Een ter dood veroordeelde Iraniër |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Iran: Juvenile offender to be executed in a week gives harrowing torture account»?1 Is het waar dat is aangekondigd dat Saman Naseem, die veroordeeld is voor een misdaad die hij zou hebben begaan toen hij nog minderjarig was, zeer binnenkort in Iran wordt geëxecuteerd?
Ja. Berichtgeving over een daadwerkelijke uitvoer van deze executie op 19 februari jl. is tot op heden tegenstrijdig en vooralsnog niet door de Iraanse autoriteiten bevestigd.
Kunt u bevestigen dat het uitvoeren van de doodstraf volgens internationale verdragen, waar Iran partij bij is, verboden is wanneer het personen betreft die veroordeeld zijn voor misdaden die zijn begaan toen zij minderjarig waren?
Ja.
Kunt u bevestigen dat Saman Naseem is gemarteld tijdens het proces?
Nee.
Bent u bereid per direct contact te zoeken met uw Iraanse collega’s om hen te verzoeken de doodstraf niet te voltrekken en deze zaak te herzien?
Naar aanleiding van berichtgeving over de op handen zijnde executie van Saman Naseem heeft de EU, met steun van NL, bij de Iraanse autoriteiten gedemarcheerd. Daarnaast is er een EU-verklaring uitgegaan die de Iraanse autoriteiten oproept de executie niet uit te voeren. Nederland heeft ook in bilateraal verband zijn zorgen overgebracht en de Iraanse autoriteiten opgeroepen de executie van Saman Naseem tegen te houden.
Het bericht 'Imams hebben visum voor benefiet in Rijswijk al binnen' |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Imams hebben visum voor benefiet in Rijswijk al binnen»?1
Ja.
Klopt het dat aan de imams die uitgenodigd zijn voor de bijeenkomst in Rijswijk op 8 maart reeds een visum is verstrekt? Zo ja, kunt u aangeven om hoeveel personen het gaat, of ook aan personen een visum is geweigerd en hoeveel personen burgers van de EU zijn?
Zeven predikers waren uitgenodigd voor het geven van lezingen op 8 maart. Voor drie van deze predikers waren in eerste instantie visa verstrekt door Nederland. Deze visa zijn ingetrokken met het oog op de openbare orde, zoals verwoord in een brief van de NCTV. Twee sprekers waren in het bezit van een Schengenvisum dat eerder is afgegeven door een ander Schengenland. De overige sprekers verblijven rechtmatig in het Schengengebied.
Welke mogelijkheden ziet u om visa te weigeren aan radicale imams of reeds verleende visa in te trekken?
Voor sprekers die visumplichtig zijn, wordt bij de visumaanvraag bij de ambassade of het consulaat een check gedaan op grond van het Schengen Acquis. Het Schengen Acquis biedt de mogelijkheid visa af te wijzen of toegang te weigeren indien sprake is van een bedreiging voor de openbare orde, nationale veiligheid en/of internationale betrekkingen. Bij de beoordeling hiervan is grote zorgvuldigheid geboden met het oog op de rechtsstatelijkheid. Een spreker die in het verleden haat of geweld gepredikt heeft, kan op grond van bovengenoemde criteria een visum geweigerd worden. Ook indien een visum reeds is verleend, bestaat de mogelijkheid deze op basis van nieuwe informatie of omstandigheden in te trekken. Bijvoorbeeld omdat er (nieuwe) aanwijzingen zijn dat sprake is van een bedreiging van de openbare orde en/of de nationale veiligheid.
Ziet u gelet op het huidige dreigingsniveau, de maatschappelijke spanningen en de inzet van het actieplan voor bestrijding van radicalisering en jihadisme aanleiding om de toetsingscriteria voor visumverstrekking aan radicale predikers aan te scherpen, zoals destijds verzocht in de motie Van der Staaij?2
Daartoe zie ik geen aanleiding. De huidige toetsingscriteria geven ook nu de mogelijkheid om visa te weigeren als er sprake is van een bedreiging van de openbare orde, nationale veiligheid en/of internationale betrekkingen. Het kan voorkomen dat toetsing aan deze criteria ten tijde van de behandeling van de visumaanvraag een andere uitkomst oplevert dan wanneer die toetsing op een later moment na de visumverlening wordt uitgevoerd. Verder hebben alle aan het Schengen Acquis verbonden landen op basis van dit verdrag de mogelijkheid om een visum te weigeren op de gronden zoals genoemd in dit antwoord.
Bent u bereid om in EU-verband de ruime mogelijkheden voor radicale predikers om hun schadelijke invloed in andere lidstaten vrij te verspreiden te agenderen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de website van de Rijksoverheid plat lag door een DDoS-aanval |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Opstelten (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Ddos'ers wijzigden tijdens aanval rijksoverheid hun aanvalsmethode» en «rijksoverheid.nl was dupe van DDoS-aanval»?1
Ja.
In 2013 heeft u een brief naar de Kamer gestuurd met een aantal maatregelen om de weerbaarheid tegen DDoS-aanvallen te vergroten; kunt u per punt aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van de implementatie?2
In de brief d.d. 14 mei 2013 en de eerdere brief over DDoS-aanvallen op de bancaire sector d.d. 16 april 2013 zijn de volgende acties aangekondigd:
1) Het nog dit jaar actualiseren van de Nationale Cyber Security Strategie; 2) Een geïntensiveerde aanpak van «Botnets» (netwerken van geïnfecteerde computers die gebruikt kunnen worden bij een (DDoS) aanval); en 3) Het aanpassen van het juridisch instrumentarium aan de ontwikkelingen in het digitale domein om middels gepaste opsporingsbevoegdheden cybercrime effectief te bestrijden. 4) Plaatsen filters bij DigiD en het preventief door de Minister van BZK afnemen van aanvullende diensten om grote aanvallen af te slaan. 5) De Minister voor Wonen en Rijksdienst en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zullen samen met de Chief Information Officers (CIO’s) van de departementen, de medeoverheden, de interne en externe ICT dienstverleners en het NCSC verder bezien wat er nog voor aanvullende acties mogelijk zijn om de cyber security te verhogen en de impact van DDoS aanvallen op de belangrijke voorzieningen van de overheid te beperken. 6) De Minister van Algemene Zaken ziet toe op het op orde houden van de maatregelen tegen toekomstige DDos aanvallen van Rijksoverheid.nl. 7) Informatiedeling naar aanleiding van de ervaringen in 2013.
Hierbij per punt de stand van zaken:
Volgens het bericht «Ddos’ers wijzigden tijdens aanval rijksoverheid hun aanvalsmethode» werd een type DDoS-aanval gebruikt waar het hostingbedrijf geen ervaring mee had; kunt u aangeven of de maatregelen uit de brief van 2013 voldoende zijn om DDoS-aanvallen van dit type in voldoende mate te kunnen afslaan? Of zijn er nieuwe maatregelen nodig?
Bij elke soort DDoS aanval is het van belang om te werken met een combinatie van technische maatregelen, waaronder filtering en additionele capaciteit. De leverancier zal hiertoe een verbeterplan opstellen waarbij het Ministerie van Algemene Zaken en het NCSC nauw betrokken zijn. (zie ook de verklaring van de leverancier bij vraag 2 van Oosenbrug)
De maatregelen uit de brief van 2013 blijven in grote lijnen ook nu nog relevant, maar op technisch niveau zullen telkens weer nieuwe maatregelen moeten worden genomen.
Regelmatig vinden DDoS aanvallen plaats. In vrijwel alle gevallen worden deze met succes afgeslagen en blijft de aanval onopgemerkt voor het publiek.
Daarnaast is het goed om te beseffen dat ondanks alle inspanningen er altijd een kans blijft op incidenten. Kwaadwillende personen vinden steeds weer mogelijkheden om nieuwe en aanvullende beveiligingsmaatregelen te doorbreken. Deze terugkerende aanvallen vragen om een continue inspanning en toenemende investeringen in tooling en maatregelen. Het gaat erom om tegen aanvaardbare kosten de risico’s zo minimaal mogelijk te maken.
Kunt u aangeven door wie en/of waarvandaan de DDoS-aanvallen zijn uitgevoerd?
Eventuele daders, motieven of achtergronden bij deze aanval zijn vooralsnog niet bekend. Het Ministerie van Algemene Zaken heeft aangifte gedaan
Staat weerbaarheid tegen DDoS-aanvallen op de agenda van de conferentie over cybersecurity in april 2015 in Nederland? Zo nee, bent u bereid het op de agenda te zetten?
Nee, het specifieke onderwerp DDoS-aanvallen staat niet als dusdanig op de agenda. Wel komen maatregelen zoals normen en standaarden die bijdragen aan de weerbaarheid tegen dergelijke aanvallen prominent voor op de agenda. Over de nadere inhoud van de conferentie zal de Kamer nog deze maand geïnformeerd worden.
Waarom is ervoor gekozen geen tijdelijke noodwebsite te plaatsen waarmee mensen verwezen kunnen worden naar andere informatiekanalen?
Die keuze is een afweging tussen kosten en baten en de tijd, die nodig is om een omvangrijke site als rijksoverheid.nl elders op een veilige wijze in de lucht te krijgen. Gezien de kosten en de benodigde tijd is deze keuze niet gemaakt.
Voor de getroffen sites bestaat een back-upvoorziening, die echter ook getroffen bleek. De leverancier zal een verbeterplan opstellen waarbij het Ministerie van Algemene Zaken en het NCSC nauw betrokken zijn. Onderdeel van dat plan zal zijn te regelen, dat deze back-up voorziening bij een DDoS aanval wel kan worden ingeschakeld.
Beschikbaar kapitaal voor woningen dat niet geïnvesteerd kan worden |
|
Jacques Monasch (PvdA), Roald van der Linde (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat pensioenfondsen, particuliere beleggers en buitenlandse beleggers volgens vastgoedadviseur Capital Value 650 miljoen euro aan beschikbaar kapitaal niet kunnen investeren in woningen omdat er onvoldoende producten beschikbaar zijn?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het signaal dat beschikbaar kapitaal niet kan worden geïnvesteerd in woningen?
Volgens het rapport van Capital Value is in 2014 ongeveer 3 miljard euro geïnvesteerd in woonbeleggingen. Dat is een recordbedrag. Dit is voor een deel gerealiseerd door de toetreding van buitenlandse beleggers tot de Nederlandse markt. De grote belangstelling bevestigt het vertrouwen van binnen- en buitenlandse investeerders in de Nederlandse woningmarkt, inclusief de recente hervormingen. Dat de vraag naar woningbouwprojecten momenteel het aanbod lijkt te overstijgen, maakt het aantrekkelijk voor marktpartijen om meer aanbod te creëren.
Deelt u de analyse van de vastgoedsector dat dit zou komen door de hoogte van de grondprijzen die gemeenten hanteren? Zo nee, waarom niet en welke oorzaken ziet u dan wel?
Recent onderzoek naar de financiële positie van gemeentelijke grondbedrijven laat zien dat gemeenten nog steeds afboeken op hun grondposities. Daar waar gemeenten eigenaar zijn van de grond is het belangrijk dat zij realistische grondprijzen rekenen. Als gemeenten een biedprocedure organiseren, zal hier doorgaans een marktconforme prijs voor de grond uit ontstaan, waardoor de grondprijs in dat geval geen belemmering voor het nieuwbouwproject zal vormen. Het komt echter ook regelmatig voor dat gemeenten in het verleden al contracten hebben gesloten met bouwers, over onder meer de te hanteren uitgifteprijzen voor grond. In dat geval kunnen prijzen niet eenvoudig aangepast worden in verband met mogelijke staatssteun.
Grondprijzen kunnen dus een rol spelen, maar ik zie ook dat in 2014 een ongekend aantal woningbeleggingen tot stand is gekomen. De beste garantie voor een goed rendement (en dus een haalbare business case) voor alle betrokkenen is, dat de bouwplannen goed aansluiten bij de vraag van de woonconsument en beleggers. Daarvoor is een goede samenwerking nodig tussen alle partijen binnen de bouwketen.
In algemene zin geldt dat het aanbod van nieuwbouwwoningen vertraagd reageert op een vraagtoename. Sinds 2014 neemt het aantal woningbouwvergunningen sterk toe en het Economisch Instituut voor de Bouw verwacht dit jaar een toename van de nieuwbouwproductie van woningen van ruim 11 procent.
Welke mogelijkheden en oplossingen ziet u zodat het huidige en het toekomstige beschikbare kapitaal voor woningen wél geïnvesteerd kan worden?
Het is aan de markt zelf om een balans tussen vraag en aanbod tot stand te laten komen. Hierbij zie ik geen directe rol voor de regering weggelegd om het beschikbare kapitaal en woningbouwprojecten actief met elkaar te matchen. Wel zal de ruimte voor investeringen in de woningmarkt naar verwachting ook de komende jaren toenemen. Het kabinet pakt belemmeringen aan die investeringen in het vrije huursegment in de weg kunnen staan. Door de hervormingen van de koopwoningmarkt en het huurbeleid wordt de groeipotentie van het vrije huursegment vergroot. Zo worden de gereguleerde huurprijzen meer in overeenstemming gebracht met de gewildheid van de woningen, wordt het scheefwonen tegengegaan met de inkomensafhankelijke huurverhogingen en zullen corporaties zich meer richten op hun kerntaak, waarmee meer ruimte ontstaat voor private investeerders in het vrije huursegment. Corporaties kunnen huurwoningen, wanneer deze niet nodig zijn voor de doelgroep, verkopen aan beleggers. Het kabinet heeft daartoe de regels voor verkoop van corporatiewoningen versoepeld. Verkoop aan beleggers geeft corporaties middelen om te herinvesteren in bestaand bezit (onder meer verduurzamen) of om nieuwe huurwoningen te ontwikkelen voor de doelgroep.
