De continuïteit van hospicezorg |
|
Kees van der Staaij (SGP), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u de berichten «Hospice vreest deur te moeten sluiten» en «Directeur Hospice blijft knokken»?1
Ik heb kennis genomen van deze berichten.
Wat is uw reactie op het feit dat Hospice Dignitas een wachtlijst kent, maar dat wegens gebrek aan financiering niet alle acht bedden bezet kunnen worden?
Wachttijden zijn nooit wenselijk en zeker niet wanneer dat betekent dat mensen niet kunnen overlijden waar zij wensen. Zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders dienen goede contractafspraken te maken over te leveren zorg, waarbij het belang van de patiënt centraal moet staan.
Zoals ik in mijn brief van 14 december 20152 aan u heb aangegeven, heb ik recent nog gesprekken gevoerd met zorgverzekeraars en zorgaanbieders om te bezien of er knelpunten zijn bij de inkoop van de specialistische zorg binnen de wijkverpleging, waaronder de palliatieve zorg. Uit deze gesprekken kwam naar voren dat zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders het van groot belang vinden dat palliatieve zorg snel beschikbaar is en tegemoet komt aan de wensen van de patiënt.
Zorgverzekeraars geven aan dat het gecontracteerde zorgaanbod in 2016 grotendeels gelijk is aan dat in 2015. Mocht in de loop van het contracteerjaar blijken dat een zorgverzekeraar toch onvoldoende zorg heeft ingekocht dat dient een zorgverzekeraar bij te contracteren om aan zijn zorgplicht te kunnen voldoen. Ik ga ervan uit dat zorgverzekeraars dat ook zullen doen in het geval van Dignitas. Zorgverzekeraar CZ heeft mij bijvoorbeeld laten weten als zorgaanbieders niet uitkomen met de raming van de hoeveelheid zorg, CZ hen vraagt om contact met CZ op te nemen en te kijken of zij samen tot een oplossing kunnen komen. In geval van Dignitas heeft CZ de oorspronkelijke berekening ook al iets opgehoogd om die reden.
Als iemand niet terecht kan in een hospice van zijn of haar keuze (bijvoorbeeld omdat daar geen bedden beschikbaar zijn of dat de zorgverzekeraar deze zorg elders gecontracteerd heeft) dan dient de zorgverzekeraar een alternatief aan te bieden dat aansluit op de wensen van de patiënt.
Ik vind het van belang dat als iemand palliatieve zorg nodig heeft dat deze zorg dan zo snel mogelijk geleverd wordt op een wijze die aansluit op de wensen van de patiënt. Partijen die verantwoordelijk zijn voor het leveren en financieren van de zorg moeten dit proces zo inrichten dat het voor een patiënt of zijn naasten niet nodig is om eerst door een bureaucratische molen te moeten gaan voor de zorg geleverd kan worden.
Komen wachtlijsten bij hospices vaker voor? Acht u dit bij deze vorm van zorg, die is bedoeld voor mensen die nog maar korte tijd te leven hebben, onwenselijk? Zo ja, hoe wilt u de wachtlijsten voorkomen?
Wachtlijsten bij deze zorgvorm zijn zeer onwenselijk. Wachtlijsten bij individuele hospices worden niet landelijk bijgehouden. Wel zijn cijfers bekend over hoe vaak er een capaciteitsknelpunt optreedt en wat de bezettingsgraad is van bijna-thuishuizen en het deel van de high care hospices die zijn aangesloten bij VPTZ Nederland3 voor 2014; voor 2015 zijn deze cijfers nog niet beschikbaar.
In 2014 konden er van de 8.000 cliënten die gebruik wilden maken van een bed in een hospice aangesloten bij VPTZ, 320 cliënten niet terecht vanwege een tijdelijk tekort aan bedden. Gemiddeld is er sprake van onderbezetting: de bezettingsgraad in 2014 van bijna-thuishuizen bedroeg 69% en van high care hospices 75%.
De conclusie uit deze cijfers is dat lokale tekorten soms voorkomen. Er is volgens de branche niet structureel sprake van wachtlijsten. Het beeld is afhankelijk van de locatie van het hospice, het aantal hospices in een regio en het aantal mensen dat gebruik wil maken van hospicezorg in een bepaalde periode. Binnen de regio’s bestaan vaak instrumenten zoals bellijsten om snel een alternatief te kunnen bieden. In ongeveer 80% van de aanvragen gaat de ondersteuning binnen 3 dagen na aanmelding van start en in bijna de helft van de aanvragen is dat al binnen 24 uur het geval.
Mede door de inzet via de subsidieregeling Palliatieve terminale zorg zijn de laatste jaren nieuwe hospices opgericht. Het aantal cliënten dat door bij VPTZ Nederland aangesloten hospices werd ondersteund steeg dan ook met 16%, van 4.900 in 2010 tot bijna 5.700 in 2014.
Wat is uw reactie op het feit dat twee van de zeven zorgverzekeraars een zorgkostenplafond voor 2016 hebben bepaald, dat slechts een kwart bedraagt van het bedrag dat ze in de eerste negen maanden van 2015 hebben uitgekeerd? Acht u dit een realistisch plafond? Hoe beoordeelt u de situatie dat door dit zorgkostenplafond de mogelijkheid bestaat dat nog tijdens het verblijf van een patiënt het «plafond» wordt bereikt, waardoor niet de volledige kosten voor de patiënt door de zorgverzekeraar vergoed worden? Hoe verhoudt dit zich tot artikel 11 van de Zorgverzekeringswet?
Hospicezorg die vanuit de Zvw wordt ingekocht wordt door zorgverzekeraars met ingang van 2016 rechtstreeks bij de zorgaanbieders ingekocht. Daardoor kunnen er veranderingen optreden in de onderhandelingen en de uiteindelijke contractering. De zorgplafonds worden door zorgverzekeraars in eerste instantie gebaseerd op historische kosten, waarna deze indien nodig kunnen worden bijgesteld in de contractonderhandeling. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, zij moeten verzekerden voorzien van kwalitatief goede zorg die binnen hun bereik is af te nemen en tijdig wordt geleverd. Met betrekking tot de palliatieve zorg heb ik recent bij zorgverzekeraars en zorgaanbieders het belang van goede regionale afspraken benadrukt. Ik heb hen gevraagd om een pro-actieve houding en om er voor te zorgen dat patiënten en hun naasten bij het regelen van tijdige terminale thuiszorg geen belemmeringen ondervinden. Zorgverzekeraars hebben dit inmiddels nogmaals onderschreven.
Wat is uw reactie op het feit dat het hospice geen inkoop- of onderhandelingsgesprekken met de zorgverzekeraars kan voeren? Komt dit vaker voor? Hoe beoordeelt u dit in het kader van de NZa regel «TH/NR-005 «Transparantie zorginkoopproces Zvw»», die per 1 januari a.s. in werking treedt (NZa: Nederlandse Zorgautoriteit)? Kunt u uiteenzetten hoe de NZa hierop zal toezien? Zal deze regel dergelijke situaties kunnen voorkomen?
In de NZa regel «Transparantie zorginkoopproces Zvw» staat dat zowel de zorgverzekeraar als zorgaanbieder, tot het moment waarop de contracten gesloten zijn, beschikbaar moet zijn voor vragen en opmerkingen van de andere partij. In deze regel staat niet dat met elke zorgaanbieder een inkoop- of onderhandelingsgesprek moet worden gevoerd. Gezien het grote aantal zorgaanbieders is het voor zorgverzekeraars niet mogelijk om met elke zorgaanbieder een inkoop- of onderhandelingsgesprek te voeren en wordt er in diverse sectoren met standaardcontracten gewerkt. De NZa ziet toe op het verloop van het contracteerproces en op het naleven van de transparantievoorschriften. Daarnaast kan de invoering van een onafhankelijke geschilbeslechting – zoals aangekondigd in mijn brief Kwaliteit Loont – hierbij een rol vervullen; op dit moment wordt onder coördinatie van Zorgverzekeraars Nederland, samen met de brancheorganisaties van aanbieders, verdere invulling gegeven aan de totstandkoming van een dergelijke geschillencommissie.
Ik heb er vertrouwen in dat zowel de transparantieregeling van de NZa die op 1 januari 2016 in werking is getreden, als de geschillencommissie i.o. positief bijdragen aan inkoop van de specialistische zorg binnen de wijkverpleging.
Voldoen zorgverzekeraars aan hun zorgplicht indien zij een aanbieder die specialistische zorg levert en een regionale functie vervult maar zeer beperkt contracteren?
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht voor hun verzekerden. Daarmee dienen zij verzekerden te voorzien van kwalitatief goede zorg die binnen hun bereik is af te nemen en tijdig wordt geleverd. Het inkopen van voldoende zorg is onderdeel van de zorgplicht. Maar verzekeraars hoeven niet met alle zorgaanbieders een contract te sluiten. Er is geen contractverplichting. De zorgverzekeraar zal er vanuit zijn zorgplicht voor zorgen dat er voldoende aanbod aanwezig is van regionale voorzieningen zoals hospices. Als in de loop van het jaar mocht blijken dat de zorgverzekeraar onvoldoende zorg heeft ingekocht, dan zal de zorgverzekeraar moeten overgaan tot bijcontractering om aan de zorgplicht te blijven voldoen.
Kunt u deze vragen nog dit jaar beantwoorden, aangezien het gaat om de financiering voor 2016, die dus nog dit jaar rond moet komen?
Vanwege het kerstreces en afstemming met verzekeraars en de NZa, is het niet mogelijk geweest om de vragen binnen deze korte termijn te beantwoorden.
Het bericht 'Grote steden kiezen massaal voor kolenstroom' |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Grote steden kiezen massaal voor kolenstroom»?1
Ja.
Op welke wijze past het splitsen van de inkoop van elektriciteit in een deel niet-vergroende stroom op basis van laagste prijs en losse garanties van oorsprong bij het duurzaam inkoopbeleid van de overheid?
Bent u bereid om vóór het zomerreces van 2016 met de sector te komen tot een inkoopbeleid voor groene stroom dat bijdraagt aan het halen van de doelen uit het Energieakkoord? Zo nee, waarom niet?
Bij welke leverancier(s) koopt de rijksoverheid haar elektriciteit in?
Wat is de herkomst van de door de rijksoverheid ingekochte garanties in de periode 2010 tot 2016?
Kunt u een indeling geven van de volumes van door het Rijk ingekochte garanties naar herkomst per land en per soort groene stroom (biomassa, zonne-energie, windenergie et cetera)? Zo nee, waarom niet?
De onderhandelingen van zeven Westfriese gemeenten over de thuiszorg |
|
Henk van Gerven , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u erover dat thuiszorgaanbieder Zorgkompas landelijke afspraken heeft gemaakt om geen personeel van TSN Thuiszorg over te nemen, indien TSN failliet gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Vindt u het wenselijk dat Zorgkompas wel cliënten van TSN Thuiszorg wil overnemen maar geen personeel, waardoor thuiszorgmedewerkers opnieuw moeten solliciteren op de «eigen baan», met als gevolg dat zij geen ervaringsjaren of periodieken kunnen meenemen of geen HH2 (Huishoudelijke Hulp 2:organisatie van het huishouden inschaling krijgen? Staat een dergelijke werkwijze niet in schril contrast met het gesloten zorgakkoord?
Vindt u het wenselijk dat Zorgkompas geen personeel wil overnemen met het argument dat de thuiszorgmedewerkers van TSN in de hoogste schalen en periodieken zitten, en bij volgende ontslagrondes er een hoge transitievergoeding betaald moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is het waar dat Zorgkompas in feite een kartelafspraak heeft gemaakt met andere aanbieders van thuiszorg met betrekking tot de eventuele overname van personeel en cliënten van TSN? Zo ja, wat vindt u hiervan? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Wat vindt u ervan dat Zorgkompas, indien TSN failliet gaat, geen koppels van cliënten en thuiszorgmedewerkers wil overnemen, zodat huidige cliënten hun vertrouwde medewerker verliezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe gaat u uitvoering geven aan de motie Siderius/Van Dijk, waarbij geborgd moet worden dat het personeel de baan, het salaris en de huidige arbeidsvoorwaarden behoudt, en er ingezet wordt op het in stand houden van het «vertrouwde gezicht» voor cliënten?2
Met de brief van 16 december 2015 over de laatste stand van zaken TSN (Kamerstuk 23 235 nr. 122) heb ik de laatste stand van zaken m.b.t. TSN aangegeven.
Zijn er meer thuiszorgorganisaties die dergelijke constructies c.q. kartelafspraken hanteren bij (eventuele) overnames van noodlijdende thuiszorgorganisaties? Wat vindt u hiervan? Op welke wijze gaat het zorgakkoord d.d. 4 december jl. dergelijke constructies aanpakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij mij zijn geen kartelafspraken of constructies ten aanzien van overname van thuiszorgorganisaties, zoals door u benoemd, bekend.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat gemeenten in hun verordening opnemen dat, zodra thuiszorgmedewerkers worden overgenomen door een andere partij, dit gebeurt met behoud van vaste rechten en plichten? Zo ja, bent u bereid gemeenten op te roepen en/of te verplichten dit in nieuwe contracten op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid een regeling in het leven te roepen waarmee thuiszorgorganisaties kunnen worden gecompenseerd, indien thuiszorgorganisaties onvoldoende budget hebben om het personeel met behoud van arbeidsvoorwaarden over te nemen, zodat zij hun baan, arbeidsvoorwaarden en salaris behouden, en hun cliënten hun vertrouwde medewerker? Zo nee, waarom niet?
Hoe gaat u loondump in 2016 voorkomen, indien noodlijdende thuiszorgorganisaties, zoals TSN, failliet gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer stopt u met de kaalslag in de thuiszorg en draait u de bezuinigingen op de thuiszorg terug?
Het kabinet biedt met haar beleid perspectief op een houdbare langdurige zorg en ondersteuning waarin de menselijke maat centraal staat. De ontwikkelingen monitor ik zorgvuldig en waar nodig draag ik bij aan het in het vizier houden van dat perspectief, zoals met de in mijn brief van 4 december 2015 geschetste aanpak (Kamerstuk 29 282, nr. 238).
Het bericht betreffende het aanbestedingscircus bij het leerlingenvervoer |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de vergelijking tussen de situaties waarin het leerlingenvervoer en de thuiszorg zich bevinden? Is deze vergelijking volgens u terecht?1
Zowel bij de thuiszorg als het leerlingenvervoer is er sprake van een systematiek van openbare aanbesteding. In beide gevallen geldt dat er in het kader van deze aanbesteding een discussie speelt over de verhouding tussen prijs en kwaliteit.
De verantwoordelijkheid van de uitvoering van het leerlingenvervoer is gedecentraliseerd naar gemeenten. Gemeenten moeten binnen de wettelijke kaders een afweging maken tussen prijs en kwaliteit.
In het handboek «Professioneel aanbesteden leerlingenvervoer» (zie ook www.naarbetercontractvervoer.nl) worden gemeenten geholpen bij het aanbestedingsproces.2 Het handboek geeft tips en voorbeelden over zaken waarvan het belangrijk is dat ze worden meegenomen en meegewogen bij de aanbesteding. In het handboek wordt ook informatie gegeven over de kwaliteit waar het leerlingenvervoer aan zou moeten voldoen. Gemeenten worden gewezen op het belang van een goede verhouding van kwaliteit en prijs bij de aanbesteding. Het blijft echter een keuze van de gemeente hoe zij uiteindelijk, binnen de wettelijke kaders, met de afweging tussen prijs en kwaliteit omgaat.
