd en verder is geprofessionaliseerd. Binnen een donatieregio heeft een Universitair Medisch Centrum (UMC), waar ook het transplantatiecentrum deel van uitmaakt, een coördinerende rol. Vijf UMC’s hebben daarnaast een zelfstandig uitnameteam, waarvan er steeds twee dienst hebben. Deze teams verzorgen in bijna ieder ziekenhuis in Nederland de uitname van de organen bij een donor.
Ontstaan er wel eens problemen door gebrek aan communicatie, logistieke problemen of procedurele onduidelijkheden, waardoor een transplantatie geen doorgang kan vinden? Zo ja, hoe vaak gebeurt dat, en om welke reden precies?
Het gaat in dit geval om orgaandonatie en niet om orgaantransplantatie. Doel van het Masterplan Orgaandonatie was het verder verbeteren van het proces rond orgaandonatie in ziekenhuizen. Ik heb begrepen dat bij eerdere orgaandonaties na euthanasie zich geen problemen hebben voorgedaan.
De verkoop van sociaal bezit door het Woninginvesteringsfonds |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u aangeven in welke fase de besluitvorming rond de verkoop van 3.784 sociale huurwoningen van het Woninginvesteringsfonds (WIF) zich momenteel bevindt? 1
De aanvraag van het Wooninvesteringsfonds (hierna: WIF) om toestemming voor de verkoop van 3.817 woningen aan Round Hill Dutch Residential Investement SCS is op grond van de bepalingen van de Woningwet, het Besluit beheer sociale-huursector (Bbsh) en de Circulaire verkoop corporatiewoningen (MG 2013–02) beoordeeld door de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT). Gezien de omvang van de verkoop en het feit dat het gaat om een corporatie die onder verscherpt toezicht staat van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV) heeft de ILT advies gevraagd aan de financiële toezichthouder. De ILT heeft de verkoop op 5 februari 2015 goedgekeurd. Het positieve advies van het CFV heeft daarbij zwaar meegewogen.
Kunt u aangeven hoe de verkoopprocedure tot nu toe is verlopen, welke partijen de kans hebben gehad te bieden, welke biedingsvoorwaarden door het WIF zijn gehanteerd en waarom uiteindelijk de keus is gevallen op Round Hill?
Voorafgaand aan de start van het verkoopproces is alle corporaties in februari 2014 gevraagd of zij belangstelling hadden om woningen uit de portefeuille van het WIF over te nemen. Hieruit is één transactie voortgekomen, waarmee 103 woningen werden overgenomen. Vervolgens zijn de woningen op 4 juni openbaar aangeboden in een advertentie in het Financieele Dagblad. Daarin is aangegeven dat biedingen op de gehele portefeuille de voorkeur genoten, maar dat ook biedingen op een deel van de portefeuille tot de mogelijkheden behoorden. Ook is aangegeven dat het WIF haar gewone verkoopstrategie van verkoop van individuele woningen zou doorzetten. Zo hebben huurders voortdurend de mogelijkheid gehad om hun woning te kopen. De deadline om een bieding uit te brengen liep af op 3 september 2014. In deze eerste fase hebben zeven partijen geboden op de gehele portefeuille en acht partijen (waarvan drie corporaties) op delen van de portefeuille. Vanwege de voorkeur om de portefeuille in zijn geheel te verkopen is besloten met de drie partijen die een bieding gedaan hebben op de gehele portefeuille door te gaan in de tweede fase van het verkoopproces. De biedingen op delen van de portefeuille gaven geen sluitende oplossing voor een totale verkoop en een hogere opbrengst was niet verzekerd bij partiële verkoop. In de tweede fase werd aan partijen de gelegenheid gegeven een due diligence onderzoek uit te voeren, financiering aan te trekken en een definitief bod uit te brengen. De deadline van deze tweede fase liep af op 4 november 2014. De onderhandelingen die volgden op deze biedingen hebben uiteindelijk geleid tot de koopovereenkomst voor de gehele woningportefeuille met Round Hill, die de hoogste prijs had geboden.
Bent u ervan op de hoogte dat de certificaathouders van het WIF tegen verkoop en voor herfinanciering zijn?
Bij de toezichthouder ILT zijn signalen bekend dat een deel van de certificaathouders bezwaar heeft tegen verkoop.
Bent u ervan op de hoogte dat de betrokken gemeenten tegen verkoop en voor herfinanciering zijn?
Bij de toezichthouder ILT hebben 5 van de 30 betrokken gemeenten in hun zienswijze over de voorgenomen verkoop kenbaar gemaakt bezwaren te hebben.
Hoe staat u tegenover de voorgenomen verkoop door het WIF? Deelt u de mening dat het ongewenst is dat er maatschappelijk kapitaal van Nederland naar het buitenland weglekt? Kunt u toelichten in welke mate dit argument voor u een rol speelt bij de toestemmingverlening van de verkoop aan Round Hill en welke andere argumenten voor u van doorslaggevend belang zijn?
Klopt het dat er sprake is van weglekken van maatschappelijk kapitaal als de verkoopprijs lager is dan de WOZ-waarde? Klopt het dat er in dit geval sprake is van weglekken van 120 miljoen euro? Kunt u dit toelichten?
Deelt u de mening dat herfinanciering de voorkeur heeft boven verkoop? Kunt u dit toelichten?
De ILT heeft vastgesteld dat de voorgenomen verkoop voortvloeit uit een ernstig en urgent probleem inzake de herfinanciering van het WIF. Aangezien het WIF er niet in is geslaagd tot herfinanciering van de leningenportefeuille over te gaan, heeft de corporatie er voor gekozen over te gaan tot verkoop van het woningbezit teneinde een sanering te voorkomen.
Kunt u aangeven hoe de algemene ledenvergadering van het WIF aankijkt tegen de voorgenomen verkoop? Klopt het dat zij met grote meerderheid heeft uitgesproken dat het WIF de optie van herfinanciering voortvarend dient op te pakken?
Ja. Uit informatie van het WIF is mij gebleken dat de algemene ledenvergadering tijdens de vergadering van 8 januari 2015 een dergelijk voorstel van enkele leden (de Kerngroep) heeft omarmd. In dat voorstel worden bestuur en Raad van Toezicht verzocht om – naast het lopende traject van verkoop van de portefeuille – de door de Kerngroep uitgewerkte optie van geborgde herfinanciering met voortvarendheid op te pakken. In de ogen van het bestuur is er daarmee echter geen rechtsgeldig besluit genomen. Evenmin kan de algemene ledenvergadering opdrachten geven aan de Raad van Toezicht.
Klopt het dat de algemene ledenvergadering van het WIF zich misleid voelt door het bestuur omdat ten onrechte wordt gesuggereerd dat een meerderheid van de leden voor verkoop was en dat er een onomkeerbaar verkoopbesluit zou zijn genomen? Wat vindt u hiervan en in welke mate is dit voor u van doorslaggevende betekenis voor uw eindoordeel over de voorgenomen verkoop?
Gevoelens van de algemene ledenvergadering beschouw ik als een interne verenigingsaangelegenheid en dienen gevolgen te hebben binnen de verenging zelf. Uit informatie van het WIF is mij gebleken dat sprake was van een consultatie van de leden en niet van een formele stemming. Dat neemt niet weg dat de ILT steeds gehoor heeft gegeven aan inbreng van de leden, aangezien het om toegelaten instellingen gaat. Het onthouden van instemming ten aanzien van de voorgenomen verkoop is uiteindelijk niet in het volkshuisvestelijk belang.
Kunt u toelichten op welke manier u waarborgt dat het stallen van sociale huurwoningen op buitenlandse balansen geen sluiproute wordt om de verhuurderheffing of lokale prestatieafspraken te ontlopen?
Voor de heffingsplicht in de verhuurderheffing is het niet relevant of de woning op een buitenlandse balans staat. De verhuurderheffing moet worden betaald door degene die de WOZ-beschikking van de gemeente heeft ontvangen, dit kan ook een buitenlandse verhuurder zijn.
Particuliere (buitenlandse) verhuurders zijn niet verplicht prestatieafspraken te maken met de gemeente.
Bent u bereid geen onomkeerbare stappen te zetten voordat de Kamer kennis heeft kunnen nemen van en heeft kunnen reageren op de antwoorden op deze vragen?
Nee. De ILT heeft als onafhankelijk toezichthouder op basis van de geldende regelgeving namens de Minister reeds toestemming verleend aan het WIF voor de voorgenomen verkoop. Tegen het besluit van de ILT van 5 februari 2015 staat binnen de gebruikelijke termijnen bezwaar en beroep open voor belanghebbenden.
Geen donatie na euthanasie |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Donor niet welkom na euthanasie»?1
Ja.
Kunt u het juridisch kader schetsen voor orgaandonatie na euthanasie? Welke zaken zijn op dit moment juridisch nog niet uitgekristalliseerd, waardoor orgaandonatie na euthanasie een complexe zaak is voor ziekenhuizen?
Bij orgaandonatie na euthanasie is sprake van twee aparte procedures. Allereerst moet voldaan zijn aan alle zorgvuldigheidscriteria van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding om te komen tot een zorgvuldig uitgevoerde euthanasie. Na het overlijden kan worden overgegaan tot de orgaandonatie. In de Wet op de orgaandonatie is deze procedure vastgelegd. De orgaandonatie wijkt dan niet af van iedere andere postmortale orgaandonatie.
Om orgaandonatie na euthanasie mogelijk te maken, zal de euthanasie in het ziekenhuis uitgevoerd moeten worden. Meestal is het de huisarts die een euthanasie uitvoert. Dit betekent dat alle bij de euthanasie en orgaandonatie betrokken partijen goede afspraken moeten maken en dat beide procedures goed op elkaar moeten worden afgestemd.
Welke mogelijkheden ziet u om op korte termijn de juiste afspraken te maken rondom de genoemde dilemma’s voor ziekenhuizen, zoals juridische aansprakelijkheid, het betrekken van de officier van justitie en de lijkschouwer daarbij?
De handreiking orgaandonatie na euthanasie die nu op initiatief van het Maastricht UMC en het Erasmus MC wordt opgesteld, moet de praktische handvatten bieden die nodig zijn om eventuele dilemma’s afdoende te regelen.
Wat is de stand van zaken rondom de handreiking? Welke rol speelt uw ministerie en/of het Zorginstituut Nederland hierbij?