Daarnaast stimuleert de overheid onder meer de transformatie van leegstaand vastgoed naar woningen. Zo komt transformatie van niet-woningen naar gereguleerde huurwoningen in aanmerking voor mindering op de verhuurderheffing. Vooral binnen de grote steden is de vraag naar woningen groot en is er bovendien een groeiende vraag naar woningen voor specifieke doelgroepen (jongeren, senioren, etc.). Voor hen kunnen bijvoorbeeld – veelal kleine – woningen gerealiseerd worden in kantoren en andere utiliteitsgebouwen die leegstaan. Door een goede afstemming tussen aanbod van ontwikkelaars en vraag vanuit doelgroepen kan transformatie een aantrekkelijk perspectief vormen voor beleggers op de stedelijke woningmarkt.
In hoeverre ziet u kans om het volgens de Vereniging voor Ontwikkelaars en Bouwondernemers (NVB) gesignaleerde probleem dat projectontwikkelaars nauwelijks middelen hebben om nieuwe projecten te financieren op te lossen door het aanwenden van het beschikbaar kapitaal voor woningen?2
Naast de traditionele Nederlandse banken bestaat er een diversiteit aan investeerders om financiering buiten de traditionele bancaire kanalen om te organiseren. Daarnaast neemt ook de interesse van buitenlandse banken om financiering te verstrekken toe. Voor internationale banken is het aantrekkelijker geworden om hun aanwezigheid op de Nederlandse markt te vergroten. Uit eerder onderzoek van Capital Value blijkt dat Duitse banken interesse hebben om leningen te verstrekken voor projecten in de Nederlandse woningmarkt. 80 procent van de ondervraagde Duitse banken heeft aangegeven te verwachten dat het aantal verstrekte leningen komende jaren verder toeneemt, als direct gevolg van de toegenomen vraag naar financiering. Door het aanboren van alternatieve financieringsbronnen kan de nieuwbouwproductie worden gestimuleerd en ontstaan ook weer nieuwe investeringskansen voor eindbeleggers.
Het bericht dat Samsom op vrijdag ouderen wast |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Op vrijdag wast Samsom ouderen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat iemand zonder enige ervaring en/of scholing ouderen wast, aankleedt en assisteert bij het verzorgen van wonden?
De heer Samsom doet vrijwilligerswerk door op vrijdagen mee te lopen met een wijkverpleegkundige. Op deze manier wil hij zien hoe het nieuwe zorgbeleid uitpakt. In het interview in Careyn Magazine van maart vertelt de wijkverpleegkundige: «omdat hij geen diploma’s heeft in de zorg mag hij alleen «mantelzorghandelingen» doen, zoals helpen bij het aantrekken van steunkousen en bij het wassen». Zoals bekend regelt de wet BIG dat een aantal geneeskundige handelingen voorbehouden zijn aan een daartoe bevoegde professional. Handelingen zoals wassen, aankleden en het assisteren bij het verzorgen van wonden, zijn niet aangemerkt als voorbehouden handelingen. Deze mogen dus door eenieder worden uitgevoerd. De heer Samsom voert dan ook geen handelingen uit die niet geoorloofd zouden zijn.
Kan iedereen in Nederland zich zonder ervaring en/of scholing melden als stagiair en mensen wassen, aankleden en assisteren bij het verzorgen van wonden? Zo nee, waarom de heer Samsom dan wel?
Het aantal situaties waarin mensen elkaar hiermee helpen als mantelzorger of vrijwilliger is zeer talrijk. Dat juich ik ook toe. Daar waar dit nodig is moet uiteraard professionele zorg beschikbaar zijn. Als iemand de wens heeft om vrijwilligerswerk te doen in de zorg, kan hij of zij dit kenbaar maken. Er zal altijd sprake moeten zijn van goede begeleiding. Daarbij geldt het uitgangspunt van de voorbehouden handelingen. Dat dhr. Samsom op deze wijze kennis neemt van de praktijk van de wijkverpleegkundige zorg valt mijns inziens alleen maar te prijzen.
Hoe verhoudt dit zich tot uw standpunt dat lijfsgebonden zorg alleen door professionals uitgevoerd mag worden?
Verpleegkundige zorg aan huis is voor iedereen in Nederland beschikbaar. Dat is geregeld in het basispakket van de Zorgverzekeringswet. Bij de bezoeken die de heer Samsom aflegt is altijd een wijkverpleegkundige aanwezig en beschikbaar. Voorbehouden handelingen (zie antwoord 2) worden dan ook door de wijkverpleegkundige, die de daartoe bevoegde professional is, uitgevoerd.
Wat vindt u in dit verband van eerdere uitspraken van de heer Samsom, dat iedereen mensen uit bed kan halen en wassen? Deelt u deze mening?
Dat lijkt mij een uitspraak die beschrijft wat in de praktijk heel vaak voorkomt. Het is uiteraard niet zo dat iedereen die thuis woont en niet zelfstandig uit bed kan komen hierbij wordt geholpen door professionele zorgverleners. Heel vaak wordt dit gedaan door vrijwilligers of mantelzorgers. Daar waar dit niet kan moet uiteraard professionele zorg beschikbaar zijn.
Wat zegt dit over de organisatie waarbij dit gebeurt? Is dit de betere kwaliteit van zorg die u voor ogen heeft?
Mijn inziens zegt dit dat de organisatie bereid is om mensen te laten zien hoe de veranderingen in de zorg uitwerken. Openheid en transparantie over hoe het er bij een zorgorganisatie aan toe gaat draagt bij aan de kwaliteit.
Bent u bereid dit politieke experiment per direct stop te zetten?
Dit is geen politiek experiment.
Het feit dat de griepprik dit jaar amper bescherming biedt |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de onafhankelijkheid van het commissielid Wilschut bij het advies «Grip op Griep», terwijl uit zijn verklaring blijkt dat hij financieel betrokken is bij allerlei farmaceutische industrieën die zich bezig houden met vaccinontwikkeling, in het bijzonder bij Sanofi Pasteur, waar hij betaald lid was van een wetenschappelijke adviesraad op het gebied van specifieke aspecten van influenzavaccinatie?1 2
Het hebben van belangen betekent niet automatisch een belangenconflict. Deskundigen die lid zijn van commissies van de Gezondheidsraad leveren geregeld ook hun specifieke expertise aan anderen, waaronder de farmaceutische industrie. Het zou onverstandig zijn om de kennis van desbetreffende deskundigen niet te gebruiken. Ik vind het wel belangrijk dat hierover volledige transparantie betracht wordt. Dat is ook in dit geval gebeurd. Prof. Wilschut is een vooraanstaand hoogleraar moleculaire virologie, die een deel van zijn activiteiten heeft ondergebracht in door hem zelf opgerichte biotechnologie bedrijven. Deze activiteiten hebben geen betrekking op het influenzavirus, maar op vaccins tegen het Respiratoir Syncytieel virus, Humane Immunodeficiëntie virus en malaria en op de ontwikkeling van immunotherapie tegen tumoren, in het bijzonder therapeutische vaccinatie tegen baarmoederhalskanker.
Daarnaast heeft prof. Wilschut volgens de daartoe geëigende procedure bij de eerste vergadering van de commissie «Grip op Griep» aangegeven tweemaal, op ad hoc basis deelgenomen te hebben aan vergaderingen van een wetenschappelijke adviesraad, op uitnodiging van Sanofi Pasteur. Deze bijeenkomsten gingen over technische aspecten van de griepvaccinatie. In beide gevallen werd een vergoeding betaald voor de aan de voorbereiding van de adviesraad en de bijeenkomst zelf bestede tijd. Ook werden reis- en verblijfkosten vergoed.
De Gezondheidsraad heeft naar mijn mening goede en betrouwbare procedures om belangenverstrengeling te voorkomen. Elke deskundige die bijdraagt aan het werk van de raad vult de belangenverklaring in die onderdeel is van de Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling. Ook verstrekt hij of zij informatie over verkregen onderzoeksgelden en mogelijke persoonlijke financiële belangen. Op basis hiervan besluit de leiding van de Gezondheidsraad of iemand wel of niet kan deelnemen. Als uit de belangenverklaring blijkt dat er een belangenconflict kan optreden, kan worden besloten iemand niet tot lid maar tot adviseur te benoemen. In de beraadsgroepen en commissies worden de verklaringen van alle leden besproken, zodat men op de hoogte is van elkaars nevenfuncties en belangen. De belangenverklaringen worden periodiek geactualiseerd en op deze website van de Gezondheidsraad openbaar gemaakt.
Is al bekend welke personen zitting hebben in de commissie die een nieuw advies advies gaat uitbrengen, door u gevraagd aan de Gezondheidsraad, inzake het nut van antivirale middelen als de neuraminidaseremmers oseltamivir en zanamivir? Kent deze adviescommissie, in tegenstelling tot de (schijn van) belangenverstrengeling bij de adviescommissie Grip op Griep», geen (schijn van) belangenverstrengeling? Kunt u de Kamer de samenstelling van de commissie kenbaar maken?3
Nee, deze commissie is nog niet geïnstalleerd. De samenstelling van de commissie zal na installatie op de website van de Gezondheidsraad worden gepubliceerd. Uiteraard wordt daar ook de procedure die bij antwoord 1 is beschreven gevolgd.
Mag worden aangenomen dat er door u geen nieuwe voorraad neuraminidaseremmers wordt aangeschaft voordat er een nieuw oordeel ligt van de Gezondheidsraad, en ook de Kamer zich daarover een oordeel heeft kunnen vormen? Zo neen, waarom niet?
Ja. Er zijn echter omstandigheden denkbaar waarbij de aankoop van vaccins of antivirale middelen niet op het oordeel van de kamer kan wachten.
Het bericht 'Arts weer aan de slag ondanks moordpoging' |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Arts weer aan de slag ondanks moordpoging»?1
Het is aan de tuchtrechter om in zaken die aan hem worden voorgelegd te beoordelen welke maatregel op grond van de omstandigheden passend is. De tuchtrechter heeft een onafhankelijke positie. Daarbij past het dat leden van de regering grote terughoudendheid betrachten met het doen van uitspraken over het oordeel van de tuchtrechter.
Is het bij bepaalde onherroepelijke strafrechtelijke veroordelingen voor zeer zware delicten, waarover in dit bericht wordt gesproken, onwenselijk dat een BIG-geregistreerde (Beroepen Individuele Gezondheidszorg) nog fysiek met patiënten werkt? Zo ja, om welke veroordelingen moet het dan gaan?
Ik vind het onwenselijk dat BIG-geregistreerden die strafrechtelijk zijn veroordeeld voor bepaalde privégedragingen in de zorg werkzaam kunnen zijn. Hierbij denk ik aan ernstige zeden- en geweldsmisdrijven. In mijn reactie van 2 december 2014 op de tweede evaluatie van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 282, nr. 211) heb ik daarom aangekondigd dat de tuchtrechter de mogelijkheid krijgt om een beroepsbeoefenaar die is ingeschreven in het BIG-register niet alleen in de uitoefening van dat beroep te kunnen beperken, maar ook in de uitoefening van andere beroepen waarbij hij patiënten behandelt.
Daarnaast heb ik aangegeven dat ik wil verduidelijken dat het tuchtrecht van toepassing kan zijn op gedragingen die BIG-geregistreerden niet verrichten in de hoedanigheid van geregistreerde. Dit voor zover het zeer ernstige privéhandelingen betreft die een directe relatie hebben met de beroepsuitoefening dan wel de beroepsnormen. Ook hier kan gedacht worden aan ernstige zeden- en geweldsmisdrijven.
Zijn dit de privégedragingen die u bedoelt bij de herziening van de Wet BIG die een beroepsverbod of anderszins bevoegdheidsbeperkende maatregelen rechtvaardigen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt zich dit tot de rechtsgelijkheid tussen veroordeelde BIG-geregistreerden en niet-BIG-geregistreerden?
Op BIG-geregistreerde zorgverleners is – uit hoofde van hun registratie en op grond van de Wet BIG – het wettelijke tuchtrecht van toepassing. Op niet-BIG-geregistreerde zorgverleners is het tuchtrecht niet van toepassing.
Ik ben voornemens binnen de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg met een algemene maatregel van bestuur te regelen dat werkgevers verplicht worden om zorgverleners die bij hun zorginstelling aan de slag willen, een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te laten overleggen. Deze eis geldt voor zorg waarbij zorgverleners werken met kwetsbare patiënten: alle solistisch werkende zorgverleners in de zorg vallend onder de Wet langdurige zorg (Wlz), zorgverleners bij een instelling vallend onder de Wlz en zorgverleners bij instellingen in de intramurale GGZ-zorg. Dit moet voorkomen dat personen, die veroordeeld zijn voor bepaalde strafbare feiten die zich niet verdragen met de professionaliteit en integriteit van een zorgverlener, kunnen gaan werken in dergelijke functies. Deze eis is van toepassing op zowel BIG-geregistreerden als niet-BIG-geregistreerden.
Het bericht dat Arriva, Veolia en Connexxion samenspannen tegen NS |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Arriva, Veolia en Connexxion spannen samen tegen NS»?1
Ja.
Bent u bereid te laten onderzoeken of er geheime afspraken gemaakt zijn tussen de openbaarvervoerbedrijven in de Federatie Mobiliteitsbedrijven Nederland (FMN)?
Het is aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om als onafhankelijke toezichthouder te beoordelen of er aanleiding is om een onderzoek te starten naar een mogelijke overtreding van de Mededingingswet. De ACM kan op basis van haar bevoegdheid zelf een onderzoek starten of op basis van een klacht onderzoek doen. Als de Mededingingswet wordt overtreden, kan de ACM daartegen optreden, bijvoorbeeld door het opleggen van een boete. Het is dus niet aan mij of de Minister van Economische Zaken om een uitspraak te doen over een mogelijke overtreding van de Mededingingswet naar aanleiding van het bericht in de Volkskrant. De ACM is op de hoogte van de berichtgeving.