Wat is uw reactie op het feit dat het vervoer van leerlingen – waarbij vooral sprake is van kwetsbare kinderen – steeds verder verzakelijkt, tot op eisen aan het aantal minuten dat kinderen erover mogen doen om in het busje of de taxi te stappen? Acht u dit een wenselijke situatie?
De verantwoordelijkheid van de uitvoering van het leerlingenvervoer is gedecentraliseerd naar gemeenten. Dit beleid moet worden uitgevoerd binnen de wettelijke kaders. Indien dit niet het geval is, kunnen ouders in bezwaar gaan. Maar ook binnen de wettelijke kaders moeten kinderen op een goede en verantwoorde manier worden vervoerd, waarbij rekening wordt gehouden met individuele verschillen van kinderen. Scholen geven daarom vaak ook algemene voorlichting aan chauffeurs over de verschillende handicaps en specifieke informatie over de kinderen die worden vervoerd.
Acht u het wenselijk dat gemeenten blijkbaar een «race naar de bodem» zijn gestart ten aanzien van de financiering van het leerlingenvervoer? Wat is uw verklaring hiervoor?
Met de monitor leerlingenvervoer wordt tweejaarlijks de aard en omvang van het leerlingenvervoer in Nederland in beeld gebracht. De rapportage van de eerste meting is circa 2 jaar geleden als bijlage bij de vierde voortgangsrapportage passend onderwijs aan de Tweede Kamer aangeboden.3 De monitor geeft inzicht in het aantal leerlingen dat gebruik maakt van de regeling leerlingenvervoer en de hiermee gepaard gaande kosten. In de eerste meting is geconstateerd dat er landelijk, tussen 2011 en 2012, sprake is van per saldo een (kleine) daling van de totale vervoerskosten van zo’n € 10 miljoen (op een totaal van € 230 miljoen). Deze daling is niet als «sterk» te kwalificeren. Veel gemeenten gaven aan dat de (autonome) ontwikkeling van het aantal leerlingen een belangrijke reden was voor een daling van de vervoerskosten.
Deelt u de mening dat er geen sprake meer is van incidenten bij het leerlingenvervoer en dat ingrijpen door de landelijke overheid noodzakelijk is om verdere verschraling van het leerlingenvervoer af te wenden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel deze mening niet. Mijn ervaring is dat gemeenten zich goed van de wettelijke kaders bewust zijn. Ik heb ook geen signalen ontvangen van gemeenten die zich niet houden aan deze kaders. Indien dit wel het geval is, zal ik contact opnemen met de VNG en de betreffende gemeente(n).
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Connexxion dat de huidige bezuinigingsdrift de markt voor het leerlingenvervoer volledig verziekt heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door het Europees aanbesteden van het leerlingenvervoer is de aanbestedingsprocedure transparant geworden. Het is zeker niet zo dat de opdracht automatisch gegund wordt aan de aanbieder met de laagste prijs. Het handboek «Professioneel aanbesteden leerlingenvervoer» geeft tips en voorbeelden over zaken waarvan het belangrijk is dat ze worden meegenomen en meegewogen bij de aanbesteding.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat de daling van de vervoerskosten niet sterk is zich tot de uitspraak van Connexxion dat er de afgelopen vijf jaar al een bezuinigingsdrift op het leerlingenvervoer zou woeden?2
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u nog steeds van mening dat er voldoende naar de verhouding tussen prijs en kwaliteit gekeken wordt bij het aanbesteden van leerlingenvervoer door gemeenten en kunt u uw antwoord toelichten?
Ze het antwoord op vraag 1.
Hoe staat u tegenover de mogelijkheid om een landelijk basistarief af te spreken voor het leerlingenvervoer, waar gemeenten niet onder mogen gaan zitten? Zie u mogelijkheden voor een landelijk basistarief?
Nee, ik zie geen mogelijkheid voor een landelijk basistarief. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer ligt bij de gemeenten. Het Rijk kan gemeenten dus niet verplichten tot het opnemen van bepaalde eisen, zoals een landelijk basistarief. Daarnaast zie ik ook geen noodzaak, omdat gemeenten hun taak uitvoeren conform de wettelijke opdracht.
Acht u het wenselijk dat er grote verschillen ontstaan in de wijze waarop gemeenten met aanbestedingen voor het leerlingenvoer omgaan? Hoe schat u de risico’s in voor een toenemende ongelijkheid wanneer de ene gemeente meer geld beschikbaar stelt voor leerlingenvervoer dan de andere? Welke effecten heeft dit op de rechtsongelijkheid tussen inwoners van verschillende gemeenten?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer ligt bij de gemeenten. Uiteraard moeten gemeenten bij de uitvoering van het leerlingenvervoer rekening houden met de wettelijke kaders. Gegeven deze wettelijke kaders hebben de gemeenten in Nederland de vrijheid om op hun eigen manier invulling te geven aan hun taak, ook bij het bepalen van de inhoud van hun aanbestedingen. Binnen de wettelijke kaders kunnen er dus verschillen ontstaan in de uitvoering van het leerlingenvervoer tussen gemeenten.
Bent u bereid om uit te zoeken hoeveel er bij de gemeentes wordt uitgegeven aan het leerlingenvervoer, hetgeen bekend zouden moeten zijn door de volgens u transparante aanbestedingen? Kunt u deze gegevens bundelen en naar de Kamer zenden, zodat zij in staat is om een degelijke vergelijking te maken tussen de situatie van 2013 en die van nu? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze informatie verwachten. Zo nee, waarom niet?
De monitor leerlingenvervoer geeft inzicht in het aantal leerlingen dat jaarlijks gebruik maakt van de regeling leerlingenvervoer, en de hiermee gepaard gaande kosten. Vervolgmetingen in 2015 en 2017 moeten uitwijzen hoe dit zich de komende jaren ontwikkelt en welke trends daarin zichtbaar worden. Het rapport van de tweede meting over de situatie in 2015 wordt als bijlage bij de negende voorgangsrapportage passend onderwijs in juni 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden.
Wat is uw reactie op het feit dat privacygevoelige informatie over leerlingen – zoals adresgegevens, de scholen waar ze naartoe gaan en in een aantal gevallen zelfs de aard van hun beperkingen, gegevens die eenvoudig te herleiden zijn tot een persoon – bij de publicatie van gunningen op TenderNed middels leerlingenlijsten voor iedereen toegankelijk is? Is dit beoogd en acht u dit wenselijk?3
Ik betreur dit ten zeerste. Het publiceren van dergelijke privacygevoelige informatie kan absoluut niet. Ik heb ervoor gezorgd dat de informatie is verwijderd. Ook heeft het ministerie contact opgenomen met de VNG. De VNG heeft toegezegd om bij haar leden aandacht te vragen voor privacygevoelige informatie, ook bij het publiceren van aanbestedingsdocumenten.
Gaat u optreden tegen deze publieke bekendmaking van privacy gevoelige informatie? Waarom wel, of waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 11.
Is het voor het regelen van leerlingenvervoer volgens u net als in de huishoudelijke zorg mogelijk om niet openbaar aan te besteden, maar te werken via een subsidierelatie of via een bestuurlijke aanbesteding, zoals genoemd in het door beide Kamers aangenomen initiatiefwetsvoorstel over aanbestedingen in de huishoudelijke zorg? Kunt u aangeven waarom wel of waarom niet?4
Het is niet mogelijk om te werken via een subsidierelatie. De uitvoering van het leerlingenvervoer is een commerciële activiteit, die door meerdere aanbieders kan worden uitgevoerd. Verder ben ik van mening dat het Europees aanbesteden de aanbestedingsprocedure juist transparant maakt. Bestuurlijk aanbesteden is een methodiek waarbij een gemeente langdurige, flexibele convenanten sluit met leveranciers van zorg- en welzijnsdiensten. Vervoerders vallen daar niet onder.
Welke maatregelen gaat u nemen om verdere verschraling van het leerlingenvervoer te voorkomen?
Gelet op de eerdere antwoorden, ga ik geen maatregelen nemen.
Het geweld in Zuidoost-Turkije |
|
Harry van Bommel |
|
|
|
Kent u het bericht «Situatie in Zuidoost-Turkije is dramatisch»?1
Is het waar dat hele wijken in de Turkse plaats Silopi door het leger met de grond gelijkgemaakt zijn en dat inwoners soms al meer dan een week in schuilplaatsen wachten totdat het geweld luwt? Dreigt hier een humanitaire ramp?
Kloppen de berichten dat Turkse troepen afgelopen week minstens 110 vermeende PKK-strijders in Silopi en Cizre hebben gedood? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Is het waar dat de Turkse premier Ahmet Davutoglu heeft bezworen door te gaan met de militaire acties tegen Koerdische wijken tot alle «terreurhaarden» zijn opgeruimd?
Is er naar uw oordeel sprake van proportioneel militair optreden door het Turkse leger?
Deelt u de opvatting dat tot een onmiddellijk staakt-het-vuren voor alle strijdende partijen in Zuidoost-Turkije moet worden opgeroepen? Bent u bereid daar bilateraal en in EU-verband op aan te dringen?
Komt er uit het door het geweld getroffen gebied naar uw oordeel betrouwbare informatie van onafhankelijke journalisten en andere waarnemers? Indien neen, bent u bereid aan te dringen op het toelaten van onafhankelijke journalisten en waarnemers?
De belastingontwijking door wapenproducenten |
|
Arnold Merkies , Rik Grashoff (GL), Eppo Bruins (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Wapenindustrie gebruikt veelvuldig Nederlandse belastingconstructie»?1
Ja.
Klopt het dat 7 van de 10 grootste wapenproducenten gebruik maken van een belastingconstructie in Nederland en dat meer dan de helft van de wapenproducenten uit de top 100 grootste wapenbedrijven een holding of vestiging heeft in Nederland? Zo ja, om wat voor constructies gaat het?
Op grond van de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik geen informatie verstrekken over individuele belastingplichtigen.
Over de producten die ondernemingen, al dan niet gelieerd aan een Nederlandse holding of vestiging, in het buitenland fabriceren houdt de overheid niet systematisch gegevens bij. De activiteiten van deze bedrijven vallen onder de wet- en regelgeving van het land waar deze bedrijven gevestigd zijn. Bedrijven die in Nederland produceren vallen onder de Nederlandse wetgeving, onafhankelijk of ze zuster- of moederbedrijven hebben in het buitenland. Er gelden geen afwijkende regels in het fiscale recht voor wapenproducerende bedrijven. Daarnaast staat het een belastingplichtige vrij om eigen keuzes te maken over de structuur en vestigingsplaats van zijn activiteiten.
De aan de Nederlandse defensie gerelateerde industrie bestaat uit enkele honderden bedrijven die uiteenlopende producten en diensten leveren ten behoeve van het Nederlandse Ministerie van Defensie of een buitenlands Ministerie van Defensie. In het laatste geval is het Nederlandse wapenexportbeleid van toepassing.
Hebben één of meerdere van deze bedrijven afspraken gemaakt met de Nederlandse Belastingdienst in de vorm van een ruling?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de activiteiten zijn van deze bedrijven in Nederland? Gaat het om productieactiviteiten of om administratieve activiteiten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke (type) producten maken de wapenproducerende bedrijven met een holding of vestiging in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het gestelde in het rapport «Tax evasion and weapon production: Letterbox arms companies in the Netherlands» dat de 7 bedrijven uit de top 10 nauwelijks werknemers hebben in Nederland?2 Zo ja, voldoen deze bedrijven dan wel aan de substance-eisen? Is hier volgens u sprake van zogenaamde brievenbusfirma’s?
Op grond van de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik geen informatie verstrekken over individuele belastingplichtigen.
In zijn algemeenheid geldt dat er getoetst wordt of er aan de substance-eisen voldaan wordt indien een lichaam hoofdzakelijk rente, royalty, huur- en leasetermijnen binnen concernverband ontvangt en betaalt (dienstverleningslichaam) en tevens wanneer een onderneming zekerheid vooraf vraagt in de vorm van een Advance Pricing Agreement (APA) of een Advance Tax Ruling (ATR). Indien niet wordt voldaan aan de substance-eisen, zal de APA of ATR niet in behandeling worden genomen. Indien een dienstverleningslichaam niet aan de substance-eisen voldoet zal tot spontane gegevensuitwisseling met het buitenland worden overgegaan.
Bij de bepaling of er voldoende substance in Nederland aanwezig is, worden verschillende criteria getoetst. Deze toets is gelijk voor alle bedrijven ongeacht de activiteiten. Van belang is onder andere de vestigingsplaats van de bestuurders, de aanwezigheid van gekwalificeerd personeel om de uitvoering van de werkzaamheden van het bedrijf adequaat te kunnen uitvoeren, de boekhouding, bankrekeningen en het vestigingsadres.3
Bent u bereid de belastingconstructies van deze 7 bedrijven nader te laten onderzoeken door het APA-ATR-team op de substance-eisen?
De belastingdienst houdt toezicht op de substance-eisen op basis van een risicogerichte benadering. Als onderdeel van deze benadering worden signalen van buitenaf mee genomen bij de bepaling van de risico’s.
Welke mogelijkheden ziet u om deze bedrijven versneld te onderwerpen aan de publieke country-by-country reporting?
Vanaf 1 januari 2016 gelden in Nederland de country-by-country reporting regels voor ondernemingen met een omzet van meer dan € 750 miljoen. Daarnaast wordt binnen de EU gewerkt aan een impact assessment aangaande publieke country-by-country reporting om te bepalen of het wenselijk is dit te gaan toepassen. De impact assessment zal vóór 1 april worden afgerond. Ik wacht de uitkomsten van dit impact assessment af voordat er beslissingen genomen zullen worden op het gebied van publieke country-by-country reporting.
Het bericht dat het pgb-systeem van de SVB failliet is |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de tv-uitzending waarin verschillende wethouders en budgethouders aangeven dat het pgb-systeem van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) te duur, te ingewikkeld en niet toekomstbestendig is?1 2 3
In mijn brief van 4 september jl. heb ik de Kamer geïnformeerd over de gezamenlijke ambitie van de ketenpartners, waaronder gemeenten om, in samenwerking met Per Saldo en de Branchevereniging voor Kleinschalige Zorg (BVKZ), het huidige systeem van trekkingsrechten te verbeteren en te vereenvoudigen. Dit in het belang van de budgethouder. Zoals toegezegd zal ik uw Kamer hierover in het eerste kwartaal informeren.
Bent u ook van mening dat het pgb-systeem van de SVB failliet is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat ben ik niet. Inmiddels is het beeld gestabiliseerd en wordt ruim 95% van de declaraties wordt binnen 10 werkdagen uitbetaald, en de meeste overige betalingen korte tijd daarna.
Klopt het dat het systeem het niet eens aan kan als een budgethouder halverwege de maand verhuist? Welke andere doodnormale zaken kan het systeem nog meer niet aan?
Bij verhuizing zal de budgethouder tijdig een pgb moeten aanvragen in de nieuwe woongemeente. Als de budgethouder bij de verhuizing het zorgcontract met de zorgverlener in stand houdt, dan kan de SVB de declaratie of maandloon niet geautomatiseerd splitsen over het pgb van de oude gemeente en het pgb van de nieuwe gemeente. Om hierover tot een oplossing te komen ben ik met de gemeenten in gesprek.
Vindt u het wenselijk dat het systeem als dusdanig ingewikkeld wordt ervaren dat ondersteuning van een pgb-administratiekantoor bijna noodzakelijk wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee dat vind ik niet wenselijk. Het pgb is bedoeld voor budgethouders (of vertegenwoordigers) die zelf de regie op hun zorg willen voeren. Dat laat onverlet dat het inhuren van een pgb-administratiekantoor een individuele afweging is. Het staat de budgethouder vrij van de diensten van een dergelijke organisatie gebruik te maken.