De handreiking is eind vorig jaar door de werkgroep van het Maastricht UMC en het Erasmus MC in concept voorgelegd aan alle bij euthanasie en orgaandonatie betrokken beroepsgroepen. De meeste hebben inmiddels gereageerd. Een aantal beroepsgroepen heeft aangegeven meer tijd nodig te hebben voor de beoordeling. De handreiking kan overigens al op aanvraag gebruikt worden. Om er een landelijke handreiking van te maken, is het echter van belang dat alle betrokken beroepsgroepen zich in de tekst kunnen vinden.
De handreiking is een initiatief vanuit het veld. Het Ministerie van VWS is niet betrokken geweest bij het opstellen van de tekst, maar wordt wel door de werkgroep regelmatig op de hoogte gehouden over de voortgang.
Het Zorginstituut Nederland is, voor zover ik weet, niet betrokken bij het opstellen van de handreiking.
Wat is uw mening over het gegeven dat het Radboud ziekenhuis geen medewerking wilde verlenen in deze casus? Kunt u ook specifiek ingaan op de argumentatie (o.a. geen behandelrelatie) die door het Radboud ziekenhuis gebruikt is om geen medewerking te verlenen?
Als er een wens ligt om na euthanasie organen te doneren moet deze wens altijd zeer zorgvuldig worden bekeken door de betrokken artsen en het ziekenhuis waar beide procedures gaan plaatsvinden. Uit contact met de betrokken ziekenhuizen bleek dat zij voldoende bereid waren om beide wensen van de heer Mulder ten uitvoer te brengen. Er werd zeer zorgvuldig gehandeld, wat alleen niet helder genoeg naar de heer Mulder is gecommuniceerd, waardoor helaas een onduidelijk beeld is ontstaan.
In het algemeen geldt dat de uitvoerende artsen zo goed mogelijk op de hoogte moeten zijn van de voorgeschiedenis van een patiënt voor er sprake kan zijn van de combinatie van euthanasie en orgaandonatie en hiertoe kan worden overgegaan. Hiervoor maakt een behandelend arts gebruik van de informatie uit gesprekken met de patiënt, het medisch dossier en andere informatie die binnen de behandelrelatie naar voren is gekomen.
Dit algemene principe heeft het Radboud UMC verwoord in haar reactie over de wens van de heer Mulder. Ook heeft het Radboud UMC aangegeven alle ondersteuning te willen bieden wanneer het ziekenhuis waar de patiënt onder behandeling is concludeert de procedure te willen uitvoeren.
Alle betrokken partijen, waaronder het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis en het Radboud UMC hebben uiteindelijk laten weten dat er wat hen betreft geen belemmeringen waren om de wens van de heer Mulder om na euthanasie organen af te staan, uit te gaan voeren.
De indruk die is gewekt in de media dat het Radboud UMC vanwege haar katholieke achtergrond weigerde mee te werken aan het euthanasieverzoek en daarmee de orgaandonatie onmogelijk zou maken, is onjuist, zo stelt het Radboud UMC. Het Radboud UMC heeft de afgelopen jaren vaker een euthanasieverzoek ingewilligd en heeft ook eerder meegewerkt aan een orgaandonatie na euthanasie.
Heeft u zicht op het potentieel aan organen dat orgaandonatie na euthanasie in Nederland zou kunnen opleveren? Is bekend hoeveel mensen tot op heden in Nederland bereid zijn geweest na euthanasie hun organen ter beschikking te stellen?
Nee, daar heb ik geen zicht op. Geluiden in de media dat dit zou kunnen leiden tot een verdubbeling van het aantal orgaandonoren, hebben geen wetenschappelijke onderbouwing.
In de afgelopen 5 jaar heeft er in 8 gevallen orgaandonatie na euthanasie plaatsgevonden. Mensen die een verzoek doen tot euthanasie en, in een voor henzelf en de familie zware periode, ook bereid zijn hun organen te doneren, verdienen groot respect.
Dieronvriendelijke muizenbestrijding |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het inzetten van een zogenoemde «verzuipmachine» waarmee boeren van plan zijn duizenden muizen te verdrinken?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een zeer dieronvriendelijke techniek is en dat dit daarnaast ook niet effectief is? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 27 januari (Kamerstuk 27 858, nr. 295) heb ik aangegeven dat de bestrijding van de veldmuis mag plaatsvinden ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen. Ter voorkoming van schade mag een grondgebruiker de veldmuis doden, verwonden, vangen, bemachtigen of met het oog daarop opsporen, opzettelijk verontrusten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen of verstoren.
Het is primair aan de grondgebruiker om in het geval van schade aan de gewassen die door de muizen is veroorzaakt, een manier te kiezen om de muizen te doden. Daarbij wijs ik er op dat het ook onder natuurlijke omstandigheden regelmatig gebeurt, bijvoorbeeld bij het onderlopen van uiterwaarden bij hoogwater, dat muizenholen onderlopen en muizen verdrinken.
Heeft u de inzet van deze zeer dieronvriendelijke methode al ontmoedigd, zoals u in antwoord op eerdere vragen heeft beloofd te zullen doen?2 Zo nee, waarom niet? Wanneer en op welke wijze bent u voornemens om de inzet van deze machine te ontmoedigen?
De provincie Fryslân voert met LTO-Noord en het Wetterskip Fryslân de regie over een gezamenlijk onderzoek naar de maatregelen die kunnen worden genomen om de schade van muizen nu en in de toekomst te beperken. Het Ministerie van EZ zal dit onderzoek mede financieren. Ik heb de betrokken partijen gevraagd om hierin aandacht te hebben voor de ontwikkeling van een early warning systeem, voor preventieve maatregelen en voor biologische bestrijding.
De resultaten van het onderzoek zullen duidelijkheid geven over de manier waarop de bestrijding van muizen het beste ingevuld kan worden. Ik zie geen aanleiding om vooruitlopend daarop de betreffende methode te ontmoedigen.
Welke voortgang heeft u in samenwerking met het waterschap en de provincie al geboekt in het komen tot het wegnemen van de oorzaken van de muizenoverlast, zoals de lage waterstanden, het gebrek aan weidegang, roofvogelvervolging en de jacht op predatoren zoals vossen?
Zoals is aangegeven in mijn brief van 27 januari 2015 over het plan van aanpak muizenproblematiek Friesland, moet onderscheid worden gemaakt in preventieve maatregelen en maatregelen voor de acute bestrijding van muizen op perceelniveau. Ik heb betrokken partijen gevraagd om in het genoemde onderzoek naar de maatregelen die kunnen worden genomen om de schade van muizen nu en in de toekomst te voorkomen, aandacht te hebben voor preventieve maatregelen.
Het bericht dat zorgcentrum Vinkenoord mogelijk de deuren moet sluiten |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bewoners zorgcentrum Vinkenoord hopen op investeerders»?1
Ja, ik ken het bericht.
Bent u van mening dat er voldoende passende zorg in de regio zal zijn voor de cliënten van zorgcentrum Vinkenoord, indien het centrum de deuren moet sluiten?
Belangrijke doelstelling van de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning is om de zorg dichter in de buurt van de mensen te organiseren.
De wijkverpleging en de sociale wijkteams zullen er samen met een versterking van de eerste lijn voor zorgen dat mensen langer in hun eigen vertrouwde omgeving kunnen worden geholpen. Mensen die niet langer zelfstandig kunnen wonen houden aanspraak op verblijf in een instelling vanuit de Wlz.
Voor nieuwe cliënten die voorheen in aanmerking zouden komen voor ZZP VV 1 t/m 3 geldt dat zij met zorg en ondersteuning in de thuissituatie geholpen kunnen worden. Die thuissituatie kan ook een geclusterde setting zijn, bijvoorbeeld ook in een voormalig verzorgingshuis waar zorg en ondersteuning wordt geboden op basis van het «scheiden van wonen en zorg». De cliënten betalen dan hun huur en kunnen zorg en ondersteuning op maat ontvangen.
Lokaal zal moeten worden gekeken of het totaal aanbod van wonen, zorg en welzijn aansluit bij de vraag. Daarbij zal het aanbod in de toekomst meer divers en meer in de eigen omgeving van de cliënt kunnen worden aangeboden. Voor het zorgkantoor geldt dat ze een zorgplicht hebben en voor de gemeente geldt een compensatieplicht waarmee voldoende zorg en ondersteuning worden gewaarborgd.
Bent u voorts van mening dat lokale initiatieven een oplossing kunnen bieden voor dergelijke sluitingsproblematiek, indien de sluiting wordt veroorzaakt door financiële problemen in plaats van een tekort aan vraag ten opzichte van het aanbod?
Ja. Cliënten blijven langer thuis wonen. Zorginstellingen kunnen zich hierop instellen door zich te richten op de zwaardere doelgroepen of zich omvormen tot moderne woonzorgcentra, waarbij bewoners zelf huur betalen en cliënten zorg en ondersteuning op maat ontvangen. De haalbaarheid van deze alternatieven is situatiegebonden en is van vele factoren afhankelijk. In een aantal gevallen zal de zorgorganisatie besluiten dat sluiting van een locatie de enig haalbare optie is.
Het is mogelijk dat een burgerinitiatief een oplossing kan bieden. Of dat mogelijk is zal van gemeente tot gemeente en van locatie tot locatie verschillen. Dit is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de aantrekkelijkheid van de gebouwen, de woonwens van de mensen en het aanbod van alternatieven op het terrein van wonen, zorg en welzijn, maar ook de mogelijkheden en de bereidheid van burgers om een eigen initiatief te starten. Daarnaast vergt een lokaal initiatief ook kennis en doorzettingsvermogen van de initiatiefnemers.
Lokale burgerinitiatieven in wonen, welzijn en zorg nemen significant toe. In 2014 waren er bijvoorbeeld al ruim 100 zorgcoöperaties actief. Deze coöperaties hebben als doel om ouderen – en soms ook andere doelgroepen – zo lang mogelijk zelfstandig thuis te laten wonen. Een deel van de initiatieven biedt ook zorgcoördinatie, persoonlijke verzorging/verpleging, dagopvang en soms ook zorgwoningen. Er is dan vaak samenwerking met andere organisaties, waardoor verzorging en verpleging en andere diensten die de leden van de coöperaties niet kunnen bieden, door anderen worden geleverd.
Kunt u aangeven op welke manier burgerinitiatieven in het kader van het sluiten van kleine zorginstellingen vanuit de rijksoverheid worden ondersteund, en of dit in uw ogen voldoende is om deze burgerinitiatieven maximaal te stimuleren?
We moeten ruimte bieden voor burgerinitiatieven en voorkomen dat de overheid eigen initiatieven en mogelijkheden van mensen in de kiem smoort.2
Tegelijkertijd is de rol van de rijksoverheid beperkt en is vooral de rol van de lokale overheid van belang, omdat verreweg de meeste voorbeelden van doe democratie zich op dat niveau afspelen.3 Wel is de rijksoverheid erop alert dat burgerinitiatieven wel de ruimte krijgen die nodig is om tot ontwikkeling te komen.