Hoe kijkt u aan tegen de bekentenis van de directeur van Connexxion over onderlinge afspraken, zoals geciteerd in bovengenoemd artikel: «De simpele conclusie was: wij protesteren niet tegen verlengingen bij elkaar maar maken een uitzondering voor NS/QBuzz»?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen gaat u ondernemen nu de Mededingingswet is overtreden door drie openbaarvervoerbedrijven?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat onderlinge afspraken, kartelvorming en het bevorderen van rechtszaken tegen één partij een vervoerder diskwalificeren om op de Nederlandse openbaarvervoermarkt te kunnen functioneren?
Op basis van de Aanbestedingswet 2012 kan een aanbestedende dienst die een overheidsopdracht voor openbaar vervoersdiensten wil plaatsen een vervoerder uitsluiten van de opdracht als de vervoerder onherroepelijk is veroordeeld voor een overtreding van de Mededingingswet. Het maken van afspraken over rechtszaken is op zichzelf geen uitsluitingsgrond.
Wat hebben de in dit kader gevoerde rechtszaken de openbaarvervoergebruiker en de belastingbetaler inmiddels al gekost?
De kosten van de gevoerde rechtszaken en de eventuele doorbelasting van kosten zijn niet bekend. In het algemeen geldt dat de kosten voor de openbaarvervoergebruiker vastliggen in de tarieven. Een eventuele wijziging van deze tarieven kan niet eenzijdig door een vervoerder worden doorgevoerd. Een vervoerder is gehouden aan de concessievoorwaarden en de wettelijke adviesplicht, zoals beschreven in de WP2000, van consumentenorganisaties. De kosten voor de belastingbetaler worden bepaald door de concessieprijs. Hiervoor geldt dat het eventuele doorrekenen van bepaalde kostenposten in de concessieprijs voor risico van de vervoerder is. Het is aan de aanbestedende overheid om te besluiten over de gunning.
Het bericht dat moeders minder zijn gaan werken door de bezuiniging op de kinderopvang |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Minder moeders werken door bezuiniging kinderopvang»?1
Ja.
Kunt u uitleggen hoe het komt dat de branchevereniging kinderopvang en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) een verschil in inzicht hebben met betrekking tot de arbeidsparticipatie van moeders in relatie tot de bezuiniging op de kinderopvang?2
Tussen de analyse van het CPB, waar de Brancheorganisatie Kinderopvang naar verwijst, en het CBS zit een aantal verschillen, waardoor de uitkomsten niet zomaar te vergelijken zijn. Zo zit er een verschil in de dataset die wordt gebruikt en de periode waarop die betrekking heeft. Verder wordt gebruik gemaakt van een andere methodiek: het CBS maakt gebruik van een difference-in-differences analyse en het CPB maakt een voorspelling op basis van een discreet keuzemodel. Zoals in het CBS-artikel ook is aangegeven, kunnen naast de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag ook andere factoren het gevonden effect op arbeidsparticipatie beïnvloeden. Zo is in dezelfde periode de inkomensafhankelijke combinatiekorting (iack) geïntensiveerd en kunnen ook andere factoren waarmee uitsluitend ouders met jonge kinderen te maken hebben, zoals veranderingen in de bereikbaarheid van kinderopvang, de arbeidsdeelname beïnvloeden. Bij de CPB-analyse wordt juist gekeken naar het – op basis van modelberekeningen – verwachte effect van geïsoleerde maatregelen.
In het algemeen geldt dat de ontwikkeling in arbeidsparticipatie van veel factoren afhankelijk is, zoals de economische situatie, brede sociaaleconomische ontwikkelingen en beleid. Dat geldt ook voor de arbeidsparticipatie van moeders met jonge kinderen.
Hoe denkt u hierover en welke conclusie trekt u wat betreft dit verschil in inzicht?
Het is niet eenvoudig om een eenduidige conclusie te verbinden aan twee zo verschillende onderzoeken. Zoals hierboven ook gezegd, is de arbeidsparticipatie afhankelijk van veel factoren. Enerzijds zien we dat de arbeidsparticipatie van ouders van jonge kinderen de afgelopen jaren, ondanks de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag, een vergelijkbare ontwikkeling heeft laten zien als die van de algemene bevolking. Anderzijds constateer ik dat bij moeders van jonge kinderen nog participatiewinst te boeken is, daar zit nog de meeste rek in de arbeidsparticipatie.
Recent heeft het CPB een nieuw model gepresenteerd, dat gebaseerd is op nieuwe wetenschappelijke inzichten en nieuwe data, waarmee beleidsmaatregelen worden doorgerekend. Uit analyses met dit model, zoals in de studie «De effectiviteit van fiscaal participatiebeleid» komt naar voren dat beleid gericht op de groep moeders met jonge kinderen – zoals de kinderopvangtoeslag of de iack – relatief effectief is.
Deelt u de mening dat kinderopvang een belangrijk arbeidsmarktparticipatie-instrument is en een ontwikkelfunctie heeft voor de jongste kinderen?
Ja. Bij kinderopvangbeleid horen twee doelstellingen: het vergemakkelijken van de combinatie arbeid en zorg en het bieden van kwalitatief goede opvang.
Deelt u de mening dat kinderopvangorganisaties stevig moeten (blijven) inzetten op het verbeteren van de pedagogische kwaliteit? Bent u het daarnaast ook mee eens dat een hogere pedagogische kwaliteit bijdraagt aan de keuze van ouders voor kinderopvangorganisaties in plaats van informele opvang?
Ja, ik vind het zeker belangrijk dat kinderopvangorganisaties blijven inzetten op pedagogische kwaliteit. Een goede kwaliteit zorgt ervoor dat ouders met vertrouwen hun kind naar de kinderopvang brengen. De kinderopvang moet een veilige omgeving zijn kinderen, waarin kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling. De (pedagogische) kwaliteit draagt daarmee bij aan de keuze van ouders voor kinderopvang.
Acht u, in het licht van de nieuwste cijfers en uw eigen conclusie met betrekking tot vraaguitval en de eventuele invloed op de arbeidsparticipatie van ouders en specifiek vrouwen, aanvullende maatregelen noodzakelijk? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Er zijn verschillende maatregelen die de arbeidsparticipatie raken. Ik bekijk de noodzaak tot aanvullende maatregelen op het gebied van kinderopvang dan ook in het licht van het totale beleid rond arbeidsparticipatie. Ik informeer u hierover bij begroting.
Het artikel “CBS: Werkgelegenheid trekt aan” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «CBS: Werkgelegenheid trekt aan», gepubliceerd op de website www.cbs.nl dd. 13 februari 2015?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) dat de daling van het aantal werklozen met 30.000 vrijwel geheel voor rekening kwam van 45-minners, tezamen met de conclusie dat de werkloosheid onder 45-plussers juist hoger was dan in dezelfde periode een jaar eerder?
Het is positief nieuws dat het economisch herstel dat in de tweede helft van 2013 is ingezet, het afgelopen jaar zijn weerslag heeft gekregen op de arbeidsmarkt. Begin 2014 piekte de werkloosheid en daarna is de werkloosheid vrijwel voortdurend gedaald. Volgens de meest recente raming van het Centraal Planbureau (CPB) zet die daling dit jaar door. De tekenen van herstel op de arbeidsmarkt zijn breder zichtbaar. Zo neemt de werkgelegenheid toe en groeit het aantal vacatures.
Tegelijkertijd is de werkloosheid, zeker onder de groep 45-plussers waar deze recent nog is gestegen, nog altijd veel te hoog. Het kabinet zet daarom in op hervormingen die de Nederlandse economie en arbeidsmarkt versterken en neemt, gezamenlijk met de sociale partners, concrete maatregelen die op korte termijn werkloosheid voorkomen en bestrijden.
Hoe beoordeelt u het bericht dat tegenover de afname van kortdurende werkloosheid, de langdurige werkloosheid juist is toegenomen, en hoe beoordeelt u daarbij het bericht dat in het laatste kwartaal van 2014 ruim 60% van de werkloze 45-plussers langdurig werkloos was?
Het is een gebruikelijk verschijnsel dat de langdurige werkloosheid nog wat verder oploopt in een periode waarin de werkloosheid daalt. Werkgevers zijn namelijk doorgaans eerder geneigd om mensen in dienst te nemen die relatief kortdurend werkloos zijn, waardoor het aandeel langdurig werklozen in de totale werkloosheid toeneemt. Ook het CPB gaf in de Macro-Economische Verkenning 2015 aan dat een stijging van de langdurige werkloosheid in een periode van aantrekkend economisch herstel niet ongebruikelijk is. Bij aanhoudend economisch herstel is de verwachting dat ook de langdurige werkloosheid op den duur daalt.
Ondanks de sterke verbetering van de arbeidsmarktpositie van ouderen de afgelopen decennia is het een bekend gegeven dat de situatie beduidend minder rooskleurig is als ouderen hun baan verliezen. Langdurige werkloosheid komt onder ouderen ook relatief vaak voor. Het kabinet heeft daarom concrete maatregelen genomen om werkgevers te stimuleren werkloze ouderen in dienst te nemen, zoals proefplaatsingen en de premiekorting voor oudere uitkeringsgerechtigden, en ondersteunt ouderen bij het vinden van een baan via het «Actieplan 50pluswerkt». Ook de sectorplannen en brug-WW spelen een belangrijke rol bij het bestrijden en voorkomen van werkloosheid onder ouderen. Met de sectorplannen wordt door sectoren onder meer ingezet op het behoud van oudere vakkrachten en de brug-WW biedt in combinatie met de derde tranche van de sectorplannen werklozen perspectief op een baan in een andere sector.
De beroepsbevolking is in het laatste kwartaal gegroeid ten opzichte van een kwartaal eerder; het kabinet heeft de wens om de Wet Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd in te voeren; deelt u de mening dat het invoeren van deze wet de beroepsbevolking zal doen toenemen, en dat de stijging geheel uit oudere werknemers zal bestaan?
De belangrijkste aanleiding voor het wetsvoorstel «Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd» is het feit dat werknemers en werkgevers belemmeringen ervaren bij hun wens om te (laten) werken na de AOW-gerechtigde leeftijd. Dat is betreurenswaardig aangezien werken na de AOW-gerechtigde leeftijd zowel van belang kan zijn voor het individu – omdat werken voldoening geeft, om sociale contracten te onderhouden of om extra inkomen te vergaren – als voor de samenleving als geheel. De samenleving kan immers langer gebruik maken van de ervaring en kennis van generaties die nu aan het werk zijn. Het kabinet vindt het daarom van belang om het werken na de AOW-leeftijd te faciliteren voor werknemers die dat willen.
Het CPB heeft de effecten van het wetsvoorstel «Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd» in kaart gebracht2. Het CPB verwacht inderdaad dat het wetsvoorstel een positief effect heeft op de arbeidsparticipatie en werkgelegenheid onder AOW-gerechtigden, zonder dat dit op de langere termijn ten koste gaat van de arbeidsmarktpositie van werkenden die nog niet de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt hebben.
Acht u deze stijging wenselijk in het licht van de conclusie van het CBS dat de banengroei vrijwel geheel ten goede kwam aan 45-minners op de arbeidsmarkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de looptijd van het Actieplan50pluswerkt te verlengen en het budget ervan te verhogen, als de Wet Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd wordt aangenomen en het aantal oudere werknemers op de arbeidsmarkt dus zal toenemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet acht het, om de redenen die in antwoord op vraag 4 en 5 aangegeven zijn, van belang om werken na de AOW-leeftijd te faciliteren voor werknemers die dat willen. Om die reden creëert het kabinet met het wetsvoorstel Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd een lichter arbeidsrechtelijk regime voor het werken na de AOW-gerechtigde leeftijd, waarbij tevens waarborgen zijn opgenomen om verdringing van nog niet AOW-gerechtigden tegen te gaan. Het «Actieplan 50pluswerkt» heeft een looptijd tot januari 2017. Het kabinet is op dit moment niet voornemens de looptijd daarvan te verlengen.
Denkt u in het licht van de conclusies van het CBS genoemd in vraag 2 en 3 dat het Actieplan, de Wet Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd en ander beleid gericht op arbeidsdeelname van 50-plussers voldoende krachtig en intensief is om meer 50-plussers aan het werk te krijgen, én het potentieel groeiende arbeidsmarktaanbod van deze groep te bedienen, zonder dat er verdringing plaatsvindt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven aangegeven heeft het CPB de effecten op de werkgelegenheid van het wetsvoorstel Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd in kaart gebracht. Het CPB trekt daarin de conclusie dat het wetsvoorstel zeker op de langere termijn niet leidt tot verdringing van nog niet AOW-gerechtigden. In zijn algemeenheid geldt namelijk dat het stimuleren van het arbeidsaanbod van een specifieke groep op de langere termijn niet ten koste gaat van de arbeidsmarktpositie van andere groepen. De forse stijging van de arbeidsparticipatie van vrouwen in de jaren ’90 heeft immers niet geleid tot een toename van de werkloosheid onder mannen. Evenals de sterke stijging van de arbeidsdeelname van ouderen de arbeidsmarktpositie van jongeren niet heeft verslechterd. Aanpassingsmechanismes op de arbeidsmarkt, zoals het loon en andere arbeidsvoorwaarden, zorgen er namelijk voor dat er een nieuw evenwicht op de arbeidsmarkt ontstaat.