Is er een stijging te zien van het aantal mensen dat sinds de invoering van het trekkingsrecht noodgedwongen gebruik maakt van dergelijke administratiekantoren? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Ik heb geen inzicht in in hoeverre budgethouders gebruik maken van administratieve ondersteuning bij het beheer van hun pgb.
Wat is uw reactie op de vrouw, die mantelzorger is van haar moeder met een pgb, en aangeeft dat het haar zeker een dag per week kost om de administratie te doen? Wat is vervolgens uw reactie op hun besluit om vanwege het bureaucratische moeras te stoppen met het pgb, en te starten met zorg in natura?
Het is aan de individuele zorgvrager en zijn of haar naasten om een keuze te maken tussen pgb en zorg in natura. Het is van belang om ervoor te zorgen dat de administratieve lasten van het beheren van een pgb beheersbaar zijn.
Is het u bekend dat veel gegevens in de systemen van de SVB nog steeds niet kloppen, en nog steeds handmatig worden ingevoerd? Voorziet u in het begin van 2016 weer een nieuwe chaos?
Zie het antwoord op vraag 8.
Tot wanneer is de handmatige invoer en aanpassing van gegevens voorzien?
In beginsel is het administratieve proces bij de SVB gericht op automatische invoer en aanpassing van gegevens.
Bij veruit de meeste administratieve processen komt het handmatig verwerken en corrigeren van gegevens voor, wanneer voor specifieke handelingen geen geautomatiseerd proces voorhanden is, of als een wijziging niet door een geautomatiseerde proces uitgevoerd kan worden. Handmatige verwerking zal altijd voorhanden dienen te zijn voor unieke casuistiek, indien een automatisch proces niet mogelijk of niet kosteneffectief is om ongebruikelijk en noodzakelijke correcties aan te brengen. Ook voor die budgethouders die niet geautomatiseerd kunnen / willen aanleveren zal handmatige verwerking nodig blijven.
Eind juni heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de focus van de herstelwerkzaamheden zich toespitsen op de verantwoorde jaarovergang. In dit kader zal de SVB ook in 2016 nog wijzigingen verwerken om tot een zo goed mogelijk jaarafsluiting te komen.
Is de expansie van de administratie en de bureaucratie voorzien, of onderdeel van een ontmoedigingsstrategie om mensen af te laten zien van een pgb? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de verplichtingen die men aangaat wanneer men kiest voor een pgb horen hoe dan ook administratieve werkzaamheden; men neemt bepaalde werkgeverstaken op zich. Dit houdt onder andere in dat overeenkomsten dienen te worden gesloten, het mede zorgdragen voor betalingen, en, indien nodig, het bijhouden van een salarisadministratie voor de belastingdienst. Deze verplichtingen waren in 2014 en daarvoor reeds van kracht.
Met de komst van het trekkingsrecht is er meer controle vooraf, op bijvoorbeeld de zorgovereenkomst. Dit is een administratieve last die is voorzien. Dit heeft geenszins het ontmoedigen van het gebruik van het pgb tot doel.
Wat is uw reactie op de wens van de wethouders van Groningen en Amsterdam die graag weg zouden willen bij de SVB? Hoe reageert u vervolgens op hun oproep om gemeenten veel meer vrijheid te geven om het zelf te regelen? Bent u bereid de verplichting om alles via de SVB te regelen weg te halen?
Ik wil de ervaringen van de betreffende wethouders graag benutten bij de doorontwikkeling en verbeteren van de pgb-keten, maar ik acht het niet in het belang van de budgethouder om nu en voor een aantal specifieke gemeenten een omvangrijke wijziging van de pgb-keten door te voeren. Op dit moment is de budgethouder meer gebaat bij het stabiel houden van de betalingen, het doorontwikkelen en verbeteren van het huidige systeem, de resterende problemen op te lossen en de uitvoering van het trekkingsrecht zeer nauwlettend te monitoren. Zoals ik reeds aan de Kamer heb aangegeven wordt bij de ontwikkeling van een nieuw betaalsysteem meegenomen in hoeverre andere partijen hiervan gebruik kunnen maken.
Bent u bereid mogelijke scenario’s te onderzoeken, waarbij de uitvoering van het pgb naar de gemeenten gaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat dit onderzoek van start?
Zie het antwoord op vraag 10.
Wat vindt u van de totale kosten van de invoering van het trekkingsrecht tot nu toe? Had u besloten tot invoering, als u vooraf had geweten dat de kosten zo uit de klauwen zouden lopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer de kosten van het trekkingsrecht in ogenschouw worden genomen, is het belangrijk om onderscheid te maken tussen kosten als gevolg van de ontstane problematiek, kosten die reeds waren voorzien en waren geraamd, en overschrijdingen van deze ramingen als gevolg van een gewijzigde situatie.
Op dit moment moet het trekkingsrecht zich naar een stabiele situatie gaan begeven. Dan kunnen we een goede inschatting maken hoe effectief en doelmatig het nieuwe systeem functioneert. Ik heb er vertrouwen in dat we met de uitvoering van het verbeterplan de kosten structureel kunnen verlagen.
Op welke onderdelen heeft u bij de Minister van Financiën moeten inleveren, omdat de kosten die ontstaan zijn door de chaos met de trekkingsrechten moesten worden gedekt?
Budgettaire dekking voor de financiële knelpunten die bij de uitvoering van het trekkingsrecht zijn ontstaan, is binnen de beschikbare kaders van de VWS-begroting gevonden, zonder daarvoor zaken in te moeten leveren en vindt zijn beslag in de corresponderende begrotingswetten. Hiervoor zijn geen ombuigingen gedaan.
Kunt u de Kamer een overzicht sturen van de momenten van contact en/of overleg over de financiële situatie rond de trekkingsrechten tussen het Ministerie van VWS en het Ministerie van Financiën, met daarbij het onderwerp van contact/overleg vermeld?
Tussen Financiën en VWS is op verschillende niveaus regelmatig contact over uiteenlopende financiële onderwerpen. In deze contacten komen trekkingsrechten en het pgb in bredere zin ook aan de orde. Voor zover er sprake is van concrete financiële besluitvorming vindt dit plaats op de gebruikelijke besluitvormingsmomenten en wordt dit in de corresponderende begrotingswetten aan de Kamer voorgelegd.
Klopt het dat volgend jaar de SVB-begroting 71 miljoen euro is, waarvan de helft door de gemeenten betaald zal moeten worden? Zo ja, vindt u het wenselijk de gemeenten met een failliet systeem op te zadelen?
De kosten voor de uitvoering van het trekkingsrecht voor alle wettelijke domeinen worden voor 2016 geraamd op € 72,2 mln. Voorts verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Grote prijsverschillen voor zorg tussen gemeenten |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u ook geschrokken van de terugkerende alarmerende berichten dat veel zorgbehoevende mensen hun eigen bijdrage voor zorg en ondersteuning uit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) niet kunnen betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Berichten over eigen bijdragen voor zorg en ondersteuning uit de Wmo 2015, waaronder het artikel uit de Volkskrant van 22 december 2015, zijn mij bekend. Over het betreffende onderwerp heb ik uw Kamer al eerder geïnformeerd, onder meer in mijn brief van 8 september jl. (Kamerstuk, 29 538, nr. 195).
Wilt u reageren op de berichtgeving dat tientallen zorgbehoevende mensen afzien van zorg, omdat ze de eigen bijdrage niet kunnen betalen, en dat anderen niet eens aan zorg beginnen, zodra ze horen wat de kosten bedragen?
In algemene zin vind ik het van belang dat de toegankelijkheid van ondersteuning niet wordt gehinderd door eigen bijdragen voor de cliënt. Om die reden zijn in artikel 2.1.4 van de Wmo 2015 en in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 regels over eigen bijdragen opgenomen. Door deze regels wordt de hoogte van eigen bijdragen voor maatwerkvoorzieningen in de Wmo 2015 begrensd. Niet uit te sluiten valt dat er mensen zijn die voor zichzelf de afweging maken om minder uren of geen gebruik te maken van maatschappelijke ondersteuning, omdat ze de door de gemeente vastgestelde eigen bijdrage daarvoor te hoog vinden. Ik vind het van belang dat cliënten die de hoogte van de eigen bijdrage als een probleem ervaren hierover in gesprek gaan met de gemeente. Het is aan gemeenten om maatwerk te leveren wanneer zou blijken dat de bestaande systematiek in individuele gevallen tot een onwenselijke uitkomst leidt.
Hoe oordeelt u over het voorbeeld in het artikel waarin mensen voor begeleiding en dagbesteding voorheen € 14,20 per uur betaalden, maar door het nieuwe systeem, waarin veel gemeenten de kostprijs in de eigen bijdrage doorberekenen, nu eigen bijdragen betalen van meer dan € 70 per uur?2
Deze verandering is als volgt te verklaren. Ten eerste geldt dat voor alle extramurale ondersteuning vanaf 2015 de 33%-korting (de zogenaamde Wtcg-korting) is komen te vervallen. Ten tweede geldt dat op basis van de AWBZ en in 2015 op basis van het overgangsrecht een vast (en fictief) landelijk tarief werd gehanteerd van € 14,20 waarop de eigen bijdrage voor extramurale zorg werd gebaseerd. In de Wmo 2015 geldt, evenals in de (oude) Wmo, dat de eigen bijdrage wordt gemaximeerd per vier weken en gerelateerd is aan de kenmerken van de persoon (onder meer de huishoudsamenstelling, het inkomen en vermogen). Daarbij gelden – anders dan de hiervoor bedoelde maxima – geen landelijk tarieven. Gemeenten kunnen een lagere kostprijs ten behoeve van de eigen bijdrageberekening doorgeven aan het CAK, maar in ieder geval niet meer dan de kostprijs die zij zelf aan de aanbieder betalen. Cliënten kunnen verschillen in kostprijzen merken in het geval zij niet hun maximale eigen bijdrage betalen of voorheen in de AWBZ de maximale periodebijdrage niet betaalden. Indien het zo is dat een eigen bijdrage van meer dan € 70,– per uur wordt gevraagd, kan hieruit worden afgeleid dat voor dergelijke vormen van ondersteuning door sommige gemeenten hoge tarieven worden betaald en dat de gemeente ervoor kiest om hiervoor een hogere, tot maximaal de werkelijke, kostprijs door te geven aan het CAK. Het overgrote deel van de cliënten betaalt echter niet de kostprijs omdat de maximale periodebijdrage lager is en zij dus de voor hen persoonlijk van toepassing zijnde maximale periodebijdrage betalen.
Hoe oordeelt u over de signalen die Boogh, Professionals in NAH (Niet Aangeboren Hersenletsel), zorgaanbieder Heliomare en gemeenten afgeven dat mensen afzien van zorg en ondersteuning, omdat ze het niet meer kunnen betalen? Neemt u deze signalen wel serieus?3
Zie mijn antwoord op vraag 2. Dergelijke signalen neem ik serieus. Niet voor niets dring ik er bij gemeenten op aan om maatwerk te leveren, rekening te houden met de financiële effecten van de verstrekking van een voorziening voor de cliënt en zijn huishouden. Zo heb ik afgelopen najaar in mijn kwartaalbrief over de uitvoering van de Wmo 2015 de wethouders opgeroepen blijvend alert te zijn of, ook als de wettelijke kaders rondom eigen bijdragen worden gerespecteerd, de uitkomst voor de cliënt redelijk en gewenst is. Er kunnen namelijk specifieke omstandigheden zijn, in relatie tot de omvang van de verschuldigde eigen bijdrage, die financieel maatwerk rechtvaardigen. Gemeenten hebben de opdracht en mogelijkheden dit maatwerk zo nodig ook te bieden.
Hoe oordeelt u over de situatie van Jane en Stephan die afscheid moeten nemen van hun begeleider die hen bijstaat, omdat zij voorheen een tarief van € 14,20 per uur betaalden aan zorg en nu € 60 per uur, wat neerkomt op € 360 per maand, en dit niet kunnen betalen?4
Het is niet aan mij om in te gaan op individuele casuïstiek. Ten eerste dient de privacy van cliënten te worden gerespecteerd. Daarnaast ontbreekt het mij aan inzicht in het huishoudboekje van cliënten. Het is voor mij mogelijk noch gewenst om een oordeel te geven over de afwegingen die cliënten maken. Zoals gezegd, vind ik het van belang dat cliënten die de hoogte van de eigen bijdrage als een probleem ervaren hierover in gesprek gaan met de gemeente teneinde te bezien of maatwerk noodzakelijk en mogelijk is. Het is daarbij aan gemeenten om ook zelf in het contact met de cliënt te verifiëren of betaling van de reguliere eigen bijdrage in die specifieke situatie tot problemen leidt.
Vindt u het acceptabel dat zorgbehoevende mensen met een inkomen van modaal en hoger honderden euro’s per maand meer moeten betalen voor zorg en ondersteuning vanuit de Wmo? Zo ja, waarom? Zo neen, wat gaat u hieraan doen?5
Uitgangspunt in de Wmo 2015 is dat maatschappelijke ondersteuning beschikbaar moet zijn voor mensen die daarop zijn aangewezen, ongeacht de hoogte van het inkomen en/of vermogen. Bij het vaststellen van de persoonsafhankelijke hoogte van het eigen bijdrage door het CAK ontstaan echter wel verschillen tussen cliënten. De hoogte is namelijk afhankelijk van onder meer de huishoudsamenstelling, het inkomen en vermogen van de cliënt. Het is niet onredelijk om van mensen die meer inkomen en/of vermogen hebben een hogere eigen bijdrage te vragen. Die lijn past ook bij de hervorming van de langdurige zorg. Gesteld kan worden dat het fictieve landelijke tarief dat voorheen in de AWBZ gold de werkelijke kosten van zorg en ondersteuning onvoldoende weerspiegelde.
Erkent u dat de bezuinigingen van het Rijk op nieuwe taken in het kader van de Wmo 2015 één op één neergelegd worden bij mensen die zorg en ondersteuning nodig hebben? Zo neen, waarom niet? Zo ja, is dit de gewenste uitkomst van uw beleid?
Als van cliënten – afhankelijk van hun inkomen/of vermogen – een hogere eigen bijdrage wordt gevraagd, dan zijn die effecten uiteraard merkbaar en vervelend voor de betrokkenen. Om ook in de toekomst een houdbaar stelsel van zorg en ondersteuning voor mensen mogelijk te maken vind ik het wel redelijk naar draagkracht te blijven kijken.
Zijn er gemeenten die «winst» maken op de kosten voor maatwerkvoorzieningen door de hoge eigen bijdragen? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Gemeenten mogen geen hogere eigen bijdrage vragen dan de kosten die de gemeente zelf maakt voor het leveren van de ondersteuning en/of dienst. Gemeenten mogen ten aanzien van eigen bijdragen dus geen winst maken. Daarbij is het ook onwaarschijnlijk dat gemeenten zouden «verdienen» aan maatwerkvoorzieningen. Het overgrote deel van de cliënten betaalt de persoonlijke maximale periodebijdrage en bij zo’n tweederde van de cliënten die een eigen bijdrage moeten betalen voor Wmo-voorzieningen geldt dat sprake is van een minimuminkomen. De maximale periodebijdrage per vier weken voor minima voor dit jaar is vastgesteld op € 19,40 (voor een eenpersoonshuishouden) en € 27,80 (voor een meerpersoonshuishouden). Deze cliënten betalen hierdoor bij lange na niet de kostprijs.
Het is aan gemeenten om verstandig beleid te maken en aan de gemeenteraad om hierop te controleren. Overigens constateer ik dat er diverse gemeenten zijn die in 2016 een lagere eigen bijdrage laten vaststellen met het oog op beperking van eigen bijdragen voor cliënten.
Kunt u uw eerdere uitspraken herinneren, waarin u aangeeft dat u het in algemene zin van belang vindt dat de toegankelijkheid van ondersteuning niet gehinderd mag worden door de hoogte van de kosten voor de cliënt? Hoe verhoudt dit zich tot mensen die nu afzien van zorg en ondersteuning, omdat zij de eigen bijdragen niet kunnen betalen? Hoe verhoudt dit zich tot mensen met een inkomen van modaal en meer, die niet meer de eigen bijdrage kunnen opbrengen? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Ja. Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt sta ik nog altijd achter deze uitspraken. Ik vind het van belang dat cliënten die de hoogte van de eigen bijdrage als een probleem ervaren hierover in gesprek gaan met de gemeente. gemeente dienen er ook alert op te zijn of de uitkomst voor de cliënt redelijk en gewenst is. Het is aan gemeenten om maatwerk te leveren wanneer zou blijken dat de bestaande systematiek in individuele gevallen tot een onwenselijke uitkomst leidt.
Erkent u dat het afzien van zorg kan leiden tot ernstige situaties, bijvoorbeeld omdat de mantelzorger extreem belast wordt, omdat iemand vervuilt, omdat iemand zijn of haar huishouden vanwege de financiële situatie niet meer kan onderhouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, afzien van zorg en ondersteuning kan ertoe leiden dat de situatie van de cliënt achteruit gaat en diens omgeving te zwaar belast wordt. Daar is niemand bij gebaat. Het is dan ook van belang dat de gemeente zorgvuldig onderzoek doet naar de individuele situatie en zo nodig maatwerk levert.
Hoeveel mensen hebben inmiddels hun zorg en ondersteuning opgezegd? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u de uitkomsten naar de Kamer sturen?
Deze gegevens zijn niet bekend. Door mij noch gemeenten wordt geregistreerd of cliënten afhaken of afzien van ondersteuning. Op basis van artikelen in de media, zoals het bericht uit de Volkskrant, kan in ieder geval worden geconstateerd dat in het bijzonder cliënten met niet-aangeboren hersenletsel worden geconfronteerd met hogere eigen bijdragen dan in het verleden in de AWBZ. Dit is verklaarbaar, aangezien zij in veel gevallen beperkt ondersteuning afnemen, vermoedelijk vaker een inkomen boven het minimum hebben en hun persoonlijke maximale periodebijdrage dus ook hoger is. Volgens aanbieders heeft deze verandering ertoe geleid dat sommige cliënten hun ondersteuning opzeggen.
Ik heb het CBS verzocht onderzoek te doen naar gebruikers van de langdurige zorg (Kamerstukken II, 2015–2016, 34 104, nr. 88). Hierbij zal ook worden gekeken naar de hoogte van de eigen bijdrage. Het CBS verwacht in juni dit jaar met de eerste resultaten te kunnen komen en dit najaar met de definitieve resultaten.
Kunt u aangeven tot welke doelgroep opzeggers van zorg en ondersteuning behoren? Zijn het ouderen, mensen met psychische en psychiatrische problemen, ouders met kinderen, mensen met partners, lichamelijke of verstandelijke beperking? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening van Dhr. Kelders, regiohoofd van Heliomare, die aangeeft: «Critici zeggen dat de prijsverhoging extreem is en dat de ongelijkheid in tarieven tussen gemeenten onrechtvaardig is»? Kunt u uw antwoord toelichten?7
Voor sommige cliënten in sommige gemeenten zijn de eigen bijdragen hoger dan in de AWBZ het geval was. Dat kan worden verklaard door het feit dat het landelijke tarief in de AWBZ fictief was. Van onrechtvaardigheid is echter geen sprake. Elke gemeente maakt binnen de kaders van de wet haar eigen afwegingen. Dat kan inderdaad tot verschillende uitkomsten leiden, maar tegenover relatieve hoge eigen bijdragen voor maatwerkvoorzieningen staan wellicht andere gemeentelijke voordelen. Het is aan de gemeenteraad om hierover te besluiten.
Overigens blijkt uit het Volkskrant-artikel niet dat deze mening een citaat zou zijn van de betreffende functionaris van Heliomare, maar veeleer een formulering van de redacteur.
Deelt u de mening dat in veel gemeenten geen sprake is van maatwerk maar van willekeur? Zo ja, hoe gaat u deze rechtsongelijkheid aanpakken? Zo neen, waarom niet?
Alle gemeenten dienen binnen dezelfde wettelijke kaders te opereren. Daarbinnen is sprake van beleidsruimte, maar de gemeente is gehouden tot maatwerk. De wettelijke kaders bieden de cliënt ter zake de nodige waarborgen.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten die actief aan het onderzoeken is waar problemen tussen prijsafspraken tussen gemeenten en aanbieders spelen? Kunt u uw antwoord toelichten?8
Gedoeld wordt op situaties waarin de eigen bijdrage voor mensen hoger uitvalt dan wat de gemeente hiervoor aan de zorgaanbieder heeft betaald. De VNG heeft naar aanleiding van de uitzending door Nieuwsuur van 24 augustus 2015 in een bericht op haar website aangegeven signalen serieus te nemen en dit samen met het CAK en gemeenten te onderzoeken. De VNG heeft hiertoe contact opgenomen met de gemeenten die in de uitzending van Nieuwsuur genoemd werden. Zoals gemeld in mijn brief van 8 september jl. was bij één gemeente daadwerkelijk sprake van een onjuist tarief dat vervolgens is rechtgezet. Voorts zijn alle gemeenten gezamenlijk door de VNG, het CAK en VWS actief gewezen op het uitgangspunt dat de eigen bijdrage nooit de kostprijs mag overstijgen.
Kunt u uw eerdere uitspraken herinneren waarin u aangeeft dat er geen misverstand mag bestaan dat de eigen bijdrage van de cliënt in geen geval hoger mag zijn dan de kostprijs die een gemeente aan de aanbieder(s) voor de dienst en/of voorziening betaalt? Hoeveel gemeenten hanteren een eigen bijdrage boven de kostprijs? Hoe vaak heeft u inmiddels moeten ingrijpen bij gemeenten om dergelijke situaties te corrigeren? Kunt u uw antwoord toelichten?9
Ja. In mijn brief van 8 september jl. (zie antwoord 1) heb ik beschreven dat bij één gemeente ten onrechte een te hoog tarief (dat wil zeggen: hoger dan de kostprijs die de gemeente betaalt) aan het CAK werd doorgegeven. Dit betrof een fout die door de gemeente vervolgens is rechtgezet. Ik heb daarop in september jl. in mijn kwartaalbrief aan de wethouders Wmo 2015 nogmaals gewezen op de wettelijke bepaling dat de eigen bijdrage niet hoger mag zijn dan de kostprijs.
Naar aanleiding van de publiciteit die aanleiding was voor mijn brief van 8 september jl. heb ik informatie over kostprijzen ontvangen van aanbieders van ondersteuning bij niet aangeboren hersenletsel. Die informatie heb ik aan het CAK overhandigd (het CAK heeft niet standaard inzage in deze informatie). Het CAK heeft die kostprijzen vergeleken met de door gemeenten geleverde tarieven en constateerde bij 32 gemeenten een onregelmatigheid. Meestal lag het tarief enkele euro’s hoger dan de kostprijs. Het CAK heeft de betreffende gemeenten benaderd. In de meeste gevallen bleek het inderdaad om een tarief te gaan dat enkele euro’s hoger lag dan de kostprijs en werd dit door de gemeente rechtgezet. De meeste gemeenten pasten na vragen hierover van het CAK hun tarief aan. Enkele gemeenten die na rappel van het CAK niet reageerden, zijn/worden door zowel het CAK als de VNG benaderd, opdat hun praktijk alsnog in overeenstemming met de wet wordt gebracht. Het aanpassen van een tarief door de gemeente (met terugwerkende kracht) zorgt automatisch voor herberekening, waardoor de cliënt eventueel teveel betaalde eigen bijdrage terug krijgt. Uit een steekproef die het CAK op mijn verzoek heeft gedaan blijkt overigens dat een aanpassing van het uurtarief van de betreffende productcode voor ondersteuning bij niet aangeboren hersenletsel (gespecialiseerde begeleiding) voor de cliënt maar een zeer beperkt effect heeft omdat de impact van het hogere uurtarief op de te betalen periodebijdrage minimaal is.
Kunt u uitleggen hoe het moeten betalen van een eigen bijdrage voor zorg en ondersteuning bijdraagt aan de toegankelijkheid van de samenleving voor mensen die zorg en ondersteuning nodig hebben?
Het is niet onredelijk mensen naar draagkracht een eigen bijdrage te vragen. Betaalbaarheid van zorg nu en in de toekomst is van groot belang voor de toegankelijkheid. Daarmee – en met de overige hervormingen in de langdurige zorg – wordt er aan bijgedragen dat ook in de toekomst zorg en ondersteuning beschikbaar zijn voor die cliënten die daarop zijn aangewezen.
Voor de Wmo 2015 en de Wlz gelden eigen bijdragen die zijn afgestemd op de kenmerken van de betrokken persoon en zijn/haar situatie. Daarbij hebben de gemeenten de opdracht om maatwerk toe te passen, ook in financiële zin. Daar waar mensen als gevolg van specifieke omstandigheden in financiële problemen geraken hebben de gemeenten de instrumenten en de middelen om mensen daarbij gerichte ondersteuning te bieden.
Bent u bereid uw mening te herzien aangaande het nader gewijzigd amendement van de leden Van Gerven en Leijten, dat regelt dat mensen die gebruik maken van zorg geen eigen bijdragen hoeven te betalen, tenzij zij op grond van de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet langer dan een jaar gebruik maken van zorg met verblijf? Zo neen, waarom niet?10
Los van de omstandigheid dat de dekking van dit amendement wordt gevonden door de lasten van burgers te verhogen, acht het kabinet het redelijk dat een eigen bijdrage naar draagkracht wordt gevraagd. Dat is ook van belang met het oog op de betaalbaarheid van zorg in de toekomst. Dat neemt niet weg dat altijd gekeken moet worden naar de persoonlijke omstandigheden van betrokkene. Voor dit maatwerk hebben gemeenten de mogelijkheden en de middelen.
Het bericht dat de top van TSN Thuiszorg zich achter de schermen ontdaan heeft van aansprakelijkheid bij faillissement |
|
Henk van Gerven , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het onderzoek en de analyse van Follow the Money dat het moederbedrijf van TSN Thuiszorg zich achter de rug van vakbonden, personeel en schuldeisers heeft ontdaan van de aansprakelijkheid bij een faillissement van TSN Thuiszorg? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?1
Op basis van een juridische analyse van gegevens uit het handelsregister (bijvoorbeeld de akten van statutenwijziging en oprichting), kom ik tot de conclusie dat de feiten die Follow The Money in haar artikel presenteert, kloppen. Daarbij merk ik op dat ik niet kan beoordelen of daadwerkelijk aan de wettelijke voorwaarden is voldaan voor het eindigen van de zogenaamde «overblijvende aansprakelijkheid»; dat oordeel is aan de rechter.
Ik weet niet wat de bedoeling van het moederbedrijf ADG dienstengroep SE is geweest om bijvoorbeeld de zogenaamde 403-verklaring in te trekken en de statutaire naam van ADG dienstengroep SE te wijzigen in Mercares SE. Wel constateer ik dat de acties van ADG dienstengroep SE er de schijn van zouden kunnen hebben dat ze zijn verricht om de «overblijvende aansprakelijkheid» voor TSN Thuiszorg op te heffen (mogelijk voor het geval TSN Thuiszorg failliet zou gaan), op een zodanige wijze dat de schuldeisers daar niet van op de hoogte zouden komen. Of dat echt zo is, kan ik echter niet overzien.
Als de voormalige ADG dienstengroep SE daadwerkelijk de bedoeling heeft gehad om schuldeisers ontwetend te laten over haar acties om de overblijvende aansprakelijkheid voor TSN Thuiszorg op te heffen, dan vind ik dat moreel verwerpelijk en keur ik dat zeer af. Ik kan me voorstellen dat met name de medewerkers van TSN Thuiszorg hier een naar gevoel aan overhouden.
Vindt u het moreel verwerpelijk dat het moederbedrijf van TSN zich achter de schermen ontdaan heeft van aansprakelijkheid bij faillissement, waardoor alle risico’s in het geval van een faillissement bij personeel en eventuele schuldeisers belanden, en dat het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) opdraait voor ontslagregelingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u erover dat ADG Dienstengroep (ondersteunt organisaties en mensen met werk, zorg en wonen)de «403-verklaring» die nodig kan zijn om krediet te krijgen bij de bank in 2012 heeft ingetrokken, en dat zij sinds die tijd zich al aan het indekken zijn voor risico’s en aansprakelijkheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de handelsnaam van ADG Dienstengroep SE voor de gelegenheid werd gewijzigd, zodat op een vrij anonieme wijze de aansprakelijkheid bij een eventueel faillissement kon worden ontdaan? Hoe oordeelt u over een dergelijke handelwijze van een thuiszorginstelling? Welke maatregelen kunnen genomen worden om dergelijke praktijken in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het aanvaardbaar dat ADG met een jaaromzet van € 940 miljoen hun thuiszorgmedewerkers en cliënten een rad voor de ogen draait, en hen in de steek laat, simpelweg omdat deze zorg niet financieel rendabel genoeg is? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe lang bent u er al van op de hoogte dat ADG juridische stappen heeft gezet die er toe leiden dat zij bij een eventueel faillissement buiten schot blijft? Kunt u een tijdlijn hiervan aan de Kamer doen toekomen? Welke stappen heeft u ondernomen sinds deze berichten bij u bekend werden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik was hiervan niet op de hoogte vóór de berichtgeving door Follow The Money. Zie verder mijn antwoord op vraag 1 t/m 5.
Was u ervan op de hoogte dat in april 2015 ADG de gezonde onderdelen van TSN heeft afgezonderd, zodat ADG eigenaar blijft van de andere zorg die zij biedt, indien de huishoudelijke verzorgingstak failliet gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het ook een vuile truc dat ADG de naam wijzigde in Mercares SE, vervolgens de aansprakelijkheid via een advertentie in de Telegraaf introk, waardoor niemand vanwege deze ondoorzichtige handelwijze voldoende kennis had dat het ging om het moederbedrijf van TSN; ADG? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1 t/m 5.
Deelt u de mening dat dergelijke constructies en handelspraktijken in de zorg niet meer mogen voorkomen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Zorgorganisaties en hun eventuele moederbedrijven moeten zich bij kwesties rondom aansprakelijkheid en aanpassingen in de structuur van de bedrijven allereerst natuurlijk houden aan de geldende wet- en regelgeving op dat gebied (denk bijvoorbeeld ook aan de Wet op de Ondernemingsraden). Ik ben van mening dat bedrijven hier ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben om bij hun besluitvorming rekening te houden met de belangen van hun medewerkers en cliënten. Transparantie en zorgvuldig communiceren zijn daarbij heel belangrijk, juist wanneer een organisatie in financieel slecht weer verkeert.
Of dat in deze casus volledig is gebeurd, kan ik niet overzien. Indien een bedrijf zich niet aan de wettelijke voorschriften houdt, kunnen de belanghebbenden in kwestie overwegen de kwestie aan de rechter voor te leggen.
Welke lessen trekt u uit deze situatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Scholen die geld oppotten |
|
Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Is het waar dat schoolbesturen het overgrote deel van het geld van het Nationaal Onderwijsakkoord en het Herfstakkoord (2013) op de bank hebben gezet en dat slechts een klein deel naar de klas is gegaan?1
Schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs hebben in 2013 en 2014 in totaal 891 miljoen euro meer ontvangen in vergelijking met 2012. Een fors deel hiervan betreft de extra middelen in het kader van het Nationaal Onderwijsakkoord en het Begrotingsakkoord 2014. In deze twee jaren hebben beide sectoren gezamenlijk een netto resultaat van 485 miljoen euro geboekt. Dit betekent dat van de extra middelen in de jaren 2013 en 2014 406 miljoen euro is uitgegeven.
Een deel van deze extra middelen is vrij besteedbaar toegekend. Het andere deel is gekoppeld aan specifieke doelen. Het is uiteraard de bedoeling dat deze middelen daadwerkelijk aan deze doelen worden besteed. Dat deze middelen in 2014 nog niet zijn besteed komt mede doordat pas halverwege 2014 duidelijkheid is gekomen over het structurele karakter hiervan. Nu deze duidelijkheid er is, is er voor schoolbesturen echter geen reden meer om deze extra middelen niet daadwerkelijk uit te geven. Op basis van de jaarrekeningen over 2015 kan worden geconcludeerd in hoeverre dit ook echt is gebeurd. Deze jaarrekening komt eind 2016 beschikbaar.
Is inderdaad bijna 1 miljard euro door schoolbesturen opgepot?2
Tussen 2012 en 2014 is het eigen vermogen van alle schoolbesturen in alle onderwijssectoren gezamenlijk met 1,2 miljard euro toegenomen. Deze stijging is met name ontstaan ultimo 2013, toen de extra middelen in het kader van het Nationaal Onderwijsakkoord en het Begrotingsakkoord 2014 zijn verstrekt. In het primair en voortgezet onderwijs is het eigen vermogen tussen 2013 en 2014 afgenomen.
Erkent u dat de doelstelling uit het Nationaal Onderwijsakkoord om 3.000 jonge leraren in dienst te houden of in dienst te nemen, niet is gehaald? Zo nee, op welke manier kunt u aantonen dat deze doelstelling wel is gehaald?
Schoolbesturen zijn niet gevraagd om zich te verantwoorden over de besteding van de extra middelen in het kader van het Nationaal Onderwijsakkoord. Wel is de PO-Raad en VO-raad gevraagd hier onder hun leden onderzoek naar te doen. Uw Kamer is op 2 november 2015 in de brief over de Onderwijsarbeidsmarkt over de uitkomsten van dit onderzoeken geïnformeerd. Het inspectierapport geeft verder geen inzicht in de hoeveelheid jonge leraren die door de extra middelen zijn behouden of aangenomen. Voor de zomer van 2016 zal uw Kamer een overzicht ontvangen waarin inzichtelijk wordt gemaakt hoeveel leraren er in het afgelopen jaar in het primair en voortgezet onderwijs zijn bijgekomen of zijn behouden.
Deelt u de mening dat schoolbesturen de vrijheid hebben om dit soort doelstellingen te negeren, vanwege de zogenaamde lumpsumfinanciering? Vindt u dat deze situatie recht doet aan een goede democratische controle op besteding van overheidsmiddelen? Bent u bereid om de lumpsumfinanciering opnieuw tegen het licht te houden?
Met de PO-Raad en de VO-raad zijn afspraken gemaakt over doelstellingen die zijn gekoppeld aan extra investeringen. Deze afspraken zijn tot stand gekomen nadat beide sectorraden hun achterban hebben geraadpleegd over de genoemde doelstellingen. In het veld is er dus steun voor deze doelstellingen. Dit geldt ook voor de doelstelling om jonge leraren in dienst te houden of te nemen. Het lumpsummechanisme stelt schoolbesturen in staat om, gebaseerd op lokale afwegingen, passende keuzes te maken over de besteding van de bekostiging. De instellingsaccountants, raden van toezicht, medezeggenschapsraden en inspectie zien toe op een rechtmatige, efficiënte en effectieve besteding. Zoals aangegeven in reactie op de motie-Duisenberg (Vergaderjaar 2015–2016 Kamerstuk 34 300-VIII nr.3, wordt uw Kamer dit voorjaar per brief geïnformeerd over het principe van lumpsumbekostiging en mogelijke alternatieven daarvoor.
Hoe beoordeelt u het onderzoek van de VO-Raad, waarin wordt gesteld dat schoolbesturen in het voortgezet onderwijs de extra 65 miljoen euro uit het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA) hebben ingezet voor jonge docenten? Deelt u de mening dat dit onderzoek niet in overeenstemming is met de conclusies van de Inspectie? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De VO-raad concludeert dat de extra middelen die de schoolbesturen in het voortgezet onderwijs eind 2013 ontvingen voor het in dienst nemen of houden van jonge leraren, ook voor dat doel zijn ingezet. In het inspectierapport wordt geconcludeerd dat de personeelslasten in 2014 zijn toegenomen, terwijl de totale baten zijn afgenomen. Dit wordt mede in verband gebracht met de doelstelling omtrent het in dienst nemen of houden van jonge leraren. Hiermee wordt de conclusie van het onderzoek van de VO-raad niet weersproken.
Hoe ver bent u met de uitvoering van de motie van de leden Jasper van Dijk en Ypma, die stelt dat schoolbesturen inzichtelijk moeten maken hoeveel leraren er in het afgelopen jaar zijn bijgekomen?4
Om het gevraagde overzicht te maken voor het jaar 2014, zijn zowel de gegevens van het schooljaar 2013/2014 als die van het schooljaar 2014/2015 vereist. De gegevens van 1 oktober 2013 en 1 oktober 2014 zijn inmiddels beschikbaar en heeft uw Kamer ontvangen. De gegevens van 1 oktober 2015 worden in het voorjaar van 2016 gepubliceerd. Uw Kamer ontvangt het gevraagde overzicht dan ook voor de zomer van 2016.
Hoe beoordeelt u de conclusie in het artikel in de Groene Amsterdammer, waarin staat dat Nederlandse universiteiten «grote risico’s lopen bij hun gedane vastgoedinvesteringen en bij de bouwplannen die nog op de rol staan»?5
Verzelfstandiging van huisvesting in het hoger onderwijs legt de verantwoordelijkheid voor investeringen in huisvesting, in combinatie met investeringen in onderwijs en onderzoek, bij de instelling en draagt daarmee bij aan meer transparantie en integrale afweging binnen de instelling over bestedingsrichtingen. Dat is nog eens versterkt met de instemming van de medezeggenschap op hoofdlijnen van de begroting als onderdeel van het studievoorschot. Er moet daarbij sprake zijn van een heldere verantwoordelijkheidsverdeling en rolvastheid als basis van good governance als het gaat om investeringsbeslissingen. Het is aan de interne toezichthouder om het bestuur kritisch te volgen en waar nodig te interveniëren in geval van grote projecten als huisvesting en ict. Het streven daarbij is om excessen te voorkomen. In het wo en hbo kan en wordt meer gedaan aan het gezamenlijk investeren in gebouwen en apparatuur. Ik ben daarmee met deze sectoren in overleg en zal hun ook aanspreken wanneer ik bemerk dat daar te weinig aan wordt gedaan. Daarnaast is de governance aangescherpt door de mogelijkheid van het geven van een bestuurlijke aanwijzing en de introductie van «early warning» instrumenten, als de continuïteitsparagraaf (waar onder meer voorgenomen grote investeringen in zijn opgenomen) in het jaarverslag.
De inspectie heeft de opdracht gekregen om onderzoek te doen naar de huidige huisvesting en investeringsplannen. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Hoe verklaart u dat men in bovengenoemd artikel spreekt van «dertien Nederlandse universiteiten die momenteel voor zo’n zes miljard aan vastgoedplannen op de rol hebben staan», terwijl de Inspectie meldt dat «twaalf van de achttien universiteiten in hun jaarverslag over 2013 hebben aangegeven dat zij de komende jaren (…) een bedrag van circa 1,25 miljard euro investeren in vastgoed»? In hoeverre zijn de conclusies van de Inspectie correct?
De conclusies van de inspectie zijn gebaseerd op de continuïteitsparagrafen in de jaarverslagen 2013 van de achttien universiteiten. Daarin hebben de instellingen informatie gegeven over hun vastgoedplannen over de jaren 2014 tot en met 2016. Deze hebben dus een tijdshorizon van drie jaar. Het kan zijn dat de meldingen in het bovengenoemde artikel gebaseerd zijn op de gegevens over een langere tijdhorizon. Het artikel geeft daarover geen uitsluitsel.
Hoe ver bent u met de uitvoering van de motie van het lid Jasper van Dijk, waarin wordt verzocht een overzicht te verschaffen van de vastgoedlasten en financiële risico’s van de afzonderlijke instellingen in het hoger onderwijs?6
Mede naar aanleiding van die motie van het lid Van Dijk heeft de inspectie de opdracht gekregen om een onderzoek te doen naar de huisvesting in het ho en mbo. De inspectie zal een beeld schetsen van de omvang van het vastgoed en de daaraan gerelateerde leningen per sector en een overzicht bieden van de instellingen waar zij financiële risico’s heeft geconstateerd in de huisvestingssituatie. Het rapport van de inspectie met beleidsreactie zal in het voorjaar aan uw Kamer worden aangeboden.
De gevolgen van de prijsstijging van de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor de kinderopvangbranche. |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u toelichten wat de prijsstijging van de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) concreet financieel betekent voor de (totale) kinderopvangsector?
Voor nieuwe medewerkers in de kinderopvang zal een aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (verder: VOG) ongeveer 10 euro meer gaan kosten. Voordeel is echter dat deze kosten door de invoering van het personenregister in 2016 voor een medewerker éénmalig zullen zijn. Wanneer de medewerker eenmaal met een geldige VOG is ingeschreven, zal het niet meer nodig zijn om bijvoorbeeld bij wisseling van werkgever een nieuwe VOG aan te vragen (en daar weer kosten voor te maken).
De personen die nu al werkzaam zijn in de sector zullen niet worden geconfronteerd met de prijsstijging van de VOG. Zij hoeven geen nieuwe VOG aan te vragen voor hun inschrijving in het personenregister, maar kunnen gebruik maken van hun bestaande VOG. Uitzondering hierop vormen de reeds werkzame stagiairs, uitzendkrachten en vrijwilligers voor wie nu een tweejaarlijkse VOG-plicht geldt. Zij zullen in de meeste gevallen wel een nieuwe VOG moeten aanvragen tegen het nieuwe VOG-tarief voor hun inschrijving in het personenregister. Daar staat tegenover dat voor hen de tweejaarlijkse VOG-plicht vervalt, wat uiteindelijk ook weer een kostenbesparing oplevert.
Bovenstaande betekent dat ongeveer 150.000 medewerkers, die nu al continu worden gescreend, geen hinder zullen hebben van de prijsstijging. Naar schatting 35.000 stagiairs, uitzendkrachten, vrijwilligers die op dit moment werkzaam zijn, zullen éénmalig (in plaats van tweejaarlijks) geconfronteerd worden met de prijsstijging van de VOG. Ditzelfde geldt voor de naar schatting 50.000 nieuwe personen die jaarlijks instromen in de sector.
We schatten de extra kosten van de VOG voor de kinderopvangsector in op circa € 0,6 mln per jaar. Na het jaar van invoering van het personenregister zakt dit echter naar circa € 0,4 mln per jaar, doordat het niet meer nodig is bij wisseling van werkgever een nieuwe VOG aan te vragen en doordat de tweejaarlijkse VOG-plicht vervalt.
Acht u een kostenstijging van de VOG van 38 procent fors voor een sector die vanwege de bezuinigingen en de economische crisis financieel zware tijden beleeft? Kunt u dit toelichten?
De percentuele stijging van de VOG-leges is behoorlijk. De kosten voor de sector zijn veel beperkter. Bovendien krijgen alle aanvragers hiermee te maken: overheid, bedrijfsleven en burgers. De kinderopvang zal, evenals andere sectoren, te maken krijgen met deze kostenstijging.
De komst van het personenregister zal de kostenstijging van de VOG echter kleiner maken, zoals bij de eerste vraag is geantwoord.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat de extra middelen die vanaf 2016 beschikbaar zijn gesteld voor de kinderopvang via hogere legeskosten weer terugvloeien naar het Rijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
De kosten voor de sector als gevolg van de stijging van het VOG-tarief staan niet in verhouding tot de extra financiële middelen die vanaf 2016 beschikbaar zijn gesteld. Ik zie derhalve geen aanleiding om maatregelen te treffen.
Bent u voornemens om de aanvragen van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor de kinderopvangsector kosteloos te maken? Of ziet u mogelijkheden om in overleg met de branche te bezien of er financiële ondersteuning nodig is om deze prijsstijging op te vangen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op mijn eerdere antwoorden zie ik hiertoe geen aanleiding.
De cao Besloten Busvervoer 2015-2016 |
|
Johannes Sibinga Mulder |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat het opmerkelijk is dat u in de beantwoording van eerdere vragen over de cao Besloten Busvervoer zegt dat het enerzijds niet noodzakelijk is cao-partijen te verzoeken de cao Besloten Busvervoer, artikel 48, te wijzigen terwijl u wel stelt dat het «conditioneel is voor honorering van een toekomstig verzoek voor algemeen verbindend verklaring»?1
Het was voor de algemeen verbindendverklaring van artikel 48 niet noodzakelijk om cao-partijen te verzoeken dit artikel te wijzigen, omdat artikel 48 algemeen verbindend is verklaard met inachtneming van de overwegingen die ten aanzien van dat artikel in het avv-besluit zijn gemaakt. Uit die overwegingen blijkt op welke wijze aan de eis van dienstbetrekking, die in dit artikel is opgenomen invulling dient te worden gegeven. Het verdient de voorkeur dat cao-partijen bij een volgend avv-verzoek dit zelf in de cao-tekst tot uitdrukking brengen.
Bent u van mening dat de Staatscourant niet moet worden gebruikt om interpretaties te geven van cao-artikelen die tegen de wet c.q. jurisprudentie ingaan en toch algemeen verbindend zijn verklaard? Zo neen, waarom niet?
De reikwijdte van artikel 48 van de cao Besloten Busvervoer wordt mede bepaald door het arrest van het Hof Justitie EU van 4 december 2014. De kantonrechter Tilburg heeft in een verklaring voor recht ten aanzien van artikel 53 (nu artikel 48) bepaald dat voor de toepasselijkheid van dit artikel op zzp’ers moet worden aangesloten bij dit arrest van het Hof. In het besluit tot algemeen verbindend verklaring van bepalingen van de cao Besloten Busvervoer is overwogen dat artikel 48 met inachtneming van deze jurisprudentie algemeen verbindend is verklaard. De uitleg dat artikel 48 van de cao niet van toepassing is op zzp’ers als zelfstandige marktdeelnemers vloeit in eerste instantie dus voort uit eerdergenoemde gepubliceerde jurisprudentie en niet uit de publicatie van het avv-besluit in de Staatscourant.
Deelt u de mening dat de cao moet worden gewijzigd en zolang dit niet het geval is, de algemeen verbindend verklaring (AVV) van artikel 48 moet worden ingetrokken? Zo ja, wanneer gaat u de sociale partners hiertoe bewegen en wanneer gaat u de AVV intrekken als zij weigeren deze cao-bepaling aan te passen? Zo neen, waarom niet?
Het is niet noodzakelijk om de algemeenverbindendverklaring van artikel 48 in te trekken, omdat artikel 48 algemeen verbindend is verklaard met inachtneming van de overwegingen die ten aanzien van dat artikel in het avv-besluit zijn gemaakt. Zie voorts mijn beantwoording van vraag 2.
Overheden die ondanks milieubeloften vieze energie inkopen |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Duurzame stroom nog ver weg»1 «Grijs is nieuwe groen»?2
Ja.
Wat vindt u van het feit dat terwijl lokale overheden in een convenant beloofden hun stroom vanaf dit jaar lokaal in te kopen, ze in de praktijk kiezen voor aanbestedingen met de laagste prijs?
Mij is geen convenant bekend waarin lokale overheden aangeven hun stroom lokaal te gaan inkopen. Ik kan dan ook niet beoordelen of de lokale overheden de afspraken, die ze in dit convenant maken, nakomen. Wel is in het Klimaatakkoord Gemeenten en Rijk 2007–2011 onder andere opgenomen dat gemeenten vanaf 2015 100 procent van hun stroom duurzaam inkopen. Hierin is echter geen voorwaarde opgenomen dat de stroom lokaal ingekocht moet worden.
Wat is de waarde van een dergelijk convenant, wanneer Amsterdam zijn elektra voor de periode 2015–2018 aan E.ON heeft gegund, Delft, Zoetermeer, Leidschendam-Voorburg, Wassenaar en Den Haag hebben gekozen voor GDF Suez – een kolenproducent – en ook Rotterdam, Zwolle, Tilburg, Den Bosch en de provincies Utrecht en Overijssel voor grijze stroom hebben gekozen?
De implementatie van het systeem van garanties van oorsprong (gvo’s) is een verplichting die voortkomt uit de EU-richtlijn 2009/28/EG. In dit systeem is de mate van duurzaamheid van de fysieke levering («commodity», de fysieke stroom die geen groen- of grijswaarde bezit) losgekoppeld van de administratieve levering. Dit is nodig omdat het niet mogelijk is de elektriciteit van een specifieke productielocatie over het elektriciteitsnetwerk naar een specifieke afnemer te transporteren. De enige groene stroom is stroom waar administratief een gvo tegenover staat. Uit het nieuwsbericht blijkt dat de genoemde steden en provincies dit op orde hebben. Het feit dat de ingekochte stroom afkomstig is van een leverancier die ook stroom produceert met een kolencentrale, wil niet zeggen dat de stroom die deze leverancier aan de consument levert fysiek of administratief grijs is. Er bestaat een onderscheid tussen het aankopen van de commodity en de aankoop van de gvo. Hoewel beide producten vaak gebundeld worden verkocht, bestaat er voor beide een aparte markt. Dankzij deze gescheiden markten kan een energieleverancier een stroomproduct samenstellen uit de commodity en een gvo waar een klant, zoals een lokale overheid, voor kan kiezen.
Klopt naar uw mening de in het artikel ingenomen stelling dat door te kiezen voor grijze stroom «de publieke sector achterloopt bij de verduurzaming van hun energievoorziening»? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Nee, deze stelling klopt niet omdat er op basis van het voornoemde gvo-systeem groene en niet grijze stroom wordt ingekocht.
Wat vindt u van het groene imago van bedrijven die hun ingekochte stroom «vergroenen» door certificaten voor duurzame stroom te kopen van bijvoorbeeld waterkrachtcentrales uit Noorwegen? Hoe is te garanderen dat dit werkelijk als groene stroom kan worden aangemerkt?
Ik beoordeel het imago van bedrijven niet, dat is aan de consument. Het Europese systeem van gvo’s garandeert dat de stroom die wordt geconsumeerd uit een duurzame bron afkomstig is. Het gvo-systeem zorgt ervoor dat groene stroom die wordt geconsumeerd ook echt een duurzame bron heeft en niet meer dan één keer geconsumeerd kan worden. Hiertoe wordt voor elk megawattuur hernieuwbare energie één gvo afgegeven. Wanneer deze wordt afgeboekt ten behoeve van de consumptie van groene stroom wordt deze gvo in het gvo-register aangemerkt als niet langer bruikbaar. Doordat de groenwaarde van stroom is losgekoppeld van de commodity, wordt het voor een consument mogelijk om groene stroom te verbruiken. Fysiek consumeren van groene stroom is alleen mogelijk als de verbruiker voor eigen gebruik groene stroom opwekt en die direct verbruikt; op het elektriciteitsnet wordt alle elektriciteit immers vermengd.
Op welke wijze denkt u kleine aanbieders van 100 procent zonne- en windenergie als Pure Energie te kunnen ondersteunen om een positie op de gemeentelijke en provinciale aanbestedingsmarkt te kunnen vergaren?
Ook de kleine aanbieders van 100 procent zonne- en windenergie hebben te maken met het Europees verplichte gvo-systeem. Met dit systeem wordt enkel gekeken naar de eenheid productie die plaatsvindt en niet naar de overige (productie)activiteiten van een bedrijf. Ik kan en wil het Europese gvo-systeem niet ondermijnen door leveranciers die uitsluitend groene stroom produceren en aanbieden verder te ondersteunen in aanbestedingen.
Het bericht dat Turkije tientallen Koerdische rebellen heeft gedood |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Turkse leger bij gevechten met Koerdische rebellen zeker 54 Koerden gedood heeft?1
Ja.
Welke informatie heeft u over dit incident? Wat is uw reactie hierop? Kunt u bevestigen dat het om een gerichte Turkse aanval op de Koerdische rebellen gaat?
Welk overzicht en welke duiding kunt u geven van de toenemende gevechten tussen Turkije en Koerdische rebellen de laatste maanden?
Deelt u de mening dat het heel zorgwekkend is in welke mate de spanningen tussen Turkije en de Koerdische rebellen toenemen en de gevechten zich uitbreiden? Zo ja, op welke wijze kan dit tij gekeerd worden?
Bent u bereid om u in internationaal verband hard te maken voor mogelijkheden om deze gevechten een halt toe te roepen en om de strijdende partijen aan tafel te krijgen om te praten over een oplossing?
Op welke wijze kunnen Nederland en de Europese Unie hierin een rol spelen? Bent u bereid namens de Nederlandse regering en als aanstaand Voorzitter van de Europese Unie het voortouw te nemen? Deelt u de mening dat in dit stadium alles op alles gezet moet worden om verdere escalatie, doden en zelfs een mogelijke burgeroorlog te voorkomen?
Welke mogelijkheden ziet u om dit conflict op de agenda van de extra Turkijetop te zetten die Nederland als EU-voorzitter voornemens is te organiseren in februari volgend jaar?2
Op welke wijze brengt de EU, en brengt u namens Nederland, uw zorgen betreffende het in acht nemen van mensenrechten en de Geneefse Conventie over richting Turkije als kandidaat-lidstaat van de Europese Unie?
De berichten 'Nieuwe generatie jagers op komst' en 'Aantal stropers is verdubbeld op de Veluwe' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending EenVandaag van 19 december 2015, getiteld «Nieuwe generatie jagers op komst», die is gebaseerd op de documentaire «De nieuwe jagers?»1
Ja.
Deelt u de verontwaardiging over «stadsjagers» die zonder wapenvergunning, zonder gedegen opleiding en zonder jachtakte illegaal jacht maken op wild in de stad?
Ja.
Klopt het dat voor deze overtreding enkel een taakstraf wordt opgelegd, zonder dat ook een gedeeltelijke voorwaardelijke straf door de officier van justitie is geëist, zoals in de documentaire «De nieuwe jagers» wordt gesuggereerd?
Nee, dit klopt niet. Wildstroperij is geen afzonderlijk in de wet opgenomen strafbaar feit. Het formeel-juridische karakter van wildstroperij kan zich uiten in de vorm van één of meerdere verschillende strafbare feiten, zoals het verbod om dieren te doden (strafbaar gesteld in de Flora- en faunawet) of het gebruik van een wapen zonder daartoe een vergunning te hebben (strafbaar gesteld in de Wet Wapens en Munitie). Bij een vermoeden van wildstroperij kan op grond van één van deze wetten strafrechtelijk worden opgetreden. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval – zoals de aard en de ernst van de overtreding, het gedrag van de overtreder en de vraag of de overtreding gebeurt in een georganiseerd verband – kan besloten worden tot strafrechtelijke vervolging, waarbij ter terechtzitting een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geëist kan worden. In een recent geval is door de rechter ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, zoals door het Openbaar Ministerie (OM) was geëist.
Welke maatregelen in het kader van handhaving en politie-inzet kunt u nemen om de illegale «nieuwe jagers» te stoppen?
Handhavers in dienst van particuliere eigenaren van natuurgebieden hebben, overeenkomstig de gemeentelijke handhavers, een plaats in het stelsel van toezicht en handhaving. Daarom werkt de politie met de werkgevers van deze handhavers verder aan de invulling van afspraken over wederzijdse inzet en samenwerking in het buitengebied. Zo wordt thans uitwerking gegeven aan het voornemen om in samenspraak met het Interprovinciaal Overleg (IPO) een beweging in gang te zetten om per provincie een tactisch platform c.q. coördinatiepunt in te richten. Dit is de plaats waar een structureel overleg kan plaatsvinden tussen de particuliere eigenaren van natuurgebieden, bestuur en politie. Dit overleg heeft een verbinding met het driehoeksoverleg. In het driehoeksoverleg worden door het gezag (burgemeester, politie en OM) ook voor dit thema de prioriteiten voor de inzet van de politie vastgesteld. Hierbij kan vervolgens een arrangement voor preventief en repressief optreden worden afgesproken. Dit arrangement komt tot stand in samenspraak met de betrokken partners in de betreffende gebieden.
Kent u het bericht «Aantal stropers is verdubbeld op de Veluwe»?2
Ja.
Deelt u de verontwaardiging over deze laffe praktijken waarbij soms ouderwetse methoden worden gebruikt, zoals pootklemmen of een wildstrik, waardoor dieren lang lijden voordat zij sterven?
Ja.
Is de verdubbeling van het stropen op de Veluwe in 2015 een landelijke trend? Kunt u hiervan landelijke cijfers overleggen?
In de registraties van politie en justitie worden stroperijdelicten niet apart geregistreerd. Ik kan daarom geen uitspraak doen of hier sprake is van een landelijke trend. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3.
Hoeveel buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) zijn er in de nachtelijke uren om stropen tegen te gaan?
Ik beschik niet over gegevens waaruit kan worden afgeleid hoeveel tijd boa’s besteden aan de nachtelijke bestrijding van stroperij.
Hoeveel stropers zijn er de afgelopen jaren aangehouden en vervolgd?
Aangezien wildstroperij, in het licht van mijn antwoord op vraag 3, geen registratiekenmerk is, kunnen deze aantallen niet uit de bedrijfsprocessensystemen van het OM worden genereerd. Om de gevraagde informatie alsnog boven tafel te krijgen, zouden alle in behandeling genomen zaken waarin wildstroperij voorkomt, handmatig moeten worden doorgenomen. Een dergelijke zoekslag vergt zeer veel tijd en capaciteit van het OM en politie en is derhalve niet proportioneel.
Welke maatregelen in het kader van handhaving en politie-inzet kunt u nemen om de trend op de Veluwe, en mogelijk ook landelijk, te stoppen?
Zie antwoord vraag 4.
Bewindvoerders die bedreigd worden door zorgverleners op jacht naar pgb’s |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Bewindvoerders bedreigd door zorgverleners die op jacht zijn naar pgb’s»?1
Bewindvoerders kunnen een belangrijke rol vervullen in de ondersteuning van budgethouders die niet in staat zijn om financiële aspect van het pgb-beheer zelf te doen. Het is uiteraard onacceptabel dat bewindvoerders onder druk worden gezet en in hun werk worden gehinderd.
Wat is uw reactie op de benoemde fraude in het bericht waaronder het ophogen van indicaties, het declareren van meer uren dan geleverd, het betalen van huur uit persoonsgebonden budgetten (pgb’s) en het gebruiken van handtekeningen van budgethouders voor andere doeleinden?
Ik vind dat iedere euro die bestemd is voor de zorg daar ook aan moet worden besteed. Fraude met het pgb gaat ten koste van de zorg voor kwetsbare cliënten en schaadt de reputatie van het pgb en haar gebruikers. Het pgb is voor veel mensen een onmisbaar instrument om voor zichzelf of hun naaste zorg te regelen, zelf hulpverleners te kunnen kiezen en daarmee kwaliteit van leven te realiseren. Juist daarom is het eens te meer ontoelaatbaar dat er met pgb’s wordt gefraudeerd, van budgethouders misbruik wordt gemaakt en vertegenwoordigers onder druk worden gezet.
De afgelopen jaren heb ik in het kader van de AWBZ diverse maatregelen genomen om risico’s op fouten en fraude bij pgb’s terug te dringen. Zo wordt in persoon beoordeeld of iemand aan de voorwaarden van het pgb voldoet en of het verantwoord is een pgb toe te kennen. Met het trekkingsrecht worden controles op zorgovereenkomsten en declaraties meer naar de voorkant verlegd. Huisbezoeken zijn een vast onderdeel van het pgb geworden, om periodiek (achteraf) te bezien of alles goed gaat. En de Inspectie SZW en het Openbaar Ministerie doen sinds 2012 strafrechtelijk onderzoek naar ernstige vermoedens van pgb-fraude.
Al deze maatregelen zijn begin dit jaar gecontinueerd onder de Wlz. Ook onder de Zvw gelden verschillende waarborgen, bijvoorbeeld dat zorgverzekeraars aan de voorkant toetsen of iemand in staat is het pgb te beheren en kwalitatief goede zorg te organiseren, declaraties pas achteraf worden betaald (in de vorm van restitutie, vergelijkbaar met systematiek van trekkingsrecht) en zorgverzekeraars achteraf de reguliere (formele en materiële) controles uitvoeren. Voor wat betreft de mogelijkheden die gemeenten hebben om fraude aan te pakken geldt eveneens dat de voorwaarden voor het verkrijgen van een pgb zijn aangescherpt en het trekkingsrecht is ingesteld. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om hun beleid met betrekking tot fraudebestrijding vorm te geven. Om hier invulling aan te geven hebben zij op grond van de Wmo 2015 en de Jeugdwet de verplichting om hier regels over op te nemen in een gemeentelijke verordening. Gemeenten worden bij hun taken op het terrein van fraudeaanpak ondersteund door de VNG, via het zogeheten Informatiepunt en bijbehorend expertteam Fraudepreventie en Handhaving Wmo en Jeugd.2
Dit zijn allemaal belangrijke stappen voorwaarts, maar we zijn er nog niet. In mijn brief van 7 december 2015 heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd over een aantal maatregelen die ik de komende periode neem om het pgb meer fraudebestendig te maken.3 Zo ben ik voornemens om een meer rechtstreekse aansprakelijkheid in de wet- en regelgeving op te nemen, zodat zorgkantoren en eventueel ook gemeenten de mogelijkheid krijgen om een frauderende zorgaanbieder direct aan te spreken. Daarmee kan een budgethouder die slachtoffer is van de fraude worden ontzien. Ook heb ik in de Wlz eerste eisen gesteld aan de vertegenwoor-diger in geval een budgethouder zelf niet het pgb kan beheren en bezie ik of nadere regels nodig zijn. Voorts werk ik met betrokken partijen aan de ontwikkeling van een waarschuwingsregister en een keurmerk voor pgb-zorgaanbieders.
Welke maatregelen gaat u nemen om fraude met pgb’s op te sporen en uit te bannen? Welke mogelijkheden hebben u en gemeenten om deze frauderende zorgverleners aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de administratie en dossieropbouw bij zorgkantoren nauwelijks op orde zijn? Wat betekent dit voor de ruimte om te frauderen met zorggelden? Welke maatregelen kunnen op korte termijn worden genomen om de administratie en dossieropbouw op orde te brengen?
In eerder genoemde brief van 7 december 2015 over de aanpak van pgb-fraude heb ik uw Kamer geïnformeerd over de signaleringsbrief van de Inspectie SZW (ISZW), waarin de ISZW heeft gewezen op onvolkomenheden in de administratie en dossieropbouw van zorgkantoren. De ISZW baseert zich daarbij op de door hen uitgevoerde opsporingsonderzoeken, welke betrekking hebben op situatie onder de AWBZ. Zoals ik reeds heb aangegeven, verwacht ik dat de invoering van het trekkingsrecht op dit punt een aanzienlijke verbeterslag zal betekenen, aangezien de zorgovereenkomsten en declaraties van alle budgethouders centraal beschikbaar zijn bij de SVB.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) cliënten daadwerkelijk ziet voordat zij een indicatie afgeven in plaats van dat dit op afstand gebeurt?
Het CIZ heeft in de uitvoering van de Wlz gekozen voor een persoonlijke en cliëntgerichte aanpak en handelwijze. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel voor de Wlz is naar voren gebracht dat die werkwijze inhoudt dat niet in alle gevallen cliënten persoonlijk worden gezien. Dat is in bepaalde gevallen een (administratieve) last.
Bij elke aanvraag, maar in bijzonder nieuwe aanvragers, wordt een afweging gemaakt die resulteert in een afdoening op papier, navraag per telefoon of via een bezoek en gesprek in persoon. Dat persoonlijke contact kan thuis bij de aanvrager plaatsvinden en op de diverse spreekuurlocaties in het land. In alle trajecten hebben alle aanvragers een vaste CIZ-medewerker die hun zaak behandelt.
Het CIZ maakt een professionele inschatting in welke gevallen het noodzakelijk is om een persoonlijk gesprek te voeren met een (nieuwe) cliënt, bijvoorbeeld omdat de aanvraag verloopt via een aanbieder en er twijfels zijn over diens motief, of omdat dat het persoonlijke contact in het belang is van de cliënt. Het CIZ kan op aanvraagformulier zien dat er een voorkeur is voor pgb.
Ten slotte geldt dat zorgkantoren in uiterste gevallen de mogelijkheid hebben om bij het CIZ aan te geven dat zij ernstige twijfel hebben of een indicatie juist is gesteld. Dit kunnen zij tijdens het bewustekeuzegesprek of een huisbezoek bij een budgethouder constateren.
Hoe kunt u verklaren dat georganiseerde (criminele) verbanden op systematische en grootschalige wijze in toenemende mate lijken te frauderen met voornamelijk pgb’s terwijl de invoering van het trekkingsrecht heeft gezorgd voor meer waarborgen voor het voorkomen van fraude?
In dit kader verwijs ik eveneens naar mijn brief van 7 december 2015, waarin ik uw Kamer heb geïnformeerd over dit signaal van de ISZW. In reactie hierop hebben de Minister en ik besloten om extra middelen beschikbaar te stellen voor de strafrechtelijke aanpak door de ISZW en het Openbaar Ministerie. Beroepsfraudeurs zullen zich veelal niet laten afschrikken door aangescherpte regels of door barrières zoals we met de invoering van het trekkingsrecht hebben opgeworpen. Waar het georganiseerde criminaliteit betreft is er maar één passend antwoord en dat is een strafrechtelijke aanpak.
Het bericht ‘Inspectie verzwijgt misstanden. Rapport over grove fouten Helders verzorgingshuis geheimgehouden’. |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Klopt het dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) misstanden verzwijgt die plaatsvonden in verzorgingshuis De Golfstroom?1
Nee, ik deel de opvatting zoals weergegeven in het Telegraafartikel niet. De inspectie heeft op 17 februari 2015 en op 7 november 2015 de door haar opgestelde rapporten naar aanleiding van het inspectieonderzoek naar de kwaliteit van de zorgverlening actief openbaar gemaakt en daarmee voor het brede publiek kenbaar gemaakt welke tekortkomingen zij zag op zorginhoudelijk en organisatorisch gebied, alsook welke maatregelen zij van het woonzorgcentrum verwachtte.
Was u op de hoogte van de uitkomsten van het onderzoek van de IGZ? Zo ja, wanneer bent u hiervan op de hoogte gesteld? Zo nee, hoe kan dit?
De IGZ informeert de bewindspersonen indien nodig over lopende onderzoeken. Met betrekking tot de casus De Golfstroom heeft de inspectie mij geïnformeerd over het onderzoek voor zover dit nodig was voor de beantwoording van vragen uit de Kamer. De uitkomsten van het calamiteitenonderzoek en het uiteindelijke calamiteitenrapport heeft de inspectie niet met mij gedeeld. De inspectie deelt dergelijke rapporten alleen als zij zelf hiervoor aanleiding ziet.
Op welke momenten heeft u bij de IGZ geïnformeerd naar de voortgang en de afronding van het onderzoek naar De Golfstroom, mede in het licht van de interesse in de Kamer met betrekking tot deze gebeurtenis? Kunt u een overzicht geven wanneer u met de IGZ contact heeft gehad over de Golfstroom sinds de zelfdoding in 2014?
De contactmomenten tussen mij en de inspectie over deze casus concentreerden zich rond de brief van de Vaste Commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van de Tweede Kamer (Commissiebrief) van 1 oktober 2014 (2014Z17042), de Kamervragen van 10 oktober 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 451), 28 oktober 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 790), 28 november 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 908), de Commissiebrief van 17 december 2014 (Kamerstuk 33 149, nr. 30) en de Kamervragen van 21 december 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1112).
Klopt het dat de IGZ concludeert dat de stichting die het tehuis beheert onvoldoende in staat was om de zorgverlening conform wetten, regels en beroepsnormen te laten plaatsvinden, de communicatie tussen het management enerzijds en cliënten en medewerkers anderzijds tekortschoot, fouten niet systematisch werden gemeld en de administratie een rommeltje was? Zo ja, is deze opsomming volledig? Kunt u uitgebreid ingaan op alle conclusies uit het rapport van de IGZ?
Uit het inspectiebezoek van 24 november 2014 bij de Golfstroom bleek dat er tekortkomingen op zorginhoudelijk en op organisatorisch gebied waren. Er werd niet goed gewerkt met zorgplannen, de betrokkenheid van de cliënt bij de zorgverlening was niet geborgd en de interne communicatie tussen hoger management en zorgmedewerkers en de communicatie met externe behandelaars en externe zorgverleners schoot tekort. Deze conclusies komen in grote mate overeen met de conclusies die in het artikel van de Telegraaf stonden. De inspectie heeft deze tekortkomingen gespecificeerd weergegeven in het rapport naar aanleiding van het inspectiebezoek van 24 november 2014. In dit rapport heeft de inspectie tevens aangegeven aan welke normen de Golfstroom dient te voldoen. Zie ook mijn antwoord op de vragen 6 en 7.
De tekortkomingen waren voor de inspectie reden om het toezicht op De Golfstroom te intensiveren. Daarbij heeft de inspectie door middel van een onaangekondigd bezoek getoetst of de Golfstroom na de verbetermaatregelen voldeed aan de relevante wet- en regelgeving (beroeps) normen, richtlijnen en standaarden. Uit dit bezoek bleek dat een goede implementatie en borging van verbetermaatregelen nog onvoldoende waren gegarandeerd. Omdat Stichting Vrijwaard, waar De Golfstroom onderdeel van uitmaakt, de tekortkomingen onderkende en de inspectie voldoende vertrouwen had in het lopende verbeterproces, heeft de inspectie de verbetertermijn verlengd tot 9 november 2015.
Op 6 november ontving de inspectie een resultaatverslag van Stichting Vrijwaard van de getroffen verbetermaatregelen en de bereikte resultaten. In dat verslag beschrijft Stichting Vrijwaard tevens hoe de instelling heeft gemeten of de zorg nu aan de normen voldoet en op welke wijze de instelling waarborgt dat de zorg aan de normen blijft voldoen. De inspectie heeft hierop geconstateerd dat Stichting Vrijwaard zich naar behoren heeft verantwoord en aangegeven dat zij de uitvoering verder zal toetsen in een volgend inspectiebezoek. Dit inspectiebezoek zal onaangekondigd plaatsvinden, over de termijn zijn daarom geen verdere uitspraken gedaan.
Is het eerder dit jaar aan de Kamer aangeboden zwartboek door de IGZ betrokken bij haar onderzoek? Zo neen, waarom niet en kan de IGZ dit zwartboek alsnog bij haar onderzoek betrekken?
De inspectie staat altijd open voor informatie die haar kan helpen bij haar toezicht en betrekt deze bij het signaleren van mogelijke risico’s in de zorgverlening. Signalen zoals deze zijn samengebracht in het zwartboek van Abvakabo FNV dragen op deze manier bij aan het risicogebaseerde toezicht van de inspectie.
De inspectie heeft het zwartboek van Abvakabo FNV bestudeerd en de relevante feiten betrokken in haar onderzoek. De inspectie heeft zich in haar uiteindelijke oordeelsvorming gebaseerd op de bevindingen uit de inspectiebezoeken, waar ook gesprekken met cliënten, medewerkers en de betrokken zorgverleners onderdeel van uitmaakten.
Overigens verwijs ik u voor mijn beleidsmatige reactie op dit zwartboek naar mijn commissiebrief van 3 april 2015 (703223–131396-LZ).
Waarom houdt/hield de Inspectie voor de Gezondheidszorg dit rapport geheim? Is het niet juist het beleid om over dit soort inspectieonderzoeken proactief te communiceren? Wat is hier veranderd? Was hier sprake van een doofpot? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door de openbaarmaking van de inspectierapporten op 17 februari 2015 en op 7 november 2015 heeft de inspectie algemeen kenbaar gemaakt welke tekortkomingen zij zag op zorginhoudelijk en organisatorisch gebied, alsook welke maatregelen zij van het woonzorgcentrum verwachtte. Dit is conform het beleid van de inspectie om rapporten over de veiligheid en kwaliteit van de zorgverlening bij individuele zorgaanbieders actief openbaar te maken.
Ten aanzien van het calamiteitenrapport is de inspectie wettelijk gehouden op basis van de wet openbaarheid bestuur een afweging te maken tussen het publieke belang bij openbaarmaking enerzijds, en het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van patiënten/cliënten en het voorkomen van onevenredige benadeling van alle betrokkenen anderzijds. Voor rapporten naar aanleiding van een melding, waaronder calamiteitenrapporten, geldt dat de inspectie aan deze afweging in de regel de conclusie verbindt dat aan individuele belangen een doorslaggevend belang gehecht moet worden. Dit hangt samen met de kenmerken van deze rapporten. De wijze waarop de inspectie op dit moment het voor de rapportage benodigde feitencomplex weergeeft (waaronder ook medische informatie) is bijna altijd te herleiden op specifieke patiënten, cliënten, zorgverleners en zorgaanbieders.
Erkent u dat het vreemd is dat juist dit rapport niet openbaar is, omdat er naar dit onderzoek actief gevraagd is?
Zie antwoord vraag 6.
Herinnert u zich dat u niet wilde antwoorden op de vraag «Vindt u het niet gek dat de overkoepelende zorginstelling Vrijwaard ontkent dat de zelfdoding met de gedwongen verhuizing te maken heeft, terwijl de lokale afdeling van de ouderenbond PCOB vreest voor de gezondheidstoestand van andere hoogbejaarde bewoners?» omdat het onderzoek van de IGZ nog liep? Kunt u nu wel antwoorden op deze vraag?2
De inspectie heeft in het calamiteitenonderzoek naar aanleiding van de melding van de suïcide onderzocht of de kwaliteit van de (organisatie van de) zorgverlening, zoals die door de betrokken instelling en individuele hulpverleners is geboden aan de desbetreffende cliënte voldeed aan de geldende wet- en regelgeving en veldnormen. De inspectie heeft haar conclusies in dit onderzoek vastgelegd in het calamiteitenrapport. De inspectie heeft de familie en de zorgaanbieder actief betrokken bij de totstandkoming van het rapport en het definitieve rapport aan de familie en de zorgaanbieder overhandigd. In samenhang met het toezichttraject heeft De Golfstroom verbetermaatregelen uitgevoerd om de geconstateerde tekortkomingen weg te nemen.
Uitspraken over een causaal verband tussen de suïcide van de bewoner en de verhuizing kan ik niet beoordelen.
Kunt u het rapport van de IGZ per ommegaande naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom stuurt u dit rapport niet naar de Kamer?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 6 en 7.
De gevolgen van het Besluit huisvesting |
|
Roelof Bisschop (SGP), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat verschillende veehouders ook bij kleine staluitbreidingen moeten voldoen aan de nieuwe emissie-eisen en daarom tegen forse managementproblemen aanlopen?1
Ja.
Is de constatering juist dat in tegenstelling tot het definitieve besluit in het ontwerpbesluit staluitbreidingen met niet meer dan de helft nog uitgezonderd werden van de nieuwe emissie-eisen?
Ja, dat is juist. In het ontwerpbesluit werden uitbreidingen met niet meer dan de helft uitgezonderd van de nieuwe emissie-eisen. Dergelijke uitbreidingen moesten wel voldoen aan de oude emissie-eisen.
Waarom is ervoor gekozen om het in het definitieve besluit beperkte uitbreidingen van traditionele stallen niet uit te zonderen van de nieuwe emissie-eisen?
De generieke uitzondering voor uitbreidingen is in het definitieve besluit vervangen door een bepaling waarbij het bevoegd gezag kan besluiten dat bij uitbreidingen niet de nieuwe emissie-eisen maar de oude emissie-eisen van toepassing zijn. In de uitbreiding kan dan hetzelfde emissiearme systeem worden toegepast als in de bestaande stal. Omdat in een traditionele stal geen emissiearm systeem aanwezig is, geldt deze mogelijkheid om af te wijken niet voor de uitbreiding van traditionele stallen. De wijziging is doorgevoerd naar aanleiding van de inspraakreacties op het ontwerpbesluit, waaruit bleek dat eisen rondom uitbreidingen ingewikkeld waren en grotere stallen zouden worden bevoordeeld ten opzichte van kleinere stallen.
Deelt u de waarneming dat verschillende veehouders hierdoor tegen forse managementproblemen aanlopen, zoals de noodzaak om een aparte mestkelder aan te leggen en/of managementproblemen door het hebben van twee verschillende vloertypen in één stal?
Ik zal nagaan of inderdaad genoemde problemen ontstaan en beoordelen welke oplossingen er zijn. De oplossingen zie ik niet in een wijziging van het Besluit emissiearme huisvesting, maar in een wijziging van de technische en gebruikseisen die gelden voor een emissiearme vloer en zijn opgenomen in een zogenaamde leaflet. Ik zal in overleg met de sector na gaan of zij wijzigingsvoorstellen hebben voor deze leaflets, die het beoogde milieueffect garanderen, maar die beter zijn afgestemd op toepassing van een emissiearme vloer in combinatie met een niet-emissiearme vloer.
Bent u bereid in overleg met de sector te kijken in hoeverre het wenselijk en nodig is om beperkte staluitbreidingen alsnog uit te zonderen van de nieuwe emissie-eisen?
Zie antwoord vraag 4.
De dood van een Eritrese asielzoeker |
|
Nine Kooiman , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar de politie Midden-Nederland, na een eerste gesprek met Argos en OneWorld, momenteel bekijkt of een strafrechtelijk onderzoek gestart kan worden in verband met de verdwijning en/of het overlijden van de Eritrese asielzoeker, de heer M., en/of met signalen die wijzen in de richting van mensensmokkel of orgaanhandel?1
Het onderzoek naar het overlijden van de Eritrese asielzoeker, de heer Mekonen, valt onder de bevoegdheid van de Duitse autoriteiten. Dit onderzoek is door hen verricht en reeds afgehandeld. Het Openbaar Ministerie (OM) en de politie in Nederland doen hier dan ook geen verder onderzoek naar. Dat neemt niet weg dat, in het geval – op basis van welke informatie dan ook – nader inzicht zou ontstaan rond de verdwijning en het overlijden van de heer Mekonen, het OM en de politie in Nederland de nabestaanden daarover op een geëigend moment zullen informeren. Voor verdere beantwoording van deze vragen verwijs ik naar antwoord 12 op de eerder gestelde Kamervragen2 over het overlijden van de heer Mekonen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 714).
Kijkt de politie daarbij ook naar de informatie die bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) op papier, dan wel digitaal gedocumenteerd is?
Zie antwoord vraag 1.
Vanaf welk moment was bij de medewerkers van het asielzoekerscentrum (AZC) en/of het COA bekend dat de Eritrese asielzoeker bedreigd werd door en/of ruzie had met een van zijn kamergenoten? Met welke instanties is deze informatie gedeeld vervolgens gedeeld en wanneer?
In de antwoorden op uw eerdere Kamervragen4 is aangegeven dat de heer Mekonen geen aangifte bij de politie heeft gedaan van bedreiging en dat bij het COA geen melding van een bedreiging bekend was. Het COA heeft mij gemeld dat er wel een melding over onenigheid met een medebewoner staat opgenomen in een rapportage van de beveiliging van de betreffende locatie van 17 november 2013. In die rapportage staat dat de heer Mekonen op die datum aan de medewerkers van de beveiliging heeft verteld dat hij last heeft van zijn medebewoner omdat de televisie en de verlichting de hele nacht aanstonden en hij daardoor niet kon slapen. Uit de beschikbare informatie valt niet af te leiden of deze informatie met andere instanties is gedeeld.
Het COA heeft van deze onenigheid destijds geen melding gedaan bij de politie omdat daar naar het oordeel van het COA onvoldoende reden toe bestond. Het COA heeft deze informatie over de onenigheid wel verstrekt aan de politie tijdens het telefonisch contact tussen de politie Midden-Nederland en de leiding van het COA van het AZC Leersum (zie het antwoord op vraag 6 en 7).
Ging de rapportage van beveiligingsbedrijf Trigion2 van 17 november 2013 over deze ruzie?
Zie antwoord vraag 3.
Werd de Eritrese asielzoeker na 17 november overgeplaatst naar een andere kamer op het AZC? Heeft het COA daarna nog geëvalueerd of het probleem daarmee was opgelost?
Na overleg met het COA heeft de heer Mekonen er voor gekozen om op 3 december 2013 te verhuizen naar een andere ruimte op het AZC Leersum, met als doel om de onenigheid tussen hem en zijn kamergenoot weg te nemen. Het COA heeft daarna geen klachten van de heer Mekonen over onenigheid of overlast meer ontvangen.
Wanneer en hoe is de politie Midden-Nederland op de hoogte gesteld van de ruzie die de Eritrese asielzoeker had (gehad) met (een van) zijn kamergenoten?
Zoals al bij de eerdere beantwoording van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 714) is gemeld, werd op 2 januari 2014 bij de politie Midden-Nederland door bekenden van de heer Mekonen melding gemaakt van diens vermissing en de eerdere bedreiging aan zijn adres. Van die bedreiging was destijds geen aangifte of eerdere melding gedaan bij de politie. Na de melding van 2 januari 2014 is door de politie Midden-Nederland telefonisch contact opgenomen met de leiding van het COA van het AZC Leersum. Het COA zou de heer Mekonen op 7 januari 2014 uitschrijven, indien op dat moment nog geen bericht van hem zou zijn ontvangen. Tijdens het telefonisch contact werd door het COA tevens gemeld dat de heer Mekonen na de ruzie met zijn kamergenoot een andere kamer toegewezen had gekregen, waarmee de situatie leek te zijn opgelost. Ook is aangegeven dat het COA van plan was een gesprek aan te gaan met de (voormalige) kamergeno(o)t(en) van de heer Mekonen en de politie daarover te informeren. Naar aanleiding van het telefonisch contact met het COA is er door de politie geen aanleiding gezien om de (voormalige) kamergenoten op het AZC te horen in verband met de gemelde bedreiging en vermissing. Ten overvloede merk ik op dat dergelijke overwegingen altijd worden gemaakt op basis van de op dat moment beschikbare informatie. Voor verdere beantwoording verwijs ik naar de antwoorden 3, 4 en 5 van de eerdergenoemde Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 714).
Waarom heeft de politie Midden-Nederland na de aangifte van vermissing en bedreiging op 2 januari 2014 de (voormalige) kamergenoten op het AZC niet gehoord? Had dit met de kennis van nu wel moeten gebeuren?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom is deze informatie niet door de politie en/of het openbaar ministerie (OM) doorgegeven aan de Duitse autoriteiten?
De politie Midden-Nederland is op 6 januari 2014 door de Duitse autoriteiten op de hoogte gesteld van het overlijden van de heer Mekonen. Hierna heeft de politie op verschillende momenten contact gehad met de Duitse autoriteiten over de gemelde vermissing en het overlijden van de heer Mekonen, waarbij ook de door de nabestaanden uitgesproken twijfels over de omstandigheden van zijn overlijden zijn gemeld.
Is het waar dat het COA op 3 januari 2015 in verband met de vermissing van de Eritrese asielzoeker een melding heeft gedaan aan het het Expertisecentrum Mensensmokkel en Mensensmokkel (EMM)?3 Zo ja, wat was de inhoud van die melding?
Het COA heeft in verband met de vermissing van de heer Mekonen op 3 januari 2014 een melding verzonden aan het EMM. Deze melding blijkt echter niet bekend te zijn bij het EMM. De melding hield in dat de heer Mekonen al enkele dagen niet meer op het AZC was gesignaleerd, alsmede dat op de kamer van de heer Mekonen een bepaald merk tas (met daarin procedurepapieren en kleren) was aangetroffen die (met de kennis van toen) volgens een instructiefolder van het EMM soms in verband kan worden gebracht met mensensmokkel. Bij het EMM was al bekend dat dit specifieke merk tas vaak werd aangetroffen bij Eritrese asielzoekers. Sinds april 2014 is duidelijk dat dit merk tas niet in verband kan worden gebracht met mensensmokkel.
Ik wil hierbij opmerken dat het EMM een samenwerkingsverband is tussen de Nationale Politie (landelijke eenheid), de Koninklijke Marechaussee (KMar), de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), en de Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Relevant bevonden signalen worden na analyse en aanvulling met de nodige informatie periodiek met aangesloten partners en de landelijk officier mensenhandel besproken, om onder meer de trends op het gebied van mensenhandel te kunnen onderkennen. Concrete meldingen van vermissing van personen moeten worden gedaan bij de betrokken regionale politie-eenheid, in dit geval de eenheid Midden-Nederland. Die was sinds 2 januari 2014 reeds op de hoogte en bezig met deze vermissing, zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 6 en 7. Enkele dagen na het overlijden van de heer Mekonen heeft een wijkagent, uit hoofde van zijn reguliere toezichthoudende taak, een bezoek gebracht aan het AZC te Leersum. Een medewerker van het COA heeft tijdens dat bezoek aan de wijkagent laten weten melding te hebben gemaakt bij het EMM over de heer Mekonen. De wijkagent heeft hiervan een aantekening gemaakt in de systemen van de politie. Omdat een melding aan het EMM niet behoort tot de operationele politie-informatie, die ziet op het oplossen van een bepaalde casus, is het niet de gebruikelijke werkwijze om dergelijke meldingen met dit doel aan buitenlandse autoriteiten door te geven en is niet bekend of de Duitse autoriteiten hier in dit geval over zijn geïnformeerd. De twijfels van de nabestaande rondom de verdwijning van de heer Mekonen zijn wel gedeeld met de Duitse autoriteiten.
Is deze melding van COA aan het EMM doorgegeven aan de politie Midden-Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Is deze melding van COA aan het EMM doorgegeven aan de Duitse autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Hadden de meldingen als bedoeld in vraag 10 en 11, met de kennis van nu, wel moeten gebeuren?
Zoals reeds eerder opgemerkt, worden overwegingen altijd gemaakt op basis van de op dat moment beschikbare informatie.
Hebben de COA-medewerkers in Leersum het verzoek om een achtergrondgesprek van de journalisten Sanne Terlingen (OneWorld) en Huub jaspers (Argos), ingediend bij de afdeling voorlichting van het COA, ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Indien zij dit verzoek wel ontvangen hebben, hebben de betreffende COA-medewerkers zelf aangegeven dat zij dit gesprek niet wilden?
Is het COA-medewerkers verboden dan wel afgeraden om over de dood van de Eritrese asielzoeker te spreken met journalisten van Argos en OneWorld?
Ik verwijs hiervoor naar antwoord 17 op uw eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 714).
Het bericht 'Onderzoek naar moord in gedrang volgens hoofdofficier justitie Breda' |
|
Nine Kooiman , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het openbaar ministerie (OM) in Breda mogelijk stopt met het onderzoeken van lastige liquidaties?1
De hoofdofficier zegt in het interview niet dat hij stopt met lastige opsporingsonderzoeken naar liquidaties. Wat hij aangeeft is dat er binnen de opsporing altijd een spanning bestaat tussen het werkaanbod en de beschikbare capaciteit. Dit vraagt in iedere zaak van het OM een zorgvuldige weging of en waar de inzet van middelen opportuun en verantwoord is. Daarbij gaat het onder andere om het verwachte resultaat van die inzet en de wetenschap dat daardoor mogelijk minder opsporingscapaciteit aan andere zaken kan worden besteed. Op basis van deze afweging kan worden besloten om een onderzoek al dan niet tijdelijk stop te zetten als blijkt dat er te weinig aanknopingspunten zijn voor verdere opsporing. Hoewel in een ideale wereld iedere zaak zou worden opgelost, kan ik mij voorstellen dat een ander strafrechtelijk onderzoek op basis van het bovenstaande voorrang krijgt ten koste van een vastgelopen moordzaak. Nieuwe informatie, bijvoorbeeld uit andere onderzoeken of van getuigen en informanten, kan natuurlijk leiden tot hervatting van een eerder stil gelegd lastiger onderzoek en het mogelijk alsnog oplossen van de zaak.
Voorts heb ik geen aanwijzingen dat er op dit moment moordonderzoeken in het gedrang komen door een gebrek aan capaciteit en bezuinigingen op het OM. Uit de verantwoording van OM en politie, die ik jaarlijks met uw Kamer deel, blijkt niet dat er sprake zou zijn van een terugloop in prestaties bij de opsporing van ondermijning en georganiseerde criminaliteit. De prestaties nemen zelfs elk jaar toe: het OM en de politie hebben hun doelstelling voor de verdubbeling van het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden t.o.v. 2009 ruimschoots gehaald.2
Hoe beoordeelt u het dat er binnenkort door alle bezuinigingen mogelijk te weinig geld is om nog onderzoek te doen naar moorden?
Zoals ik hiervoor al heb aangegeven blijkt uit de jaarlijkse verantwoording van OM en Politie dat het aantal onderzoeken en de aanpak van georganiseerde criminaliteit en ondermijning juist toeneemt respectievelijk intensiveert.
Ik bewaak dat de taakstellingen van het OM niet een ongewenste uitwerking hebben op de prestaties. Recent is in dat kader uit een validatie van een onafhankelijk deskundige gebleken dat het OM op koers ligt om de rijksbrede efficiencytaakstelling van het kabinet zonder extra middelen te realiseren3. Het uitgangspunt is daarbij dat het OM op het bestaande kwaliteits- en serviceniveau blijft functioneren.
Omdat het kabinet hecht aan een toekomstgericht OM dat – naast het behalen van benodigde efficiencywinsten – de ruimte heeft om te investeren in ICT om de huidige werkprocessen en het kwaliteits- en serviceniveau een stevige impuls te geven, stelt het kabinet zoals bekend hiervoor vanaf 2016 structureel 15 mln. beschikbaar aan het OM. Het OM heeft daarnaast structureel extra middelen ontvangen voor de aanpak van onderwerpen met een internationale dimensie (€ 5 mln. in 2015 oplopend tot € 20 mln. structureel vanaf 2017) en voor contraterrorisme (€ 0,8 mln. in 2016 oplopend tot € 2,1 mln. structureel vanaf 2018).
Kunt u zich de opmerking van de nieuwe hoofdofficier van justitie voorstellen dat als er gekozen moet worden voor het oplossen van een moordzaak, waarover in bepaalde gevallen weinig verklaringen worden afgelegd, of het oplossen van een overval of woninginbraak, de keuze dan snel gemaakt is?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat van een dergelijke keuze vanwege capaciteitsproblemen geen sprake zou mogen zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u voorkomen dat het zo ver komt dat er keuzes moeten worden gemaakt bij het inzetten van capaciteit waardoor bepaalde ernstige misdrijven bij het OM blijven liggen en daardoor onbestraft blijven?
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 1, 3 en 4 heb aangegeven, moeten er bij de vervolging van strafbare feiten soms keuzes worden gemaakt over de toedeling van capaciteit. Over knelpunten bij dit proces en over de resultaten van de aanpak van (ernstige) criminaliteit blijf ik in gesprek met het College van procureurs-generaal. Deze zullen worden meegenomen bij de totstandkoming van de voorjaarsnota en de opvolging van de motie Pechtold4. Uit mijn brief aan uw Kamer van 7 juli 2015 over de verantwoording van de aanpak van georganiseerde criminaliteit in 20145, blijkt dat de prestaties en inspanningen ten aanzien van de aanpak van georganiseerde criminaliteit en ondermijning zijn gestegen. Ik heb voor wat betreft de aanpak van georganiseerde criminaliteit aangegeven dat ik samen met politie en OM vooral wil werken aan de geconstateerde mogelijkheden voor verbetering van de kwaliteit binnen de opsporing. De uitwerking van deze kwaliteitsimpuls binnen de opsporing is in de «Contourennota versterking opsporing» verwoord, die uw Kamer afgelopen najaar van mij heeft ontvangen.6
Zoals reeds aan uw Kamer is meegedeeld bij de aanbieding van de verantwoording van de aanpak van georganiseerde criminaliteit in 20147, zet ik voorts in op het verder versterken van de aanpak van ondermijning en georganiseerde misdaad, door:
Zal de 15 miljoen euro die bij de behandeling van de begroting van uw ministerie voor de komende jaren is uitgetrokken voor het OM gebruikt kunnen worden voor dergelijke capaciteitsproblemen? Zo nee, waarom niet en waar zal het geld precies heen gaan?
Er is door het kabinet vanaf 2016 € 15 mln. structureel beschikbaar gesteld zodat het OM de ruimte heeft om te investeren in ICT om de huidige werkprocessen en het kwaliteits- en serviceniveau een stevige impuls te geven, waarmee belangrijke stappen kunnen worden gezet ter verbetering van procesondersteuning en efficiency. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5 en 7.
Op welke wijze zullen de knelpunten geïnventariseerd worden om te bezien wat er nodig is en waar het OM knelpunten ervaart? Bent u bereid signalen als door deze nieuwe hoofdofficier van justitie gegeven, mee te nemen bij het vrijmaken van meer geld voor het OM in de komende Voorjaarsnota? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.