Georganiseerde bewoners kunnen door opname van het right to challenge in de Wmo 2015 een aanbod doen voor uitvoering van publieke diensten. Georganiseerde bewoners kunnen een bieding doen, als ze denken dat ze een deel van de zorg en ondersteuning in hun buurt even goed of zelfs beter kunnen verlenen. Er wordt momenteel ook gewerkt aan een handreiking voor gemeenten en burgers om het right to challenge zo goed mogelijk te kunnen benutten.
Het bericht dat er steeds meer geweld is in de opvang |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Steeds meer geweld in de opvang»?1
Ja
Herkent u het beeld dat geschetst wordt in het bericht? Bent u in het bezit van de cijfers omtrent het toenemende geweld in de sector «Opvang»? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
In de Kamerbrief van 27 maart 20152, over de signalen aangaande de toename van verwarde personen, is uitgebreid ingegaan op het bericht. Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar over geweld in de opvangsector.
Waarom is de regeling «Veilig werken in de zorg» niet van toepassing op de sector «Opvang»? Klopt het dat de arbeidsinspectie de sector aanspoort tot het maken van beleid tegen agressie en veiligheidsvoorzieningen? Hoe verhouden die twee zich tot elkaar?
De ondersteuningsregeling «veilig werken in de zorg» maakt deel uit van het actieplan Veilig Werken in de Zorg. Dit actieplan is opgesteld door sociale partners uit verschillende zorgbranches, maar niet met partijen in welzijn en maatschappelijke dienstverlening. In overleg met sociale partners is gekozen voor een samenwerking tussen de sociale partners in welzijn en het Expertisecentrum Veilige Publieke Taak om agressie terug te dringen.
De Inspectie SZW spoort de sector inderdaad aan tot het opstellen van beleid en het treffen van maatregelen tegen agressie en geweld. De Inspectie werkt risicogericht. Dat betekent dat op basis van een risicoanalyse een keuze wordt gemaakt voor de te inspecteren sectoren. Op deze manier is ook de keuze voor opvanghuizen tot stand gekomen. Bij inspecties in opvanghuizen in 2011 bleek dat bij een deel van deze instellingen de ontwikkeling van het arbobeleid en een aanpak voor psychosociale arbeidsbelasting in de kinderschoenen stond. Dat is aanleiding geweest om opvanghuizen in 2014 weer te inspecteren. Hierbij is geïnspecteerd op de risico’s werkdruk en agressie en geweld. Deze inspecties zijn recent afgerond. De resultaten van deze inspecties zijn naar verwachting voor de zomer bekend. Op basis van een risicoanalyse maakt Inspectie SZW keuzes met betrekking tot uit te voeren inspecties. Bij de inspecties wordt gecontroleerd of voldaan wordt aan de arboregelgeving.
De twee bovenstaande initiatieven staan in beginsel los van elkaar.
Bent u bereid te kijken of het verstandig is, gelet op de eventuele toename van geweld, de sector «Opvang» ook onder de regeling «Veilig werken in de zorg» te laten vallen, net als andere sectoren/groepen, zoals de Verpleegkundigen en Verzorgenden (V&V) en de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ)?
Ik hecht eraan te benoemen dat het primair de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders is om een veilige werkomgeving te bieden voor hun medewerkers. Tot die verantwoordelijkheid behoort ook het hebben een goed anti-agressiebeleid. Zoals ik heb toegezegd in het algemeen overleg maatschappelijke opvang van 17 december ben ik bereid uit te zoeken of organisaties voor maatschappelijke opvang ook gebruik zouden kunnen maken van de ondersteuningsregeling Veilig werken in de zorg. Ik ben hierover in overleg getreden met de sociale partners in de stuurgroep «Veilig Werken in de Zorg». De stuurgroep staat positief tegenover aansluiting van de sector welzijn en maatschappelijke dienstverlening op de ondersteuningsregeling. De sector kan dit jaar nog deelnemen. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal uw Kamer hier binnenkort nader over informeren.
Bent u op de hoogte van het feit dat de wachtlijsten voor begeleid en beschermd wonen langer worden? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe dat komt? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Of er sprake is van een toename van wachtlijsten is mij niet bekend. Het aantal wachtende personen voor begeleid en beschermd wonen wordt niet op landelijk niveau geregistreerd. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wmo 2015 ligt bij de colleges van burgemeester en wethouders en de gemeenteraden in de gemeenten. Om die reden wordt deze informatie niet landelijk geregistreerd. Het is aan de colleges om over de uitvoering van het lokale beleid verantwoording af te leggen aan de betrokken gemeenteraden.
Kunt u in een overzicht uiteenzetten wat de wachtlijsten voor opvang, beschermd en begeleid wonen per centrumgemeente momenteel zijn, in vergelijking met de jaren 2012, 2013 en 2014?
Nee, het aantal wachtende personen voor opvang, begeleiding en beschermd wonen werd en wordt niet op landelijk niveau geregistreerd.
Het bericht dat steeds meer bedrijven onbetaalde stagiairs inzetten op een startersfunctie |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ik doe hetzelfde werk als betaalde collega’s»?1
Het onderscheid tussen een stage, werkervaringsplek en werk wordt bepaald door het leeraspect2. Er is sprake van een stage als men binnen een werkomgeving activiteiten verricht waarbij het leeraspect centraal staat. Daarbij is het niet uitgesloten dat iemand stage loopt zonder een opleiding te volgen bij een onderwijsinstelling. Voor het verrichten van een stage is het van essentieel belang dat de werkzaamheden van een stagiair zich duidelijk onderscheiden ten opzichte van die van een «gewone werknemer». De werkzaamheden van een gewone werknemer zijn hoofdzakelijk van productieve aard, gericht op het maken van omzet, winst of het behalen van doelen (etc.). Een stage is bij uitstek gericht op leren en niet op werken, de stagiair bezet een additionele plek en neemt dus geen plaats in die normaliter door een werknemer wordt bezet. Als er sprake is van een stage is de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag niet van toepassing.
Als het gaat om werk of een werkervaringsplek, zonder dat het leeraspect centraal staat, is juridisch gezien sprake van een arbeidsovereenkomst en heeft betrokkene recht op het wettelijk minimumloon.
Ik kan geen oordeel geven over de in het artikel geschetste voorbeelden omdat er altijd gekeken moet worden naar de feitelijke omstandigheden om te beoordelen of er sprake is van een stage, werkervaringsplek of werk.
Bent u het eens met de stelling dat indien onbetaalde stagiairs dezelfde werkzaamheden verrichten als een werknemer, er juridisch sprake is van een arbeidsovereenkomst? Zo ja, hoe beoordeelt u de geschetste voorbeelden in het betreffende artikel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u nog steeds van mening dat van een trend van onbetaalde stages geen sprake is? Zo ja, op welke feiten en onderzoeken baseert u zich? Zo nee, hoe gaat u deze trend keren?2
In mijn brief van 1 oktober 20144 heb ik aangegeven dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat er sprake is van een trend en dat kwantitatieve onderbouwing hiervoor ook moeilijk te geven is. Ik zie thans onvoldoende aanwijzingen om te concluderen dat er sprake is van een trend.
Heeft u inzicht in het aantal jongeren dat in 2014 een onbetaalde werkervaringsplek heeft ingevuld? Zo nee, bent u bereid om dit te onderzoeken en voor de komende jaren te monitoren?
Ik heb geen inzicht in het aantal jongeren dat in 2014 een onbetaalde werkervaringsplek heeft ingevuld. Momenteel zijn er bij de Inspectie SZW vier meldingen bekend waarbij mogelijk sprake is van werk in plaats van een werkervaringsplek of stage. Deze meldingen worden nader onderzocht door de Inspectie SZW.
Wat kunnen afgestudeerde stagiairs die dezelfde werkzaamheden verrichten als hun betaalde collega’s doen om loon af te dwingen? Bent u voornemens om hen hierin te ondersteunen? Bent u van plan om met meer voorstellen te komen tegen verdringing van betaald werk door werkervaringsplekken en onbetaalde stages?
De Inspectie SZW is belast met het toezicht op de naleving van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. De Inspectie SZW kan een boete opleggen aan bedrijven als zij geen minimumloon betalen terwijl er juridisch sprake is van een arbeidsovereenkomst. Afgestudeerde stagiairs die vinden dat zij onderbetaald worden, kunnen een klacht indienen bij de Inspectie SZW. Ook de vakbond kan dat namens hen doen. De Inspectie SZW kan dan een onderzoek starten.
Daarnaast staat ook de weg naar de civiele rechter open.
Zoals ik hierboven heb aangegeven zijn er onvoldoende aanwijzingen om te concluderen dat er sprake is van een trend. Ik ben dan ook niet voornemens om met meer voorstellen te komen.
Het menselijk leed door de bezuinigingen op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook zo triest dat iemand die een complexe fractuur heeft opgelopen na een val, acht weken moet wachten op thuiszorg? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Uit informatie van de gemeente Rotterdam blijkt dat de gemeente een procedure heeft voor het aanvragen van maatschappelijke ondersteuning met een spoedeisend karakter. Zo nodig kan de gemeente een beslissing nemen binnen 24 uur. Uit contact met Rotterdam is duidelijk geworden dat contact tussen het wijkteam en de cliënt ertoe heeft geleid dat alsnog ondersteuning is geboden.
Vindt u het wenselijk dat een 79-jarige vrouw die haar heup gebroken heeft geen thuiszorg kon krijgen omdat de gemeente dit heeft afgeschaft? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Uit informatie van de gemeente Berkelland is mij gebleken dat de gemeente de thuiszorg niet heeft afgeschaft. Indien uit het onderzoek blijkt dat een cliënt aan de daartoe gestelde voorwaarden voldoet, verstrekt de gemeente de maatwerkvoorziening «ondersteuning thuis».
Vindt u het ook ongehoord schaamteloos dat een 82-jarige man die vorig jaar augustus 2,5 uur huishoudelijke verzorging kreeg toegewezen, in december een brief ontving – zonder dat persoonlijk contact werd opgenomen – met de berichtgeving dat de thuiszorg is stopgezet, terwijl zijn beperkingen niet minder geworden zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Uit informatie van de gemeente Montferland is mij gebleken in het geval van de 82-jarige man die in de vraag aan de orde komt een voorlopige voorziening bij de rechter is gevraagd. In dit geval heeft de rechter inmiddels een voorlopige voorziening getroffen. Ik verwijs naar deze uitspraak. http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBGEL:2015:1494&keyword=15%2f305.
Hoe oordeelt u over de situatie in Lochem waar 70 mensen verstoken zijn van thuiszorg, omdat het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) een ontslagvergunning voor thuiszorgmedewerkers vervroegd heeft afgegeven? Is dit wettelijk mogelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?4
UWV heeft gehandeld conform wettelijke termijnen van hoor- en wederhoor en kent geen procedure waarbij een ontslagvergunning vervroegd wordt afgegeven. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om gebruik te maken van de ontslagvergunning door opzegging van de arbeidsovereenkomst met inachtneming van de geldende opzegtermijn. De ontslagvergunning heeft een geldigheidsduur van maximaal 8 weken, waardoor de werkgever de mogelijkheid heeft op een later moment – binnen de 8 weken – tot opzegging over te gaan.
Uit informatie van de gemeente Lochem blijkt dat in samenwerking met andere aanbieders is voorkomen dat cliënten langer dan enkele weken verstoken zijn gebleven van huishoudelijke hulp.
Vindt u het wenselijk dat een dementerende man in Oosterhout zwaar verwaarloosd is aangetroffen in huis omdat de gemeente de huishoudelijke verzorging had stopgezet?5
Uit contact met de gemeente Oosterhout is mij gebleken dat de cliënt in beeld was bij de gemeente. In deze situatie heeft de focus bij de betrokken partijen gelegen op de lange termijn oplossing (verhuizing naar een aanleunwoning), waardoor de continuïteit van de huishoudelijke hulp op dat moment helaas onvoldoende was geborgd. In de praktijk van de uitvoering is echter verzuimd het gevaar van vervuiling in te zien en per direct huishoudelijke hulp in te zetten. Zodra dit de gemeente duidelijk werd is alsnog per direct huishoudelijke hulp verstrekt.
Is dit de invulling van de gemeentelijke vrijheid die u beoogd heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van de Wmo 2015 hebben gemeenten de nodige beleidsruimte om te komen tot kwalitatief betere ondersteuning dichterbij de mensen die daarop zijn aangewezen. Mijn beeld is dat de afgelopen periode hard is gewerkt om de invoering van de Wmo 2015 op een verantwoorde manier te laten plaatsvinden.
Ik verwacht u in de loop van april 2015 een meer systematisch beeld te kunnen schetsen van de landelijke stand van zaken van de transitie in de eerste maanden van dit jaar. Ik wil daar in dit stadium niet op vooruitlopen.
Op welke wijze houdt u »10 vingers aan de pols» om te voorkomen dat mensen thuis verwaarlozen? Bent u van mening dat mensen niet aangewezen dienen te zijn op media of de rechter om hun huishoudelijke verzorging hersteld te zien?
In mijn brief van 28 januari 2015 (Kamerstukken II 34 104 nr. 17) heb ik u geïnformeerd over de wijze waarop ik de TK zal informeren over stand van zaken in 2015. Begin april 2015 zal ik u een eerste beeld van de transitie schetsen.
In de Wmo 2015 is een zorgvuldige procedure opgenomen over hoe de gemeente moet handelen indien een cliënt zich bij de gemeente meldt met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning.
Inmiddels is uit rechtspraak ook duidelijk dat de gemeente die een lopende toekenning wil versoberen of beëindigen daarvoor steeds een afweging op het individuele niveau van de cliënt zal moeten maken.
Voor de gevallen waarin de cliënt zich niet zelf meldt met een behoefte aan maatsschappelijke ondersteuning en dat ook niet door zijn sociale omgeving gebeurt, moet de gemeente in het beleidsplan opnemen wat hun beleid is dat erop gericht is vroegtijdig vast te stellen of ingezetenen behoefte hebben aan maatschappelijke ondersteuning en wat hun beleid is om te voorkomen dat ingezetenen aangewezen zullen zijn op maatschappelijke ondersteuning. De gemeente moet met andere woorden beleid hebben dat gericht is op preventie.
Op basis van het voorgaande stel ik vast dat er voldoende waarborgen zijn voor een zorgvuldige procedure en een beleid dat gericht is op onder meer preventie. Hiermee zal in het overgrote deel van de cliënten voorkomen kunnen worden dat een cliënt het noodzakelijk vindt om bezwaar en daarop volgend beroep in te stellen.
Bent u bereid uit te zoeken hoeveel mensen wachten op thuiszorg of geen thuiszorg krijgen (in een acute spoedsituatie)? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze informatie verwachten? Zo nee, waarom bent u niet bereid dit te onderzoeken?
In de Wmo 2015 is in artikel 2.3.3. een speciale procedure opgenomen waarin sprake is van spoedeisendheid. In gevallen waarin deze spoedeisendheid is vastgesteld beslist het college na de melding van een beroep op maatschappelijke ondersteuning onverwijld tot de verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening.
Ik beschik niet over de door de Kamer gevraagde gevraagde informatie met betrekking tot het aantal mensen dat op thuiszorg zou wachten of geen thuiszorg zou krijgen in een acute situatie, omdat deze niet op landelijk niveau wordt verzameld. Ik ben ook niet bereid om het te onderzoeken, omdat het tot de verantwoordelijkheid van het college behoort om in spoedeisende gevallen adequate ondersteuning te bieden. Ik heb op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat colleges deze taak niet goed zouden uitvoeren.
Hoe oordeelt u over deze verhalen waarin mensen die een (tijdelijke) beperking hebben en waar acuut thuiszorg nodig is dit niet kunnen krijgen? Gaat u uw systeemverantwoordelijkheid inzetten om te zorgen dat gemeenten alle mensen spoedig van thuiszorg voorzien, indien een dergelijke situatie zich voordoet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De defecte Spijkenisserbrug, die cruciaal is voor ambulances |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Spijkenisserbrug cruciaal voor ambulances»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Betrokken partijen hebben mij geïnformeerd over de maatregelen die zijn getroffen om te kunnen waarborgen dat Voorne Putten bereikbaar blijft voor ambulances.
Vindt u het acceptabel dat ambulances al drie keer met stremmingen te maken hebben gehad waardoor de aanrijtijden in gevaar komen?
De betrokken partijen hebben mij laten weten dat de stremmingen van de afgelopen periode nog niet hebben geleid tot verstoringen van de ambulancezorg op Voorne Putten. Voorts hebben de stremmingen tot nu toe geen aantoonbaar effect gehad op de aanrijtijden op Voorne Putten. De Spijkenisserbrug is ook onder normale omstandigheden frequent geopend voor het scheepvaartverkeer. De meldkamer ambulancezorg van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond heeft momenteel extra aandacht voor de bezetting van Voorne Putten. Zij krijgen bij een stremming door storing of test direct een bericht.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is wanneer de 170.000 inwoners van deze risicovolle regio niet op tijd een ziekenhuis kunnen bereiken?
Betrokken partijen hebben mij laten weten dat er regelmatig overleg is over de problemen rond de Spijkenisserbrug. Om te voorkomen dat Voorne Putten niet bereikbaar is voor hulpdiensten is een aantal maatregelen getroffen. Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Wat gaat u doen aan de steeds groter wordende druk die brandweer- en ambulancepersoneel ervaren door de slechte infrastructuur in de regio?
Rijkswaterstaat overlegt frequent met de hulpdiensten en erkent de urgentie van het probleem bij de Spijkenisserbrug. Zij heeft een aantal maatregelen genomen om de kans op storingen van de brug te verkleinen en bij eventuele storingen snel in te kunnen grijpen. Zo heeft Rijkswaterstaat met de provincie Zuid-Holland afspraken gemaakt om er voor te zorgen dat bij een storing van de Spijkenisserburg de Hartelbrug beschikbaar blijft voor het wegverkeer. Hierdoor blijft Voorne Putten voor de hulpdiensten bereikbaar.
Hoeveel incidenten moeten er plaatsvinden voordat u beseft dat Spijkenisse een volwaardige Spoedeisende Hulp nodig heeft die 24/7 open is?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft mij laten weten dat zij geen meldingen heeft ontvangen van incidenten. Er is geen sprake van overschrijding van de 45 minutennorm. De acute zorg in de regio is voldoende bereikbaar en beschikbaar. Zowel de verzekeraar als de regionale ambulancedienst houden de aanrijtijden nauw gezet in de gaten.
Een hausse aan aanvragen NB-wetvergunningen |
|
Henk Leenders (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Run boeren op vergunning uit vrees voor PAS» in Boerderij Vandaag van 5 februari 2015?1
Ja.
Klopt het dat Gelderland 400 aanvragen voor een NB (Natuurbeschermings)-wetvergunning heeft ontvangen sinds 1 januari en dat Noord-Brabant 1.100 aanvragen voor een NB-wetvergunning in behandeling heeft?
Gelderland heeft op dit moment ca. 400 aanvragen in behandeling, waarvan er 115 sinds 1 januari zijn ingediend. Noord-Brabant heeft inderdaad ongeveer 1100 aanvragen voor een Nb-wetvergunning in behandeling.
Klopt het dat als deze NB-wetvergunningen verleend zouden worden de nieuw vergeven stikstofruimte zal moeten worden afgetrokken van de ruimte die de PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) straks zal geven? Om hoeveel ruimte zal dit naar verwachting gaan?
Nieuwe ontwikkelingen zijn enkel mogelijk wanneer kan worden aangetoond dat deze geen negatieve effecten in Natura 2000-gebieden veroorzaken. Hoeveel van de huidige aanvragen voor een NB-wetvergunning kunnen worden gehonoreerd, is vooral afhankelijk van de mogelijkheden voor extern salderen. Er kan nu nog geen stikstofruimte – zogenaamde ontwikkelingsruimte – worden uitgegeven. Het verlenen van deze vergunningen heeft geen gevolgen voor de ruimte die met de PAS gecreëerd wordt.
Verwacht u, gegeven het feit dat voor deze provincies alle natuurgebieden al overbelast zijn met stikstof, het voorstelbaar dat deze NB-wetvergunningen zonder de PAS kunnen worden verleend?
De mogelijkheden voor het verlenen van vergunningen zijn vanwege de stikstofoverbelasting beperkt. De PAS is onder meer opgezet om vergunningverlening te vergemakkelijken.
Hoe gaat u samen met de provincies voorkomen dat er van tevoren een beslag gelegd gaat worden op de PAS-ruimte?
Kunt u verzekeren dat de aanvragen gedaan vóórdat de PAS in werking treedt, geen voorrang krijgen bij toekenning van PAS-ruimte?
Het bericht dat de voorzitter van de politievakbond zijn vriendin via het ministerie van V&J aan een baan hielp |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Voorman politiebond ACP hielp vriendin aan baan via ministerie»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de volgende passage: «De voorzitter van de grootste politievakbond ACP heeft zijn vriendin aan een baan geholpen bij een cruciaal onderzoek naar de Nationale Politie. Het verantwoordelijke Ministerie van Veiligheid en Justitie zag deze belangenverstrengeling door de vingers, om de steun van de machtige bond niet te verliezen»? Bevat deze passage feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke?
In de aanloop naar de totstandkoming van de Politiewet 2012 heb ik met vele partijen gesprekken gevoerd, vanzelfsprekend ook met de politievakbonden. Daarbij is door de politievakbonden onder meer aandacht gevraagd voor het belang van cultuurverandering bij de vorming van de nationale politie. De vorming van nationale politie betreft immers niet alleen een (organisatorische) structuurverandering. Dat was en is terecht een belangrijk element in de vorming van nationale politie. In het inrichtingsplan en het realisatieplan van de politie is hieraan dan ook de nodige aandacht besteed. Ook uw Kamer heeft bij verschillende gelegenheden het belang van cultuurverandering benadrukt.
In de gesprekken met de politievakbonden ben ik overeengekomen de cultuurverandering bij de politie te monitoren op basis van wetenschappelijk onderzoek. De vakbonden hebben geadviseerd prof. dr. P. Tops, op dat moment lid van het College van Bestuur van de Politieacademie, een instrument te laten ontwikkelen. Hij was daarvoor de aangewezen persoon als wetenschapper met veel deskundigheid op het gebied van politie en omdat hij vanuit zijn functie bij de Politieacademie nauw betrokken was bij de vorming van nationale politie. De heer Tops was bereid een dergelijk instrument te ontwikkelen, maar heeft omwille van andere prioriteiten na zijn vertrek als lid van het College van Bestuur hiervan moeten afzien. In overleg met alle betrokkenen is de keuze daarna gevallen op prof. dr. A.B. Hoogenboom, politiewetenschapper en onder meer verbonden aan Nyenrode Business Universiteit. Ook de heer Hoogenboom heeft veel onderzoek gedaan naar de politiecultuur.
Tijdens de voorbereidende gesprekken met de heer Hoogenboom bleek het medewerkers van mijn ministerie dat de heer Hoogenboom voornemens was de partner van de heer Van de Kamp op te nemen in zijn onderzoeksteam. Zoals gebruikelijk, en zoals in de opdrachtbrief geformuleerd, heeft een onderzoeker de vrijheid zijn team naar eigen inzicht samen te stellen. De partner van de heer Van de Kamp was op dat moment reeds werkzaam bij de politie, namelijk bij de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland, en werd door de heer Hoogenboom gepresenteerd als één van de promovenda die hij samen met andere medewerkers van binnen en buiten de politie voor dit project wilde inzetten. Hij gaf daarbij aan dat zij ervaring heeft met het doen van onderzoek binnen de politie en beschikte over conceptuele kennis over de (inter)nationale politiecultuur. Haar te betrekken bij het onderzoek was daarmee inhoudelijk een begrijpelijke keuze. Omdat de heer Van de Kamp reeds had aangegeven geen zitting te nemen in de in te richten stuurgroep was er voor mijn ministerie niet alleen geen titel maar ook overigens geen enkele reden de partner van de heer Van de Kamp te weren uit het onderzoeksteam van de heer Hoogenboom. Ook de latere melding van de heer Hoogenboom dat zij geen deel meer uitmaakte van zijn onderzoeksteam is door medewerkers van mijn ministerie voor kennisgeving aangenomen, gezien de vrijheid die de onderzoeker heeft gekregen om zijn team samen te stellen of te wijzigen.
Is het waar dat de genoemde voorzitter van de politievakbond ACP in 2012 zijn steun aan vorming van de nationale politie geheel of gedeeltelijk heeft (mede) laten afhangen van het financieren en gebruiken van de Cultuurmonitor? Zo ja, is het bestaan van die monitor dan ook mede te danken aan die wens van deze voorzitter? Zo nee, wat is er niet waar?
Zie antwoord vraag 2.
Was het de wens van de politievakbond ACP om de Cultuurmonitor te krijgen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wiens wens was dat dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Is er enigerlei wijze afgeweken van de inkooprocedures rondom de Cultuurmonitor? Zo ja, op welke wijze?
De procedures van het Ministerie van Veiligheid en Justitie schrijven voor dat bij het verstrekken van opdrachten boven 50.000 euro een drietal offertes wordt aangevraagd om zodoende door concurrentie een marktconforme prijs te krijgen, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om daarvan af te wijken. In dat laatste geval moet er expliciet toestemming worden verkregen van het bevoegde gezag en moet het naast hogere gezag van deze beslissing in kennis worden gesteld. Dit moet schriftelijk worden vastgelegd, ook als voorwaarde voor de betaling van facturen. In het onderhavige geval is de laatstgenoemde procedure ordentelijk gevolgd.
De kosten bedroegen 87.500 euro ex BTW. De heer Hoogenboom heeft verschillende medewerkers, waaronder van de Politieacademie, in zijn onderzoeksteam opgenomen. Het precieze aantal is mij niet bekend en is zoals gesteld de verantwoordelijkheid van de opdrachtnemer.
Is het waar dat de hoofdonderzoeker van het onderzoeksteam van de Cultuurmonitor een vermeende dubbelrol van de voorzitter van de politievakbond en zijn vriendin heeft geconstateerd? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de genoemde voorzitter van de politievakbond ACP zijn steun aan de Cultuurmonitor heeft ingetrokken? Zo ja, wanneer en waarom, hoe gaat dat intrekken van die steun in de praktijk in zijn werk en wat waren de gevolgen daarvan voor de voortgang of openbaarmaking van het project?
De politievakbonden hebben op 30 oktober 2013 de medewerking aan de totstandkoming van de cultuurmonitor opgeschort. Dat betekende niet dat men geen cultuurmonitor wilde. Steun voor dit doel is nimmer ingetrokken. Men wilde de ontwikkelingen van de cultuurmonitor kritisch kunnen volgen en uiteindelijk wetenschappelijk (laten) toetsen. Dat heeft als gevolg gehad dat de vertegenwoordiger van de politievakbonden, dat was dus niet meer de heer Van de Kamp, zich heeft teruggetrokken uit de stuurgroep. Voor de ontwikkeling van het instrument heeft dat geen gevolgen gehad.
Is het waar dat de Cultuurmonitor niet openbaar wordt? Zo ja, heeft dat op enigerlei wijze te maken met de bemoeienis van de genoemde voorzitter van de politievakbond ACP en zo ja, op welke wijze? Zijn er andere redenen waarom de Cultuurmonitor niet openbaar wordt? Zo nee, wanneer wordt de Cultuurmonitor dan wel openbaar?
Op 19 juli 2013 heb ik de heer Hoogenboom de opdracht verstrekt tot het ontwikkelen van een wetenschappelijk instrument. In mijn voortgangsbief over de vorming van de nationale politie van 29 oktober 2013 heb ik uw Kamer gemeld dat de heer Hoogenboom het instrument zou ontwikkelen.
Op basis van een positief advies van de stuurgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van mijn departement, de Inspectie Veiligheid en Justitie, de politie, het WODC en de politievakbonden, zou ik het instrument vaststellen, zo is in de opdracht aangegeven. Op 13 mei 2014 heeft de heer Hoogenboom zijn instrument aan het ministerie aangeboden. De leden van de stuurgroep waren van oordeel dat dit instrument niet voldeed om de gewenste cultuurverandering binnen de politie te monitoren. Toepassing van dit instrument zou niet bevorderlijk zijn voor de benodigde ontvankelijkheid binnen de politieorganisatie om te werken aan de gewenste cultuurverandering. Daarnaast oordeelde het wetenschappelijk lid van de stuurgroep dat het instrument niet voldoet aan de reguliere wetenschappelijke criteria (ook in termen van transparantie en herhaalbaarheid). Zo ontbraken een onderbouwing van gemaakte keuzes en een verantwoording van de aanpassing van een bestaand instrument, bestaande uit verschillende items, naar een nieuw instrument op de politie toegesneden. Tot slot achtte de Inspectie Veiligheid en Justitie zich onvoldoende gekwalificeerd om op basis van dit instrument cultuurverandering bij de politie te monitoren. Daar er geen positief advies voorlag van de stuurgroep wordt het instrument niet ingezet binnen de politie.
Ik heb ervoor gekozen om op basis van de discussies in de stuurgroep en de ervaringen met het ontwikkelen van een monitorinstrument een andere benadering te kiezen. Het nieuwe instrument is niet gericht op het meten van de cultuurverandering bij de politie, maar op het bijdragen daaraan. Het is gericht op het genereren van verbetersuggesties ten aanzien van de politiecultuur, die bij het politiebrede veranderingsproces kunnen worden benut. De opdracht tot dat longitudinaal, meerjarig instrument is onder regie van het WODC aanbesteed en wordt momenteel uitgevoerd, zoals ik uw Kamer in de voortgangsrapportage van 6 november 2014 heb laten weten.
Wat zijn de kosten van het project Cultuurmonitor en waaruit bestaan die kosten? Hoeveel fte's waren bij dat project betrokken?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat het ministerie «akkoord is gegaan» met de rol van de genoemde vrouw bij de Cultuurmonitor? Zo ja, is daar een integriteitsweging aan te pas gekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u schetsen hoe de gunning van het project volgens de geldende richtlijnen is afgehandeld?
Zie antwoord vraag 5.
De uitbetaling van zorgverleners van pgb-houders door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) |
|
Mona Keijzer (CDA), Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u zich voorstellen dat pgb-houders die contracten van anderen – inclusief burgerservicenummer (BSN) – teruggestuurd krijgen, bang zijn dat óók hun gegevens elders terechtkomen?1
Ja, dat kan ik me voorstellen. Incidenten met persoonsgegevens betreur ik zeer. Bij de SVB wordt thans niet centraal geadministreerd hoe vaak dit voorkomt. Daar waar dergelijke meldingen bij de SVB bekend worden, wordt direct geacteerd. De SVB heeft de interne controle op dit terrein inmiddels aangescherpt.
In hoeveel gevallen zijn contracten van pgb-houders bij anderen terechtgekomen dan de feitelijke eigenaar van de gegevens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat persoonlijke gegevens bij derden terechtkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel zorgverleners verdienen via een pgb een vast maandloon – en zijn daarmee «maandloner» – en hoeveel zorgverleners werken op declaratiebasis? Wat zijn de absolute getallen en wat is de verhouding in percentages? Kunt u de cijfers uitsplitsen in Wlz-pgb, Wmo2015-pgb en Jeugdwet-pgb?
Op 10 februari bedroeg het aantal betalingen voor vaste maandloners en instellingen die op basis van een vaste prijsafspraak betaald krijgen 68.000. Daarbij is ook de instroom na 30 januari jl. meegenomen. De SVB geeft aan dat zij de huidige werkvoorraad doorgelopen hebben op «januari-maandloners». Indien zich na de laatste betaaldatum van 16 februari nog budgethouders melden, dan worden zij met voorrang behandeld in het Rapid Response Team. Het aantal zorgverleners op declaratiebasis bedraagt naar schatting 130.000. Binnen de korte termijn voor beantwoording van voorliggende vragen is het niet mogelijk om een uitsplitsing te geven in Wlz-pgb, Wmo-pgb en Jeugdwet-pgb. Ik zal uw Kamer deze gegevens zo spoedig mogelijk toezenden.
Wanneer u niet over de in vraag 5 gevraagde cijfers beschikt, kunt u dan per categorie laten weten waarom deze cijfers niet bekend zijn?
Zie mijn reactie op vraag 4.
Hoe kan het zijn dat u op 4 februari 2015 zegt dat «zo veel mogelijk» maandloners, te weten 59.000, betaald zijn2, terwijl de SVB op 6 februari er melding3 van maakt dat nog eens 19.000 maandloners betaald zijn? Vindt u 30% ontbrekende uitbetaling «zo veel mogelijk»?
De 59.000 waarover ik heb gesproken in mijn brief, betreft die hulpverleners waarvoor een vaste maandelijkse vergoeding is afgesproken (vaste maandloners en instellingen die op basis van een vaste prijsafspraak betaald krijgen). Hieronder vallen onder andere de hulpverleners die een salaris van hun budgethouder krijgen. Dit aantal was op 10 februari toegenomen met 9.000 tot 68.000. Bij de 19.000 waar u in de vraagstelling naar verwijst wordt ook het aantal declaraties meegenomen die gebaseerd zijn op een vaste arbeidsrelatie met variabel aantal uren. Het betreft dus andere categorieën.
Hoeveel van de mensen die declaraties via «mijnsvb» (urenbriefjes) hebben geüpload hebben betaald gekregen? Verwacht u dat de problemen met de betalingen zich zullen herhalen bij de volgende uitbetalingsronde? Zo nee, waarom niet?
De SVB verwacht op basis van het huidig aantal geregistreerde budgethouders in totaal ca. 130.000 declaraties en facturen insturen. Op dit moment zijn er ca. 51.000 declaraties ontvangen door de SVB, waarvan ca. 30% via de portal binnen zijn gekomen en ca. 70% per post. De verwerking van ingediende declaraties via «MijnPGB» verloopt conform afspraak en deze worden binnen 5 à 10 dagen betaald.
De verwerking van ingediende declaraties zal naar verwachting in de toekomst beter verlopen bijvoorbeeld omdat een groot deel van de zorgovereenkomsten volledig zijn verwerkt in het systeem.
Hebben alle 32 zorgkantoren de gegevens van pgb-houders overgedragen aan de SVB? Zo nee, welke nog niet en waarom niet?
De SVB ontvangt nog regelmatig gegevens van budgethouders, zowel via gemeenten als via zorgkantoren. Dit betreft onder andere gegevensstroom met betrekking tot de oorspronkelijke non respons. Daarnaast is er een gegevensstroom richting de SVB uit hoofde van de afspraken die voortvloeien uit de terugvalscenario’s die in werking zijn getreden (waarover ik uw Kamer in mijn brief van 20 januari jl. (kenmerk 712988-132229-LZ) heb geïnformeerd). Ten slotte vindt er een permanente gegevensstroom plaats als gevolg van nieuwe instroom en mutaties op de gegevens van huidige budgethouders.
Hebben alle gemeenten de gegevens van pgb-houders overgedragen aan de SVB? Zo nee, welke nog niet en waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Uit hoeveel mensen bestaat het Rapid Response Team en waar is dit gehuisvest? Hoeveel mensen hebben zich aangemeld bij het Rapid Response Team voor hulp en hoeveel mensen zijn werkelijk (bijvoorbeeld met een voorschot) geholpen?
Het Rapid Response Team (RRT) is gehuisvest bij het SVB servicecentrum PGB in Utrecht en is sinds maandag 9 februari volledig operationeel. Er is 6 fte vrijgemaakt voor de uitvoering van het RRT, ondersteunt door een schil van 5 vaste backoffice medewerkers. Het RRT is in het leven geroepen om specifieke zaken die geen verder uitstel kunnen verdragen met voorrang op te pakken. In dit team worden zaken via Per Saldo, VWS, SVB en VNG aangeleverd. Daar vindt tevens prioritering plaats.
Inmiddels zijn 168 cases opgelost, 140 cases zijn op dit moment in behandeling.
Met Per Saldo is permanent overleg over de casuïstiek. Per Saldo heeft aangedrongen op een verhoging van de capaciteit van het RRT om meer urgente zaken met voorrang te kunnen oppakken. Dit wordt momenteel met de SVB uitgewerkt. De procedures rond het RRT worden voortdurend gemonitord en waar nodig verbeterd.
Kunt u toelichten hoe het komt dat ook bij de budgethouders die reeds voor 1 januari 2015 de SVB de uitbetaling lieten regelen het uitbetalen van het pgb fout gaat aangezien deze al in het computersysteem zaten?
De werkwijze rond de uitbetaling van pgb’s is ook voor deze budgethouders gewijzigd. Voorheen werd het budget op rekening van de budgethouders gestort, die dan zelf de zorgverlener betaalde. Nu betaalt de SVB op basis van de zorgovereenkomst en declaraties het budget achteraf aan de zorgverlener.
Bij hoeveel pgb-houders zijn sommige hulpverleners wél uitbetaald en andere niet, terwijl alle hulpverleners zogenaamde maandloners zijn?
Ik ga ervan uit dat in de vraagstelling wordt gedoeld op zorgverleners met een vaste arbeidsrelatie en een vast aantal uren (maandloners en instellingen die op basis van een vaste prijsafspraak betaald krijgen). De situatie dat de ene zorgverlener wél en de andere niet is uitbetaald kan voorkomen als gevolg een niet gelijktijdige verwerking van de zorgovereenkomsten. Het aantal gevallen waarbij dit zich heeft voorgedaan is niet bekend.
Kunt u de Kamer de volgende stukken sturen die samenhangen met de stuurgroep-trekkingsrecht4:
Ik zal de besluitstukken van het programma «pgb trekkingsrecht» betrekken bij de evaluatie die ik uw Kamer heb toegezegd in het debat van 4 februari. Daarover kunt u alsdan met mij in gesprek gaan.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor donderdag 12 februari om 11 uur?
De vragen zijn zo snel als mogelijk was beantwoord.
Het bericht dat burgers kansloos zijn bij een geldruzie met een bedrijf |
|
Michiel van Nispen |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Consumentenbond en de conclusie dat burgers kansloos zijn bij een geldruzie met een bedrijf?1
Het artikel in de Geldgids van februari/maart 2015, waarnaar het bericht in de Metro van 6 februari 2015 verwijst, is gebaseerd op waarnemingen die de Geldgids eind 2014 heeft gedaan bij diverse kantonzaken tussen bedrijven en burgers. In dit artikel wordt gesteld dat burgers er belang bij hebben een betalingsgeschil met een bedrijf langs andere weg dan die van een juridische procedure op te lossen. De conclusie dat burgers kansloos zijn bij een geldruzie met een bedrijf wordt in het artikel niet getrokken.
Klopt het dat in 84% van de zaken die bij de kantonrechter spelen de consument geen advocaat in de arm heeft genomen? Zo nee, waarom niet en in hoeveel gevallen dan wel?
De Raad voor de Rechtspraak heeft onderzocht wat bij civiele dagvaardingszaken (niet-verstekzaken) het aandeel gedaagde natuurlijke personen was zonder advocaat. Dit bleek 84%. Bij dagvaardingszaken (niet-verstekzaken) arbeidsrecht was het aandeel gedaagde natuurlijke personen zonder advocaat 59%. Bij de kantonrechter worden naast dagvaardingszaken ook verzoekschriften arbeidsrecht (ontbindingsverzoeken) behandeld. Van deze zaken wordt geen percentage (met of zonder advocaat) gegeven. Bij dagvaardingszaken (niet-verstekzaken) huurrecht was het aandeel gedaagde natuurlijke personen zonder advocaat 77%.
Wat is de hoogte van dat percentage als het (ex-)werknemers betreft die een geschil hebben met hun (ex-)werkgever?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de hoogte van dat percentage als het (ex-)huurders betreft die een geschil hebben met hun (ex-)verhuurder?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de redenen dat consumenten, (ex-)werknemers en (ex-)huurders ertoe besluiten geen advocaat in de arm te nemen in kantonzaken? Indien die gegevens niet bekend zijn, is het mogelijk om die toch te achterhalen?
Voor een procedure bij de kantonrechter geldt geen verplichte procesvertegenwoordiging. De kantonrechter behandelt geschillen met een financieel belang tot 25.000 euro. In veel gevallen zijn dat geschillen van een geringe juridische complexiteit, waarbij de nadruk ligt op een snelle, laagdrempelige besluitvorming. Dit komt tot uiting in het informele karakter van de kantonrechtspraak. Overigens kunnen rechtzoekenden die daarvoor in aanmerking komen ook aanspraak maken op gesubsidieerde rechtsbijstand voor geschillen waarvan de kantonrechter bevoegd is kennis te nemen.
De competentiegrens van de kantonrechter is op 1 juli 2011 verhoogd, zodat rechtzoekenden met een civiel geschil sindsdien vaker kunnen kiezen om zonder hulp van een advocaat te procederen. Ook kan de rechtzoekende ervoor kiezen om zich te laten bijstaan door een andere deskundige dan een advocaat, zoals bijvoorbeeld een rechtsbijstandsverzekering, een vakbond of een gerechtsdeurwaarder. De verhoging van de competentiegrens wordt momenteel door het WODC geëvalueerd. In de tweede fase van het onderzoek worden voor geschillen die sinds 1 juli 2011 tot de competentie van de kantonrechter behoren onder meer de vragen beantwoord in welke mate burgers nog gebruik maken van rechtsbijstandverleners en welke rechtsbijstandverleners zij inschakelen. Dit onderzoek is naar verwachting eind 2015 gereed.
Is het aantal zaken dat bij de kantonrechter speelt en waarbij consumenten, (ex-)werknemers en (ex-)huurders geen advocaat in de arm hebben genomen gestegen de afgelopen jaren gestegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe komt dat en welke rol hebben de bezuinigingen op de gefinancierde rechtsbijstand hierbij gespeeld?
Allereerst moet worden opgemerkt dat de bezuinigingen op de gesubsidieerde rechtsbijstand slechts een deel van de rechtzoekenden die bij de kantonrechter procederen raken, namelijk de Wet op de rechtsbijstand (Wrb)-gerechtigden. Veranderingen in het percentage rechtzoekenden dat zonder advocaat bij de kantonrechter procedeert kunnen daarom mogelijk niet geheel uit het gedrag van Wrb-gerechtigden worden verklaard. Verder moet worden opgemerkt dat de keuze van een Wrb-gerechtigde om al dan niet een advocaat in de arm te nemen van veel factoren afhankelijk is. Veranderingen in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand vormen één van deze factoren, maar hoeven voor de rechtzoekende bij zijn keuze niet doorslaggevend te zijn. Er is derhalve geen rechtstreeks verband tussen de bezuinigingen op de gesubsidieerde rechtsbijstand en het percentage burgers dat zonder advocaat bij de kantonrechter procedeert. Overigens blijkt uit het onderzoek van de Raad voor de Rechtspraak dat dit percentage is afgenomen van circa 86% in 2011 tot 81% in 2014. Er treden dus in meer zaken advocaten op voor procespartijen.
Zal het aantal zaken dat bij de kantonrechter speelt en waarbij consumenten, (ex-)werknemers en (ex-)huurders geen advocaat in de arm nemen de komende jaren stijgen door de bezuinigingen op de gefinancierde rechtsbijstand? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welk aantal?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat consumenten, (ex-)werknemers en (ex-)huurders verzekerd moeten zijn van goede rechtsbijstand als de wederpartij naar de rechter is gestapt, vooral als ze geen rechtsbijstandverzekering hebben, deze het geschil niet in behandeling kan nemen of het geschil niet behandeld kan worden door een geschillencommissie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier kunt u dat nog garanderen?
De essentie van kantonrechtspraak is dat rechtzoekenden door het informele en laagdrempelige karakter van de procedure zonder hulp van een advocaat bij de kantonrechter kunnen procederen. Het maakt daarbij niet uit of zij optreden als eisende of als gedaagde partij. Zo een rechtzoekende dit wenst kan hij zich in de procedure door een advocaat of andere rechtshulpverlener laten bijstaan. De keuze om al dan niet een advocaat of andere rechtshulpverlener in te schakelen berust bij de burger, die daardoor ook meer grip heeft op de kosten van de procedure.
Heeft u kennisgenomen van de rapportages waaruit blijkt dat de EU honderden woningen laat verrijzen voor Palestijnen in de zogenaamde C-gebieden op de West Bank?1 Hoe beoordeelt u de rechtmatigheid van deze ontwikkeling?
Ja, ik ben bekend met het artikel. Het is gebaseerd op een rapport van Regavim, een Israëlische NGO die financiering heeft ontvangen van onder meer gemeenteraden van Israëlische nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever.
De EU ondersteunt uit humanitaire overwegingen lokale Palestijnse gemeenschappen in Area C. Het rapport verwijst met name naar de situatie van bedoeïenen. Deze gemeenschappen staan onder grote druk van gedwongen verhuizing naar andere delen van de Westelijke Jordaanoever, onder meer door stelselmatige afwijzingen van bouwvergunningen. Als gevolg van het ontbreken van de vergunningen staan de gemeenschappen bloot aan een verhoogd risico op sloop van hun huizen en tenten en andere basisvoorzieningen. Het kabinet is, zoals de EU en de VN, zeer bezorgd over het hoge aantal gevallen afgelopen jaar waarin is overgegaan tot sloop van huizen van Palestijnen in de Palestijnse Gebieden. In 2014 zijn in Area C en Oost Jeruzalem 590 Palestijnse gebouwen gesloopt, waardoor 1177 mensen hun huis kwijtraakten, het hoogste aantal sinds 2008.
Israël biedt de bedoeïenen in Area C een alternatieve locatie aan voor hervestiging, in een stedelijke omgeving. Die locatie is echter niet verenigbaar met de traditionele manier waarop bedoeïenen leven. Door de omstandigheden waarin zij nu leven kunnen zij bovendien niet vrij beslissen of zij willen blijven op de plek waar zij nu wonen of te verhuizen. De EU biedt in overleg met de betrokkenen simpele behuizing en andere installaties om de gemeenschappen in staat te stellen in hun basisbehoeften te blijven voorzien op de plek waar zij wonen. Via diplomatieke en politieke contacten dringt de EU aan op waarborgen van de rechten van Palestijnse gemeenschappen in bezet gebied.
Deze voorzieningen voor de Palestijnse bevolking zijn in lijn met het internationaal recht. Area C maakt onderdeel uit van de door Israël bezette gebieden. Israël heeft als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht specifieke verplichtingen jegens de Palestijnse bevolking. Zo is gedwongen verplaatsing van de burgerbevolking van het bezette gebied niet toegestaan. In de Oslo akkoorden was voorzien dat Israël voor een periode van 5 jaar de verantwoordelijkheid voor civiel bestuur en veiligheid in Area C zou hebben, maar deze laten Israëls verplichtingen op basis van het bezettingsrecht onverlet.
Kunt u nader uitleggen welke betrokkenheid de EU precies heeft bij deze bouwwerken? Op welke wijze wordt deze bouw gesteund (financieel, diplomatiek of anderszins) door de EU? Hoeveel geld heeft de EU hieraan reeds gespendeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de betreffende bouwwerken niet evident in strijd met het internationaal recht én in strijd met de Oslo-akkoorden die aan Israel de volledige bestuurlijke verantwoordelijkheid hebben gegeven over de C-gebieden op de West Bank?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het bericht dat het hier gaat om permanente woonstructuren, die zelfs voorzien zijn van het EU-logo?
Het gaat om verschillende soorten bouwwerken die noodzakelijk zijn om te kunnen blijven leven. De EU plaatst er een logo op, om de humanitaire hulp door de EU zichtbaar te maken.
Creëert de EU hiermee geen eenzijdige «feiten op de grond», een verwijt dat de EU ook regelmatig in de richting van Israël maakt? Acht u dit wenselijk en bevorderlijk voor het vredesproces?
Hiermee worden geen nieuwe feiten gecreëerd. Het gaat immers om Palestijnse groepen die er al woonden. Juist door de hulp te geven wordt voorkomen dat er nieuwe feiten gecreëerd worden. Hiermee draagt de EU bij aan het voorkomen van een verdere verslechtering in de Palestijnse Gebieden en daarmee is het bevorderlijk voor het vredesproces.
Ziet u aanleiding om genoemde illegale bouwwerken in Europees verband aan te kaarten en te bevorderen dat de EU onmiddellijk haar medewerking, indien bewezen, aan het creëren van feiten op de grond stopt?
Nee
Het bericht dat bijna twee derde van de gevangenen allochtoon is |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Twee op drie gevangenen allochtoon»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de reden is van het gegeven dat 62,8% van de gevangenen allochtoon is, wetende dat ook na correctie van de sociaaleconomische achterstand de oververtegenwoordiging in de criminaliteit blijft bestaan?2
De onderzoekers van het door u aangehaalde onderzoek stellen dat uit het onderzoek naar voren komt dat zelfs na correctie voor een aantal sociaaleconomische achtergrondvariabelen de waarschijnlijkheid voor het verdacht worden van een strafbaar feit aanzienlijk groter is voor niet-Westerse minderheidsgroepen dan voor autochtone Nederlanders. De verschillen blijken het grootst bij jonge mannen van Marokkaanse en Antilliaanse afkomst. Over dit fenomeen is een groot aantal wetenschappelijke publicaties beschikbaar die geen eenduidige verklaringen geven. Enkele onderzoekers dragen culturele factoren aan, zoals verschillen in normen en waarden en het omgaan met autoriteit. Zoals verwoord in de brief van 23 mei 2014 kiest het Kabinet, in samenwerking met gemeenten, daarom voor een generieke aanpak van dit fenomeen met maatwerk waar nodig 3. Bij de aanpak is zowel aandacht voor het voorkomen van probleemgevallen, als het stevig aanpakken van grensoverschrijdend gedrag.
Wat is de reden dat specifiek Marokkanen en Antillianen 22 tot zelfs 24 keer vaker verdachte zijn van vermogensdelicten met geweld dan autochtonen en Marokkanen ook tot zes vaker verdachte zijn van enkelvoudige geweldsdelicten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van opvatting dat ook culturele factoren een grote rol spelen in crimineel gedrag van allochtonen? Zo ja, om welke factoren gaat het volgens u? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek na 2000 lange tijd slechts geregistreerd op het geboorteland van gedetineerden? Wordt de huidige, specifiekere vorm van registratie gehandhaafd?
Sinds kort is het CBS in staat om registergegevens van de Dienst Justitiële Inrichtingen over gedetineerden te verrijken met informatie uit het SSB (Sociaal-Statistische Bestanden), waardoor het CBS nu ook kan publiceren naar herkomst (geboorteland van ouders). In het verleden ontbrak deze mogelijkheid. De nieuwe tabel naar geslacht, leeftijd en herkomst zal jaarlijks in het tweede kwartaal worden geüpdatet met informatie.
De opkomst van drunkorexia |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Eerst veel drank, en dan te weinig eten»?1
Ja.
Wat is er bij u bekend over de gezondheidseffecten van drunkorexia?
«Drunkorexia» is geen psychiatrische stoornis. Het refereert aan gedrag dat zich kenmerkt door een combinatie van overmatig alcoholgebruik en een ongezonde levensstijl door slecht/onvoldoende eten. De negatieve effecten van overmatig alcoholgebruik zijn onder andere verhoogde kans op kanker en leverziektes en een negatieve invloed op bijna alle organen. Te weinig eten kan onder andere leiden tot maag-/darmklachten, hartritmestoornissen en haaruitval.
Heeft u inzicht in de omvang van drunkorexia? Heeft u inzicht in risicogroepen? Zo ja, hoe groot is het probleem en komt het probleem voornamelijk voor bij studenten of ook bij andere groepen? Zo nee, bent u bereid hier snel onderzoek naar te doen?
Ik heb geen inzicht in dit specifieke gedrag. Navraag bij het Trimbos-instituut leert dat er over dit gedrag geen signalen of vragen binnenkomen via instellingen voor verslavingszorg of de alcoholinfolijn. Ook via andere instanties (gespecialiseerde eetstoornis instellingen) komen geen signalen binnen over dit fenomeen. Vooralsnog zie ik geen reden hier nader onderzoek naar te doen.
Welke activiteiten onderneemt u in het voorkomen van drunkorexia? Welke verantwoordelijkheden hebben veldpartijen en hoe vullen zij die in?
Er worden geen activiteiten ondernomen die zich specifiek richten op het voorkomen van «drunkorexia». In bredere zin benadruk ik het belang van een gezonde leefstijl en ik zet daarbij onder andere in op een gezond gewicht. Hierbij is aandacht voor de preventie van zowel onder- als overgewicht. Op de website van het Voedingscentrum is hierover informatie te vinden. Daarnaast faciliteer ik via het Trimbos-instituut publieksvoorlichting om te voorkomen dat (jong) volwassenen teveel alcohol drinken en zichzelf op die manier schade toebrengen. Vooralsnog zie ik geen noodzaak om voor de specifieke problematiek rondom «drunkorexia» aanvullende (voorlichtings)maatregelen te nemen.
Worden risicogroepen voorgelicht over de gezondheidsrisico’s van drunkorexia? Zo ja, besteedt de voorlichting ook aandacht aan het feit dat drunkorexia het lijf van buiten gezond doet lijken, maar de gezondheid in het lichaam juist ernstig schaadt? Zo nee, bent u bereid met veldpartijen voorlichting te realiseren?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een overzicht geven van het hulpaanbod in Nederland voor mensen met drunkorexia? Acht u het hulpaanbod voldoende om in de vraag te voorzien?
Mensen die last hebben van fysieke en mentale klachten die geassocieerd worden met «drunkorexia» kunnen daarvoor terecht bij de huisarts en de praktijkondersteuner GGZ. Inmiddels beschikt 70% van de huisartsen over een praktijkondersteuner GGZ, onder andere als gevolg van de verruiming van de middelen daarvoor.
Zijn er gegevens bekend over de effectiviteit van het beschikbare hulpaanbod? Zo ja, acht u het hulpaanbod voldoende effectief? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen naar de effectiviteit?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de huisarts niet beschikt over adequate kennis en interventies voor het bieden van hulp bij problematisch alcoholgebruik en een ongezond eetpatroon. Zo is er onder andere de NHG-standaard «Problematisch alcoholgebruik». Daarnaast kan de huisarts mensen met een ongezond eetpatroon adviseren naar de diëtist te gaan.
Zie ook https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/alcoholgebruik/cijfers-context/trends
Onder Trend zwaar alcoholgebruik volwassenen: Grootste groep zit in leeftijd van «studententijd» en zakt daarna behoorlijk.
Het bericht 'mug met virus groeit hard in poldermoeras' |
|
Bas van 't Wout (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Mug met virus groeit hard in poldermoeras»?1
Ja.
Wat is het huidige beleid om de verspreiding van ziekten door muggen die gevaarlijk zijn voor mens of dier te voorkomen en te monitoren?
De steekmuggen die op dit moment in Nederland voorkomen, spelen nog geen rol van betekenis in de verspreiding van infectieziekten onder mens of dier. Zowel wereldwijde als regionale veranderingen kunnen deze situatie in de toekomst mogelijk veranderen.
Het huidige beleid heeft als voornaamste onderdelen de signalering van ziekten die door muggen worden overgedragen op mens en dier, het verzamelen van gegevens over het verspreidingspatroon van inheemse en exotische muggen en het, indien nodig, bestrijden van exotische muggen.
Voor mijn beleid om de introductie van exotische muggen in Nederland te voorkomen verwijs ik naar mijn brief van 25 juni 2013 (Kamerstuk 32 793, nr. 96). In het verlengde van dit beleid heb ik het RIVM gevraagd om in samenwerking met het Centrum Monitoring Vectoren van de NVWA spoedig te adviseren over de problematiek, de mogelijkheden voor interventie en knelpunten ten aanzien inheemse muggen.
Hoe beschouwt u de recente ontwikkelingen en in het bijzonder het oprukken van diverse soorten muggen vanaf het Afrikaanse continent? Bent u bekend met de oorzaken hiervan? Zo ja, wat zijn deze? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bekend met het recent oprukken van muggen vanaf het Afrikaanse continent. Van situaties waarbij Afrikaanse vectoren oprukken of een bedreiging vormen voor de volksgezondheid is mijns inziens vooralsnog geen sprake. Wel is het langer bekend dat via importstromen van bijvoorbeeld gebruikte banden exotische muggen in Nederland terecht komen. Door het Centrum Monitoring Vectoren van de NVWA wordt daarop gemonitord en zo nodig wordt er bestreden. De uitbreiding van het leefgebied in het buitenland van steekmuggen, knutten en teken onder invloed van klimaatsverandering wordt in de monitoring ook nauwlettend gevolgd door het Centrum Monitoring Vectoren en het RIVM.
Deelt u de u de risico's van het West-Nijlvirus en van de knokkelkoorts zoals geschetst in het artikel? Zo ja, hoe gaat u hiermee om? Zo nee, waarom niet? Vindt u dit risico acceptabel voor de volksgezondheid in Nederland?
Nee, de risico’s zoals in het artikel omschreven, deel ik niet. De muggensoorten die het West-Nijl virus kunnen overdragen komen namelijk al overal in Nederland in grote getalen voor. Vernattingsprojecten, zullen dan ook niet tot een gewijzigde inschatting leiden van risico’s voor West-Nijl virus.
Voor wat betreft knokkelkoorts komen de muggen die dat overbrengen niet voor in de vernattingsgebieden. En de muggen die in vernattingsgebieden voorkomen, kunnen geen knokkelkoorts overbrengen.
Desalniettemin neem ik het knokkelkoortsvirus en de exotische muggen die dit wel kunnen overbrengen serieus. De introductie van deze muggen (zoals de tijgermug en de gelekoortsmug), monitoren we sinds 2009 uitvoerig en deze worden bestreden wanneer ontdekt. Berichtgeving die de tijgermug in verband brengt met West-Nijl virus is foutief, de tijgermug is zeker geen drijvende kracht achter een W West-Nijl virus-epidemie.
Bent u op de hoogte van de bestrijdingsrisico's en is Nederland voldoende voorbereid? Zo ja, welke maatregelen zijn er genomen om de komst en verspreiding van deze muggen in Nederland te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u van plan een onderzoek in te stellen om vast te stellen in hoeverre vernatting van natuurgebieden daadwerkelijk leidt tot meer muggen en dus ook tot muggen met ziekten als de knokkelkoorts? Zo nee, waarom niet? Op welke manier waarborgt u dat de natuur niet bijdraagt aan risico's voor de volksgezondheid?
Zie mijn antwoord op vraag 4. Verder heeft onderzoeksinstituut Alterra in 2009 reeds in opdracht van het Ministerie van EZ onderzoek gedaan naar de effecten van vernatting op de muggenstand (Verkenning van de steekmuggen en knuttenproblematiek bij klimaatverandering en vernatting; Alterra rapport nr. 1856). Daarnaast is er zeer recent in het Verenigd Koninkrijk onderzoek gedaan naar vectoren en vernatting van natuurgebieden en welke strategieën kunnen worden ontwikkeld om de volksgezondheidsrisico’s te verminderen. Uit deze onderzoeken komt naar voren dat met het creëren van nieuwe waterrijke gebieden nieuwe broedplaatsen voor muggen ontstaan, maar dat dit niet automatisch zal leiden tot overlast of een volksgezondheidsrisico.
Om de muggen- en knuttenpopulatie te kunnen voorspellen en beheersen, is in 2011 door Alterra een leidraad ontwikkeld voor terreineigenaren. Deze leidraad is bedoeld voor planvormers, inrichters en terreinbeheerders die betrokken zijn bij voorbereiding, uitvoering of begeleiding van projecten waarbij vernatting aan de orde is. De provincies, verantwoordelijk voor het natuurbeleid, kunnen draagvlak creëren onder terreinbeheerders en zorgen dat de leidraad wordt geïmplementeerd in het beheer.
Het RIVM werkt op dit moment in samenwerking met het Centrum Monitoring Vectoren van de NVWA aan een beleidsadvies over de inheemse muggenbestrijding. Zij neemt in het verlengde daarvan de connectie mee met de leidraad van Alterra om te komen tot een leidraad voor het risicomanagement van muggen ten behoeve van de volksgezondheid.
Hoeveel moerasachtig gebied waar de mug goed gedijt is er aanwezig in Nederland en hoeveel moerasachtig gebied bent u nog voornemens toe te voegen? Acht u dit geen risico voor de volksgezondheid zoals beschreven wordt in het artikel?
Sinds de decentralisatie van het natuurbeleid is het uitbreiden van moerasgebied in Nederland een taak van de provincies in het kader van het realiseren van het natuurnetwerk Nederland.
De opgaven die provincies hebben in het kader van waterberging of het natuurbeleid kan niet eenvoudig en zinvol worden doorvertaald naar een toename van toekomstige volksgezondheidsrisico. Bovendien is muggenoverlast niet synoniem met moerasachtig gebied; veel overlast staat geheel los van vernatting. Het onderzoek van Alterra uit 2009 geeft aan dat ook zonder natuurontwikkeling, de kans op meer muggen in Nederland zal toenemen.
Reeds genoemde en ingezette studies van Alterra, het RIVM en het Centrum Monitoring Vectoren hebben tot doel om een vinger aan de pols te houden en aanbevelingen te doen, ook richting provincies en terreinbeheerders, ten aanzien van de risico’s, of dat nu toename van muggen of ziekten betreft. Aangezien er geen actuele ziektelast ten gevolge van muggen wordt geconstateerd, wacht ik verdere adviezen van het RIVM over eventuele effecten ten aanzien van gezondheidsrisico’s hieromtrent af.
Kunt u een inschatting geven hoe groot de mogelijke risico’s voor de volksgezondheid zijn die de overheid neemt door het vernatten van natuur? Worden mogelijke risico’s voor de volksgezondheid meegewogen als argument om natuur al dan niet te vernatten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Indien risico’s voor de volksgezondheid niet meegewogen worden als argument om natuur al dan niet te vernatten, kunt u dan toezeggen om deze risico’s voortaan op te nemen in de het afwegingskader? Zo nee, waarom vindt u dat de mogelijke gezondheidsrisico’s voor onze inwoners van ondergeschikt belang zijn ten opzichte van het vernatten van natuur?
Zie antwoord vraag 7.