Op korte termijn kan er volgens het CPB, in het geval van het wetsvoorstel Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd, wel sprake zijn van enige verdringing. Dit kan overigens niet op grote schaal het geval zijn, omdat de groep mensen die wil werken na de AOW-gerechtigde leeftijd erg klein is vergeleken met het aantal werkenden onder de AOW-gerechtigde leeftijd. Daarnaast is volgens het CPB de kans op verdringing op de korte termijn beperkt door de maatregelen die in het wetsvoorstel zijn opgenomen om verdringing tegen te gaan. Zo wordt onder meer de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) van toepassing verklaard op AOW-gerechtigden en is in het Ontslagbesluit geregeld dat bij bedrijfseconomisch ontslag AOW-gerechtigde werknemers op grond van het afspiegelingsbeginsel als eerste voor ontslag in aanmerking komen.
Kunt u aangegeven welke toename van het arbeidsmarktpotentieel van ouderen in de komende decennia te verwachten is, als gevolg van de (versnelde) verhoging van de AOW-leeftijd? Welke economische groei is naar verwachting minimaal nodig om dit groeiende arbeidsmarktpotentieel ook daadwerkelijk goed te kunnen accommoderen op de arbeidsmarkt?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft in december een nieuwe bevolkingsprognose voor de periode 2014–2060 gepresenteerd3. In deze bevolkingsprognose is ook ingegaan op de ontwikkeling van het aantal personen in de werkzame leeftijd, waarbij het CBS uitgaat van de groep mensen tussen 20 jaar tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd.
Het CBS constateert dat het aantal personen in de werkzame leeftijd, ook wel aangeduid als de potentiële beroepsbevolking, de komende decennia zou dalen als de AOW-leeftijd gelijk bleef. Door het geleidelijk laten stijgen van de AOW-leeftijd wordt dit voorkomen en dat vergroot de houdbaarheid van onze verzorgingsstaat.
Het CBS geeft aan dat de potentiële beroepsbevolking eind 2014 bestaat uit 10,1 miljoen personen tussen de 20 jaar en de AOW-gerechtigde leeftijd. Het CBS verwacht dat dit aantal stijgt tot 10,4 miljoen personen in 2022. Daarna zal de potentiële beroepsbevolking naar verwachting dalen en in 2040 bereikt deze het huidige niveau. Naar schatting bevat deze groep dan 800.000 personen van 65 jaar of ouder. Mede door deze ontwikkeling neemt de gemiddelde leeftijd van de beroepsbevolking de komende decennia dus toe. De versnelde verhoging van de AOW-leeftijd leidt op korte termijn tot een iets grotere omvang van de potentiële beroepsbevolking, maar heeft geen gevolgen voor de omvang van deze groep op de langere termijn.
Zoals hierboven aangegeven gaat een toename van het arbeidsaanbod op de langere termijn niet ten koste van de arbeidsmarktpositie van andere groepen. Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt reageren namelijk op veranderende omstandigheden. Werknemers die zich willen aanbieden op de arbeidsmarkt en werkgevers die nieuw personeel willen aannemen overwegen hoe zij in kunnen spelen op de nieuwe situatie. De arbeidsmarkt past zich in een dergelijke situatie aan, zodat een nieuw evenwicht ontstaat. Een hoger arbeidsaanbod leidt daarmee tot hogere welvaart en groei, waardoor het gemakkelijker wordt een evenwichtige inkomensverdeling te realiseren.
In uw brief dd. 10 februari 2015 geeft u aan dat er geen gegevens over werkloosheid onder 55–65-jarigen in de grafiek zijn weergegeven, omdat het CBS deze gegevens niet bijhoudt; deelt u de mening dat het wel van belang is deze gegevens te monitoren, ook om de effectiviteit van het genoemde Actieplan (mede) te kunnen beoordelen?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn brief van 10 februari jl. ben ik ingegaan op de stijging van de werkloosheid in de maand december 2014. Het CBS maakt bij maandcijfers standaard een onderscheid naar drie leeftijdscategorieën, waarbij geen specifieke uitsplitsing plaatsvindt naar de groep 55 tot 65-jarigen. Omdat de grafiek gebaseerd is op maandcijfers is die leeftijdsgroep niet in de grafiek meegenomen.
Op kwartaal- en jaarbasis publiceert het CBS wel degelijk cijfers over de werkloosheid onder de groep 55 tot 65-jarigen. Deze cijfers worden gepubliceerd op Statline en worden door het kabinet gebruikt om inzicht te verkrijgen in de arbeidsmarktpositie van ouderen en om de effecten van het «Actieplan 50pluswerkt» te monitoren.
In de Arbeidsmarktmonitor 2014 (gedateerd oktober 2014) staan op pagina 22 twee tabellen, waarin in- en uitstroomcijfers inzake de WW worden weergegeven, op basis van leeftijdscohorten; hierin worden gegevens weergegeven van de groep 55–65-jarigen; de gegevens komen van het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) en zijn dus wel degelijk beschikbaar; bent u bereid om de specifieke gegevens van deze groep voortaan actief te betrekken bij voortgangsrapportages van de aanpak werkloosheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals bij de vorige vraag aangegeven heeft het CBS wel cijfers voor deze leeftijdscategorieën alleen worden deze niet op maandbasis gerapporteerd. Deze cijfers gebruikt het kabinet – net als de in de vraag genoemde cijfers van het UWV – om over de arbeidsmarktsituatie van ouderen te rapporteren, bijvoorbeeld in de arbeidsmarktmonitor en in voortgangsrapportage over het «Actieplan 50pluswerkt». Ook in de volgende voortgangsrapportage over het «Actieplan 50pluswerkt» zullen deze cijfers meegenomen worden.
Het AFM-rapport Productonderzoek Contracts for Difference |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het AFM-rapport Productonderzoek Contracts for Difference1 en de artikelen «Gat in toezicht op prijsgokkers»2 en «AFM noemt CfD’s «zeer risicovolle producten»?3
Ja.
Wat vindt u ervan dat beleggers vaak niet de mogelijkheid krijgen om bij een ingenomen CfD-positie bescherming in te bouwen tegen een restschuld?4
Een belegger heeft een eigen verantwoordelijkheid, indien hij voornemens is om te gaan handelen in Contracts for Difference (CfD’s). Om tot een afgewogen beleggingsbeslissing te komen, dient hij tijdig te beschikken over adequate informatie over de werking en risico’s van het relevante financieel product. Ingevolge de Wet op het financieel toezicht (Wft) dient de aanbieder van het financieel product voorafgaand aan de dienstverlening informatie te verstrekken aan de cliënt over het financieel product zodat die belegger tot een adequate beoordeling daarvan kan komen (artikel 4:20, eerste lid, Wft). Deze informatie dient correct, duidelijk en niet misleidend te zijn (artikel 4:19, tweede lid, Wft).
Wanneer de belegger vervolgens het risico op een restschuld niet kan of wil dragen, kan hij de aanbieder verzoeken om bescherming tegen een restschuld. Uit het productonderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) naar CfD’s blijkt dat meerdere aanbieders van CfD’s deze vorm van bescherming bieden aan beleggers. De aanbieder kan deze bescherming bieden in de vorm van een gegarandeerde stop-loss order of door contractueel vast te leggen dat de belegger geen restschuld kan oplopen doordat bij een bepaalde margin waarde de posities van de belegger automatisch worden afgewikkeld. Indien de aanbieder van het financieel product niet op een dergelijk verzoek wil ingaan en de (potentiële) belegger het risico op een restschuld niet wil dragen, ligt het voor de hand dat de betrokken belegger niet in gaat op het aanbod van de aanbieder.
Voor veel beleggers zal desondanks gelden dat het beleggen in CfD’s voor hen ongeschikt zal zijn aangezien zij over onvoldoende kennis en ervaring beschikken en de risico’s niet of onvoldoende kunnen dragen. De AFM heeft beleggers recentelijk nog gewaarschuwd dat CfD’s voor het merendeel van de beleggers ongeschikt is. 5
Deelt u de opvatting van de AFM (Autoriteit Financiële Markten) dat het niet wenselijk is wanneer CfD’s agressief in de markt worden gezet waarbij een brede groep – waaronder ook beleggers met weinig kennis, ervaring, risicobereidheid en vermogen – wordt aangesproken?5 Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat de aanbevelingen die de AFM op dit punt doet, worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
De AFM concludeert op basis van het hiervoor bedoelde productonderzoek onder meer dat de meerderheid van de aanbieders onvoldoende informatie verstrekt over de werking van het product, dat risico’s van het product niet in alle gevallen goed zijn beschreven en dat de doelgroep niet of onvoldoende gespecificeerd is. Verder acht de AFM de door verschillende aanbieders van CfD’s gehanteerde bonussystemen voor het aanbrengen van nieuwe klanten onwenselijk en concludeert de AFM dat advertenties waarbij CfD’s als beleggingsproduct worden aangeboden zich vooral richten op het gemak waarmee in CfD’s kan worden gehandeld en dat er te weinig aandacht wordt besteed aan de risico’s verbonden aan CfD’s. Ik acht het wenselijk dat aanbieders van CfD’s de aanbevelingen van de AFM op deze punten overnemen zodat de informatieverstrekking volledig is en de risico’s adequaat worden omschreven zodat het financieel instrument beter aansluit op de belangen van de beoogde doelgroep. De AFM zal de markt voor financiële hefboomproducten, zoals CfD’s, blijven monitoren.
Met de herschikking van de Richtlijn markten voor financiële instrumenten (MiFID II) per januari 2017 kunnen de lidstaten nadere eisen stellen aan het productontwikkelingsproces van financiële instrumenten zoals CfD’s. Dit geeft nationale toezichthouders, zoals de AFM, de mogelijkheid om in te grijpen als financiële instrumenten worden aangeboden aan de verkeerde doelgroep of via een niet passende distributiestrategie. Zo moet een beleggingsonderneming in het kader van het productontwikkelingsproces voor elk financieel instrument dat zij aanbiedt of in de handel brengt (i) een doelgroep van eindcliënten identificeren, (ii) de risico’s voor deze doelgroep evalueren en (iii) dient de distributiestrategie van ieder financieel instrumenten op de geïdentificeerde doelgroep te zijn afgestemd. Daarnaast dient een beleggingsonderneming regelmatig de financiële instrumenten die zij aanbiedt of in de handel brengt te toetsen, waarbij rekening wordt gehouden met alle gebeurtenissen die materiële gevolgen kunnen hebben voor het potentiële risico voor de geïdentificeerde doelgroep. Het is hierbij van belang dat het financieel instrument blijft beantwoorden aan de behoeften van de doelgroep en dat de geplande distributiestrategie passend blijft.
Welke maatregelen gaat u treffen tegen wervende activiteiten (waaronder advertenties in zoekmachines en social media) van aanbieders van CfD’s waarbij geen aandacht wordt besteed aan de mogelijke risico’s van de aangeboden CfD’s?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het wenselijk dat aanbieders van CfD’s die in Nederland actief zijn, niet onder toezicht van de AFM staan? Wilt u uw antwoord toelichten?
Beleggingsondernemingen die bevoegd zijn vanuit een andere lidstaat van de Europese Unie (EU) of vanuit een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) in Nederland beleggingsdiensten te verlenen en die geen vestiging of bijkantoor in Nederland hebben, staan in beginsel onder toezicht van de toezichthoudende instantie van die andere lidstaat of staat (home country control). De AFM houdt toezicht op vergelijkbare ondernemingen die vanuit Nederland beleggingsdiensten verlenen in andere lidstaten, voor zover zij geen beleggingsdiensten verlenen vanuit een vestiging of bijkantoor in een andere lidstaat of EER-staat. Deze bevoegdheidsverdeling tussen nationale toezichthouders vloeit voort uit de terzake geldende Europese regelgeving en in het bijzonder de (huidige) Richtlijn markten voor financiële instrumenten (MiFID). Ook veel andere Europese wet- en regelgeving gaan van een dergelijke bevoegdheidsverdeling uit. Omdat het toezicht op deze beleggingsondernemingen is gebaseerd op Europese regelgeving (MiFID), zijn de regels voor iedereen gelijk en kan het toezicht worden uitgevoerd door de toezichthouder uit het land van herkomst. Zij kan dit toezicht in de regel beter uitvoeren omdat zij niet alleen toezicht houdt op de grensoverschrijdende activiteiten maar op de gehele onderneming.
De AFM heeft geconstateerd dat een aantal marktpartijen dat door middel van dienstverrichting – dus zonder vestiging of bijkantoor in Nederland – in Nederland CfD’s aanbieden, de geldende Europese regels onvoldoende naleven. Dit is een ongewenste en zorgwekkende situatie. De AFM heeft dit in ESMA verband aangekaart en zal zich verder inzetten voor het verder harmoniseren van het toezicht op de Europese regels zodat verschillen in de toezichtpraktijk tussen de nationale toezichthouders worden verkleind. De Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) heeft als een van haar taken het bevorderen van de samenwerking tussen nationale toezichthouders en het harmoniseren van het toezicht in de verschillende lidstaten.
Wat is uw reactie op de conclusie van de AFM dat de vergunningverlenende toezichthouder niet ingrijpt wanneer deze aanbieders, die onder een Europees paspoort in Nederland opereren, de Europese regels onvoldoende naleven?
Zie antwoord vraag 5.
Is er naar aanleiding van het contact dat AFM met de betreffende buitenlandse vergunningverlenende toezichthouders heeft opgenomen, verbetering opgetreden in het toezicht op de aanbieders van CfD’s?
De AFM constateert dat de verschillende buitenlandse vergunningverlenende toezichthouders waarmee zij contact heeft opgenomen over de problematiek rondom CfD’s hierop uiteenlopend reageren. Sommige toezichthouders houden zich actief met de problematiek bezig terwijl andere toezichthouders dat niet of slechts in beperkte mate doen. De AFM kan momenteel nog niet aangeven of de hiervoor bedoelde contacten reeds tot een verbetering van de kwaliteit van het toezicht op het aanbieden van CfD’s heeft geleid. De AFM heeft binnen ESMA actief aandacht gevraagd voor dit onderwerp en zal dit blijven doen.
