Het bericht ‘Twee keer per dag vergeet justitie verdachte op te halen’ |
|
Michiel van Nispen , Madeleine van Toorenburg (CDA), Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat verdachten vaak niet worden opgehaald voor hun zitting en dat in 700 tot 800 gevallen het transport niet eens is aangevraagd door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O)?1
Ja.
Kunt u de betreffende cijfers van de Raad voor de Rechtspraak waarop deze berichtgeving is gebaseerd aan de Kamer doen toekomen? Kunt u ook een kwantitatieve vergelijking maken ten aanzien van beschikbare cijfers uit het verleden?
Allereerst wil ik opmerken dat – in tegenstelling tot hetgeen in vraag 4 en 5 staat vermeld – het Openbaar Ministerie (OM) verantwoordelijk is voor de aanvraag van het vervoer van gedetineerden en niet de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O).
Onderstaande tabel vermeldt de cijfers van de Raad voor de Rechtspraak (RvdR), waarop de berichtgeving is gebaseerd, inclusief het overzicht van de jaren 2010 tot en met 2015.
Aantal beslissingen rechter
Reden aanhouding
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Verdachte (gedetineerd) is niet tijdig verschenen; transport is wel aangevraagd
293
309
300
258
252
314
Verdachte (gedetineerd) is niet tijdig verschenen; transport is niet aangevraagd
995
1.193
1.221
900
739
747
Som
1.288
1.502
1.521
1.158
991
1.061
Bron: GPD-MI (uitvraag Raad voor de rechtspraak 19 januari 2016)
De cijfers geven het aantal zaken weer dat volgens uitvraag van de RvdR wordt aangehouden wegens het niet tijdig verschijnen van een verdachte op de zitting. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de zaken waarin wel transport is aangevraagd en de zaken waarin dit niet is gebeurd. Op basis van de cijfers kan geen uitspraak worden gedaan over het aantal zaken waarin een verdachte helemaal niet, of niet tijdig op de zitting is verschenen. Daarnaast kan uit de cijfers niet worden afgeleid wat, binnen de gemaakte tweedeling, de reden is van het niet of niet tijdig verschijnen van de verdachte op de zitting. De geciteerde cijfers dienen dus met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd. Daarbij moeten de cijfers worden bezien in het licht van het totaal aantal transportaanvragen door het OM per jaar. Zo heeft de DV&O in 2015 104.602 transportaanvragen ontvangen van het OM.
Met betrekking tot het proces van aanvraag van het transport van gedetineerden, vraagt het OM in beginsel vier weken voorafgaand aan een zitting schriftelijk vervoer aan. Eén dag voor de zitting controleert het OM of de gedetineerde nog in dezelfde PI verblijft als welke is vermeld in de transportaanvraag. Indien een gedetineerde is overgeplaatst wordt opnieuw transport aangevraagd. Tevens wordt één dag voor de zitting nagegaan of verdachten die niet gedetineerd zijn, inmiddels ook gedetineerd zijn (bv. in een ander arrondissement). Als dat zo is wordt ook daarvoor nog transport aangevraagd. In de aanvraag staat vermeld of het een verzoek of een gelasting betreft.
Zoals gezegd bevatten bovengenoemde cijfers onvoldoende informatie om een deugdelijke verklaring te geven voor het aantal gedetineerden dat wegens het niet aanvragen van transport niet (tijdig) op zitting verschijnt. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het voorkomt dat verdachten kort voor de zitting worden overgeplaatst naar een andere inrichting. Het OM is daarvan dan nog niet op de hoogte, waardoor niet het juiste transport wordt aangevraagd. Ook moeten verdachten zich soms op de dag van de zitting melden in een PI. Bij het OM is dan nog niet bekend dat deze verdachten gedetineerd zijn, zodat ook geen transport wordt aangevraagd. Tenslotte kan het voor komen dat het adres van inrichtingen waar minderjarigen gedetineerd zitten in een inrichting waarvan het adres niet als zodanig wordt herkend, daar komt het aan op de eigen kennis van een medewerker.
Wat zijn de extra wachttijd en kosten (met name voor de rechtspraak) die gemoeid zijn met de vertraging van rechtszaken als gevolg van het niet of te laat verschijnen van verdachten? Hoe worden deze kosten gedekt?
Uit navraag blijkt dat de Rechtspraak in 2015 ongeveer 1.100 zaken (inclusief kantonzaken) heeft aangehouden, vanwege het niet of niet tijdig verschijnen van verdachten op de zitting. De kosten hiervoor betreffen ongeveer 87.000,– euro per jaar, waarin de wachttijden zijn meegenomen. De Rechtspraak vangt deze kosten op binnen haar eigen begroting.
Verdachten hebben recht op transport ten behoeve van het bijwonen van hun zitting, maar zij hebben ook het recht afstand te doen van aanwezigheid bij de zitting en daarmee ook van transport.
De afwezigheid van de verdachte in de rechtbank kan geen invloed hebben op het vonnis. Ook binnen de PI leidt een afstandsverklaring niet tot (straf)consequenties. Om te voorkomen dat een afstandsverklaring niet op tijd bij de rechtbank bekend is, dan wel transport onnodig bij de PI arriveert, worden binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) de mogelijkheden verkend om verdachten eerder te wijzen op hun recht om afstand te doen van de aanwezigheid bij de zitting.
Wat is de reden dat de DV&O in honderden gevallen niet eens transport heeft aangevraagd voor het vervoer van verdachten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de procedures, werkwijze en het eventuele afwegingskader van de DV&O beschrijven ten aanzien van het aanvragen van transport?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre speelt hierbij een rol dat verdachten weigeren op transport te gaan vanuit de inrichting? Heeft dit (straf)consequenties (binnen de inrichting) voor de betrokkene? Zo nee, waarom niet? In hoeverre houdt de rechter rekening met dit gegeven in zijn (verstek)vonnis?
In hoeverre herkent u geschetste problematiek dat veel huizen van bewaring (HvB) zich op (te) grote afstand van de rechtbank bevinden? Kunt u in dat kader reflecteren op de invloed die het Masterplan DJI heeft gehad op de afstand tussen HvB’s en de rechtszalen?
Als uitgangspunt geldt dat verdachten worden gedetineerd in het arrondissement van vervolging, dus in een PI zo dicht mogelijk bij de rechtbank die hun zaak in behandeling heeft. In het kader van het Masterplan DJI en de Herziening van de Gerechtelijke kaart zijn een aantal PI’s en rechtbanklocaties gesloten, hetgeen voor sommige locaties heeft geleid tot een grotere transportafstand. Naar aanleiding hiervan heb ik echter geen signalen ontvangen van knelpunten ten aanzien van het transport van gedetineerden. Ik herken zodoende het geschetste probleem niet.
Klopt het dat het voorkomt dat verdachten naar huis worden gestuurd op bevel van de rechter omdat zij niet zouden zijn vervoerd naar de rechtbank?2 Deelt u de mening dat ondanks dat het kwalijk is dat geen vervoer heeft plaatsgevonden, dit niet de bedoeling kan zijn gelet of het feit dat de betreffende verdachten niet thuis hun zaak mogen afwachten maar juist bewust (voorlopig) in bewaring zijn gesteld?
Dat klopt niet en ik deel uw mening. Indien de rechter van mening is dat er onvoldoende gronden of geen ernstige bezwaren aanwezig zijn, kan de rechter de voorlopige hechtenis afwijzen of schorsen en de verdachte in vrijheid stellen. Dit kan ook indien de rechter van mening is dat de persoonlijke belangen van een verdachte zwaarder wegen dan het algemeen belang dat de maatschappij heeft bij langere vrijheidsbeneming. Ook indien de rechter verwacht dat de straf die zal worden opgelegd lager uitvalt dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, kan hij de voorlopige hechtenis opheffen.
In hoeverre gaat de Raad voor de Rechtspraak bij de herziening van het Meerjarenprogramma (MJP) dit voorjaar naar aanleiding van de behandeling van de begroting van uw ministerie voor 2016 rekening houden met de problematiek omtrent de afstand tussen HvB’s en de rechtbanken? Zou dit volgens u een mogelijkheid bieden om eventuele tekortkomingen te verbeteren?
Als uiteengezet bij vraag 7 heb ik geen signalen ontvangen dat er knelpunten zijn ten aanzien van het gedetineerdenvervoer. De RvdR is daarbij niet verantwoordelijk voor het gedetineerdenvervoer en zal hierover niets opnemen in het MJP.
Welke maatregelen worden en zullen worden genomen om ervoor te zorgen dat bovengenoemde knelpunten verbeterd kunnen worden, bijvoorbeeld het thans bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel omtrent het vervoer gedetineerden?3
Voor zover de vraag ziet op het aantal verdachten dat niet op de zitting verschijnt vanwege niet aangevraagd vervoer, merk ik op dat ik het aantal zaken waarin geen transport is aangevraagd niet substantieel acht gelet op het totaal aantal transportaanvragen door het OM. Desalniettemin streef ik ernaar dat alle gedetineerde verdachten tijdig op hun zitting verschijnen opdat zittingen geen vertraging oplopen en geen extra kosten worden gemaakt.
De invoering van de (thans bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel) Wet Herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (wet USB), waarbij de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen verschuift van het OM naar de Minister van Veiligheid en Justitie, heeft als doel de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen sneller en zeker te laten verlopen, met goede informatie voor de betrokken partners. Om hier invulling aan te geven is op 1 januari 2014 het AICE (administratie- en informatiecentrum executie) gestart. Dit bij het CJIB ondergebracht dienstonderdeel zal op termijn alle strafrechtelijke beslissingen (waaronder ook de beslissingen in het kader van de voorlopige hechtenis) gaan routeren. Dit betekent dat het OM alle ten uitvoer te leggen beslissingen verstrekt aan het AICE, waarna deze de benodigde opdrachten geeft aan de uitvoeringsinstanties. Daaronder vallen ook de vervoersopdrachten.
De moeilijke positie van LHBT in de asielopvang |
|
Attje Kuiken (PvdA), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Klopt het bericht dat in de opvang van asielzoekers in Alphen aan den Rijn in de voormalige penitentiaire inrichting aldaar een zelfmoordpoging door een homoseksuele asielzoeker is ondernomen die verband hield met de moeilijke positie van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LHBT) in deze inrichting? Indien onduidelijkheid bestaat over het al dan niet voorvallen van een dergelijke vreselijke gebeurtenis dan wel over de toedracht van het gebeurde, bent u bereid om onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de toedracht?
Op 19 december 2015 heeft een LHBT-bewoner in Alphen aan den Rijn zichzelf met een mes verwond. De bewoner is, na verblijf in een gastgezin, op eigen verzoek overgeplaatst naar een ander asielzoekerscentrum (azc). Het COA heeft zijn dossier tevens onder de aandacht gebracht bij het Gezondheidscentrum Asielzoekers (GCA). Er zijn door het COA diverse gesprekken gevoerd, met de betrokken asielzoeker zelf, de groep LHBT-ers in Alphen en belangenorganisaties, waaronder het COC. De bewoner ziet op dat moment deze overplaatsing als een goede oplossing. Ik zie dan ook geen aanleiding om een nader onderzoek te laten doen naar de toedracht.
Bent u op de hoogte van de verschillende aangiften welke LHBT intussen hebben gedaan en welke gaan over zaken die hen zijn overkomen in diverse instellingen voor de opvang van asielzoekers en verband houden met hun geaardheid? Wat is uw reactie op het feit dat een groeiend aantal LHBT zich onveilig voelt in asielopvangcentra en dat zij zeer wel mogelijk slachtoffer zijn van misdrijven?
Discriminatie en bedreigingen, in welke vorm dan ook, worden binnen de opvang niet getolereerd. Dit geldt niet alleen in geval van discriminatie van LHBT’s, maar bijvoorbeeld ook als christenen of anderen vanwege hun geloof of politieke overtuiging worden gediscrimineerd of lastig gevallen. Als je in Nederland asiel aanvraagt heb je je te houden aan de Nederlandse regelgeving en aan de Nederlandse normen en waarden.
Alle signalen omtrent incidenten die plaats hebben in of rond opvanglocaties neem ik serieus. In geval van incidenten neemt het COA (straf)maatregelen en in geval van mogelijk strafbare feiten worden slachtoffers gestimuleerd tot het doen van aangifte.
Conform mijn toezegging tijdens het algemeen overleg op 19 januari jl. zal uw Kamer uiterlijk in maart 2016 worden geïnformeerd over de aangescherpte aanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers. Hierbij zal het gehele scala van maatregelen inzichtelijk worden gemaakt; van de huisregels en de sanctieregeling van het COA tot en met de strafrechtelijke aanpak.
Het COA houdt geen centrale geautomatiseerde informatie bij over het aantal aangiften door of tegen bewoners dan wel van medewerkers. Voorts wordt de aard van een incident geregistreerd, maar niet de aanleiding ervan. Informatie over aangiftes, afkomstig van de Nationale Politie, zal vanaf begin 2016 halfjaarlijks openbaar gemaakt worden, tezamen met het overzicht incidenten in en rondom opvangcentra. De politie registreert bij aanhoudingen van verdachten op geboorteplaats-land en eventueel aanvullend op nationaliteit. De politie registreert niet apart op categorieën, zoals «asielzoekers».
Wat is uw reactie op de recente gebeurtenissen in de asielopvang Heumensoord?1 Op welke wijze bent u tot dusver omgegaan met de signalen, die vanuit diverse opvanglocaties komen, van onheuse bejegening tot zelfs het gebruik van geweld tegen LHBT door andere asielzoekers?
Zie antwoord vraag 2.
In welke kwetsbare individuele gevallen wilt u wel separate opvang bieden? Zo ja op basis van welke criteria worden deze keuzes gemaakt? Is daar een landelijk beleid voor?
Het uitgangspunt is dat incidenten zoveel mogelijk moeten worden voorkomen en dat de daders moeten worden gestraft. Categoriale opvang is niet aan de orde. Wel kan het voorkomen dat een slachtoffer op eigen verzoek wordt overgeplaatst. Als een slachtoffer direct gevaar loopt en het COA is van mening dat de veiligheid niet gegarandeerd kan worden door plaatsing elders van dader of, desgewenst, het slachtoffer, zal het COA het bestaande proces volgen dat ook wordt gehanteerd bij crisisplaatsing van vrouwen in een blijf van mijn lijf huis. Een dergelijke situatie heeft zich tot nu toe in relatie tot LHBT-bewoners niet voorgedaan. Wel zijn er LHBT-bewoners die naar aanleiding van advies van belangenorganisaties tijdelijk buiten de locatie zijn gaan logeren. Of het nodig is om over te gaan tot crisisplaatsing wordt per situatie bekeken. Dit hangt in belangrijke mate af van de vraag of de veiligheid in het geding is. COA vraagt hierbij advies aan en stemt af met andere partijen, zoals de politie.
Is het Centraal orgaan opvang asielzoekers (COA), gelet op de grote instroom die we nu kennen, wel voldoende in staat om de veiligheid en welzijn van LHBT te waarborgen? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, welke maatregelen kunt u nemen om dit te verbeteren?
In het algemeen merk ik op dat de verhoogde instroom op diverse fronten fricties veroorzaakt, ook op het gebied van huisvesting. Dit brengt logischerwijs allerlei spanningen met zich mee. De veiligheid en leefbaarheid zijn prioritair voor het COA. Hierbij is er bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen zoals LHBT’s.
