Het doodvonnis voor de Egyptische oud-president Mohammed Morsi |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel uit Trouw genaamd «Storm van kritiek na doodvonnis Morsi»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de eerste democratisch gekozen president van Egypte ter dood is veroordeeld? Vindt u dat hier sprake is van een politieke afrekening? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt de terdoodveroordeling van oud-president Morsi en andere leden van de Moslimbroederschap verontrustend. De verdachten hebben recht op cassatie. Het vonnis van het Egyptisch Hof van Cassatie zal beslissend zijn.
Bij elke procesgang hebben de aangeklaagden recht op een onafhankelijk onderzoek en een eerlijk proces. Conform internationaal recht is het de verantwoordelijkheid van de Egyptische rechterlijke macht om ervoor te zorgen dat het proces eerlijk verloopt. Politieke overwegingen mogen geen rol spelen.
Deelt u de mening dat de executie van een democratisch verkozen staatshoofd feitelijk de executie van een democratie is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft de Nederlandse regering zich niet openlijk tegen de doodstraf van de heer Morsi uitgesproken? Is de Nederlandse regering bereid dit zo spoedig mogelijk te doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft bilateraal zijn zorgen over de recente doodsvonnissen in Egypte overgebracht. Waar opportuun wordt dit ook aangekaart via de EU en de VN.
Is de Nederlandse regering bereid het niet alleen bij woorden te laten maar alles in het werk te stellen om te voorkomen dat oud-president Morsi wordt geëxecuteerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Staat de Minister van Buitenlandse Zaken nog steeds achter zijn uitspraak over het doodvonnis van de Nederlander Ang Kiem Soei in Indonesië: «De regering heeft alle mogelijke middelen ingezet om de Indonesische autoriteiten ertoe te bewegen de executie af te gelasten, juridisch, diplomatiek en politiek, bilateraal en in Europees verband. Nederland is en blijft principieel tegen de doodstraf en de uitvoering ervan. Het is een wrede en onmenselijke straf, die staat voor een onacceptabele ontkenning van menselijke waardigheid en integriteit. Nederland zal zich blijven inzetten voor het tegengaan van de doodstraf, in Indonesië en overal ter wereld.»?2 Zo ja, waarom is daar in het geval van de heer Morsi dan niet naar gehandeld?
Wat heeft de Nederlandse regering juridisch gedaan en wat gaat de Nederlandse regering juridisch doen om de Egyptische autoriteiten ertoe te bewegen de executie van de heer Morsi af te gelasten?
Wat heeft de Nederlandse regering diplomatiek gedaan en wat gaat de Nederlandse regering diplomatiek doen om de Egyptische autoriteiten ertoe te bewegen de executie van de heer Morsi af te gelasten?
Wat heeft de Nederlandse regering politiek gedaan en wat gaat de Nederlandse regering politiek doen om de Egyptische autoriteiten ertoe te bewegen de executie van de heer Morsi af te gelasten?
Wat heeft de Nederlandse regering bilateraal gedaan en wat gaat de Nederlandse regering bilateraal doen om de Egyptische autoriteiten ertoe te bewegen de executie van de heer Morsi af te gelasten?
Wat heeft de Nederlandse regering in Europees verband gedaan en wat gaat de Nederlandse regering in Europees verband doen om de Egyptische autoriteiten ertoe te bewegen de executie van de heer Morsi af te gelasten?
Is de Nederlandse regering bereid om (net als bij het doodvonnis van Ang Kiem Soei in Indonesië) Zijne Majesteit de Koning contact op te laten nemen met het Egyptische staatshoofd betreffende het doodvonnis van de heer Morsi? Zo nee, waarom niet?
Heeft de Minister-President al contact gehad of gaat hij binnenkort contact opnemen met de Egyptische president Abdul Fatah al-Sisi betreffende het doodvonnis van de heer Morsi? Zo nee, waarom niet?
Heeft de Minister van Buitenlandse Zaken al met zijn Egyptische collega over het doodvonnis van de heer Morsi gesproken of gaat hij dat binnenkort doen? Zo nee, waarom niet?
Is de Minister van Buitenlandse Zaken bereid een speciale gezant naar Egypte te sturen om het doodvonnis van de heer Morsi bij de autoriteiten aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Met welke landen die de doodstraf hanteren onderhoudt Nederland economische, diplomatieke en politieke betrekkingen?
Volgens cijfers van de Verenigde Naties zijn er wereldwijd 46 landen of gebieden die de doodstraf nog hanteren.4 Nederland onderhoudt met alle landen ter wereld op enigerlei wijze economische, diplomatieke of politieke betrekkingen. Het hebben van betrekkingen is juist van waarde om o.a. een dialoog over de mensenrechtensituatie te kunnen voeren met het betreffende land.
Welke gevolgen heeft het doodvonnis van oud-president Morsi voor de politieke, diplomatieke en economische betrekkingen tussen Nederland en Egypte?
Het kabinet acht het van belang dat Nederland brede betrekkingen met Egypte blijft onderhouden waarbij niet alleen sprake is van economische relaties maar ook een constructief-kritische dialoog plaatsvindt over mensenrechtenkwesties zoals de doodstraf.
Is de Nederlandse regering bereid om proactief het doodvonnis van oud-president Morsi aan te kaarten bij mevrouw Mogherini, de Hoge Vertegenwoordiger van de EU voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid? Zo nee, waarom niet?
Is de Nederlandse regering bereid om proactief het doodvonnis van oud-president Morsi aan te kaarten bij de Verenigde Naties? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat behalve tegen oud-president Morsi ook tegen meer dan 1.500 Egyptische burgers doodstraffen zijn uitgesproken? Vindt u dit niet een politieke zuivering in de vorm van een massa-executie? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u doen zodat deze massa-executie kan worden afgewend?
Bent u bereid deze vragen uiterlijk op 1 juni 2015 te beantwoorden, aangezien het doodvonnis op 2 juni 2015 mogelijk door de rechter definitief wordt gemaakt?
Het is niet haalbaar gebleken om de vragen uiterlijk op 1 juni 2015 te beantwoorden.
Leeftijdsdiscriminatie bij subsidieverstrekking voor zonnepanelen |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Te oud voor subsidie»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de kredietnormen van stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn) geen mogelijkheid biedt aan 75 plussers om subsidie te ontvangen voor de aanschaf van zonnepanelen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Er is sprake is van een misverstand over de financieringsvorm die de stichting SVn biedt aan particulieren. De stichting SVn verstrekt alleen leningen aan particulieren; er worden vanuit de stichting geen subsidies verstrekt.
In het artikel gaat het over de aanschaf van zonnepanelen met een zogenoemde Duurzaamheidslening, die beschikbaar is voor inwoners van de provincie Overijssel. Ook in veel andere gemeenten en provincies wordt deze lening aangeboden. De Duurzaamheidslening is een consumptief krediet. Dit betekent dat de lening «blanco» wordt verstrekt; zonder dat er een onderpand (zoals een hypotheek) tegenover staat.
De meeste geldverstrekkers hanteren bij een consumptief krediet een leeftijdsgrens van tussen de 65 en 73 jaar. SVn hanteert voor de Duurzaamheidslening een leeftijdsgrens van 75 jaar. Op dit moment geldt voor alle consumptieve leningen die SVn aanbiedt een leeftijdsgrens van 75 jaar.
Bent u van mening dat ook zonnepanelen op daken van 75 plussers belangrijk zijn op weg naar een duurzaam Nederland en het realiseren van de doelen uit het energieakkoord? Zo niet, waarom niet?
Natuurlijk wil ik graag dat 75-plussers hun eigen woning verduurzamen. Dat is hier feitelijk ook niet de kwestie. De kwestie is dat men geen consumptief krediet kan afsluiten. Met de Duurzaamheidslening wordt het voor meer mensen mogelijk om duurzame maatregelen te treffen. Het betreft hier een laagrentende lening, zodat je ook zonder spaargeld maatregelen kunt treffen. Echter, een consumptief krediet moet worden terugbetaald. In het geval van de Duurzaamheidslening gebeurt dit in 10 of 15 jaar (afhankelijk van de hoogte van de lening). Mensen die een lening willen afsluiten, moeten daarom voldoen aan een aantal voorwaarden zodat zij geen onverantwoorde lening afsluiten en zodat SVn een redelijke zekerheid heeft dat de lening wordt terugbetaald.
Welke actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat ook 75 plussers de mogelijkheid krijgen om met subsidie zonnepanelen aan te schaffen, zoals ieder ander?
Het gaat niet om een subsidie, maar om een lening. Daarbij gelden andere normen. Ik zal geen actie ondernemen richting de stichting SVn om de leeftijdsgrens voor het product Duurzaamheidslening aan te passen. Ik ga niet over de productvoorwaarden van de Duurzaamheidslening van de stichting SVn. SVn heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid.
De provincie Overijssel heeft ook subsidie beschikbaar voor energiebesparing aan woningen: de Duurzaamheidspremie. Ik begrijp van de provincie Overijssel dat daarbij geen leeftijdsgrenzen worden gehanteerd.
Naar mijn mening is er geen sprake van leeftijdsdiscriminatie aangezien een geldverstrekker bij het afgeven van een lening criteria kan hanteren om zekerheid te houden over de terugbetaling van leningen aan de geldverstrekker. SVn hanteert een hoge leeftijdsgrens voor het afgeven van in dit geval een Duurzaamheidslening. Het is aan SVn om af te wegen wat als een acceptabel risico wordt beschouwd.
Bent u van mening dat het uitsluiten van 75 plussers bij het verstrekken van subsidie voor zonnepanelen leeftijdsdiscriminatie is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Gezondheid boeren bedreigd door pesticiden’ |
|
Henk Leenders (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gezondheid boeren bedreigd door pesticiden»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van Greenpeace over de gevolgen van pesticidegebruik in de landbouw?
In de brief van 18 februari 20142 bent u geïnformeerd over het advies van de Gezondheidsraad over risico’s van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden. Ik heb u gemeld dat de Gezondheidsraad constateert dat onder de beroepsgroep agrariërs in binnen- en buitenland veel epidemiologisch onderzoek is verricht en dat daarbij geregeld associaties zijn gevonden tussen de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen en het optreden van uiteenlopende gezondheidseffecten. Vooral voor de ziekte van Parkinson en voor leukemie bij kinderen van agrariërs zijn die bevindingen consistent. De Gezondheidsraad constateert echter ook dat de buitenlandse bevindingen niet zo maar naar de Nederlandse situatie zijn door te trekken en dat de onderzoeksresultaten uit eigen land dateren van enige tijd geleden.
Het kabinet neemt de gezondheid van de bevolking zeer serieus en het advies van de Gezondheidsraad vormde voor het kabinet aanleiding om de voorstellen in het advies van Gezondheidsraad over te nemen, waaronder het uitvoeren van een meerjarig blootstellingsonderzoek onder omwonenden. In de brief van 18 mei 20153 heb ik u over de stand van zaken daarvan geïnformeerd.
Is het waar dat de Gezondheidsraad vorig jaar heeft geconcludeerd dat er sterke aanwijzingen zijn dat gewasbeschermingsmiddelen bij agrariërs aandoeningen aan het zenuwstelsel kunnen veroorzaken en dat gewasbeschermingsmiddelen bij het nageslacht van agrariërs kinderleukemie kunnen veroorzaken? Wat is uw oordeel over de conclusies van de Gezondheidsraad?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er nog geen gevolg is gegeven aan het verzoek van de Gezondheidsraad aan het kabinet om aanvullend onderzoek te doen? Is het waar dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dit onderzoek in voorbereiding heeft? Wat is de reden dat het onderzoek zo lang op zich laat wachten?
Zoals beschreven in de brief van 18 mei 2015 is het RIVM bezig met de voorbereiding van een meerjarig blootstellingsonderzoek. Hiermee wordt gevolg gegeven aan het advies van de Gezondheidsraad.
Het blootstellingsonderzoek is wetenschappelijk complex en de maatschappelijke relevantie is groot. Het is van groot belang dat de uitkomsten van het onderzoek op draagvlak kunnen rekenen en niet ter discussie staan. Dit vergt een zorgvuldige voorbereiding. Het RIVM heeft als onderdeel van deze voorbereiding een consortium gevormd van onderzoeksinstituten. Daarnaast heeft het RIVM een structuur opgezet om maatschappelijke organisaties (zoals omwonenden, producenten van gewasbeschermingsmiddelen, agrarische sector) te betrekken bij het blootstellingsonderzoek. De onderzoeksopzet die het genoemde consortium heeft uitgewerkt, is positief beoordeeld door onafhankelijke internationale deskundigen en door de betrokken maatschappelijke organisaties. De vervolgstap is nu uitvoering geven aan de onderzoeksopzet, te beginnen dit najaar met de eerste veldmetingen van achtergrondconcentraties in de omgeving. Volgens de planning zijn in 2018 de resultaten van het gehele onderzoek bekend. Zoals aangekondigd in de brief van 18 mei 2015 zult u in juni 2016 weer geïnformeerd worden over de stand van zaken.
Het blootstellingsonderzoek richt zich primair op de blootstelling die omwonenden vanuit de omgeving kan bereiken. Met deze aanpak wordt inzicht verkregen in de blootstelling van agrariërs voor zover die deelnemen als omwonenden.
Bent u voornemens om het RIVM te vragen snel met het vervolgonderzoek te starten? Zo nee, waarom niet? Wanneer verwacht u dat de uitkomsten van het vervolgonderzoek gereed zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Slavernij en kinderarbeid in steengroeves |
|
Joël Voordewind (CU), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzendingen van de Keuringsdienst van Waarde1 over de herkomst van grafstenen en het rapport Rock Bottom – Modern Slavery and Child labour in South Indian granite Quarries?2
Ja.
Bent u bereid om met Nederlandse bedrijven en brancheorganisaties in de graniet- en grafstenensector in gesprek te gaan om hen aan te zetten tot actieve due diligence met betrekking tot het bestrijden van slavernij en kinderarbeid en het verbeteren van de arbeidsomstandigheden?
Ja, daar ben ik toe bereid. De winning van natuursteen is in de Sector Risico Analyse (SRA) van KPMG aangemerkt als een activiteit met verhoogd risico op onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden binnen de bouwsector, detailhandel en groothandel. Deze drie sectoren zijn binnen de SRA als prioritair benoemd. Ik ben in gesprek met de desbetreffende brancheorganisaties over de ondersteuning die de overheid kan bieden aan de sectoren om te komen tot IMVO afspraken, waaronder afspraken over het bestrijden en voorkomen van slavernij en kinderarbeid binnen hun productieketens en het verbeteren van arbeidsomstandigheden.
Ook zal ik deze sectoren activeren om hun responsibility to respect in te vullen en een multi stakeholderdialoog op te zetten. Hierbij zoek ik samenwerking met bestaande IMVO initiatieven op dit terrein. Zo heeft bijvoorbeeld The Forest Trust (TFT) een Responsible Stone programma op het gebied van de winning van natuursteen; het bestrijden van schending van arbeids- en mensenrechten is onderdeel van dit programma (http://www.tft-earth.org/wp-content/uploads/2015/03/About-the-TFT-Responsible-Stone-Programme.pdf en http://www.duurzamenatuursteen.nl/).
Bent u bereid de slavernij en kinderarbeid in granietgroeves die onder meer aan westerse bedrijven leveren tijdens uw komende bezoek aan India aan de orde te stellen bij uw Indiase collega’s en samen initiatieven te nemen om deze misstanden te bestrijden?
Het belang van het nemen van verantwoordelijkheid door zowel het Nederlandse als het Indiase bedrijfsleven om kinderarbeid uit te bannen, zal aan de orde komen tijdens het bezoek aan India. Een moment waarop hierover gesproken kan worden, is tijdens het India-Dutch platform on Corporate Social Responsibility, dat ik tijdens de reis zal lanceren. Dit is een Platform waarin Indiase en Nederlandse bedrijven, maatschappelijke organisaties en de beide overheden ervaringen uitwisselen over maatschappelijk verantwoord ondernemen en hoe bedrijven dit doen. Bedrijven kunnen van elkaars aanpak leren op diverse thema's, als ketenverantwoordelijkheid, anti-corruptie, milieu impact, gedwongen en kinderarbeid, gender, maar ook hoe invulling wordt gegeven aan de Indiase regel dat bedrijven twee procent van hun winst aan sociale ontwikkeling moeten besteden.
Hoe bent u van plan te bevorderen dat er in drie risicosectoren uit de «MVO Sector Risico Analyse» waarin natuursteen wordt gebruikt of verhandeld (bouw, groothandel en detailhandel) afspraken worden gemaakt over het voorkomen en bestrijden van schending van arbeids- en mensenrechten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de rijksoverheid en andere overheden die graniet uit India (of elders) gebruiken voor onder meer gebouwen, monumenten en bestrating, schending van arbeidsrechten als beschreven in het rapport voorkomen en bestrijden? Hoe gaat u andere overheden zoals gemeenten, provincies en waterschappen hier op aanspreken?
Sinds begin 2013 worden bij alle grote opdrachten van het rijk de zogenaamde internationale sociale voorwaarden (ISV) toegepast, tenzij er in een specifiek geval redenen zijn om daarvan af te zien. Deze voorwaarden verplichten opdrachtnemers die op aanbestedingen inschrijven waarbij sprake is van risico’s op schendingen van de mensenrechten tot het treffen van maatregelen om deze schendingen te voorkomen of bij voorkeur uit te bannen.
Op dit moment zijn voor een aantal productgroepen zoals catering (koffie en thee), drankautomaten (cacao), bedrijfskleding (textiel) en bloemen door het kabinet aanvullende ISV geformuleerd. In die gevallen moeten opdrachtnemers ook risico’s op schending van een aantal specifieke normen, zoals veiligheid en gezondheid op de werkplek en leefbaar inkomen, meenemen.
In 2014 is de toepassing van de ISV binnen de rijksinkoop geëvalueerd. Een belangrijke aanbeveling in het evaluatierapport is om de ISV in lijn te brengen met de OESO-richtlijnen. Ik heb aan de Kamer toegezegd om met betrekking tot de inkopen door het rijk na te gaan op welke wijze dat kan geschieden. Nadat het in lijn brengen van de ISV met de OESO-richtlijnen is doorgevoerd, betekent dit dat in principe alle aan een bepaald product of dienst verbonden risico’s meegenomen zullen worden in het bestek of programma van eisen. Het onderscheid tussen de huidige generieke en aanvullende voorwaarden komt hiermee dan te vervallen.