Wat hebben de betreffende buitenlandse vergunningverlenende toezichthouders gedaan met de waarschuwing die de Europese toezichthouders ESMA en EBA in 2011 hebben doen uitgaan? Welke stappen heeft ESMA verder ondernomen?
Op dit moment zijn aanbieders van CfD’s uit Denemarken, het Verenigd Koninkrijk, België, Cyprus en Gibraltar in Nederland actief. Van de Spaanse toezichthouder (CNMV) is bekend dat zij de waarschuwing van ESMA en de Europese Bankautoriteit (EBA) van 28 februari 2013 heeft overgenomen op haar website. De Belgische toezichthouder (FSMA) heeft op eigen initiatief beleggers in juni 2011 via haar website gewaarschuwd voor de risico's verbonden aan onder andere CfD’s.7 Binnen ESMA heeft het onderwerp CfD’s al langer de aandacht maar dit heeft nog niet geleid tot concrete stappen.
Het bericht “VN roepen op tot reddingsplan” |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «VN roepen op tot reddingsplan»?1
Het artikel vraagt terecht aandacht voor de serieuze problematiek van illegale immigratie en de incidenten die hiermee gepaard gaan op de Middellandse Zee. De incidenten, waarbij vaak overvolle en niet zeewaardige boten zijn betrokken, bewijzen dat mensensmokkelaars op een nietsontziende manier tewerk gaan. Daarom ben ik van mening dat deze problematiek integraal op EU-niveau aangepakt moet worden. Tevens moet de EU ervoor waken mensensmokkelaars te faciliteren in hun praktijken door dicht bij de Noord-Afrikaanse kust te patrouilleren. In de beantwoording van de onderstaande vragen ga ik nader in op elementen uit het desbetreffende krantenartikel.
Wat is uw reactie op de bewering dat de operatie Mare Nostrum niet tot een zogenaamde «aanzuigende werking» geleid heeft?
De Italiaanse operatie Mare Nostrum duurde van 18 oktober 2013 tot en met 31 december 2014 (einde afbouwfase) en concentreerde zich op het redden van mensenlevens op de Centrale Middellandse Zeeroute tussen Libië en Italië. De gezamenlijke Frontex-operatie Triton begon op 1 november 2014 en richt zich primair op grensbewaking. In de grafiek hieronder zijn de meest recente cijfers over de instroom aan de buitengrenzen weergegeven.2 De verhoogde instroom via de Centrale Middellandse Zeeroute in 2014 (t/m derde kwartaal) is goed zichtbaar. Tussen 1 november 2014 en februari 2015 zijn volgens Frontex circa 22.300 migranten aangetroffen op deze route.3
Instroomcijfers alleen geven geen volledig beeld van de gevolgen van een reddingsoperatie als Mare Nostrum. Illegale immigratiestromen zijn afhankelijk van vele factoren die soms nauwelijks beïnvloedbaar zijn door de lidstaten. Hierbij valt te denken aan de politieke en sociaaleconomische situatie in derde landen of de weersomstandigheden. De aanwezigheid van reddingscapaciteit is dus slechts één van de factoren. Daarnaast heeft de praktijk getoond dat patrouilles dichtbij de Noord-Afrikaanse kust misbruikt kunnen worden door mensensmokkelaars. Zij passen hun modus operandi aan om een maximaal aantal mensen te kunnen smokkelen en hieraan te verdienen. Door dicht bij de Libische kust te patrouilleren zou de EU bovendien het verkeerde signaal afgeven dat de illegale en gevaarlijke overtocht veilig(er) is geworden. Daarbij moet niet vergeten worden dat ook ten tijde van operatie Mare Nostrum incidenten hebben plaatsgevonden waarbij honderden migranten zijn omgekomen.
Kunt u uiteenzetten in een tabel hoeveel bootvluchtelingen per maand de oversteek waagden ten tijde van de operatie Mare Nostrum en ten tijde van de operatie Triton?
Zie antwoord vraag 2.
Bent van mening dat het mandaat van de operatie Triton, en daarmee de middelen van de operatie, moeten worden uitgebreid teneinde meer levens te kunnen redden?
Operatie Triton wordt momenteel uitgevoerd conform het mandaat van Frontex dat primair ziet op het ondersteunen van het grensmanagement van lidstaten. Een eventuele uitbreiding van middelen moet daarom passen binnen deze doelstelling en gebaseerd zijn op de behoefte van het agentschap. Taken ten aanzien van opsporing en redding op zee vallen primair onder de verantwoordelijkheid van staten. Deze verantwoordelijkheid komt voort uit internationale regelgeving (SAR en SOLAS verdragen) waar ook de lidstaten aan gehouden zijn. Gezien het bovenstaande ben ik geen voorstander van een mandaatverruiming voor operatie Triton. Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat internationale verplichtingen ten aanzien van redding op zee ook tijdens Frontex-operaties gelden. Bij noodsituaties kunnen schepen en vliegtuigen die ingezet worden in Frontex-operaties, op verzoek van de verantwoordelijke autoriteiten in de lidstaten, deelnemen aan reddingsoperaties. Zo zijn sinds de aanvang van operatie Triton op 1 november 2014 meer dan 7000 migranten gered door schepen die ingezet worden in deze Frontex-operatie.4
Bent u bereid tijdens de aankomende JBZ-raad dit aan de orde te stellen bij uw Europese ambtsgenoten?
Nederland heeft tijdens de afgelopen JBZ-Raad aangegeven voorstander te zijn van een integrale aanpak van illegale migratie en mensensmokkel. Daarnaast moet in het oog worden gehouden dat operatie Triton een grensbewakingsmissie is en geen reddingsoperatie. Met betrekking tot Frontex gaf Nederland verder aan dat Frontex-operaties versterkt zouden moeten worden door onder andere intensievere informatie-uitwisseling met Europol.
Bent u bereid deze vragen voor 11 maart 2015 te beantwoorden?
De vragen zijn zo snel en zorgvuldig mogelijk beantwoord.
Het bericht dat vijf gemeenten sociale werkvoorziening AM Groep willen sluiten |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het voornemen van de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Haarlemmermeer, Ouder-Amstel en Uithoorn om Sociale Werkvoorziening de AM-groep te sluiten in 2017?1
Ik heb kennisgenomen van het voornemen van de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Haarlemmermeer, Ouder-Amstel en Uithoorn. De gemeenteraden moeten nog besluiten over deze voornemens. Ook na de invoering van de Participatiewet blijft de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) van kracht voor werknemers die op 31 december 2014 in dienst waren op basis van de Wsw. Deze werknemers behouden hun rechten en plichten. Het is niet mogelijk om na 1 januari 2015 nieuw in te stromen in de Wsw.
Gemeenten blijven verantwoordelijk voor de huidige doelgroep van de Wsw, en worden daarnaast verantwoordelijk voor de re-integratie van de doelgroep van de Participatiewet. Zij hebben de beschikking over een breed instrumentarium (waaronder loonkostensubsidie) en bijbehorende middelen om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen.
Gemeenten hebben beleidsvrijheid bij de wijze waarop zij het aan de slag helpen van mensen met een arbeidsbeperking organiseren. Sw-bedrijven kunnen daar een hele belangrijke rol in spelen, zowel bij de uitvoering van de Wsw, als bij het toeleiden naar regulier werk voor de bredere doelgroep van de Participatiewet en de invulling van beschut werk. Sw-bedrijven hebben de kennis, ervaring en het netwerk om de capaciteiten van mensen met een beperking of afstand tot de arbeidsmarkt te vertalen naar geschikt werk met professionele begeleiding vanuit het sw-bedrijf. Ook onder de Participatiewet kunnen sw-bedrijven dus een waardevolle rol vervullen.
Gemeenten gingen en gaan zelf over de wijze waarop de bestaande Wsw wordt uitgevoerd en over de wijze waarop de deskundigheid van sw-bedrijven wordt ingezet voor de uitvoering van de Participatiewet. Gemeenten maken daarin hun eigen keuzes.
Wat is uw reactie op het standpunt van de FNV en de betreffende gemeenten dat de problemen voor de AM-groep het gevolg zijn van de Participatiewet?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de gemeenten dat het open houden van de AM-groep onbetaalbaar zou zijn? Zo nee, bent u bereid om met de vijf gemeenten die de AM-groep willen sluiten in overleg te treden om de AM-groep open te houden? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gemeenten hebben besloten de sociale werkvoorziening (op termijn) te sluiten? Welke SW-bedrijven betreft dit? Waar is dit besluit op gestoeld?
Over deze gegevens beschik ik niet. Uit de meest recente uitvraag van Cedris blijkt dat bij 5 bedrijven de gemeenten het voornemen hebben de positie van het sw-bedrijf te veranderen. Bij één bedrijf is dit inmiddels geëffectueerd.
Welke mogelijkheden ziet u om te voorkomen dat gemeenten besluiten SW-bedrijven te sluiten als gevolg van de Participatiewet?
Het is aan de gemeenten om keuzes te maken met betrekking tot de bedrijfsvoering van het sociaal werkbedrijf. Daarbij is ook relevant welke keuzes gemaakt worden bij de uitvoering van beschut werk en re-integratie van mensen uit de doelgroep van de Participatiewet. Gemeenten kunnen hierbij gebruik maken van de expertise en infrastructuur van de sw-bedrijven.
Bent u bereid deze vragen vóór het Algemeen overleg over WWB-onderwerpen en de Participatiewet voorzien op 26 februari a.s. te beantwoorden?
Ja.
Sluiting van tunnels in de A73 |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het feit dat de tunnels in de A73 bij Roermond en Swalmen vorig jaar 600 keer gesloten werden?
Ja ik ken het aantal sluitingen van deze tunnels.
Deelt u de mening dat een sluiting van bijna twee keer per dag vrij veel is?
Ik begrijp dat het aantal sluitingen van bijna twee keer per dag als vrij veel kan worden gezien. Ten aanzien van de duur van de gezamenlijke sluitingen kan ik u informeren dat de beschikbaarheid van de tunnels in de A73 in Limburg 98,8% is. Dit is inclusief regulier onderhoud in de vorm van de geplande nachtafsluitingen. Het percentage niet beschikbaarheid van de tunnels als gevolg van ongeplande sluitingen (bijvoorbeeld vanwege te hoge vrachtauto’s) bedraagt 0,2% van de tijd. Bij een preventieve sluiting (t.b.v. verkeersveiligheid) van de A73 tunnels, in geval van een te hoge vrachtauto, bedraagt de vertraging voor het verkeer gemiddeld 6 minuten. Op basis van deze gegevens kan ik u berichten dat ik uw mening niet deel dat de tunnels in de A73 vrij veel gesloten zouden zijn.
Bent u (nog) betrokken bij de analyse van en het beleid inzake de tunnels? Welke normen golden en gelden er voor tunnelsluitingen, destijds voorafgaand aan de bouw van de tunnels en momenteel? Zijn deze normen uniform voor heel het land en bijvoorbeeld ook hetzelfde voor de nieuwe tunnels in de A2 bij Maastricht?
Ja, ik ben betrokken bij de analyse van beleid, aanleg, beheer en inspectie van tunnels. Ten tijde van de bouw van de A73-tunnels golden er nog geen algemene landelijke beleidseisen voor de beschikbaarheid van tunnels. Deze eisen werden per tunnel bepaald, maar waren in alle gevallen zeer hoog. Er zijn momenteel geen wettelijke normen voor de beschikbaarheid van tunnels. Rijkswaterstaat hanteert als uitgangspunt 98% voor de beschikbaarheid van Rijkstunnels. «Beschikbaar» betekent daarbij dat verkeer door de tunnel in beide richtingen mogelijk is. Via de Landelijke Tunnelstandaard van Rijkswaterstaat worden tegenwoordig uniforme beschikbaarheidseisen gesteld aan nieuw te bouwen Rijkstunnels.
Voor de tunnel in de A2 in Maastricht, die momenteel wordt aangelegd, wordt een beschikbaarheidseis van 98% gebruikt
Welke mogelijkheden kunt u aanwenden om de betrouwbaarheid en doorstroming van het noord-zuid-verkeer in Limburg te vergroten door het aantal (onverwachte) sluitingen te verminderen?
Oorzaken van de ongeplande sluitingen in 2014 waren vooral te hoge vrachtauto’s en pech/ongevallen in of rond de tunnels. RWS voert overleg met de branche om transportbedrijven te informeren over de toegestane hoogte en het opvolgen van waarschuwingen bij een te hoge vrachtwagen. Door verdere optimalisatie in het onderhoudsprogramma brengt RWS het aantal geplande tunnelsluitingen voor onderhoud van de tunnels A73 dit jaar terug van 11 naar 9.
Zijn er cijfers beschikbaar over (bijna-)ongevallen met vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor en per trein en vergelijkingen daarvan op basis van vergelijkbare kengetallen?
Er zijn geen cijfers beschikbaar van bijna-ongevallen. Wel zijn in 2014 bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) 34 ongevallen en voorvallen met gevaarlijke stoffen op het spoor gemeld op grond van artikel 47 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (WVGS). Er zijn 73 meldingen in 2014 gedaan van ongevallen en voorvallen over de weg, waarvan er 23 op de openbare weg plaatsvonden. Er is geen vergelijking op basis van vergelijkbare kengetallen beschikbaar. Een goede vergelijking op basis van vergelijkbare kengetallen en tussen de twee vervoersmodaliteiten is niet mogelijk. Deze aantallen betreffen
uitsluitend de aan de ILT gemelde ongevallen.
Kunt u op basis van de vergelijking tussen spoor en weg een voorkeur voor vervoer van gevaarlijke stoffen uitspreken en kunt u daarmee beleidsmatig verder richting geven?
Het is niet mogelijk om een generieke voorkeur uit te spreken op basis van de vergelijking tussen spoor en weg.
