Het bericht dat scholen steeds vaker een VOG vragen om moeilijke leerlingen te weren |
|
Marith Volp (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving in de media over scholen die steeds vaker een VOG vragen van hun leerlingen om zo de moeilijke leerlingen te weren?1 2
Ja.
Op welk onderzoek waar Trouw naar verwijst, wordt gedoeld? Kunt u het onderzoek met een reactie naar de Kamer sturen?
Het onderzoek waar Trouw naar verwijst betreft een kwalitatieve verkenning naar de beelden bij jeugdprofessionals en jongeren omtrent de VOG, uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van VenJ. Onderwijsinstellingen, stagebedrijven en werkgevers zouden steeds vaker een VOG verlangen van studenten en nieuwe werknemers. Ook ging de verkenning in op het ontstaan van deze beelden en de vraag of deze beelden leiden tot het vermijden van een VOG-aanvraag. Met deze verkenning zijn de beelden en ervaringen over de VOG van 73 jeugdprofessionals en 54 risicojongeren opgehaald. Het verslag van de verkenning is als bijlage toegevoegd.
Is het waar dat uit dat onderzoek blijkt dat jongeren met een strafblad, die hun leven weer op de rails proberen te krijgen, steeds vaker worden beperkt door de eis van scholen om een VOG te overleggen? Zo ja, om hoeveel jongeren gaat het jaarlijks en van welk niveau?
Nee, het is niet mogelijk om op basis van deze verkenning uitspraken te doen over of scholen steeds vaker vragen een VOG te overleggen. Het is evenmin mogelijk aan te geven om hoeveel jongeren van welk niveau het gaat. De focus van de verkenning was namelijk gericht op het verkrijgen van kwalitatieve inzichten in de beelden en patronen rond de VOG, die onder jeugdprofessionals en jongeren leven. In de verkenning zijn de beelden van een beperkt aantal respondenten opgehaald en de resultaten zijn niet representatief te noemen voor de gehele populatie.
Hoeveel scholen vragen op dit moment een VOG van hun leerlingen? Is deze VOG nodig voor toegang tot de school of voor een stageplek?
Het is helaas niet mogelijk om een algemene uitspraak te doen over de noodzaak van een VOG voor een stageplek. Een aantal stage-aanbieders kent een wettelijke VOG-plicht voor stagiaires, zoals bijvoorbeeld kinderdagverblijven en peuterspeelzalen. Er bestaan geen cijfers van onderwijsinstellingen die hun studenten om een VOG vragen, of personen met een justitieel verleden anderszins ontmoedigen om zich in te schrijven voor een opleiding of studie.
Is het toegestaan om jongeren op basis van een VOG van een school of opleiding te weren? Zo ja, geldt dat ook voor jongeren die nog leerplichtig zijn? Zo nee, waarom vragen scholen dan toch om een VOG?
Zie het antwoord op vraag 9.
Wat vindt u ervan dat scholen een VOG ge-(of mis-) bruiken om jongeren af te schrikken om onderwijs op die scholen te volgen of de opleiding van hun keuze te volgen?
Zie het antwoord op vraag 9.
Welke actie gaat u ondernemen om te voorkomen dat jongeren op deze manier worden verstoken van onderwijs?
Zie het antwoord op vraag 9.
Heeft u de indruk dat (die) scholen voldoende doordrongen zijn van het belang van onderwijs voor jongeren die op een eerder moment in hun leven de mist in zijn gegaan? Zo ja, op basis waarvan? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 9.
Wat wordt gedaan om de jongeren met een strafblad te informeren dat zij mogelijk wel een VOG kunnen krijgen? Welke rol spelen de reclassering en jeugdzorg hierbij?
In het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) maakt een stage een onlosmakelijk onderdeel uit van de opleiding; uw vragen worden in deze beantwoording vanuit dit licht geïnterpreteerd. In het mbo beslist het bevoegd gezag van een instelling over de toelating van een aankomend student. Het is de bedoeling dat iedere toekomstige student die voldoet aan de wettelijke vooropleidingseisen, wordt toegelaten. Het (mogelijk) niet kunnen verkrijgen van een VOG zou geen reden mogen zijn om een jongere bij voorbaat tot een mbo-opleiding te weigeren. Daarnaast kunnen jongeren met justitiële antecedenten in veel gevallen gewoon een VOG krijgen. Als een jongere met een justitieel verleden zich heeft aangemeld bij een instelling, dient de instelling samen met de jongere naar de mogelijkheden te kijken. Dit kan een andere stageplek zijn waarvoor geen VOG-plicht geldt, het verschuiven van de stage naar een later tijdstip, of het (alsnog) samen met de jongere kijken naar een andere opleiding. Juist voor jongeren met justitiële antecedenten is het van belang om naar alternatieven te zoeken en hen de toegang tot onderwijs niet onnodig te belemmeren.
De verkenning heeft aangetoond dat zowel jongeren als jeugdprofessionals de kansen op het krijgen van een VOG te laag inschatten. Daarnaast zou een grote groep jongeren de VOG niet aanvragen uit angst voor een weigering. De omvang van deze groep is niet bekend. Ik neem deze signalen serieus. Ik ben voornemens deze problematiek langs meerdere sporen aan te pakken. Communicatie over de VOG, ondersteuning van lokale initiatieven en nader onderzoek naar de aard en omvang van de problematiek staan daarbij centraal. Een goede samenwerking met onderwijsinstellingen, het lokale bestuur, justitiële ketenpartners, zorgpartners en potentiële werkgevers is hierbij cruciaal. Medio 2016 zal ik uw Kamer per brief informeren over mijn plannen en de vervolgstappen.
Kan het ook zo zijn dat jongeren besluiten de VOG niet aan te vragen vanwege de kosten? Zo ja, wat is uw mening daarover?
Aan het volgen van een opleiding of studie zijn kosten verbonden; zoals schoolgeld, boeken en ander studiemateriaal. Ik verwacht niet dat de kosten van een VOG dusdanig belastend zijn, dat de jongere deze niet aanvraagt. Daarbij zijn veel stage-aanbieders en werkgevers bereid om de VOG-aanvraag voor stagiaires en ander personeel te vergoeden.
Ziet u meerwaarde van een VOG onder voorwaarden waarbij jongeren die niet in aanmerking zouden komen voor een VOG in specifieke omstandigheden en onder specifieke voorwaarden toch een voorlopige VOG krijgen? Deelt u de mening dat dit een positief effect op de jongeren kan hebben en een stimulans omdat zij zelf verantwoordelijk worden gemaakt voor het behoud van die VOG? Bent u bereid de mogelijkheden hiertoe te onderzoeken?
In 2015 werd 0,30% van de VOG-aanvragen van jongeren onder de 23 jaar geweigerd. Binnen deze leeftijdscategorie werd 185.839 keer een VOG aangevraagd. Van deze aanvragers beschikten 16.594 personen over justitiële antecedenten. In slechts 553 gevallen werd uiteindelijke een VOG geweigerd. Deze weigering geldt alleen voor de specifieke functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Ik zie geen oplossing in een voorlopige VOG, maar wel in kennisverbetering van het lokale bestuur, jeugdprofessionals, onderwijsinstellingen en werkgevers en leerbedrijven. Door de kennis over het VOG-instrument te vergroten worden jongeren beter begeleid naar een geschikte functie, passend bij hun profiel. In het antwoord op vraag 9 geef ik aan dat ik ben voornemens ben dit (langs meerdere sporen) vorm te geven.
De tarieven van de KIWA die taxi’s betalen voor een vergunning |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ondernemersvergunning Taxi moet honderd keer goedkoper»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat ondanks het vervallen van de vakbekwaamheidseis door middel van het afnemen van vijf ondernemersexamens per 1 januari 2016 het aanvragen van een ondernemersvergunning door een taxiondernemer bij Kiwa nog steeds bijna € 1.500 bedraagt? Zo ja, waarom?
Ja. Eind 2015 heb ik, na consultatie van de sector, besloten de vakbekwaamheidseis te laten vervallen. De gevolgen hiervan op het tarief voor de ondernemersvergunning konden niet meer worden meegenomen in de aanpassing van de tarieven van Kiwa zoals vastgesteld per januari 2016.
De tarieven die Kiwa hanteert worden jaarlijks aangepast. Kiwa doet daartoe een voorstel en consulteert de brancheorganisaties. Na toetsing door ILT stel ik, in het geval van taxi, de tarieven vast.
Klopt het dat het afgeven van deze vergunning dan slechts het controleren van een uittreksel van de Kamer van Koophandel en een verklaring omtrent het gedrag (vog) betreft? En klopt het dat de tarieven van Kiwa kostendekkend moeten zijn? Zo ja, kunt u uitleggen waarom het controleren van een uittreksel en een vog bij Kiwa € 1.500 kost?
Dat klopt ten dele. Naast het controleren van een uittreksel van de Kamer van Koophandel en een verklaring omtrent het gedrag kan, afhankelijk van de bedrijfsconstructie, aanvullend onderzoek nodig zijn om te toetsen of de onderneming voldoet aan de in de wet vastgelegde aansprakelijkheidseis.
Het klopt niet dat de tarieven die Kiwa hanteert kostendekkend moeten zijn. Over de hoogte van deze tarieven zijn contractuele afspraken gemaakt. In eerste instantie heeft Kiwa de tarieven van de ILT overgenomen. Vanaf 2011 is Kiwa zelf verantwoordelijk voor het doen van tariefvoorstellen. In de eerste drie jaar (2011, 2012, 2013) mochten de tarieven stijgen tot een overeengekomen maximum. In het contract is vastgelegd dat na drie jaar de tarieven vijf jaar lang zullen dalen op grond van behaalde efficiencyvoordelen.
Op dit moment werken de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en Kiwa aan een algehele herziening van het tarievenstelsel. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Betekent het schrappen van de vakbekwaamheidseis een lastenverlichting voor Kiwa? Zo ja, waarom wordt deze lastenverlichting dan niet doorberekend aan de aanvragende ondernemer? Hebt u hier geen afspraken over gemaakt met Kiwa? Zo nee, waarom niet? Bent u voornemens dit alsnog te doen?
Ja, het schrappen van de vakbekwaamheidseis betekent een lastenverlichting voor Kiwa en zal op termijn leiden tot een verlaging van de kosten. Er is tijd nodig om de gevolgen van gewijzigde regelgeving te realiseren. De ILT en Kiwa werken momenteel aan een fundamentele wijziging van het tarievenstelsel, waarbij ook gekeken wordt naar verbetering van de kostendekkendheid. Ik informeer u daarover in een afzonderlijke kamerbrief. De aanpassing waar het hier over gaat zal daarbij worden betrokken.
In hoeverre komen dergelijke hoge tarieven (waaronder ook de kosten voor adreswijziging en een chauffeurskaart) overeen met uw wens om meer ruimte te bieden aan en een lastenverlichting te bewerkstelligen voor deze sector?
De tarieven voor documenten die worden afgegeven door Kiwa staan los van het bieden van meer ruimte in de regelgeving voor taxivervoer en verminderen van de administratieve lasten voor bedrijven. Per 1 januari 2016 heb ik de taxiregelgeving op een aantal punten gewijzigd waardoor meer ruimte is ontstaan voor taxivervoer en de administratieve lasten voor ondernemers zijn verlaagd met ca. € 10 miljoen.
Kunt u bevestigen dat het aanvraagformulier voor een ondernemersvergunning zoals dat nu beschikbaar is op de website van Kiwa nog niet in behandeling wordt genomen door Kiwa? Zo ja, waarom wordt het nog niet in behandeling genomen? Wanneer mogen ondernemers verwachten dat hun verzoek wel in behandeling wordt genomen, zeker gegeven het feit dat zij hiervoor bijna € 1.500 moeten betalen?
Het beeld dat Kiwa het aanvraagformulier voor een ondernemersvergunning zoals dat nu beschikbaar is op de website niet in behandeling neemt, herken ik niet. Het formulier wordt gebruikt en Kiwa neemt alle aanvragen gewoon in behandeling.
Hoelang heeft Kiwa de tijd om te besluiten of er al dan niet een vergunning wordt afgegeven? Kunt u bij de beantwoording ingaan op het feit dat de aanvrager gedurende deze periode moet wachten eer hij/zij een begin kan maken met de reeds gemaakte kosten van € 1.500 terug te verdienen? Is hierbij sprake van maximale beslistermijnen? Zijn er ook wachtrijen?
De wettelijke termijn voor afgifte van een ondernemersvergunning is 12 weken. Kiwa hanteert een streeftermijn van 15 dagen. Uit rapportages van Kiwa en het ILT-toezicht op Kiwa blijkt dat deze termijn in bijna alle gevallen gehaald wordt.
Het klopt dat de aanvrager niet eerder een taxionderneming kan beginnen dan na ontvangst van de vergunning voor taxivervoer.
Als met wachtrijen een achterstand bij de behandeling van aanvragen bedoeld wordt, zijn er geen wachtrijen.
Het bericht 'Amper profijt Zeeuwse bedrijven bij bouw marinierskazerne' |
|
Sultan Günal-Gezer (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Amper profijt Zeeuwse bedrijven bij bouw marinierskazerne» van 29 december 2015?1
Ja.
In het artikel wijst men erop dat de wijze waarop het rijk de kazerne aanbesteedt, het Zeeuwse bedrijfsleven bij voorbaat buitenspel plaatst; waarom is voor deze wijze van aanbesteden gekozen?
Bij huisvestings- en infrastructuurprojecten met een grote financiële omvang is het kabinetsbeleid dat voorafgaand aan de keuze van de aanbestedingsvorm een PPC (Publiek Private Comparator) wordt uitgevoerd. Op grond van de financiële resultaten en de niet-financiële overwegingen van de PPC voor de Michiel Adriaanszoon de Ruyterkazerne in Vlissingen is geconcludeerd dat een aanbesteding op basis van een geïntegreerd contract (Design, Build, Finance, Maintain, Operate (DBFMO)) de beste aanpak is voor de realisatie en exploitatie. Deze wijze van aanbesteden garandeert eerlijke en vrije concurrentie, waardoor het bevoordelen of benadelen van bedrijven in een bepaalde regio is uitgesloten.
Kunt u toelichten waarom er in het artikel wordt gesproken over het «complex maken van de aanbesteding», terwijl deze in wezen niet complex is?
Het artikel verwoordt een opvatting die ik niet deel. De vertraging van de aanbesteding is niet te wijten aan het complex maken van de aanbesteding. De vertraging heeft, anders dan in het artikel wordt gesuggereerd, te maken met de beoordeling en verwerking van aanvullende behoeften van Defensie en het uitvoeren van extra onderzoeken naar archeologie, bodemgesteldheid, geur en niet-gesprongen explosieven op de bouwlocatie. Projecten met een groot investeringsvolume, zoals de Michiel Adriaanszoon de Ruyterkazerne, vergen immers een zorgvuldige voorbereiding.
Is er over de wijze van aanbesteding overleg geweest met de regionaal betrokken partijen, zoals het bedrijfsleven en opleidingsinstituten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Er zijn de afgelopen jaren verschillende informatiebijeenkomsten gehouden voor geïnteresseerde partijen, waaronder ook het regionale bedrijfsleven. Tijdens deze bijeenkomsten is informatie gegeven over de voortgang van het project en de wijze van aanbesteding.
Is het mogelijk bij een all-in aanbesteding (Design, Build, Finance, Maintain & Operate (DBFMO)) in het aanbestedingsbestek voorwaarden op te nemen om tenminste een bepaald percentage van het aanbestedingsbedrag te besteden door inschakeling van regionale (in dit geval Zeeuwse) bedrijfsleven? Zo ja, kunt u dan aangeven hoe dat is geformuleerd? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de aanbestedingsregels en wettelijke kaders die onder andere in de Aanbestedingswet en het Aanbestedingsreglement Werken (ARW) zijn vastgelegd, is het niet mogelijk bepaalde partijen te bevoordelen.
De ervaring bij eerdere grote huisvestingsprojecten is dat in de exploitatiefase een deel van de (service- en onderhouds-) werkzaamheden veelal door regionale bedrijven wordt uitgevoerd (onder verantwoordelijkheid van het consortium).
Is het mogelijk om voor de exploitatiefase voorwaarden op te nemen om tenminste een bepaald percentage van het exploitatiebedrag te besteden door inschakeling van het regionale bedrijfsleven? Zo ja, kunt u aangeven hoe dat is geformuleerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u andere mogelijkheden om het regionale bedrijfsleven een rol te geven? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het regionale bedrijfsleven heeft de mogelijkheid een consortium te vormen dan wel zich aan te sluiten bij een reeds geformeerd consortium.
Deelt u de mening dat dit soort majeure ontwikkelingen, waarvoor ook regionaal middelen beschikbaar zijn gesteld, voor de regio ook zoveel mogelijk werkgelegenheid dienen op te leveren?
De keuze voor Vlissingen als vestigingsplaats voor de Michiel Adriaanszoon de Ruyterkazerne levert de provincie meer dan 1.700 directe arbeidsplaatsen op. De komst van zoveel militairen, velen samen met hun gezinnen, betekent een impuls voor zowel de directe werkgelegenheid voor toeleveranciers aan de kazerne als voor onder meer de woningbouw, het onderwijs en de lokale ondernemers.
Het interview met de directeur van de Sociale Verzekeringsbank |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoe waardeert u de uitspraak van bestuursvoorzitter Nicoly Vermeulen van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) dat zij last heeft gehad van «beeldvorming en framing»? Kunt u aangeven wat precies «beeldvorming en framing» is geweest als het ging over de problemen met uitbetaling van salarissen voor hulpverleners die werken voor mensen met een persoonsgebonden (pgb) budget?1
Mevrouw Vermeulen heeft – zo blijkt bij navraag – in haar bewoordingen willen uitdrukken dat het duiden van de oorzaken van de problemen bij de SVB bij de invoering van het trekkingsrecht beoordeeld moeten worden in de juiste context. Bij het trekkingsrecht wordt in het proces van aanvraag tot en met betaling informatie uitgewisseld tussen verstrekkers (gemeenten en zorgkantoren), budgethouders en de SVB. Als er ergens in dit ketenproces iets fout gaat of vertraging ontstaat, kan dit ertoe leiden dat de SVB een declaratie niet (tijdig) kan uitbetalen. Dit is – zo heeft zij willen aangeven – niet altijd terecht aangeduid als een probleem dat alleen bij de SVB ligt.
Heeft de SVB een analyse gemaakt die leidt tot de uitspraak dat er sprake was van «beeldvorming en framing»? Zo ja, kunt u die naar de Kamer (laten) sturen? Zo nee, waar is deze uitspraak dan op gebaseerd?
De SVB monitort dagelijks berichtgeving in de media over alle SVB gerelateerde uitvoering, inclusief de berichtgeving over het pgb. Dit geeft haar een beeld over hoe er over de uitvoering door de SVB wordt bericht.
Herkent u zich in de uitspraak: «iedereen kan maar wat roepen», van de voorzitter van de SVB? Kunt u uitleggen waarom mensen «maar wat roepen»?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat het vreemd is dat nog altijd niet duidelijk is hoeveel mensen nu precies gedupeerd zijn doordat de invoering van het pgb-trekkingsrecht te vroeg is ingevoerd? Wanneer is dit wel duidelijk?
In de zomer van 2015 heeft in opdracht van het Ministerie van VWS een onderzoek plaatsgevonden om meer inzicht te krijgen in de aard en omvang van het financiële nadeel als gevolg van de betalingsproblemen bij de invoering van trekkingsrecht en het aantal mensen dat nadeel heeft ondervonden. De Staatssecretaris van VWS heeft uw Kamer het rapport «Financiële schade betalingsperikelen trekkingsrechten pgb» d.d. september 2015 toegestuurd bij de brief van 11 september 2015 (Kamerstuk 25 657, nr. 203). Uit dit onderzoek komt naar voren dat in de periode januari tot en met juni 2015 bij 6 tot 9 procent van de uitbetalingen problemen zijn geweest. Mede op verzoek van de Kamer komt er een compensatieregeling voor personen en zorginstellingen die financieel nadeel hebben ondervonden. Hierover is de Kamer geïnformeerd in onder meer de brieven van 11 september 2015 (Kamerstuk 25 657, nr. 203) en 7 december 2015 (Kamerstuk 25 657, nr. 227).
Kunt u uitleggen wat er complex aan is dat iemand halverwege de maand een mutatie behoeft omdat de persoonlijke situatie verandert? Wat is precies als «complex» aan te duiden: een verhuizing, een aangepaste indicatie, een nieuwe hulpverlener, andere reiskosten, en wellicht nog meer opties?
Alle veranderingen in het (zorg)leven van de budgethouder, waaronder verhuizingen, kunnen ingaan op het door de budgethouders aangegeven tijdstip. De administratieve afhandeling van deze wijzigingen gebeurt geautomatiseerd (via de portals van budgethouders en budgetverstrekkers) of handmatig, waarbij medewerkers van de SVB de gegevens in het systeem invoeren. Bij verhuizingen van budgethouders naar een andere gemeente halverwege de maand geldt momenteel dat bij de afhandeling van declaraties en het maandloon over deze maand de SVB met de betrokken gemeenten individuele afspraken moet maken over de verdeling van de kosten over beide gemeenten. Over een verbetering van deze werkwijze worden momenteel gesprekken gevoerd met de gemeenten. Volgens opgave van de SVB gaat het om een beperkt aantal verhuizingen op jaarbasis.
Is het nog steeds zo dat veranderingen in het (zorg)leven van budgethouders handmatig moeten worden ingevoerd en dat daardoor aanpassingen gedurende een maand niet mogelijk zijn? Vindt u dit acceptabel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke termijn kunnen budgethouders wijzigingen doorgeven per datum dat zij willen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat is nu al mogelijk. Zie de antwoorden op vragen 5 en 6.
Kunt u een overzicht geven van «issues» die moeten worden opgelost en de datum dat ze opgelost behoren te zijn?
De Staatssecretaris van VWS heeft in de brief van 4 september jl. (Kamerst 25 657, nr. 202) de Kamer geïnformeerd over de gezamenlijke ambitie om het huidige systeem van trekkingsrechten – in het belang van de budgethouder – te verbeteren en te vereenvoudigen. Dit is uitgewerkt in een ketenbreed verbeterplan. In overleg met alle ketenpartners wordt momenteel – mede naar aanleiding van de motie van de leden Bergkamp en Voortman (Kamerstuk 25 657, nr. 228) – gewerkt aan een concretisering van dit plan. Hierbij is onder meer aandacht voor door te voeren aanpassingen in de techniek en in het proces. Conform de motie zal de Kamer in het eerste kwartaal van 2016 over het concreet uitgewerkte plan worden geïnformeerd.
Kunt u de reconstructie van «de organisatie sleepte zich van incident naar incident» geven?
Mevrouw Vermeulen refereert – zo blijkt bij navraag – in het interview aan de incidenten in het eerste jaar van de invoering van het trekkingsrecht. Over de voortgang van de invoering van het trekkingsrecht, en de problemen die daarbij aan de orde waren, is de Kamer in 2015 periodiek geïnformeerd (waaronder Kamerstuk 25 657, nr. 227). Voorts zijn in 2015 diverse Kamervragen over de invoering van het trekkingsrecht beantwoord (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3340).
Kunt u de onderzoeken die zijn gedaan naar angstcultuur, belangenverstrengeling en niet integer handelen naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb Uw Kamer op 22 december 2015 (Kamerstuk 26 448, nr. 551) geïnformeerd over de uitkomsten van het High Performance Organisation (HPO) onderzoek bij de SVB. Daarbij zijn eveneens de «Rapportage voor de Sociale Verzekeringsbank inzake forensisch onderzoek» en het «Onderzoek organisatiecultuur bij de SVB» gevoegd.
Is de uitspraak «Het feit dat ik hier nog zit en het feit dat Van Rijn tien Kamerdebatten heeft overleefd, zegt tegelijk: wij zijn ook de oplossing» afgestemd met u?
Nee.
Bent u het eens met de uitspraak: «Het feit dat ik hier nog zit en het feit dat Van Rijn tien Kamerdebatten heeft overleefd, zegt tegelijk: wij zijn ook de oplossing.»?
Deze uitspraken laat ik voor rekening van mevrouw Vermeulen.
Overigens wil ik u wijzen op mijn brief van 22 januari 2016 (Kamerstuk 26 448, nr. 552), waarin ik u heb gemeld dat ik de benoeming van de voorzitter van de raad van bestuur van de SVB heb beëindigd. De organisatie van de SVB dient toegerust te worden op huidige en toekomstige uitdagingen. Een nieuwe fase vraagt om nieuw leiderschap.
Op welke wijze is de uitspraak «Dit ga ik niet nog een keer meemaken» te interpreteren? Als belofte dat het niet meer fout gaat, of als aankondiging dat de bestuursvoorzitter opstapt als het wel weer misgaat?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht dat de pachttermijn van zes jaar voor landbouwgrond te kort is |
|
Wouter Koolmees (D66), Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pachttermijn van zes jaar te kort»?1
Ja.
Herkent u het beeld van drastisch verminderde vruchtbaarheid van landbouwgronden in Flevoland? Zo ja, wat is volgens u de oorzaak daarvan? Zo nee, hoe verhoudt uw standpunt zich tot het rapport «Van bodemdilemma’s naar integrale verduurzaming» van de Wetenschappelijke Raad voor Integrale en Duurzame Voeding?
Ik ben bekend met het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor Integrale Duurzame Landbouw en Voeding (RIDLV). Ik deel hun algemene zorg dat minder granen in de rotatie, verlenging van de teeltperiode en inzet van zwaardere machines een negatieve invloed kunnen hebben op de bodemkwaliteit ten algemene, en specifiek op de structuur van jonge kleibodems in de polder.
Het Ministerie van Economische Zaken investeert in bewustwording en kennisontwikkeling om ondernemers handelingsperspectieven te geven. Dit wordt ingevuld met onderzoeksprojecten in de publiek-private samenwerking Duurzame bodem van de topsector Tuinbouw en Uitgangsmaterialen.
Zijn er andere provincies c.q. regio’s waarin dit risico versterkt aanwezig is? In welke mate wordt daar landbouwgrond in pacht gegeven door de overheid?
De algemene zorg geldt voor alle regio’s, zie ook het antwoord op vraag 2.
Het Rijksvastgoedbedrijf geeft het volgende in pacht uit. Het totale aantal hectares bedraagt 45.068, waarvan 17.000 hectare wordt uitgegeven buiten de provincie Flevoland. Van deze 17.000 hectare ligt 6.000 hectare in de Wieringermeer. Dit betekent dat er 11.000 hectare door het Rijksvastgoedbedrijf in pacht wordt uitgegeven op het «oude» land. De gronden op het oude land liggen van oudsher over het gehele land verspreid met enkele accenten op ontginningsgebieden/Veenkoloniën.
Wat is het beleid van het Rijksvastgoedbedrijf om te waarborgen dat de bodemvruchtbaarheid van pachtgronden op lange termijn behouden blijft?
Voor regulier verpachte gronden hanteert het Rijksvastgoedbedrijf geen specifiek bodemvruchtbaarheidbeleid. In de algemene voorwaarden bij het pachtcontract staat dat de pachter verplicht is het verpachte in goede staat te houden en overeenkomstig het bepaalde uit het contract te onderhouden.
Voor de grond die in geliberaliseerde pacht wordt uitgegeven door middel van een openbare inschrijving, schrijft het Rijksvastgoedbedrijf een bouwplan voor. Het bouwplan dient het duurzame grondgebruik en de kwaliteit van de grond te bevorderen. Het Rijksvastgoedbedrijf inventariseert de bodemkwaliteit voordat de grond in geliberaliseerde pacht wordt uitgegeven, door middel van diverse bodemkwaliteitsonderzoeken (onderzoeken naar bemesting en besmetting met diverse ziekten). De bodemkwaliteit wordt aan het eind van het contract opnieuw gecontroleerd. Met deze maatregelen beoogt het Rijksvastgoedbedrijf het duurzame gebruik van de grond te bevorderen.
Welk effect heeft het liberaliseren door de overheid van de pacht in 2007 precies gehad op de pachtprijs? Wat was over de jaren 2000 tot en met 2016 de pachtprijs per hectare in Flevoland en de onder vraag 3 genoemde gebieden?
In 1995 is de eenmalige pacht geïntroduceerd die vrije pachtprijzen mogelijk maakte. In 2007 is de geliberaliseerde pacht ingevoerd. De prijzen in de vrije markt liggen gemiddeld genomen op een hoger niveau dan de prijzen van gereguleerde pachtovereenkomsten. De cijfers komen uit het Bedrijveninformatienet (BIN) van het Landbouw Economisch Instituut (LEI).
Van eerdere jaren zijn de pachtprijzen – onderverdeeld naar pachtvorm – niet beschikbaar.
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
20142
Met
prijsbeheersing
556
584
687
718
782
755
761
899
754
Zonder prijsbeheersing
1.405
1.514
1.585
1.483
1.481
1.686
1.775
1.698
1.530
Alle
869
944
1.027
1.010
1.062
1.140
1.186
1.240
1.096
Wat zijn de gemiddelde en modale omzet, bedrijfskosten (inclusief en exclusief pacht) en inkomen (met en zonder aftrek van de kosten voor de pacht) per hectare per landbouwbedrijf in diezelfde gebieden en periodes?
Hieronder staan de beschikbare gegevens voor melkvee- en akkerbouwbedrijven in Flevoland: gemiddelde resultaten per ha cultuurgrond (euro/ha), 2001–2014.
Jaar
Opbrengsten per ha
Betaalde kosten en afschrijving, exclusief betaalde pacht/ha
Gezinsinkomen uit bedrijf, excl. betaalde pacht/ha
Gezinsinkomen uit bedrijf, incl. betaalde pacht/ha
2001
6.182
3.985
2.197
1.752
2002
5.298
4.457
841
387
2003
6.549
4.647
1.902
1.459
2004
4.407
4.196
210
–281
2005
6.275
4.622
1.653
1.251
2006
7.499
4.366
3.133
2.673
2007
7.157
5.265
1.892
1.254
2008
6.578
5.327
1.251
775
2009
7.379
5.399
1.980
1.512
2010
8.510
5.452
3.057
2.401
2011
6.743
5.951
792
112
2012
8.910
5.801
3.109
2.422
2013
8.608
6.279
2.329
1.559
2014
7.626
6.430
1.196
576
Bron: Informatienet, LEI Wageningen UR.
Pacht: alle pachtvormen en erfpacht
In welke mate kan een verandering van gewasverbouwing gedurende die jaren, van bijvoorbeeld van granen naar groenten en rooivruchten, toegeschreven worden aan de economische (on)rendabiliteit van de pachtprijs? Welke invloed heeft die verandering op de bodemgesteldheid?
Uit gegevens van Statline2 van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat in de periode 2000–2014 het areaal cultuurgrond/akkerbouw en aardappelen in Flevoland afneemt. Het areaal granen, bloembollen en tuinbouwgroenten neemt toe. Het is dus een wisselend beeld.
Niet alleen in de polders, maar overal wordt het bouwplan intensiever. Dit is het gevolg van nieuwe technologie, die de intensieve teelt op meer plekken mogelijk maakt. De pachtprijs is een afspiegeling van wat de boer denkt met de grond te kunnen verdienen. De pachter bepaalt zelf welke prijs hij kan en wil betalen voor pachtgrond op de vrije markt. De verpachter heeft de mogelijkheid om voorwaarden te stellen of een bouwplan voor te schrijven aan de pachter in het contract. Deze voorwaarden of het bouwplan kunnen door de pachter meegenomen worden in het bepalen van de hoogte van de pachtprijs die hij bereid is te betalen.
Welke voorwaarden en stimuli zijn in pachtovereenkomsten opgenomen om te komen tot duurzaam bodembeheer op een voor boeren rendabele wijze? In hoeverre worden die voorwaarden nageleefd en weten boeren de toegang tot de stimuli te vinden?
Verpachters en pachters kunnen voorwaarden in de pachtovereenkomst opnemen om te komen tot duurzaam bodembeheer en bescherming van natuurwaarden zolang deze voor de pachter niet als buitensporig moeten worden beschouwd.
De grondkamers zien er op toe dat de reguliere en geliberaliseerde, natuur- en reservaatpachtovereenkomsten aan deze voorwaarden voldoen. Het Rijksvastgoedbedrijf stelt eisen aan het bodemgebruik via een bouwplan (zie antwoord 4) voor gronden die in geliberaliseerde pacht worden uitgegeven. Van terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties is bekend dat zij beheervoorwaarden stellen aan het grondgebruik gericht op natuur- en landschapsbehoud en dat de pachtprijs daarop wordt aangepast. De grondkamers constateren dat particuliere verpachters zelden voorwaarden opnemen in de pachtovereenkomsten aangaande het beheer en gebruik van het gepachte.
Ook in de pachtwetgeving zijn stimuli en voorwaarden opgenomen om te komen tot verantwoord bodembeheer. In de pachtwetgeving is vastgelegd dat de pachter zich ten aanzien van het gebruik van het gepachte als een goed pachter dient te gedragen. Dit brengt met zich mee dat de pachter het gepachte verantwoord dient te gebruiken en niet te verwaarlozen. Bovendien dient de pachter het gepachte bij het einde van de pacht weer in goede staat ter beschikking van de verpachter te stellen.
Bent u bereid om duurzaam bodembeheer van pachtgronden verder te stimuleren, bijvoorbeeld door een (nadere) pachtkorting voor duurzaam bodembeheer in te voeren voor boeren in Flevoland en eerder genoemde regio’s, zodat zij in staat gesteld kunnen worden met in acht neming van een natuurlijk evenwicht te produceren en de achteruitgang van de bodemgesteldheid te keren? Zo nee, waarom niet? Op welke andere wijzen wilt u zorg dragen voor een werkelijk toekomstbestendig grondgebruik in dit gebied?
Ik ben niet bereid een pachtkorting te introduceren. Een korting op de pacht biedt de pachter een financieel voordeel, maar biedt geen enkele garantie dat hij de bodem beter zal beheren. De pachtwetgeving biedt mogelijkheden en schrijft verplichtingen voor om verantwoord bodembeheer te stimuleren (zie antwoord 8, laatste alinea). Verpachters en pachters kunnen duurzaam bodembeheer nu al verder stimuleren door pachtvoorwaarden overeen te komen en door bouwplannen vast te stellen. Tevens worden op dit moment de mogelijkheden onderzocht om – langs de lijnen van het Spelderholt-overleg – tot een herziening van het pachtstelsel te komen, die meer ruimte biedt voor duurzame pachtrelaties en grondgebruik.
Het bericht dat veel beginnende ggz-krachten werken voor een onkostenvergoeding |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Veel beginnende ggz-krachten krijgen alleen onkostenvergoeding»?1 2
Volgens het bericht worden afgestudeerde psychologen en orthopedagogen massaal ingezet voor stages en werkervaringsplekken, waarbij zij niet meer dan een onkostenvergoeding ontvangen. Zoals in het bericht is aangegeven is voor het onderscheid tussen een stage, waarvoor wettelijk geen beloningsvereiste geldt, en een werkervaringsplaats of werk, waarvoor tenminste het wettelijk minimumloon moet worden betaald, van cruciaal belang of het leerdoel centraal staat en de activiteiten van betrokkene additioneel zijn. Op basis van deze en daarmee samenhangende andere criteria dient aan de hand van de feiten en omstandigheden vastgesteld te worden of het daadwerkelijk om een stage gaat of dat feitelijk sprake is van arbeid, waarvoor tenminste het wettelijk minimumloon moet worden betaald of indien van toepassing het cao-loon. Ontduiking van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag door mensen onder het mom van het volgen van een stage onbeloond of tegen een geringe vergoeding te laten werken is niet acceptabel.
Bent u van mening dat hier sprake is van een arbeidsrelatie waarbij loon verschuldigd is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Alleen op basis van de feiten en omstandigheden kan beoordeeld worden of sprake is van een arbeidsrelatie waarvoor het wettelijk minimumloon of cao-loon verschuldigd is. Is een dergelijk loon verschuldigd, dan geldt dit met terugwerkende kracht tot het moment waarop de arbeid is aangevangen.
De Inspectie SZW gaat onderzoek doen naar de betrokken instelling. Gedurende een lopend onderzoek doet de Inspectie SZW geen mededelingen over het onderzoek. Ik zal de Kamer informeren als het onderzoek is afgerond. Ook zullen de gegevens te zijner tijd openbaar worden gemaakt op de website www.inspectieresultatenszw.nl. Sinds 1 januari jl. worden de door toezicht op de naleving van een aantal arbeidswetten, waaronder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, verkregen gegevens openbaar gemaakt. Openbaarmaking vindt plaats nadat de inspectie is afgerond dan wel, indien een overtreding is geconstateerd, na de oplegging van de boete.
Bent u van mening dat, indien er geen sprake is van een boventallige functie waarbij een leerdoel centraal staat, er met terugwerkende kracht voldaan moet worden aan het wettelijk minimumloon dan wel de van toepassing zijnde cao? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Inspectie SZW per direct onderzoek te laten doen naar deze situatie? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer over de resultaten informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het verzwijgen van een medische calamiteit door het AMC |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het verzwijgen van een medische calamiteit aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg door het Academisch Medisch Centrum (AMC)? Vindt u het terecht dat het AMC de calamiteit niet heeft gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg?1
Zorgaanbieders zijn wettelijk verplicht om calamiteiten te melden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). De IGZ dringt er bij zorginstellingen op aan om bij twijfels of het al dan niet een calamiteit betreft altijd te melden of minimaal contact op te nemen met de IGZ. In de betreffende zaak heeft het ziekenhuis de gebeurtenis niet gemeld aangezien er naar het oordeel van het ziekenhuis sprake was van een complicatie en niet van een calamiteit. Het ziekenhuis heeft laten weten dat het beter was geweest als ze het incident toch had gemeld bij de IGZ.
De gebeurtenis is door de vader van het kind gemeld bij de IGZ en zij doet hier nu onderzoek naar. Bij het afronden van het onderzoek zal de IGZ beoordelen of het AMC heeft voldaan aan de geldende wet- en regelgeving, zoals de verplichting om calamiteiten onverwijld bij de IGZ te melden. In afwachting van het onderzoek kan ik hier op dit moment geen uitspraken over doen.
De wettelijke definitie van calamiteit luidt: een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg en die tot de dood van een cliënt of een ernstig schadelijk gevolg voor een cliënt heeft geleid. De definitie van complicatie is niet wettelijk verankerd, maar in de literatuur wordt de volgende definitie gehanteerd: een onbedoelde en ongewenste uitkomst tijdens of volgend op het handelen van een zorgverlener, die voor de gezondheid van de patiënt zodanig nadelig is dat aanpassing van het (be)handelen noodzakelijk is dan wel dat sprake is van onherstelbare schade. Het verschil tussen een calamiteit en een complicatie is dus het (causale) verband tussen de patiëntschade en de kwaliteit van zorg.
Het AMC zegt dat er geen sprake is van een calamiteit maar van een complicatie met ernstige gevolgen; onderschrijft u deze conclusie in dit concrete geval? Kunt u duiden wat het verschil is tussen deze twee duidingen van het gebeurde?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het AMC gehandeld conform de leidraad Meldingen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg wanneer ernstige gebeurtenissen door toedoen van medisch handelen moeten worden gemeld?2
Zie antwoord vraag 1.
Is het niet vreemd dat de klachtencommissie van het ziekenhuis constateert dat de behandelend KNO arts een te sombere conclusie over het klachtenpatroon van het kind heeft getrokken maar toch de klachten grotendeels ongegrond verklaart? Wat is volgens u de reden van dit oordeel?
De vraag of de klachtafhandeling conform de wettelijke vereisten is geweest maakt onderdeel uit van bovengenoemd onderzoek van de IGZ. Aangezien het onderzoek van de IGZ nog loopt, kan ik hierover geen uitspraken doen. In algemene zin kan ik wel aangeven dat een eenzijdige overweging zoals het voorkomen van claims, in het geheel niet past bij een zorgvuldige invulling van het klachtrecht.
Wat is de reden dat de klachtencommissie van het ziekenhuis tot een tamelijk mild oordeel komt in vergelijking tot de harde conclusies van de interne commissie van het AMC – later ingesteld door het AMC nadat de Inspectie voor de Gezondheidszorg om meer informatie had gevraagd nadat de ouders hun klacht hadden neergelegd bij de Inspectie – die zes tekortkomingen constateert?3
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is het oordeel juist van de vader van het kind dat de klachtafhandeling van het ziekenhuis slecht is verlopen om mogelijke claims richting het ziekenhuis zoveel mogelijk te voorkomen? Bent u bereid dit uit te laten zoeken? Zo, neen waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre waren de leden van de Raad van Bestuur en/of de voorzitter van de Raad van Bestuur op de hoogte van deze casus? Hoe beoordeelt u hun handelwijze?
Tijdens het onderzoek van de IGZ kan ik hierover geen uitspraken doen.
Kunt u bevorderen dat de afhandeling van deze calamiteit richting de ouders door het AMC op een menselijke wijze zal geschieden? Zo neen, waarom niet?
Sinds medio 2014 betrekt de IGZ de wijze waarop nazorg wordt verleend door zorginstellingen aan betrokkenen standaard in haar calamiteitenonderzoeken. Indien de nazorg voor verbetering vatbaar is, spreekt de IGZ de zorgaanbieder hier op aan. Ik heb overigens begrepen dat het AMC de ouders heeft uitgenodigd om de bevindingen van de interne commissie te bespreken.
Kan de Kamer het volledige dossier inzake deze calamiteit ontvangen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Ten aanzien van het volledige dossier en nog op te stellen (eind)rapportage van de gebeurtenis is de IGZ op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), wettelijk gehouden een afweging te maken tussen het publieke belang bij openbaarmaking enerzijds, en het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van patiënten/cliënten en het voorkomen van onevenredige benadeling van alle betrokkenen anderzijds. Voor rapporten naar aanleiding van een melding, waaronder calamiteitenrapporten, geldt dat de IGZ aan deze afweging in de regel de conclusie verbindt dat aan individuele belangen een doorslaggevend belang gehecht moet worden. Dit hangt samen met de kenmerken van deze rapporten. De wijze waarop de IGZ op dit moment het voor de rapportage benodigde feitencomplex (waaronder ook medische informatie) weergeeft is al gauw te herleiden op specifieke patiënten, cliënten, zorgverleners en zorgaanbieders.
Het executeren van 47 mensen door Saoedi-Arabië |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Saudi-Arabië executeert 47 mensen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze massa-executie door Saoedi-Arabië? Klopt het dat dit de grootste executie door Saoedi-Arabië is sinds 1980? Welke consequenties koppelt u hieraan, al dan niet in Europees verband?
Het kabinet betreurt de 47 executies die zaterdag 2 januari 2016 hebben plaatsgevonden ten zeerste. Sinds 1980 heeft Saoedi-Arabië niet zo veel mensen in een keer geëxecuteerd. Mede als EU-voorzitter heeft Nederland direct gepleit voor een EU-verklaring waarin de massa-executie wordt veroordeeld.
Nederland blijft in alle gevallen tegenstander van de doodstraf en draagt dit ook internationaal uit. Saoedi-Arabië is niet alleen overgegaan tot executies van personen die veroordeeld waren voor terroristische aanslagen, maar ook van vier sjiitische personen. Zij waren weliswaar betrokken bij het oproepen tot militante protesten, maar lijken verder geen betrokkenheid te hebben gehad bij concrete terreuracties. Dit is naast de massale uitvoering van de doodstraf een extra zorgelijke ontwikkeling vanuit het oogpunt van eerbiediging van mensenrechten, als ook vanuit het belang het groeiend sektarisme in de regio in te dammen.
Welke acties onderneemt Nederland specifiek in de positie van huidig lid van de VN-mensenrechtenraad als reactie op deze massa-executie? Heeft Nederland in dit verband protest aangetekend bij de regering van Saoedi-Arabië? Graag een toelichting.
Bestrijding van de doodstraf is een van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. In dat kader vraagt NL hier voortdurend aandacht voor en spreekt hier landen met een zorgelijke mensenrechtensituatie geregeld op aan, zowel t.a.v. de algemene situatie als op individuele zaken. Nederland zal dit blijven doen, ook in de komende sessies van de Mensenrechtenraad en in de samenwerking met VN speciale rapporteurs.
Hoe rijmt u de executies met de rol van de Saoediër Faisal Trad, de Saudische VN-ambassadeur in Genève, als hoofd van de VN-Mensenrechtenraad? Hoe is door de VN op deze gebeurtenis gereageerd en is daarbij een link gelegd met de rol van Faisal Trad? Zo nee, waarom niet?
De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (SGVN) heeft de massa-executie sterk veroordeeld en riep op tot het bewaren van kalmte. De SGVN heeft tevens gesproken met zowel de Saoedische als de Iraanse Ministers van Buitenlandse Zaken. Ook de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten Zeid al Hussein heeft de executies in Saoedi-Arabië scherp veroordeeld. Ambassadeur Faisal Trad is, zoals vermeld in antwoord op eerdere Kamervragen (ingezonden op 23 september 2015 met kenmerk 2015Z17148), niet benoemd als voorzitter van de Mensenrechtenraad, maar vanuit zijn regionale groep benoemd als voorzitter van een adviesorgaan van de mensenrechtenraad.
Hoe beoordeelt u in het bijzonder de executie van de sji’itische geestelijke, Nimr al-Nimr, die weliswaar met protesten tegen de Saoedische regering in verband is gebracht, maar nimmer tot geweld opriep? Acht u het ook onwaarschijnlijk dat een sji’itische geestelijke iets te maken heeft met aan Al-Qaeda gelieerd terrorisme, waarvan veel van de andere geëxecuteerden wel werden beschuldigd? Graag een toelichting.
De prominente sjiitische geestelijk leider Nimr al-Nimr is in 2012 aangehouden en aangeklaagd voor onder andere gewapend verzet tijdens zijn aanhouding en vervolgens veroordeeld onder de in 2014 aangescherpte terrorismewetgeving. De specifieke zaak van Nimr al-Nimr roept veel vragen op over de ruime interpretatie van terrorisme onder de terrorismewetgeving in Saoedi-Arabië. De bewijzen in de zaak van al-Nimr zijn niet publiek gemaakt. Nimr al Nimr werd door de Saoedische autoriteiten niet in verband gebracht met aan Al-Qaeda gelieerd terrorisme.
Hoe schat u de risico’s in van verdere escalatie in de regio, met name tussen Saoedi-Arabië en Iran, nu Iran woedend heeft gereageerd op de executie van de sji’itische leider Nimr al-Nimr2 en dit ook in Bahrein tot protesten heeft geleid? Wat onderneemt Nederland in Europees en VN-verband om deze verdere escalatie in te dammen? Graag een toelichting.
De relatie tussen Saoedi-Arabië en Iran is mede als gevolg van de massa-executie verder onder druk komen te staan. Dit heeft zich ondermeer geuit in de bestorming van de Saoedische ambassade en het verbreken van de diplomatieke betrekkingen. Het kabinet is bezorgd over deze ontwikkelingen en de effecten hiervan voor de situatie in de regio. In een separate brief aan de Tweede Kamer wordt hier verdere duiding en analyse over gegeven.
Deze ontwikkelingen zijn reden voor de internationale gemeenschap om beide partijen op te roepen tot de-escalatie, het verminderen van de spanningen en herstel van de dialoog. De Hoge Vertegenwoordiger houdt contact met beide partijen in een poging tot de-escalatie. Het kabinet ondersteunt elke vorm van inspanning die gericht is op de-escalatie en zal hier in EU-verband voor blijven pleiten. Het is van belang dat de EU geen partij kiest in het conflict tussen Saoedi-Arabië en Iran.
Welke negatieve effecten heeft deze ontwikkeling volgens u op voor Nederland en Europa strategische kwesties in de regio, zoals de strijd tegen ISIS in Syrië en Irak en de oplopende spanningen tussen soennieten en sji’ieten? Wat kan Nederland, al dan niet in Europees verband, doen om deze negatieve effecten te beperken?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat deze executies onderdeel zijn van een bredere, ongewenste ontwikkeling, waarbij voorzichtige democratische hervormingen door Saoedi-Arabië deels worden teruggedraaid? Hoe beoordeelt u in dit verband bijvoorbeeld de nieuwe terrorismewet, die sterk afwijkt van concept wetgeving uit 2011 en die volgens Amnesty International inbreuk maakt op mensenrechten door terrorisme zo algemeen te definiëren dat het mogelijk wordt om onder deze wet zeer breed en selectief te vervolgen? Wat kan Nederland volgens u doen om deze ongewenste ontwikkeling te remmen dan wel terug te draaien?
Saoedi-Arabië kent een beleid van voorzichtige en stapsgewijze maatschappelijke hervormingen. De in 2014 aangescherpte terrorismewetgeving draagt niet positief bij aan de gewenste hervormingen, omdat het fundamentele vrijheden beperkt door bepaalde uitlatingen en het aanzetten tot verzet ook als terrorisme te kwalificeren waarvoor de doodstraf kan worden uitgesproken. In EU-verband en bilateraal heeft Nederland het afgelopen jaar daarom op deze wetgeving gereageerd. Het kabinet zal doorgaan met het uitdragen van de grondwettelijke beginselen waar de Nederlandse rechtstaat zich op baseert. Nederland pleit voor een grotere rol voor de EU op dit terrein. Nederland zal bezien op welke wijze de EU een dialoog met Saoedi-Arabië kan vormgeven. Een overlegstructuur tussen de EU en Saoedi-Arabië behoort wat het kabinet betreft tot de mogelijkheden.
Antisemitisch nieuwjaarsgeweld |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Free Palestine! Joden in Amsterdam belaagd tijdens Oud en Nieuw»?1
Ja.
Deelt u de afschuw over het antisemitische geweld tijdens Oud en Nieuw, waarbij een huis werd aangevallen en beschadigd door jongeren terwijl er onder andere «kankerjoden» werd geroepen?
Ja, ik deel de afschuw. Het kabinet verwerpt antisemitisme en elke andere vorm van discriminatie. Het oproepen tot discriminatie, haat en geweld is onaanvaardbaar en strafbaar.
Zijn de daders van deze antisemitische aanval inmiddels opgepakt en vastgezet?
De politie is onmiddellijk een onderzoek gestart. De minderjarige verdachten – van wie er één is aangehouden en twee zichzelf hebben gemeld – zijn na verhoor door de politie heengestuurd met een gedragsaanwijzing. Deze houdt in dat zij een bepaalde periode niet in de straat mogen komen waar het gezin woont.
Ziet u een relatie tussen het sterk groeiende antisemitisme in onze samenleving en de enorme immigratie vanuit niet-westerse landen van de afgelopen decennia?
Wat ik zie, is dat spanningen in het Midden-Oosten een voedingsbodem kunnen zijn voor antisemitisme in Nederland. We moeten ervoor waken dat deze spanningen niet een kloof in onze samenleving veroorzaken. Voor alle nieuwkomers geldt dat het van het grootste belang is dat zij zich zo snel mogelijk de waarden en normen van de Nederlandse rechtstaat eigen maken. Discriminatie en antisemitisme zijn in Nederland onacceptabel en strafbaar. De verplichte inburgering speelt een belangrijke rol in de overdracht van de fundamenten van de Nederlandse rechtstaat. In het inburgeringexamen wordt ook aandacht besteed aan het bestrijden van discriminatie.
Hoe duidt u het gegeven dat één op de vijf geschiedenisdocenten in de Randstad de holocaust nauwelijks kan bespreken als gevolg van reacties van islamitische leerlingen?2
In 2015 heeft de Staatssecretaris van OCW onderzoek laten doen naar de ervaringen van leraren bij het behandelen van thema’s die spanningen kunnen oproepen in de klas.3 De meeste leraren gaven aan daarbij geen problemen te ervaren. Toch antwoordde één op de vijf leraren soms moeite te hebben met het bespreken van een onderwerp. De bespreking van de Holocaust op «zwarte» of gemengde scholen is daar een schrijnend voorbeeld van. Eén procent van de leraren zei bepaalde onderwerpen te mijden vanwege de (verwachte) reactie van leerlingen. Het is zorgwekkend en ontoelaatbaar als leraren het behandelen van de Holocaust uit de weg gaan. Het kan niet zo zijn dat deze belangrijke onderwerpen, die raken aan de fundamentele waarden van onze democratische rechtsstaat, onbesproken blijven in de klas. Iedere leraar moet zich veilig weten en moet voldoende toegerust zijn om de Holocaust, maar ook andere onderwerpen als homoseksualiteit of discriminatie, te behandelen in de klas. In opdracht van de Staatssecretaris van OCW biedt de Stichting School en Veiligheid ondersteuning aan leraren of schoolleiders in de vorm van trainingen, en een helpdesk waar leraren terecht kunnen met vragen.
In hoeverre begrijpt u dat het feit dat joodse musea, scholen en synagogen anno 2016 in Nederland bewaking nodig hebben tegen geweld en intimidatie een teken is van maatschappelijk verval?
Het is inderdaad triest dat het nodig is. Geweld en intimidatie in welke vorm dan ook zijn onacceptabel. De inspanningen van de overheid zijn er op gericht om geweld te bestrijden, te vervolgen en bestraffen. Indien nodig wordt burgers bescherming geboden. Over de inspanningen van de regering en lokale overheid voor de beveiliging van Joodse instellingen wordt u regelmatig geïnformeerd.4
Welke concrete maatregelen bent u voornemens te treffen om het antisemitische kwaad dat zich steeds vaker manifesteert een halt toe te roepen?
De politie registreert op grond van de Aanwijzing Discriminatie van het Openbaar Ministerie (OM) alle incidenten (eigen waarnemingen, meldingen en aangiften) die mogelijk betrekking hebben op of gerelateerd zijn aan discriminatie, waaronder antisemitisme. De aanpak van discriminatie, waaronder antisemitisme, heeft prioriteit bij het OM.
Uit het onderzoek naar oorzaken en triggerfactoren voor antisemitisme onder jongeren bleek dat het conflict in het Midden-Oosten tussen Israël en de Palestijnse gebieden als trigger kan optreden voor antisemitisme. Begin 2016 organiseert SZW daarom een overleg met sleutelfiguren uit de Joodse en islamitische gemeenschap over hun inzet om doorwerking in Nederland van het Israelisch-Palestijnse conflict te verminderen. Ook worden bijeenkomsten van het Ronde Tafel netwerk antisemitisme georganiseerd, met deelname vanuit onder meer de Anne Frank Stichting, het Centraal Joods Overleg, het Contactorgaan Moslims en Overheid, het Samenwerkingsverband Marokkaanse Nederlanders en het Inspraakorgaan Turken in Nederland. Hierbij is door deelnemers het belang onderstreept van gezamenlijk optreden rond incidenten. Dit heeft in 2015 ook plaatsgevonden. Ook worden leraren bij het bespreekbaar maken van moeilijke thema’s in de klas, zoals ontkenning Holocaust, beter ondersteund. Dit schooljaar zijn er trainingen voor leraren die hierbij ondersteuning willen. Ook ondersteunt SZW het traject «Rechtsstaat in de Klas»: lokale bijeenkomsten voor leraren in het voortgezet onderwijs in verschillende regio’s.
Het bericht 'Sjeikwatch: Osama-fan en 9/11-verheerlijker Anas Noorani Siddiqui in 020' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Sjeikwatch: Osama-fan en 9/11-verheerlijker Anas Noorani Siddiqui in 020»?1
Ja.
Waarom en hoe heeft deze islamitische geweldsoproeper wederom toegang tot Nederland gekregen en waarom heeft u zijn komst niet voorkomen?
In de brief van het kabinet van 3 maart 2015 (vergaderjaar 2014–2015, 29 754, nr. 303) is reeds aangegeven dat uit het buitenland afkomstige visumplichtige sprekers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of nationale veiligheid bedreigen, niet welkom zijn. Iedere casus wordt op zijn eigen merites beoordeeld. Over individuele casuïstiek doe ik geen uitspraken.
Ten aanzien van het weigeren van visa van predikers – uit visumplichtige landen – die oproepen tot haat en geweld is uw Kamer recent nog geïnformeerd via de Vierde Voortgangsrapportage van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme (betreft nadere invulling van maatregel 20f) (vergaderjaar 2015–2016, 29 754, nr. 326). Indien het komt tot een uitnodiging van een visumplichtige derdelander die oproept tot haat en geweld heeft de rijksoverheid de mogelijkheid om het vreemdelingenrecht in te zetten. De mogelijkheden hiertoe hangen echter af van de verblijfstatus van de betreffende prediker.
Ook ten aanzien van niet-visumplichtige predikers neemt het Kabinet het standpunt in dat het onacceptabel is als een podium wordt geboden aan predikers die onverdraagzaam gedachtegoed in Nederland propageren. Indien zij rechtmatig in het Schengengebied verblijven worden niet-visumplichtige predikers die oproepen tot haat en geweld beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, zullen daarmee worden geconfronteerd, waar mogelijk via strafrechtelijke weg.
Tot slot verwijs ik naar de drie-sporen-aanpak zoals beschreven in de beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek» (vergaderjaar 2015–2016, 29 614, nr. 38). Op 25 februari jl. heeft u een brief over de concretisering van deze aanpak ontvangen waarin het kabinet tevens ingaat op 9 moties over salafisme2. Hierin staat de aanpak van problematische gedragingen en activiteiten (waaronder het uitnodigen van geweldspredikers) centraal. Een recent voorbeeld van een casus waarin actief is verstoord, is de gemeente Eindhoven. In december legde de burgemeester een verbod op aan de moskee om zeven personen te laten spreken en toe te laten in de moskee, alsmede een bevel voor de moskee om de uitnodigingen voor een bepaald moment in te trekken. Dit naar aanleiding van eerder gedane haatzaaiende en geweldsverheerlijkende uitspraken in het buitenland door de betreffende sprekers. De moskee heeft vervolg gegeven aan het bevel en de uitnodigingen aan de sprekers ingetrokken.
Bent u bereid de genoemde islamitische geweldsoproeper acuut het land uit te zetten, zodat hij in elk geval niet middels fysieke aanwezigheid kan meewerken aan de verdere vermolenbeeking van Nederland? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel van dit soort haatsjeiks wilt u in 2016 toelaten in Nederland? Of bent u bereid een poging te doen bij verstand te komen en Nederland te behoeden voor verdere islamisering? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Gesjoemel met keukentafelgesprekken |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zorg coördinator: ik ben gestopt vanwege het commerciële belang»?1
Ja.
Wat is in uw ogen de toegevoegde waarde van het keukentafelgesprek, als op voorhand al vaststaat hoeveel uren zorg de cliënt krijgt? Deze werkwijze is gehoord de beraadslaging over de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 niet de bedoeling toch? Wat gaat u doen?
In artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 is het onderzoek dat plaatsvindt in vervolg op een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning uitgebreid beschreven. Kern van deze bepaling is dat onder andere onderzoek moet plaatsvinden naar de wensen, de mogelijkheden en onmogelijkheden van cliënten en hun sociale omgeving om te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning van de cliënt. Bij het door het college voorzien in maatschappelijke ondersteuning moet er sprake zijn van maatwerk. Dat bij de start van het onderzoek in vervolg op de melding al vast zou staan hoeveel uren ondersteuning een cliënt zal gaan ontvangen of dat de tijd die voor het onderzoek beschikbaar is in alle gevallen al op voorhand al zou zijn vastgesteld, staat haaks op de uitgangspunten van het in artikel 2.3.2 Wmo 2015 voorgeschreven onderzoek. Op basis van wetgeving en de daarin opgenomen waarborgen voor een zorgvuldig proces kan namelijk vooraf niet bepaald worden wat de uitkomst van het onderzoek zal zijn en hoeveel tijd nodig is voor een onderzoek dat aan de wettelijke eisen voldoet.
Het is primair de verantwoordelijkheid van gemeenten om zorg te dragen voor een goede uitvoering van het in de Wmo 2015 opgenomen onderzoek. Deze, in de wetgeving nader gespecificeerde, verantwoordelijkheid van de gemeente bestaat in alle gevallen, dus ongeacht of het onderzoek wordt verricht door medewerkers van de gemeente zelf of van een andere partij die dat in opdracht van de gemeente doet.
Onder andere met het oog op een goede uitvoering van het in artikel 2.3.2 Wmo 2015 voorgeschreven onderzoek ontwikkelt de VNG op dit moment binnen de VNG-academie een opleiding ten behoeve van training en toerusting van Wmo-consulenten. De ANBO alsook partners die betrokken zijn bij het programma «Aandacht voor iedereen» hebben, daartoe uitgenodigd door de VNG, aangegeven betrokken te willen worden bij de ontwikkeling van deze opleiding.
Indien ik signalen ontvang dat een gemeente het voorgeschreven onderzoek, anders dan in incidentele gevallen, niet overeenkomstig de daaraan gestelde eisen uitvoert, spreek ik deze gemeente daarop aan.
Wat is uw mening over het maximum van 30 minuten voor het voeren van het keukentafelgesprek? Is dit wat u bedoelt met zorg op maat?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het niet vervangen van een zieke medewerker, terwijl de organisatie daarvoor wel geld heeft ontvangen, gewoon fraude is? Zo ja, welke actie gaat u hierop ondernemen?
In heel veel gevallen laat het college de uitvoering van de Wmo 2015 door derden (aanbieders) verrichten. Indien de gemeente een aanbieder inschakelt bij de uitvoering van de Wmo 2015 zullen de rechten en plichten van de gemeente en die aanbieder veelal contractueel zijn vastgelegd. Onderdeel van deze afspraken zal ook vaak zijn hoe de aanbieder de continuïteit van de ondersteuning moet regelen ingeval een hulpverlener uitvalt door ziekte. In beginsel zal de afspraak in dergelijke gevallen adequate vervanging moeten inhouden. Indien een aanbieder zich niet aan de gemaakte afspraken houdt is het aan de gemeente hierop actie te ondernemen. Wat die actie dan concreet kan inhouden zal mede afhankelijk zijn van de gemaakte afspraken.
Is dit nu wat u bedoelt met uw mantra dat alles er beter op wordt?
Nee.
Executies in Saudi-Arabië |
|
Harry van Bommel , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Massa-executie in Saudi-Arabië»?1
Ja.
Is het waar dat de 47 geëxecuteerden allen zijn veroordeeld wegens «terrorisme»?
Ja, allen zijn veroordeeld onder de aangescherpte terrorismewetgeving wegens terrorisme.
Is het waar dat de prominente sjiitische geestelijke Nimr Baqr al-Nimr die is geëxecuteerd, in 2012 niet voor terrorisme is gearresteerd maar om andere redenen?2 Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Er zijn weinig feiten bekend over de arrestatie van de prominente sjiitische geestelijk leider Nimr al-Nimr. Naar verluidt is hij in 2012 aangehouden en aangeklaagd voor gewapend verzet tijdens zijn aanhouding en vervolgens veroordeeld onder de in 2014 aangescherpte terrorismewetgeving.
Is er naar uw oordeel sprake geweest van eerlijke rechtsgang die uiteindelijk heeft geleid tot deze massa-executie? Is er sprake geweest van onafhankelijke waarneming, in welke vorm dan ook, van de rechtsgang?
Het kabinet volgt ontwikkelingen op het gebied van de mensenrechten op de voet. De ambassade en andere internationale partners in Riyad hebben slechts beperkt zicht op de rechtsgang. Processen hebben zich over een periode van jaren voltrokken, ook ruim voor de tijd dat buitenlandse waarnemers werden toegestaan om zittingen bij te wonen. De indruk is dat de rechtsgang met betrekking tot de groep van 43 soennieten conform lokaal recht is geschied. De veroordeelden hebben alle juridische beroepsstadia doorlopen. Saoedische autoriteiten geven aan dat dit ook voor de 4 sjiitische veroordeelden geldt. Dit is echter onmogelijk onafhankelijk vast te stellen, omdat er, voor zover bekend, in deze zaken nooit bewijzen openbaar zijn gemaakt.
Wat heeft u gedaan sinds de mondelinge vragen op 1 december 2015 over het in bilateraal verband uw zorgen aan Saudi-Arabië kenbaar te maken over het hoge aantal uitgesproken doodvonnissen?
Nederland is principieel tegen de doodstraf en zal zich daar altijd over uitspreken, ook bij Saoedi-Arabië. Zowel via politieke kanalen als via de ambassade zijn meerdere malen zorgen kenbaar gemaakt over de mensenrechtensituatie en de doodstraf. Eerder heeft Nederland meerdere malen bij de Saoedische autoriteiten zijn zorgen geuit naar aanleiding van berichten over de op handen zijnde massa-executie. Ook is regelmatig met de Saoedische autoriteiten over individuele gevallen gesproken, zoals de zaak van Nimr Al-Nimr. Ook de EU en andere landen zijn hierover in contact geweest met Saoedi-Arabië.
Het kabinet betreurt zeer de 47 executies die in Saoedi Arabië hebben plaatsgevonden. Nederland heeft binnen de EU direct aangedrongen op een verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger om de executies te veroordelen. De verklaring van de HV is door Nederland onderstreept, ook vanuit onze rol als EU-voorzitter. Zoals aangegeven tijdens de begrotingsbehandeling zal de Nederlandse mensenrechtenambassadeur op korte termijn naar Saoedi-Arabië afreizen. Ook de recente ontwikkelingen zullen hierbij besproken worden met Saoedische gesprekspartners. Nederland zal in de EU blijven pleiten voor een gecoördineerde inzet met betrekking tot de doodstraf, waar ook ter wereld.
Bent u bereid om bilateraal uw zorgen uit te spreken over dit hoge aantal ten uitvoer gebrachte doodvonnissen? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de Hoge Vertegenwoordiger van de EU voor Buitenlands Beleid Mogherini te verzoeken haar zorgen uit te spreken over dit hoge aantal executies in Saudi-Arabie? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Jongeren die gemakkelijk onbeperkt kunnen drinken op oudejaarsavond |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Jeugd kent geen grenzen»?, «Gemeenten moeten zuipfeesten meer controleren» en «Doortanken op pepdrankje; alcoholpoli’s verwachten piek tijdens oudejaarsavond»? Zo ja, wat vindt u van deze berichten?1
Ja, deze berichten geven er blijk van dat de drinkcultuur in Nederland nog niet is waar die moet zijn.
Deelt u de mening van kinderartsen en alcoholdeskundigen dat dergelijke all-you-can-drinkfeesten overmatig alcoholgebruik in de hand werken en derhalve riskant zijn, vooral voor jongeren? Zo nee, waarom niet?
Het ontbreekt mij aan exacte onderzoeksgegevens hierover, maar ik kan mij voorstellen dat dergelijke constructies overmatig alcoholgebruik bij jongeren in de hand kunnen werken.
Vindt u het organiseren van dergelijke feesten getuigen van verantwoord gedrag van de betreffende ondernemers?
Het is aan de organiserende ondernemer om zorg te dragen voor een verantwoorde verstrekking van alcohol binnen de wettelijke kaders. Indien ondernemers doorschenken bij dronkenschap en verstrekken aan minderjarigen dan is dit verboden en onverantwoord. Het is aan de gemeenten om hier op toe te zien.
Bent u van mening dat de gemeenten een bepaalde rol hebben om het organiseren van dergelijke feesten tegen te gaan? Zo ja, welke rol?
Gemeenten hebben een toezichthoudende en handhavende taak waar het gaat om de verstrekking aan minderjarigen en mensen die in staat van dronkenschap verkeren. Daarnaast is het verboden om bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken, indien redelijkerwijs moet worden vermoed, dat dit tot verstoring van de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid zal leiden. Daarnaast kan een gemeente middels een gemeentelijke verordening de verstrekking van alcohol aan beperkingen onderwerpen. O.a. door verboden op happy hours en prijsmaatregelen.
Welke maatregelen onderneemt u na de constatering in de Drugsmonitor 2015 dat de Preventie- en Handhavingsplannen op het gebied van alcohol van gemeenten over het algemeen van matige kwaliteit zijn?2
Ik heb hier het afgelopen jaar onderzoek naar laten doen en u hierover geïnformeerd in de brief van 6 mei 2015. Naar aanleiding hiervan heb ik reeds gesproken met enkele burgemeesters. Tevens heb ik alle gemeenten hierover afgelopen najaar een brief gestuurd. De kwaliteit van de plannen zal komend jaar nogmaals worden gemonitord, dit onderzoek maakt onderdeel uit van de evaluatie van de Drank- en Horecawet (DHW).
Is het houden van dergelijke feesten in strijd met de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken en/of de Drank- en Horecawet? Zo ja, welke artikelen van de Reclamecode resp. de Drank- en Horecawet worden overtreden?
Naar mijn mening is dit niet per definitie strijdig met de Reclamecode en/of de DHW.
Bent u van mening dat het aanbieden van een all-in-prijs door de horeca het risico in zich draagt dat de ondernemer in strijd handelt met artikel 252 van het Wetboek van Strafrecht (het zogenaamde doorschenkverbod)?
Dit zou zeker kunnen, maar hangt, net als in andere situaties, af van de manier waarop de ondernemer zijn verantwoordelijkheid neemt in het naleven van de Drank- en Horecawet.
Wat is er bekend over het beleid in Finland dat een verbod op het geven van volumekortingen voor alcoholhoudende dranken kent? Bent u bereid te bezien of een dergelijk verbod in Nederland mogelijk is?
Over dit specifieke verbod in Finland is mij nog niets bekend, ik zal het verbod aldaar bekijken en zo nodig betrekken bij de evaluatie.
Bent u bereid een aanscherping van de Drank- en Horecawet op dit punt mee te nemen in de evaluatie van de Drank- en Horecawet die voor 2016 is voorzien?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u het eveneens zorgwekkend dat uit peiling van de Telegraaf blijkt dat een meerderheid van de respondenten zorgen heeft over het drankgebruik onder jongeren?
Het drankgebruik onder jongeren blijft ook voor mij een constant aandachtspunt. Tegelijkertijd zie ik het ook als een positieve ontwikkeling in de sociale norm, dat de respondenten zich hierover zorgen maken.
Wat is er bekend over de tendens dat jongeren steeds vaker energydrinks met alcohol combineren om langer te kunnen doordrinken?
Ik heb hierover geen cijfers beschikbaar.
Ben u bereid een signaal af te geven door een beroep te doen op het verantwoordelijkheidsgevoel van de horecaondernemers om niet over te gaan tot onbeperkt drankaanbod tegen een vaste prijs, nog voor het nieuwe jaar?
Deze vragen zijn pas op 31 december binnengekomen op mijn ministerie, dus beantwoording en berichtgeving in het vorige jaar was niet meer mogelijk.
Bij gelegenheden waarin ik vertegenwoordigers van horecaondernemers spreek vraag ik altijd aandacht voor verantwoorde verstrekking. Dat zal ik ook in de toekomst blijven doen. Ook ouders en de jongeren zelf zal ik blijven aanmoedigen om de NIX18 norm te omarmen en na te leven.
Uit cijfers van VeiligheidNL blijkt dat er 75 jongeren onder de 18 met een zware alcoholvergiftiging op de SEH zijn beland tijdens deze jaarwisseling.
Ben u bereid deze vragen, gezien de urgentie, met spoed voor oudjaarsavond te beantwoorden? Wilt u de Kamer na afloop van de jaarwisseling informeren over het aantal alcoholincidenten onder jongeren onder de 18 jaar?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht 'VGZ constateert grote prijsverschillen ziekenhuizen' |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «VGZ constateert grote prijsverschillen ziekenhuizen»?1
Ja.
Vind u dat de inkoop van zorg op basis van kwaliteit en prijs moet plaatsvinden, en niet alleen om de laagste kosten, zoals het stelsel ooit beoogde?
Contractering is hèt vehikel om de kwaliteit van zorg te verbeteren en de betaalbaarheid ervan te vergroten. Het is daarom essentieel dat zorgverzekeraars afspraken maken met de zorgaanbieders over zowel prijs als kwaliteit. Dat is – zoals ik uw Kamer ook eerder meldde in mijn brief «Kwaliteit loont» – de ruggengraat van ons zorgstelsel.
Deelt u de mening dat onnodig hoge prijzen voorkomen moeten worden, maar dat alleen inkopen op prijs zonder naar kwaliteitsnormen te kijken goede zorg op maat in de weg staat? Ziet u dit als risico bij de werkwijze van zorgverzekeraar VGZ?
Onnodig hoge prijzen moeten zeker voorkomen worden. Ik ondersteun het dan ook als zorgverzekeraars hierover stevig onderhandelen met zorgaanbieders. Maar dat betekent niet dat kwaliteit hierbij geen rol speelt, integendeel. Zorgverzekeraars betrekken de bestaande kwaliteitseisen bij de zorginkoop, dat wil zeggen: de wettelijke eisen en de vanuit de beroepsgroepen ontwikkelde standaarden en richtlijnen. Sterker nog: VGZ hanteert – net als andere verzekeraars – geen eigen kwaliteitseisen als de beroepsgroep die al zelf heeft vastgesteld. Dat geldt nog lang niet voor alle aandoeningen, maar voor 30 belangrijke aandoeningen wordt daaraan door verschillende betrokken partijen (artsen, verzekeraars, patiënten, toezichthouders) hard gewerkt. Het Zorginstituut heeft vanuit het programma Zinnige Zorg een rol in de voorbereiding van de bijeenkomsten over deze aandoeningen.
Wat VGZ benadrukt, is dat zij ervan uitgaat dat de verschillende partijen in het stelsel zich samen moeten inzetten om de doelstellingen van het zorgstelsel te realiseren. Daarbij houdt zij zichzelf primair verantwoordelijk voor de betaalbaarheid van zorg. Kwaliteit van zorg ziet VGZ als één van de middelen om de kosten in het gareel te houden. Bestaande, gedeelde kwaliteitsstandaarden neemt zij hierbij als uitgangspunt. Dat neemt niet weg dat VGZ wel degelijk ambities heeft om de kwaliteit nog verder te verbeteren. VGZ geeft desgevraagd aan dat zij in gesprek met zorgaanbieders blijft over hoe de zorg kwalitatief nog beter kan en spoort ze hiertoe ook aan. Maar het eenzijdig «opleggen» van kwaliteit van zorg, ziet VGZ niet als haar rol in het stelsel.
Welke stappen worden gezet naar reële kostprijsberekening, in plaats van doorberekenen van kosten uit het verleden, zodat dit transparantie en kwaliteit ten goede komen?
Het is aan ziekenhuizen en zorgverzekeraars om prijzen af te spreken voor Diagnose Behandel Combinaties. Om deze partijen beter in staat te stellen reële prijzen voor Diagnose Behandel Combinaties af te spreken, heb ik de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gevraagd de productstructuur van de spoedeisende hulp (SEH) en de polikliniek onder de loep te nemen. Omdat de hoogte van de prijs daar net het verschil kan maken of iemands eigen risico helemaal of gedeeltelijk wordt aangeslagen, is het juist daar van belang dat er reële prijzen worden gerekend. De NZa heeft daarop besloten dat behandelingen op de SEH en eenvoudige poliklinische behandelingen per 1 januari 2016 worden ingedeeld in lichte, middelzware of zware behandelingen. Hierdoor kunnen ziekenhuizen en zorgverzekeraars prijzen afspreken die reëler aansluiten bij de behandeling.
Daarnaast stelt de NZa een plan van aanpak op voor de doorontwikkeling en vereenvoudiging van de Diagnose Behandel Combinatie-systematiek. Hierover heb ik u in de brief «Voortgang verantwoording en jaarrekeningen medisch specialistische zorg» (11 december 2014) geïnformeerd. In het plan van aanpak besteedt de NZa ook aandacht aan reële prijzen.
Wat zegt het over de werking van het zorgstelsel dat VGZ al eerder heeft aangegeven haar regiefunctie terug te leggen bij de overheid? Wie heeft nu de regie en hoe ziet u uw verantwoordelijkheid hierin?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat uit het artikel blijkt dat VGZ en het Martini Ziekenhuis discussie hebben over het contract? Welke rol kan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hier in het belang van de patiënt spelen?
VGZ en het Martini Ziekenhuis hebben inmiddels een contract met elkaar gesloten. Als toezichthouder heeft de NZa bij de contractonderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders niet een directe rol. Het is immers aan de zorgverzekeraar om te bepalen met welke aanbieder hij wel of geen contract sluit. In het belang van de patiënt houdt de NZa er wel toezicht op dat zorgverzekeraars tijdig transparant zijn over welke zorgaanbieders gecontracteerd zijn en welke niet. Daarnaast heeft de NZa de regeling «Transparantie zorginkoopproces Zvw» opgesteld die per 1 januari jl. van kracht is in aanvulling op de reeds bestaande aanbevelingen uit de Good Contracting Principles van de NZa (www.nza.nl/1048076/1048133/TH_NR_005__Transparantie_zorginkoopproces_Zvw.pdf). De regeling beoogt de transparantie van het contracteerproces voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars te vergroten. Ook rust op elke zorgverzekeraar een zorgplicht, waarop de NZa eveneens toeziet.
Welke stappen worden ondernomen om ervoor te zorgen dat volgend jaar contracten voor 19 november zijn gesloten, en kwaliteit bij inkoop een grotere rol gaat spelen, zoals ook de NZa eerder als wens formuleerde?
In het bestuurlijk overleg medisch-specialistische zorg is onlangs afgesproken om de contracteercyclus te versnellen in het belang van een tijdige en goede informatievoorziening richting verzekerden. Ik ga met de sector in gesprek opdat dit word verbeterd. Zoals ik heb aangegeven in de voortgangsrapportage «Kwaliteit loont» (Tweede Kamer 31 765, nr. 132) zal ik de Kamer hierover voor de zomer van 2016 informeren.
Verzekerden moeten immers uiterlijk 19 november inzicht krijgen in de polissen voor het aankomende jaar, inclusief informatie over welke zorgaanbieders wel en welke niet zijn gecontracteerd, om een goed geïnformeerde beslissing te kunnen nemen over welke polis kiezen bij welke verzekeraar.
Overigens geldt voor het contracteerproces zelf geen deadline. Er bestaat immers contractvrijheid tussen partijen en gedurende het jaar vindt ook bijcontractering plaats. Dat kan heel belangrijk zijn omdat verzekeraars aan hun zorgplicht moeten voldoen.
Om het contracteerproces te faciliteren heeft de NZa kaders opgesteld waarbinnen de onderhandelingen plaatsvinden, zoals het openbaar maken van zorginkoopbeleid per 1 april.
Ik kijk binnenkort met bestuurders van zorginstellingen en verzekeraars terug en vooruit. Zo kan ik mij een beeld vormen van zaken die opgepakt moeten worden om tot een betere contracteerronde te komen voor volgend jaar.
Ten aanzien van het betrekken van kwaliteitsaspecten bij de inkoop verwijs ik naar de antwoorden onder 3 en 5.
Welke rol kunnen patiënten (koepels of verenigingen) spelen bij verbeterde inkoop van zorg op kwaliteit?
Als partijen weten wat ze van elkaar kunnen verwachten over het verloop van het contracteerproces, kan dat de tijd en energie vrijmaken om met elkaar te spreken over de inhoud van de zorg die wordt ingekocht. Vanaf 2016 gelden er dan ook regels voor een transparant zorginkoopproces. In deze regels wordt onder andere bepaald dat zorgverzekeraars én zorgaanbieders beschikbaar moeten zijn voor de andere partij bij vragen of opmerkingen tijdens het contracteerproces en dat het kwaliteitsbeleid helder moet zijn.
Zoals ik uw Kamer eerder heb geantwoord (brief met kenmerk 879741-144909-Z) staat voor mij buiten kijf dat de inbreng van verzekerde patiënten bij de zorginkoop de kwaliteit van de zorg ten goede komt. Zoals u weet heb ik twee wetten in voorbereiding om hun invloed verder te verstevigen bij zowel zorgaanbieders als verzekeraars (inclusief inkoopbeleid).
Van groot belang is ook de rol die patiënten hebben bij het opstellen van kwaliteitsstandaarden en meetinstrumenten. Deze moeten tripartiet, dat wil zeggen door zorgverzekeraars, zorgverleners en patiënten aan het Kwaliteitsinstituut worden aangeboden voor opname in het register. Deze kwaliteitsstandaarden en meetinstrumenten worden gebruikt bij de zorginkoop en daarmee hebben patiënten invloed op het verbeteren van de inkoop van de kwaliteit van zorg.
Het bericht ‘salafisten houden de wacht tijdens jaarwisseling’ |
|
Sadet Karabulut |
|
Ard van der Steur (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat tijdens oud en nieuw in de Haagse Schilderswijk salafisten de wacht houden?1
Bij diverse gelegenheden, waaronder meerdere jaarwisselingen op rij, leveren tal van bewoners van de Schilderswijk (maar ook in andere Haagse wijken) een positieve bijdrage aan een rustig verloop van de jaarwisseling. Dit door te functioneren als ogen en oren voor de politie en eventueel door medebewoners aan te spreken op het veroorzaken van overlast in het kader van oud en nieuw. Het betreft vrijwilligers die een band hebben met maatschappelijke organisaties. Deze vrijwilligers krijgen geen aparte bevoegdheden en worden begeleid door de politie. Ten aanzien van de vrijwilligers moet opgemerkt worden dat het geen beleid is om personen te vragen naar gevoelde verbondenheid. De gemeente Den Haag wil en kan niet vragen naar iemands geloofsovertuiging.
Wat is uw oordeel over het feit dat de gemeente Den Haag samenwerkt met een organisatie die het salafistisch gedachtengoed actief uitdraagt?2
In de lokale context blijft het aan de gemeente om bij de vormgeving van haar integraal veiligheidsbeleid betrokkenheid van organisaties te organiseren. De lokale driehoek bepaalt binnen de eigen lokale context of deze samenwerking wenselijk is. Op 24 februari 2016 heb ik, als bijlage bij de vervolgbrief over het salafisme in Nederland4, een normatief kader naar uw Kamer verzonden. Dit kader kan gemeenten helpen bij het maken van de afweging met welke organisaties in welke context samen te werken, gebaseerd op hun feitelijke gedragingen en de al dan niet onwenselijkheid daarvan binnen de context van de rechtsstaat.
Uw Kamer heeft tijdens het VAO Politie van 8 maart 2016 de motie van het lid Bontes aangenomen. In deze motie wordt de regering verzocht alles in het werk te stellen om de samenwerking van de politie in Den Haag met de As-Soennah moskee tijdens oud en nieuw te beëindigen. Per brief van 14 april 2016 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie zijn reactie – die in lijn is met de antwoorden op de hier gestelde vragen – gegeven.
Op welke wijze werkt politie Haaglanden samen met (leden van) de as-Soennah moskee en/of andere salafistische organisaties? Zijn er andere regionale eenheden van de politie die samenwerken met organisaties met salafistische invloeden? Zo ja, welke?
De gemeente en politie in Den Haag hebben contact met een grote verscheidenheid aan burgers en maatschappelijke organisaties in de stad. In de contacten met diverse organisaties is sprake van een dialoog. Een actieve dialoog met lokale gemeenschappen geeft ruimte aan diversiteit en biedt maatschappelijk tegenwicht tegen eventuele problematische gedragingen. Het blijft aan de lokale driehoek om af te wegen met welke organisaties zij samenwerkingsverbanden wenst te onderhouden en hoe deze vorm te geven.
Op welke wijze gaat u het besluit van de Tweede Kamer, dat de samenwerking tussen overheidsinstanties en salafisten moet worden beëindigd, uitvoeren? Welke gevolgen heeft dit besluit voor de samenwerking tussen de gemeente Den Haag en as-Soennah, en welke maatregelen gaat u nemen?3
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Gemeenten doen wat ze zelf willen' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemeenten doen wat ze zelf willen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de breed gedragen mening van de Tweede Kamer dat salafistische organisaties in strijd zijn met de openbare orde, door burgemeesters gehoord en nageleefd dient te worden in plaats dat een burgemeester een salafistische organisatie een rol geeft in de handhaving van de openbare orde? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 2 en 4 onder set Karabulut (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2701) over «Salafisten houden de wacht tijdens de jaarwisseling».
Wat gaat u doen om Den Haag te vrijwaren van Van Aartsens eigen shariapolitie?
De vrijwilligers krijgen geen aparte bevoegdheden en worden begeleid door de politie. De bevoegdheden van vrijwilligers zijn niet anders dan die van andere burgers. Voor het overige verwijs ik naar de antwoorden op de set Karabulut (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2701).
Bent u bereid Den Haag uit haar lijden te verlossen door Jozias van Aartsen uit zijn functie te ontheffen? Zo nee, waarom niet?
Het oordeel over het functioneren van de burgemeester van Den Haag is aan de gemeenteraad.
De grote onzekerheid voor thuiszorgmedewerkers en cliënten na thuiszorgwissel in Amstelveen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Maakt u zich ook zorgen over de banen van thuiszorgmedewerkers en de zorg aan cliënten in Amstelveen nu thuiszorgorganisatie Amstelring de aanbesteding heeft verloren en vier andere thuiszorgorganisaties de zorg overnemen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Op grond van de door de gemeente aan mij verstrekte informatie kan ik u informeren dat thuiszorgorganisatie Amstelring bij de aanbesteding is uitgesloten voor een nieuwe opdracht. Amstelring voldeed niet aan de gestelde voorwaarden om in aanmerking te komen voor gunning van de opdracht. Daarnaast is Amstelveen met de nieuwe aanbesteding in vier wijken verdeeld en is per wijk één aanbieder gecontracteerd. Voorheen werd gewerkt met een open raamcontract.
Aan de gegunde aanbieders is de eis gesteld dat de Amstelveense klanten desgewenst hun huidige thuishulp kunnen behouden. Daarnaast is door de gemeente als eis gesteld dat de gegunde partijen zich aan de cao VVT houden, waaronder de daarin afgesproken regels ten aanzien van de overgang van de ene aanbieder naar de andere, artikel 12.3 van de cao.
Vindt u het ook zo schofterig dat personeel niet wordt overgenomen, maar opnieuw moet solliciteren met verlies van arbeidsvoorwaarden en hoogstwaarschijnlijk geconfronteerd wordt met loondump? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Onder welke voorwaarden wordt beoogd thuiszorgmedewerkers over te nemen en onder welke schaal uit de functiewaardering gezondheidszorg(FWG) worden zij overgenomen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de betrokken wethouder beloofd heeft dat cliënten en thuiszorgmedewerkers er niet op achteruit gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wethouder heeft toegelicht dat de nieuwe aanbieders er voor moeten zorgen dat de relatie tussen klant en hulp behouden moet blijven als de klant dat wenst en dat de nieuwe aanbieders zich aan de cao VVT moeten houden. Deze voorwaarden maken onderdeel uit van de gunning van de opdracht.
Hoe oordeelt u over de bonus die in de aanbesteding is opgenomen dat thuiszorgorganisaties een bonus van 20% krijgen op het uitgespaarde bedrag, zodra zij mensen na een herindicatie minder zorg kunnen bieden? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Wanneer de gemeente oordeelt dat een cliënt voldoende geholpen is met minder uren hulp in huis, krijgt een aanbieder ter compensatie van het wegvallen van de omzet 20% van deze uren vergoed. De reden hierachter is dat aanbieders zo de gelegenheid krijgen om hun bedrijfsvoering aan te passen aan de nieuwe situatie.
Wat is uw reactie op de uitspraak van thuiszorgmedewerkster S. Verver die aangeeft nu 24 uur per week te werken en bij een nieuwe thuiszorgaanbieder maar 10 uur werk te kunnen krijgen, waarvan ze niet kan leven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Betreffende mevrouw heeft inmiddels een contract getekend bij een van de nieuwe aanbieders, zonder dat zij in uren achteruit is gegaan. De klanten hebben gekozen om haar als hulp te behouden en stappen over naar de aanbieder waar zij in dienst is getreden. De gemeente heeft mij geïnformeerd dat mevrouw heeft ingestemd met het informeren van uw Kamer over haar nieuwe contract.
Vindt u het wenselijk dat cliënten nu gescheiden worden van hun vertrouwde thuiszorgmedewerkers aangezien personeel niet overgenomen wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente heeft juist de eis gesteld dat deze relatie behouden blijft. Uiteraard heeft een medewerker zelf de keuze om te blijven bij de huidige werkgever en kan het daarom voorkomen dat de relatie niet behouden blijft.
Gaat u ingrijpen om te zorgen dat de thuiszorgmedewerkers hun baan behouden en cliënten hun vertrouwde thuiszorgmedewerker? Zo nee, waarom niet?
Nee. De gemeenteraad is actief betrokken bij het onderwerp hulp bij het huishouden. De gemeenteraad van Amstelveen heeft het onderwerp in de raadscommissie Burgers & Samenleving van 2 december 2015 besproken. Amstelveen zet daarbij in op behoud van relatie tussen klant en hulp bij wisselingen ingevolge aanbestedingen in het kader van de Wmo 2015.
De bedreiging van christenen op AZC’s |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Christen bedreigd op AZC»?1 Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen met dezelfde strekking eerder dit jaar?2
Ja.
Deelt u de mening dat de signalen zoals geuit in het bovengenoemde artikel zeer ernstig zijn?
Elke vorm van intimidatie of bedreiging is ernstig.
Hoe verklaart u het feit dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) blijft herhalen dat er geen concrete meldingen zijn gedaan over bedreigingen, intimidatie of discriminatie van christenen op asielzoekerscentra (AZC’s) terwijl belangengroeperingen of geestelijke verzorgers die meldingen wel krijgen?
Het artikel waarnaar wordt verwezen stelt ten onrechte dat er geen meldingen bij het COA zijn gedaan over bedreigingen, intimidatie of discriminatie van christenen op asielzoekerscentra. Er wordt door bewoners wel degelijk melding gedaan bij de COA medewerkers. Het COA begeleidt asielzoekers tijdens hun verblijf op een COA-locatie. De medewerkers zijn getraind om spanningen te signaleren en te interveniëren bij escalatie of dreiging van escalatie. Vanuit deze rol worden zij ook geconfronteerd met christenen die vanwege hun christenzijn spanningen en confrontaties ervaren met andere bewoners en proberen zij hierin te bemiddelen. Daar waar zij zien dat er strafbare feiten zijn gepleegd zullen zij altijd de politie inschakelen.
Het COA voert periodiek en ad hoc overleg met de stichting Gave en heeft afgesproken dat alle meldingen van bewoners die de stichting Gave ontvangt, worden gemeld aan het COA.
Erkent u dat de verklaring hiervoor reeds werd aangegeven in het onderzoek van Deloitte BOI uit 2010 waarin werd gesteld dat de meldingsbereidheid onder asielzoekers laag is? Bent u tevens bereid te erkennen dat de lage meldingsbereidheid onder asielzoekers niet alleen te verklaren valt door gebrek aan bekendheid waar een melding gedaan kan worden?
De bereidheid tot het wel of niet melden van klachten kan zijn ingegeven door meerdere motieven of beweegredenen. Asielzoekers worden voorgelicht dat men voor elk signaal of voorval terecht kan bij COA medewerkers en dat bij vermeende strafbare feiten aangifte kan worden gedaan bij de politie. Op deze wijze tracht het COA de drempel voor het melden van klachten zo laag mogelijk te leggen.
Bent u bereid om nu wel te kiezen voor een onafhankelijk vertrouwenspersoon op COA-locaties?
Nee. Het COA heeft aangegeven sinds het rapport van Deloitte meer aandacht te hebben voor de problematiek van kwetsbare groepen en dat sensitiever wordt opgetreden als bewoners vertellen over de moeilijkheden die ze ervaren. De rol van de COA-medewerker als contactpersoon heeft meer aandacht gekregen. Ook de doorverwijzing naar belangenverenigingen (zoals de stichting Gave) en het faciliteren van deze contacten is een onderdeel hiervan.
Bent u tevens bereid om nauwer contact en samenwerking te faciliteren tussen het COA en belangenorganisaties en geestelijk verzorgers die dergelijke ernstige signalen wel krijgen?
Het COA voert periodiek en ad hoc overleg met de stichting Gave en heeft afgesproken dat alle meldingen van bewoners die de stichting Gave krijgt, worden gemeld aan het COA. Acute meldingen vanuit stichting Gave worden direct opgepakt en zo mogelijk afgehandeld. Elk signaal dat binnenkomt wordt zorgvuldig onderzocht en er volgt een terugkoppeling aan de melder. Dit alles gebeurt binnen de grenzen van de wet bescherming persoonsgegevens.
Bent u bereid om na vijf jaar wederom een onderzoek in te stellen naar de veiligheid en meldingsbereidheid van kwetsbare asielzoekers op COA-locaties? Zo nee, waarom niet?
Het COA heeft mij laten weten dat er geen aanleiding is voor een herhaling van het eerdere onderzoek van Deloitte. Een dergelijk onderzoek heeft pas zin als er signalen zijn die duiden op iets wat we nog niet weten. Door het rapport van Deloitte zijn de kwetsbaarheden heel goed in kaart gebracht. Het COA acteert hier op.
Propaganda tegen mensenrechtenverdedigers in Israël |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de ultranationalistische groepering Im Tirzu een video op internet heeft geplaatst, waarin vier Israëlische mensenrechtenverdedigers en hun organisaties worden geportretteerd als «buitenlandse agenten» die Palestijnse terreuraanslagen faciliteren?1
Ja.
Heeft u er kennis van genomen dat Nederland in die video wordt beschuldigd van het runnen van een «agent» in Israël, waarmee gedoeld wordt op de directeur van The Public Committee Against Torture in Israel, een Israëlische mensenrechtenorganisatie die subsidie van Nederland ontvangt?
In de video worden Nederland, Duitsland, Noorwegen en de Europese Unie ervan beschuldigd «agenten» te hebben «geplant» in Israël. Dit zijn vertegenwoordigers van de Israëlische mensenrechtenorganisaties The Public Committee Against Torture in Israel, Breaking the Silence, HaMoked – Center for the Defense of the Individual en B’tselem. In de video wordt alleen verwezen naar Nederlandse steun voor The Public Committee Against Torture in Israel, hoewel alle vier de organisaties momenteel steun van Nederland ontvangen.
Hoe beoordeelt u de beschuldiging in de video en de manier waarop mensenrechtenverdedigers worden geportretteerd?
De beschuldiging aan het adres van deze vier mensenrechtenverdedigers is een ernstige zaak, die fundamentele rechten als de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging en vergadering onder druk zet. De beschuldiging veroorzaakt niet alleen risico’s voor de veiligheid van deze specifieke personen maar ook voor het speelveld van NGO’s en de atmosfeer ten aanzien van het onderwerp mensenrechten in het publieke debat in Israël.
Is er door Nederland of namens Nederland publiekelijk of via diplomatieke kanalen gereageerd op de video?
In Israël heeft de video tot veel, zeer gemengde, reacties geleid en aanleiding gegeven tot een stevig debat over de maatschappelijke rol van Israëlische mensenrechtenorganisaties en andere NGO’s van diverse signatuur, alsmede over de mate waarin NGO’s en andere instellingen waaronder politieke partijen worden gefinancierd door buitenlandse overheden of particulieren en over de transparantie waarmee dergelijke financiering geschiedt. De vertegenwoordiger van de Europese Unie heeft de Europese zorgen overgedragen aan de Israëlische autoriteiten over de video van Im Tirzu en de bewegingsruimte van NGO’s. Ik heb tijdens mijn bezoek aan Israël in juli jl. het belang benadrukt van het werk van mensenrechtenorganisaties voor een vrije en diverse samenleving. Nederland blijft deze boodschap uitdragen richting de Israëlische autoriteiten.
Heeft de Likoedpartij, wiens wetsontwerp in de video wordt gepropageerd, zich gedistantieerd van de video of de beweging Im Tirzu?
Het wetsvoorstel dat in de video wordt gepropageerd is een voorstel van Yoav Kisch, Knessetlid voor de Likoedpartij. Kisch heeft afstand genomen van de video en de «agressieve manier van op de persoon spelen» in deze campagne bekritiseerd.
Heeft de Israëlische regering publiekelijk gereageerd op de video van Im Tirzu en de beschuldigingen aan het adres van Nederland en andere Europese landen?
Zie antwoord vraag 4.
Zo nee, wilt u er bij de Israëlische autoriteiten op aandringen de beschuldigingen te veroordelen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de tegenwerking die mensenrechtenorganisaties in Israël ondervinden op een hetze begint te lijken, die de persoonlijke veiligheid van medewerkers van deze organisaties in gevaar brengt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de Israëlische autoriteiten moeten waarborgen dat mensenrechtenverdedigers ongehinderd en veilig hun werk kunnen blijven doen? Bent u bereid de Israëlische autoriteiten met klem te vragen dat te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Intolerantie in Somalië en Brunei |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het verbod van Kerstfeest in Somalië en Brunei?1
Ja. In zowel Somalië als Brunei geldt het verbod om Kerstfeest te vieren alleen voor moslims. Het is niet-moslims toegestaan in eigen kring het Kerstfeest te vieren.
Bent u het ermee eens dat deze schandelijke inperking van de vrijheid van meningsuiting een reden is om de Nederlandse banden met deze islamitische landen te bevriezen? Zo nee, waarom wilt u banden onderhouden met deze verschrikkelijke landen en culturen?
Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en vrijheid van meningsuiting zijn prioriteiten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Het bevriezen van de banden met Somalië en Brunei zou het kabinet de mogelijkheid ontnemen hierover met deze landen een dialoog te voeren.
Nederland onderhoudt bilaterale banden met zowel Brunei als Somalië, zowel politiek als economisch. Binnen deze relatie kan op constructieve wijze over mensenrechten worden gesproken. Daarnaast stelt Nederland ook in EU- en VN-verband de mensenrechten in beide landen aan de orde.
Bent u het ermee eens dat iedere Nederlandse steun voor het islamitische bewind in Somalië verkwisting van geld van de Nederlandse belastingbetaler is en dat de Nederlandse militairen in dat moslimland onmiddellijk naar huis moeten komen om hier ons land te beschermen tegen islamitische invasies? Zo nee, waarom wilt u islamitische onderdrukkers steunen?
Nederland deelt het besef van de internationale gemeenschap dat de situatie in Somalië waarschijnlijk zal verslechteren wanneer er geen internationale hulp meer geboden wordt. Vanuit dit oogpunt acht Nederland het van belang om te blijven bijdragen aan de wederopbouw van Somalië en de stabiliteit in het land, onder meer door het bijdragen aan de EU-trainingsmissie in Somalië.