Het COA heeft tot nu toe in alle situaties waarin zich incidenten voordeden maatregelen genomen, met name door plaatsing elders van daders, als deze bekend waren, of desgewenst slachtoffers. Zoals ook verwoord in het antwoord op de vragen 2 en 3 zal nog strikter worden ingezet op het straffen van de daders. Hierover zal uw Kamer uiterlijk in maart 2016 worden geïnformeerd.
Daarnaast organiseert het COA, in samenwerking met de ministeries van V&J en OCW, op 1 maart een studiemiddag om met relevante partijen, waaronder het COC, te overleggen op welke wijze de voorlichting aan bewoners over grondrechten en discriminatie beter kan. Het COA heeft reeds een inventarisatie gemaakt van de bestaande voorlichting aan bewoners over onder andere discriminatie (op grond van religie, seksuele gerichtheid, of een andere grond) en normen en waarden in Nederland. Dit overzicht wordt tijdens de bijeenkomst besproken en dan wordt bezien of en op welk gebied aanvullingen nodig zijn en op welke wijze good practices uit de ervaring van de diverse aanwezigen hierbij kunnen worden ingezet.
Hoe en in hoeverre heeft u in uw beleid rekening gehouden met de aan u gerichte oproep van het COC?2
In een brief aan het COC heb ik uitgelegd waarom ik geen meerwaarde zie in een afzonderlijke vertrouwenspersoon voor LHBT’s op de COA-locaties. Bewoners kunnen bij iedere opvangmedewerker terecht als zij zich bedreigd voelen of geconfronteerd worden met concrete situaties van discriminatie, pesterijen of bedreigingen. In een tussen het COA en het COC gesloten convenant is dit ook zo afgesproken. Zo nodig ondersteunt het COA medewerkers bij het uitoefenen van de rol van vertrouwenspersoon door middel van voorlichting en training. Ik vind het van belang dat alle COA medewerkers in de opvang voldoende vaardigheden hebben om als vertrouwenspersoon op te treden en zie daarmee geen meerwaarde in een afzonderlijke vertrouwenspersoon. In de brief geef ik tevens aan dat ik categoriale opvang voor LHBT’s niet wenselijk acht. Een aparte opvang waar alleen LHBT’s geplaatst worden is naar mijn mening stigmatiserend. Veiligheid voor kwetsbare personen, zoals LHBT’s, christenen, alleenstaande vrouwen, moet door het COA geboden worden in de reguliere opvang. De daders moeten worden aangepakt.
Hoe kan de bereidheid om aangifte te doen van strafbare feiten worden vergroot onder LHBT?
Het COA bespreekt, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5, binnenkort met relevante partijen, waaronder het COC, op welke wijze de voorlichting aan bewoners nog verder verbeterd kan worden. Onderdeel hiervan is om de meldingsbereidheid van incidenten te vergroten en de drempel tot het doen van aangifte te verlagen.
Het bericht dat gevluchte Eritrese vrouwen zijn gedwongen tot seks |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten dat gevluchte Eritrese vrouwen zijn gedwongen tot seks? Om hoeveel vrouwen gaat het? Klopt het dat een aantal vrouwen zwanger is geraakt? Hoeveel van deze vrouwen verblijven in een asielzoekerscentrum?1 2
Het kabinet streeft naar een samenleving waarin mensen gelijke rechten hebben, elkaars rechten respecteren en waarin ze zich kunnen ontwikkelen en zichzelf kunnen zijn. Het is niet aanvaarbaar als opvattingen over de rol en positie van mannen en vrouwen of over het recht op zelfbeschikking uitmonden in onderdrukking en geweld. Religie, cultuur en traditie mogen nooit als excuus worden gebruikt voor geweld tegen mensen.
Naar nu bekend is, zijn er ongeveer 25 Eritrese COA-bewoners die melden dat ze ongewenst zwanger zijn. Het merendeel betreft jonge, maar voor de wet volwassen vrouwen. Daarnaast heeft een drietal Eritrese vrouwen gemeld dat zij verkracht zijn. De vrouwen die zwanger zijn hebben zich gemeld bij Gezondheidscentrum Asielzoekers (GC A). GC A kent een medisch beroepsgeheim. De identiteit van de individuele zwangere vrouwen wordt derhalve niet gedeeld met het COA. Het is aan de vrouwen zelf of zij in de gesprekken met COA medewerkers hun situatie willen bespreken. Het COA weet niet in alle gevallen wie deze vrouwen zijn en kan dus ook niet aangeven of zij nog in de COA opvang verblijven of al zijn uitgestroomd naar een gemeente in Nederland.
Waarop baseert het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) het vermoeden dat er een relatie is tussen de zwangerschappen en het kerkbezoek? Is hier onderzoek naar gedaan? Welke maatregelen zijn genomen?
Het COA heeft mij gemeld dat zij signalen heeft ontvangen die duiden op mogelijke misstanden bij Eritrese individuen binnen de Eritrese gemeenschap. Het gaat hierbij om signalen van uiteenlopende aard. Een aantal van de ontvangen signalen heeft betrekking op gebeurtenissen in of rondom de Eritrese kerk in Rotterdam.
Het COA kan de ernst en het waarheidsgehalte van deze signalen niet inschatten en heeft deze signalen gemeld bij de politie en Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM). Tegelijkertijd heeft het COA besloten om een aantal preventieve maatregelen te treffen. Deze maatregelen zijn uit voorzorg genomen en impliceren geenszins een beschuldiging richting bepaalde individuen of organisaties.
Voor wat betreft de signalen van eventueel misbruik in of rondom een kerk in Rotterdam hebben de politie en het OM in Rotterdam een oriënterend feitenonderzoek gedaan naar de herkomst van deze signalen bij het COA. De politie en het OM in Rotterdam hebben mij laten weten dat er tot dusver geen aangiftes zijn gedaan en er tot dusver geen verdenking is van strafbare feiten. Het Landelijk Parket zal de mogelijkheden verkennen om signalen van mogelijke misstanden binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland op landelijk niveau en op multidisciplinaire wijze nader te bezien.
Wat is uw reactie op het bericht dat veel vrouwen geen aangifte durven te doen omdat ze bang zijn voor represailles? Zijn er maatregelen genomen om deze angstcultuur te doorbreken zodat vrouwen die zijn misbruikt hun verhaal kunnen doen? Zijn er inmiddels aangiften gedaan? Zo ja, hoeveel?
Er is tot op heden geen aangifte gedaan. Waar COA meent dat er sprake is van een (strafrechtelijke) misstand, stimuleert het COA de bewoners om aangifte te doen. Het COA stimuleert dit door in gesprek te zijn met bewoners en te ondersteunen in het doen van aangiften. Wanneer bewoners weigeren aangifte te doen, maakt het COA melding van misstanden bij de politie. Dat laatste is in dit geval gedaan. Het COA spreekt frequent met leden van de Eritrese gemeenschap (en alleenstaande minderjarige vreemdelingen in het bijzonder) op locaties om meer inzicht te krijgen in wat er speelt binnen deze (gesloten) gemeenschap.
Welke relatie hebben vertegenwoordigers van de Eritrese kerk in Rotterdam met het dictatoriale regime in Eritrea? Zijn er aanwijzingen dat Nederlandse Eritreeërs via de kerk worden beïnvloed en/of onder druk gezet door het Eritrese regime?
De Eritrese overheid heeft een sterke controle op kerken en moskeeën in Eritrea zelf. In hoeverre dit ook geldt voor de Eritrese kerk in Rotterdam is onbekend.
Er zijn geen aangiften bekend van Eritreeërs die in Nederland, al dan niet via de Eritrese kerk, onder druk zijn gezet door het Eritrese regime.
Ziet u een verband tussen misstanden in de kerk en de berichten over de slechte integratie van veel Eritreeërs in Nederland?3 Zo ja op welke manier? Welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
De relatie die gesuggereerd wordt tussen de kerk en integratie kan niet via directe wegen onderzocht worden gezien de scheiding van kerk en staat die wij in Nederland kennen. Zodra het OM nieuwe bevindingen heeft, zal ik deze met u delen.
Op welke wijze heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie afgelopen jaar onderzoek gedaan naar afpersing van vluchtelingen voor de Eritrese overheid? Gaat u maatregelen nemen om de aangiftebereidheid van Eritreeërs die door vertegenwoordigers van het Eritrese regime onder druk worden gezet te vergroten?4
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft geen onderzoek hiernaar gedaan. Afpersing en soortgelijke feiten zijn ernstige misdrijven die de aandacht hebben van de politie en het openbaar ministerie. Indien er een concreet vermoeden bestaat dat dergelijke ernstige strafbare feiten worden gepleegd, zal hiernaar door politie en het openbaar ministerie strafrechtelijk onderzoek worden gedaan. Politie en het openbaar ministerie zullen zich altijd inspannen om signalen van ernstige misdrijven te onderzoeken en indien aan de orde mogelijke slachtoffers van ernstige misdrijven actief wijzen op de mogelijkheid tot het doen van aangiften.
Bent u bereid om de eerdere vragen over de slechte integratie van Eritreeërs die zijn ingezonden op 25 november 2015 snel te beantwoorden?5
De antwoorden op de vragen van het lid Karabulut heb ik op 8 februari jl. aan uw Kamer doen toekomen.
Hoe de kosten van het huidige zorgstelsel ongezien naar de burger verschoven |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht over hoe de kosten van het huidige zorgstelsel ongezien naar de burger verschoven?1
De conclusie van Follow the Money dat de zorglasten van burgers sinds 2004 fors zijn gestegen lijkt vooral het gevolg van het feit dat de zorgtoeslag niet is meegenomen bij het bepalen van de lasten van burgers. Als dat wel gebeurt dan is er van een verschuiving van bedrijven naar burgers geen sprake.
Sinds 2006 wordt het aandeel van de zorglasten dat burgers en bedrijven dragen binnen de Zvw bepaald door de wettelijk vastgelegde 50/50 systematiek. De Zorgverzekeringswet eist dat de helft van de lasten wordt opgebracht via de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB). Omdat het aandeel dat bedrijven dragen van de IAB vrijwel constant is, is ook het aandeel dat bedrijven bijdragen aan de Zvw vrijwel constant. Bij de introductie van de Zvw is gepoogd schokken in de lastenontwikkeling van burgers en bedrijven zo veel mogelijk te beperken. Mede daarom is ook het aandeel van de lasten dat bedrijven aan de collectieve zorg betalen sinds 2004 niet veel veranderd. Het aandeel van burgers is wel gedaald (zie onderstaande tabel en het antwoord op vraag 15 en 16.
Lasten burgers
Lasten bedrijven
Overheid en overig
Aandeel burgers
Aandeel bedrijven
2004
28,2
7,3
9,2
63%
16%
2012
34,7
12,1
24,5
49%
17%
2016
34,9
12,8
24,7
48%
18%
Bron: (onderbouwing) Begroting VWS, CPB en CBS
Het is overigens al jaren gebruikelijk dat in een kabinetsformatie afspraken worden gemaakt over de lastenontwikkeling van burgers en werkgevers. Elk jaar in augustus toetst het kabinet of de actuele lastenontwikkeling bij burgers en werkgevers in lijn is met de beoogde ontwikkeling. Daarbij wordt de IAB die zelfstandigen en gepensioneerden betalen toegerekend aan huishoudens. Hoewel er dus geen sprake is van een verschuiving van zorglasten van bedrijven naar burgers, zou een dergelijke verschuiving dus zeker niet ongezien plaatsvinden en elders gecompenseerd worden indien de lastenontwikkeling afwijkt van hetgeen beoogd is door het kabinet.
Klopt de bewering dat miljarden euro’s die door huishoudens worden opgebracht door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) onterecht worden gekenmerkt als werkgeverslasten? Zo nee, hoe zit het dan wel? Zo ja, hoe kan dit?
In Follow the Money wordt terecht geconstateerd dat in de toelichting van de door de auteur gebruikte CBS-stroomschema’s een post verkeerd is aangeduid. Deze post is aangeduid als werkgeversbijdrage aan ziektekosten, terwijl het de inkomensafhankelijke bijdrage van ingezetenen betreft, die niet alleen ten laste komt van werkgevers.
De inkomensafhankelijke bijdrage wordt opgebracht door bedrijven, overheid en huishoudens. Het CBS rekent onder andere in de genoemde stroomschema’s zelfstandigen tot bedrijven. De inkomensafhankelijke bijdrage over pensioenen is in de CBS-stroomschema’s opgenomen in de inkomensafhankelijke bijdrage betaald door bedrijven. Deze bijdrage wordt echter opgebracht door mensen met een pensioen en zou daarmee onder huishoudens moeten vallen. Dit wordt aangepast in de eerstvolgende publicatie van de stroomschema’s (zomer 2016) en de bijbehorende tabel. De omvang van deze correctie wordt momenteel onderzocht.
Klopt het dat het CBS heeft erkend dat de benadering van Follow the Money juist is, en dat de cijfers voortaan anders zullen worden weergeven?
Gedeeltelijk. Dit geldt voor de bij vraag 2 genoemde terechte constatering. Voor het overige distantieert het CBS zich van de conclusies van Follow the Money. De door Follow the Money gevolgde benadering om zelfstandigen bij de huishoudens te tellen wijkt af van de werkwijze van de betreffende CBS statistiek. Behoudens de aanpassing zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, blijven de cijfers ongewijzigd.
Erkent u dat jarenlang misleidende cijfers naar buiten zijn gebracht over wie zorgkosten draagt in het huidige stelsel? Zo ja, bent u bereid dit recht te zetten? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Het CBS maakt voor verschillende doeleinden, vanuit verschillende oogpunten verschillende statistieken. Ook over een zelfde thema; in dit geval de zorg. Bij het samenstellen van statistieken wordt waar mogelijk aangesloten bij internationale richtlijnen, afhankelijk van het doel waarvoor de cijfers worden opgesteld. In het geval van de zorg gaat het dan om ESA en SHA. Het stelsel van Nationale Rekeningen (ESA) heeft tot doel om de omvang en de ontwikkelingen in de economie en haar deelsectoren te meten. Het System of Health Accounts (SHA) heeft tot doel de uitgaven aan gezondheidszorg internationaal vergelijkbaar te maken en stelt de consumptie centraal.
Bij het bepalen van het niveau van de uitgaven aan zorg (binnen de systematiek van de SHA) speelt de zorgtoeslag geen rol. Bij de zorgrekeningen komt de zorgtoeslag alleen in beeld bij het vaststellen van de omvang van de financieringsstromen in de zorg. Zelfstandigen worden bij het samenstellen van statistieken van de Nationale Rekeningen onder huishoudens geschaard. Bij statistieken over de uitgaven en financiering van zorg volgens het System of Health Accounts worden zelfstandigen tot bedrijven gerekend. Van misleidende cijfers is derhalve geen sprake.
Heeft u zich bij uitspraken in de media of in de Kamer ook gebaseerd op de getallen van het CBS, waarvan nu blijkt dat onterecht vele miljarden euro’s zijn toegeschreven aan werkgeverslasten? Zo ja, welke uitspraken waren dit zoal?
Bij uitspraken in de Kamer en in de media over de ontwikkeling van de zorglasten van burgers heb ik mij niet gebaseerd op informatie uit de statistiek die gebruikt is door Follow the Money, maar op (de onderbouwing) van cijfers uit de VWS begroting die op het punt van de IAB zijn gebaseerd op cijfers van het CPB.
Is uw uitspraak dat de zorg zonder het huidige stelsel 12 miljard euro, oftewel «300 euro per jaar voor een echtpaar» duurder was geweest, gelet op het onterecht toerekenen van vele miljarden aan werkgeverslasten, nu op losse schroeven komen te staan?2
Nee. Ik heb gemeld dat de zorguitgaven in de tijd dat ik Minister ben voor 12 miljard euro neerwaarts zijn bijgesteld door maatregelen. Dat betreft bijstellingen ten opzichte van eerdere ramingen van de overheid. Die neerwaartse bijstelling bij de uitgaven heeft geleid tot een neerwaartse bijstelling van de zorgpremies. Er is dus geen enkele samenhang tussen deze uitspraak en de CBS statistiek waarnaar Follow the Money verwijst.
Wat is uw uitspraak «Mensen met een minimuminkomen betalen nu vijftig euro per jaar minder dan in het ziekenfonds» nog waard, gelet op het onterecht toerekenen van vele miljarden euro’s aan werkgeverslasten?
De vaststelling dat mensen met een minimumloon nu minder betalen dan in 2005 is gebaseerd op de feitelijke berekening dat een werknemer met een minimuminkomen in 2005 vijftig euro meer zelf moest betalen dan nu. De analyse van Follow the Money doet hier niets aan af. Naast datgene wat een werknemer met een minimumloon nu en in 2005 zelf betaalt, draagt zijn werkgever in beide jaren ook iets af. In 2005 was dat de werkgeversbijdrage ziekenfonds; vanaf 2006 is dit de inkomensafhankelijke bijdrage. In beide gevallen drukt deze bijdrage niet op het netto inkomen
Kunt u precies aangeven wat volgens u mensen met een minimuminkomen in 2005, het jaar voordat de Zorgverzekeringswet van kracht werd, aan premie voor het ziekenfonds betaalden, en wat de gemiddelde premie voor deze groep in 2016 is? Kunt u toelichten op basis van welke berekening en aannames u tot deze cijfers komt?3
In onderstaande tabel wordt de vergelijking gegeven van de premie die een alleenstaande werknemer met een minimumloon betaalde in 2005 en 2016.
2005
2016
Proc. werknemerspremie Zfw
237
Nominale premie
130
1.204
No claim
177
Gemiddeld eigen risico
240
Zorgtoeslag
– 998
Premielast werknemer
544
446
Een werknemer met minimumloon betaalde in 2005 een nominale premie (gemiddeld € 130), hij droeg per saldo bij in het kader van de no claim regeling (gemiddeld € 177) en betaalde een inkomensafhankelijke premie (gegeven zijn inkomen € 237). Per saldo betaalde hij dus zelf € 544. Daarnaast betaalde zijn werkgever een werkgeverspremie.
Een werknemer met minimumloon betaalt in 2016 een nominale premie (gemiddeld € 1.204), hij betaalt eigen risico (gemiddeld € 240) en ontvangt zorgtoeslag (gegeven zijn inkomen bedraagt die € 998). Per saldo betaalt hij dus zelf € 446. Daarnaast betaalt zijn werkgever de inkomensafhankelijke bijdrage.
De enige aanname die achter deze cijfers zit is dat de nominale premie, de no claimbijdrage en het eigen risico van deze werknemer overeenkomen met dat van de gemiddelde verzekerde.
Geldt de uitspraak over mensen met een minimuminkomen ook voor mensen die chronisch ziek zijn, en hoe dan ook hun eigen risico kwijt zijn? Kunt u de vergelijking met en zonder eigen risico geven?
Onderstaande tabel laat zien dat ook een werknemer met minimumloon met veel zorgkosten in 2016 minder bijdraagt dan in 2005. Deze persoon kreeg in 2005 niets terug in het kader van de no claim teruggaveregeling en hij betaalt in 2016 het maximale eigen risico.
2005
2005
2016
2016
Gemidd.
chr.ziek
gemidd.
chr.ziek
Proc. werknemerspremie Zfw
237
237
Nominale premie
130
130
1.204
1.204
No claim
177
255
Gemiddeld eigen risico
240
385
Zorgtoeslag
– 998
– 998
Premielast werknemer
544
622
446
591
Kunt u, uitgaande van een juiste interpretatie van werkgeverslasten, aangeven wat een gezin met een modaal inkomen in 2004 kwijt was aan zorg, en wat 2012? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
In onderstaande tabel wordt de vergelijking gegeven van de premie die een modaal gezin betaalde in 2004 en 2012.
2004
2005
2006
2012
Proc. werknemerspremie Zfw
353
407
Nominale premie
616
260
1.546
2.452
No claim
354
306
Gemiddeld eigen risico
298
Zorgtoeslag
– 557
– 970
Premielast modaal gezin
969
1.021
1.295
1.780
Een gezin met een modaal inkomen betaalde in 2004 een nominale premie (gemiddeld € 616), en betaalde een inkomensafhankelijke premie (gegeven het inkomen € 353). Per saldo betaalde het gezin dus zelf € 969. Daarnaast betaalde de werkgever een werkgeverspremie.
Een gezin met een modaal inkomen betaalde in 2012 een nominale premie (gemiddeld € 2.452), het betaalt eigen risico (gemiddeld € 298) en ontvangt zorgtoeslag (gegeven het inkomen bedraagt die € 970). Per saldo betaalt het gezin dus zelf € 1.780.
De premielast van dit modale gezin is daarmee tussen 2004 en 2012 gestegen met 84%. Deze premiestijging valt uiteen in drie delen. Van 2004 op 2005 is de premielast van een modaal gezin gestegen met 5%. Van 2005 op 2006 is de premielast gestegen met 27%, maar daar tegenover stonden in het jaar van de invoering van de Zorgverzekeringswet lastenverlichtingen elders, waaronder een circa € 250 lagere AWBZ premie in verband met de overheveling van de financiering van de ggz naar de Zvw. Van 2006 op 2012 is er sprake van een stijging van 37% (5% per jaar). Die premiestijging is beperkt lager dan de uitgavenstijging in die periode, omdat de premiestijging van dit gezin beperkt is door een stijgende zorgtoeslag.
De zorglasten van een modaal gezin volgen dus in grote lijnen de uitgavenstijging, terwijl de premielast van een werknemer met minimumloon tussen 2004 en 20012 constant is gebleven en daarna zelfs is gedaald.
Klopt de bewering dat huishoudens in het huidige zorgstelsel (in 2012) maar liefst 8 procent meer betalen aan totale zorglasten dan ten tijde van het ziekenfonds (in 2004)? Zo nee, hoe zit het dan wel? Kunt u de berekening daarvan geven?
De berekeningen in het artikel in Follow the Money lijken te zijn gebaseerd op door de auteur gecorrigeerde CBS-cijfers bij een ruime definitie van zorg. Daardoor worden de totale lasten ook beïnvloed door o.a. de ontwikkeling van de Kinderopvang, de Arbolasten van bedrijven en de kosten van zelfzorggeneesmiddelen die burgers zelf aanschaffen. Ik vraag me af of zo’n analyse een relevant beeld geeft. Als de berekening toch wordt gemaakt (dus inclusief o.a. Arbolasten en Kinderopvang) en de inkomensafhankelijke bijdrage van zelfstandigen en gepensioneerden tot de lasten van burgers wordt gerekend, de IAB die uitkeringsinstanties afdragen aan overheid en de zorgtoeslag in mindering wordt gebracht op de lasten van burgers dan ontstaat de onderstaande tabel.
Voor de duidelijkheid, de IAB die bijvoorbeeld door de sociale verzekeringsbank wordt afgedragen voor een AOW’er komt niet ten laste van de AOW’er. De netto AOW is gekoppeld aan het netto minimumloon. Als de IAB die de SVB moet afdragen voor de AOW stijgt, dan stijgen de AOW-uitkeringslasten, maar daalt de netto AOW niet. Daarom wordt de IAB die de SVB afdraagt in onderstaande tabel toegerekend aan de overheid en niet aan burgers.
Lasten burgers cf CBS
Lasten bedrijven cf CBS
Over heid en overig cf CBS
IAB van bedrijven naar burgers
IAB van bedrijven naar overheid
Zorgtoeslag van burgers naar overheid
Lasten burgers
Lasten bedrijven
Overheid en overig
Aandeel burgers
Aandeel bedrijven
2004
35,8
10,1
18,6
35,8
10,1
18,6
55%
16%
2012
48,9
19,6
24,4
3,0
3,6
4,6
47,3
13,0
32,5
51%
14%
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de lasten van burgers dalen van 55% naar 51%, terwijl de lasten van bedrijven dalen van 16% naar 14%.
Voor een nette vergelijking tussen 2004 en 2012 is eigenlijk ook nog een correctie nodig in verband met de vrijwillige werkgeversbijdrage die veel (maar zeker niet alle) werkgevers en de rijksoverheid gaven aan hun werknemers ter gedeeltelijke dekking van de particuliere ziektekostenpremie. Ik beschik niet over goede cijfers over de hoogte van deze bijdrage. Dat is mogelijk de reden dat hij ook niet is verwerkt in de CBS statistiek. Door deze correctie wordt de daling bij bedrijven dus iets groter (waarschijnlijk circa 1%) en de daling bij burgers iets kleiner dan in de tabel. De conclusie blijft evenwel dat er geen grote verschuiving is opgetreden tussen burgers en bedrijven.
Klopt het bovendien dat, doordat de totale zorglasten zijn gestegen, huishoudens niet alleen procentueel maar ook absoluut meer kwijt zijn aan zorgkosten in 2012 dan in 2004? Kunt u aangeven hoeveel dat gemiddeld is in zowel percentages als in euro’s?
Zie antwoord vraag 11.
Klopt de bewering dat in dezelfde periode werkgevers niet langer 23,5 procent betalen van de totale zorglasten, maar slechts nog 16 procent? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Zie antwoord vraag 11.
Is het waar dat, ondanks dat de totale zorgkosten in 2012 maar liefst anderhalf keer zo hoog waren als in 2004, het bedrijfsleven juist 400 miljoen euro goedkoper uit is? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Zie antwoord vraag 11.
Wanneer, in tegenstelling tot de totale zorglasten waar Follow the Money vanuit is gegaan, er wordt gerekend met het Budgettair Kader Zorg (BKZ), wat zouden dan de in het artikel genoemde bedragen en percentages zijn?
In onderstaande tabel staan voor 2004, 2012 en 2016 de lasten van de Zvw, AWBZ, Wlz, Ziekenfondswet en (zoals gebruikelijk voor 2006) de financiering van de particuliere verzekeringen voor zover overeenkomend met het pakket van de ziekenfondsverzekering.
Verder is het begrotingsgefinancierde deel van het BKZ meegenomen.
Lasten burgers
Lasten bedrijven
Overheid en overig
Aandeel burgers
Aandeel bedrijven
2004
28,2
7,3
9,2
63%
16%
2012
34,7
12,1
24,5
49%
17%
2016
34,9
12,8
24,7
48%
18%
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het aandeel dat burgers bijdragen sinds 2004 fors is gedaald en het aandeel van bedrijven vrijwel constant is gebleven. Het aandeel van overheid en overig is fors gestegen. Het aandeel van burgers is gedaald omdat de AWBZ-premie niet is meegegroeid met de AWBZ-uitgaven en omdat de introductie van de Zvw gepaard is gegaan met lastenverlichting (onder andere via de zorgtoeslag). Het aandeel dat bedrijven bijdragen is vrijwel constant. Bij de introductie van de Zvw is gepoogd hun lasten macro gelijk te houden en na 2006 is de IAB die bedrijven betalen meegegroeid met de Zvw uitgaven. Het aandeel van overheid en overig is fors toegenomen door de introductie van de zorgtoeslag, in 2012 door het tekort in het AWBZ-fonds en in 2016 door de begrotingsgefinancierde WMO- en jeugduitgaven en de rijksbijdrage HLZ4.
Hoe ziet de ontwikkeling van de verschuiving van kosten van het zorgstelsel naar de burger er nu uit, aangezien de meest recente beschikbare cijfers die van 2012 zijn? Zet deze nog altijd door, en wat is die naar verwachting op dit moment?
Zie antwoord vraag 15.
Voor duurzaam gebruik van energie onwenselijke verketeling van warmte-installaties door de werking van de Warmtewet |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de huidige trend dat individuele cv-ketels worden geïnstalleerd in plaats van collectieve cv-ketels, gebouwgebonden warmte-installaties of aansluiting op een bestaand of nieuw aan te leggen lokaal warmtenet, oftewel verketeling?
Ja, vanuit diverse partijen in de markt hebben mij signalen bereikt over situaties waar sprake is van verketeling.
Heeft u in beeld of er sprake is van afbouw van warmte-installaties, met name installaties op basis van warmte-koude opslag, warmte/kracht en de afname van aansluiting op een lokaal warmtenet? Zo ja, hoeveel?
Er bestaat geen landelijke registratie van het aantal huishoudens dat overschakelt van collectieve warmte naar warmtevoorziening via een individuele cv-ketel. Op basis van de gegevens die wel beschikbaar zijn is het beeld dat verketeling nu vooral optreedt bij zogenaamde gebouwgebonden collectieve verwarmingsinstallaties (veelal een gasketel in een flatgebouw). Deze situatie wordt ook wel aangeduid met de term gebouwgebonden blokverwarming.
Cijfers die afkomstig zijn van de in de markt actieve warmtebemeteringsbedrijven geven aan dat in de periode 2007 – 2011 jaarlijks ca. 0,5% van de eerder op blokverwarming aangesloten woningen zijn overgeschakeld op individuele cv-ketels. Vanaf 2011 is dit percentage geleidelijk opgelopen tot 1,3% in 2015. Bij een totaal aantal op gebouwgebonden blokverwarming aangesloten woningen van ca. 500.000 gaat het dan om ca. 6.500 woningen.
In deze cijfers gaat het niet om woningen of wooncomplexen die zijn aangesloten op een externe warmtebron (zoals bijvoorbeeld stadsverwarming). Er zijn wel signalen dat er ook woningbouwcoöperaties zijn die overwegen om de aansluiting van delen van hun woningvoorraad op stadsverwarming te vervangen door individuele cv-ketels, maar naar ik heb begrepen zijn definitieve besluiten daarover nog niet genomen.
In hoeverre is volgens u de verketeling mede het gevolg van de Warmtewet die sinds 1 januari 2014 in werking is getreden?
Allereerst moet worden bedacht dat de keuze om te verketelen vrijwel altijd gekoppeld is aan een grotere renovatie of groot onderhoud. Daarbij laten de cijfers uit het antwoord op vraag 2 zien dat de geleidelijke toename van het verketelingspercentage een aantal jaren voor het van kracht worden van de Warmtewet is gestart. Vanuit de markt wordt een aantal mogelijke redenen voor «verketeling» naar voren gebracht. Voor een deel liggen die redenen buiten de werkingssfeer van de Warmtewet. Het gaat dan onder meer om de relatief lage gasprijs, de soms mindere conditie van de in een woningcomplex aanwezige warmteleidingen en een (gevoelsmatig) hogere waardering van een eigen individuele ketel en het daarmee samenhangende gevoel van meer onafhankelijkheid. Twee elementen die vanuit de markt worden genoemd als mogelijke redenen voor verketeling hebben wel een relatie met de Warmtewet:
Bent u het eens met de stelling dat collectieve warmte-installaties duurzamer zijn dan individuele (gas)installaties? Zo ja, bent u bereid om te kijken hoe er vooraf aan de wijziging van de Warmtewet, er voor gezorgd kan worden dat de warmtewet werkbaar wordt voor kleinschalige warmte-installaties op basis van warmte-koude opslag en warmte/kracht?
De collectieve cv-ketels die veelal worden toegepast bij gebouwgebonden blokverwarming zijn gemiddeld niet duurzamer dan individuele installaties. Alleen als gebruik gemaakt kan worden van duurzame warmtebronnen, aftapwarmte of restwarmte zijn collectieve warmte-installaties duurzamer dan individuele ketels. Wel maakt verketeling het lastiger om later aan te sluiten op een collectief net. Om deze reden is verketeling een ongunstige ontwikkeling voor locaties waar aansluiting op een collectief net mogelijk is of te verwachten is in de nabije toekomst. Ook in het licht van de in het Energierapport 2015 geschetste ontwikkeling naar een gebouwde omgeving die geen aardgas meer gebruikt is verketeling een stap in de verkeerde richting. De keuze voor een bepaald soort warmte-installatie is echter volledig de verantwoordelijkheid van de gebouweigenaar. Ik ben in gesprek met marktpartijen die hier een rol bij spelen en wijs ze daarbij ook op hun verantwoordelijkheid in dezen, zeker die partijen die het Energieakkoord hebben ondertekend.
Ik zie in het hiervoor geschetste geen aanleiding om vooruitlopend op de voorgenomen wijziging van de Warmtewet met tijdelijke maatregelen te komen. Ik streef ernaar om elementen in de Warmtewet die nu (mogelijk) een prikkel tot verketeling vormen zoveel mogelijk weg te nemen. Daarbij blijft het natuurlijk wel van belang dat de (gebonden) afnemer voldoende beschermd blijft.
Worden de oorzaken van verketeling en oplossingen voor het voorkomen daarvan meegenomen in de huidige evaluatie van de Warmtewet? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 4.
Sexting |
|
Foort van Oosten (VVD), Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Tegen mijn vriendje zeggen ze dat ik een hoer ben»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verspreiden van naaktfoto’s en het misbruik daarvan steeds vaker lijkt voor te komen en vergaande gevolgen kan hebben voor het slachtoffer?
Ja. Ik wijs u in dat verband op mijn recente brief van 29 februari 2016 aan de Tweede Kamer waarin ik onder meer nieuwe digitale fenomenen van onwenselijk seksueel gedrag belicht.
Wat is in algemene zin het beleid bij de politie en het Openbaar Ministerie inzake sexting?
Sexting betreft het sturen van seksueel getinte berichten of foto’s of video’s, meestal via de smartphone. Consensuele sexting tussen minderjarige leeftijdsgenoten valt onder het experimenteergedrag dat in het huidige tijdsgewricht past bij adolescenten.
Wanneer minderjarigen onderling seksuele handelingen filmen, seksueel getint beeldmateriaal op internet plaatsen of (met elkaar) delen, is er naar de letter van de wet sprake van productie, bezit of verspreiding van kinderpornografie (artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht). De wijze waarop de persoon op de afbeelding in zijn of haar belangen wordt geschaad, is steeds leidend bij de afweging om al dan niet strafrechtelijk te vervolgen. Hierbij kan mede een rol spelen of er sprake is van een ongelijkwaardige situatie tussen de betrokkenen (bijvoorbeeld op grond van leeftijdsverschil), of er wel of geen wederzijds goedvinden is en of er bijvoorbeeld sprake is van druk of dwang. Als het gaat om een strafbare afbeelding van een jongere onder de 12 jaar, wordt in beginsel uitgegaan van een ongelijkwaardige situatie en wordt een opsporingsonderzoek verricht.
Indien het een strafbare afbeelding van een minderjarige boven de 12 jaar betreft, wordt over het algemeen eerst een gesprek gevoerd met de betrokkene(n). De gegevensdrager waarop de afbeelding staat, wordt in beslag genomen. Als de afbeelding op internet is geplaatst, spant de politie zich in om deze van het internet af te krijgen. In gevallen waarin de op de afbeelding vastgelegde persoon en eventuele andere betrokkene(n) minderjarig zijn en geen sprake is van druk of dwang, is vervolging niet altijd in het belang van de betrokkene(n). Verwijdering van het materiaal van de gegevensdrager van de betrokkene(n) kan in sommige gevallen voldoende zijn. Het hangt van de individuele omstandigheden van het geval af welke beslissing de politie en het Openbaar Ministerie (OM) nemen. Voor uitgebreide informatie over het beleid van de politie en het OM verwijs ik u naar de notitie «Pubers in Beeld»2, afkomstig van het Landelijk Expertisecentrum Kinderporno en Kindersekstoerisme.
Volgens alle organisaties in de strafrechtketen biedt het huidige wettelijk kader met betrekking tot kinderpornografie voldoende ruimte voor maatwerk bij de vervolging. Wel zal ik, zoals ik in mijn brief van 29 februari 2016 heb aangegeven, in samenwerking met deze organisaties bezien in hoeverre meer maatwerk in de bestraffing van jeugdige plegers van een zedendelict mogelijk is.
Hoe beoordeelt u de stelling van de politie dat «het uitwisselen van pikante foto’s tussen een minderjarige jongen en meisje niet strafbaar is» in het licht van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht (Sr)?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de stelling van de politie dat «degene die het online deelt, maakt zich mogelijk schuldig aan het verspreiden van kinderporno» in het licht van artikel 240b Sr? Wat is strafrechtelijk nu mogelijk om tegen online sexting op te kunnen treden? Beoordeelt u dat als afdoende?
Zie antwoord vraag 3.
Is de voorlichting naar uw oordeel momenteel goed geregeld? Moet het op onderdelen beter of anders? Langs welke weg worden verspreiders aangesproken?
Sexting heeft momenteel de nodige aandacht. Verscheidene acties worden ingezet om jongeren, ouders en scholen van de gevaren van onverstandig mediagebruik bewust te maken. Zo bevordert de Staatssecretaris van OCW via het programma «mediawijsheid» van Mediawijzer.net dat zowel opvoeders, scholen als kinderen zelf verstandig met (nieuwe) media leren omgaan. Ouders, jongeren en scholen krijgen informatie rondom het gebruik van media om bewust, kritisch, veilig en verstandig mediagebruik te bevorderen. Mediawijzer.net biedt onder andere informatie over allerlei aspecten rondom verliefdheid (waaronder het gevaar van sexting) op het internet (www.mediawijsheid.nl en www.mediawijzer.net). Daarbij wordt ook verwezen naar de nodige meldpunten die er zijn op dit terrein. Daarnaast wordt ook ingezet op het belang van digitale geletterdheid als onderdeel van het te vernieuwen curriculum.
Het Nederlands Jeugdinstituut krijgt steun vanuit het Ministerie van VWS voor onderzoek en voorlichting aan (professionele) opvoeders. Met het project «Mediaopvoeding» wordt het huidige aanbod in kaart gebracht en worden nieuwe producten, materialen en diensten voor professionals ontwikkeld om de ontwikkeling van kinderen te versterken en de risico’s van mediagebruik, waaronder ook sexting, tegen te gaan.
Ten slotte is nog het vermelden waard dat de publieke omroepvereniging BNN op 16 februari jl. in het programma Spuiten en Slikken aandacht heeft besteed aan het thema sexting. Hieraan is tevens een social media campagne gekoppeld onder de titel «#geenhoofd»3.
Het niet melden van een ernstig incident met een baby in het Academisch Medisch Centrum (AMC) |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «AMC: we hadden incident met baby wel moeten vermelden» en «Geen veilig opleidingsklimaat op KNO afdeling AMC» op de website van Zembla?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie van het visitatierapport van de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten dat er geen sprake meer is van een gunstig en veilig opleidingsklimaat?
De opleidingsvisitatie heeft in januari 2015 plaatsgevonden. Opleidingsvisitaties zijn er ondermeer op gericht om verbeterpunten in de opleiding tot medisch specialist te onderkennen, zodat verbeteringen kunnen worden gerealiseerd. Ook voor de zorg die artsen tijdens hun opleiding leveren zijn die visitaties van belang.
De visitatiecommissie heeft op de betreffende afdeling tekortkomingen geconstateerd en alles afwegende de opleidingsbevoegdheid verlengd, maar wel duidelijke voorwaarden en verbeteringen gesteld waarmee het ziekenhuis aan de slag moest. Ik heb begrepen dat het AMC meerdere verbeteracties in gang heeft gezet, onder andere op het gebied van opleiding, coaching, intern onderzoek en overleg tussen de opleider en de AIOS.
Wat is uw oordeel over het feit dat het AMC in eerste instantie heeft aangegeven dat het gaat om een calamiteit terwijl nu blijkt dat er sprake is van een ernstig incident?
Zorgaanbieders zijn wettelijk verplicht om calamiteiten te melden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Dit geeft de inspectie de mogelijkheid om toezicht te houden op hoe zorginstellingen omgaan met ongewenste uitkomsten van zorg en indien nodig direct maatregelen te kunnen treffen. De IGZ dringt er bij zorginstellingen op aan om bij twijfels of het al dan niet een calamiteit betreft altijd te melden of minimaal contact op te nemen met de IGZ.
Binnen beroepsgroepen van met name medisch specialisten worden soms artikelen in vakliteratuur gepubliceerd naar aanleiding van calamiteiten. Dit draagt bij aan bewustzijn over risico’s maar ook begrip van de definitie van calamiteit. Dit is een verantwoordelijkheid van de beroepsgroep zelf.
Bij de kwalificatie van een gebeurtenis moet worden uitgegaan van de op dat moment bekende feiten. Het is niet altijd mogelijk om het schadelijk gevolg voor de patiënt direct vast te stellen en het is bij een eerste globale beoordeling ook niet altijd mogelijk om vast te stellen of de kwaliteit van de zorg in het geding is geweest.
Wanneer een ziekenhuis besluit een ernstig incident niet bij de IGZ te melden doet zij dit op eigen verantwoordelijkheid. Wanneer de inspectie dan via een andere melder op de hoogte wordt gebracht van het incident en na onderzoek van oordeel is dat het ziekenhuis ten onrechte niet gemeld heeft, dan legt zij het ziekenhuis een boete op.
Op welke manier kan zorg worden gedragen voor het juist interpreteren van de definities voor incidenten en calamiteiten, zodat tijdig melding kan worden gemaakt van een incident bij de daarvoor aangewezen instanties?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het feit dat het AMC in eerste instantie dit trieste voorval met een baby niet actief heeft gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg?
Ik heb uw Kamer hierover recent geïnformeerd3. De gebeurtenis is door de vader van het kind gemeld bij de IGZ en zij doet hier nu onderzoek naar. Bij het afronden van het onderzoek zal de IGZ beoordelen of het AMC heeft voldaan aan de geldende wet- en regelgeving, zoals de verplichting om calamiteiten onverwijld bij de IGZ te melden. Zodra het onderzoek naar deze gebeurtenis is afgerond (naar verwachting binnen enkele weken), zal ik de beantwoording van de vragen hernemen in de vorm van een brief met informatie over de uitkomsten van dit onderzoek. De Kamer mag deze beantwoording tevens beschouwen als een uitstelbericht op basis van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer, artikel 135, eerste lid.
Had de Inspectie voor de Gezondheidszorg op basis van de informatie die nu bekend is niet veel eerder een onderzoek moeten instellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgaanbieders zijn wettelijk verplicht om calamiteiten te melden bij de inspectie. De inspectie heeft direct geacteerd op het moment dat de gebeurtenis is gemeld door de vader van het kind. Bij het afronden van het onderzoek zal de inspectie beoordelen of het AMC heeft voldaan aan de geldende wet- en regelgeving, zoals de verplichting om calamiteiten onverwijld bij de inspectie te melden.
Kunt u aangeven welke maatregelen er sinds 2008 zijn genomen om de patiëntveiligheid van de KNO-afdeling van het AMC te borgen?
Er zijn door het ziekenhuis sinds 2008, nadat de problemen waren gerezen bij de opleiding KNO van het AMC meerdere veranderingen doorgevoerd. Zo heeft de toenmalige opleider zijn functie neergelegd en is er een nieuwe opleider aangesteld. In 2010 constateerde de visitatiecommissie verbetering en werd de bevoegdheid om op te leiden verlengd met de standaardtermijn van 5 jaar. In 2013 viel deze opleider echter uit wegens ernstige ziekte en viel vervolgens ook diens vervanger uit. Nadat duidelijk was geworden dat de opleider niet terug zou keren is in 2014 de huidige opleider aangesteld.
Kunt u toelichten wat de zes tekortkomingen en de tien verbeterpunten zijn die uit het interne onderzoek van het AMC naar voren zijn gekomen? Heeft u zicht op de effecten die voortkomen uit de verbeterpunten en wat betekent dit voor de patiëntveiligheid binnen het AMC op dit moment?
Dit maakt deel uit van het thans lopende inspectieonderzoek naar de casus. Over de inhoud van deze casus kan ik nog geen uitspraak doen. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Steunt u het besluit van het Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten om de vergunning voor de opleiding af te geven voor twee in plaats van vijf jaar? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, gezien de constateringen van de visitatiecommissie is dit een adequaat besluit, dat er op gericht is om de instelling de gelegenheid te bieden om verbeteringen te realiseren.
Deelt u de mening dat een open werkcultuur waar het mogelijk is om te praten over fouten en complicaties bijdraagt aan de patiëntveiligheid?
Ja. Dat een open en veilige werkcultuur met ruimte voor het bespreken over wat mis is gegaan of bijna misging en het daarbij horende veilig melden van incidenten bijdraagt aan de patiëntveiligheid is een breed gedeeld inzicht. Alleen dan kunnen anderen van fouten leren of kunnen er maatregelen worden genomen om herhaling te voorkomen. Een open werkcultuur houdt ook in een open opleidingscultuur waarin de artsen die in opleiding zijn zich veilig voelen.
Welke maatregelen kunnen op korte termijn bij het AMC worden genomen om de werkcultuur te verbeteren en daarmee patiëntveiligheid te herstellen?
Dat is in eerste instantie aan de Raad van bestuur van het AMC. Bestuurders (en interne toezichthouders) zijn eindverantwoordelijk voor kwaliteit en veiligheid van de geboden zorg. Met betrekking tot de casus loopt er thans een onderzoek van de inspectie. Zie ook mijn antwoord op vraag 8. Ik heb overigens geen aanwijzingen dat in algemene zin de patiëntveiligheid in het AMC in het geding zou zijn. Op het moment dat de veiligheid niet is geborgd kan de IGZ maatregelen nemen.
Goed bestuur heeft ondermeer te maken met een open cultuur van transparantie, aanspreekbaarheid en verantwoording binnen instellingen. Zie in dit kader mijn beantwoording van vragen naar aanleiding van het VSO inzake de brief Goed Bestuur in de zorg die ik 22 januari 2015 met de Staatssecretaris aan uw Kamer heb gezonden (Kamerstuk 30 012, nr. 24) alsmede het op 13 januari jl. gezonden beleidskader «Goede zorg vraagt om goed bestuur» (Kamerstuk 30 012, nr. 35).
Zijn er bij u andere ziekenhuizen in Nederland bekend waar sprake is van een vergelijkbare verstoorde open werkcultuur? Zo ja, kunt u een overzicht geven van welke maatregelen hier zijn genomen om te komen tot verbetering?
Zoals hierboven aangegeven kunnen met regelmaat bij visitaties kleine en grotere tekortkomingen in het opleidingsklimaat worden geconstateerd. Het systeem van visitaties is er op gericht om deze te onderkennen, zodat verbetermaatregelen getroffen kunnen worden.
De Al Fitrah moskee in Utrecht |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA), Enneüs Heerma (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de salafistische Al Fitrah-moskee in Utrecht banden onderhoudt of heeft onderhouden met de organisatie Revival of Islamic Heritage Society (RIHS) uit Koeweit, die door de Amerikaanse overheid tot voor kort in verband werd gebracht met Al-Qaida?
In zijn algemeenheid doe ik geen uitspraken over concrete casuïstiek. Ik wijs u in dit verband op de antwoorden op vragen van de Utrechtse gemeenteraad waarin het college van Burgemeesters en Wethouders aangeeft dat hen bekend was dat er in het verleden sprake is geweest van een financieringsrelatie tussen Al Fitrah en een Koeweitse instelling.
Kunt u bevestigen dat de Al Fitrah-moskee geld heeft ontvangen van de International Islamic Charity Organization uit Koeweit, welke organisatie banden onderhoudt of heeft onderhouden met Revival of Islamic Heritage Society?
Zie antwoord vraag 1.
Indien het antwoord op bovenstaande vragen bevestigend luidt, welke maatregelen bent u dan voornemens te nemen jegens deze moskee?
Buitenlandse financiering van instellingen, religieus, maatschappelijk of anderszins, is in principe niet onwenselijk of strafbaar. Nederland kent geen algemeen verbod op buitenlandse financiering van moskeeverenigingen c.q. algemene religieuze verenigingen en instellingen. Indien er aanwijzingen zijn dat financiële middelen worden gebruikt om direct of indirect steun te verlenen aan terroristische activiteiten of bij een ernstig vermoeden van beïnvloeding door buitenlandse financiering, die een gevaar vormt voor de democratische rechtsorde danwel de nationale veiligheid, kan verder onderzoek door relevante autoriteiten plaatsvinden (OM, politie of AIVD).
Er vindt regelmatig overleg plaats tussen de gemeente, politie, jongerenwerk en stichting Al Fitrah. Met de voorzitter van Al Fitrah is afgesproken dat de stichting opener en transparanter zal zijn over haar werkwijze en financiering. Tevens is er afgesproken dat er periodiek contact zal zijn tussen burgemeester en de voorzitter van de stichting om te monitoren of de gemaakte afspraken worden nagekomen.
Is de bewering van imam Suhayb Salam juist dat de Belastingdienst en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) de inkomsten van deze moskee (al eerder) «hebben gecheckt»?1 Kunt u toelichten welke bevindingen zij hebben gedaan ten aanzien van buitenlandse financiering, op welk moment dat was en of vervolgens concrete stappen genomen zijn om ongewenste financiering te stoppen?
De geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst verhindert het bekendmaken van informatie over individuele personen of instellingen, waaronder de vraag of er al dan niet onderzoek heeft plaatsgevonden naar een persoon of instelling. De gemeente Utrecht is sinds voorjaar 2014 op de hoogte van donaties aan Al Fitrah vanuit Koeweit. Verder worden er in het openbaar geen mededelingen gedaan over concrete gevallen door de veiligheidsdiensten. De AIVD doet onderzoek naar personen en organisaties die vanwege hun gedragingen een bedreiging vormen van de nationale veiligheid.
Kunt u nagaan bij de gemeente Utrecht sinds wanneer de gemeente op de hoogte is van de donaties vanuit Koeweit aan Al Fitrah?2 Is deze informatie ook gedeeld met de betrokken veiligheidsdiensten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of de Al Fitrah-moskee voldoet aan de wettelijke verplichting om haar financiële jaargegevens online te publiceren?
De stichting Al Fitrah heeft niet de ANBI-status. Alle instellingen die de ANBI-status hebben zijn vermeld in een openbaar register dat te raadplegen is via de website van de Belastingdienst. De ANBI-status brengt een publicatieverplichting van de financiële gegevens en andere gegevens met zich mee. Nu de ANBI-status ontbreekt, is er fiscaal geen publicatieverplichting.
Indien dat niet het geval is, kunt u aangeven of de status van Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) van deze moskee inmiddels al is ingetrokken? Indien dat niet het geval is, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u nagaan of het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) de afgelopen jaren contact heeft gehad met de Al Fitrah-moskee over de financiering? Zo ja, hoe vaak, en wat hebben deze gesprekken opgeleverd?
Voor zover bekend maakt Al Fitrah geen onderdeel uit van het CMO. Eventuele contacten zijn ons verder onbekend.
Hoe beoordeelt u de activiteiten van de Al Fitrah-moskee, waaronder de activiteiten van de aan de moskee gelieerde organisaties, in het licht van de aangenomen moties in de Kamer omtrent salafistische organisaties?4
Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van de salafismebrief waarin het kabinet tevens ingaat op de 9 moties over salafisme. De aanpak van problematische gedragingen en activiteiten wordt ook nader uitgewerkt in deze brief die de Tweede Kamer dit voorjaar tegemoet kan zien.
Hoe verhoudt zich uw stellingname dat wel degelijk iets te doen is tegen de (salafistische) invloed zich tot de bewering van de burgemeester van Utrecht «nauwelijks iets te kunnen»?
Zie antwoord vraag 9.
Is door de veiligheidsdiensten (Openbaar Ministerie, AIVD, Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid) dan wel in het kader van BIBOB-wetgeving in het verleden onderzoek uitgevoerd naar deze moskee en/of een of meerdere van de aan deze moskee gelieerde organisaties: «Al-Istiqaamah» (welzijn), een «kinderwebsite», «Dar al-Hudaa» (taal- en islamles), «Instituut voor Opvoeding en Educatie», «Bayt al Khair» (voedselbank) en de «Stichting Hoogwaardig Islamitisch Onderwijs»?5 Zo ja: wat is hieruit voorgekomen? Zo nee, deelt u de mening dat nader onderzoek verstandig zou zijn gelet op de vragen die rijzen over de georganiseerde activiteiten? Wat is de stand van zaken ten aanzien van ingestelde onderzoeken?
Over het al dan niet lopen van een strafrechtelijk of inlichtingenmatig onderzoek doet het kabinet geen mededeling. De NCTV beschikt niet over de bevoegdheid om een dergelijk onderzoek te verrichten.
Kunt u nagaan bij de gemeente Utrecht welke maatregelen, behalve het gesprek aangaan met het moskeebestuur, de burgemeester van Utrecht tot nu toe heeft genomen tegen zowel de Al Fitrah-moskee, de aan de moskee gelieerde organisaties alsmede tegen imam Suhayb Salam?
De gemeente Utrecht volgt al geruime tijd het drie-sporen-beleid dat het kabinet hanteert waar het omstreden salafistische organisaties betreft. Bij Al Fitrah komt dit als volgt tot uiting:
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de burgemeester van Utrecht dat de gemeente de moskee tot nu toe «met rust» heeft gelaten en gedacht werd «het valt allemaal wel mee en komt wel goed»?6
Zie antwoord vraag 12.
Hoe beoordeelt u het optreden van imam Suhayb Salam gelet op zijn salafistische predikingen en uw eerdere toezeggingen om krachtig op te treden tegen zogeheten haatimams?7
Predikers uit visumplichtige landen, die oproepen tot haat en geweld, wordt een visum geweigerd. Ook ten aanzien van niet-visumplichtige predikers neemt het kabinet het standpunt in dat het onacceptabel dat zij onverdraagzaam gedachtegoed in Nederland propageren. Hier is dan ook aandacht voor in de drie-sporen-aanpak zoals beschreven in de beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek». Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van de salafismebrief waarin het kabinet tevens ingaat op de 9 moties over salafisme. De aanpak van problematische gedragingen en activiteiten wordt nader uitgewerkt in deze brief die de Tweede Kamer dit voorjaar tegemoet kan zien.
Is al eerder onderzoek geweest naar mogelijk strafbare feiten dan wel mogelijke verstoring van de openbare orde gepleegd door deze imam? Wat zijn de uitkomsten hiervan geweest en gevolgen voor de mate waarin hij in alle vrijheid kan prediken in Nederland?
Over het al dan niet lopen van een strafrechtelijk onderzoek doet het kabinet geen mededeling.
De circulaire economie |
|
Johan Houwers (Houwers) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
Zou er ruimte zijn om op een andere plek dan de huidige pilots (in Brabant), een pilot «fosfaat herwinnen uit mest» te laten draaien in de Achterhoek?1
Nee, er is momenteel geen ruimte om een bedrijf toe te voegen aan de pilot mineralenconcentraat. De huidige ontheffing voor 10 productiebedrijven is momenteel volledig gevuld.
Wordt er naast het vele onderzoek dat wordt gedaan naar herwinning van fosfaat ook onderzoek gedaan naar de opnamecapaciteit van fosfaat in gewassen? Is dit onderzoek naar de opnamecapaciteit van fosfaat in gewassen tot op cellulair niveau bepaald, dus tot in de cellen? Zo ja, kunt u deze rapporten naar de Kamer zenden zodat gegevens kunnen worden ingezien? Zo nee, hoe zou onderzoek kunnen worden gedaan èn worden uitgevoerd naar de opnamecapaciteit van fosfaat in gewassen?
Er wordt momenteel geen wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken of Infrastructuur en Milieu naar de opnamecapaciteit van fosfaat van gewassen die in Nederland worden geteeld. Kennis hierover stamt van wetenschappelijk onderzoek dat in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw is uitgevoerd.
De opnamecapaciteit wordt in Nederland gericht op het vermogen van het gewas om de bodem te exploiteren met het wortelstelsel. Huidige bemestingsadviezen voor vollegrondsgroentengewassen en bloembollen zijn mede gebaseerd op het vermogen om de bodem te exploiteren met hun wortelstelsel. De opnamecapaciteit van het gewas is daarbij een resultante van onder meer:
de dagelijkse vraag naar fosfaat, de totale behoefte aan fosfaat, wortellengte (aantal cm wortels per cm3), wortelstraal, bodemchemische kenmerken en de bodemfysische kenmerken.
Onderzoek naar opname op cellulair niveau heeft de aandacht van veredelaars. De architectuur van wortelstelsel, fysiologische processen en symbioses met micro-organismen zijn afhankelijk van specifieke plantkenmerken die inderdaad ingebed liggen in kenmerken op cellulair niveau. Recent is hierover een rapport verschenen, dat gefinancierd is uit beleidsondersteunende onderzoeksmiddelen van mijn ministerie.2
In de bijlage 3vindt u een overzicht van overige onderzoeken, die voor dit onderwerp relevant zijn.
Zijn er gegevens bekend over het gebruik van minder fosfaat in kunstmest in de landbouw? Wat heeft minder fosfaat voor gevolg voor de kwaliteit en de kwantiteit van het gewas? Zou u deze gegevens naar de Kamer kunnen sturen? Indien er nog geen gegevens zijn, hoe zou onderzoek kunnen worden gedaan en worden uitgevoerd naar de gevolgen van minder fosfaatgebruik op de kwaliteit en kwantiteit van gewassen?
Uit cijfers van het CBS, PBL en Wageningen UR4 blijkt dat het gebruik van het kunstmestfosfaat de laatste jaren sterk is teruggelopen. Momenteel wordt er nog zo’n 9 tot 10 miljoen kilogram fosfaat gebruikt in Nederland. De overige fosfaatbehoefte van gewassen in Nederland wordt ingevuld met fosfaat uit andere bronnen, zoals dierlijke mest, digestaat of compost. Het niveau van bemesting dat volgens de wetgeving momenteel wordt voorgeschreven, is evenwichtsbemesting waarbij er evenveel bemest wordt als de planten kunnen opnemen. De kwaliteit van gewassen is sterk afhankelijk van de groeiomstandigheden voor het gewas. In de praktijk is er dan ook een variatie van het fosfaatgehalte in de gewassen.
Op basis van welk type onderzoek is de toepassing van de drie herwonnen fosfaten toegezegd voor als meststof in de landbouw? Zou u de resultaten naar de Kamer kunnen sturen?
De toevoeging van herwonnen fosfaten is gedaan op basis van een rapport van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet uit 2013. Het rapport «Opname van struviet als categorie in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet», is te vinden onder: https://www.wageningenur.nl/nl/Publicatie-details.htm?publicationId=publication-way-343430353536
Hoe denkt u het draagvlak van de markt voor gerecyclede fosfaat uit meststoffen in Europa te verbeteren in tijden dat er nog te weinig behoefte is? Is het denkbaar dat wij in Nederland en Europa van een teveel aan fosfaat naar een tekort aan fosfaat zullen gaan? Zou het denkbaar zijn om mineraalconcentraten op te slaan zodat deze in tijden van een tekort kunnen worden aangesproken in eigen land?
De Nederlandse mestmarkt kent inderdaad een overschot aan fosfaat. Echter Europese markten dichtbij Nederland, zoals Midden-Frankrijk en Noord- en Oost-Duitsland, kennen een tekort aan fosfaat. Daar wordt momenteel nog veel kunstmest gebruikt. Technieken zoals het herwinnen van fosfaat middels struviet bieden kansen om aan deze markten te leveren. Europa als geheel importeert fosfaat en is afhankelijk van fossiele fosfaaterts. De Europese Commissie heeft fosfaat op de lijst van kritische grondstoffen gezet, omdat het zelf maar zeer beperkte fossiele bronnen heeft. Fosfaat opslaan is momenteel economisch niet rendabel.
Wordt buiten onderzoek naar fosfaat ook onderzoek gedaan naar andere in toenemende mate schaarser of slechter toegankelijke nutriënten als natrium, kalium, mangaan, selenium, boor, zink, molybdeen en koper? Zo ja, welke type onderzoeken worden gedaan? Zou u de resultaten van dit onderzoek naar de Kamer toe kunnen sturen?
Er wordt breder onderzoek gedaan naar de schaarste van andere nutriënten dan alleen fosfaat. Deze onderzoeken zijn verkenningen van bestaande kennis. In de bijlage vindt u een lijst met onderzoeken uit de afgelopen jaren.
Bent u bekend met de mogelijkheden om organisch huisafval te verwerken tot compost en het via die weg weer in de kringloop terug te brengen? Zo ja, wordt dit ook in Nederland toegepast en waar in Nederland wordt dit toegepast? Heeft u resultaten van de effecten van het verwerken van organisch huisafval tot compost op de gewassen?
Ja. Dit is een zeer gangbare manier om reststromen op te werken. De Nederlandse gft-verwerkers zagen de aanvoer in 2014 groeien tot 1371 kton gft en 312 kton ander organisch materiaal als veiling-, restaurant- en landbouwafval. Er zijn inmiddels zo’n 25 grote gft-verwerkers die geografisch verspreid over Nederland zijn gelokaliseerd. De bemesting met gft-compost heeft positieve effecten op de groei van planten. Het kenniscentrum van de BVOR geeft een zeer uitgebreid overzicht van de effecten van het verwerken van organisch huisafval tot compost5.
Is er onderzoek gedaan naar welke nutriënten en welke hoeveelheden nutriënten er in rioolslib en organisch huisafval zitten? Deelt u de mening dat er synergie kan zijn tussen de verwerking van rioolslib en organisch huisafval en dat het gezamenlijk verwerken van rioolslib en organisch huisafval tot compost kostenbesparend kan zijn? Indien hier nog geen onderzoek naar gedaan is, bent u bereid dit te initiëren?
Er is onderzoek gedaan naar het nutriëntengehalte en de nutriëntensamenstelling van rioolslib en organisch huisafval. Er zijn synergiemogelijkheden tussen de verwerking van organisch huisafval en rioolslib. Dit onderzoek wordt binnen de topsector Energie inmiddels op diverse plekken in het land uitgevoerd, waarbij gekeken wordt naar mogelijke synergie bij de productie van groen gas uit vergisting of de gezamenlijke ontwikkeling van innovatieve verwerkingsmethoden zoals vergassing. Ik ben van mening dat de huidige mogelijkheden voldoende zijn voor de sector om onderzoek te initiëren.
Bent u bekend met het, bij een werkbezoek in Aalten (de Achterhoek) gemeld, bericht dat door diverse gemeentes een bepaald type biologische luchtwasser werd voorgeschreven of geadviseerd vanuit het Ministerie van Economische Zaken als de best beschikbare techniek, terwijl deze zijn beoordeeld door een instituut dat daartoe niet gecertificeerd is en nog belangrijker; in de praktijk nooit de beloofde theoretische werking en resultaten vertonen? Wat is uw reactie hierop?
Alle luchtwassers die in Nederland zijn toegestaan staan genoemd in bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Deze voldoen allemaal als best beschikbare techniek. Het is aan de ondernemer om hieruit te kiezen. Producenten van deze luchtwassers moeten de luchtwasser leveren conform de beschrijving bij de Rav en de eisen in het Activiteitenbesluit van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Het rendement van luchtwassers wordt vastgesteld via theoretische toetsing of via metingen, voordat deze worden opgenomen in bijlage 1 bij de Rav. Deze metingen moeten worden uitgevoerd volgens het «Protocol voor meting van ammoniakemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij 2013» of een gelijkwaardige meetmethode. In dit protocol worden geen eisen gesteld aan de meetinstantie.
Het is aan het bevoegd gezag – in dit geval de gemeente – om vergunningaanvragen voor luchtwassers te beoordelen en de werking van luchtwassers in de praktijk te controleren. Hiervoor kan het bevoegd gezag gebruik maken van de resultaten van de verplichte elektronische monitoring en van het technisch informatiedocument «Luchtwassystemen voor de veehouderij 2013». Hiermee is de werking van de luchtwasser gewaarborgd.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu is daarnaast aan het onderzoeken hoe in de toekomst met certificering van luchtwassers moet worden omgegaan. Ik verwijs hiervoor naar de brief aan uw Kamer van 15 januari jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 175).
De onderlinge samenwerkingsovereenkomst tussen de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en het Centrum Veilig Wonen (CVW) |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de onderlinge samenwerkingsovereenkomst tussen de NAM en het CVW?
Ik ben ervan op de hoogte dat er een overeenkomst bestaat tussen NAM en CVW. Aangezien dit een private overeenkomst betreft, is de inhoud mij niet bekend.
Klopt het dat niemand inzicht krijgt in de onderlinge samenwerkingsovereenkomst tussen de NAM en het CVW?
NAM en de partijen die samen CVW vormen (CED en Arcadis) zijn allen private partijen en hebben een private overeenkomst gesloten. Hierbij is NAM formeel de opdrachtgever en CVW formeel de uitvoerende instantie. Deze overeenkomst is niet openbaar, maar wel ingezien door de door mij ingestelde Commissie van Toezicht op het Centrum Veilig Wonen om de werkverhouding tussen NAM en CVW te kunnen beoordelen.
Waarom zijn deze afspraken niet openbaar? Op deze manier kan toch niet beoordeeld worden hoe onafhankelijk het CVW werkelijk is?
NAM hoeft juridisch gezien deze overeenkomst tussen twee private partijen niet openbaar te maken. Om te waarborgen dat het CVW haar taken voldoende onafhankelijk kan uitvoeren, heb ik per 5 januari 2015 de Commissie van Toezicht Centrum Veilig Wonen ingesteld. De Commissie van Toezicht heeft in haar eerste halfjaarrapportage 2015 (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 204) geconstateerd dat het CVW haar eigen expertise, mankracht en werkwijze heeft opgebouwd, die los staat van NAM. Daarnaast beoordeelt de Commissie de relatie tussen de directies van CVW en NAM als kritisch maar goed.
Deelt u de mening dat de indruk weggenomen zou moeten worden dat het CVW slechts een verlengstuk is van de NAM?
In het debat met uw Kamer van 9 oktober 2014 heb ik aangegeven dat er een aparte organisatie zou worden opgericht die vanaf 1 januari 2015 de schadeafhandeling verzorgt. Dit was en is een breed gedeelde maatschappelijke wens in de regio. Destijds heb ik ook aangegeven dat NAM juridisch verantwoordelijk blijft en dat zij moet zorgen dat de schadeafhandeling wordt uitgevoerd (Handelingen II 2014/2015, 33 529, nr. 12-8).
NAM heeft voor de uitvoer van de herstelwerkzaamheden een tender uitgeschreven die uiteindelijk is gewonnen door een joint venture die bestond uit Arcadis en CED. Deze partijen hebben uiteindelijk het Centrum Veilig Wonen opgericht. De tender is ook door de Dialoogtafel bekeken.
Deelt u de mening dat de afspraken over hoeveel en op welke manier uren toegekend worden voor een contra-expertise zeer belangrijk zijn voor een antwoord op deze vraag?
De wijze waarop schade wordt vastgesteld door een eerste onafhankelijk expert en eventueel een tweede, door de bewoner aan te wijzen, contra-expert is vastgelegd in het Handboek Aardbevingsschade. Diverse partijen hebben opmerkingen kunnen plaatsen bij het Handboek Aardbevingsschade in een consultatie, gefaciliteerd door de Dialoogtafel. De opmerkingen van onder andere de Groninger Bodembeweging en de Technische Commissie Bodembeweging zijn meegenomen in de versie die is gepubliceerd in februari 2015.
De Nationaal Coördinator Groningen is momenteel in overleg met NAM over aanpassing van het schadeprotocol. Daarbij wordt vastgelegd dat in de contra-expertise schade die niet is vastgesteld bij de inspectie door de eerstelijnsexpert of die na die inspectie is ontstaan, wel kan worden beoordeeld.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Gaswinningsdebat in de Kamer?
Ja.
De beperking van transplantaties in het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) vanwege ruzie onder artsen |
|
Leendert de Lange (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten «Transplantatieprogramma LUMC tijdelijk beperkt»1 en «Geen transplantaties mogelijk in het LUMC vanwege ruzie artsen»2?
Ik betreur het ten zeerste dat een intern conflict heeft moeten leiden tot een tijdelijke beperking van het transplantatieprogramma in het LUMC. Het ziekenhuis heeft echter adequate maatregelen genomen en heeft laten weten dat het transplantatieprogramma met ingang van 18 januari weer volledig draait.
Kunt u aangeven of de patiëntveiligheid in het geding komt nu er sprake is van een conflict op de afdeling transplantatiechirurgie van het LUMC?
De Raad van Bestuur van het LUMC heeft vanaf medio december 2015 het transplantatieprogramma tijdelijk beperkt met het oog op patiëntveiligheid. Het conflict tussen artsen van de afdeling transplantatiechirurgie over hun onderlinge werkwijze maakte ingrijpen volgens het ziekenhuis noodzakelijk. Met het oog op de continuïteit van zorg heeft het LUMC afspraken gemaakt met het Erasmus MC in Rotterdam waar tijdelijk lever- en complexe niertransplantaties zullen worden uitgevoerd. De IGZ is door het LUMC op de hoogte gesteld en zal de situatie nauw blijven volgen.
Kunt u inzicht geven in de maatregelen die door het LUMC op korte termijn worden of zijn genomen om het conflict op te lossen?
Het LUMC heeft verschillende acties ondernomen, zoals mediation, een intern (dossier)onderzoek, een externe evaluatie van de transplantatieprocedures en een tijdelijke aanpassing van transplantatieprogramma. Dit heeft nog niet geleid tot een oplossing van het conflict tussen de verschillende artsen, maar er worden wel vorderingen gemaakt. Het heeft er voor gezorgd dat het transplantatieprogramma weer volledig draait en alle patiënten weer kunnen worden geholpen.
Kunt u verzekeren dat er op basis van de beslissing van de Raad van Bestuur van het LUMC geen enkel orgaan verloren gaat?
Er zijn geen organen verloren gegaan in de tijd dat er sprake was van een verminderde capaciteit van het transplantatieprogramma van het LUMC (tussen 18 december 2015 en 18 januari 2016). De beperking betrof de programma’s voor transplantatie van levers en alvleesklieren. Het eilandjes isolatie- en transplantatieprogramma is in de bovengenoemde periode in het LUMC nooit gesloten geweest. Ook de uitnamedienst door het LUMC was niet beperkt.
In de genoemde periode zijn 8 organen aangeboden aan het LUMC: 3 levers en 5 alvleesklieren. Twee keer werd een leveraanbod doorverwezen naar Rotterdam. De levers zijn daar getransplanteerd. Eenmaal was de kwaliteit van het orgaan te slecht om te gebruiken als transplantaat. In alle vijf gevallen was de kwaliteit van de alvleesklieren onvoldoende om tot acceptatie en transplantatie over te gaan. Dit staat overigens los van het tijdelijk beperken van het transplantatieprogramma. De kans dat een alvleesklier kwalitatief zo goed is dat deze kan worden gebruikt voor een ontvanger is relatief laag. Cijfers over de afgelopen jaren laten zien dat bijna 85 procent van de alvleesklieren afgewezen wordt om kwaliteitsredenen. Dit komt doordat de alvleesklier (pancreas) een heel gevoelig orgaan is (in tegenstelling tot andere organen) en een slechte conditie van de donor meteen grote invloed heeft op de kwaliteit.
In de genoemde periode is 1 geplande levende nier cross-overtransplantatie uitgesteld en later alsnog uitgevoerd.
Wat betekent het wegvallen van de capaciteit binnen het LUMC voor de totale transplantatiezorg in Nederland?
Door goede afspraken tussen LUMC en Eramus MC heeft de tijdelijk verminderde capaciteit van het transplantatieprogramma van het LUMC geen gevolgen gehad voor het postmortale transplantatieprogramma.
Hoe beoordeelt u de ontstane situatie dat door het wegvallen van de capaciteit bij het LUMC alleen de academische ziekenhuizen in Groningen en Rotterdam overblijven om levertransplantaties uit te voeren? Wat zijn hiervan de consequenties voor patiënten die wachten op een nieuw orgaan?3
Ik heb begrepen het Erasmus MC in Rotterdam de complexe levertransplantaties van het LUMC heeft overgenomen in de periode tussen 18 december 2015 en 18 januari 2016. Voor 1 patiënt heeft dit betekend dat de levertransplantatie in Rotterdam heeft plaatsgevonden in plaats van in Leiden. Inmiddels draait het transplantatieprogramma in het LUMC weer volledig.
Kunt u verzekeren dat alle geplande lever- en complexe niertransplantaties ongehinderd door kunnen gaan? Zo nee, welke maatregelen worden genomen om de situatie weer te normaliseren?
Alle lever- en complexe niertransplantaties zijn doorgegaan. Het LUMC voert inmiddels deze transplantaties ook zelf weer uit.
Op welke termijn kan de aanvullende en externe evaluatie van de transplantatieprocedures worden verwacht? Kan de Kamer over deze evaluatie worden geïnformeerd?
Het LUMC is verantwoordelijk voor de externe evaluatie van de transplantatieprocedures. De IGZ wordt door het LUMC geïnformeerd over de uitkomsten. De IGZ blijft de situatie met haar reguliere toezicht volgen.
Heeft de Raad van Bestuur van het LUMC volgens u de juiste maatregelen genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ heeft mij laten weten dat het ziekenhuis adequate verbetermaatregelen heeft genomen en dat het ziekenhuis haar goed over de situatie heeft geïnformeerd. Dit heeft er toe geleid dat het transplantatieprogramma weer volledig draait.
Is het mogelijk, gezien het spoedeisende karakter, om deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ik heb mij bij de beantwoording van de vragen goed laten informeren door NTS en IGZ en hiermee rekening houdend zo snel mogelijk geantwoord.
Het oordeel van de Raad van State dat de weigering tapstatistieken van de AIVD te verstrekken onvoldoende gemotiveerd is |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van woensdag 13 januari 2016?1
Ja.
Binnen welke termijn gaat u de tapstatistieken van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en het ongecensureerde toezichtsrapport nummer 40 van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) openbaar maken? Indien u dat niet van plan bent, betekent dit dat u voornemens bent om opnieuw tot weigering te komen (met een aangepaste motivering en het risico dat u opnieuw door de Raad van State wordt teruggefloten)?
In de genoemde uitspraak bepaalt de Raad van State dat ik een nieuw besluit op het door appellant ingediende verzoek moet nemen. Dit zal ik doen.
Welke lessen trekt u uit deze terechtwijzing door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘PAR fractie eist duidelijkheid over begroting HNO’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Niet lenen voor HNO»?1
Ja.
Kent u het bericht «Nederlandse miljoenen gaan Curaçaos zieke zorgstelsel niet beter maken»?2
Ja.
Kunt u herhalen wat toen uw antwoord was op de kritiek dat het College Financieel Toezicht zijn grenzen te buiten zou gaan en dat er te grote risico’s zouden worden genomen?
Naar aanleiding van de berichtgeving en het debat dat wij hierover hebben gehad bij de behandeling van de begroting 2015 heb ik uw Kamer een brief gestuurd over de aan Curacao verstrekte lening voor het ziekenhuis (Kamerstuk 34 000, nr. 17). In deze brief ga ik ondermeer in op uw kritiek. Ik concludeer daarin als volgt: «Nederland heeft op grond van de consensusrijkswet een verplichte lopende inschrijving op leningen van Curaçao en Sint Maarten. Het Cft toetst de begroting en de leenaanvraag aan de normen conform de Rft. Voortvloeiend uit het voorgaande zijn er zowel aan de voorkant bij het aangaan van de lening, als tijdens de uitvoering van de investering en aan de verslaglegging over de benutting van de lening waarborgen ingebouwd voor een goed verloop van de investering. Het Cft zal de voortgang van deze investering in samenhang met de gehele investeringenportefeuille en met de liquiditeitspositie van Curaçao blijvend monitoren. De verplichte lopende inschrijving die volgt uit de consensusrijkswet wordt hiermee voor zover dat mogelijk is door diezelfde consensusrijkswet gewaarborgd. Het Cft is in dit verband niet meer dan de uitvoerder van de consensusrijkswet en verricht financieel toezicht door gebruik te maken van de waarborgen uit de Rft.»
Kent u het bericht «PAR-fractie eist duidelijkheid over begroting HNO»?3
Ja.
Wat is uw reactie op de budgetoverschrijding van het Hospital Nobo Otrobanda (HNO)?
De bouw van het ziekenhuis is en blijft een autonome aangelegenheid van het land Curacao. Het is aan de regering van Curacao om indien nodig (financiële) maatregelen te nemen ten aanzien van de bouw en het sluitend houden van de businesscase.
Door wie wordt de budgetoverschrijding van het HNO betaald?
Zie het antwoord op vraag 5.
Staat u nog steeds achter uw antwoord bij vraag 3? Zo nee waarom niet?4
Ja.
Overigens heb ik uw Kamer op 6 oktober 2015 de halfjaarrapportage van het Cft over de eerste helft van 2015 toegestuurd. Daarin wordt uitgebreid ingegaan op de voortgang van de bouw van het ziekenhuis.
Het bericht dat het Nederlands Forensisch Instituut versleutelde berichten op telefoons kan kraken |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «PGP-encrypted Blackberrys aren’t immune to being cracked?»1
Ja.
Wat voor software gebruikt het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) om de versleuteling te kraken?
Zoals bij de beantwoording van eerdere vragen aan uw Kamer is medegedeeld2, brengt het verstrekken van informatie over welke specifieke software de opsporingsdiensten gebruiken grote risico’s met zich mee voor de inzetbaarheid van die middelen. Ik kan daarover derhalve geen mededelingen doen. Ten aanzien van onbekende kwetsbaarheden verwijs ik naar hetgeen daarover is gezegd in het AO Cybersecurity op 20 januari jongstleden.
Wat voor techniek gebruikt de software om de versleuteling te kraken? Gebruikt de software onbekende kwetsbaarheden in de versleutelingssoftware?
Zie antwoord vraag 2.
In de brief over het kabinetsstandpunt inzake encryptie staat dat het «niet wenselijk is om beperkende wettelijke maatregelen te nemen ten aanzien van de ontwikkeling, de beschikbaarheid en het gebruik van encryptie binnen Nederland»; bent u het ermee eens dat het tevens niet wenselijk is om als overheid onbekende kwetsbaarheden in encryptiesoftware te misbruiken?
De brief met het kabinetsstandpunt gaat over het niet-instellen van wettelijk verplichte beperkingen rondom encryptie. Dat is te onderscheiden van het gebruiken van (onverplicht) bestaande kwetsbaarheden ten behoeve van de opsporing in een concreet geval. Ten aanzien van de omgang met onbekende kwetsbaarheden, ofwel zero-days, heb ik reeds toegezegd in een brief nader in te zullen gaan op de wijze waarop de overheid omgaat met deze kwetsbaarheden.
De “ADHD-epidemie” |
|
Pia Dijkstra (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat er sprake is van een verviervoudiging van ADHD-medicatie in de afgelopen tien jaar? Kunt u aangeven wat uw reactie hierop is, en hoe u deze stijging van medicatiegebruik duidt?1
Ja. In het advies van de Gezondheidsraad «ADHD: medicatie en maatschappij»(juli 2014) is reeds melding gemaakt van een forse stijging van het gebruik van methylfenidaat bij ADHD. Voor het gebruik van methylfenidaat verwijzen we tevens naar het antwoord van de Minister van VWS op vraag 5 van het Kamerlid Ziengs (VVD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 635). Deze forse stijging in het gebruik van medicatie bij ADHD de afgelopen jaren is zorgelijk, alhoewel de Gezondheidsraad in haar advies geen duidelijke verklaring heeft gevonden voor de toename in het gebruik. Toegenomen prestatiedruk en afgenomen tolerantie van afwijkend gedrag lijken volgens de raad belangrijke oorzaken van de groeiende hulpvraag.
Deelt u de mening dat onnodige medicalisering, zeker voor jongeren, bijzonder onnodig, zelfs schadelijk kan zijn, en zoveel mogelijk voorkomen dient te worden? Zo ja, bent u voornemens hierop actie te ondernemen?
Jongeren met psychische problemen moeten gepaste zorg ontvangen. In november 2015 heb ik in de Voortgangsbrief gedecentraliseerd jeugdstelsel (Kamerstuk 31 839, nr. 497) het «Plan van Aanpak Gepaste Zorg» beschreven. In dit «Plan van Aanpak Gepaste Zorg,» van november 20152 zijn verschillende acties benoemd om te bewerkstelligen dat jongeren zoveel mogelijk gepaste zorg ontvangen. Het plan is opgesteld in nauwe samenwerking met de ouderverenigingen Balans en de Nederlandse Vereniging voor Autisme, partijen uit het zorg- en onderwijsveld en de Ministeries van VWS en OCW.
Deelt u voorts de mening dat met het medicaliseren van drukke kinderen de bandbreedte voor wat als «normaal gedrag» beschouwd kan worden steeds verder wordt vernauwd? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de Kabinetsreactie op het rapport van de Gezondheidsraad die in december 2014 naar de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 25 424, nr. 258), heb ik daar een uitvoerige reactie op gegeven en activiteiten beschreven die in gang zijn of worden gezet. Een van die activiteiten is het in het antwoord op vraag 2 genoemde «Plan van Aanpak Gepaste Zorg».
In hoeverre deelt u de zorgen van jeugd- en kinderpsychiaters die vorig jaar aan de bel trokken en een pleidooi hielden om geneesmiddelen, zoals Ritalin en Concerta, minder (snel) voor te schrijven?2 Deelt u de mening dat deze uitspraak in lijn is met een eerder rapport van de Gezondheidsraad, waarin bezorgdheid over de sterke toename van ADHD-pillen al werd geuit?3 Kunt u aangeven wat u sindsdien heeft gedaan om de sterke toename te analyseren?
Deze zorgen liggen in lijn met het eerder genoemde rapport van de Gezondheidsraad. In het rapport van de Gezondheidsraad worden trends gesignaleerd, waaronder de sterke toename van medicatie. Daarmee zijn we met alle betrokken partijen aan de slag gegaan. In januari 2015 is een intentieverklaring getekend door de betrokken partijen uit de zorg- en onderwijswereld en in november 2015 is het eerder in antwoord op vraag 2 genoemde «Plan van Aanpak Gepaste Zorg» door alle betrokken partijen bestuurlijk geaccordeerd.
Wat vindt u van de uitspraak van prof.dr. Robert Vermeiren, hoogleraar Kinder- en Jeugdpsychiatrie dat toediening van ADHD-medicatie alleen mag plaatsvinden in combinatie met grondige diagnostiek en andere gedragsmatige behandelingen?4 Indien u hier geen zicht op heeft, bent u dan bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Goede diagnostiek en behandeling zijn belangrijk. Voor de diagnosticering en behandeling van ADHD hebben de betrokken beroepsgroepen multidisciplinaire richtlijnen en een standaard opgesteld. Hierbij kan tevens verwezen worden naar het antwoord op vraag 8 van het lid Ziengs (VVD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 635).
Bent u voornemens stappen te zetten om afnemende tolerantie jegens druk, impulsief en ongecontroleerd gedrag van kinderen en/of jongvolwassenen tegen te gaan, waar – aldus de Gezondheidsraad – sprake van is?5 Zo nee, waarom niet?
In het «Plan van Aanpak Gepaste Zorg» dat in het antwoord op vraag 2 genoemd is, wordt hier aandacht aan besteed. Er zullen onder andere expertmeetings en een landelijke bijeenkomst georganiseerd worden over diagnosedruk.
De ranglijst christenvervolging van Open Doors |
|
Raymond Knops (CDA), Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de ranglijst christenvervolging van Open Doors 2016?
Ja.
Deelt u de conclusie van Open Doors dat de vervolging van christenen wereldwijd wederom is toegenomen?
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen om de toegenomen schendingen van godsdienstvrijheid van religieuze minderheden. Het kabinet maakt zich zorgen om de vreselijke situatie van christenen in door ISIS gecontroleerd gebied en elders, waar grote groepen christenen het moeilijk hebben om hun geloof of levensovertuiging in vrijheid vorm te geven. Over de gehele wereld zijn religieuze groepen slachtoffer van discriminatie en geweld, gepleegd door niet-statelijke actoren en staten. Ook ongelovigen worden vanwege hun levensovertuiging beperkt in hun vrijheid. Nederland veroordeelt, al dan niet in EU-verband, regelmatig de aanslagen op religieuze minderheden.
Wat is uw reactie op het feit dat er afgelopen jaar 7.100 christenen zijn vermoord, 3.000 meer dan het jaar ervoor en dat er zelfs tweemaal zoveel kerken zijn beschadigd of vernietigd?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat christenen de meest vervolgde en bedreigde religieuze groepering wereldwijd zijn? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Beleidsmakers hebben regelmatig contact met wetenschappers, maatschappelijk middenveld en experts bij internationale organisaties, zoals bijvoorbeeld VN Speciale Rapporteur voor vrijheid van godsdienst en levensovertuiging.
Deelt u de opvatting van Kerk in Nood dat de toename van «godsdienstig analfabetisme» van westerse beleidsmakers en de internationale media een vruchtbare dialoog en het maken van doelmatig beleid bemoeilijkt?1 Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het kabinet deelt de grote zorgen over de vervolging van christenen. Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is al sinds 2007 een prioriteit in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Naar aanleiding van het amendement godsdienstvrijheid is met de Kamer afgesproken dat er in 2016 tenminste EUR 1 miljoen van het Mensenrechtenfonds bestemd zal zijn voor projecten die zich richten op het bevorderen van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. De projecten kunnen zowel via de Nederlandse ambassades als vanuit Den Haag worden geïdentificeerd en gefinancierd.
Oktober jl. sprak ik op uitnodiging van de Griekse Minister van buitenlandse zaken op de Athens Conference on Religious and Cultural Pluralism and Peaceful Coexistence in the Middle East. Ook de mensenrechtenambassadeur besteedt tijdens zijn reizen aandacht aan vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Daarnaast wordt in multilateraal kader, zowel binnen de EU als de VN, actief op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging ingezet. Schendingen ten aanzien van religieuze minderheden, waaronder vele christenen, maakt daar een belangrijk deel van uit. Nederland heeft afgelopen jaar met succes aangedrongen op het stevig verankeren van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in het nieuwe EU Actieplan Mensenrechten en Democratie, dat in juli 2015 is aangenomen, en zet zich nu actief in voor de uitvoering van dit Actieplan.
In hoeverre sluit uw beleid aan op het toegenomen religieus geweld en onderdrukking? Deelt u de mening dat een extra inzet noodzakelijk is? Hoe gaat u hier concreet invulling aan geven?
Het Nederlands beleid voor Irak en Syrië is gericht op alle burgers die lijden onder de gruweldaden die daar gepleegd worden, waaronder vele christenen. Via de verschillende sporen van de internationale coalitie tegen ISIS levert Nederland een bijdrage aan het opnieuw creëren van een veilige thuishaven: onder andere door bij te dragen aan een politieke oplossing in Syrië, de trainingen aan Iraakse special forces en Koerdische Peshmerga, non-lethal steun in zowel Irak als Syrië en de steun die Nederland in Irak levert op het gebied van ontmijning en tegengaan van de dreiging van IED's. Ook is Nederland een van de grootste donoren op het gebied van humanitaire hulp, waardoor een groot aantal vluchtelingen en ontheemden ondersteuning en een veilig onderkomen wordt geboden in de regio. Daarnaast steunt UNAMI een initiatief om de politieke stem van de minderheden in Irak te versterken.
Ziet u de noodzaak om, bijvoorbeeld voor Syrië en Irak, specifiek beleid te ontwikkelen ten aanzien van de christenen? Welke mogelijkheden ziet u, ook gezien de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS, om ervoor zorg te dragen dat christenen onder meer in Irak (onder meer in de Nineveh-vlakte) en in Noordoost-Syrië extra beschermd worden en een veilige thuishaven kunnen hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven hoe u uitvoering gaat geven aan het amendement godsdienstvrijheid?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid christenvervolging te adresseren in internationale fora?
De vervolging van christenen heeft grote aandacht van het kabinet. Het kabinet is echter geen voorstander van een VN-onderzoek gericht op één specifieke groep. Het kabinet onderschrijft een inclusieve mensenrechtenbenadering, met aandacht voor alle minderheidsgroepen, waaronder christenen. Vele groeperingen in het Midden-Oosten, niet alleen christenen, worden bedreigd. Een VN-onderzoek zou zich op bedreigingen en groeiende intolerantie ten opzichte van verschillende groeperingen en minderheden moeten richten.
Blijft u, ondanks de zeer verontrustende trend van toenemende christenvervolging, nog steeds tegen een VN-onderzoek naar christenvervolging? Zo ja, waarom?
Een rapport van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN dat op 19 januari jl. uitkwam wijst er onder andere op dat ISIS leden van religieuze minderheden aanvalt. Deze aanvallen lijken deel uit te maken van een beleid dat er op is gericht om dergelijke minderheden te onderdrukken, permanent te verdrijven of te vernietigen. ISIS pleegt op systematische wijze grove mensenrechtenschendingen en hoogstwaarschijnlijk zeer ernstige misdrijven, zoals oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide. Degenen die zich hieraan schuldig hebben gemaakt moeten daarvoor verantwoordelijk worden gehouden.
Deelt u de mening dat het handelen van ISIS ten opzichte van minderheden gelijkstaat aan etnische en religieuze zuivering? Zo ja, wat voor consequenties brengt dit met zich mee? Zo nee, waarom niet?
Snellere overdracht tussen ambulance en ziekenhuis |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Digitale ambulanceoverdracht helpt spoedpatiënt»?1
Ja
In hoeverre bent u mening dat overdacht van relevante patiëntgegevens tussen ambulance en ziekenhuis zo snel en nauwkeurig mogelijk moet plaatsvinden?
Ik juich initiatieven toe die er toe leiden dat de snelheid en de accuraatheid van de overdracht van patiëntgegevens tussen partners in de (acute) zorgketen verbeteren. Een goede overdracht van gegevens is immers van groot belang om zo snel mogelijk de juiste (vervolg)behandeling voor de patiënt in te kunnen zetten.
Bent u bereid u in te zetten voor een zo'n kort mogelijke overdracht tussen ambulancezorgverlener en ziekenhuis, zodat de samenwerking in de acute zorgketen verbetert?
Ik heb eerder een meerjarige subsidie aan Nictiz verleend voor het programma e-Spoed, een programma gericht op het verbeteren van de informatievoorziening binnen de acute zorg. Het faciliteren van de informatieoverdracht tussen de verschillende ketenpartners door de ontwikkeling van standaarden is daarvan een belangrijk onderdeel. Het is vervolgens aan de betrokken zorgorganisaties om die standaarden te gaan gebruiken en in te bouwen in hun informatiesystemen. Het Ministerie van VWS is daarnaast deelnemer aan het zogenaamde «platform acute zorg» waarin alle betrokken partijen bij de uitvoering van het programma e-Spoed zijn vertegenwoordigd en dat zich buigt over verdere ontwikkeling en prioriteiten inzake.
Wat vindt u van de innovatieve koppeling van regionale ambulancevoorziening (RAV) IJsselland tussen de ambulance en het digitale patiëntendossier in het ziekenhuis?
Zoals in het bericht van Nictiz wordt vermeld stuurt al meer dan 90% van de regionale Ambulancevoorzieningen patiëntgegevens elektronisch vanuit de ambulance naar de spoedeisende hulp van de ziekenhuizen. Deze vooraankondiging maakt het mogelijk voor de ziekenhuizen zich zo goed mogelijk voor te bereiden op de behandeling van de betreffende patiënt. De koppeling die de Isala Klinieken hebben gemaakt tussen de vooraankondiging vanuit de ambulances en het patiëntendossier van de patiënt geeft de behandelend arts in het ziekenhuis sneller een beeld van de toestand en de medische historie van de betreffende patiënt. Gezien het belang hiervan voor de juiste (vervolg)behandeling lijkt mij dit een goed initiatief dat ik dan ook zeer waardeer. Het betreft hier overigens niet alleen informatie uit de ambulances van RAV IJsselland, maar ook van ambulances uit andere regio’s die met een patiënt naar het Isala rijden.
In hoeverre acht u deze werkwijze een verbetering ten opzichte van de huidige praktijk, waarin gegevens vaak alleen inzichtelijk zijn in een portaal dat los staat van het patiëntendossier?
Deze werkwijze zorgt ervoor dat de informatie uit de vooraankondiging automatisch en snel beschikbaar komt in het ZiekenhuisInformatieSysteem (ZIS). De gegevens hoeven niet overgetypt te worden, de kans op fouten neemt daarmee af. En als het een bekende patiënt betreft ziet de arts ook meteen de medische historie van die patiënt. In acute situaties, waar elke seconde telt, kan dit van levensbelang zijn. Daarbij heeft de arts minder administratief werk en is het ook makkelijker om de rapportage te verzenden naar de huisarts. Bovendien is de informatie via het eigen ZIS van het ziekenhuis indien nodig beschikbaar voor andere ziekenhuisafdelingen dan uitsluitend de SEH.
Deelt u de mening dat de werkwijze van RAV IJsselland niet alleen kostbare tijd in spoedsituaties scheelt, maar ook leidt tot een meer zorgvuldige overdracht, omdat alle relevante patiëntgegevens bij aankomst in het ziekenhuis al bekend zijn?
Ja, zie ook de vorige antwoorden.
Hoe gaat u RAV's stimuleren om de werkwijze van RAV IJsselland over te nemen?
Meer dan 90% van de regionale ambulancevoorzieningen (RAV’s) doet al een vooraankondiging naar de ziekenhuizen. Het is nu echter vooral aan de ziekenhuizen om een koppeling te leggen met de gegevens die zij ontvangen vanuit de ambulance en bestaande patiëntendossiers in het ziekenhuisinformatiesysteem. Het ministerie brengt dit in overleggen met de brancheorganisaties van de ziekenhuizen onder de aandacht van de betrokken zorgaanbieders.
Welke eventuele (wettelijke) belemmeringen zijn er voor RAV's die ook met een dergelijk systeem willen gaan werken?
Voor de RAV’s zijn er geen belemmeringen, de meeste RAV’s versturen reeds vooraankondigingen volgens landelijke standaarden aan de ziekenhuizen. Een klein deel van de RAV’s bereidt zich nog voor op aansluiting op de landelijke uniforme systematiek. Aan de kant van ambulancezorg is men dus grotendeels «klaar». Het is aan ziekenhuizen om de geboden informatie via een koppeling rechtstreeks in hun ZIS te ontvangen.
Hoe gaat u deze belemmeringen verhelpen?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre deelt u de mening dat terugkoppeling over de staat van de patiënt van ziekenhuis naar ambulance-zorgverlener bijdraagt aan het lerend vermogen en kwaliteit van de acute zorgketen en de ambulance-zorgverlener in het bijzonder? Zo ja, klopt het dat deze terugkoppeling niet is toegestaan, en hoe gaat u dit verhelpen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het van belang dat Regionale Ambulancevoorzieningen op patiëntniveau een terugkoppeling kunnen krijgen van de uiteindelijke diagnose van het ziekenhuis. Hiermee kan de deskundigheid van de verpleegkundig centralisten van de Meldkamer Ambulancezorg en ambulanceverpleegkundigen nog verder verbeterd worden.
De Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) biedt hiervoor echter geen ruimte. Voor terugkoppeling van deze informatie is toestemming van de patiënt nodig.
Het ministerie is in overleg met Ambulancezorg Nederland en de Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuizen om te bezien of deze informatievoorziening mogelijk is en hoe de toestemming van de patiënt op een goede manier kan worden ingebed.
Het geweld, intimidatie en pestgedrag tegen homoseksuele asielzoekers in asielzoekerscentra |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Homoseksuele vluchtelingen lastiggevallen in noodopvang» en het bericht «Homoseksuele asielzoekers ook hier weggepest»?1
Ja.
Deelt u de constatering dat ondanks de goede voornemens van de regering om pestende, intimiderende en/of aanrandende asielzoekers aan te pakken in plaats van homoseksuele asielzoekers in safehouses te plaatsen, het pesten, intimideren en aanranden van homoseksuele asielzoekers nog steeds plaatsvindt in de asielopvang? Zo nee, waarom niet?
De verhoogde instroom van vreemdelingen veroorzaakt op diverse fronten fricties. Dit brengt logischerwijs spanningen met zich mee.
De veiligheid van bewoners en medewerkers en de leefbaarheid in de opvanglocaties blijven daarbij prioritair voor het COA. Hierbij is er bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen zoals LHBT’s. Het COA neemt in geval van incidenten (straf)maatregelen en stimuleert bewoners, in geval van mogelijk strafbare feiten, tot het doen van aangifte. Conform mijn toezegging tijdens het algemeen overleg Opvang, Terugkeer en Vreemdelingenbewaring op 19 januari jl. zal uw Kamer uiterlijk in maart worden geïnformeerd over de aangescherpte aanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers. Hierbij zal het gehele scala van maatregelen inzichtelijk worden gemaakt: van de COA huisregels en de sanctieregeling van het COA tot en met de strafrechtelijke aanpak.
Klopt het dat dit probleem nog niet is opgelost omdat niet elk slachtoffer van intimidatie, pestgedrag en/of aanranding aangifte durft te doen?
Het doen van aangifte is belangrijk. Bij een (mogelijk) strafbaar feit zal het COA het slachtoffer stimuleren om aangifte te doen en het slachtoffer daarbij desgewenst begeleiding bieden. Desondanks zal niet iedere bewoner aangifte durven te doen. Het COA kan in geval van een mogelijk strafbaar feit een melding doen bij de politie of aangifte doen als getuige. Het COA bespreekt binnenkort met relevante partijen, waaronder het COC, op welke wijze de voorlichting aan bewoners, onder andere over het doen van aangifte, nog verder verbeterd kan worden. Doel hiervan is mede om de meldingsbereidheid van incidenten te vergroten en de drempel tot het doen van aangifte te verlagen.
Ook zonder dat aangifte wordt gedaan zijn er diverse mogelijkheden om de daders te straffen, afhankelijk van de zwaarte van het delict. Het COA kan er, zowel bij lichte incidenten als bij strafbare feiten, voor kiezen om de daders te sanctioneren op basis van het Reglement Onthouding Verstrekkingen (ROV). Het ROV is het sanctiebeleid van het COA en geeft het kader op basis waarvan het COA verstrekkingen aan haar bewoners kan onthouden en maatregelen kan toepassen in geval van overlast. De meest zware ROV-sanctie is het stopzetten van de opvang voor kortere of langere duur, dan wel definitief.
Onder voorwaarden kan een veroordeling wegens een ernstig misdrijf tot gevolg hebben dat een verblijfsvergunning wordt ingetrokken dan wel niet wordt verleend. Uw Kamer is per brief geïnformeerd over de aanscherping van het beleid ter zake.2
Hoe vaak is afgelopen jaar door een asielzoeker aangifte gedaan van een tegen hem door een andere asielzoeker gepleegd strafbaar feit, en in hoeveel gevallen hebben deze aangiftes geleid tot vervolging?
Bij aanhoudingen van verdachten wordt geregistreerd op geboorteplaats/-land en eventueel aanvullend op nationaliteit. Er wordt niet apart geregistreerd op categorieën, zoals bijvoorbeeld «asielzoekers». Om die reden kan er niet worden bezien in hoeverre aangiftes hebben geleid tot vervolging.
Bent u bereid uw eerder gekozen standpunt te wijzigen en slachtoffers van geweld, intimidatie of pestgedrag in asielzoekerscentra de mogelijkheid van een safehouse te bieden, nu blijkt dat het nog niet lukt om de daders tijdig en adequaat te isoleren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht aan het standpunt dat het geen meerwaarde heeft om te voorzien in een aparte opvang voor kwetsbare groepen asielzoekers. Dit past niet bij de wijze waarop wij in Nederland samenleven en doet ook geen recht aan de positie van deze groepen. Isolatie van kwetsbare groepen of slachtoffers uit die groepen is een verkeerd signaal en zou een stigmatiserend effect kunnen hebben.
Laat het duidelijk zijn, zowel het aanpakken van de daders als het beschermen van de slachtoffers zijn voor het kabinet belangrijke uitgangspunten. Uitgangspunt is dat de dader/overtreder naar een andere locatie wordt overgeplaatst, zodat het slachtoffer veilig is. Slachtoffers willen niet altijd de dader aanwijzen, soms is ook niet te achterhalen wie een incident heeft veroorzaakt. In die gevallen zal het COA zorgdragen voor een veilige plek binnen de opvang waar het slachtoffer kan verblijven. Als een slachtoffer direct gevaar loopt en het COA is van mening dat de veiligheid niet gegarandeerd kan worden door plaatsing elders van dader of, desgewenst, het slachtoffer, zal het COA het bestaande proces volgen dat ook wordt gehanteerd bij crisisplaatsing van vrouwen in een blijf van mijn lijf huis.
Hoe bent u voornemens de motie Azmani2 uit te voeren, waarin de Kamer vraagt om een apart regime voor veroordeelde vreemdelingen die niet kunnen worden uitgezet?
Conform mijn toezegging tijdens het algemeen overleg op 19 januari jl. zal uw Kamer uiterlijk in maart worden geïnformeerd over de aangescherpte aanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers. Hierbij zal het gehele scala van maatregelen inzichtelijk worden gemaakt; van de huisregels en de sanctieregeling van het COA tot en met de strafrechtelijke aanpak.
Welke andere maatregelen heeft u reeds genomen om daders beter en sneller aan te pakken, en welke maatregelen gaat u hiertoe nog nemen?
Zie antwoord vraag 6.
De Special Olympic World Games |
|
Carla Dik-Faber (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de Special Olympics World Games; een uniek en wereldwijd sportevenement voor sporters met een verstandelijke handicap, waaronder sporters met het syndroom van Down?
Ja, ik ken de Special Olympics World Games. Aan het begin van de voorbereidingsperiode van de zomereditie afgelopen zomer in Los Angeles heb ik voor de sporters een videoboodschap ingesproken om ze veel succes en plezier toe te wensen.
Bij de editie daarvoor in Athene (2011) was ik zelf aanwezig om ze persoonlijk aan te moedigen. Ik denk nog altijd met veel plezier terug aan het enthousiasme van alle sporters, begeleiders en staf in de sportieve strijd van de World Summer Games.
Is u bekend dat bij de Special Olympics World Summer Games in Los Angeles afgelopen zomer de Nederlandse équipe maar liefst 17 gouden medailles heeft binnen gehaald?1 Bent u ook trots op de prestatie van deze sporters?
Ja, ik ben op de hoogte van de goede resultaten die het Nederlandse team heeft behaald. De 65 sporters die naar Los Angeles zijn afgereisd hebben in 13 takken van sport deelgenomen en daarbij niet alleen 17x goud, maar ook 33x zilver en 20x brons gewonnen. En niet te vergeten nog de vele vaantjes voor de vierde t/m achtste plaats. De Staatssecretaris van VWS heeft na afloop van de Special Olympics bij de huldiging in Utrecht de sporters toegesproken en gefeliciteerd met hun uitstekende prestatie. Van de Nederlandse begeleiders heb ik begrepen dat daarnaast ook het zelfvertrouwen en de zelfredzaamheid is toegenomen van de deelnemers. Ook hebben ze betere sociale vaardigheden opgedaan. Ik ben daarom ontzettend trots op alle 65 sporters en hun begeleiders, coaches en de sponsoren die dit mede mogelijk hebben gemaakt.
Is u bekend dat komende World Winter Games in 2017 in Oostenrijk worden gehouden? Op welke manier kunt u de sporters die zullen meedoen aan de World Winter Games een hart onder de riem steken bij het trainen en de voorbereidingen die ze komend jaar zullen treffen?
Ik weet dat in 2017 de Special Olympics World Winter Games in maart in Oostenrijk plaatsvinden. Ik zal mij inzetten om net zoals tijdens de voorbereiding van de World Summer Games in Los Angeles de sporters een hart onder de riem te steken. Afhankelijk van mijn agenda of die van de Staatssecretaris is het wellicht mogelijk om volgend jaar de Winter Games te bezoeken en de sporters persoonlijk aan te moedigen. Ik heb dat met veel plezier in Athene gedaan en ik hoop dit ook weer in Oostenrijk te kunnen doen.
Wat vindt u van het idee om komende World Winter Games in Oostenrijk met een delegatie van de regering onze sporters aan te moedigen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de alFitrah-moskee dubieus geld heeft ontvangen |
|
Ronald van Raak , Sadet Karabulut |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Utrechtse alFitrah-moskee dubieus geld heeft ontvangen?1
In zijn algemeenheid doe ik geen uitspraken over concrete casuïstiek. Ik wijs u in dit verband op de antwoorden op vragen van de Utrechtse gemeenteraad waarin het college van Burgemeesters en Wethouders aangeeft dat hen bekend was dat er in het verleden sprake is geweest van een financieringsrelatie tussen Al Fitrah en een Koeweitse instelling.
De geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst verhindert het bekendmaken van informatie over individuele personen of instellingen, waaronder de vraag of er al dan niet onderzoek heeft plaatsgevonden naar een persoon of instelling. De gemeente Utrecht is sinds voorjaar 2014 op de hoogte van donaties aan Al Fitrah vanuit Koeweit. Verder worden er in het openbaar geen mededelingen gedaan over concrete gevallen door de veiligheidsdiensten. De AIVD doet onderzoek naar personen en organisaties die vanwege hun gedragingen een bedreiging vormen van de nationale veiligheid.
Klopt het dat de geldstromen van de alFitrah-moskee zijn gecontroleerd door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de belastingdienst? Zo ja, zijn er eerder verdachte transacties geconstateerd? Zo nee, waarom vond er geen controle plaats?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de alFitrah-moskee contacten met de Revival of Islamic Heritage Society (RIHS) uit Koeweit onderhield toen deze stichting nog op de sanctielijst van het Amerikaans Ministerie van Financiën stond? Zijn deze contacten opgemerkt door de veiligheidsdiensten en zijn er maatregelen genomen? Zo nee, waarom waren de veiligheidsdiensten hier niet van op de hoogte?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze is de gemeente Utrecht op de hoogte gebracht van de donaties uit Koeweit aan alFitrah? Heeft dit gevolgen gehad voor de samenwerking tussen de gemeente en de alFitrah-moskee? Is hierover contact geweest tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de veiligheidsdiensten en de gemeente Utrecht?
Zie antwoord vraag 1.
Welke actie gaat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tegen de alFitrah-moskee nemen?2
Het Rijk heeft een ondersteunende functie daar waar het gaat om het versterken van de kennis- en informatiepositie en het fungeren als gesprekspartner met de gemeente over actuele vraagstukken, dilemma’s en mogelijke handelingsperspectieven. In dat kader heeft er ook een expertmeeting plaatsgevonden tussen gemeente, politie en SZW over Al Fitrah om de drie-sporen-aanpak verder door te ontwikkelen. Tevens heeft de Minister van SZW contact gehad met de burgemeester van Utrecht over de zorgelijke geluiden rond de Al Fitrah moskee.
Welke gevolgen heeft de uitspraak van de Tweede Kamer, dat Nederlandse gebedshuizen niet langer vanuit Saudi-Arabië, Koeweit en Qatar mogen worden gefinancierd, voor de alFitrah-moskee? Bent u bereid om deze geldstromen bij alle Nederlandse gebedshuizen snel te blokkeren?3
Over de uitvoering van de motie Karabulut/Potters informeer ik u via de uitwerking van de salafismebrief waarin het kabinet tevens ingaat op de 9 moties over salafisme. Deze brief kan de Tweede Kamer dit voorjaar tegemoet zien.