In het algemeen kan gesteld worden dat de veiligste modaliteit afhankelijk is van aard en omvang van het vervoer van de gevaarlijke stof en de omgeving waarin dat vervoer plaatsvindt gegeven herkomst en bestemming. Van de 180 miljoen ton gevaarlijke stoffen die werden vervoerd in 2005 werd 2% over het spoor vervoerd, 7% over de weg, 34% via de binnenvaart en 57% door buisleidingen.
Met inwerkingtreding van Basisnet per 1 april a.s. is bovendien al het vervoer van gevaarlijke stoffen (over spoor, weg en water) gehouden aan risicoplafonds.
Het bericht ‘Benefiet ter discussie' |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de omstandigheid dat op 8 maart 2015 in Rijswijk een islamitisch evenement wordt georganiseerd waar omstreden salafistische predikers uit het buitenland zullen spreken?1
Het is mij bekend dat de stichting Rohamaa op 8 maart 2015 een liefdadigheidsgala in Rijswijk zou organiseren. De stichting heeft naar aanleiding van de ontstane maatschappelijke onrust en het intrekken van de visa van enkele predikers besloten om het evenement niet door te laten gaan in de oorspronkelijke opzet.
Bent u bekend met het feit dat een aantal sprekers beschuldigd wordt van nauwe banden met jihadisten en terroristen? Zo ja, wat vindt u daarvan? Deelt u de mening dat dit potentieel een risico voor de openbare orde vormt?
Over de buitenlandse sprekers op het beoogde evenement van de stichting Rohamaa op 8 maart 2015 is veel maatschappelijke onrust ontstaan. Van een aantal van de predikers op dit evenement is bekend dat zij behoren tot de stroming van de politieke salafisten. Het gaat hier niet om jihadisten, maar wel om (in beperkte kring) invloedrijke geestelijken. Van sommigen van hen is bekend dat zij in contact staan met radicaal-islamitische personen of organisaties. De voorbereidingen van de bijeenkomst in Rijswijk vinden plaats in een tijdsgewricht dat er in Nederland grote maatschappelijke ongerustheid bestaat over de risico's van het jihadisme. Hiermee komen naast vraagstukken rondom de vrijheid van meningsuiting ook vraagstukken rondom de openbare orde aan bod. De visa van een drietal sprekers zijn ingetrokken met het oog op de openbare orde, tegen de achtergrond van de maatschappelijke onrust, zoals verwoord in een brief van de NCTV.
Welke mogelijkheden heeft de lokale overheid en rijksoverheid om omstreden predikers te weren?
De rijksoverheid kan in het geval van omstreden predikers die visumplichtig zijn en een bedreiging vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid visa niet uitvaardigen of intrekken. Op lokaal niveau heeft de burgemeester mogelijkheden om voorafgaand aan een evenement of ter plaatse maatregelen te nemen met het oog op het handhaven van de openbare orde.
In hoeverre heeft de overheid voldoende kennis om in te schatten of er sprake is van predikers die haat prediken of anderszins de openbare orde verstoren? In hoeverre vindt u het ook een verantwoordelijkheid van moskeeorganisaties in Nederland om samen met de overheid op te trekken om te voorkomen dat aan dergelijke predikers een podium wordt geboden?
Het bewaken van de openbare orde is een kerntaak van de overheid. In het geval dat een bijeenkomst waar één of meerdere predikers het woord zullen voeren, leidt tot maatschappelijke onrust, zoals het geval is in de casus Rijswijk, komt de openbare orde in het geding. Het is de rol van de overheid om in dat geval maatregelen te nemen om de openbare orde te handhaven. Het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) toont hierin ook al verantwoordelijkheid. Zij zijn voornemens hun organisaties en moskeeën te informeren en adviseren.
Ziet u mogelijkheden om deze predikers te weren uit het Schengengebied? Is het bijvoorbeeld mogelijk om geen visa te verstrekken aan deze predikers die omstreden worden geacht vanwege hun uitlatingen en gedragingen en daarmee een gevaar zijn voor de openbare orde? Zo nee, waarom niet?
Voor sprekers die visumplichtig zijn, wordt bij de visumaanvraag bij de ambassade of het consulaat een check gedaan op grond van het Schengen Acquis. Het Schengen Acquis biedt de mogelijkheid visa af te wijzen of toegang te weigeren indien sprake is van een bedreiging voor de openbare orde, nationale veiligheid en/of internationale betrekkingen. Bij de beoordeling hiervan is grote zorgvuldigheid geboden met het oog op de rechtsstatelijkheid. Ook de nadere invulling van maatregel 20f van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme is hierbij van belang, hiervoor verwijs ik naar de brief.
Welke mogelijkheden heeft u wanneer predikers een visum hebben van een ander land uit het Schengengebied? Ziet u mogelijkheden om hierin met de andere lidstaten gezamenlijk in op te treken?
Nederland kan het afgevende land verzoeken een visum in te trekken. Hierbij zullen die landen vragen aan welke van de voorwaarden voor afgifte van het visum niet, of niet meer, wordt voldaan. Dit kan bijvoorbeeld zijn als de betreffende persoon een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid van Nederland danwel van een andere Schengenlidstaat. Het is onder meer aan de lokale driehoek en de AIVD om te bepalen of van een dergelijke situatie sprake is en dat goed te motiveren. Het is en blijft vervolgens aan de lidstaat die het visum heeft af gegeven om te beslissen al dan niet gehoor te geven aan een dergelijk verzoek.
Daarnaast kunnen de bevoegde Nederlandse autoriteiten ook zelf visa intrekken die zijn afgegeven door andere lidstaten. Deze bevoegdheid is bedoeld om lidstaten de mogelijkheid te geven visumhouders die zich aan haar grens melden dan wel reeds op haar grondgebied bevinden de toegang c.q. verder verblijf in de vrije termijn te ontzeggen indien blijkt dat niet meer aan de voorwaarden voor verblijf wordt voldaan. In die gevallen dient Nederland het land van visumafgifte van de intrekking in kennis te stellen.
Om te voorkomen dat ongewenste vreemdelingen naar Nederland danwel een ander Schengenlidstaat afreizen, kan de IND namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, een vreemdeling laten signaleren. Omdat de signalering tot doel heeft bepaalde vreemdelingen uit Nederland te weren, wordt deze opgenomen in het Schengen Informatie Systeem (SIS) voor toegangsweigering. Dit betekent dat de vreemdeling gedurende de signalering geen toegang kan verkrijgen tot de landen binnen het Schengengebied en aan de grens zal worden geweigerd, ook als hij of zij (nog) een geldig visum heeft. Wanneer de betreffende vreemdeling reeds een visum heeft ontvangen van een andere lidstaat zal voor de signalering wel contact moeten worden gezocht met de betreffende lidstaat.
Welke verantwoordelijkheid kent de organisator van dit evenement? Welke maatregelen zouden kunnen worden getroffen jegens organisatoren van evenementen die een podium bieden aan predikers die haat prediken ofwel standpunten innemen die indruisen tegen de waarden van de Nederlandse samenleving?
Vrijheid van meningsuiting is de essentie van democratie. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Het organiseren van een evenement zoals in Rijswijk, dat volgens de organisatie bedoeld was om geld in te zamelen voor liefdadigheidsactiviteiten in landen als Marokko, Tunesië, Egypte en Turkije, is niet verboden en in het geval van Rijswijk ook niet vergunningplichtig. Echter, de vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt. Deze wordt begrensd als de vrijheden van anderen in het geding komen, als mensen haat of geweld prediken of als de veiligheid in het geding komt. Voor predikers uit het buitenland die onverdraagzame, anti-integratieve en/of anti-democratische boodschappen uitdragen en daarmee de openbare orde bedreigen is in Nederland daarom geen plek.
Voor de verantwoordelijkheid van de overheid en van moskeeorganisaties verwijs ik naar het antwoord op vraag 4. Wat betreft eventuele maatregelen tegen de verschaffers van een locatie geldt, dat als zou blijken dat tijdens een evenement sprake is geweest van het aanzetten tot haat zoals vastgelegd in artikel 137d Wetboek van Strafrecht, het Openbaar Ministerie kan beoordelen of alleen degene die aanzette tot haat moet worden vervolgd, of ook degene die hem eventueel bij de strafbare uitingen heeft geholpen.
Ziet u eveneens een verantwoordelijkheid voor eigenaars van locaties waar dergelijke evenementen plaats vinden? Welke maatregelen zouden kunnen worden getroffen ten aanzien van hen die hier locaties voor beschikbaar stellen?
Zie antwoord vraag 7.
De behandeling van mensen die zichzelf beschadigen op de spoedeisende hulp (SEH) |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de indrukwekkende reportage «Beschadigd»?1
Ik vind het heel moedig van deze mensen om hun verhaal voor de camera te vertellen. Hiermee zorgen ze voor meer begrip bij hulpverleners voor dit probleem en helpen ze tevens ook andere mensen met hetzelfde probleem hulp te zoeken. Maar ik ben ook geschokt over de negatieve ervaringen die patiënten met zelfbeschadiging hebben op de spoedeisende hulp. Uit navraag bij de Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen (NVSHA) blijkt dat zij dit beeld absoluut niet herkennen en het ook volstrekt onacceptabel te vinden.
Erkent u dat iemand die zichzelf beschadigt in zowel psychische als medische nood verkeert?
Zelfbeschadiging is een uiting van psychische pijn en kan voorkomen bij specifieke psychiatrische diagnoses, waaronder schizofrenie, eetstoornis, verslaving of een posttraumatische stress stoornis. Bij een aanzienlijk deel van de mensen die zich melden op de SEH en zichzelf hebben beschadigd, betreft het dus een ernstig symptoom van een complexe psychische stoornis die op korte termijn professionele en gespecialiseerde hulp behoeft. Consultatie door de consultatieve psychiatrische dienst van het ziekenhuis, gevolgd door een verwijzing naar de GGZ, al dan niet via de huisarts, is de geëigende zorgroute.
Vindt u ook dat mensen die in medische nood zijn geholpen moeten worden, ongeacht of deze medische nood «door eigen toedoen» is ontstaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, iedereen die zorg nodig heeft die wordt gedekt door de basisverzekering, heeft daar recht op. Differentiëren naar oorzaak lokt willekeur uit. Denk ook aan de risico’s van roken, alcohol en drugs. Of iemand die met 160 kilometer per uur met zijn auto uit de bocht vliegt. Het eigen-schuld criterium vind ik niet in de gezondheidszorg thuis horen.
Bent u van mening dat het lang laten wachten van patiënten met wonden door zelfbeschadiging, of het niet verdoofd hechten daarvan, een overtreding is van de artseneed alsmede een grote inbreuk op de lichamelijke integriteit is?
Niemand wil lang wachten op behandeling, zeker niet op de spoedeisende hulp (SEH). Het langer laten wachten van patiënten op een SEH kan te maken hebben met de mate van ernst van de verwondingen en de verwondingen van de andere mensen op de SEH. Die afweging wordt gemaakt door artsen. Ik ga ervan uit dat de oorzaak van de verwondingen niet wordt meegewogen, alleen de ernst.
Hechten zonder benodigde verdoving behoort niet tot de normale standaard van behandelen en zou ook bij patiënten met zelfbeschadigend gedrag niet voor moeten komen. Het is enkele gevallen toelaatbaar als het op verzoek van de patiënt zelf is of de verwachting bestaat dat de verdoving pijnlijker is dan de hechting.
Kunt u zich voorstellen dat artsen zeggen «geen zin te hebben in «aandachttrekkers»? Wat vindt u van zo'n opmerking?
Nee, dat kan ik me niet voorstellen. Dit is geen professionele houding van een arts en is ook in strijd met de eed van Hippocrates die elke arts heeft afgelegd.
Kunt u zich voorstellen dat artsen zeggen dat ze zonder verdoving hechten «omdat je pijn toch zo fijn vindt»? Wat vindt u van deze opmerking?
Ik vind dit een vreselijke opmerking en vind het verwerpelijk dat zo’n opmerking door een professional wordt gemaakt. In principe wordt er gehecht met verdoving. In een enkel geval kan een wond zonder verdoving worden gehecht als de verdoving pijnlijker is dan de hechting zelf. Een opmerking als «omdat je pijn toch zo fijn vindt »reflecteert aan een onprofessionele straffende houding, die in strijd is met de eed van Hippocrates.
Kunt u zich voorstellen dat mensen met net gehechte wonden naar huis gestuurd worden zonder vervoer? Wat vindt u hiervan?
Patiënten op de SEH worden alleen naar huis gestuurd als dit medisch verantwoord is. Als iemand niet in staat is om met eigen vervoer naar huis te gaan wordt met een verpleegkundige naar een oplossing gezocht, eventueel kan er dan een taxi worden gebeld. Deze taxi is wel voor eigen rekening.
Erkent u dat zowel de bejegening als de behandeling een cruciale rol speelt in de mogelijkheden tot herstel bij patiënten die zichzelf beschadigen?
De behandeling en bejegening zijn cruciale factoren bij het herstel van alle patiënten. Zeker ook voor patiënten die zichzelf beschadigen.
Erkent u tevens dat de verkeerde bejegening en/of behandeling het herstel in de weg kan staan, of zelfs kan leiden tot een veel ernstiger situatie?
Zie vraag 8.
Wat vindt u van het feit dat mensen met een nare ervaring op de SEH zich in het vervolg niet meer (durven te) melden, met alle gevolgen voor de gezondheid van dien?
Dit zou ik heel erg vinden. De spoedeisende hulp is voor mensen die directe medische hulp nodig hebben en dient voor iedereen 24 uur per dag 7 dagen per week beschikbaar te zijn. Ongeacht de oorzaak van de verwondingen. Als door slechte ervaringen mensen zich daar niet meer durven melden, kunnen er grote ongelukken gebeuren. Patiënten zouden door hun huisarts of andere hulpverlener, of door een patiëntenvertrouwenspersoon aangemoedigd en gesteund moeten worden bij het indienen van een klacht.