Een andere aanbeveling in het evaluatierapport is om de uniforme toepassing van de ISV in alle sectoren van de overheid en semioverheid te stimuleren. Deze aanbeveling zal worden meegenomen in het plan van aanpak duurzaam inkopen dat tijdens het AO Duurzaam Inkopen op 5 februari jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 299) door Staatssecretaris Mansveld aan de Kamer is toegezegd.
Vindt u dat er gezien de ernst van de kwestie in India onderzoek moet worden gedaan naar de arbeidssituatie bij leveranciers voor recente en lopende opdrachten op het gebied van graniet, waaruit ook aanbevelingen voor de betrokken bedrijven en inkopende overheid voortvloeien?
Het kabinet verwelkomt het onderzoek van de Landelijke India Werkgroep en beschouwt dit als een belangrijk signaal dat wordt meegenomen in de besprekingen over IMVO afspraken in de genoemde bedrijfssectoren. Ik acht die actie belangrijker dan het verrichten van meer onderzoek.
Bent u van mening dat de uitzendingen van de Keuringsdienst van Waarde en het rapport «Rock Bottom» extra aanleiding zijn om de aanbevelingen van het in januari 2015 aan de Kamer aangeboden rapport «Evaluatie sociale voorwaarden Rijksinkoopbeleid» volledig uit te voeren? Bent u bereid om de Kamer hierover te informeren voorafgaand aan het Algemeen overleg voorzien op 3 juni aanstaande?
De uitzendingen van de Keuringsdienst van Waarde en het rapport «Rock Bottom» laten zien dat er nog veel verbeterd kan worden, Het kabinet neemt deze signaleringen serieus. In de kabinetsreactie naar aanleiding van de evaluatie is aangegeven dat zal worden nagegaan op welke wijze de aanbevelingen kunnen worden overgenomen. Onderdeel daarvan is het uitvoeren van een aantal pilotaanbestedingen door het rijk. Deze aanbestedingstrajecten komen eind dit jaar tot een einde. De opgedane ervaringen bij zowel de aanbestedende diensten als bij de betrokken marktpartijen worden verwerkt in het inkoopkader voor de internationale sociale voorwaarden voor de rijksoverheid. Zoals ook in het rapport wordt geadviseerd en de Minister voor Wonen en Rijksdienst u heeft gemeld in zijn brief van 30 januari jl., zal de implementatiedatum gelijk getrokken worden met de ingangsdatum van de nieuwe Europese richtlijn voor aanbestedingen in april 2016.
Hoe hebt u de toezegging gestand gedaan om in gesprek te gaan met gemeenten, provincies en waterschappen om sociaal verantwoord inkopen te bevorderen, onder meer door middel van de «Toolkit Kinderarbeidvrij inkopen door overheidsinstanties» van de Stop Kinderarbeid coalitie?
PIANOo, expertisecentrum aanbesteden, spant zich in om de internationale sociale voorwaarden breder bekend en toegepast te krijgen. In dit kader zijn in 2014 twee praktische kennissessies georganiseerd voor overheidsinkopers waarbij inkopers van de medeoverheden goed vertegenwoordigd waren. In deze sessies is uitgebreid stilgestaan bij de beschikbare tools en is ook de «Toolkit Kinderarbeidvrij inkopen door overheidsinstanties» gepresenteerd.
Daarnaast heeft op 17 november 2014 een rondetafelbijeenkomst plaatsgevonden georganiseerd door de ministeries van BZK, BZ en SZW en PIANOo, waarbij gesproken is met een aantal inkopers en beleidsmedewerkers van verschillende gemeentes en een provincie over de mogelijkheden om medeoverheden beter te betrekken bij het inkoopbeleid op het terrein van de internationale sociale voorwaarden.
Begin 2015 heeft PIANOo een vereenvoudigde handleiding internationale sociale voorwaarden ontwikkeld, en is daarnaast op dit moment bezig met MVO Nederland een nieuwe versie van de MVO Risico checker speciaal voor overheidsinkopers te ontwikkelen. Bij de ontwikkeling van beide instrumenten zijn overheidsinkopers van medeoverheden gevraagd input te leveren.
Op de website van PIANOo verschijnen met enige regelmaat artikelen in het kader van internationale sociale voorwaarden, zo is er o.a. in april 2014 een artikel verschenen over de «Toolkit Kinderarbeidvrij inkopen door overheidsinstanties». De toolkit zelf is ook te vinden op de website.
Bent u bereid de bovenstaande vragen vóór aanvang van uw werkbezoek aan India te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Toename overgewicht in achterstandswijken’ |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het verschenen abstract van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) «Proportion of overweight and obese males and females to increase in most European countries by 2030»?1
De toename van overgewicht in Europa is een zorgwekkende ontwikkeling. Daarom is en blijft de inzet op een gezond gewicht een prioriteit in het preventiebeleid. Hoewel de trends die de WHO presenteert met voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden, sluiten deze voor Nederland aan bij de huidige ambitie uit het Nationaal Programma Preventie «Alles is Gezondheid», de stabiliserende ontwikkelingen die de VTV 2014 van het RIVM aangeeft en de inzet via bestaande programma’s. Deze inzet komt onder meer tot uitdrukking in programma’s als Jongeren Op Gezond Gewicht (JOGG), de inzet op een sluitende ketenzorg van overgewicht en obesitas bij kinderen via Care4Obesity en het stimuleringsprogramma «Gezond in de stad».
De beschikbaarheid en kwaliteit van data is in dit onderzoek niet nader vergeleken tussen de landen. Over het algemeen is in Nederland de beschikbaarheid en kwaliteit van data op het gebied van overgewicht relatief goed, al betreffen het voornamelijk zelfgerapporteerde gegevens. De schattingen die de WHO voor 2030 heeft gedaan zijn voor Nederland echter gedaan op basis van slechts drie datapunten. Hierbij kan afgevraagd worden hoe de projectie uit zou pakken als een langere tijdreeks, bijvoorbeeld op basis van de gezondheidsenquête van het CBS, gebruikt zou worden. UK Health Forum, die de toekomstprojecties voor de WHO heeft uitgevoerd, gaat dit komende periode onderzoeken. Hierover vindt overleg plaats met het CBS en RIVM.
Kunt u aangeven hoe Nederland in vergelijking tot de andere onderzochte landen scoort op de punten beschikbaarheid en de kwaliteit van data, die in veel landen verbetering behoeven, en op het punt dat er meer gedaan moet worden op het gebied van preventie en het aanpakken van overgewicht en obesitas? Bent u tevreden met de positie van Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u gehoor geven aan de oproep van de onderzoekers dat overheden meer moeten doen om marketing, gericht op ongezond voedsel en een ongezonde leefstijl, te beperken? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Overgewicht is een complex maatschappelijk probleem waar veel partijen bij betrokken zijn. De oplossing voor dit probleem ligt daarom, zowel nationaal als lokaal, niet alleen bij de overheid. Door in te zetten op brede en integrale aanpak, kunnen de vele betrokken partijen op dit onderwerp op gepaste wijze verantwoordelijkheid nemen bij het stimuleren van een gezond gewicht en gezondere voedingskeuzes en het eenvoudiger maken van gezondere keuzes binnen productcategorieën.
Dit gebeurt in een aantal trajecten. Zo heeft de Minister van VWS een Akkoord gesloten met de producenten van levensmiddelen, supermarkten, horeca en catering om de samenstelling van het productaanbod te verbeteren, zoals zout, verzadigd vet en energie. Per productcategorie maken de betrokken sectoren afspraken over maximale hoeveelheden zout, verzadigd vet en calorieën.
Een onafhankelijke wetenschappelijke commissie beoordeelt of deze afspraken voldoende ambitieus zijn. Daarnaast worden veranderingen in samenstelling gevolgd door monitoring op productniveau en de brancheorganisaties gaan de naleving op de afgesproken maximumgehaltes na bij hun leden.
Bedrijven die het logo het Vinkje gebruiken op hun producten, zorgen ervoor dat hun producten binnen een productcategorie minder zout, verzadigd vet, transvetzuren, suiker, vezels, energie bevatten en maken daarmee de gezondere keuze eenvoudiger in die betreffende productcategorie. De producten met een Vinkje voldoen aan de door een onafhankelijke wetenschappelijke commissie opgestelde criteria. Deze criteria zijn nog strenger dan de afspraken die via het Akkoord worden gesloten. Zowel de criteria van het Vinkje als de normen die worden afgesproken in het kader van het Akkoord worden stapsgewijs strenger. Dit zijn voorbeelden van trajecten waarbij de levensmiddelenindustrie een actieve rol oppakt.
Bent u nog steeds van mening dat zelfregulering van de levensmiddelenindustrie het juiste antwoord is om overgewicht onder jongeren aan te pakken en een serieus halt toe te roepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Voldoet Nederland aan één van de adviezen om gezond voedsel voldoende beschikbaar te maken voor iedereen? Zo nee, wat gaat u doen om deze beschikbaarheid te verbeteren?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het artikel waarin prof. dr. Jaap Seidell constateert dat de WHO een te rooskleurig beeld schetst van de obesitas-werkelijkheid»?2
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 en 2 neem ik voorzichtigheid in acht bij het overnemen van de conclusies van de WHO. Ik deel de mening van prof. dr. Jaap Seidell dat de overgewichtproblematiek zich het sterkst aftekent in de wijken waar ook (andere) sociaaleconomische problemen het grootst zijn.
Hij geeft zelf ook als verklaring hiervoor dat in de wijken waar de sociaaleconomische verschillen het grootst zijn, diverse (andere) problemen samenkomen die het voor die inwoners lastiger maken om in te zetten op een gezonde leefstijl4.
Als langjarig doel is de ambitie om ook die verschillen tussen groepen inwoners niet groter te laten worden, of bij voorkeur kleiner te laten worden dan de verschillen van dit moment. Hierop wordt op verschillende wijzen ingezet: in 2014 is het stimuleringsprogramma «Gezond in de stad» van start gegaan. Dit programma loopt door tot en met 2017 en hiervoor is jaarlijks € 20 mln. extra aan financiële middelen beschikbaar gesteld. Aan dit programma doen 164 gemeenten mee. Naast de financiële ondersteuning krijgen gemeenten ondersteuning vanuit stichting Pharos en Platform31. Zij geven gemeenten advies op maat en ondersteunen hen door kennis over werkbare elementen en goede voorbeelden te delen via bijeenkomsten (regionaal dan wel landelijk).
Via het programma JOGG vinden de activiteiten in de grote en middelgrote gemeenten grotendeels plaats in de wijken met grote sociaaleconomische gezondheidsverschillen, juist omdat de overgewichtsproblematiek hier ook het grootst is. Hierbij wordt, in samenwerking met de diverse lokale partners en in afstemming met het programma «Gezond in de stad», ingezet op zowel de kennis over gezonde voeding, als ook het stimuleren van een gezondere leefstijl in de omgeving. De doelen van JOGG richten zich daarom op zowel een daling van de percentages overgewicht in de JOGG-wijken van 75 gemeenten, als ook op het stimuleren van een gezonde omgeving.
Het stimuleren van kennis over voeding wordt overigens niet alleen via het programma JOGG lokaal gestimuleerd, maar onder andere ook in specifieke domeinen via programma’s als de Gezonde School5.
Klopt het dat de uitspraak «Terwijl bijna heel Europa verder uitdijt, zijn wij over 15 jaar dus slanker» niet opgaat voor de mensen in Nederland die in buurten wonen met een lage sociaaleconomische status? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de door prof. dr. Jaap Seidell geconstateerde toenemende ongelijkheid tussen hoog- en laagopgeleid/hoge en lage sociaaleconomische status en hun (over)gewicht? Hoe kan het dat deze verschillen alleen maar groter worden? Kunt u in uw antwoord ook ingaan op de voldoende beschikbaarheid van gezond voedsel, maar zeker ook de kennis over gezonde voeding voor alle Nederlanders?
Zie antwoord vraag 6.
Behoeft het huidige beleid gericht op (de preventie van) overgewicht intensivering? Is het huidige beleid gericht op (de preventie van) overgewicht voldoende lokaal gericht? Zo ja, kunt u dat onderbouwen? Zo nee, welke verbetering is nodig, en welke acties worden hierop ondernomen?
De huidige inzet op een gezond gewicht is reeds geïntensiveerd in het begrotingsakkoord van 20136. Deze geïntensiveerde middelen hebben de mogelijkheid gegeven om verstevigd in te zetten op bestaande trajecten.
Hierbij is nadrukkelijk ingezet op lokale verantwoordelijkheid en lokale inzet.
Het programma JOGG en het programma Gezonde School zijn hier voorbeelden van. Dit blijkt inmiddels een aantal positieve resultaten op te leveren. Dit is gebeurd zowel in kwantitatieve en kwalitatieve zin: kwantitatief is bijvoorbeeld inmiddels meer dan een kwart van alle scholen in het onderwijs betrokken bij ondersteuning vanuit de Gezonde School aanpak en zijn in 83 gemeenten lokale partijen gezamenlijk aan de slag met de JOGG-aanpak. Kwalitatief zijn de eerste positieve, lokale effecten zichtbaar van deze aanpak, in steden als Dordrecht, Zwolle en Amsterdam7.
Daarnaast wordt, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6,7 en 8, sinds vorig jaar jaarlijks € 20 mln extra geïnvesteerd in het programma «Gezond in de stad». Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1 en 2 blijf ik door middel van deze programma’s geïntensiveerd inzetten op de preventie van overgewicht en obesitas.
Het bericht ‘Winkels in nood door roofklanten’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Winkels in nood door roofklanten»?1
Ja.
Klopt het, dat het aantal gevallen van winkeldiefstal ongeveer gelijk is gebleven aan het jaar ervoor en dat het drama waarschijnlijk velen malen groter is dan de officiële cijfers weergeven?
Uit voorlopige cijfers van het CBS over de jaren 2013 en 2014 blijkt een kleine daling van het aantal geregistreerde winkeldiefstallen.2 Het betrof 43.480 geregistreerde winkeldiefstallen in 2013 en 42.220 in 2014.
Aannemelijk is dat niet van alle winkeldiefstallen aangifte wordt gedaan, en de werkelijke aantallen kunnen dus hoger zijn. Het doen van aangifte is dan ook belangrijk.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling kan zijn dat winkeliers hun zaak moeten sluiten vanwege de hoeveelheid winkeldiefstallen en dat een schadepost van honderden miljoenen euro’s onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat winkeldiefstal en de daarmee samenhangende schade onacceptabel zijn. Samen met het bedrijfsleven en de koepel- en brancheorganisaties werkt mijn ministerie dan ook aan de aanpak van criminaliteit tegen het bedrijfsleven. Van de overheid mag worden verwacht dat zij daders opspoort en vervolgt. Het bedrijfsleven zelf heeft een belangrijke rol in de preventie. Ook deze preventie wordt door mijn ministerie op verschillende manieren ondersteund, bijvoorbeeld met de aanpak Veiligheid Kleine Bedrijven in 2013 en 2014, het faciliteren van overvaltrainingen, de (deel)financiering van specifieke maatwerkprojecten in 20153 en het Keurmerk Veilig Ondernemen.
Waarom zijn uit de praktijk steeds geluiden te horen dat winkeldiefstal geen prioriteit krijgt, terwijl u steeds aangeeft dat dit wel het geval is?
Winkeldiefstal heeft zeker prioriteit voor het Openbaar Ministerie (OM). Winkeldiefstal is één van de belangrijke zaakstromen binnen het zogeheten ZSM proces, waarbij zaken zo snel mogelijk en voorzien van een betekenisvolle interventie worden afgedaan. Voorts hanteert het OM sinds maart 2015 een vernieuwde strafvorderingsrichtlijn voor winkeldiefstal. Het gebruik van geprepareerde tassen of kleding, het gebruik van geweld bij betrapping en strooptochten zijn nu strafverzwarende elementen. In de vernieuwde richtlijn huis- en lokaalvredebreuk zijn ook sancties opgenomen tegen het overtreden van winkelverboden.
Daarnaast werken publieke en private partners, waaronder Detailhandel Nederland, nauw samen binnen het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing. Binnen dit platform is in 2013 afgesproken de aanpak te richten op een zestal hoofdthema’s, te weten cybercrime, fraude, afpersing, heling, transportcriminaliteit en mobiel banditisme. Door concentratie op deze laatste dadergroep wordt ook prioriteit gegeven aan een deel van de winkeldiefstallen.
Ook op lokaal niveau wordt door middel van samenwerking tussen de ondernemers, de gemeente, politie en OM ingezet op het voorkomen en aanpakken van criminaliteit tegen bedrijven en daarmee ook van winkeldiefstal.
Deelt u voorts de mening dat het niet de bedoeling is dat ondernemers geen aangifte doen omdat winkeldiefstal toch geen prioriteit heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen teneinde deze aangiftebereidheid te verhogen?
Aangifte doen heeft altijd zin en ik roep samen met de branche- en koepelorganisaties ondernemers op altijd aangifte te doen wanneer zij slachtoffer zijn geworden van criminaliteit. Voor winkeldiefstal bestaat een speciaal aangifteformulier en er kan aangifte worden gedaan zonder naar het bureau te hoeven komen. Daarnaast heeft het OM winkeliers uitgenodigd bij strafzittingen tegen winkeldieven om te laten zien dat aangifte doen loont.
Verder kunnen (de resultaten van) de hiervoor genoemde vernieuwde strafvorderingsrichtlijn voor winkeldiefstal en de ZSM werkwijze de aangiftebereidheid bevorderen. Dit geldt ook voor de aanwijzing voor de opsporing, waarin is vastgelegd dat zaken waarbij sprake is van een heterdaadsituatie altijd dienen te worden opgepakt. Dit geldt dus ook voor winkeldiefstal waarbij de winkelier of diens personeel de verdachte op heterdaad heeft aangehouden.
Tenslotte ontwikkelt de politie een dienstverleningsmonitor die structureel zal meten wat de waardering van burgers is van de dienstverlening van de politie, waaronder het opnemen van de aangifte. De eerste resultaten daarvan worden uiterlijk eind 2015 verwacht.
Gaat het nog steeds om winkeldiefstallen met verdachten uit voornamelijk Oost-Europa? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken?
De meest recente cijfers van het CBS over winkeldiefstallen die een opsplitsing bevatten naar de nationaliteit van de verdachten, zijn de cijfers over 2012 en de voorlopige cijfers over 2013.4 Daarbij worden verdachten vermeld uit Oost-Europese landen zoals Bulgarije, Litouwen, Polen en Roemenië. Uit deze cijfers blijkt dat het aandeel van de verdachten uit deze vier landen tezamen in 2012 ongeveer 12 procent en in 2013 ongeveer 13 procent van het totaal aantal registraties van verdachten uitmaakt. Dit is derhalve geen meerderheid.
Het overlijden van een bewoner van zorglocatie Het Hietveld en het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) daarnaar |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Klopt het dat de IGZ geen onderzoek heeft ingesteld naar het overlijden van een bewoner van zorglocatie Het Hietveld van zorginstelling Pluryn?1
Nee, dat is niet juist. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) is naar aanleiding van de melding van het overlijden van de cliënt een onderzoek gestart. Zie voorts mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven wat de overwegingen van de IGZ zijn geweest om de zorginstelling onderzoek te laten doen en zelf geen onderzoek in te stellen?
Wanneer de IGZ naar aanleiding van een melding een onderzoek start, dan geeft zij – conform de werkwijze zoals formeel vastgelegd in de Leidraad Meldingen (2013) – in beginsel de betrokken zorginstelling opdracht om, onder voorwaarden en eisen van de IGZ, eigen onderzoek te (laten) verrichten naar de gemelde calamiteit. Een belangrijke reden hiervoor is dat zorgaanbieders meer leren van een calamiteit als ze daar eigen onderzoek naar doen. Daarmee is de kans ook groter dat nieuwe calamiteiten voorkomen worden. In deze casus waren er bij de IGZ geen feiten en omstandigheden bekend om van dit uitgangspunt af te wijken. De IGZ heeft onder andere eisen gesteld aan de onafhankelijkheid van het onderzoek, de methodiek en het bij het onderzoek betrekken van de nabestaanden. Het Hietveld heeft bij het onderzoek een externe partij betrokken. Zie voorts het gecombineerde antwoord op de vragen 6 en 7.
Klopt het dat de familie van de overleden bewoner eerder melding maakte van het ongeluk op de woongroep dan de instelling?
De bewoner was vóór de calamiteit op 20 oktober 2014 gevallen. Volgens de instelling was er sprake van een valincident. Valincidenten hoeven volgens de Leidraad Meldingen niet aan de inspectie gemeld te worden.
De instelling meldde de calamiteit waarbij de cliënt op 22 oktober 2014 is overleden bij de inspectie op 5 november 2014. Vervolgens ontving de inspectie op 17 november 2014 een melding over de calamiteit van de familie van de overleden cliënt.
Aangezien het onderzoek niet is afgerond, kan ik hierover op dit moment geen nadere informatie verstrekken.
Klopt het dat er geen verklaring van een natuurlijke dood is afgegeven na het overlijden van de bewoner?
Nee, op 7 november 2014 is een verklaring van natuurlijk overlijden afgegeven.
Klopt het dat de zorginstelling geen melding heeft gedaan van het ongeluk, waardoor de bewoner hoogstwaarschijnlijk is overleden? Heeft de instelling überhaupt melding gemaakt van het overlijden van de bewoner? Kunt u een feitenoverzicht van meldingen rond het overlijden van deze bewoner geven?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer heeft de zorginstelling haar onderzoek opgeleverd, en wat was het oordeel van de IGZ over dit onderzoek?
De instelling heeft de onderzoeksresultaten en voorgestelde verbetermaatregelen op 8 januari 2015 ter beoordeling voorgelegd aan de IGZ. De IGZ oordeelde dat de analyse van de mogelijke oorzaak van de calamiteit onvoldoende was. De inspectie heeft vervolgens de bestuurder opgedragen om een nadere, meer diepgaande, analyse te laten uitvoeren met als doel om van daaruit te komen tot passende verbetermaatregelen om herhaling van de calamiteit te voorkomen. De IGZ heeft deze analyse inmiddels ontvangen. Aangezien het onderzoek nog loopt, kan ik hierover op dit moment geen nadere informatie verstrekken.
Conform het huidige beleid van de IGZ worden de rapporten van onderzoeken naar calamiteiten ondermeer vanwege privacyoverwegingen niet gepubliceerd. Uw Kamer ontvangt over het openbaarmakingsbeleid van de IGZ voor het zomerreces nog een brief, waarin wordt ingegaan op de motie van mevrouw Leijten over dit onderwerp (Kamerstuknummer 33 149 nr.28).
Op welke wijze heeft de zorginstelling in tweede instantie moeten aangeven hoe zij meer kon leren van wat er gebeurd was? Op welke inhoudelijke en organisatorische aspecten had dit betrekking? Kunt u het onderzoek van de instelling en het oordeel van de IGZ hierover openbaar laten maken?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het juist dat de IGZ daags na de uitzending van 8 december 2014 aan de zorginstelling het signaal afgeeft dat er vertrouwen is in de instelling, maar dat het onderzoek van de instelling naar het overlijden van de bewoner toch tekort schoot? Was zij wellicht te vroeg met haar oordeel?2
Naar aanleiding van onaangekondigd bezoek heeft de IGZ geconstateerd dat de locatie op een aantal punten nog niet in voldoende mate voldoet aan de getoetste normen en heeft vervolgmaatregelen geëist. Wel heeft de IGZ op grond van haar bevindingen tijdens het bezoek gezegd vertrouwen te hebben in de verbeterkracht van Het Hietveld. In haar reguliere toezicht kijkt de inspectie naar de kwaliteit en veiligheid van zorg als geheel. Het is mogelijk dat de IGZ na een bezoek vertrouwen heeft dat de kwaliteit en veiligheid van zorg in de instelling op orde is en dat er tegelijkertijd in een onderzoek naar individuele casuïstiek vragen of opmerkingen zijn. Dit was ook in deze casus het geval.
Wat vindt u ervan dat de zorginstelling breed, dus ook betrekking hebbend op de locatie voor bewoners met zeer ernstige gedragsproblemen, een paar jaar geleden besloot geen vast personeel meer in dienst te nemen maar enkel nog te werken met mensen met een tijdelijk contract?
Natuurlijk hebben zorgverleners recht op een veilige werkomgeving. En ook bewoners hebben uiteraard recht op een veilige woonomgeving. Hier moet de instelling voor zorgen. Mocht uit het toezicht van de inspectie blijken dat het personeelsbeleid van een instelling negatieve gevolgen heeft voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg, dan zal de inspectie daartegen optreden.
Erkent u dat veiligheid voor bewoners, maar zeker ook voor personeel, niet gebaat is bij onnodig veel flexibel personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 9.
Hoe vindt u dat Het Hietveld als werkgever heeft omgesprongen met drie medewerkers die betrokken waren bij een incident met een bewoner? Tot welke reactie geeft de uitspraak van de rechter inzake het ontslagtraject u aanleiding?4 5
Ik ga ervan uit dat de rechter in deze zaak een zorgvuldige afweging heeft gemaakt. Het is niet aan mij om over die uitspraak nog een oordeel te vormen. Meer in het algemeen geldt dat werkgevers dienen te handelen als een goed werkgever. Afgaande op de uitspraak van de rechter heeft de zorgaanbieder in deze casus in strijd gehandeld met haar verplichtingen als goed werkgever én in strijd met de uitspraak van de kantonrechter van 27 november 2013. Dat vind ik uiteraard zeer kwalijk.
Hoeveel meldingen heeft de IGZ van medewerkers van Het Hietveld ontvangen in de afgelopen vier jaar over onveilige situaties met bewoners en daarmee samenhangende onveilige werkomstandigheden? Hoe zijn deze meldingen beoordeeld en/of betrokken bij het besluit om geen eigen onderzoek te doen naar het overlijden van de bewoner?
Van medewerkers van Het Hietveld heeft de inspectie in 2014 en 2015 acht meldingen ontvangen, waarvan vier anoniem (in de periode 2011 – 2013 zijn bij de IGZ geen meldingen van medewerkers binnengekomen). Hieronder bevonden zich geen calamiteitenmeldingen. De meldingen zijn door de IGZ toegevoegd aan het inspectiedossier en betrokken bij onaangekondigd inspectiebezoek aan Het Hietveld. Deze meldingen zijn tevens door de IGZ betrokken bij haar risicobeoordeling van de onderhavige calamiteit.
Het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 mei 2015 |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kunt u de lijst «groene goederen» toesturen?1
Er is op dit moment nog geen vastgestelde lijst met «groene goederen». Hierover wordt vanaf juli 2014 in Genève onderhandeld tussen 17 WTO-leden, waaronder de EU. Lopende de onderhandelingen zijn de diverse voorstellen nog niet openbaar. Wel is duidelijk dat de producten, waarover gesproken wordt, vallen in de categorieën luchtvervuiling, beheer van afval, hernieuwbare energie en energiebesparing, waterzuivering, geluidsoverlast en «resource efficiency». De voorstellen bouwen voort op een lijst van oorspronkelijk 54 milieugoederen die door de APEC (Asia-Pacific Economic Cooperation) landen in 2012 is opgesteld. Tevens wordt besproken om aanverwante diensten onder het akkoord te laten vallen. Geloofwaardigheid («environmental credibility») en uitvoerbaarheid (voor de industrie en douane) zijn belangrijke criteria bij de nominatie van goederen en de samenstelling van de lijst die nu in voorbereiding is.
Hoeveel van de producten worden door Nederlandse bedrijven geproduceerd? Wat is de totale waarde van deze industrie?
Gezien het feit dat de lijst niet vaststaat, is nog geen uiteindelijk oordeel te geven over de omvang en waarde van de Nederlandse export in deze producten. Wel heeft de Europese Commissie studies laten verrichten naar de economische effecten van handelsliberalisatie van de 54 producten op de APEC-lijst en een eerdere groslijst van de EU met 165 producten. Voor de EU betrof de export van deze productcategorieën € 71 miljard respectievelijk € 146 miljard (8% van de totale EU export). De EU is wereldleider in export en import van groene goederen en diensten, gevolgd door China en andere APEC landen.
Wat is de waarde van de totale hoeveelheid export van deze producten en naar welke landen worden deze producten geëxporteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe worden de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven meegenomen in de onderhandelingen over het Groene Goederen handelsakkoord?
Het Nederlands bedrijfsleven wordt via de geëigende kanalen geraadpleegd over de belangen die het heeft (offensief en defensief). De Europese Commissie houdt verder regelmatig consultaties en «stakeholderbijeenkomsten» waar het bedrijsleven en maatschappelijke organisaties voor worden uitgenodigd.
De meest recente bijeenkomst met stakeholders vond plaats op 3 juni jl.
in Brussel. Hieraan namen hieraan ruim 200 deelnemers deel.
Wat zijn de verwachte economische effecten van dit handelsakkoord?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de verwachte effecten op klimaatverandering en milieuvervuiling van dit handelsakkoord?
De Europese Commissie voert op dit moment een «sustainability impact assessment» uit om te achterhalen wat de effecten van een dergelijk akkoord zijn op de economie, op de aanpak van milieuvraagstukken (waaronder klimaat) en op de bijdrage aan de millennium ontwikkelingsdoelen (MDGs) en de duurzame ontwikkelingsdoelen (sustainable development goals/SDGs). Concrete gegevens zijn op dit moment nog niet voorhanden en zijn afhankelijk van de uiteindelijke lijsten. Wel is de verwachting dat een groene goederenakkoord leidt tot betere markttoegang en goedkopere groene goederen en aanverwante diensten. Dit zal bijdragen aan een verbeterde aanpak van milieuvraagstukken, waaronder klimaat.
Wat is het belang van dit handelsakkoord voor de klimaatonderhandelingen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe ziet het besluitvormingsproces in de EU eruit voor dit handelsakkoord?
De voortgang en het onderhandelingsresultaat zullen worden besproken in de Raad Buitenlandse Zaken Handel op basis van het onderhandelingsmandaat van de Raad aan de Commissie van 8 mei 2014.
De Kamer zal hierbij steeds worden geïnformeerd over de Nederlandse inzet. Het streven is het akkoord dit najaar af te ronden om daarmee bij te dragen aan een succesvolle Klimaatconferentie (CoP 21 UNFCCC) in december in Parijs en de Ministeriële WTO Conferentie in Nairobi.
Een 100-jarige mevrouw die gemangeld wordt door het zorgstelsel |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat iemand die een indicatie voor 24-uurszorg voor palliatieve terminale zorg via een herindicatie van 24 uur zorg per dag naar 2 uur zorg per dag kan gaan?1
Uit het artikel blijkt dat het, tegen de verwachting van de directe zorgverleners van de betreffende mevrouw, gelukkig weer iets beter met haar gaat en dat ze in ieder geval geen palliatief terminale zorg meer nodig heeft. Het is gebruikelijk dat de hoeveelheid zorg door de aangewezen professional wordt aangepast naar wat er op dat moment passend is. Volgens het artikel houdt dit in dat de indicatie is teruggebracht van 70 uur per week (in de praktijk omgezet in 24 uurs zorg) naar ongeveer 28 uur per week (exclusief huishoudelijke hulp die inderdaad via de Wmo wordt verstrekt).
Waarom heeft de betreffende mevrouw een herindicatie van de wijkverpleging gekregen, terwijl de terminale palliatieve thuiszorg onder het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) viel? Hoe is te verklaren dat zij een herindicatie voor wijkverpleging kreeg?
In 2014 werd alle palliatief terminale zorg geïndiceerd door het CIZ, nadat de behandelend arts (in dit geval de huisarts) had aangegeven dat de ingeschatte verwachte levensduur minder was dan 3 maanden.
Vanaf 2015 is de palliatief terminale zorg voor mensen die op 31 december jl. nog een extramurale AWBZ-indicatie hadden onderdeel geworden van de aanspraak wijkverpleging (dat geldt ook voor nieuwe cliënten). De herindicatie is daarom in handen van de professionele inschatting van de wijkverpleegkundige.
Had het CIZ de indicatie niet gewoon moeten laten doorlopen? Kunt u uw antwoord toelichten? Klopt de indruk dat mevrouw «niet snel genoeg gestorven is»?2
Per 1 januari jl. valt de persoonlijke verzorging en verpleging die voorheen werd geleverd op basis van een extramurale AWBZ-indicatie onder de Zorgverzekeringswet en is afgesproken dat in 2015 de bestaande situaties worden geherindiceerd. Wanneer blijkt dat de indicatie niet meer aansluit op de zorgbehoefte, dan dient er een nieuwe indicatie te worden afgegeven. Juist ook in de nieuwe situatie is het zo dat we er naar streven dat mevrouw de zorg krijgt die bij haar situatie past.
Is het waar dat mevrouw of aangewezen is op een intramurale indicatie, welke in de vorm van een «volledig pakket thuis» kan worden ingezet, of aangewezen is op de combinatie van wijkverpleging en gemeentelijke zorg voor huishoudelijke verzorging? Erkent u dat de kans dus erg groot is dat haar zorg versnippert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Cliënten die een blijvende behoefte hebben aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, hebben toegang tot de Wlz. De Wlz-indicatie kan zowel intramuraal als extramuraal met een pgb, modulair pakket thuis (mpt) of volledig pakket thuis (vpt) worden verzilverd. Wanneer iemand niet aan de zorginhoudelijke criteria voldoet, is de cliënt aangewezen op zorg vanuit de Zorgverzekeringwet (Zvw) en/of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Ik heb eerder juist voor palliatieve zorg verpleging, verzorging en begeleiding integraal ondergebracht onder de Zorgverzekeringwet. Vanuit de wijkverpleging wordt een zorgplan opgesteld, waarin meerdere zorgverleners een rol kunnen spelen. Het behoort tot de professionele verantwoordelijkheid van de zorgverlener om de afstemming te zoeken met elkaar. Hierdoor moet versnippering worden voorkomen.
Hoe reageert u op de uitspraak van BTK Thuiszorg dat «mevrouw Van der Wal niet de enige is die dit overkomt»?
Met de overgang van verpleging en verzorging vanuit de AWBZ naar de Zvw, is een start gemaakt met het anders organiseren van de zorg, waarbij het accent meer ligt op zelfredzaamheid, ontzorgen en kwaliteit van leven. De indicatiestelling, die voorheen bij het CIZ lag, wordt nu door de wijkverpleegkundige zelf gedaan, waarbij zij breder kijkt dan alleen naar de zorgvraag van de cliënt.
Ik ben verbaasd over de uitspraak van BTK Thuiszorg. Het is namelijk altijd aan de professional om de zorg af te stemmen op de behoeften van de cliënt. Samen met de cliënt moet een zorgplan worden opgesteld, waarin de zorgvraag en de invulling van de zorg wordt opgenomen. Het behoort tevens tot de professionele verantwoordelijkheid van de zorgverler om in te schatten wanneer zorg uit andere domeinen noodzakelijk is en indien nodig de contacten te leggen met deze andere domeinen.
Waarom worden afgegeven indicaties voor palliatieve terminale thuiszorg niet gewoon verlengd? Sinds wanneer gebruikt het CIZ weer een einddatum voor een terminale indicatie?
Het CIZ gebruikt geen einddatum voor indicaties binnen de Wlz. Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 1 en 3 is de afspraak dat met de overgang van extramurale AWBZ-zorg naar de Zorgverzekeringswet wordt gekeken of de bestaande indicatie nog past bij de zorgbehoefte van de cliënt. Wanneer blijkt dat de indicatie niet meer aansluit op deze zorgbehoefte, dient er een nieuwe indicatie te worden afgegeven. In de praktijk zullen de meeste mensen met een «oude» palliatieve indicatie deze zorg behouden.
Hoeveel mensen hadden per 1 januari 2015 een indicatie voor palliatieve terminale thuiszorg? Is er voor deze mensen ook een herindicatieproces vanuit de wijkverpleging in werking getreden? Kunt u in kaart brengen of, en zo ja, welke herindicatie deze mensen hebben gekregen?
Gegevens uit de basisrapportage van het CIZ laten zien dat er per 31-12-2015 in totaal 4955 mensen met een geldige AWBZ-indicatie functiecategorie PTZ waren. Daarvan zijn 3990 indicaties vanuit de AWBZ naar andere domeinen over gegaan. Ik heb geen inzicht in hoeveel mensen met een PTZ indicatie zijn geherindiceerd en welke herindicatie deze mensen hebben gekregen. Wanneer er een herindicatie is gesteld door de professional, dient deze aan te sluiten op de zorgbehoefte van de betreffende cliënt.
Acht u het uitgesloten dat mensen tijdens de veranderingen per 1 januari 2015 – gelijk als mevrouw Van der Wal – in de problemen komen omdat niemand weet hoe te handelen? Zo nee, wat is er nodig om er voor te zorgen dat er geen mensen gaan zwerven in het zorgstelsel, en dat niemand verantwoordelijk is voor de zorg? Zo ja, hoe heeft het CIZ geregeld dat mensen met palliatieve terminale thuiszorg hun indicatie dan wel behouden, dan wel goed worden overgedragen aan de juiste instantie die de thuiszorg moet regelen?
Ik ben het oneens met de constatering dat niemand weet hoe te handelen en dat mensen gaan zwerven in het zorgstelsel. Palliatieve zorg thuis is zowel mogelijk voor mensen met een Wlz-indicatie als voor mensen die deze zorg betrekken vanuit de aanspraak wijkverpleging in de zorgverzekeringswet. In dit geval hoefde het CIZ niets te regelen, maar was het aan de betreffende zorgprofessionals om via een herindicatie tot passende zorg te komen. Dat is ook gebeurd. Ik vind wel dat kwetsbare mensen (en hun naasten) goed moeten worden begeleid en goede informatie moeten krijgen wat de veranderingen in de zorg voor hen betekenen. Ik kan niet beoordelen of dat in deze situatie voldoende is gebeurd.
Bent u tijdens u bezoek aan BTK Thuiszorg op de hoogte gesteld van deze problematiek? Zo ja, wat heeft u in de tussentijd ondernomen om de problemen op te (laten) lossen?3
Ik vermoed dat wordt gedoeld op een bijeenkomst met thuiszorg-, gezondheid- en welzijnsorganisaties in Twente, die plaatsvond op 24 november 2014 en de situatie van deze mevrouw was pas later aan de orde.
Het bericht dat de VS vasthouden aan een Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) met investeringsgeschillenbeslechtingsclausule (ISDS) |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht: «US rejects EU proposal for investment court, insists on retaining ISDS»?1
Ik heb op 17 april jl. met de Amerikaanse hoofdonderhandelaar USTR Michael Froman gesproken. Tijdens dit gesprek heeft hij aangegeven dat de discussie over investeringsbescherming ook in de Verenigde Staten speelt en er ook daar stemmen opgaan om het huidige systeem te verbeteren. Samen met de collega’s van Zweden, Denemarken, Frankrijk, Duitsland en Luxemburg heb ik voorstellen gedaan voor verbetering in het paper Improvements in CETA and beyond (bijlage bij Kamerstuk 21 501-02, nr. 1465). Op dit moment werkt de Europese Commissie deze voorstellen verder uit in samenwerking met de lidstaten en het Europees parlement. Zodra er een EU positie is, zullen de onderhandelingen met de Amerikanen op dit gebied worden hervat.
Is het waar dat de Amerikanen uw plan voor een Internationaal Hof voor Handel – in plaats van het beruchte ISDS – verwerpen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat betekent de verwerping van dit voorstel voor het onderhandelingsproces?
Zie antwoord vraag 1.
Is een TTIP-verdrag inclusief ISDS-clausule voor u aanvaardbaar? Laat u uw eigen voorstel voor een Internationaal Hof daarmee vallen? Hoe verhoudt zich dat tot de diverse moties die zijn aangenomen op dit punt?
Een investeringsbeschermingshoofdstuk in het TTIP-verdrag moet voorzien zijn van de nodige waarborgen voor het behoud van beleidsruimte, een transparante en onafhankelijke procedure voor het beslechten van investeringsgeschillen, inclusief een beroepsmechanisme. Ik heb daartoe voorstellen gedaan, inclusief een permanent hof die zijn overgenomen door Eurocommissaris Malmström als inzet voor TTIP en andere akkoorden. De motie die op dit punt is aangenomen (Kamerstuk 21 501-20, nr. 964) zie ik als ondersteuning van beleid.
Ziet u nog alternatieven voor een TTIP-verdrag zonder ISDS-clausule? Zo ja, welke?
In het onderhandelingsmandaat van de EU staat dat het opnemen van investeringsbescherming en ISDS in TTIP afhankelijk is van een goede oplossing voor de zorgen die bestaan rondom dit mechanisme. Hiervoor worden op dit moment concrete voorstellen nader uitgewerkt die in lijn zijn met de Nederlandse inzet. Deze voorstellen zullen worden besproken in de onderhandelingen met de VS, en we wachten de resultaten daarvan af.
Klopt het dat Frankrijk werkt aan een voorstel om ISDS te hervormen? Zo ja, kunt u de inhoud en vorderingen van dit voorstel toelichten? In hoeverre komt dit voorstel overeen met uw voorstel voor een Internationaal Hof voor Handel?
Het is duidelijk dat Frankrijk, net als Nederland, kijkt naar structurele hervormingen van het huidige mechanisme van investeringsbescherming. Het Franse voorstel richt zich hierbij op vier onderwerpen:2 het right to regulate;3 een institutioneel raamwerk voor een permanent hof voor investeringsgeschillen;4 eisen voor arbiters en transparantie van tribunalen; en5 de relatie tussen arbitrage en lokale rechtsmiddelen.
In grote lijnen zijn de Franse voorstellen in lijn met de Nederlandse inzet ten aanzien van ISDS en investeringsbescherming. Hierbij gaat het bijvoorbeeld over de kwaliteitseisen voor arbiters, betere bescherming van het right to regulate, de mogelijkheid voor staten om gezamenlijk bindende interpretaties te geven over een investeringsbeschermingsverdrag en het terugdringen van misbruik van het geschillenmechanisme dat daarbij hoort. Over een aantal andere voorstellen heeft Nederland nadere vragen, zoals over uitzonderingen op het beginsel van non-discriminatie, die het zouden toestaan buitenlandse investeerders anders te behandelen. Ook vereisen voorstellen als het opleggen van boetes bij frivole claims of het toestaan van claims bij schending van nationaal recht eerst nog nadere verduidelijking door Frankrijk. Daarbij is het Nederlandse uitgangspunt dat een gebalanceerd en gemoderniseerd investeringsbeleid nodig is dat ook als voorbeeld voor andere strategische onderhandelingen gebruikt kan worden.
Wat is uw reactie op het feit dat Eurocommissaris Malmström in eerste instantie niet de ambitie blijkt te hebben om een Internationaal Hof voor Handel op te nemen in TTIP? Klopt het dat Malmström de optie van een Internationaal Hof alleen op lange termijn haalbaar acht? Wat is daarop uw reactie?2
Eurocommissaris Malmström heeft de ambitie om tot de oprichting van een permanent hof te komen. Dit kan niet op korte termijn gerealiseerd worden en daarom doet Malmström tevens concrete voorstellen voor TTIP die op de kortere termijn beter te realiseren zijn, zoals een bilateraal beroepsmechanisme.
Wat zijn de gevolgen voor de onderhandelingen nu blijkt dat president Obama geen speciale bevoegdheid krijgt van de Amerikaanse Senaat om handelsverdragen af te sluiten met Azië en de EU?3
Dit is niet correct. Op 18 juni jl. heeft het Huis van Afgevaardigden een voorstel goedgekeurd om Obama meer bevoegdheden te geven om handelsverdragen af te sluiten (Trade Promotion Authority – TPA). Op 24 juni jl. heeft ook de Senaat haar goedkeuring gegeven. Het voorstel gaat nu naar Obama ter ondertekening.
Acht u het nog reëel dat TTIP binnen de ambtstermijn van Obama kan worden afgerond?
Ja, maar inhoud gaat boven snelheid. Als het niet lukt om tot een goed resultaat te komen in komende anderhalf jaar, dan heb ik liever langere onderhandelingen zodat we tot een goed akkoord kunnen komen.
Klopt het dat goedkeuring van TTIP überhaupt «bijzonder lastig» gaat worden, omdat het Congres zich nu tegen onderdelen van het verdrag kan verzetten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 8 is het voorstel voor TPA inmiddels goedgekeurd door het Congres.
De onvolledigheid van het Transparantieregister Zorg |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van VPRO-radioprogramma Argos van 2 mei j.l. waaruit blijkt dat het Transparantieregister Zorg niet alle betalingen van farmaceutische bedrijven aan ziekenhuizen en artsen vermeldt?1
In de uitzending van Argos komen punten rond het functioneren van het Transparantieregister Zorg aan bod, en punten rond de volledigheid van het Transparantieregister. Op deze beide punten wil ik kort ingaan.
Argos meldt dat het Transparantieregister niet gebruiksvriendelijk is, lastig te doorzoeken en onbekend bij de patiënt. Deze punten zijn ook naar voren gekomen in de evaluatie van het Transparantieregister Zorg, waar ik u bij brief van 16 december 2014 (Tweede Kamer 2014–15, 32 620, nr. 145) over heb bericht. Ik heb in die brief ook aangegeven dat de Stichting deze verbeterpunten voortvarend ter hand heeft genomen, om zo het register verder te verbeteren.
Daarnaast meldt Argos dat het Transparantieregister geen volledig beeld geeft van de financiële relaties tussen artsen en de farmaceutische industrie. Ik heb in mijn brief van 25 april 2013 (Tweede Kamer 2012–13, 32 620, nr. 145) aangegeven dat het register geen inzicht geeft in alle relaties tussen artsen/onderzoekers en farmaceutische bedrijven. Er zijn enkele uitzonderingen op de publicatieplicht om dubbelingen te voorkomen. Het register kijkt terug naar relaties in het voorgaande kalenderjaar, relaties uit het lopende jaar zijn niet zichtbaar. Daarnaast geeft het Transparantieregister geen inzicht in relaties als gevolg van wetenschappelijk onderzoek, omdat daarin reeds wordt voorzien door het openbare register van de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO). In het Transparantieregister Zorg zijn financiële relaties opgenomen waartegenover een zekere tegenprestatie staat, zoals dienstverlening of sponsoring.
Is het waar dat geld dat vanuit farmaceutische bedrijven wordt overgemaakt aan besloten vennootschappen (bv’s) van medici, medische uitgeverijen of communicatie/scholingsbureaus niet in verband gebracht wordt met de betrokken artsen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Farmaceutische bedrijven kunnen ook dienstverleningsovereenkomsten sluiten met besloten vennootschappen (bv’s).Wanneer een arts duidelijk verbonden is met een bv, dan dient deze dienstverlening op naam van de bv te worden gemeld in het Transparantieregister Zorg. Wanneer bekend is welke arts de betreffende dienst verleent, dan dient de dienstverlening (tevens) op naam van de betreffende arts te gebeuren.
Hoe vindt u het dat bv’s als CVGK, Medcon of Heart Beat grote bedragen, afkomstig van farmaceuten, doorsluizen naar medici zonder de medici of de reden van de donatie met naam te noemen? Hoe gaat u bewerkstelligen dat er wel echte transparantie komt?2
Deze bedrijven staan in het Transparantieregister Zorg, met dienstverleningen op naam van de bv’s. Deze dienstverleningen zijn ook op naam van de betrokken artsen gemeld. Dit soort financiële relaties behoort zowel op naam van de bv met wie de dienstverleningsovereenkomst is afgesloten als op naam van de arts die de dienst heeft uitgevoerd te worden gemeld, wat doorgaans ook gebeurt. Door het kritisch onderzoek dat Argos uitvoerde is wel een drietal omissies aan het licht gekomen. De betreffende partijen zijn hier door de Stichting op aangesproken en de omissies zijn inmiddels hersteld. Ik vind het belangrijk dat er blijvende aandacht is voor een zo groot mogelijke volledigheid van het Transparantieregister.
Hoe verklaart u dat het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) in 2012 bijna vijf miljoen euro van enkele farmaceutische bedrijven heeft ontvangen, terwijl in het register nog geen miljoen euro staat opgegeven?3
Ik vind niet dat het Transparantieregister Zorg faalt. Ik heb in mijn antwoord op vraag 1 geschetst dat niet alle relaties gemeld dienen te worden in het Transparantieregister. Zo is wetenschappelijk onderzoek van de meldingsplicht aan het Transparantieregister uitgezonderd. Argos meldt dit ook in haar uitzending. Klinisch wetenschappelijk onderzoek rond geneesmiddelen wordt veel in ziekenhuizen uitgevoerd. Het feit dat dit niet aan het Transparantieregister hoeft te worden gemeld is een belangrijke verklaring voor de verschillende bedragen die over het UMC Groningen en het VU medisch centrum in de uitzending van Argos worden genoemd.
Ook het VU medisch centrum (VUmc) ontving in 2012, volgens eigen opgaaf, meer dan vijf miljoen euro van farmaceuten, terwijl in het Transparantieregister slecht een fractie van dat bedrag wordt vermeld; hoe kunt u dit verklaren? Faalt het Transparantieregister in de praktijk?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het huidige Transparantieregister, op basis van vrijwilligheid en zonder controle van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), geen volledig en transparant beeld geeft van de geldstromen van farmaceutische bedrijven naar artsen?
Het huidige Transparantieregister, hoewel strikt genomen vrijwillig omdat er geen wettelijke plicht is voor het melden van deze financiële relaties, kent wel degelijk een verplicht karakter.
De verplichting om financiële relaties te melden is opgenomen in de Code Geneesmiddelenreclame (CGR) en is daarmee bindend voor de aangesloten partijen, waaronder zowel artsen als bedrijven.
Rondom deze regels is wel sprake van controle door de IGZ. Zij controleert echter niet de naleving van deze eigen regels van de sector, maar heeft een eigenstandige toezichttitel gebaseerd op artikel 94 van de Geneesmiddelenwet en de Beleidsregels gunstbetoon Geneesmiddelenwet. Daarmee heeft zij een eigen toezichtkader dat, hoewel de normering inhoudelijk overeenkomt, los staat van de zelfregulering en kan zij ingrijpen wanneer sprake is van oneigenlijke beïnvloeding of ongeoorloofd gunstbetoon. De gegevens uit het Transparantieregister zijn daarbij een belangrijk instrument.
Ik ben van mening dat, binnen de kaders die zijn gekozen voor het Transparantieregister (zie ook mijn antwoord op vraag 1), het register een goed beeld geeft van financiële relaties tussen artsen en farmaceutische bedrijven. Ik heb in een verslag schriftelijk overleg van 30 september 2014 (Tweede Kamer 2014–2015, 29 248, nr. 275) in antwoord op vragen van de PvdA-fractie laten weten dat na een controle door de IGZ is gebleken dat het Transparantieregister vrij volledig was voor dat jaar. Ik ben van mening dat gezien het groeiend aantal meldingen in volgende jaren het register steeds vollediger wordt. Ik vind het daarbij belangrijk dat er blijvende aandacht is voor een zo groot mogelijke volledigheid van het Transparantieregister.
Wat is de achterliggende gedachte van het register in zijn huidige vorm? Is het voor de patiënt bedoeld, of is het een middel om de farmaceutische industrie een beter imago te bezorgen? Is dit register op basis van vrijwilligheid, een register dat daadwerkelijk een volledig en transparant beeld laat zien en toont welke grote financiële belangen met betalingen door farmaceuten gemoeid zijn?
Het Transparantieregister Zorg is bedoeld om openheid te geven over financiële relaties tussen artsen en farmaceutische bedrijven, zodat iedereen die dat wil inzage kan krijgen in financiële relaties en bijvoorbeeld ook de patiënt desgewenst de besluiten van de arts in context kan plaatsen, kan zien of er sprake is van mogelijke belangenverstrengeling en daarover met de arts in de spreekkamer het gesprek kan aangaan. Ik ben van mening dat, binnen de kaders die voor het register gekozen zijn, het Transparantieregister een goed beeld geeft van de financiële relaties die artsen hebben met farmaceutische bedrijven.
Wat is uw reactie op het onderzoek ten behoeve van een thesis van een VU-student waaruit blijkt dat het Transparantieregister niet alleen onvolledig is, maar dat het voor patiënten en andere geïnteresseerden ook ontzettend moeilijk is om de relatie tussen professionals en farmaceuten te beoordelen (de informatie is summier en wanneer farmaceuten, zorgverleners of het Transparantieregister om meer informatie wordt gevraagd, wordt die niet vertrekt)?4 Is dit de transparantie die u voor ogen heeft?
Het onderzoek en de daaruit voortvloeiende aandachtspunten zijn mij bekend. Deze punten zijn ook naar voren gekomen in de evaluatie van het Transparantieregister Zorg, waar ik u bij brief van 16 december 2014 (Tweede Kamer 2014–15, 32 620, nr. 145) over heb bericht. Ik heb in die brief ook aangegeven dat de Stichting deze verbeterpunten voortvarend ter hand heeft genomen, om zo het register verder te verbeteren. Het Transparantieregister is uniek in zijn soort en is opgezet om de transparantie in de zorg afdoende te regelen. Het register is voor verbetering vatbaar en staat ook open voor suggesties en adviezen, opdat het register uiteindelijk voldoet aan de verschillende eisen die haar worden gesteld.
Wat vindt u er van dat na twee jaar van invoering blijkt dat het Transparantieregister onvolledig is, moeilijk te doorgronden voor patiënten en andere geïnteresseerden en gemiddeld slechts enkele tientallen bezoekers per dag trekt?
Zie antwoord vraag 8.
Is dit het soort transparantie dat u voor ogen heeft wanneer u spreekt over het zogenoemde «Jaar van de transparantie»? Hoe kan met een dergelijke vrijblijvendheid volgens u een werkelijk transparant beeld ontstaan over de beïnvloeding door farmaceutische bedrijven van artsen en ziekenhuizen?
In het kader van het Jaar van de Transparantie zet ik in op meer en betere informatie over de kwaliteit en kosten van zorg. Het Transparantieregister Zorg ziet daarentegen op het verkrijgen van inzicht in financiële relaties die artsen hebben met farmaceutische bedrijven. Het betreft daarmee twee verschillende onderwerpen, die ik overigens beide belangrijk vind. Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 6 en 7.
Hoe moet uw uitspraak in het Algemeen overleg «Het is zelfregulering, maar dat betekent niet dat het vrijblijvend is» geïnterpreteerd worden? De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft laten weten geen toezicht te houden op het Transparantieregister; hoe gaat u ervoor zorgen dat het vrijblijvende karakter van het Transparantieregister komt te vervallen en het wel gaat functioneren zoals het register in de Verenigde Staten, dat is gebaseerd op de Sunshine Act en waarbij overtreders, artsen en farmaceutische bedrijven boetes krijgen opgelegd?5
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 6. Daar wil ik aan toevoegen dat het Transparantieregister Zorg, als beleidsinstrument, niet tot doel heeft om te functioneren als het register dat in de Verenigde Staten is opgezet als uitvoering van de Sunshine Act. Er is bewust gekozen voor een register dat door middel van zelfregulering gerealiseerd zou worden, omdat het register zo sneller is gerealiseerd en flexibeler op nieuwe ontwikkelingen kan inspelen. Er is tevens bewust gekozen voor transparantie binnen de kaders die ik in mijn antwoord op vraag 1 heb geschetst, omdat op die manier informatie aan het licht komt die bruikbaar is bij het opsporen van oneigenlijke beïnvloeding, zonder onnodige administratieve lasten te creëren en het draagvlak voor het register in de sector aan te tasten.
Met het toezicht van de IGZ op naleving van artikel 94 Geneesmiddelenwet en de daarop gebaseerde Beleidsregels gunstbetoon Geneesmiddelenwet is naar mijn mening geen sprake van vrijblijvendheid, maar worden overtreders beboet. Deze manier van werken past in de zorg, waar de IGZ toezicht houdt en er daarbij vaak ook ruimte is voor richtlijnen en protocollen die door het veld zelf zijn opgesteld.
Kan het opgeven van financiële relaties tussen artsen en farmaceutische bedrijven verplicht worden gesteld binnen de huidige afspraken van de stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR) op basis van «Zelfregulering»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het opgeven van financiële relaties is reeds verplicht, en is opgenomen in hoofdstuk 7 van de Code Geneesmiddelenreclame. Het veld houdt zich ook aan deze verplichting; het aantal partijen dat financiële relaties meldt in het Transparantieregister is groter dan het aantal leden van de aangesloten verenigingen bij de Stichting CGR. Dat laat zien dat de regels breed worden gedragen en nageleefd, omdat ook niet-leden zich conformeren.
Vindt u niet dat medische professionals en farmaceuten een boete opgelegd moeten krijgen indien zij niet alle financiële relaties in het transparantieregister vermelden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb in mijn antwoord bij vraag 6 aangegeven en onderbouwd dat het Transparantieregister Zorg een goed beeld geeft van de financiële relaties tussen artsen en farmaceutische bedrijven. Dat is tot stand gekomen op basis van zelfregulering. Ik heb in hetzelfde antwoord aangegeven dat de IGZ toezicht houdt op artikel 94 Geneesmiddelenwet en de daarop gebaseerde beleidsregels en boetes kan opleggen. Daarmee is mijns inziens het toezicht op misstanden in relaties tussen artsen en farmaceutische bedrijven afdoende geregeld.
Bent u bereid de IGZ hierop toezicht uit te laten oefenen? Zo ja, krijgt zij aanvullende capaciteit en middelen hiervoor? Zo nee, hoe gaat u dan invulling geven aan de door u zo gekoesterde transparantie?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 ook aangaf heeft de IGZ een eigenstandige bevoegdheid om toezicht te houden op naleving van artikel 94 Geneesmiddelenwet en de daarop gebaseerde Beleidsregels gunstbetoon Geneesmiddelenwet. Zij gebruikt die bevoegdheid ook. Aanvullende toezichttitels, capaciteit en middelen acht ik derhalve niet nodig.
Bent u van mening dat de 9.300 euro die een psychiater van farmaceut Eli Lilly and Company ontving voor een spreekbeurt, valt onder geoorloofd gunstbetoon waarbij volgens artikel 94 van de Geneesmiddelenwet een prestatie die wordt verricht «in een redelijke verhouding staat tot die gelden»? Wilt u dit toelichten en nader concreet aangeven wat onder geoorloofd gunstbetoon wordt verstaan?6 7
De vergoeding die wordt geboden moet in redelijke verhouding staan tot de aard en omvang van de dienst die daarvoor wordt geleverd. Een vergoeding kan betrekking hebben op het aantal keer dat gesproken wordt, reistijd die daarmee gemoeid is, de tijd die in voorbereiding wordt gestoken, etc., etc. Al deze zaken moeten worden gewogen alvorens een uitspraak kan worden gedaan of de vergoeding binnen of buiten redelijke perken is, dat kan niet enkel aan de hand van de hoogte van de vergoeding. Hoe een en ander gewogen wordt, is vastgelegd in duidelijke regels die door de IGZ en CGR in samenspraak zijn opgesteld.
Uit de uitzending van Argos blijkt dat een internist van het Ziekenhuis Bethesda te Hoogeveen een waarschuwing kreeg van de inspectie, en MSD een boete van meer dan een ton omdat het bedrijf de specialist als «scientific speaker» betaalde met een bedrag van 230 euro per uur; volgens de afspraken van CGR mag dat maximaal 140 euro zijn voor een gewoon specialist; de inspectie handelde op basis van een klacht, maar MSD blijkt dat structureel te doen; uit dezelfde Argos-uitzending blijkt bijvoorbeeld dat MSD ook een cardioloog van het Amphia Ziekenhuis te Breda als scientific speaker betaalt, en zijn geen maatregelen getroffen; het Transparantieregister handelt namelijk alleen op basis van klachten, net als de IGZ; hoe kan worden bereikt dat het Transparantieregister beter inzicht geeft en ook daadwerkelijk leidt tot handhaving/sancties?
Uit navraag is mij te kennen gegeven dat het voorbeeld van de casus betreffende het Amphia Ziekenhuis te Breda onjuist is: met de betrokken cardioloog werkzaam in dit ziekenhuis is MSD geen dienstverleningsovereenkomst als «scientific leader» aangegaan.
De casus van het Bethesda Ziekenhuis ligt momenteel voor bij de rechter. De casus laat mijns inziens juist zien dat het Transparantieregister Zorg wel inzicht geeft in de financiële relaties die er zijn tussen artsen en bedrijven, en waar nodig ook daadwerkelijk leidt tot handhaving en sancties door de IGZ.
Is er een maximum norm af te spreken voor betalingen die een zorgverlener dan wel een zorginstelling – jaarlijks – van farmaceutische bedrijven mag ontvangen, en wordt daar dan op gecontroleerd?
Er zijn door de CGR, in samenspraak met de IGZ, maximumnormen gesteld voor de uurtarieven die worden gehanteerd bij het bepalen van een vergoeding bij een dienstverleningsovereenkomst. Zowel de IGZ als de CGR controleren op deze normen. Het nut en de noodzaak van maximum jaarnormen voor dienstverlening door artsen aan bedrijven zie ik niet.
Uw ambtsvoorganger, Minister Klink, ging akkoord met zelfregulatie, maar had alsnog de invoer van een wet, vergelijkbaar met de Sunshine Act in de Verenigde Staten, als stok achter de deur wanneer de zelfregulatie niet – voldoende – zou werken;8 bent u van mening dat de zelfregulatie voldoende werkt? Zo nee, komt er alsnog een wet die dwingt tot echte transparantie?
Ja, ik ben van mening dat zelfregulering voor dit onderwerp voldoende werkt, mede gebaseerd op de voorbeelden die ik in de beantwoording van deze Kamervragen heb gegeven.
De contra-expertise (Eerste deelrapportage, tweede deelrapportage en eindverslag) opgesteld door M&I/Partners met betrekking tot het uitvoeren van het trekkingsrecht door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Is het correct te concluderen dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) niet beschikt over voldoende documentatie (namelijk alleen fragmentarische projectdocumentatie) om te kunnen oordelen over het huidige systeemlandschap, en dat het oordeel van M&I/Partners dus gebaseerd is op 15 interviews met SVB-medewerkers? Zo ja, wat heeft u dan aan de conclusie van M&I/Partners? Zo nee, betekent dit dat u het niet eens bent met de analyse van M&I/Partners, en u de documentatie wel voor handen heeft?
M&I/Partners heeft in haar eindrapportage aangegeven dat het relatief lang heeft geduurd voordat men inzicht had in het huidige systeemlandschap. M&I/Partners concludeert dat de kennis over het systeemlandschap wel beschikbaar is, maar verspreid is binnen de SVB-organisatie en deels «in de hoofden» van medewerkers zit. M&I/Partners heeft deze kennis door middel van onder andere interviews inzichtelijk gekregen. Interviews en (document)onderzoek, samen met de gedegen expertise van de M&I consultant, geven een voldoende actueel en betrouwbaar beeld van het systeemlandschap. Het beter schriftelijk inzichtelijk hebben en houden van het systeemlandschap, waarmee de afhankelijkheid van individuele medewerkers wordt verminderd, heeft ook de aandacht van de SVB.
Leidt het feit dat er geen documentatie is aangetroffen ook tot de conclusie dat de oorspronkelijke opdrachtformulering aan de SVB en de opdrachtacceptatie ook niet voor handen is? Zo nee, wilt u deze dan naar Kamer sturen?
Op basis van de door de SVB opgestelde Roadmap Invoering heb ik destijds de opdracht verstrekt. Deze is aan u toegezonden op 28 april 2015, met als kenmerk LZ-135983 P ok (20130703 Roadmap Invoering SVB Trekkingsrechtsysteem per 01-01-2014 (versie ketenpartners def)).
Waarom is M&I/Partners niet gevraagd ook onderzoek te doen naar de functionele vraagstukken (doen systemen wat ze zouden moeten doen) en procesgerichte vragen? Zijn deze eisen en wensen aan het systeem vanuit de gedachte dat er een keten van activiteiten plaatsvindt, en de vertaling daarvan naar interactie tussen de verschillende systemen (bij de SVB, gemeenten, bij het zorgkantoor) met de bijbehorende processen en informatievoorziening niet fundamenteel bij de uitvoering van het trekkingsrecht?
De contra-expertise was gericht op het door de SVB ingediende voorstel van 30 oktober 2014 voor toekomstige technische versteviging. Het geschetste functionele aspect was daar buiten gelaten. Het stelsel van trekkingsrechten was ten tijde van de opdracht aan M&I al operationeel, wat aangeeft dat de ICT van de SVB de daarvoor noodzakelijke ondersteuning daadwerkelijk leverde. Deze ICT-ondersteuning is gebaseerd op afspraken over de scope in het bestuurlijk overleg van 9 juli 2014. Daarbij konden niet alle wensen meegenomen worden. Dat er verdere verbeteringen en doorontwikkeling nodig is, is mij dus bekend. Daartoe hoefde geen onderzoek uitgevoerd te worden. Dit komt aan de orde in het verbeterplan.
Overigens zijn in samenspraak met de ketenpartners de processen gespecificeerd en daarbij ook de onderlinge interactie. Ook de digitale uitwisseling tussen budgetverstrekker en de SVB is gespecificeerd en medio december 2014 in productie genomen.
Waarom is M&I/Partners niet gevraagd onderzoek te doen naar de broncode?
In het kader van het M&I/Partners-onderzoek heeft geen codescan plaatsgevonden. De onderzoeksresultaten gaven daar geen aanleiding toe. De in 2014 nieuw ontwikkelde software (Treks) scoort een voldoende op de onderzochte kwaliteitsaspecten.
Waar ligt het eigendom van de broncodes, en welke verbindingen zijn er met privacygevoelige systemen, aangezien beide argumenten de reden zijn waarom u de broncode weigert te publiceren?
Eigendom van de broncodes ligt bij de Sociale Verzekeringsbank en daarmee ook het intellectuele eigendom van de in eigen beheer ontwikkelde software. Door het openbaar maken van de broncode wordt het risico vergroot dat onbevoegden mogelijkheden vinden in het systeem privacygevoelige informatie op te zoeken en te manipuleren. Algehele openbaarmaking is daarmee niet aan de orde. Ik heb de Kamer het voorstel gedaan om een briefing te organiseren door de Sociale Verzekeringsbank waarbij kan worden aangegeven hoe het zit met zaken rondom de broncodes en ICT. Ik herhaal bij deze die toezegging.
Hoe kunt u tot de conclusie komen dat het huidige systeem toegerust is op de taak, aangezien M&I/Partners over de robuustheid (onderzoeksvraag 1.1) aangeeft dat er geen objectief antwoord te geven is op de onderzoeksvraag, aangezien er geen eisen gesteld zijn aan de robuustheid van het PGB-systeemcomplex?
M&I/Partners geeft in haar eindrapport aan dat de toekomstige technische verstevigingen lastig te beoordelen zijn. Op basis van de ingewonnen informatie, door gebruik te maken van algemeen geldende normen en de expertise van M&I is er wel een beeld verkregen met betrekking tot robuustheid, schaalbaarheid en flexibiliteit van het huidige systeem. M&I concludeert dat «het huidige landschap in technische zin redelijk naar behoren draait».
Voor de performance van het systeem is een risicoanalyse uitgevoerd. Die onderdelen die mogelijk performanceproblemen veroorzaken, zijn aan een performancetest onderworpen. Hierbij is geconstateerd dat het functioneren van het huidige systeem voldoende is en de groei van het aantal budgethouders en bijbehorende gegevens opgevangen kan worden door het systeem.
Hoe kunt u tot de conclusie komen dat het huidige systeem toegerust is op de taak, aangezien M&I/Partners over de schaalbaarheid (onderzoeksvraag 1.2) aangeeft dat er geen objectief antwoord te geven is op de onderzoeksvraag, aangezien de eisen die gesteld zijn en de praktijknormen die gehanteerd worden op onderdelen aanwezig zijn, maar in ieder geval onvolledig en het oordeel gebaseerd is op interviews om er gebrek is aan performance/stresstesten en monitoring-faciliteiten?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kunt u tot de conclusie komen dat het huidige systeem toegerust is op de taak aangezien M&I/Partners over de flexibiliteit (onderzoeksvraag 1.3) aangeeft dat er geen objectief antwoord te geven is op de onderzoeksvraag aangezien onvoldoende concreet is aan welke eisen voldaan moet worden en er geen uitgewerkte impactanalyses aangetroffen zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Onderschrijft u het oordeel van M&I/Partners dat de geconstateerde problemen een gevolg zijn van de grote haast waarmee het PGB-landschap in 2014 is ontwikkeld? Zo nee, waarom niet?
M&I constateert dat de problematiek die is opgetreden niet mag worden gekwalificeerd als een technisch ICT-probleem. Om het systeem per 1 januari 2015 operationeel te krijgen is door de SVB de bewuste keuze gemaakt in eerste instantie gebruik te maken van een bestaand ICT-systeem voor de uitvoering van PGB door gemeenten op vrijwillige basis, dat naar behoren functioneerde. Daarop is doorontwikkeld. M&I/Partners concludeert dat dit heeft geleid tot een draaiend systeemlandschap in januari 2015. Dat wil niet zeggen dat verdere verbetering niet noodzakelijk is. Ook hier trekt M&I conclusies over. Ik deel de conclusies van M&I betreffende de onderverdeling tussen stabiliseren op de korte termijn en realistisch doorontwikkelen en verstevigen op de lange termijn.
Wat is volgens u de consequentie van de constatering van M&I/Partners dat er onvoldoende inzicht is in de toekomst van het zorglandschap, zowel qua functionaliteit als qua groei in de gegevensopslag?
Zoals M&I/Partners in haar conclusies aangeeft, komt er rond de zomer een belangrijk ankerpunt beschikbaar voor de doorontwikkeling van het PGB-landschap, te weten het verbeterplan dat ik uw Kamer heb toegezegd. Ik deel de conclusie van M&I/Partners dat het belangrijk is om bij de implementatie hiervan aandacht te hebben voor een scherpe formulering van de functionele en technische vereisten die aan de systemen gesteld worden.
Hoe voert u de maatregelen uit die M&I/Partners adviseert in paragraaf 4.2?
Paragraaf 4.2 uit de eerste deelrapportage is doorvertaald tot de conclusie «realistisch doorontwikkelen» in het eindrapport. Dat betekent praktisch gezien dat ik de SVB vraag zich op de korte termijn te richten op het uitfaseren van het oude systeem (Nestor), optimalisatie van de batchverwerking, het testen en de monitoring. Bovendien zal ik inzetten op prioritering van de noodzakelijk te ontwikkelen functionaliteit ten behoeve van het Herstelplan en het gebruiksgemak van de portals (waaronder Mijn PGB). Hiermee is reeds gestart. Voor de lange termijn versteviging zal ik, conform de conclusies van de onderzoekers, de aansluiting zoeken bij het verbeterplan.
Had al niet veel eerder (namelijk minstens een jaar geleden) sprake moeten zijn van architectuur- en ontwerpdocumentatie? Zo nee, waarom niet?
Indertijd is doorontwikkeld op een bestaand systeem. M&I/partners concludeert dat er meer aandacht nodig is voor documentatie. In het kader van «no regrets» is hier reeds mee gestart. Ik onderschrijf ook de noodzaak voor een gedegen architectuur voor verdere doorontwikkeling de komende jaren. De SVB werkt aan het specificeren van een hernieuwde architectuur, welke zal worden voorgelegd aan de stuurgroep TR-PGB. Dit heeft mijn expliciete aandacht.
Bent u op de hoogte van het feit dat de commissie-Elias heeft vastgesteld dat in veel ICT-veranderingen bij de overheid nagelaten wordt een zakelijke rechtvaardiging (de zogenaamde businesscase) op te stellen deelt u de mening dat in de casus trekkingsrecht dit ook is nagelaten? Zo nee, waarom niet? Indien u van mening bent dat de business requirements uit maart 2014 hieraan kunnen voldoen, deelt u dan de analyse dat dit deels gebaseerd is op het MRS, dat nadien is verlaten en deels niet meer voldoet? Zo nee, waarom niet?
Ik ben op de hoogte van de conclusies van de commissie-Elias. Ik deel uw mening over het nalaten van een zakelijke rechtvaardiging voor de technische versteviging in het geval van de casus trekkingsrecht niet. Ik heb M&I/Partners een contra-expertise uit laten voeren op het plan voor technische versteviging, wat ik beschouw als een business case. Daardoor is er expliciet sprake van een zakelijke rechtvaardiging, welke ook objectief bekeken is door een derde partij.
Waarom heeft M&I/Partners de leverancier van de financiële applicatie DBS niet gesproken? Is dit wijsheid geweest, gezien de conclusie van M&I/Partners om in de huidige constellatie niet over te gaan op een nieuw financieel systeem, namelijk EBS? Deelt u deze conclusie?
Het gesprek met de leveranciers zou achtergrond informatie opleveren over de toekomstplannen van deze leverancier met het DBS. Deze informatie was uiteindelijk niet het meest noodzakelijk voor het onderzoek van M&I/partners. Naar aanleiding van de conclusie van M&I zal de eventuele vervanging van DBS opnieuw worden beoordeeld.
Bent u van mening dat het onprofessioneel is om bij de stakeholders niet eerst te valideren of ze de aanvankelijk begrote 7.4 miljoen euro over hebben voor het realiseren van de geuite eisen en wensen? Heeft u inmiddels zicht op de financiële effecten van alle wijzigingen, aanpassingen aan de ICT-systemen, bypasses en aangetrokken extra personeel? Hoe verhouden deze kosten zich tot de zakelijke rechtvaardiging (business case) van de te realiseren besparingen door het trekkingsrecht, namelijk het bestrijden van fraude?
De doorontwikkeling van het ICT systeem van de SVB gebeurt in samenspraak met de ketenpartners. De ketenpartners zijn via de stuurgroep ook betrokken geweest bij mijn beslissing om een contra-expertise te vragen op het plan voor de technische versteviging, inclusief de daarbij behorende begroting. De uitkomsten van de contra-expertise, inclusief mijn voorstellen voor het vervolg van de technische versteviging, worden eveneens in de stuurgroep besproken. Daarbij zal de vraag naar nut, noodzaak en kosten van de ICT versteviging ook aan de orde komen. Dit geldt overigens ook voor de functionele uitbreidingen die door de ketenpartners gewenst worden.
Waarom heeft het Ministerie van VWS niet de regie genomen door zitting te nemen in de SVB-stuurgroep? Hoe bestaat het dat het Ministerie van VWS niet betrokken is geweest bij het goedkeuren van het contourenplan dat op 23 januari jl. is vastgesteld in de SVB-stuurgroep, te meer daar toen al lang de signalen bij het Ministerie van VWS waren binnen gekomen, gezien de Aandachtspunten bij de begroting VWS en de Kamervragen die naar aanleiding daarvan gesteld zijn op 17 november 2014? Zou het in dit licht niet opzichtig zijn om de schuld van het debacle neer te leggen bij de SVB?
De SVB stuurgroep betreft een intern voorbereidend overleg van de SVB zelf. Het plan voor de technische versteviging heeft de SVB op 30 oktober 2014 aangeboden. Ik heb besloten tot de contra-expertise en zal op basis van het advies van M&I/partners en op basis van het verbeterplan, samen met de ketenpartners in de stuurgroep Trekkingsrecht PGB en met het Ministerie van SZW, beslissen welke technische verstevigingen al dan niet doorgang zullen vinden.
Deelt u de conclusie van M&I/Partners dat het onmogelijk is het onderzoeksobject eenduidig vast te stellen, en dat het onmogelijk is vast te stellen welke verstevigingen überhaupt onderdeel uitmaken van de plannen? Wat betekent dit voor het antwoord op de vraag welke stappen vervolgens gezet moeten worden? Is er bij de SVB visie op waar het heen moet? Zo ja, uit welke documentatie blijkt dat dan, aangezien M&I/Partners deze niet heeft aangetroffen?
De onderzoekers rapporteren dat het veel moeite heeft gekost om een goed beeld te krijgen van het object van onderzoek, ook gezien het feit dat de plannen sterk in beweging waren. Het feit dat het plan dateert van oktober 2014 en de uitvoering van trekkingsrechten ten tijde van het onderzoek van M&I al gestart was en ervaringsgegevens opleverde, ligt hieraan ten grondslag. Voor de langere termijn wordt, ook op verzoek van uw Kamer, gewerkt aan een heroriëntatie, te weten het verbeterplan. Conform de aanbevelingen van M&I-partners vind ik dat de ICT het verbeterplan zou moeten volgen. Na totstandkoming van het verbeterplan zal ik gezamenlijk met de SVB en alle andere ketenpartners kijken welke consequenties het verbeterplan heeft voor de ICT-verstevigingen. Ondertussen zullen, mede gelet op het M&I-advies op het huidige landschap, een aantal technische en functionele aanpassingen worden doorgevoerd ter ondersteuning van het Herstelplan en het gebruikersgemak van de portals (waaronder Mijn PGB). De prioritering wordt vastgesteld in overleg met de ketenpartners.
Deelt u de conclusie van M&I/Partners dat de antwoorden op de onderzoeksvragen in de hoofdstukken 4 en verder gegeven moeten worden in het licht van de grote onzekerheden, en dat daarmee de conclusies op zijn zachts gezegd gemankeerd zijn? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van M&I/Partners heeft duidelijk gemaakt dat de plannen voor de technische versteviging van het ICT systeem beter onderbouwd moeten worden. Een belangrijk onderdeel van deze onderbouwing is dat de knelpunten, waarvoor de technische versteviging een oplossing moet bieden, binnen de doelarchitectuur concreet gemaakt worden. Dit geldt ook voor de eisen van de ketenpartners voor aanvullende functionaliteit. De geconstateerde onzekerheid, waardoor niet vastgesteld kan worden of maatregelen effectief zijn, wordt hiermee weggenomen.
Heeft u inmiddels conform de contra-expertise het verstevigingsplan verlaten? Zo nee, waarom niet?
Het ICT-verstevigingsplan van de SVB dient herzien te worden. De onderdelen die bijdragen aan de technische versteviging waar M&I positief over adviseert, inclusief de door M&I voorgestelde aanvullingen, zal de SVB ter hand nemen, samen met een aantal noodzakelijke functionele verbeteringen van het huidige systeem voor budgethouders waar de SVB al aan werkt (de «no regret» verbeteringen). In het herziene verstevigingsplan moet de SVB rekening houden met de aanbevelingen uit het verbeterplan.
Aangezien M&I/Partners concludeert dat het beantwoorden van de 2e, 3e en 4e onderzoeksvraag irrelevant is en dat functionele vraagstukken (doen de systemen wat ze zouden moeten doen) en de procesgerichte vragen (werken de ketenpartners optimaal samen) buiten de scope van het gedane onderzoek zijn, is daarmee het antwoord op de 1e onderzoeksvraag of het huidige systeemlandschap een goede basis voor de toekomst is niet veel te mager om verdere stappen op te baseren? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van M&I/Partners concludeert dat het huidige landschap «in technische zin redelijk naar behoren draait». Ook concluderen de onderzoekers dat het huidige landschap nog geen voldoende basis is voor de toekomst. Hierbij geeft men aan dat verdere vernieuwing of versteviging nodig is. Volledige nieuwbouw is niet aan de orde. In deze mening volg ik de onderzoekers.
M&I/partners concludeert dat het beantwoorden van de 2e, 3e en 4e onderzoeksvraag relatief irrelevant is, omdat de onderzoeksbasis – ook op basis van voortschrijdend inzicht – is gewijzigd, maar geeft vervolgens wel antwoord op deze onderzoeksvragen in paragraaf 7.2. Dat doet niet af aan het feit dat functionele en procesgerichte vragen zoals M&I/Partners aangeeft, de komende periode aan bod blijven komen, zie ook mijn antwoord op vraag 3 en 17 over de functionele en procesgerichte vragen. M&I heeft de technische versteviging beoordeeld op hun effectiviteit om de technische basis van het ICT systeem te verstevigen. Ik ben van mening dat het stapsgewijze technisch verstevigen en uitbreiden van het ICT systeem mogelijk is. Daarbij moet wel steeds een afweging gemaakt worden, van nut, noodzaak en kosten van wijzigingen. De stuurgroep ziet daarop toe.
Blijkt uit het antwoord op de 2e onderzoeksvraag naar de technische verstevigingen niet dat deze geen doel raken en dus integrale herbouw te verkiezen is boven blijven toevoegen aan een niet of onvoldoende gedocumenteerd en niet doordacht ICT-systeem? Zo nee, waarom niet?
Nee, het huidige systeem heeft wel degelijk een basis voor verdere ontwikkeling, zoals M&I/partners onderstreept wanneer zij concludeert dat «volledige nieuwbouw niet aan de orde is». Zoals eerder aangegeven (vraag 9) is door de SVB gebruik gemaakt van een bestaand ICT-systeem, dat de taken in voldoende mate ondersteunt, maar dat wel verder ontwikkeld dient te worden om aan alle eisen van het stelsel te voldoen.
Welke van de inmiddels ingevlogen helpers (ketenregisseurs, een aanvullend lid van de Raad van Bestuur en andere externen) heeft verstand van de ICT-vragen, functionele vragen en procesgerichte vragen en de combinatie daarvan?
Waar kennis ontbreekt of waar behoefte bestaat aan een second opinion, wordt deze – al dan niet – op ad hoc basis aangetrokken, zoals het geval is bij het onderzoek van M&I/Partners en het onderzoek naar het verbeterplan.
Bent u van mening dat het trekkingsrecht, zoals gesitueerd bij de SVB, daadwerkelijk gaat bijdragen aan fraudebestrijding? Zo ja, hoe moet alinea 2.5 met als titel Beperkte Fraudebestrijding met het PGB van het op 11 februari 2015 door het Platform Informatievoorziening Zorg en Ondersteuning (IZO) vastgestelde Deel 3b: Doelarchitectuur PGB TR dan gelezen worden? Moet dit rapport niet tot de conclusie leiden dat de zakelijke rechtvaardiging van het trekkingsrecht (namelijk fraudebestrijding) niet op deze wijze gerealiseerd gaat worden?
Ik ben van mening dat het trekkingsrecht dat momenteel wordt ingevoerd gaat bijdragen aan het tegengaan van oneigenlijk gebruik en fraudebestrijding. In door u aangehaalde alinea van het door IZO vastgestelde doelarchitectuur staat de werkwijze waarop dit gebeurt beschreven. Uit deze alinea trek ik de conclusie dat het geheel van het stelsel de fraudebestrijding aanzienlijk verbetert. De SVB faciliteert de door gemeente of zorgkantoor uit te voeren controles en kan door de gecentraliseerde opslag mogelijke fraude signaleren aan de desbetreffende budgetverstrekker.
Bent u van mening dat de aanpassingen bij de SVB op het gebied van de ICT, de functionele vraagstukken en de procesgerichte vragen, niet zullen leiden tot eenzelfde debacle als nu plaatsvindt bij het Ministerie van Defensie, of elk ander voorbeeld uit het verleden? Zo ja, waarom?
Ik hecht er zeer aan dat de afwegingen over de verdere ontwikkeling van het ICT systeemzorgvuldig en met de ketenpartners gemaakt worden. Deze zorgvuldige afweging was voor mij een van de redenen om dit onderzoek van M&I/Partners aan te vragen. In haar onderzoek constateert M&I/Partners dat «het huidige landschap in technische zin redelijk naar behoren draait». M&I/Partners constateren wel mogelijkheden voor verstevigingen. Het verstevigingsplan zal de komende tijd in overleg met de ketenpartners verder uitgebreid en aangepast worden. Op basis van het verbeterplan blijf ik alert of de gewenste verbeteringen, waarover de ketenpartners het onderling eens zijn, daadwerkelijk mogelijk zijn binnen het ICT systeem. Zo streef ik naar een verantwoorde doorontwikkeling van het huidige ICT-systeem.
Kunt u deze vragen uiterlijk dinsdag 19 mei 2015 beantwoorden?
De voorliggende vragen van het lid Keijzer over de contra-expertise opgesteld door M&I/Partners met betrekking tot het uitvoeren van het trekkingsrecht door de Sociale Verzekeringsbank heb ik op 18 mei 2015 ontvangen. Er is mij gevraagd de antwoorden op deze vragen uiterlijk dinsdag 19 mei aan te leveren. Dat betekent dat ik slechts een dag beschikbaar had om niet alleen deze vragen van een inhoudelijk antwoord te voorzien, maar deze antwoorden ook af te stemmen met de relevante ketenpartners. Gezien het constructieve en gezamenlijke proces dat ik op dit dossier met alle ketenpartners doorloop, hecht ik hier veel waarde aan. Gezien het Algemeen Overleg dat gepland staat voor 20 mei 2015 snap ik echter ook het belang van een zo spoedig mogelijke beantwoording van de vragen van het CDA, zodat deze nog bij het debat betrokken kunnen worden. Ik heb daarom getracht de vragen toch zo spoedig mogelijk te beantwoorden. Gezien de snelheid die daardoor nodig was, wil ik mij – gezien de zojuist geschetste situatie – echter voorbehouden de antwoorden nog nader aan te vullen mocht daar later in het proces met de ketenpartijen nog aanleiding toe zijn.
Het bericht ‘Portugese timmerlieden Waalbrug jarenlang onderbetaald’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Portugese timmerlieden Waalbrug jarenlang onderbetaald»1 en «Omstreden uitzendbureau betrokken bij bouwproject in Nijmegen»?2
Ja.
Klopt het dat uitzendbureau Atlanco Rimec bij aanvang van de werkzaamheden SNA-gecertificeerd was?3 Welke garantie biedt een dergelijke certificering als het gaat om het voorkomen van misstanden?
Dat is niet met zekerheid te zeggen. Onder de Atlanco Rimec groep vallen (dan wel vielen) namelijk verschillende rechtspersonen. De groep als zodanig is nooit gecertificeerd. Op verschillende momenten hebben in het SNA-register bedrijven gestaan onder de naam Atlanco of Rimec. Omdat de SNA niet weet welke van deze rechtspersoon wordt bedoeld met «uitzendbureau Atlanco Rimec» en zij geen informatie heeft over de aanvang van de werkzaamheden in Nijmegen, kan zij niet vaststellen of «uitzendbureau Atlanco Rimec» gecertificeerd was bij aanvang van de werkzaamheden. Het is bij een aanbesteding overigens toegestaan kwaliteitseisen te stellen gelieerd aan Europese normen, maar er kan niet worden geëist dat de ondernemer een specifiek keurmerk heeft om dat aan te tonen.
Het SNA-keurmerk wordt door een geaccrediteerde inspectie-instelling verleend. Het keurmerk geeft een oordeel over hoe het bedrijf is ingericht. Een onderneming aan welke het keurmerk wordt verleend, wordt vervolgens ieder halfjaar opnieuw geïnspecteerd. Het biedt echter geen garantie dat het bedrijf daarna ook steeds volledig handelt volgens de geldende wet- en regelgeving.
Wat doet de overheid als opdrachtgever op het moment dat bedoelde certificering tijdens een opdracht wordt ingetrokken? Controleert de overheid als opdrachtgever actief op het al dan niet behouden van een certificaat door een onderneming waarmee zij direct of indirect een contract heeft? Is dat in dit onderhavige geval gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Het is in het belang van bedrijven dat zij kwaliteit aantonen. Zij kunnen zich op basis van kwaliteit van de aanbesteding onderscheiden. De wet maakt het mogelijk dat een ondernemer dit bewijs op verschillende manieren levert, zoals door het overleggen van een certificaat, keurmerk, of een andere kwaliteitsbewijs.
Met een certificaat, een keurmerk, of andere door de opdrachtgever goed te keuren bewijzen, kan een bedrijf in een aanbesteding aantonen dat hij voldoet aan de gestelde geschiktheidseisen. Tijdens de uitvoering van de overeenkomst daarna, wordt daar niet meer op gecontroleerd. Wanneer tijdens de uitvoering van de overeenkomst de opdrachtgever ter kennis komt dat het certificaat of keurmerk is ingetrokken, dan zal hij in dat geval primair controleren of als gevolg van deze intrekking de overeenkomst nog conform de eisen kan worden uitgevoerd. Indien dat niet het geval is kan dat grond zijn de overeenkomst te ontbinden. In het andere geval wordt de overeenkomst in beginsel gehandhaafd. Het is mij niet bekend of controle bij deze bouwprojecten is uitgevoerd.
Bent u van mening dat zowel opdrachtgever als hoofdaannemer nader onderzoek hadden moeten (laten) doen naar het (uit Atlanco Rimec voortgekomen) bedrijf Oradeo? Zo nee, waarom niet?
Ja. Met name om deze praktijken tegen te gaan. Hiertoe is ook de Wet Aanpak Schijnconstructies vastgesteld. Hierin is bepaald dat opdrachtgevers en aannemers meer verantwoordelijkheid nemen voor wat er in de keten gebeurt. Een belangrijk onderdeel daarvan is dat ze met (onder)aannemers spreken over de beloning van hun personeel.
Welke mogelijkheden heeft u, gezien het feit dat Atlanco Rimec regelmatig genoemd wordt als het gaat om misstanden in de bouw en inmiddels ook enkele keren veroordeeld is, om een onderneming tijdelijk of definitief uit te sluiten van overheidsopdrachten en/of van de Nederlandse markt te weren? Bent u daartoe bereid en zo ja, onder welke omstandigheden?
De aanbestedingswet 2012 voorziet in dwingende en facultatieve uitsluitingsgronden, die per individuele aanbesteding door opdrachtgevers worden gehanteerd. Dwingend uitsluitingsgronden dienen altijd gesteld te worden, facultatieve uitsluitingsgronden zijn uitsluitingsgronden die door de aanbestedende dient kunnen worden gesteld. Uitsluiting van de mededinging wegens het niet voldoen van sociale zekerheidspremies en belastingen is voor een bepaalde aanbesteding mogelijk, mits deze uitsluitingsgrond in de aanbestedingsstukken is opgenomen. In de door u aangehaalde casus is Atlanco Rimec niet de gegadigde / inschrijvende partij geweest.
De Minister van Economische Zaken is op dit moment bezig met het implementeren van de nieuwe Europese aanbestedingsrichtlijnen in de Aanbestedingswet 2012. De richtlijnen maken het mogelijk om een ondernemer uit te sluiten van deelname aan aanbestedingsprocedures, indien de aanbestedende dienst met elk passend middel kan aantonen dat de ondernemer verplichtingen uit hoefde van milieu, sociaal- en arbeidsrecht heeft geschonden. Hiertoe behoren in ieder geval cao bepalingen en de wet op het minimumloon. Daarnaast wordt het voor aanbestedende diensten onder omstandigheden mogelijk om dezelfde uitsluitingsgronden toe te passen op onderaannemers. Aanbestedende diensten kunnen vervolgens de uitsluitingsgronden op dezelfde wijze controleren als bij de hoofdaannemer, mits dit bij het in de markt zetten van de opdracht wordt aangekondigd. Daaronder kan ook de uitsluiting op basis van schending van de verplichtingen uit hoofde van milieu,- sociaal en arbeidsrecht vallen. Deze mogelijkheden zijn in het wetsvoorstel opgenomen. Het wetsvoorstel zal na de zomer bij het parlement worden ingediend en moet op 18 april 2016 in werking treden.
Kunt u omschrijven of en hoe een en ander zou zijn voorkomen dan wel afgehandeld zou zijn als de Wet Aanpak Schijnconstructies4 in deze casus al van toepassing zou zijn geweest?
Als de Wet Aanpak Schijnconstructies van toepassing was geweest hadden werknemers bij het uitblijven van loonbetaling direct een beroep kunnen doen op een hoofdelijke aansprakelijkheid van de directe opdrachtgever. Ook had de Inspectie SZW dan vermoedens van niet-naleving van een cao kunnen doorgeven aan private cao-handhavers. Daarnaast was er een verplichting om de lonen, in ieder geval het deel gelijk aan het wettelijk minimumloon, dan giraal uit te laten betalen wat controles makkelijker maakt. Ook kent de WAS een verbod op inhoudingen.
Bent u (nadat u in antwoord op eerdere vragen5 feitelijk ontkend heeft dat de overheid in aangelegenheden als deze een voorbeeldrol heeft) bereid een dergelijke voorbeeldrol nu wel te erkennen in relatie tot de Wet Aanpak Schijnconstructies, zoals u dat onlangs ook heeft gedaan ten aanzien van de Wet Werk en Zekerheid?6
In Nederland wordt een ieder geacht de wet te kennen en deze na te leven. Na inwerkingtreding van de Wet Aanpak Schijnconstructies rust op alle opdrachtgevers de taak om misstanden van onderbetaling in de aanbestedingsketen te voorkomen of in voorkomend geval te corrigeren. De overheid als opdrachtgever heeft daarbij een bijzondere verantwoordelijkheid vanwege de publieke functie.
Deelt u de mening dat de op stapel staande grote renovatie/verbouwing aan het Binnenhof bij uitstek geschikt is om als voorbeeld te dienen van goed opdrachtgeverschap? Bent u inmiddels, gezien de recente ontwikkelingen waaronder de casus «Waalbrug», bereid om de renovatie van het Binnenhof aan te (laten) pakken als voorbeeldproject voor goed opdrachtgeverschap van de overheid?
De besluitvorming over restauratie- en verbouwwerkzaamheden op en rondom het Binnenhof is nog niet afgerond. Indien tot restauratie- en verbouwwerkzaamheden op en rondom het Binnenhof wordt besloten, zal de aanbesteding worden uitgevoerd conform de vigerende wet- en regelgeving.
Het bericht ‘Verhuur sloopwoningen lonend voor Avenue2' |
|
John Kerstens (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Verhuur sloopwoningen lonend voor Avenue2»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de handelwijze van de hoofdaannemer in kwestie om een deel van de door onderbetaalde werknemers te betalen buitensporig hoge huur voor sloopwoningen «in eigen zak te steken»?
Ik deel de conclusie van de expert commissie dat de inhouding voor de kosten van huisvesting en vervoer op het salaris van de werknemers (in ieder geval vanuit sociaal maatschappelijk oogpunt) te hoog is. Ik heb er moeite mee als werkgevers winst maken op de huisvesting van hun werknemers.
Op welke wijze maakt de onlangs in de Tweede Kamer aangenomen Wet Aanpak Schijnconstructies een eind aan dergelijke praktijken?2
De Wet Aanpak Schijnconstructies verplicht de werkgever tenminste het loon ter hoogte van het wettelijk minimumloon giraal uit te betalen en maakt het onmogelijk om bedragen voor huisvesting of andere doeleinden in te houden op het wettelijk minimumloon. De wet maakt het echter niet onmogelijk om boven het wettelijk minimumloon bedragen in te houden.
Sterkt het voorbeeld rondom de A2 u in de overtuiging dat het tenminste giraal moeten uitbetalen van het wettelijk minimumloon zoals voorzien in de Wet Aanpak Schijnconstructies een rem zet op te hoge inhoudingen op dat loon voor bijvoorbeeld huisvestingskosten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben er van overtuigd dat er een preventieve werking uitgaat van de Wet Aanpak Schijnconstructies en deze wet vergemakkelijkt de handhaving. Wetgeving alleen is echter niet genoeg om misstanden aan te pakken. We zullen ons samen met inspectiediensten en sociale partners moeten blijven inzetten voor een goede naleving van de arbeidsvoorwaarden.
Het bericht " Aantal donoren kan fors omhoog; organen wegschenken na euthanasie" |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Aantal donoren kan fors omhoog; organen wegschenken na euthanasie»1, en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over orgaandonatie na euthanasie bij het UMC Nijmegen (antwoord ontvangen 5 maart 2015)?
Ja.
Hoe vaak vindt jaarlijks in Nederland orgaandonatie na euthanasie plaats? Hoe verhoudt zich dat tot dat aantal in België?
Het gaat om totaal 9 orgaandonatieprocedures na euthanasie in de afgelopen jaren in Nederland en 21 in België. In België wordt deze procedure al sinds 2005 uitgevoerd. In Nederland vond de eerste orgaandonatie na euthanasie plaats in 2012. Het gaat in beide landen dus om hele kleine aantallen.
In hoeverre kunnen met behulp van door euthanasiepatiënten geschonken organen wachtlijsten voor orgaantransplantatie worden verkort?
Al eerder heb ik in antwoord op vragen van de Kamerleden Tellegen en Arib2 aangegeven het belangrijk te vinden dat de euthanasieprocedure en de orgaandonatieprocedure zorgvuldig worden uitgevoerd en daarmee aan de wens kan worden voldaan om euthanasie en orgaandonatie te combineren. Allereerst moet voldaan zijn aan alle eisen van de Euthanasiewet om te komen tot een zorgvuldig uitgevoerde euthanasie. Uiteraard kan pas na het overlijden worden overgegaan tot de orgaandonatie.
Hoeveel meer organen beschikbaar komen, doordat personen die een verzoek om euthanasie hebben gedaan ook toestemming geven voor orgaandonatie, is moeilijk te voorspellen. Overigens zal ook na toestemming niet in alle gevallen orgaandonatie mogelijk zijn, gelet op de aard van de aandoening van de patiënt die om euthanasie vraagt.
Zijn patiënten die euthanasie willen voldoende op de hoogte van de mogelijkheid dat zij na hun dood hun organen kunnen doneren? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, acht u het wenselijk die mogelijkheid onder de aandacht van deze groep patiënten te brengen? Zo ja, hoe wilt u dat bewerkstelligen?
Iedereen boven de leeftijd van 12 jaar kan in Nederland de wens uitspreken om zijn organen na zijn of haar dood te doneren. Dit is ook de kern van de boodschap die in campagnes en voorlichting naar voren is gebracht. Deze wens kan worden vastgelegd in het Donorregister. Na overlijden wordt vastgesteld of iemand aan de criteria voor orgaandonatie voldoet, waarna donatie plaatsvindt.
Ik kan mij voorstellen dat mensen met een wens tot euthanasie niet direct aan orgaandonatie denken, wellicht vanuit de veronderstelling dat dit vanwege hun ziekte en/of fysieke conditie niet kan. In bepaalde gevallen is orgaandonatie na euthanasie heel goed mogelijk. De 9 Nederlanders die hier de afgelopen jaren voor hebben gekozen, tonen dit aan. Artsen hebben dit onderkend en werken nu aan een handreiking orgaandonatie na euthanasie. Hierover heb ik u in antwoord op de eerder genoemde vragen van de Kamerleden Tellegen en Arib geïnformeerd. De concepthandreiking wordt op dit moment door de initiatiefnemers besproken met de diverse betrokken beroepsverenigingen om te komen tot een breed draagvlak. Dit proces is nog niet afgerond. Zoals ik eerder heb toegezegd, informeer ik de Kamer zodra de handreiking gereed is. Naar verwachting is dit na de zomer.
Wordt, net als in België, de transplantatiearts pas op de hoogte gesteld van het feit dat er organen van een euthanasiepatiënt beschikbaar zijn op het moment dat de euthanasie is goedgekeurd en de patiënt heeft beslist dat hij zijn organen wil doneren? Zo nee, hoe is dit in Nederland dan wel geregeld?
Het moment waarop een transplantatiearts in Nederland op de hoogte wordt gebracht is als een orgaan beschikbaar komt voor transplantatie, dit is bij orgaandonatie na euthanasie niet anders.
Toenemende gewelddadigheden in Macedonië tussen gewapende groepen en de politie |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten dat er in de stad Kumanovo in Macedonië op achtereenvolgende dagen gevechten hebben plaatsgevonden tussen de politie en gewapende groepen, waarbij tientallen doden en gewonden zijn gevallen?1
Ja.
Wat is uw oordeel en analyse van deze gebeurtenissen en de achtergronden van deze gewelddadigheden? In welke mate kent u de situatie en laat u zich daarover maximaal informeren?
Het kabinet volgt de situatie in Macedonië nauwlettend en is zeer bezorgd over de ontwikkelingen, zowel wat betreft het incident in Kumanovo als, in bredere zin, de politieke crisis tussen regering en oppositie en de achteruitgang op het gebied van democratie, rechtsstaat en fundamentele vrijheden. Nederland onderschrijft de oproep van Commissaris Hahn na de gebeurtenissen in Kumanovo dat verdere escalatie moet worden voorkomen, ook met oog op binnenlandse stabiliteit.
Ten aanzien van de politieke situatie werden in april jl. conclusies aangenomen waarin de Raad ernstige zorgen uitsprak over het voortduren van de politieke crisis, evenals over de vele aantijgingen rond machtsmisbruik die de afgelopen maanden zijn verschenen. De Raad riep op tot onafhankelijk en transparant onderzoek naar deze beschuldigingen en maande alle partijen tot een spoedige, duurzame oplossing te komen. De verantwoordelijkheid daarvoor berust bij de politieke leiders.
En marge van de ministeriële vergadering van de Raad van Europa op 19 mei jl. in Brussel sprak ik met mijn Macedonische ambtgenoot, waarbij ik mijn zorgen over de ontwikkelingen in Macedonië heb overgebracht. Tevens heb ik daags voor dit gesprek mijn zorgen geuit in de Raad Buitenlandse Zaken, zoals vermeld in het verslag van de Raad. Daarbij heb ik Hoge Vertegenwoordiger Mogherini verzocht deze in juni of juli te agenderen in de Raad. Dit vanwege het belang dat het kabinet hecht aan democratie, rechtsstaat en fundamentele vrijheden in het toetredingsproces en de belangrijke rol die hier ligt voor de EU, evenals vanwege de grote Nederlandse inzet in Macedonië en de regio ten aanzien van rechtstaatsontwikkeling. Het kabinet verwelkomt om die reden de actieve rol van de Commissie en het Europese parlement om te proberen de betrokken partijen rond de tafel te krijgen en hen te assisteren in het vinden van een duurzame oplossing. Daarbij is het van belang dat de oppositie weer terugkeert in het parlement en dat de afluisterschandalen grondig, objectief en transparant worden onderzocht en dat waar nodig strafvervolging plaatsvindt.
Heeft u contact gehad met uw ambtgenoot uit Macedonië? Zo ja, wat heeft u daarbij besproken?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze gaat u de aanhoudend zorgelijke situatie in Macedonië in Europees verband bespreken, bijvoorbeeld tijdens de Raad Algemene Zaken en/of de Raad Buitenlandse Zaken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het gebrek aan perspectief op vervolgstappen voor het kandidaat-lidmaatschap van de EU het proces van politieke democratisering en maatschappelijke normalisering in Macedonië frustreert? Gaat u uw Griekse en Bulgaars collega’s, die al jaren de volgende stappen in het proces van onderhandeling van het kandidaat-lidmaatschap van de EU tegenhouden, ook aanspreken op hun gedeelde verantwoordelijkheid voor perspectief op stabiliteit en ontwikkeling op de Balkan?
Het is evident dat het gebrek aan perspectief vanwege de naamkwestie een uitwerking heeft en het vertrouwen in het toetredingsproces aantast. Tegelijkertijd mag de naamskwestie geen excuus zijn voor het staken of deels zelfs terugdraaien van hervormingen, noch voor toenemende druk op onafhankelijke rechtspraak en mediavrijheid. De recente ontwikkelingen in Kumanovo en de protesten in Skopje vinden plaats in een context van politisering en wantrouwen die al eerder aan uw Kamer is gesignaleerd. Ten aanzien van de naamskwestie blijft Nederland alle betrokkenen oproepen om deze zo spoedig mogelijk op te lossen. Tegelijkertijd moet Macedonië, los van naamskwestie, zich verder inzetten om voortgang te boeken bij het doorvoeren van noodzakelijke hervormingen.
Welke acties onderneemt de Europese Unie om te waarborgen dat er een onafhankelijk onderzoek komt naar de gebeurtenissen en om de situatie in deze regio in Macedonië te de-escaleren en te stabiliseren? In welke mate is hierbij sprake van een constructieve dialoog met de regering van Macedonië? Welke mogelijkheden zijn er om de Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlands beleid zo snel mogelijk naar het gebied te sturen?
Onder andere via het Europees parlement en ondersteund door de Commissie worden momenteel bemiddelingspogingen ondernomen om het vastgelopen politieke proces los te trekken. Drie Europarlementariërs2 en Commissaris Hahn zijn nauw betrokken om de dialoog tussen de regeringspartijen en de oppositie te herstarten. Gezien de beschuldigingen in het afluisterschandaal en de huidige animositeit tussen regering en oppositie zal het proces tijd vergen en de nodige inspanning vragen van alle betrokken partijen.
Het feit dat na de gebeurtenissen in Kumanovo alle politieke partijen samenkwamen in de Nationale Veiligheidsraad, dat enkele wijzigingen zijn doorgevoerd in het kabinet en dat de demonstraties vooralsnog vreedzaam en harmonieus verlopen stemmen voorzichtig hoopvol, al is er nog een lange weg te gaan.
Er is sprake van voorzichtige stappen voorwaarts. Mede door de inzet van het Europees parlement en de persoonlijke betrokkenheid van Commissaris Hahn is een politiek akkoord bereikt tussen de vier voornaamste partijen in Macedonië. Voorname elementen in dit akkoord zijn onder andere vervroegde verkiezingen voor eind april 2016, terugkeer van de oppositie naar het parlement, onderzoek naar de aantijgingen van machtsmisbruik en uitvoering van de aanbevelingen van de Europese Commissie op het gebied van rechtsstaatshervormingen.
De Raad zal volgende week nader spreken over de ontwikkelingen en bezien hoe de politieke dialoog en de hervormingen in Macedonië verder bevorderd kunnen worden.
Zijn er signalen dat de onrust in deze regio in Macedonië ook zorgt voor toenemende onrust in de gebieden eromheen? Zo ja, welke, en hoe kan dit worden voorkomen?
Buurlanden van Macedonië volgen de ontwikkelingen met zorg en hebben de onrust in Kumanovo scherp veroordeeld. Ook de buurlanden onderstrepen het belang de huidige politieke impasse te doorbreken en verdere spanningen in Macedonië te voorkomen.
Bent u bereid om namens de Nederlandse regering in de EU krachtig aan te dringen op Europese initiatieven om te zorgen voor de-escalatie in het gebied? Zo ja, op welke wijze? Zou hier in dit stadium ook een rol voor de Verenigde Naties weggelegd kunnen zijn?
Ja. Zoals hierboven gemeld heeft Nederland gevraagd om een spoedige diepgaande discussie in de Raad over Macedonië. Er is reeds brede overeenstemming tussen de Europese lidstaten dat er een belangrijke rol ligt voor de EU en in het bijzonder de Commissie om haar ondersteunende rol voort te zetten en te helpen een duurzame oplossing te vinden voor de crisis. Dat laat onverlet dat organisaties als de OVSE en de VN eveneens een rol kunnen spelen.
Het Adelbert College dat een moeder heeft laten aanhouden door de politie vanwege onenigheid over passend onderwijs |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat het Adelbert College te Wassenaar de politie heeft gebeld om een moeder van een chronisch zieke leerlinge aan te laten houden en haar vervolgens vijf en een half uur in de cel te zetten na onenigheid over het passend onderwijs aan haar dochter?1
Nee, dat vind ik niet wenselijk. Ik kan mij echter situaties voorstellen waarin een conflict zo escaleert dat politie-ingrijpen helaas onvermijdelijk is.
Wat is uw mening over het feit dat zowel bovengenoemde leerlinge als haar broer sinds dinsdag 12 mei 2015 voor vijf dagen zijn geschorst door de school zodat onderzocht kan worden of zij van school verwijderd kunnen worden? Acht u dit een passende maatregel voor een door hoog opgelopen emoties ontstane situatie?
Scholen hebben in wet- en regelgeving bewust de mogelijkheid gekregen om een leerling voor maximaal één week te schorsen. Deze school maakt gebruik van deze mogelijkheid. Aan deze schorsing zijn procedurele voorwaarden verbonden, namelijk om het besluit tot schorsing schriftelijk aan de ouders bekend te maken en om de inspectie te informeren. Aan deze voorwaarden heeft de school voldaan. Ook is de school zich ervan bewust dat definitieve verwijdering alleen kan na overleg met de inspectie en indien een andere school bereid is gevonden de leerling in te schrijven. Het is niet aan mij om een besluit tot schorsing of verwijdering inhoudelijk te beoordelen.
Is er in uw ogen door de school een passend onderwijsaanbod aan de chronisch zieke leerlinge gedaan het afgelopen jaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik beschik niet over de informatie en deskundigheid om daarover te kunnen oordelen. Wel is mij bekend dat de afgelopen periode veel verschillende partijen betrokken zijn geweest bij deze leerling met als doel zorg te dragen voor een passend onderwijs- en ondersteuningsaanbod voor haar. Mochten ouders het niet eens zijn met de geboden extra ondersteuning, dan kunnen zij zich wenden tot de geschillencommissie passend onderwijs, die over de deskundigheid beschikt om dit te kunnen beoordelen.
Is er in de voorliggende situatie naar uw mening voldaan aan de zorgplicht, zoals deze sinds de invoering van het passend onderwijs geldt?
De zorgplicht betekent dat de school moet zorgen voor een passend aanbod of, indien dat niet mogelijk is op de school zelf, te zorgen voor een passende plek elders. De school is zich hiervan bewust en geeft daaraan ook invulling, in eerste instantie op de eigen school maar nu ook door in samenwerking met het samenwerkingsverband te zoeken naar een mogelijke alternatieve plek voor de leerling.
Wat vindt u van het feit dat er door een school gepraat wordt over de toekomst van een leerling zonder dat de ouders daarbij betrokken worden – zelfs na een verzoek van de leerling zelf? Acht u dit een wenselijke gang van zaken?
Ik acht betrokkenheid van ouders van groot belang. Doorgaans zullen ouders dan ook worden uitgenodigd voor overleggen die hun kind betreffen. Ook in dit geval is dat gebeurd. Uiteraard kan een school daarnaast ook overleg voeren over leerlingen, zonder dat ouders daarbij aanwezig zijn.
Is passend onderwijs er niet juist op gericht om chronisch zieke leerlingen, die graag naar een reguliere school willen, te faciliteren door scholen (onder andere door extra financiering)? Wat is de reden dat het Adelbert College weigert een chronisch zieke leerlinge te faciliteren in haar onderwijsbehoefte?
Scholen zijn (ook) verantwoordelijk voor het onderwijs aan zieke leerlingen (zie artikel 6b van de Wet op het voortgezet onderwijs) en kunnen daarbij ondersteund worden door de consulenten Onderwijsondersteuning Zieke Leerlingen (OZL). Dat was al het geval voor de invoering van passend onderwijs en geldt nu nog steeds. In dit specifieke geval heeft de betreffende school verschillende aanpassingen gedaan om de leerling te ondersteunen. Ook de consulenten OZL hebben meegedacht. Helaas heeft dit niet geleid tot een aanbod waarmee alle betrokkenen tevreden zijn.
Welke maatregelen gaat u nemen om ook voor de betreffende leerlinge passend onderwijs te garanderen, zodat zij haar toetsen en daarmee haar schooljaar op een degelijke wijze succesvol kan afronden?
De betreffende school en het betreffende samenwerkingsverband zijn hiervoor aan zet. Zij zijn zich hiervan terdege bewust en zijn dan ook bezig om een passend aanbod voor deze leerling te organiseren.
Deelt u de conclusie van de school en het samenwerkingsverband dat een cluster-3 school de meest passende plek voor de betreffende leerlinge is, terwijl zij zelf aangeeft dat het met heldere afspraken goed mogelijk is om op dezelfde reguliere school te blijven? Welke invloed heeft de leerling en de ouders op de schoolkeuze?
Ik kan dit individuele geval niet beoordelen. Wel kan ik mij voorstellen dat het beroep op extra ondersteuning dusdanig groot is dat een chronisch zieke leerling beter af is in het speciaal onderwijs dan in het regulier onderwijs. Vandaar ook dat er cluster 3 onderwijs is voor langdurig zieke leerlingen. Indien een reguliere school constateert dat zij de benodigde ondersteuning niet (meer) kan bieden, zal zij, altijd in overleg met de ouders, op zoek gaan naar alternatieven. Mochten zij daar gezamenlijk niet uitkomen dan kunnen zij een beroep doen op de onderwijsconsulenten. Ook kunnen ouders terecht bij de geschillencommissie passend onderwijs.
Acht u het wenselijk dat de moeder van bovengenoemde leerlinge een kort geding tegen de school moet aanspannen om de school zover te krijgen de aanpassingen te doen die nodig zijn voor het meest passende onderwijs aan haar dochter? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik acht het niet wenselijk dat meningsverschillen tussen school en ouders zo hoog oplopen dat ouders hun toevlucht moeten nemen tot het aanspannen van een kort geding. Daarom subsidieer ik ook de onderwijsconsulenten. Ouders die te maken hebben met een plaatsingsprobleem van hun kind, kunnen een beroep op hen doen. Een onderwijsconsulent kan (kosteloos) ingezet worden om te bemiddelen en te ondersteunen bij de plaatsing op een school, in overleg met alle betrokkenen. De onderwijsconsulenten zetten het belang van de leerling voorop bij het zoeken naar een passende plek.
Kunt u de Kamer informeren over het aantal ouders dat een kort geding tegen een school heeft aangespannen om de leeromgeving aan te laten passen aan de behoeftes van een leerling met een beperking sinds de invoering van passend onderwijs en in de jaren daarvoor (2010, 2011, 2012 en 2013)?
Deze gegevens zijn niet beschikbaar.
Bent u bereid deze vragen in verband met de vijf dagen schorsing van bovengenoemde leerlinge vóór 18 mei aanstaande te beantwoorden?
Dit is vanwege de korte termijn niet mogelijk gebleken.
De kille wijze waarop een Nederlandse Holocaust overlevende is gekort op haar AOW-uitkering |
|
Machiel de Graaf (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Holland cuts Shoah survivor’s pension for living in West Bank»?1
Ja.
Worden alle AOW-gerechtigden die in Israëlische dorpen en steden in Judea en Samaria wonen met bijna 35 procent gekort op hun uitkering? Zo ja, waar is dit percentage exact op gebaseerd?
Dat is niet het geval.
Op grond van de Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU) bestaat buiten Nederland slechts recht op een socialeverzekeringsuitkering in een land waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten. Dit verdrag dient afdoende waarborgen te bevatten inzake de controle op de rechtmatigheid van de uitkeringen. Een uitzondering geldt voor de AOW, die naar alle landen in de wereld wordt geëxporteerd ter hoogte van de zogenoemde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimum loon). Voor landen waarmee een verdrag is gesloten, kan de AOW voor alleenstaanden 70% van het wettelijk minimum loon bedragen.
Op basis van het internationaal recht heeft Israël als bezettende mogendheid geen soevereiniteit over de gebieden die het bezet. Daarom heeft Israël geen bevoegdheid tot het aangaan van verdragsverplichtingen voor het bezette gebied. Israël kan dus voor Nederlandse staatsburgers die in de bezette gebieden wonen geen verdragsverplichtingen aangaan zoals zijn voorzien in het kader van de Wet BEU.
Hoeveel AOW-gerechtigden vallen onder de exportbeperkingen die gelden voor de Israëlische dorpen en steden in Judea en Samaria?2
Bij de SVB stonden op 15 mei 2015 67 AOW-gerechtigden geregistreerd op de Westelijke Jordaanoever, Oost Jeruzalem en de Golan hoogvlakte, onder wie 24 alleenstaanden. 15 adressen zijn nog in onderzoek.
Deelt u de mening dat het verwerpelijk is een Holocaust overlevende, die naar Israël is gevlucht vanwege het toenemende antisemitisme in Europa, op kille wijze te korten op haar AOW-uitkering?
Het kabinet betreurt de gang van zaken Voor betrokkene is de situatie nu aangepast en zij is daarover geïnformeerd. Geconstateerd is dat tot dusverre onvoldoende helder is geweest welke gevolgen wonen in door Israël bezet gebied heeft voor de AOW-uitkering van alleenstaande AOW-gerechtigden. Daarom is het volgende besloten.
Iedereen die nu woont in door Israël bezet gebied en een AOW voor alleenstaanden ontvangt ter hoogte van maximaal 70% van het wettelijk minimumloon, mag die houden. Vanaf 1 januari 2016 zal de AOW-uitkering van personen die voor het eerst als alleenstaanden in door Israël bezet gebied een AOW-uitkering krijgen, ter hoogte van de zogenoemde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimumloon) worden gesteld. Dit besluit zal zo spoedig mogelijk worden bekend gemaakt en gecommuniceerd. Het kabinet onderzoekt of voor de groep vervolgingsslachtoffers 1940 -1945 en burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 er voor toekomstige schrijnende gevallen specifieke maatregelen gewenst zijn.
Zijn de bevoegde Israëlische autoriteiten net als Nederland van mening dat de Israëlische dorpen en steden in Judea en Samaria niet onder het verdrag vallen dat met Israël is gesloten over controle op het recht op uitkeringen?
Zie het antwoord op vraag 2. Israël heeft een andere visie op de status van de bezette gebieden.
Wilt u per direct in contact treden met uw Israëlische ambtgenoten, en al dan niet door een verdragswijziging, een eind maken aan het pesten van AOW-gerechtigden die heerlijk van hun pensioen proberen te genieten in één van de prachtige dorpen of steden in Judea en Samaria?
Nee, het kabinet ziet hiertoe geen aanleiding. Zie tevens antwoord op vraag 2.
De bescherming van Nederlandse koopvaardijschepen in de Middellandse Zee tegen piraterij |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat een koopvaardijschip is aangevallen in de internationale wateren voor de kust van Libië?1
Diverse media hebben melding gemaakt van een aanval op 12 mei jl. van de Libische autoriteiten in Tobroek op een commercieel vrachtschip varend onder Turkse vlag. Het kabinet beschikt niet over eigen informatie over de toedracht van deze aanval. De Libische regering van premier al-Thanini heeft niet weersproken verantwoordelijk te zijn voor de aanval, die binnen de Libische territoriale wateren zou hebben plaatsgevonden. Bij de aanval is het schip naar verluidt beschoten door de luchtmacht van de Libische regering.
Zo ja, kunt u aangeven tot welke groepering(en) de gewapende rebellen behoren die verantwoordelijk zijn voor deze en andere recente aanvallen op koopvaardijschepen voor de kust van Libië? Kunt u bevestigen dat het koopvaardijschip ook vanuit de lucht is aangevallen? Op welke wijze is dat gebeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Welke maatregelen gaat u nemen om de Nederlandse koopvaardijschepen te beschermen tegen deze extreme vormen van geweld?
Er gelden internationale verdragen, regels en afspraken om de commerciële scheepvaart veilig te houden. In dit kader hebben reders ook een eigen verantwoordelijkheid voor het nemen van adequate maatregelen ter bevordering van de veiligheid van de schepen en opvarenden. Reders hebben, onder meer op grond van de International Ship and Port Facility Security Code (behorend bij het SOLAS-verdrag voor de bescherming van mensenlevens op zee), een verantwoordelijkheid om informatie over de actuele veiligheidssituatie voor de route van hun schepen aan de desbetreffende kapiteins door te geven. Daarnaast kan de Nederlandse overheid, indien zij daarover beschikt, relevante informatie over de veiligheidssituatie in specifieke gebieden aan de Nederlandse scheepvaart doorgeven. Dat is in de afgelopen maanden ook meermaals gebeurd.
Wat is het actuele dreigingsbeeld voor Nederlandse koopvaardijschepen in de Middellandse Zee, en hoe heeft het dreigingsbeeld zich het afgelopen jaar gezien de chaos in Libië ontwikkeld?
Er is geen apart dreigingsbeeld voor Nederlandse koopvaardijschepen in de Middellandse Zee opgesteld. Daar is op grond van de beschikbare informatie geen aanleiding toe.
Gaat u het beleidsstandpunt «inzet gewapende particuliere beveiligers aan boord van Nederlandse koopvaardijschepen» zoals beloofd deze maand eindelijk naar de Kamer sturen, of stelt u het beleidsstandpunt uit totdat het grootste deel van de Nederlandse koopvaardijvloot is «omgevlagd»?2
In de Kamerbrief van 19 mei, verzonden door de Minister van Veiligheid en Justitie, mede namens de ministers van Infrastructuur en Milieu, Defensie en Buitenlandse Zaken, is de Kamer geïnformeerd over het streven van de Minister om het beleidsstandpunt voor het zomerreces aan de Kamer te zenden.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden en de antwoorden uiterlijk vóór 1 juni 2015 naar de Kamer sturen?
Helaas was beantwoording van de vragen voor 1 juni 2015 niet mogelijk.
Het dumpen van grote zwerfkeien door Greenpeace op de Klaverbank |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Woede om actie Greenpeace»?1
Ja.
Vindt u dat het kabinet een gebrek aan daadkracht toont om de Noordzeenatuur te beschermen?
Voor de aanwijzing van de Klaverbank, Doggersbank en Friese Front als Natura 2000-gebied, heb ik voorstellen aangeboden aan uw Kamer (Kamerstuk 32 670, nr. 90) van op 27 augustus 2014. Sinds de aanwijzing en het beheerplan Voordelta in 2008 is een groot aantal maatregelen genomen om de Noordzeenatuur en die van de Waddenzee te beschermen met name in het kader van Natura 2000. Bovendien heb ik de Natuurbeschermingswet aangepast zodat deze kan worden toegepast in de Nederlandse exclusieve economische zone.
Deelt u de mening dat het de laatste jaren juist goed gaat met de visstand in de Noordzee?
Het gaat goed met de meeste commerciële visbestanden in de Noordzee. Een aantal baart nog immer zorgen, waaronder de kabeljauw, de zeebaars en een aantal haaien en roggen. Op 30 juni aanstaande zal ICES (International Council for the Exploration of the Sea) haar advies uitbrengen met de jongste inzichten. Overigens wijs ik erop dat het bij de bescherming van de natuur van de Noordzee niet in eerste instantie gaat om de commerciële visbestanden maar om de bescherming van habitats en soorten.
Is de bizarre en onverantwoorde actie van Greenpeace, die levens in gevaar brengt, voor u reden om het overleg, de samenwerking en subsidie relatie met deze organisatie op te schorten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet houdt de mogelijkheid voor overleg met alle betrokkenen bij het Noordzeebeleid open en zoekt waar mogelijk de samenwerking. De ministeries van Economische Zaken en van Infrastructuur en Milieu hebben geen subsidierelatie met Greenpeace.
Het voeren van actie is een geoorloofd instrument mits daarbij de grenzen van veiligheid niet worden overschreden. In het betrokken gebied komen van nature vele stenen voor die een vergelijkbare omvang hebben als de stenen die door Greenpeace zijn gestort. Of de door Greenpeace gestorte stenen het gevaar voor vissers vergroten is moeilijk vast te stellen, maar het simpele feit dat het risico op gevaarlijke situaties wordt vergroot, keur ik af. Los van het mogelijke gevaar voor de vissers acht ik deze actie contraproductief en gezien mijn inzet om de Klaverbank aan te wijzen als beschermd natuurgebied overbodig.
Deelt u de mening dat het dumpen van keien verboden zou moeten zijn en dat daarvoor op zijn minst een vergunningplicht zou moeten gelden? Zo nee, waarom niet?
De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 11 juni 2014 naar aanleiding van de eerdere actie van Greenpeace in 2011 bepaald dat de toen afgezonken stenen «gelet op de omstandigheden» niet kunnen worden aangemerkt als afvalstoffen. Die omstandigheden zijn de aard van de materialen, het feit dat Greenpeace met het oog op de veiligheid de exacte locatie heeft doorgegeven waar de materialen zijn afgezonken en het doel van de protestactie dat Greenpeace kenbaar heeft gemaakt. Daarmee is geoordeeld dat Greenpeace in 2011 niet in strijd met de Waterwet heeft gehandeld door stenen in zee te storten.
Beoordeeld zal worden in hoeverre er onder het internationale zeerecht mogelijkheden zijn om op korte termijn in de nationale regelgeving hiervoor een voorziening te treffen
Heeft Greenpeace u op de hoogte gesteld van het voornemen tot actie op de Klaverbank in de Noordzee?
Greenpeace heeft op dinsdagochtend 12 mei jl. – na aanvang van de storting – de coördinaten van de geplaatste stenen doorgegeven aan de Kustwacht. Ook zijn de coördinaten doorgegeven via de marifoon (Very High Frequency).
Welke acties of stappen hebt u ondernomen toen u vernam van de Greenpeace actie?
Ter bevestiging heb ik Greenpeace verzocht om de coördinaten aan mij door te geven waar de dumping plaatsvond. Ik heb deze coördinaten per ommegaande ontvangen. Vervolgens heb ik getoetst of deze coördinaten ook bij de andere partijen bekend waren. Dit was het geval. De Kustwacht is ingezet om de actie in de gaten te houden.
Welke mogelijkheden ziet u om Greenpeace financieel aansprakelijk te stellen voor de veroorzaakte schade, onder andere mogelijke schade aan vissersschepen en gederfde inkomsten van vissers wanneer visgronden ontoegankelijk zijn geworden?
Vooralsnog is niet geconstateerd dat de overheid schade lijdt vanwege de actie van Greenpeace. Indien vissers menen schade te (zullen) lijden als gevolg van de actie, ligt het mijns inziens voor de hand dat door of namens de vissers een procedure wordt aangespannen tegen Greenpeace actie.
Welke acties gaat u ondernemen om Greenpeace financieel aansprakelijk te stellen?
Zie het antwoord op vraag 8.