Zijn er meldingen bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) binnengekomen over niet verdoofd hechten, of veel te lange wachttijden, omdat personeel degene met wonden door zelfbeschadiging niet wilde helpen?
Naar aanleiding van de uitzending zijn er bij de het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ) signalen gemeld over de behandeling van patiënten met automutilatie/ zelfbeschadiging. Het Landelijk Meldpunt Zorg heeft deze signalen doorgestuurd aan de IGZ. De IGZ neemt deze signalen serieus. Binnen een aantal weken beziet de IGZ wat ze met het beeld uit de signalen kan en gaat doen.
Kan het ontbreken van meldingen, of het lage aantal, volgens u te maken hebben met de schaamte die mensen voelen, waardoor ze «het erbij laten zitten»? Wat vindt u hiervan?
Onder andere uit de documentaire blijkt dat de schaamte onder mensen die zichzelf beschadigen groot is. Zij geven zelf aan dat dit de reden is dat nare ervaringen vaak niet worden gemeld bij het ziekenhuis. Deze patiënten zijn extreem kwetsbaar, waardoor zij het erbij kunnen laten zitten. Dat vind ik jammer. Het melden van nare ervaringen zorgt ervoor dat een ziekenhuis kan leren van zijn fouten en de zorg voor toekomstige patiënten met dezelfde problemen kan verbeteren. Ik zou patiënten daarom nadrukkelijk willen vragen hun nare ervaringen wel te melden. Zij kunnen door de huisarts, andere hulpverlener of een patiëntenvertrouwenspersoon eventueel worden ondersteund bij het indienen van een klacht.
Bent u bereid mensen met nare ervaringen op de SEH, na zelfbeschadiging, op te roepen zich alsnog te melden?
Zie mijn antwoord op vraag 12. De IGZ heeft naar aanleiding van de aandacht in de media ook al opgeroepen om nare ervaringen op de SEH te melden, zodat de IGZ dit kan onderzoeken. Burgers kunnen dit doen via www.landelijkmeldpuntzorg.nl. Melden bij de IGZ kan ook anoniem.
Is de IGZ bereid een melding voor te leggen aan de Tuchtraad, omdat het indruist tegen de artseneed, die stelt dat je een patiënt in nood moet helpen, geen schade mag toebrengen en diens lijden dient te verlichten?2
De IGZ hanteert haar handhavingskader. Hierin staat dat de IGZ bij ernstige normoverschrijding waarbij de kans op herhaling groot is, de tuchtrechter vraagt om een uitspraak te doen. De bedoelde norm kan de zogeheten tweede tuchtnorm zijn, die betrekking heeft op handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg.
Op welke wijze is de problematiek van mensen die aan zelfbeschadiging doen opgenomen in de curricula van medisch personeel? Kan dit beter? Zo ja, bent u bereid verbetering te bepleiten bij onderwijsinstellingen?
Binnen de opleiding tot spoedeisende hulp arts (KNMG) wordt volgens de Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen aandacht besteed aan de behandeling van patiënten met psychische problematiek en het hechten van wonden. Er zijn beoordelingen over gedragsstoornissen en psychiatrische aandoeningen en de vaardigheid van hechten opgenomen in het curriculum. Er wordt niet specifiek aandacht besteed aan de problematiek van mensen die zichzelf beschadigen.
Bent u bereid in contact te treden met ziekenhuizen, artsen en medisch personeel op de SEH om in de toekomst te voorkomen dat patiënten, die zichzelf ernstig verwond hebben, niet goed en adequaat geholpen worden?
Er heeft contact plaatsgevonden met de Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen. De Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen herkent de geluiden niet dat deze categorie patiënten niet adequaat wordt behandeld. Zie verder vraag 11.
Op welke wijze is de richtlijn om patiënten te behandelen met wonden door zelfbeschadiging tot stand gekomen? Zijn daar ervaringsdeskundigen bij betrokken geweest? Bent u bereid de richtlijn te laten herzien, en daarbij ervaringsdeskundigen te betrekken?
In 2013 is de multidisciplinaire richtlijn acute wondzorg verschenen die is ontwikkeld met alle relevante beroepsverenigingen. Om het perspectief van de patiënt hierin te betrekken zijn telefonische interviews en schriftelijke enquêtes gehouden. Deze richtlijn geldt voor alle wondzorg en is niet specifiek opgesteld voor patiënten die zichzelf beschadigen.
Wat zijn precies de meldingen in het Letsel Informatie Systeem, waarin mensen die zich melden met zelfgemaakte wonden worden geregistreerd? Wat is de ontwikkeling van meldingen over de afgelopen vijf jaar? Is er iets te zeggen over prevalentie?
In het Letsel Informatie Systeem (LIS) van VeiligheidNL worden toedrachten geregistreerd van ongevallen, geweld of zelf toegebrachte letsels waarvoor slachtoffers worden behandeld op een Spoedeisende Hulp (SEH) afdeling van een selectie van ziekenhuizen in Nederland. Deze ziekenhuizen vormen een representatieve steekproef van ziekenhuizen in Nederland met een continu bezette SEH-afdeling. Dit maakt een schatting van cijfers op nationaal niveau mogelijk.
Op basis van LIS wordt geschat dat het jaarlijks aantal personen dat op een SEH-afdeling werd behandeld voor zelf toegebrachte letsels in de periode 2009–2013 fluctueerde tussen 13.000 en 16.000 (13.000 in 2013).
Statistische analyse van de SEH-cijfers laat in deze periode geen significante stijging of daling zien (Kerncijfers Zelf toegebracht letsel, VeiligheidNL, december 2014).
Schrikt u er ook van dat zelfbeschadiging bij één op de vier Nederlandse en Vlaamse jongeren in meer of mindere mate voorkomt? Erkent u dat dit noopt tot een inhaalslag op het gebied van opleiding om de bejegening en het begrip voor mensen in een dergelijke situatie te vergroten?
De cijfers zijn afkomstig van een onderzoek van de KU Leuven, in samenwerking met de Universiteit van Nijmegen. Het onderzoek werd gedaan onder ruim 1000 Vlaamse en Nederlandse jongeren van tussen de 12 en 19 jaar. Uit onderzoek blijkt dat zelfverwondend gedrag het vaakst gehanteerd wordt als een manier om met negatieve gevoelens of stress om te gaan. Daarnaast zijn andere vaak voorkomende functies: een gevoel van controle krijgen, ontsnappen aan eisen uit de sociale omgeving en het gebruik omwille van het verkrijgen van aandacht. Internationaal worden dezelfde cijfers gerapporteerd. Dit soort onderzoek is belangrijk om de oorzaken te achterhalen van dit soort symptomen.
Binnen de opleiding tot spoedeisende hulp arts (KNMG) wordt volgens de Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen aandacht besteed aan de behandeling van patiënten met psychische problematiek en het hechten van wonden. Er zijn beoordelingen over gedragsstoornissen en psychiatrische aandoeningen en van de vaardigheid van hechten opgenomen in het curriculum. De IGZ onderzoekt daarnaast signalen van patiënten met zelfbeschadiging die zijn doorgestuurd van het LMZ. Mede op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zal blijken of het opportuun is in de opleidingen meer aandacht te besteden aan de bejegening en begrip voor mensen met zelfverwondend gedrag.
Het sluiten van sociale werkplaatsen |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het voornemen van vijf gemeenten om de sociale werkplaatsen van de AM Groep te sluiten?1
Ja.
Deelt u de zorg, o.a. van VNO-NCW2, dat in diverse gemeenten de sociale werkvoorziening gesloten dreigt te worden zonder dat helder is wat daar voor in de plaats komt? Zo nee, waarom niet?
Het betreft een decentrale verantwoordelijkheid waarbij de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders besluitvormend zijn. Zij dienen daarbij de relevante afwegingen te maken en zorgvuldig om te gaan met de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening en de Participatiewet.
Met de komst van de Participatiewet oriënteren veel gemeenten zich op de wijze waarop deze wet het beste kan worden uitgevoerd. Daarbij wordt ook gekeken naar de positie van de Sociale Werkplaatsbedrijven (sw-bedrijven). Ook na de invoering van de Participatiewet blijft de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) van kracht voor werknemers die op 31 december 2014 in dienst waren op basis van de Wsw. Deze werknemers behouden hun rechten en plichten. Gemeenten blijven verantwoordelijk voor de huidige doelgroep van de Wsw.
Uit een uitvraag van Cedris blijkt dat een groot aantal sw-bedrijven één of meer taken krijgt bij de uitvoering van de Participatiewet. De sw-bedrijven vormen zich vaak met (een deel van) de sociale dienst om tot sociale werkbedrijven, die voor de brede doelgroep van de Participatiewet worden ingezet. Gemeenten gaan zelf over de wijze waarop de bestaande Wsw wordt uitgevoerd en over de wijze waarop de deskundigheid van sw-bedrijven wordt behouden voor de uitvoering van de Participatiewet. Gemeenten maken daarin hun eigen keuzes.
Deelt u de mening dat de Participatiewet juist kansen biedt aan gemeenten om de sociale werkvoorziening een rol te laten spelen bij het aan het werk helpen van mensen met een arbeidsbeperking, bijvoorbeeld bij het inrichten van beschutte werkplekken en detachering? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Sw-bedrijven kunnen een belangrijke rol vervullen bij het aan het werk helpen van mensen met een arbeidsbeperking, zowel bij de uitvoering van de Wsw, als bij het toeleiden naar regulier werk voor de bredere doelgroep van de Participatiewet en de invulling van beschut werk. Sw-bedrijven hebben de kennis, ervaring en het netwerk om de capaciteiten van mensen met een beperking of afstand tot de arbeidsmarkt te vertalen naar geschikt werk met professionele begeleiding vanuit het sw-bedrijf. Ook onder de Participatiewet kunnen sw-bedrijven dus een waardevolle rol vervullen.
Op welke manier is de positie van de huidige SW-ers geborgd? Hoe krijgt het begeleiden van mensen met een arbeidsbeperking richting de arbeidsmarkt nu vorm?
Werknemers die op 31 december 2014 in dienst zijn op basis van de Wsw behouden hun rechten en plichten. Gemeenten hebben met de Participatiewet de verantwoordelijkheid voor het participeren van mensen met een arbeidshandicap. Gemeente hebben de beschikking over een breed instrumentarium (waaronder loonkostensubsidie en voorziening beschut werk) met bijbehorende middelen om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen.
Kunt u bevestigen dat een aantal gemeenten hun sociale werkvoorziening nauw laten samenwerken (of zelfs integreren) met de sociale dienst, en op deze manier de kennis en ervaring die ze opgedaan hebben bij het bemiddelen en matchen van mensen met een SW-indicatie nu breder kunnen inzetten en gebruik kunnen blijven maken van hun contacten met bedrijven?
Het betreft een verantwoordelijkheid van gemeenten en ik ben niet in detail op de hoogte, maar op grond van de informatie die Cedris, gemeenten en sw bedrijven hierover naar buiten brengen is dat inderdaad het geval. Bijvoorbeeld in IJmond Werkt! (gemeenten Velsen; Beverwijk; Heemskerk en Uitgeest) wordt volgens dit model gewerkt.
De vermelding van zorgzwaartepakket 4 Verpleging en Verzorging |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Is u bekend dat de indicatiestelling voor zorgzwaartepakket 4 Verpleging en Verzorging (V&V) op verschillende sites van verzorgings- en verpleeghuizen anders staat dan op de site van de rijksoverheid?1 Zo ja, wat vind u hiervan? Hoe moet de definitie werkelijk luiden?
Het zorgzwaartepakket dat in de link waarnaar u verwijst is vermeld, is gedateerd. Het wijkt af van het huidige zorgprofiel VV 4, zoals dat is opgenomen in de Regeling langdurige zorg (Staatscourant nr. 36917, jaargang 2014).
Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor de wijze van omschrijven van hun zorgaanbod (en voor aanpassingen van de omschrijving indien de zorgzwaartepakketten/zorgprofielen zijn gewijzigd). Ik zal de branche-organisatie er evenwel op wijzen.
In de Regeling langdurige zorg zijn de met de Wlz geïntroduceerde zorgprofielen vastgelegd. Deze zorgprofielen zijn in 2015 nagenoeg gelijk aan de zorgzwaartepakketten zoals die onder de AWBZ bestonden, met dien verstande dat de zorgprofielen de te leveren zorg niet langer in uren uitdrukken. Overeenkomstig de Wet langdurige zorg, is uitdrukkelijk de ruimte gegeven aan de zorgaanbieder om, binnen de globale omvang die door de zorgprofielen wordt uitgedrukt (en waarin zij onderling verschillen) de zorg te leveren waarop iemand is aangewezen. De zorgzwaartepakketten bestaan wel nog als bekostigingstitel.
De zorgprofielen zijn vastgelegd in de Regeling langdurige zorg. Zorgprofiel VV4 is hierin als volgt omschreven: «beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging». Cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid betreffende veel aspecten hulp nodig, zoals bij de communicatie en het nemen van besluiten. Ook ten aanzien van alle psychosociale/cognitieve functies hebben zij behoefte aan hulp, toezicht of sturing alsmede ten aanzien van ADL.
Voor de volledige omschrijving wijs ik op genoemde regeling.
Bent u van mening dat iemand niet alleen in aanmerking komt voor een zorgzwaartepakket 4 V&V als hij of zij beginnende dementie heeft, maar ook als hij of zij met andere ouderdomsverschijnselen wordt geconfronteerd?
Het CIZ geeft uitvoering aan de indicatiestelling zoals deze in de Wlz is vastgelegd. Een verzekerde heeft recht op Wlz-zorg indien sprake is van een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap en verzekerde ten gevolge daarvan een blijvende behoefte heeft een permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Indien is vastgesteld dat is voldaan aan de hier vermelde criteria, bestaat er toegang tot de Wlz. Daarnaast stelt het CIZ vast welk zorgprofiel het beste bij de verzekerde past. De zorgprofielen omschrijven welke zorg er mogelijk is, voor cliënten met een vergelijkbare zorgbehoefte. Gelet op de beschrijving van het zorgprofiel waaraan u refereert, wordt dit profiel niet uitsluitend geïndiceeerd wanneer sprake is van beginnende dementie. Er kunnen ook andere beperkingen of aandoeningen aan de orde zijn, waardoor een verzekerde in aanmerking komt voor dit zorgprofiel.
Hoeveel indicaties zijn er in 2012, 2013 en 2014 ZZP 4 V&V afgegeven door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)?
Onderstaand treft u het aantal mensen met een indicatie op 1 januari van het betreffende jaar aan. Dat is de reguliere vorm van rapporteren over het aantal indicaties per jaar (dit ter voorkoming van dubbeltellingen en het effect van kortdurende indicaties). Voor de goede orde zij vermeld dat de indicatiecijfers altijd hoger liggen dan het gebruik omdat elk jaar een aantal geïndiceerden de indicatie niet verzilvert.
2012
30.950
2013
33.415
2014
33.020
Kunt u aangeven of sinds de invoering van de zorgzwaartepakketten in 2009 de indicatie voor zorgzwaartepakket V&V 4 is gewijzigd? Zo ja, op welke wijze is dit pakket gewijzigd?
Het zorgprofiel als zodanig is niet gewijzigd. De toegangscriteria voor dit zorgprofiel zijn ook niet gewijzigd. De zorgprofielen onder de Wlz zijn vastgelegd in de Regeling langdurige zorg. Het enige verschil ten opzichte van de zorgzwaartepakketten is dat in de zorgprofielen geen uren meer worden vermeld.
Kunt u aangeven hoeveel zorgzwaartepakketten 4 V&V er voor 2015 zijn ingekocht door zorgkantoren en hoeveel er de komende jaren nodig zijn (geraamd is)?
De zorgkantoren hebben in de eerste inkoopronde voor 2015 in november 2014 productieafspraken gemaakt voor 23,5 duizend zorgzwaartepakketten VV4. Dit aantal kan toenemen omdat gedurende het jaar 2015 de afspraken worden bijgesteld. Daarnaast betreffen de afspraken van de zorgkantoren alleen zorg in natura. Cliënten met ZZP 4 V&V kunnen de zorg ook krijgen met een pgb.
Naar verwachting zal door de demografische ontwikkelingen het aantal VV4 de komende jaren verder toenemen. Daar is in de ramingen van VWS voor het toekomstige budget van de zorgkantoren rekening mee gehouden.
Kunt u het signaal bevestigen dat het CIZ in de indicatiestelling de afweging maakt dat er geen aanleiding is voor een intramurale indicatie wanneer een oudere «nog op de alarmknop kan drukken»? Is dit een criterium voor het al dan niet toekennen van een ZZP4 of hoger? Zo nee, bent u dan bereid het CIZ hiervan op de hoogte te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het CIZ indiceert conform de criteria die in de Wlz zijn vastgelegd. In de Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2015 (die u onlangs zijn toegezonden) zijn de criteria nader uitgewerkt. Een criterium als «nog in staat om te alarmeren» is hierin niet opgenomen.
Permanent toezicht is hierin omschreven als onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen. Het gaat om toezicht dat geboden moet worden op basis van actieve observatie die als doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie van de verzekerde vroegtijdig te signaleren, waardoor altijd tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige/gevaarlijke/(levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties voor verzekerde kan worden voorkomen. Bij verzekerden die een behoefte hebben aan permanent toezicht kan elk moment iets (ernstig) mis gaan.
Voor 24 uur per dag zorg in de nabijheid geldt dat zorg en toezicht 24 uur per dag in de nabijheid nodig is. Er is geen noodzaak tot permanente actieve observatie. Het betreft een vorm van beschikbaarheid van zorg die hoofdzakelijk bestaat uit passief toezicht. Het toezicht is nodig op zowel geplande als ongeplande zorgmomenten, waarbij de zorgverlener het initiatief moet nemen. Hiervoor is nodig dat de zorgverlener meerdere malen per dag poolshoogte gaat nemen en zo nodig ingrijpt, om ernstig nadeel voor verzekerde te voorkomen.
Het stoppen van de financiering van het doveninternaat in Haren |
|
Roelof van Laar (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Voortbestaan Internaat Haren alweer bedreigd! Wat is werkelijk Passend Onderwijs voor dove jongeren?»1
Ja.
Is het waar dat het internaat geen financiering zal ontvangen voor nieuwe leerlingen? Zo ja, op welke gronden is de financiering voor het internaat stopgezet?
De subsidie voor verblijf in het internaat zal voor nieuwe leerlingen inderdaad worden afgebouwd. Over de precieze invulling en het tempo van de afbouw ben ik nog in gesprek met Koninklijke Kentalis, de eigenaar van het internaat en de bijbehorende school. Tot 2011 kon iedere leerling voor verblijf op het internaat bekostigd worden op basis van een AWBZ-indicatie voor verblijf, ook als dat verblijf alleen nodig was voor deelname aan het onderwijs en niet in verband met de zorgbehoefte van de leerling. Vanaf 2011 is het Ministerie van VWS het AWBZ-criterium voor verblijfszorg, overeenkomstig de bedoeling van de wet, strikter gaan toepassen. Verblijf werd vanaf dat moment alleen vergoed als dat nodig is in verband met de zorgbehoefte van het kind. Destijds is besloten dat OCW tijdelijk, tot de invoering van passend onderwijs, de leerlingen zou bekostigen die niet in aanmerking komen voor een AWBZ-indicatie. De tijdelijkheid van de subsidie is steeds duidelijk aangegeven. Nu passend onderwijs is ingevoerd en de instellingen in het zogeheten cluster 2 de verantwoordelijkheid en de ruimte hebben gekregen om voor een passend aanbod te zorgen, zal de subsidie worden afgebouwd.
Wat voor onderzoek is gedaan naar de effecten van de sluiting van het internaat en de beschikbare alternatieven? Welk overleg heeft er plaatsgevonden met vertegenwoordigers van betrokkenen als het Dovenschap en FODOK?2
Hier is geen specifiek onderzoek naar gedaan. In overleg met de betrokken partijen, waaronder ook Dovenschap en Fodok, is de tijdelijkheid van de subsidie steeds duidelijk geweest. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven ben ik over de precieze invulling van de afbouw nog in gesprek met Kentalis. Bij dit gesprek zal ik ook Fodok en Dovenschap betrekken.
Erkent u het belang van bereikbaar tweetalig voortgezet speciaal onderwijs (vso), waar zowel Nederlandse gebarentaal als Nederlands onderwijstaal is? Is het waar dat dit onderwijs alleen in Haren wordt gegeven?
Het klopt dat alleen in Haren tweetalig voorgezet speciaal onderwijs op havoniveau wordt geboden. Echter, tweetalig onderwijs is geen noodzakelijke voorwaarde voor het behalen van een havodiploma. Er zijn namelijk andere mogelijkheden om een passend aanbod voor deze leerlingen te organiseren. Een leerling kan ook met ondersteuning van een tolk havo-onderwijs volgen binnen het regulier onderwijs. Met de invoering van passend onderwijs zijn er daarnaast meer mogelijkheden gekomen om dit flexibeler te organiseren. Bijvoorbeeld door dove leerlingen meer te clusteren en deels gezamenlijk onderwijs te laten volgen. Tevens kan er worden gekeken of er binnen het vso mogelijkheden zijn om op andere plekken havo te organiseren, zoals tot voor kort ook in Rotterdam mogelijk was. De cluster 2-instellingen kunnen derhalve eigen keuzes maken bij de inrichting van het onderwijs. In overleg met de ouders van dove leerlingen kan er voor worden gekozen om het speciaal onderwijs voor doven, al dan niet tweetalig, meer over Nederland te spreiden.
Deelt u de zienswijze van FODOK dat het internaat een essentiële voorwaarde voor echt passend onderwijs voor dove kinderen is, ook vanuit de meerwaarde van een op gebarentaal gerichte omgeving voor een goede ontwikkeling van sommige dove kinderen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven kan het behalen van een havodiploma ook zonder verblijf in het internaat gerealiseerd worden. Vanuit die overweging deel ik de opvatting van FODOK niet dat het internaat een essentiële voorwaarde is voor passend onderwijs voor dove kinderen.
Kunt u inzichtelijk maken wat de kosten zijn per leerling voor verblijf op het internaat en wat de kosten zijn die voortvloeien uit het dichterbij volgen van passend onderwijs door middel van een gebarentolk?
Voor de kosten voor verblijf in het internaat is dat mogelijk. Deze bedragen € 30.000,– per leerling. Daarnaast ontvangt de vso school in Haren, de Guyotschool, onderwijsbekostiging (ongeveer € 19.000,– per leerling). De kosten die voortvloeien uit het dichterbij huis volgen van onderwijs zijn lastiger weer te geven omdat hiervoor meerdere mogelijkheden zijn. Ten eerste kan een leerling elders vso volgen. Dan is er geen bekostiging van een doventolk nodig, maar afhankelijk van de afstand en de mate van zelfstandigheid eventueel wel leerlingenvervoer. Ten tweede kan een leerling volledig regulier onderwijs volgen (de onderwijsbekostiging is dan ongeveer € 7.100,– per leerling). Aanvullende tolkkosten zijn dan ongeveer € 30.000,– per jaar. Als er meerdere dove leerlingen in een groep regulier onderwijs volgen, kan dat bedrag lager zijn omdat het dan (deels) mogelijk is om gebruik te maken van een groepstolk. Daarnaast is er, afhankelijk van het arrangement, nog sprake van ondersteuningskosten vanuit cluster 2. Ten derde kan een leerling deels speciaal, deels regulier onderwijs volgen met ondersteuning door cluster 2 (de zogenaamde symbiose). Kortom, de kosten van verblijf in het internaat enerzijds en het bieden van een alternatief dichtbij huis zijn niet zomaar met elkaar te vergelijken.
Welke alternatieven zijn er voor dove kinderen om tweetalig vso te volgen als zij niet langer op het internaat in Haren kunnen verblijven, gezien de verre reisafstand naar Groningen?
De communicatie met individuele ouders loopt via Kentalis. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven ben ik met Kentalis in gesprek over de precieze invulling van de afbouw. De mogelijkheden om in de regio meer alternatieven te organiseren, zijn daarbij een belangrijk onderwerp van gesprek.
Hoe wordt over het stoppen van de subsidie voor nieuwe leerlingen aan het internaat gecommuniceerd met de ouders van kinderen die in het schooljaar 2015/2016 naar het internaat zouden gaan? Hoe wordt op een zorgvuldige wijze gezorgd voor alternatieven?
Uitspraken dat binnen het Openbaar Ministerie extra officieren van Justitie zijn aangesteld |
|
Michiel van Nispen |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat bedoelde u met uw uitspraak dat er binnen het Openbaar Ministerie (OM) extra officieren van justitie zijn aangesteld? Hoeveel zijn dat er? Wat bedoelt u met het woordje «extra»?1
Vanaf 2014 vindt binnen het Openbaar Ministerie (OM) een intensivering plaats voor de aanpak van terrorisme en radicalisering. De intensivering ziet onder meer op de uitvoering van de strafrechtelijke maatregelen zoals verwoord in het actieprogramma integrale aanpak jihadisme. In het kader van deze intensivering zijn zeven zeer ervaren officieren van justitie boven de formatie aangesteld voor de aanpak van terrorisme en radicalisering. Deze zeven officieren van justitie waren reeds elders binnen het OM werkzaam en hun opengevallen functies worden opgevuld met nieuw aan te trekken personeel.
In 2015 wordt deze capaciteit verder uitgebreid. Hier wordt de intensivering van 5 miljoen euro voor het jaar 2015 ingezet, zoals bedoeld in vraag 2.
Doelt u met uw uitspraak «Boven op de bestaande. Dat is de extra bijdrage die in de begroting voor uitbreiding van het Openbaar Ministerie is opgenomen»2 op de intensivering van 5 miljoen euro voor het jaar 2015 waartoe in het kader van de begrotingsonderhandelingen 2015 is besloten?3 Ontkent u dat er tegenover deze intensivering van 5 miljoen euro voor het jaar 2015 een bezuiniging van 80 miljoen euro staat (cumulatief, gerekend vanaf kabinet Rutte-I) zodat er per saldo een bezuiniging van 75 miljoen euro overblijft?
Aangezien het hier extra taken betreft waarvoor extra personeel wordt aangesteld, dienen deze additioneel beschikbaar gestelde middelen niet te worden gezien als een correctie op de eerder genoemde rijksbrede taakstelling van dit kabinet.
Kwamen de officieren van justitie die zich nu door deze intensivering met jihadisme bezig houden van buiten het OM? Zo ja, wat is hun achtergrond? Indien deze officieren van justitie van binnen het OM komen, welke functies en taken vervulden zij voordat zij met de aanpak van jihadisme werden belast?
De extra officieren van justitie werkten al binnen het OM. Het betreft personen die binnen het OM jarenlange ervaring hebben opgebouwd als officier van justitie.
Wie doet nu het vorige werk van de officieren van justitie die door de verzachting van de bezuiniging binnen het OM zijn belast met de aanpak van jihadisme?
Het College van Procureurs-generaal heeft mij in dit verband medegedeeld dat om het reguliere werk doorgang te kunnen laten vinden en om te voorkomen dat nieuwe zaken niet worden opgepakt, de opengevallen functieplaatsen van deze zeven officieren van justitie worden opgevuld met nieuw aan te trekken personeel.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en binnen een week te beantwoorden?
Ja, de vragen zijn afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoord.