Het bericht ‘Angstcultuur bij vervoersbedrijf Hermes’ |
|
John Kerstens (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Angstcultuur bij vervoersbedrijf Hermes»?1
Ja. Dit bericht is gebaseerd op een nog geheim onderzoeksrapport over de situatie bij vervoersbedrijf Hermes. Dit rapport is dus niet in ons bezit. Opdrachtgevers van het onderzoek zijn de OR en de directie van het vervoersbedrijf.
Hoe beoordeelt u de in het rapport geconstateerde feiten? Wat is de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid (ministerie, inspecties), de provincie (als opvolger van de stadsregio) en de betrokken gemeentelijke overheden bij deze kwestie?
Het rapport is nog niet gepubliceerd, dus op dit moment kunnen er geen uitspraken worden gedaan over de feiten.
Uitgangspunt van de Wet Personenvervoer 2000 (wp2000) is dat personeelsbeleid een zaak is van de vervoerder. De wp2000 schrijft wel voor dat aan een concessie voorschriften moeten worden verbonden ten aanzien van het waarborgen van een verantwoorde mate van veiligheid ten behoeve van zowel de reizigers als het personeel binnen het openbaar vervoer.
De verantwoordelijkheid voor de concessie van het busvervoer in regio Arnhem-Nijmegen ligt bij de regionale concessieverlener, provincie Gelderland. De provincie gaat niet over de bedrijfsvoering, waaronder arbeidsomstandigheden, van vervoersbedrijf Hermes, maar kan de directie wel aanspreken op de gemaakte concessieafspraken en goed werkgeverschap. De provincie Gelderland meldt dat de verantwoordelijke gedeputeerde naar aanleiding van de berichtgeving in de Gelderlander in gesprek gaat met de directie van vervoersbedrijf Hermes.
De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet. Bij klachten van de OR over de arbeidsomstandigheden volgt onderzoek door de Inspectie. Het bedrijf is bij de Inspectie bekend op basis van bezoeken in het kader van Inspectieprojecten en klachten van medewerkers in het verleden, maar er is nooit een aanleiding geweest om te handhaven door middel van sancties. De klachten van medewerkers hadden niet betrekking op deze kwestie, maar op andere aangelegenheden. Verder zijn hierover ook nu geen klachten ontvangen.
Hoe beoordeelt u (achteraf) de handelwijze van de Stadsregio in het najaar van 2014, toen de Stadsregio ervoor koos om zich niet te bemoeien met de «sores» van busbedrijf Hermes?2
Personele zaken zijn in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de vervoerder zelf, niet van de concessieverlener. De concessieverlener kan de vervoerder wel aanspreken als de concessieafspraken niet worden nagekomen.
Welke actie gaat u – of een andere overheid – ondernemen om de bedrijfscultuur van de concessiehouder te verbeteren?
Op dit moment is het rapport nog niet gepubliceerd en is het dus nog niet bekend wat de feiten zijn rondom de bedrijfscultuur van het vervoersbedrijf Hermes. In het algemeen geldt dat het in eerste instantie aan de concessiehouder zelf is om stappen te ondernemen om de bedrijfscultuur, indien nodig, te verbeteren.
In het geval van klachten van de OR over het bedrijf vanwege overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet, zal de Inspectie SZW bezien of er een reden is voor handhavende maatregelen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
De provincie Gelderland kan, indien uit het rapport blijkt dat er sprake is van het niet nakomen van de concessieafspraken, handhavend optreden.
Kunnen concessieverleners tijdens het aanbestedingsproces vervoerbedrijven ook (mede) selecteren op sociale aspecten, zoals de ziekteverzuimbegeleiding? Zo ja, wordt dit ook gedaan? Zo nee, bent u bereid dit mogelijk te maken?
De concessieverlener stelt ten behoeve van de aanbesteding van een concessie een programma van eisen vast. Het programma van eisen heeft in ieder geval betrekking op aspecten die in artikel 44 (wp2000) staan voorgeschreven. Deze wettelijke aspecten zijn leidend. Dit sluit echter niet uit dat andere aspecten, zoals maatschappelijk verantwoord ondernemen, in aanbestedingen een rol kunnen krijgen.
De inzet van clustermunitie in Jemen |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht ««Lukrake luchtaanvallen in Jemen»»?1
Ja.
Kunt u de bevindingen van Human Rights Watch bevestigen dat de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië clustermunitie inzet in Jemen? Welke informatie heeft u hierover?
Het kabinet kan de bevindingen van Human Rights Watch niet bevestigen. Navraag in Geneve, Riyadh en bij Europese partners heeft geen bevestiging hiervan opgeleverd. Het kantoor van de VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten doet op dit moment onderzoek naar deze kwestie. Indien bevindingen worden bevestigd, zal de Hoge Commissaris hierop verdere actie ondernemen. Ook het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken doet onderzoek naar aanleiding van het rapport van Human Rights Watch.
Het kabinet hecht veel waarde aan deze onderzoeken.
Hoe beoordeelt u de bevinding van de Verenigde Naties dat reeds meer dan duizend burgerdoden zijn gevallen in het conflict, waarvan een aanzienlijk deel door coalitiebombardementen?
De situatie in Jemen is zeer schrijnend en ernstig, de bevindingen van de Verenigde Naties tonen des te meer het belang aan van een politieke oplossing en de start van een onderhandelingsproces. Hoe langer dit conflict voortduurt, hoe meer slachtoffers zullen vallen.
Het kabinet maakt zich zorgen over de vele slachtoffers die vallen als gevolg van het voortdurende oorlogsgeweld in Jemen waaronder veel burgerslachtoffers inclusief vrouwen en kinderen. Zoals in de kamerbrief van 21 mei jl.(32623–151) staat, roept Nederland alle partijen op tot het respecteren van de beginselen van humanitair oorlogsrecht.
Het kabinet beschikt niet over de benodigde feitelijke informatie om in dit specifieke geval een gefundeerd oordeel te kunnen geven over de naleving van het humanitair oorlogsrecht. Dit geldt zowel voor het optreden van de coalitie als voor het optreden van de Houthi’s.
Maakt u zich gezien de inzet van clustermunitie en het hoge aantal burgerdoden zorgen over schendingen van het oorlogsrecht door onder meer Saudi-Arabië? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting van de humanitaire coördinator van de Verenigde Naties voor Jemen, de heer Van der Klaauw, dat de coalitie oorlogsmisdaden heeft begaan?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw oordeel over de mate waarin de Houthi rebellen zich in Jemen aan het oorlogsrecht houden? Deelt u de zorgen van Human Rights Watch over het optreden van de Houthi rebellen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of en zo ja hoe de strijdende partijen in Jemen, waaronder Saudi-Arabië, worden aangesproken op schendingen van het oorlogsrecht?
Het kantoor van de VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten heeft in april jl. middels een verklaring de strijdende partijen aangesproken op hun handelen. De EU heeft deze oproep ondersteund in raadsconclusies en opgeroepen tot het nemen van alle noodzakelijke maatregelen ter verzekering van de eerbiediging van het humanitair oorlogsrecht en de mensenrechten. De EU heeft in deze zelfde raadsconclusies ook opgeroepen tot onafhankelijk onderzoek naar schendingen van het humanitair oorlogsrecht en de mensenrechten.
De oproep van Turkse president Erdogan tot de verovering van Jeruzalem |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Erdogan roept op tot verovering Jeruzalem»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u Erdogan’s openlijke oproep tot het hijsen van de islamitische vlag boven de Israëlische hoofdstad Jeruzalem?
Nederland vindt dat deze en andere uitspraken niet passen.
Deelt u de mening dat Erdogan’s islamitisch-imperialistische ambities een bedreiging vormen voor democratische rechtsstaten? Zo neen, waarom niet?
President Erdoğan heeft deze en ook andere niet passende uitspraken gedaan in de verkiezingsstrijd op weg naar de parlementaire verkiezingen van 7 juni. Deze uitspraken dragen niet bij aan normalisering van de betrekkingen tussen Turkije en President Erdoğan heeft deze en ook andere niet passende uitspraken gedaan in de verkiezingsstrijd op weg naar de parlementaire verkiezingen van 7 juni. Deze uitspraken dragen niet bij aan een normalisering van de betrekkingen tussen Turkije en Israël, die goed zou zijn voor beide landen en voor de hele regio.
Deze en andere uitspraken passen niet bij een land dat zich gecommitteerd heeft aan Europese waarden en standaarden. Het geeft ook de grote uitdagingen weer die resteren op het gebied van de rechtsstatelijkheid in Turkije, zoals onder meer op de door u aangehaalde terreinen van vrijheid van meningsuiting en persvrijheid die meer en meer in het gedrang zijn gekomen onder de huidige regering. Het kabinet blijft daarom kiezen voor hetzelfde beleid ten opzichte van Turkije, met een geloofwaardig EU-toetredingsproces dat vasthoudt aan strenge toetredingsvoorwaarden. Deze benadering biedt de beste gelegenheid Turkije kritisch aan te spreken en hervormingen te bevorderen op het terrein van de rechstatelijkheid, specifiek op de terreinen van persvrijheid en vrijheid van meningsuiting.
Deelt u de mening dat islamitische verovering van Jeruzalem een ramp zou zijn voor de Westerse beschaving? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze absurde uitspraken de vrede verder weg brengen dan ooit doordat Erdogan olie op het vuur van Palestijnse terroristen gooit? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verandert de Nederlandse opstelling jegens Turkije, nu wederom blijkt dat Erdogan opjut tegen Israël en de Joodse bevolking?
Zie antwoord vraag 3.
De oproep van de Turkse president Erdogan om Jeruzalem te veroveren |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de toespraak van de Turkse president Erdogan waarin hij oproept tot verovering van Jeruzalem om daar de islamitische vlag te hijsen?1 Wat is uw oordeel over deze uitlatingen, mede in het licht van het feit dat Turkije lid is van de NAVO en kandidaat-lidstaat van de EU?
Ja. Nederland vindt deze uitspraken ongepast.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat het beleid van de Turkse president Erdogan steeds meer versmolten raakt met een uitgesproken islamitische agenda, met alle consequenties van dien voor de persvrijheid, godsdienstvrijheid, vrijheid van vereniging, de opstelling tegenover Israël, de Joden, etc.?
President Erdoğan heeft deze en ook andere uitspraken gedaan in de verkiezingsstrijd op weg naar de parlementaire verkiezingen van 7 juni. Hij heeft zich daarmee gericht op zijn veelal religieus-conservatieve achterban die de ruggengraat vormen van zijn partij. Dit neemt niet weg dat deze uitspraken niet passen.
Wat zegt het naar uw mening over het religieus-culturele klimaat in Turkije als president Erdogan met dergelijke opruiende toespraken de verkiezingen meent te kunnen winnen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u inmiddels uw afkeuring uitgesproken over deze kwalijke uitlatingen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De Turkse regering is zeer wel bekend met de opvattingen van Nederland en de Europese partners over dergelijke uitspraken. Deze zijn al eerder gewisseld in contacten met de Turkse regering en via uitspraken van de HV.
Bent u van mening dat dergelijke uitlatingen – van de president van een NAVO-land en van een kandidaat-lidstaat van de EU – niet zonder consequenties kunnen blijven? Welke consequenties verbindt u hieraan, mede gelet op het feit dat deze uitspraken bepaald niet leiden tot bevordering van het Midden-Oosten vredesproces?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te bevorderen dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije volledig worden gestopt, in ieder geval tot het moment waarop president Erdogan zich royaal heeft verontschuldigd jegens Israël – een bevriende natie voor Nederland – voor zijn ongepaste uitspraken?
Nee. Het kabinet kiest voor een geloofwaardig toetredingsproces dat vasthoudt aan strenge toetredingsvoorwaarden. Deze benadering biedt de beste gelegenheid Turkije aan te spreken en hervormingen te bevorderen op het terrein van de rechtstatelijkheid, specifiek op de terreinen van persvrijheid en vrijheid van meningsuiting. Zie verder ook mijn antwoorden op vragen 4 en 5.
Het bericht van Human Rights Watch dat Saoedi-Arabië clusterbommen gebruikt in Jemen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van Human Rights Watch dat concludeert dat Saoedi-Arabië clusterbommen gebruikt in Jemen en dat hierbij burgers gewond zijn geraakt?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Saoedi-Arabië inderdaad clusterbommen gebruikt in Jemen en dat hierbij burgers gewond zijn geraakt? Zo ja, hoe beoordeelt u het gebruik van clusterbommen door Saoedi-Arabië?
Het kabinet kan de bevindingen van Human Rights Watch niet bevestigen. Navraag in Geneve, Riyadh en bij Europese partners heeft geen bevestiging hiervan opgeleverd. Het kantoor van de VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten doet op dit moment onderzoek naar deze kwestie. Indien bevindingen worden bevestigd zal de Hoge Commissaris hierop verdere actie ondernemen. Ook het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken doet onderzoek naar aanleiding van het rapport van Human Rights Watch.
Het kabinet hecht veel waarde aan deze onderzoeken.
Wat is uw reactie op dit onderzoek van Human Rights Watch?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de coalitie en andere partijen in het Jemenitisch conflict te verzoeken om publiekelijk toe te zeggen geen clustermunitie meer te gebruiken? Zo ja, wanneer en bij welke gelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Als actieve verdragspartij bij het clustermunitieverdrag keurt Nederland elk gebruik van clustermunitie af en zal bij gebruik van deze wapens betrokken partijen daarop aanspreken. Op dit moment kan het kabinet de berichtgeving van Human Rights Watch niet bevestigen en dus niet een bepaalde partij daarop aanspreken.
Wel zullen namens Nederland naar aanleiding van dit zeer verontrustende bericht van Human Rights Watch tijdens de eerstvolgende bijeenkomst van het Clustermunitieverdrag (juni 2015) zorgen over dit bericht worden uitgesproken en de betrokken partijen om meer informatie worden gevraagd.
Bent u conform Artikel 21 van het Verdrag inzake Clustermunitie bereid deze niet-partijstaten, zoals Saoedi-Arabië, Marokko, Soedan, Qatar, Bahrein, Koeweit, Jordanië, Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten, aan te sporen toe te treden tot het Verdrag?
Ja, Nederland spoort landen die nog geen verdragspartij zijn bij het clustermunitieverdrag conform artikel 21 bij gelegenheid aan alsnog toe te treden.
De conclusie van wetenschappers dat Utrecht faalde met het sluiten van de prostitutieramen |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Universiteit Utrecht en de Erasmus Universiteit Rotterdam waaruit onder andere is gebleken dat honderden sekswerkers slachtoffer zijn geworden van de ondoordachte en overhaaste beleidsbeslissingen van de gemeente Utrecht om het Zandpad te sluiten?1
Op 3 juni 2015 is een samenvatting van het betreffende onderzoek, genaamd «Closing brothels is closing eyes – Utrechtse sekswerkers na de sluiting van het Zandpad», gepresenteerd. Op internet staat vermeld dat de verschijningsdatum van de volledige publicatie augustus 2015 zal zijn.2 Zoals ik heb geantwoord3 op schriftelijke vragen van het lid Rebel (PvdA) van uw Kamer, zal ik na de publicatie van het onderzoek kennis nemen van de inhoud.
Welke lessen kunt u trekken uit betreffend onderzoek? Welke maatregelen zullen volgens u naar aanleiding hiervan genomen moeten worden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat sluiting van het Zandpad door voormalig burgemeester Wolfsen en voormalig wethouder Isabella niet verstandig was wegens het ontbreken van onder andere een deugdelijk alternatief in Utrecht zelf? Zo nee, waarom niet?
Ik stel voorop dat het een verantwoordelijkheid van het lokale gezag is om ten aanzien van het prostitutiebeleid en de uitvoering daarvan binnen de kaders van de wet keuzes te maken die zijn toegesneden op de lokale situatie. Het college van burgemeester en wethouders legt over de lokale aanpak verantwoording af aan de gemeenteraad.
Over het landelijk programma prostitutie en de rol van gemeenten in algemene zin kan ik het volgende toevoegen.
In het landelijk programma prostitutie werkt een aantal gemeenten samen aan de verdere uniformering van het prostitutiebeleid. Het doel daarvan is het verbeteren van de sociale positie van prostituees en het beter reguleren van de branche om misstanden tegen te gaan. Het landelijk programma is gericht op kennisuitwisseling en het gezamenlijk werken aan handvatten voor gemeenten om hun prostitutiebeleid (verder) vorm te geven. Het is uiteindelijk een verantwoordelijkheid van de betreffende gemeenten om met behulp van deze informatie en handvatten hun prostitutiebeleid in te vullen.
Gemeenten hebben ook een belangrijke rol in de integrale aanpak van mensenhandel. Gemeenten kunnen bestuurlijke middelen inzetten om mensenhandel aan te pakken en medewerkers van gemeenten kunnen mensenhandel signaleren. Om gemeenten daarbij te ondersteunen, is een referentiekader «basisniveau bestuurlijke aanpak van mensenhandel» via het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid beschikbaar.
Verder is het aan gemeenten om regionaal te zorgen voor voldoende mogelijkheden voor legale prostitutie, zodat een eventuele verschuiving naar een illegaal circuit wordt tegengegaan, en voor voldoende toegang tot hulpverlening voor prostituees. Het monitoren en volgen van prostituees als er geen signalen zijn van mensenhandel is geen taak van de overheid en zou de privacy van prostituees ernstig schaden.
Kunt u door middel van een tijdspad toelichten wat de gemeente Utrecht sinds de sluiting van de ramen tot nu heeft ondernomen teneinde alternatieven te realiseren en wat de redenen zijn dat het tot nu toe (nog) niet is gelukt?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre kunt u de gemeente Utrecht helpen bij het snel(ler) realiseren van een alternatief? Op welke manier biedt het landelijk programma prostitutie een mogelijkheid om hierbij goed samen te werken? Indien dit al gebeurt, kunt u toelichten op welke wijze u gemeentes en meer specifiek Utrecht ondersteunt op dit punt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is er door de gemeente Utrecht vanaf de sluiting van alle prostitutieramen toezicht gehouden op de sekswerkers? Lag hier bij de sluiting destijds direct al een plan voor klaar? Zo nee, waarom niet? Hoe is dit geregeld in andere gemeentes?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is er door de gemeente Utrecht voorafgaand, tijdens en na de sluiting van de prostitutieramen gedaan teneinde mensenhandel aan te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe staat het beeld dat u schetst met betrekking tot de hulpverlening2 in verhouding tot de conclusie van de onderzoekers dat sekswerkers weinig tot geen contact hebben met de hulpverleners en er weinig kennis is bij de gemeente Utrecht en andere instanties over onder andere de situatie van de sekswerkers? Hoe hoog is het kennisniveau bij andere gemeentes en hoe kan deze kennis worden vergroot?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de conclusie van de onderzoekers dat er weinig kennis is bij de gemeente Utrecht en andere instanties over de mobiliteit, huidige werkplaats en situatie van de sekswerkers? Wat zijn daar de redenen van en op welke manier kan deze kennis worden vergroot of wórdt hij vergroot? Kan daarbij worden toegelicht hoe andere gemeentes hiermee omgaan bij eventuele sluiting van prostitutieplekken?
Zie antwoord vraag 3.
Uit het onderzoek wordt duidelijk dat van een aantal sekswerkers van het Zandpad duidelijk is waar zij op dit moment al dan niet werkzaam zijn; in hoeverre was de gemeente Utrecht hier ook van op de hoogte?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier krijgt de gemeente Utrecht weer zicht op de sekswerkers die na de sluiting van de prostitutiezone uit beeld zijn geraakt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat gemeentes bij sluiting van de prostitutieplekken tevens moeten zorgdragen voor alternatieven, deugdelijke toezicht, hulpverlening en monitoring van de situatie van de sekswerkers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaan u en de gemeente Utrecht ondernemen teneinde de slechte situatie waarin een aantal sekswerkers zich bevindt te verbeteren of in ieder geval in de toekomst te voorkomen? In hoeverre kunt u de gemeente Utrecht hierin ondersteunen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u reageren op de conclusies uit het onderzoek waar in voorgaande vragen nog geen reactie op is gevraagd?
Zie antwoord vraag 1.
De drastische wijziging van het zorginkoopbeleid in de Wet langdurige zorg |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat zorgkantoren de inkoop van de Wet langdurige zorg drastisch aanscherpen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Zorgkantoren gaan op een andere manier inkopen. Een belangrijk doel van de Wlz is dat zorgkantoren op kwaliteit en inhoud van zorg gaan inkopen. Dit is ook onderdeel van het plan van aanpak kwaliteit verpleeghuizen «Waardigheid en trots». Hierin is de doelstelling opgenomen dat zorgkantoren een omslag maken bij hun inkoopbeleid. Hierin hebben zorgkantoren samen met Zorgverzekeraars Nederland (hierna: ZN) een eerste stap gemaakt bij het opstellen van het zorginkoopkader 2016. Het gaat hierbij niet zozeer om het aanscherpen van de inkoop, maar om een andere manier van inkopen en verantwoordelijkheidsverdeling. «Spreadsheetinkoop» maakt plaats voor de dialoog en aanbieders zullen daarbij meer dan voorheen zelf aan zet zijn: zij moeten zelf aangeven waar ze naartoe willen als organisatie en op welke wijze zij willen werken aan het verbeteren van de kwaliteit van zorg. In de dialoog staat het maken van afspraken op maat tussen de zorgaanbieder en het zorgkantoor centraal, gedefinieerd in de toegevoegde waarde voor de cliënt: «wat merkt de klant hiervan?». Ik vind dit een positieve ontwikkeling.
Vindt u het wenselijk dat zorgkantoren hun inkoop in zijn geheel afstemmen op kwaliteit? Hoe stellen zij de kwaliteit vast en doen ze dat eenduidig? Kunt u uw antwoord toelichten?
De zorgkantoren richten zich niet alleen op kwaliteit maar ook op de vernieuwing van het zorginkoopproces en op de cliëntgerichtheid. De zorgkantoren hebben gekozen voor het opstellen van een uniform inkoopkader per sector: voor Wlz Verpleging & Verzorging, voor Wlz Gehandicaptenzorg en voor Wlz Geestelijke gezondheidszorg. Binnen elk van die sectoren geldt een programma van eisen. Voor de V&V zijn dat kwalitatief inhoudelijke voorwaarden aan het leveren van zorg in de Wlz, aanvullend op de huidig geldende wet- en regelgeving. Het betreft zowel voorwaarden in aanvulling op de NZa-beleidsregels als voorwaarden ten aanzien van het zorgplan, het kwaliteitssysteem van de zorgaanbieder, het betrekken van de cliëntenraad, de informatievoorziening aan cliënten en het leveren van zorg thuis. In het plan van aanpak «Waardigheid en Trots» staat dat de sector werkt aan een kwaliteitskader voor zowel de interne kwaliteitssystemen van de aanbieders als de externe verantwoording (waaronder de inkoop). Centraal hierbij staat de kwaliteit en waardigheid door de ogen van de client. Het gaat niet over de vraag hoe we alle aspecten van kwaliteit kunnen meten, maar over de vraag of de zorgaanbieders heeft nagedacht over de onderdelen die van belang zijn voor kwaliteit, hoe de zorgaanbieders dit in een cyclus heeft vormgegeven. Ik zal u in de voortgangsrapportages over Waardigheid en Trots informeren over de stand van zaken.
Erkent u dat zorgkantoren tot nu toe kwaliteit lieten toetsen via keurmerken en dat al is vastgesteld dat keurmerken wel duur zijn maar niets zeggen over kwaliteit van zorg en leven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgkantoren vragen aan de aanbieders een goed werkend kwaliteitssysteem als randvoorwaarde. Ik ben het met u eens dat keurmerken geen garantie zijn voor goede zorg. Zorgkantoren hebben de afgelopen jaren kwaliteit met name getoetst aan de hand van de landelijk opgestelde (Zizo) indicatoren.
Met de nieuwe wijze van inkoop staat vooraf niet meer het instrument centraal, maar komen zorgaanbieder en zorgkantoor tot een maatwerkafspraak, waar zorgkantoren gaan vragen om het resultaat inzichtelijk te maken.
Hoe gaat u voorkomen dat zorgverzekeraars op de stoel van de Inspectie voor de Gezondheidszorg gaan zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en zorgverzekeraars (hier: Wlz-uitvoerders), kijken ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid naar de kwalteit van de geleverde cq te leveren zorg. De inspectie houdt toezicht op de naleving van een groot aantal en de normen die de sector zichzelf oplegt. Zij handhaaft zonodig met gebruikmaking van haar bestuursrechtelijk instrumentarium. De zorgkantoren gebruiken de kwaliteitsnormen in de privaatrechtelijke onderhandelingen over de inkoop van de zorg. Dat in de benadering van beide de aandacht steeds meer komt te liggen op de kwaliteit van leven van de cliënt is uit het oogpunt van eenheid van benadering een goede zaak, maar dit betekent niet de de ėén op de stoel van de ander gaat zitten. De verantwoordelijkheden van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en zorgverzekeraars (hier: Wlz-uitvoerders) zijn anders, maar sluiten wel op elkaar aan. Waar de Inspectie toezicht houdt op de toetreding van aanbieders en of de basiszorg op orde is, gaan zorgkantoren met de aanbieders in gesprek hoe de geleverde zorg dusdanig kan worden ingezet of verbeterd, dat het de kwaliteit van leven van de cliënt ten goede komt.
Vindt u het juist dat zorgaanbieders die onder verscherpt toezicht staan niet meer in aanmerking komen voor een meerjarige overeenkomst tegen basistarief? Is het niet de taak van de inspectie om te oordelen of een zorgaanbieder wel of geen zorg mag verlenen? Waarom dicht u deze taak toe aan zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer zorg onder de basiskwaliteit zakt, zal een aanbieder onder verscherpt toezicht worden geplaatst, tenzij de zorg dermate onder de maat is dat tot sluiting moet worden overgegaan. Indien een zorgaanbieder onder verscherpt toezicht is geplaatst kan een zorgkantoor deze aanbieder blijven contracteren. Zeker vanuit de continuïteit van zorg voor bestaande cliënten kan ik me dat voorstellen. Deze keuze is aan het zorgkantoor, zolang het zorgkantoor maar aan de zorgplicht voldoet. Ook kan ik me daarbij voorstellen dat een zorgkantoor eenjarige contracten afsluit met deze aanbieder, zodat goed gemonitord kan worden of en welke verbetering er plaatsvindt ten opzichte van de verbeterpunten die de IGZ heeft aangemerkt ten opzichte van de basiskwaliteit.
Vindt u het wenselijk dat basistarieven voor zorgverlening per zorgkantoor verschillend gehanteerd gaan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgkantoren hebben een stap vooruit gemaakt waar het gaat om het uniformeren van het inkoopproces. Waar bij de inkoop van 2015 het inkoopproces tussen verschillende zorgkantoren kon verschillen, is voor de inkoop van 2016 een gezamenlijk proces opgesteld. Een belangrijke afspraak binnen het zorginkoopkader2016 is de ruimte voor de keuze van de cliënt. Zorgkantoren zullen hun budget niet al voorafgaand aan het jaar volledig uitzetten. Zo houden zij immers de ruimte om gedurende het jaar tegemoet te blijven komen aan de keuze van nieuwe cliënten. Wlz-uitvoerders/zorgkantoren zullen in de komende jaren verder bekijken welke onderdelen binnen het zorginkoopproces verder kunnen worden geüniformeerd. Ook het startpunt van de onderhandelingen zal daarbij worden bekeken: de basistarieven. Ik snap overigens dat het voor een aanbieder vreemd kan overkomen dat er voor locaties in andere regio’s verschillende basistarieven worden gehanteerd. Daarentegen kan het zo zijn dat de kwaliteit of aandachtspunten per locatie (per regio) verschillen en het niet zo vreemd is dat de tarieven per locatie (per regio) dan ook verschillend kunnen zijn.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) die aangeeft problemen te hebben met het idee dat verschillende zorgkantoren in de eigen regio een eigen basistarief mogen bepalen? Hoe gaat u erop toezien dat er gewerkt gaat worden met fatsoenlijke tarieven op basis van kwaliteit en niet op basis van de laagste prijs? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 6.
Gaat u in het vervolg maatregelen treffen tegen zorgkantoren die zorg inkopen onder de maximumtarieven die bepaald zijn door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)? Zo nee, waarom niet?
De tarieven die de NZa vast stelt, zijn niet voor niets maximumtarieven. Zorgkantoren kunnen differentiëren in de tarieven, bijvoorbeeld om een aanbieder die goede kwaliteit biedt te belonen.
Het is de vrijheid van zorgkantoren om tarieven af te spreken die onder het maximumtarief zitten. Kwaliteit of verbetering van kwaliteit moet beloond kunnen worden. Hoe beter de kwaliteit van zorg bij een aanbieder, hoe hoger het tarief.
Ik ga dan ook geen maatregelen treffen tegen zorgkantoren die zorg inkopen onder de maximumtarieven die door de NZa zijn bepaald.
Wat wordt precies verstaan onder aanvullende regionale voorwaarden waarin een zorgkantoor speciale voorwaarden kan opstellen? Wordt hiermee de inkoop van zorg niet onnodig bureaucratisch gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De sectorale inkoopkaders zijn uniform en vormen de basis voor het zorginkoopbeleid van de individuele zorgkantoren. Het inkoopkader inclusief bijlagen en de nog te publiceren Nota’s van Inlichtingen maken integraal onderdeel uit van de overeenkomst die zorgaanbieder en zorgkantoor naar aanleiding van deze inkoopprocedure eventueel aangaan.
Ik onderschrijf het standpunt van ZN die met het inkoopkader nadrukkelijk geen blauwdruk wil bieden voor de dialoog die de zorgkantoren en de aanbieders van langdurige zorg met elkaar aangaan. Ruimte voor regionaal maatwerk is essentieel, omdat de situatie van zorgkantoorregio tot zorgkantoorregio verschilt.
Hoe gaat u voorkomen dat door discutabele normen – gesteld door de zorginkoper – instellingen die werken volgens het principe «regelvrije zorginstelling» het werk onmogelijk wordt gemaakt?3
Voor 2016 is door zorgkantoren in consultatie met onder andere de brancheorganisaties van zorgaanbieders het beleid voor de inkoop van langdurige zorg vastgesteld, zoals dat 1 juni 2015 door ZN en zorgkantoren is gepubliceerd. Centraal in het zorginkoopbeleid staat, in tegenstelling tot voorgaande jaren, de dialoog met de zorgaanbieder aan de hand van een zelfanalyse van de laatste en het voorstel voor een ontwikkelplan dat de zorgaanbieder indient bij het zorgkantoor. Door het introduceren van de dialoog en het daarmee verlaten van de «spreadsheetinkoop» kan een situatie, zoals door de vragensteller bedoeld, worden voorkomen. Daarbij heb ik aanbieders binnen de sector verpleging en verzorging een uitnodiging gestuurd om zich in te schrijven voor «de 200 vernieuwende zorgaanbieders». Wanneer zij in dit traject met een plan komen (bijv. regelarm) en worden geselecteerd, dan kunnen zij dit plan ook indienen bij zorgkantoren ten behoeve van de zorginkoop 2016.
Hoe gaat u voorkomen dat zorgkantoren wurgcontracten opstellen waardoor zorgaanbieders gedwongen kunnen worden een contract te tekenen, zonder dat er goed overleg aan beide kanten is geweest? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is mij onduidelijk wat in dit verband wordt bedoeld met wurgcontracten en of deze in het verleden zijn afgesloten. Het nieuwe zorginkoopkader is juist bedoeld om de dialoog aan te gaan tussen het zorgkantoor en de zorgaanbieder en meer dan voorheen in goed overleg tot overeenstemming te komen. Dit geldt te meer daar het niet alleen in het belang is van de zorgaanbieder maar ook van het zorgkantoor goede afspraken te maken met het oog op de continuïteit van zorgverlening
Hoe verhoudt de nieuwe regierol op kwaliteit bij zorginkopers zich tot de aangekondigde nieuwe financiering?
Ik ben momenteel breed aan het verkennen met veldpartijen welke aandachtspunten er voor de toekomst zijn ten aanzien van de financiering en bekostiging in de Wlz. Onderdeel van deze verkenning is het samenspel tussen de verschillende schakels in de Wlz-keten, zoals de indicatiestelling, de bekostiging en de verantwoording, maar ook de zorginkoop. Deze verkenning is nog gaande. Ik streef er naar om de aandachtspunten voor de toekomst van de financiering en bekostiging in de Wlz als onderdeel van de vernieuwingsagenda Wlz voor de zomer naar de Kamer te sturen.
Hoe verhoudt de nieuwe inkooprol op kwaliteit zich tot het «uitrollen» van de lessen van het «regelarm werken» uit het experiment regelarme zorginstellingen?
Een betere kwaliteit van zorg die beter aansluit bij de wensen van de cliënt (maatwerk) is één van de doelstellingen van de Wlz. Zorgkantoren gaan voor de inkoop van langdurige zorg in 2016 de dialoog aan met de zorgaanbieder over hoe de kwaliteit van zorg op en hoger plan gebracht kan worden. Dit doen zij aan de hand van een zelfanalyse van de zorgaanbieder en een mogelijk voorstel voor een ontwikkelplan. De lessen, zoals geleerd vanuit de (tussen)evaluatie van ERAI, kunnen daarin meegenomen worden. Juist experimenten binnen ERAI hebben laten zien hoe met betrekking tot kwaliteit beter aangesloten kan worden bij de belevingswereld van de cliënt, zoals bijvoorbeeld De Hoven. In lijn met het nieuwe inkoopbeleid ga ik er vanuit dat zorgkantoren die kwaliteitsontwikkeling bij zorgaanbieders zullen ondersteunen en stimuleren.
Het bericht dat godsdienstige minderheden in India steeds meer in de knel komen |
|
Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Godsdienstige minderheden in India onder druk»?1 Hoe beoordeelt u deze berichtgeving, die mede is gebaseerd op cijfers van Religion News Service?
Ja. De informatie van Religion News Service is gebaseerd op bevindingen van de United States Commission on International Religious Freedom (USCIRF). Deze organisatie monitort de mate van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging
wereldwijd en doet beleidsvoorstellen aan de Amerikaanse President, de Minister van Buitenlandse Zaken en het Congres.
Herkent u de in het artikel gesignaleerde trend, namelijk dat het aantal aanvallen op godsdienstige minderheden in India sterk toeneemt? Betreft dit inderdaad met name agressie jegens christelijke minderheden, zoals wordt gesteld?
Het USCIRF Annual Report 2015 beschrijft dat religieus geïnspireerde incidenten en geweld in India zouden zijn toegenomen gedurende de afgelopen drie jaar. Het gaat hierbij om geweld jegens de religieuze minderheden Moslims en Christenen. In vergelijking met eerdere jaren lijkt het erop dat geweld vaker gericht is tegen christenen. Het rapport baseert zich daarbij vooral op waarnemingen door lokale organisaties. De Indiase overheid zelf geeft aan dat het aantal «communal incidents» in India juist is afgenomen met 22%: van 823 in 2013 tot 643 in 2014. Het kabinet kan daarom niet concluderen dat er sprake is van een trend waarbij het aantal aanvallen op godsdienstige minderheden in India sterk toeneemt.
Kunt u aanduiden waar deze negatieve trend tegenover geloofsvrijheid in India vandaan komt? Welke verklaring is hiervoor?
Informatie over aanvallen op religieuze minderheden is niet eenduidig (zie vraag 2). Evenwel valt over geloofsvrijheid te zeggen dat alhoewel India een pluralistische maatschappij is met een seculiere Grondwet, geweld tussen verschillende religies niet iets van de laatste jaren is. Spanningen tussen Christenen, Hindoes, Moslims en Sikhs komen al sinds de oprichting van India regelmatig voor. Deze zijn deels geloofsgebonden, maar worden vaak ook ingegeven door sociaaleconomische omstandigheden en spanningen op lokaal niveau, bijvoorbeeld over landbezit of andere materiële zaken. Deze kunnen in voorkomende gevallen tot religieuze polarisatie leiden.
Welke rol spelen de Indiase autoriteiten ten aanzien van deze trend? Is uw indruk dat de autoriteiten zich voluit inzetten voor het borgen van ruimte voor religieuze minderheden? Waaruit maakt u dit op?
De Indiase autoriteiten, inclusief de premier en senior ministers binnen de regering, hebben zich bij herhaling uitgesproken tegen religieus geweld en hebben uitingen hiervan veroordeeld. Zo riep premier Modi op tot een moratorium op religieus geweld tijdens zijn Onafhankelijkheidsdagtoespraak in augustus 2014. Naar aanleiding van de aanvallen op de christelijke gemeenschap bezwoer hij medio februari 2015 publiekelijk, tijdens een evenement georganiseerd door de christelijke gemeenschap, dat hij alle religieuze minderheidsgroepen inclusief de christelijke gemeenschap, zou beschermen tegen religieus geweld. Ook sprak hij zich nadrukkelijk uit vóór het recht op vrijheid van geloof en benadrukte hij dat de overheid de vrijheid van religie zal garanderen.
De recente incidenten waarbij christelijke gemeenschappen en scholen het doelwit waren van vernielingen kregen ook in India veel publiciteit. Premier Modi en verschillende senior ministers veroordeelden de aanslagen. Minister van Binnenlandse Zaken Rajnath Singh kondigde aan dat een Special Investigations Team wordt opgezet om op deze wijze extra capaciteit vrij te maken voor deze kwestie. Ook werden verschillende verdachten snel gearresteerd aan de hand van bewakingsbeelden.
Welke concrete acties hebben de Indiase autoriteiten ondernomen na de recente aanvallen op christelijke gemeenschappen en scholen? Zijn er daders opgepakt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid, waar mogelijk in internationaal verband, om de Indiase autoriteiten aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om de geloofsvrijheid in hun land te bevorderen en om agressie jegens religieuze minderheden hard aan te pakken? Welke kanalen heeft u daarvoor en hoe wilt u deze benutten?
Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is een prioriteit van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Het kabinet maakt van verschillende mogelijkheden gebruik om mensenrechten – inclusief de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging- aan de orde te stellen. Ook binnen de EU en VN staat het thema hoog op de agenda. Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging maken integraal onderdeel uit van het EU strategisch raamwerk en actieplan mensenrechten. Daarnaast komt godsdienstvrijheid terug in de EU-mensenrechtenstrategieën per land.
Binnen de VN is Nederland actief op het onderwerp godsdienstvrijheid in de Mensenrechtenraad (MRR) en de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Nederland steunt het werk van de Speciaal Rapporteur voor godsdienstvrijheid Bielefeldt en is actief betrokken bij de onderhandelingen van resoluties en verklaringen die betrekking hebben op godsdienstvrijheid.
In India steunde Nederland projecten op het gebied van godsdienstvrijheid in de deelstaten Gujarat en Karnataka, waarmee onder meer een dialoog tussen lokale leiders van religieuze gemeenschappen werd geïnitieerd. Momenteel steunt Nederland in de deelstaat Gujarat een project dat beoogt bij te dragen aan een cultuur van religieuze tolerantie.
“Warriortrainingen” van Nederlanders in Polen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
|
|
Kent u het bericht «Lekker je wapen leegknallen in Pools oefendorp»?1
Weet u of er Nederlanders in andere landen, waaronder Polen, cursussen volgen waarbij deze cursisten leren dynamisch schieten in realistische omstandigheden? Zo ja, wat is de aard en omvang van deze trainingen? Zo nee, waarom niet?
Kunnen Nederlanders die in het buitenland dergelijke warriortrainingen volgen zich schuldig maken aan feiten die naar Nederlands recht ook in Nederland kunnen worden vervolgd, bijvoorbeeld het trainen ten behoeve van terrorisme? Zo ja, welke feiten kunnen dat zijn? Hoe wordt dit gehandhaafd? Zo nee, waarom niet?
Zijn er voor het vanuit Nederland organiseren of bemiddelen voor dergelijke cursussen, juridische belemmeringen? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, waarom niet?
Is het mogelijk dat een bedrijf, dat vanuit Nederland de in het bericht genoemde warriortrainingen organiseert of deelname aan die cursussen faciliteert, zich daarbij schuldig maakt aan strafbare feiten? Zo ja, welke en hoe kan hiertegen worden opgetreden?
Deelt u de mening dat burgers die willen leren schieten teneinde zichzelf te kunnen verdedigen totaal op het verkeerde spoor zitten? Zo ja, wat kunt u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat Nederlanders, waaronder leden van Nederlandse schietverenigingen, die in andere landen warriortrainingen gaan volgen, in Nederland geen wapenvergunning meer zouden mogen hebben? Zo ja, hoe gaat u dit effectueren? Zo nee, waarom niet?
Is het waar dat iemand een Verklaring Omtrent Gedrag moet overleggen alvorens hij aan een warriortraining in Polen mag deelnemen? Zo ja, in hoeverre mogen dergelijke verklaringen vanwege het doel waarvoor ze worden gebruikt, geweigerd worden? Deelt u de mening dat die geweigerd zouden moeten worden?
Deelt u voorts de mening dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de in het artikel genoemde contactpersoon van de Israeli Tactical School in staat is te beoordelen of iemand niet bij extreme ideologische bewegingen is aangesloten» of andere kwade bedoelingen heeft? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De afkoopsom van een vertrokken zorgbestuurder |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Weer afkoopsom voor ex-bestuurder VUmc»?1
Het kabinet acht beperking van ontslagvergoedingen maatschappelijk wenselijk. De Wet Normering Topinkomens (WNT) stelt sinds 1-1-2013 een maximum aan ontslagvergoedingen in publieke en semipublieke sector.
Hoeveel bedraagt het totaal aan afkoopsommen dat is betaald aan de drie opgestapte ex-bestuurders van het VUmc?
Uit de jaarverslagen over 2012, 2013 en 2014 blijkt dat ieder jaar aan een afzonderlijk bestuurslid van het VUmc een ontslagvergoeding is verstrekt. Het totaal van deze drie ontslagvergoedingen in deze drie jaar is € 977.020.
Kunt u uitleggen waarom alle drie de ex-bestuurders van het VUmc een zak geld hebben meegekregen, terwijl zij verantwoordelijk waren voor een reeks ernstige affaires?
Met de betrokken bestuurders zijn in het verleden arbeidsovereenkomsten afgesloten waarin deze beëindigingregelingen waren opgenomen.
Het CIBG houdt toezicht op de naleving van de WNT in de zorg.
Gaan deze afkoopsommen ten koste van het budget dat beschikbaar is voor dure geneesmiddelen?
De instelling heeft mij laten weten dat deze ontslagvergoedingen niet ten koste gaan van het budget voor dure geneesmiddelen.
Wanneer komt u met maatregelen om een einde te maken aan het uitbetalen van afkoopsommen voor ex-bestuurders die in opspraak zijn geraakt?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1. De WNT regelt de normering en het overgangstraject daar naar toe.
Het per direct opstappen van de bestuursvoorzitter van het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving over het per direct opstappen van de bestuursvoorzitter van het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis (ADRZ) in Zeeland?1
Ik heb dit bericht voor kennisgeving aangenomen.
Is met het opstappen van de bestuursvoorzitter de kous af, of zou naar uw mening ook de rest van de Raad van Bestuur het veld moeten ruimen?
Dat oordeel is niet aan mij. Ziekenhuizen zijn private instellingen met een eigen verantwoordelijkheid voor kwaliteit en continuïteit van zorg. De Raad van Toezicht is, zoals vastgelegd in de zorgbrede governancecode, verantwoordelijk voor benoeming, schorsing en ontslag van de individuele leden van de Raad van Bestuur. Het is dan ook aan de Raad van Toezicht om te beoordelen of zij voldoende vertrouwen heeft in de overige leden van de Raad van Bestuur.
Heeft het opstappen van de bestuursvoorzitter ook gevolgen voor de Raad van Toezicht? Bent u van mening dat hij zijn toezichthoudende taak naar behoren heeft uitgevoerd?
Ik kan daar niet over oordelen. De Raad van Toezicht dient zelf, conform de afspraak in de zorgbrede governancecode, zijn eigen functioneren te toetsen. Ik heb geen reden om aan te nemen dat dit bij het ADRZ anders is gelopen.
Wat is de rol geweest van zorgverzekeraar CZ in het opvoeren van de druk en het uiteindelijk onhoudbaar worden van de positie van de bestuursvoorzitter?
Ik heb begrepen van het ADRZ dat het besluit al in de maak was toen CZ in de media berichtte over deze casus. Het bericht van zorgverzekeraar CZ heeft volgens ADRZ geen rol gespeeld in de besluitvorming. De aanleiding was het onverwacht grote financiële tekort (8–10 miljoen over 2014).
Vindt u het wenselijk dat zorgverzekeraar CZ zich in de media heeft uitgelaten over de positie van de bestuursvoorzitter van het ADRZ? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Om kwaliteit te borgen moet de zorg ook goed georganiseerd worden. Een zorgverzekeraar mag aangeven wat zij van de organisatie en van de zorg vindt en welke acties zij wenselijk acht in het geval de organisatie niet op orde is. Maar uiteindelijk beslist de Raad van bestuur over de koers van een ziekenhuis. Wanneer de Raad van Bestuur of een individuele bestuurder daarbij steken laat vallen is het niet aan een zorgverzekeraar om te besluiten over de positie van de Raad van Bestuur, dat is de verantwoordelijkheid van de Raad van Toezicht.
Wat vindt u ervan dat een zorgverzekeraar aanstuurt op het vertrek van een bestuursvoorzitter van een zorgaanbieder? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom ziet een bestuurder pas in dat hij een probleem is als de zorgverzekeraar dreigt de financiering in te trekken?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb toegelicht was niet een interventie van de verzekeraar, maar het onverwachte financiële tekort de aanleiding voor het besluit.
Acht u het een wenselijke ontwikkeling dat een zorgverzekeraar op deze wijze invulling geeft aan zijn rol, en de Raad van Toezicht overruled? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 5 en 6
Zijn er nog meer van soortgelijke situaties waarbij zorgverzekeraars, onder dreiging van het intrekken van de financiering, bestuursbesluiten bij zorgaanbieders proberen af te dwingen?
Bij mij zijn dergelijke casus niet bekend. Overigens staat het zorgverzekeraars vrij om uitspraken te doen over de kwaliteit van de organisatie en van de zorg en welke stappen zij wenselijk achten om die te verbeteren. De organisatie van de zorg is immers van invloed op de kwaliteit van zorg die hun verzekerden ontvangen. Ik zou het een slechte zaak vinden als zorgverzekeraars daar niet kritisch naar kijken. Verzekerden moeten er vanuit kunnen gaan dat zij de beste mogelijke zorg ontvangen.
Is deze hele gang van zaken volgens u illustratief voor het toezichtmodel in de zorg? Zo nee, wat is er dan mis gegaan, en hoe gaat u dit in het vervolg voorkomen?
Zoals gezegd vind ik het van belang dat verzekeraars zich uitspreken over de kwaliteit van de organisatie. De verzekeraar moet in het belang van de verzekerde goede afspraken met het ziekenhuis maken over de kwaliteit van zorg tegen een goede prijs. Als de verzekeraar daar bij een bepaalde aanbieder onvoldoende vertrouwen in heeft, is het goed als hij zich daarover uitspreekt. Het is vervolgens aan de aanbieder zelf om dat signaal op te pakken omdat dit onder andere gevolgen kan hebben voor de contractering en met andere woorden voor continuïteit van de instelling. Dat is zoals het systeem dat we met elkaar hebben bedacht ook moet werken, met als vangnet het toezicht van de IGZ. Ik zie geen aanleiding om dat systeem te wijzigen.
Toont dit voorval eigenlijk niet het failliet van het toezichtmodel in de zorg aan? Zo nee, hoe verklaart u dan het «overrulen» van de Raad van Toezicht door CZ?
Zie mijn antwoord op vraag 4 en vraag 10.
Indien de kwaliteit van bestuur in het ADRZ daadwerkelijk zo slecht was, waarom heeft de Raad van Toezicht dan niet ingegrepen? Heeft dit voorval ook nog gevolgen voor hen?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Krijgt de opgestapte bestuursvoorzitter nog een ontslagvergoeding, doorbetaling van salaris, pensioenpremie of enige andere vorm van financiële genoegdoening mee? Zo ja, wat bedraagt deze?
Ik heb op dit moment geen inzicht in de voorwaarden waaronder de arbeidsovereenkomst van deze bestuurder is beëindigd. De WNT verplicht instellingen om ontslagvergoedingen van topfunctionarissen openbaar te maken in hun jaarverslag. Bij een eventuele overtreding heeft de accountant van het ADRZ de wettelijke plicht dit te melden bij de toezichthouder van de WNT in de zorg, het CIBG.
Stapt één van de betrokken partijen nog naar de Ondernemingskamer om een procedure tegen de betreffende bestuursvoorzitter te starten, om te kijken of er sprake is van wanbeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de verantwoordelijken binnen het ADRZ om vanuit hun rol en verantwoordelijkheid af te wegen of er sprake is van onbehoorlijk bestuur en of zij een juridische procedure willen starten. Ik heb hierin geen rol.
Herinnert u zich uw uitspraak dat inwoners van Zeeland met hun voeten hebben gestemd door naar zorgaanbieders buiten de regio te gaan? Zou dit niet ook een teken aan de wand moeten zijn geweest voor de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht?3
Ik herinner mij die uitspraak. Zorginstellingen moeten de zorg zo inrichten dat de zorg verantwoord is en past bij de behoefte van de patiënt. Wanneer blijkt dat dit niet langer het geval is, dan moet de zorgaanbieder daarop inspelen. Dat geldt ook voor het ADRZ.
Als de kwaliteit van de zorg zo slecht was dat de inwoners van Zeeland met hun voeten stemden, waarom heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dan niet ingegrepen?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op het leveren van verantwoorde zorg. Ook betrekt de IGZ, naast de verplichte meldingen van zorginstellingen en -professionals, meldingen en signalen van patiënten bij haar toezicht. De keuzes die patiënten maken vormen geen onderdeel van het onafhankelijke toezicht van de IGZ.
In het geval van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis heeft de IGZ op 12 juli 2013 verscherpt toezicht ingesteld, onder meer omdat de implementatie van het VeiligheidsManagementSysteem (VMS) achterbleef. Op 26 mei 2014 werd het verscherpt toezicht opgeheven, nadat de IGZ had geconstateerd dat er belangrijke vooruitgang was geboekt en de randvoorwaarden voor het kunnen sturen op veiligheid en kwaliteit van zorg aanwezig waren.
Waarom heeft u pas besloten tot regie in de regio toen al veel kwaad was geschied?
Ik heb besloten tot een gesprek in de regio met de betrokken (zorg)partijen op het moment dat dit nodig bleek. Ik heb in Zeeland met alle betrokken partijen gesproken over de toekomst van de zorg in Zeeland. En met hen afgesproken dat er een gedragen plan voor de toekomst van de Zeeuwse zorg komt. De overheid, zorgverzekeraars, ziekenhuizen, gemeenten en patiënten hebben daarbij ieder een rol.
Wat is uw reactie op het feit dat «haantjesgedrag» van enkele bestuurders de bereikbaarheid en kwaliteit van zorg in een regio in gevaar kan brengen?
De kwalificatie «haantjesgedrag» laat ik voor uw rekening. Wel erken ik dat voor bestuurders en toezichthouders in de zorg nog een professionaliseringsslag nodig is. Goed bestuur vereist een open bestuurscultuur, wat betekent dat bestuurders open staan voor kritiek en signalen vanuit de organisatie en van de directe omgeving. Dit vereist wel dat toezichthouders en medezeggenschapsorganen in voldoende mate hun rol oppakken en/of in staat zijn om kritische punten in een gesprek met de bestuurder te benoemen.
Om dit te bereiken heb ik een agenda voor goed bestuur opgesteld, die ik op 22 januari 2015 aan uw Kamer heb gezonden.4Deze agenda werk ik de komende periode nader uit.
Herinnert u zich nog het voorval uit 2013 waarbij de bestuursvoorzitter van het Rode Kruis Ziekenhuis in Beverwijk ook opstapte na druk van onder andere zorgverzekeraar Achmea?4
Ik herinner mij dat u vragen heeft gesteld over het Rode Kruis Ziekenhuis en Achmea.
Welke acties heeft u sindsdien ondernomen om te voorkomen dat dit wederom plaats zou vinden, en hoe verklaart u in dat licht bezien dit nieuwe voorval bij het ADRZ?
Ik heb geen acties ondernomen om te voorkomen dat zorgverzekeraars uitspraken doen over de kwaliteit van een organisatie. Het staat zorgverzekeraars vrij om uitspraken te doen over de kwaliteit van de organisatie van de zorg en welke stappen zij wenselijk achten om die te verbeteren. De organisatie van de zorg is immers van invloed op de kwaliteit van zorg die hun verzekerden ontvangen. Ik zou het een slechte zaak vinden als zorgverzekeraars daar niet kritisch naar kijken. Verzekerden moeten er vanuit kunnen gaan dat zij de beste mogelijke zorg ontvangen.
Lange wachtlijsten voor hiv-test |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht ‘Ggd-Amsterdam trekt aan de bel: hiv-wachtlijsten te lang’?1 In hoeverre doet het daarin geschetste probleem zich ook voor in andere gemeenten?
Ja, dat artikel is mij bekend.
In principe kan iedereen zich laten testen in de reguliere 1e lijnszorg. Mensen die in het kader van Aanvullende Seksuele Gezondheidsregeling aangemerkt worden als hoogrisicogroepen voor soa en hiv kunnen daarnaast via de GGD gratis getest worden op soa én hiv. Deze regeling is per 1 januari gemaximeerd op het bedrag tot 2014. GGD-en zijn nog in transitie om efficiënter de medische afweging en prioritering te maken (triëren). Hierin hebben ze de ruimte gekregen om naast risicogroepen ook het risicogedrag mee te nemen in de afweging. Daarnaast kunnen zij scherpere kostenafspraken met laboratoria maken, waardoor er ruimte kan ontstaan voor meer consulten en/of testen.
Het is aan de zorgprofessionals om goede zorg te leveren. GGD Amsterdam geeft aan dat cliënten die recent onbeschermd seksueel contact hebben gehad met een verhoogd risico binnen de gestelde richtlijnen een consult krijgen, waarbij Post Expositie Profylaxe (PEP) kan worden voorgeschreven om mogelijke hiv-besmetting te voorkómen. Deze cliënten worden dus op tijd gezien. De andere gemeenten volgen dezelfde richtlijnen. Daarnaast kan eenieder te allen tijden bij zijn huisarts terecht.
Deelt u de mening dat de huidige regeling van toegevoegde waarde is, omdat zij GGD-en faciliteert doelgroepen te bedienen die zich elders niet laten testen?
De regeling voorziet in de mogelijkheid voor bepaalde doelgroepen om zich via de GGD laagdrempelig te laten testen. Dit is niet alleen gebaseerd op het feit dat ze zich elders niet zouden laten testen, maar bijvoorbeeld in geval van jongeren ook om dit te kunnen koppelen aan voorlichting en weerbaarheidvergrotende interventies. Voor slachtoffers van seksueel geweld hebben de GGD-en goede contacten met justitie en politie en kunnen zij zorgen voor integrale hulpverlening. In de evaluatie van de aanvullende seksuele gezondheidsregeling (TK 32 239, nr. 3) staat dat juist door deze koppeling van taken de uitvoering van de regeling goed belegd is bij de GGD’en.
Hoe duidt u lange wachtlijsten voor hiv-testen in het kader van de volksgezondheid en veiligheid?
Cliënten die recent onbeschermd seksueel contact hebben gehad met een verhoogd risico op hiv, krijgen volgens GGD Amsterdam binnen de in de richtlijnen gestelde termijnen een consult, waarbij Post Expositie Profylaxe (PEP) kan worden voorgeschreven om mogelijke hiv-besmetting te voorkómen. Deze cliënten worden dus op tijd gezien.
Het is aan de professionaliteit van de beroepsgroepen om goede zorg te bieden. Wachttijden zijn uiteraard nooit wenselijk. De zorgprofessionals zijn zeker in staat op basis van de richtlijnen te triëren. In deze afweging en prioritering wordt de individuele cliënt zo goed mogelijk bediend en worden de volksgezondheidsaspecten in ogenschouw genomen. Daarnaast kan eenieder te allen tijde op kortere termijn bij de reguliere zorg terecht.
Waarom slagen eerstelijnsaanbieders er onvoldoende in om wachtlijsten voor hiv-testen te voorkomen? Zouden GGD-en naar uw mening eerder kunnen verwijzen naar de huisarts bij te lange wachttijden?
De monitoring van de GGD-en/RIVM houdt het aantal uitgevoerde testen bij door zowel huisartsen als GGD-en. Voor beide blijft de verhouding in het aantal consulten in de loop der tijd gelijk. Er blijkt dus niet uit dat GGD-en consulten overnemen van de eerste lijnszorg. Anderzijds zijn de GGD-en, zoals bij vraag 1 is aangegeven, in transitie. Ze zullen duidelijker de risicogroepen af gaan bakenen en personen die niet tot de risicogroep behoren doorverwijzen naar de eerste lijnzorg. Het is nog te vroeg om aan te geven of de wachttijden tijdelijk van aard zijn of niet. Iedereen kan regulier bij de huisarts terecht, daar is geen verwijzing voor nodig.
Welke belemmeringen ervaren GGD-en en huisartsen om goede samenwerkingsafspraken te maken, zodat iedereen met een hulpvraag tijdig volgens de richtlijn getest kan worden op hiv? Hoe pakt u deze belemmeringen, in het belang van de patiënt, aan?
GGD-en en huisartsen hebben hun richtlijnen geharmoniseerd. Er zijn veel huisartsen in een GGD-regio werkzaam en de mate waarin een huisarts actief is op het gebied van seksuele gezondheid is wisselend. Het testprotocol is echter helder. Cliënten met een verhoogd risico op HIV krijgen tijdig een consult, zie het antwoord op vraag 3.
Zorgprofessionals triëren op basis van richtlijnen. Hierin worden naast risicogroep ook risicogedrag meegenomen, en word zowel gekeken naar de individuele cliënt als ook naar de volksgezondheidsaspecten. Het juist doorverwijzen, maakt hier onderdeel van uit. Bovendien kan eenieder te allen tijde op kortere termijn in de reguliere zorg terecht.
GGD-en dienen conform de regeling in ieder geval bij te houden hoe vaak ze doorverwijzen naar de huisarts. Dit kan helpen om de opvolging van de doorverwijzing te onderzoeken. Andersom hebben de landelijke ondersteuningsinstituten, samen met GGD-en en huisartsen een tool ontwikkeld hoe een huisarts personen door kan sturen voor partnerwaarschuwing.
In hoeverre staat u, vooruitlopend op de evaluatie in 2017, nog achter uw uitspraak dat «het bedrag dat nu beschikbaar is voor de regeling voldoende is om het gewenste niveau van bescherming te bieden»?2
De regeling is een aanvullende regeling. Iedereen kan in de reguliere zorg terecht met gezondheidsklachten. De GGD-en werken aan de efficiëntie van de zorg aan de risicogroepen. Personen die niet volledig aan de criteria van de aanvullende regeling voldoen, worden gestimuleerd naar de huisarts te gaan. Voor de risicogroepen spelen naast testen ook andere factoren mee om bescherming te bieden: risico om derden te besmetten, voorlichting en weerbaarheidverhoging voor jongeren en geïntegreerde hulp aan slachtoffers van seksueel geweld. De aangepaste regeling is nog maar net in werking en heeft tijd nodig om geheel geïmplementeerd te raken. Het is nog te vroeg om te zeggen hoe de wijzigingen, inclusief het beschikbare bedrag, in de praktijk uitwerkt. Daarom is de evaluatie in 2018 gepland.
Bent u van mening dat de verdeelsleutel van de regeling voor een doelmatige verdeling van middelen zorgt? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, welke maatregelen neemt u om beschikbare middelen doelmatiger in te zetten?
Bij de herziening van de regeling, op basis van de evaluatie in 2013, is gekozen om uit te gaan van een verdeelsleutel gebaseerd op meerdere voorafgaande jaren. In de analyse over die jaren bleek dat er slechts zeer geringe variatie optrad tussen de onderlinge verhoudingen: de middelen stegen in alle regio’s verhoudingsgewijs op eenzelfde wijze. Om veranderingen te kunnen onderscheiden die niet binnen een normaal fluctuatiepatroon vallen, is tijd nodig. Daarom is de evaluatie in 2018 gepland.
De ontoegankelijkheid van laagdrempelige juridische hulp voor middeninkomens |
|
Michiel van Nispen |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat het Juridisch Loket sinds kort de maatregel heeft ingevoerd dat alleen nog maar laagdrempelige juridische hulp geboden wordt aan mensen met lage inkomens, namelijk die mensen die op grond van de Wet op de rechtsbijstand onder de geldende inkomensgrenzen zitten? Bent u bekend met het feit dat het Juridisch Loket uit budgettaire noodzaak gedwongen is een keuze te maken en hierin prioriteit en focus heeft gegeven aan de meest kwetsbaren in de samenleving, maar dat de middeninkomens hiervoor de rekening betalen?
Stichting Het Juridisch Loket (verder: het Juridisch Loket) heeft ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) tot taak te voorzien in rechtshulp in de zin van artikel 1 van die wet, een vorm van eerstelijns rechtsbijstand voor minder draagkrachtige burgers. De draagkracht van rechtzoekenden wordt voor het geven van eenvoudig advies niet op dezelfde wijze vastgesteld als wanneer het rechtsbijstand betreft waarvoor de rechtzoekende een toevoeging behoeft. Het Juridisch Loket kan volstaan met een eenvoudige schatting van de draagkracht, door de rechtzoekende te bevragen op zijn inkomsten of het werk dat hij verricht.1 De praktijk bij het Juridisch Loket was echter dat de medewerkers van het Juridisch Loket de draagkracht alleen aan de orde stelden indien zij daartoe aanleiding zagen in de persoon van de rechtzoekende of de context van diens hulpvraag. Als gevolg daarvan bevond zich onder de klanten van het Juridisch Loket een substantieel aantal rechtzoekenden die op grond van hun inkomen en vermogen geen aanspraak maakten op gesubsidieerde rechtsbijstand.2 Recentelijk heeft de Raad voor Rechtsbijstand het Juridisch Loket daarom verzocht de draagkrachttoetsing op meer systematische wijze uit te voeren. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de middelen die voor eerstelijns rechtsbijstand beschikbaar zijn zoveel mogelijk ten goede komen van de rechtzoekenden die onder het bereik van de Wrb vallen.
Hoe verhoudt zich dat tot artikel 8, vierde lid van de Wet op de Rechtsbijstand, waarin staat dat geen rekening wordt gehouden met de draagkracht van de rechtzoekende indien de rechtshulp alleen bestaat uit het verstrekken van informatie of een verwijzing naar andere instanties dan rechtsbijstandverleners of mediators?
Het gaat bij genoemd artikel om het verstrekken van informatiemateriaal en het toe geleiden naar andere (rechts)hulpverleners. Onmiddellijke verwijzing vindt plaats op basis van algemene eigenschappen van de rechtzoekende en diens probleem, zonder dat het Juridisch Loket van de specifieke omstandigheden kennis heeft genomen. Deze vorm van rechtshulp wordt geboden ongeacht het inkomen en vermogen van de rechtzoekende, in het bijzonder door middel van de website van het Juridisch Loket. Onder het bereik van artikel 8, vierde lid, Wrb valt niet het verlenen van rechtshulp in de vorm van inhoudelijke juridische advisering. Indien van zodanige advisering sprake is, kan het Juridisch Loket op grond van de Wrb wel toetsen aan de draagkracht van de rechtzoekende. Ik ben daarom van mening dat de dienstverlening van het Juridisch Loket in lijn is met artikel 8, vierde lid, Wrb.
Deelt u de mening dat artikel 8, vierde lid van de Wet op de Rechtsbijstand met zich meebrengt dat het Juridisch Loket niet uitsluitend mensen met lage inkomens zou moeten helpen maar een laagdrempelige voorziening voor iedereen zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Hoe moet dit artikel dan gelezen en geïnterpreteerd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de maatregel, dat mensen die net boven de inkomensgrens van de Wet op de rechtsbijstand zitten niet langer geholpen worden door het Juridisch Loket, met zich meebrengt dat deze groep tussen wal en schip valt? Zo nee, waarom niet? Waar kunnen zij dan heen zonder direct al te hoge kosten te moeten maken?
Het uitgangspunt van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand is dat rechtzoekenden worden ondersteund bij het realiseren van adequate toegang tot het recht, voor zover zij daartoe als gevolg van ontoereikende draagkracht zelf niet in staat zijn. Rechtzoekenden met een inkomen en vermogen boven de Wrb-grens worden voldoende draagkrachtig geacht om zelf in de kosten van rechtsbijstand te voorzien. Dat geldt ook ten aanzien van de kosten van eerstelijns juridisch-inhoudelijke advisering zoals door het Juridisch Loket wordt geboden. Voor rechtzoekenden met een inkomen en vermogen boven de Wrb-grens zijn er diverse mogelijkheden om gratis of tegen lage kosten advies over de aanpak van hun juridische probleem te verkrijgen. Het Juridisch Loket kan hen behulpzaam zijn met algemene informatie en doorverwijzing naar andere rechtsbijstandverleners. Rechtzoekenden kunnen, ook via de website van het Juridisch Loket, de Rechtwijzer benaderen om zich te oriënteren op de oplossing van hun probleem. Ook wordt verwezen naar websites die zich richten op het geven van informatie en advies voor specifieke problemen, zoals de Consuwijzer voor consumentenrechtelijke problemen. Rechtzoekenden met een inkomen en vermogen boven de Wrb-grens kunnen er ook voor kiezen zich tegen de kosten van rechtsbijstand te verzekeren. Verzekerden kunnen doorgaans zonder meerkosten persoonlijk advies bij hun rechtsbijstandverzekeraar inwinnen. Verder worden door sommige advocatenkantoren kosteloos inloopspreekuren aangeboden en kunnen rechtzoekenden terecht bij juridisch adviseurs, waaronder de rechts- en wetswinkels.
Bent u bereid, al dan niet via de Raad voor Rechtsbijstand, het Juridisch Loket zodanig te financieren dat deze maatregel wegens de negatieve effecten, kan worden teruggedraaid? Zo nee, waarom niet?
Door zich met zijn persoonlijke dienstverlening zoveel mogelijk te beperken tot minder draagkrachtigen, sluit het Juridisch Loket nauwer aan bij de groep rechtzoekenden voor wie de Wrb de toegang tot het recht waarborgt. Mede gelet op mijn antwoord op vraag 4 zal ik daarom geen aanvullende financiële middelen ter beschikking stellen om de groep rechtzoekenden die door het Juridisch Loket inhoudelijk wordt geadviseerd uit te breiden. Ook zal ik de Raad voor Rechtsbijstand niet verzoeken dit te doen. Overigens heeft uw Kamer zich vorig jaar uitgesproken tegen het waarborgen van de toegang tot het Juridisch Loket voor de middeninkomens, door een motie van die strekking van de leden Van Toorenburg en Schouw te verwerpen.3
De gevolgen van de bezuinigingen op penitentiaire bibliotheken |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat er een adviesaanvraag is ingediend bij de Groepsondernemingsraad Gevangeniswezen teneinde de fysieke penitentiaire bibliotheken af te bouwen in de periode vanaf 1 juli 2015 tot 1 januari 2017? Wat is de stand van zaken van deze adviesaanvraag?
Ja, de sectordirectie Gevangeniswezen heeft de Groepsondernemingsraad Gevangeniswezen een adviesaanvraag gestuurd over de zogeheten «Breukelenmaatregelen»1 betreffende de gewijzigde toepassing van het Vestigingsmodel. Onderdeel daarvan is het afschaffen van de fysieke bibliotheekfunctie. De Groepsondernemingsraad Gevangeniswezen heeft hier nog geen advies over uitgebracht.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitwerking van de voorstellen, waaraan de directie van het Gevangeniswezen en de CNV Vakgroep Bibliotheek hebben bijgedragen?1
Om gedetineerden zo goed mogelijk voor te bereiden op een terugkeer in de maatschappij, krijgen zij meer eigen verantwoordelijkheid. Een van de onderdelen daarvan is dat gedetineerden de beschikking krijgen over een digitale bibliotheek met volop boeken, kranten, tijdschriften en literatuur. Het idee achter de digitalisering van de bibliotheek is dat het gedetineerden helpt beter om te gaan met de eisen die de moderne maatschappij aan hen stelt. Er wordt toegewerkt naar realisatie van een digitale bibliotheekvoorziening in 2017, waarbij aangesloten wordt bij het project Zelfbediening Justitiabelen (ZBJ). Het ZBJ is een elektronische voorziening waarmee activiteiten op cel kunnen worden aangeboden en wordt bijgedragen aan een zinvolle dagbesteding en de zelfredzaamheid van justitiabelen.
Een vertegenwoordiging van de penitentiaire bibliothecarissen is betrokken bij de vormgeving van de digitale bibliotheekvoorziening.
Klopt het, dat nu niet duidelijk is hoe het digitaal lezen mogelijk gemaakt kan worden en dat het project Zelfbediening Justitiabelen nog in gang gezet moeten worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het licht van de komst van ZBJ is een fysieke bibliotheek niet meer nodig en kan overgegaan worden op een digitale bibliotheekvoorziening. De aanbesteding van ZBJ is in voorbereiding. Naar verwachting zal in 2016 met een stapsgewijze implementatie worden gestart. Pas na implementatie van ZBJ zal worden overgegaan tot het fysiek sluiten van bibliotheken.
Vanaf dat moment nemen de re-integratiecentra (RIC) in de penitentiaire inrichtingen de functie over van de bibliotheek als sociale ontmoetingsplaats. Het RIC is de nieuwe verzamelplek in de gevangenis waar de gedetineerde toewerkt naar de periode dat hij vrijkomt. Hij werkt daar aan het vinden van een baan, het oplossen van schulden en huisvesting voor de periode na zijn detentie.
Is het niet voorbarig al over te gaan tot het sluiten van de fysieke penitentiaire bibliotheken terwijl er nog geen duidelijkheid is over de invulling van het digitale lezen en dus over het alternatief? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom hebt u ervoor gekozen het sluiten van de fysieke penitentiaire bibliotheken door te zetten, terwijl u tegelijkertijd aangeeft dat de plannen nog door u, de directie van het Gevangeniswezen en de CNV Vakgroep Bibliotheek uitgewerkt dienen te worden?2
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het toegankelijk maken van digitaal lezen een taak blijft van een bibliothecaris of een informatiespecialist? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier wordt daar bij de digitalisering rekening mee gehouden?
Nee, deze mening deel ik niet. Invulling geven aan deze rol is in elk geval geen exclusieve competentie van bibliothecarissen. Na invoering van een digitale bibliotheekvoorziening zullen medewerkers in het RIC gedetineerden ondersteunen bij digitaal lezen en leren. Binnen de inrichtingen zijn meerdere medewerkers betrokken bij de re-integratie van de gedetineerden. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de casemanagers, mentoren en geestelijk verzorgers. Daarnaast zijn steeds meer vrijwilligers actief in onder andere de RIC’S om gedetineerden te ondersteunen bij onder andere het leren lezen en schrijven.
Deelt u de mening dat een bibliothecaris in ieder geval gedetineerden op verschillende manieren op weg kan helpen bij de terugkeer in de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier zal het digitaal lezen straks bij kunnen dragen aan de terugkeer van gedetineerden in de maatschappij?
Met het aanbieden van digitaal lezen wordt aangesloten bij ontwikkelingen in de vrije maatschappij. Vooral de komst van ZBJ biedt de gedetineerden straks de mogelijkheid om meer zelfstandig de benodigde informatie op te halen en daarbij hoort ook het kunnen raadplegen van allerhande media. Gedetineerden die moeite hebben met het werken met digitale middelen zullen extra worden ondersteund.
Is al bekend wat de kosten zullen zijn van het digitaal lezen?
Ik kan uw Kamer nog geen informatie verschaffen over de kosten van digitaal lezen, omdat er nog geen contracten zijn gesloten met leveranciers.
Wat is de kostenbesparing die het sluiten van de bibliotheken uiteindelijk moet opleveren? Waarom is deze bezuiniging (nog) nodig?
De kostenbesparing die gerealiseerd moet worden is uiteindelijk € 2,4 miljoen op jaarbasis en is onderdeel van het totale pakket aan bezuinigingen binnen DJI.
Bent u bereid deze vragen voor 30 juni 2015 te beantwoorden in verband met de mogelijke sluiting van de fysieke penitentiaire bibliotheken per 1 juli 2015?
Ja.
De inbeslagname van irrigatiepijpen van Palestijnse boeren in de Jordaanvallei |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de recente problemen omtrent het project «Rehabilitation of Agricultural Wells in Area C» in de Palestijnse gebieden?
Klopt het dat de Israëlische autoriteiten op 13 mei jl. in de buurt van Jiftlik en Marj Na’ajeh, in de Jordaanvallei, in totaal bijna 1,9 kilometer aan irrigatiepijpen in beslag hebben genomen en verwijderd van de gronden van Palestijnse boeren?
Klopt het dat deze irrigatiepijpen door de Food and Agricultural Organisation (FAO) aan de Palestijnse boeren zijn verstrekt?
Kunt u bevestigen dat het bij Jiftlik een door Nederland gefinancierd OS-project betrof?
Klopt het dat de Israëlische autoriteiten als argument voor de confiscatie een «potentiële veiligheidsdreiging voor Israël» hebben aangevoerd? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Ja. Naar mening van het kabinet is vervangen van bestaande waterleidingen geen bedreiging voor de veiligheid, maar juist een investering in economische ontwikkeling die bijdraagt aan stabiliteit en efficiënter gebruik van water. Daarom is de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah het gesprek aangegaan met verantwoordelijke Israëlische autoriteiten. Hierin werden aanvankelijk ook andere redenen genoemd voor de confiscatie. Beide partijen zijn in het gesprek overeengekomen dat de leidingen geen veiligheidsrisico vormen en er ook geen andere redenen waren om de waterleidingen te confisqueren. Afgesproken is dat de leidingen daarom op korte termijn zullen worden vrijgegeven.
Hoe kan het dat een door de Joint Israeli-Palestinian Water Committee goedgekeurde projectlocatie met een Israëlische vergunning toch tegen een dergelijke belemmering aan loopt?
Dit is een voorbeeld van de moeilijkheid om activiteiten in Area C ten behoeve van de Palestijnse bevolking goedgekeurd te krijgen in het Israëlisch vergunningen systeem.
Het project was goedgekeurd in de Joint Water Committee. In sommige gevallen is daarnaast nog goedkeuring vereist van de Civil Administration. Er bestond een verschil van inzicht of dit project, waarbij bestaande infrastructuur wordt vernieuwd, een dergelijke tweede goedkeuring had moeten worden aangevraagd.
Bent u bereid om deze zaak op korte termijn met de Israëlische autoriteiten te bespreken en u in te spannen voor zo spoedig mogelijke teruggave van de irrigatiepijpen?
Dit incident is bij verschillende gelegenheden opgebracht bij de Israëlische autoriteiten.
Kunt u een beschrijving geven van het Nederlandse beleid ten aanzien van OS-interventies in Area C en welke Nederlandse OS-activiteiten zijn in de komende jaren voorzien in area C?
De Nederlandse OS-interventies in de Palestijnse gebieden zijn gericht op drie sectoren: justitie, water en landbouw/voedselzekerheid. Een deel van de activiteiten binnen deze sectoren wordt uitgevoerd in Area C. Het gaat hierbij o.a. om de verbetering van toegang tot land en water voor boeren en juridische hulp aan bedoeïenengemeenschappen die geconfronteerd worden met uitzetting. Nederland is voornemens om deze activiteiten in de komende jaren voort te zetten, ook in Area C.
Welke criteria hanteert Nederland bij ontwikkelingsprojecten in dit gebied? Hoe vaak heeft een Nederlands project in het afgelopen jaar te maken gehad met Israëlische obstructies in Area C? Welke stappen zijn hiertegen ondernomen?
Het merendeel van het Palestijnse landbouwgebied bevindt zich in Area C waardoor landbouwactiviteiten zich doorgaans in dit gebied concentreren. Het aantal Israëlische beperking bij Nederlandse projecten is afgelopen jaar beperkt gebleven tot drie «stop-work-orders» en tijdelijke confiscatie van materiaal. In alle gevallen betrof het activiteiten van het «Land and Water Resource Management»-programma waarbij de toegang tot land voor boeren wordt verbeterd met de aanleg of verbetering van wegen, verbetering van de watervoorziening voor landbouwdoeleinden en de introductie van innovatieve werkwijzen in de landbouwsector (waaronder zonne-energie en water oogsttechnieken). Na verschillende interventies van onder meer de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah is het geconfisqueerde materiaal na betaling van een dwangsom teruggegeven.
Worden andere EU-donoren ook met dergelijke problemen geconfronteerd? Zo ja, op welke wijze en schaal?
Ja, ook andere donoren hebben te maken met problemen bij de uitvoer van zowel humanitaire als ontwikkelingsprojecten in Area C. Dit varieert van inbeslagname van materiaal zoals bulldozers en zonnepanelen tot verwoesting van noodonderkomens voor bedoeïenen, scholen en klinieken in Area C. Recent werden ook irrigatiepijpen bij een door het Britse DfID gefinancierd landbouwproject in Qalqilia geconfisqueerd.
Bent u bereid om de problematiek rond OS-activiteiten in Area C in EU-verband aan te kaarten?
Deze problematiek is onderdeel van voortgaand EU-overleg, o.a. ten behoeve van onderlinge coördinatie van de activiteiten in dit gebied en van de dialoog met Israelische autoriteiten.
Het bericht dat het dragen van gevaarlijke laserpennen niet verboden is |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen over het bericht dat het dragen van gevaarlijk krachtige laserpennen niet verboden is?1
Ja.
Hoe vaak heeft de Nederlandse douane gevaarlijke laserpennen in beslag genomen? Kan daar een historisch overzicht van worden gegeven en dit overzicht gesplitst worden in zakelijke invoer en particuliere invoer?
Als de Douane bij de uitvoering van haar reguliere controletaak gevaarlijke laserpennen aantreft, geeft de Douane dit door aan de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). De NVWA onderzoekt vervolgens deze pennen en neemt deze eventueel in beslag.
Tot en met 2013 werden dergelijke laserpennen door de Douane in beslag genomen (zie het overzicht hieronder). Sinds 2014 neemt de NVWA, in het kader van een nieuwe taakverdeling tussen de Douane en NVWA, dergelijke laserpennen in beslag.
In nagenoeg alle zaken in onderstaande tabel is sprake van particuliere invoer. Een exacte splitsing tussen handelszendingen en particuliere invoer is door de Douane niet aan te brengen.
2009
2010
2011
2012
2013
Eindtotaal
Bagage reizigers en bemanningsleden
31
1
3
35
Briefpostzending
238
467
4
709
Koeriers
15
11
35
300
361
Eindtotaal
31
15
250
505
304
1.105
Hoe vaak heeft de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) opgetreden tegen gevaarlijke laserpennen? Kan daar een historisch overzicht van worden gegeven?
Daar waar mogelijk treedt de NVWA proactief op tegen verkopers van gevaarlijke laserpennen. Het probleem is echter dat met name zware laserpennen via steeds wisselende en soms obscure kanalen worden aangeboden; soms door in Nederland gevestigde (web)shops, maar vaak ook door niet in Nederland gevestigde (web)shops (bijvoorbeeld in China). Daarom is de NVWA, naast de periodieke zoekslagen op internet die zij zelf uitvoert, afhankelijk van signalen van derden. Zodra er een aanleiding is, onderneemt de NVWA actie.
Zwaardere laserpennen worden overigens ook door consumenten zelf meegenomen uit vakantielanden. De NVWA ziet echter niet toe op het bezit of gebruik door particulieren.
De NVWA heeft geen toezichtsbevoegdheid op het verhandelen van laserproducten in andere Europese lidstaten of landen buiten Europa. Toezicht op verkoop via webwinkels die buiten Nederland zijn gevestigd, is niet mogelijk.
In 2014 heeft de NVWA 19 keer onderzoek gedaan naar laserpennen. In meer dan 10 gevallen betreft het een onderzoek op initiatief van de NVWA; de overige keren naar aanleiding van een klacht/signaal. In 15 van de 19 gevallen is een boeterapport opgemaakt dan wel een schriftelijke waarschuwing gegeven. In alle 15 gevallen is de verkoop van de producten gestaakt.
In 2013 heeft de NVWA 9 keer onderzoek gedaan waarbij in 7 gevallen een boeterapport is opgemaakt dan wel een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
In 2012 gaat het om 10 onderzoeken waarbij in 7 gevallen een boeterapport is opgemaakt dan wel een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Waarom treedt de NVWA niet proactief op tegen websites die gevaarlijke laserpennen via het buitenland beschikbaar stellen aan de Nederlandse markt?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er bij de politie voldoende middelen en kennis aanwezig om gevaarlijke laserpennen te kunnen onderscheiden van veilige en dus legale laserpennen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de handhaving door de politie volstaat normaal gesproken om na te gaan of op de betreffende laserpen een typegoedkeuring (klasse) staat die in Nederland is toegestaan. Bij twijfel volgt inbeslagname en inschakeling van deskundigen.
Deelt u de mening dat niet alleen tegen het bezit en (ver)koop van krachtige laserpennen moet worden opgetreden als deze bestemd zijn om onder andere letsel aan personen toe te brengen, maar meer in het algemeen omdat de houder of een eigenaar van een zware laserpen zich vaak niet bewust is van de gevaren en risico’s en dit dus kan resulteren in onbewust gevaarlijk handelen? Is de wet daarop toegerust? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die mening deel ik niet. De handel in laserpennen is gereguleerd. Het verhandelen van laserpointers van klasse 3R, 3B en 4 aan consumenten is niet toegestaan op grond van artikel 18 onder a van de Warenwet en het Warenwetbesluit Algemene Productveiligheid. Het verhandelen van lasergadgets – laserpennen die door uiterlijk of vorm mogelijkerwijs sneller in handen van kinderen kunnen vallen – van klasse 2, 2M, 3R, 3B en 4 is op grond van datzelfde artikel evenmin toegestaan.
Op grond van de Wet wapens en munitie is er sprake van een strafbaar feit als aangetoond kan worden dat, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder een laserpen is aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze bestemd is letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. Het gebruik van een krachtige laserpen kan ook op grond van het Wetboek van Strafrecht een strafbaar feit opleveren, bijvoorbeeld (poging tot) zware mishandeling. De Wet wapens en munitie en het Wetboek van Strafrecht bieden de politie en het Openbaar Ministerie voldoende mogelijkheden om het dragen en onverantwoord gebruik van krachtige laserpennen effectief aan te pakken en hiertegen op te treden.
Bent u gezien de voorgaande vragen alsnog bereid om onderzoek te doen naar (zware) laserpennen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het huidig wettig instrumentarium afdoende en zie geen aanleiding voor het verrichten van onderzoek.
Het geld voor sportblessurepreventie |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het item «Sportblessure-plan Schippers volstaat niet»?1
Goed om te horen dat er aandacht is voor het thema, dat geeft aan dat het leeft.
Is het nog steeds zo dat de kosten van sportblessures ongeveer 1,5 miljard euro per jaar zijn, waarvan een derde aan directe medische kosten en de overige 1 miljard euro aan arbeidsverzuim? Zo niet, wat zijn hierover de meest actuele beschikbare cijfers?
Ja, dit zijn op dit moment de meest recente cijfers.
Kunt u specifiek reageren op de opmerkingen van Anja Bruinsma, directeur Sportgeneeskunde Nederland, dat het bedrag van 675.000 euro dat is uitgetrokken om de stijgende lijn van sportblessures tegen te gaan,2 minder is dan de 1,5 miljoen euro die hier eerst aan uit werd gegeven? Waarom wordt er zo stevig bezuinigd op het programma tegen sportblessures?
Dit is niet juist. Voorheen werd jaarlijks circa 900.000 euro uitgegeven aan de preventie van sportblessures (circa 650.000 euro voor sportblessurepreventie en circa 250.000 voor kennis en het monitoren van sportblessures). Vanaf 2016 t/m 2020 gaat jaarlijks 675.000 euro naar het programma sportblessurepreventie en 250.000 euro naar kennis en het monitoren van sportblessures. Er is dus geen sprake van een bezuiniging.
Met de nieuwe sportkennisinfrastructuur, waarover ik u op 23 oktober 2014 (67700–128230-S) heb geïnformeerd, is besloten alle sportkennis te bundelen en te ontsluiten via het portal van het Kenniscentrum Sport in oprichting. Het gaat hierbij om op de praktijk gerichte en op de vraag afgestemde kennis ter ondersteuning van professionals en intermediairs bij het bevorderen van gezond sporten en bewegen bij hun leden, leerlingen, cliënten en burgers. Dit omvat derhalve ook de kennis op het vlak van sportblessures.
Nu het aantal sportblessures helaas harder stijgt dan de sportdeelname, met alle maatschappelijke kosten die dit tot gevolg heeft, vindt u het dan voor de hand liggen om zoveel minder geld uit te geven aan sportblessurepreventie? Kunt u dit beargumenteren?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het korten van pensioenen van personen op de West bank |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Om welke reden acht u het geboden om per 1 januari 2016 over te gaan tot een korting op de AOW-uitkering van personen op de West bank, terwijl daar tot nu toe geen reden voor was? Welke beweegredenen zitten achter deze aanscherping op dit moment?1
Op grond van de Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU) bestaat buiten Nederland slechts recht op een socialeverzekeringsuitkering in een land waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten. Dit verdrag dient afdoende waarborgen te bevatten inzake de controle op de rechtmatigheid van de uitkeringen. Een uitzondering geldt voor de AOW, die naar alle landen in de wereld wordt geëxporteerd ter hoogte van de zogenoemde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimum loon). Voor landen waarmee een verdrag is gesloten, kan de AOW voor alleenstaanden 70% van het wettelijk minimum loon bedragen.
Op basis van het internationaal recht heeft Israël als bezettende mogendheid geen soevereiniteit over de gebieden die het bezet.
Daarom heeft Israël geen bevoegdheid tot het aangaan van verdragsverplichtingen voor het bezette gebied. Israël kan dus voor Nederlandse staatsburgers die in de bezette gebieden wonen geen verdragsverplichtingen aangaan zoals zijn voorzien in het kader van de Wet BEU. Geconstateerd is dat tot dusverre onvoldoende helder is geweest welke gevolgen wonen in door Israël bezet gebied heeft voor de AOW-uitkering van alleenstaande AOW-gerechtigden. Besloten is dat iedereen die nu woont in door Israël bezet gebied en een AOW voor alleenstaanden ontvangt ter hoogte van maximaal 70% van het wettelijk minimumloon deze mag houden. Vanaf 1 januari 2016 zal de AOW-uitkering van personen die voor het eerst als alleenstaande in door Israël bezet gebied een AOW-uitkering krijgen, ter hoogte van de zogenoemde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimumloon) worden gesteld. Dit besluit zal zo spoedig mogelijk worden bekendgemaakt en gecommuniceerd, waardoor het voldoende helder moet zijn welke gevolgen wonen in door Israël bezet gebied heeft voor de AOW-uitkering van alleenstaande AOW-gerechtigden. Het kabinet onderzoekt of voor de groep vervolgingsslachtoffers 1940–1945 en burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 er voor toekomstige schrijnende gevallen specifieke maatregelen gewenst zijn.
De uitkomst van het onderzoek zal dit najaar bekend worden gemaakt.
Waarom zou Israël geen bevoegdheid hebben tot het aangaan van verdragsverplichtingen voor de betwiste gebieden, terwijl artikel 43 van het Haags Land Oorlogsreglement bepaalt, dat de feitelijke machthebber «prendra toutes les mesures qui dépendent de lui en vue de rétablir et d’assurer, autant qu’il est possible, l «ordre et la vie publics»? Waarom zou de toepassing van de relevante verdragsverplichtingen op de betwiste gebieden niet gebracht kunnen worden binnen het bereik van dit artikel 43? Het gaat hier immers om het verzekeren van het levensonderhoud van bewoners van deze gebieden? Past niet de samenwerking tussen Israël en Nederland, vastgelegd in het verdrag inzake de sociale zekerheid, niet uitstekend binnen deze context? Is dit niet bij uitstek iets dat te maken heeft met «la vie public»?
Als bezettende mogendheid oefent Israël feitelijk gezag uit in de door haar sinds 1967 bezette gebieden, met inbegrip van de gebieden die in de Oslo akkoorden zijn aangeduid als Area C. Op basis van het internationaal recht heeft Israël geen soevereiniteit over die gebieden. Daarom heeft Israël geen bevoegdheid tot het aangaan van verdragsverplichtingen voor het bezette gebied en mogen in eigen naam gesloten verdragen niet worden toegepast op het bezette gebied. Israël kan dus voor Nederlandse staatsburgers die in de bezette gebieden wonen geen verdragsverplichtingen aangaan zoals zijn voorzien in het kader van de Wet BEU. De verplichtingen die voor Israël voortvloeien uit het bezettingsrecht, waaronder artikel 43 van het Haags Land Oorlogsreglement doen hier niets aan af.
De betwiste gebieden zijn in het licht van de Oslo Akkoorden inzet van onderhandelingen tussen Israël en de vertegenwoordigers van de Palestijnse Arabieren; erkent u dat de uitkomst daarvan kan zijn dat de uiteindelijke grenzen anders komen te lopen dan de grenzen van 1967? Erkent u derhalve dat zelfs al zou men de delen van de gebieden waar thans een mate van Palestijnse autonomie bestaat als de kernen van een toekomstige Palestijnse staat beschouwen, dat men dan in ieder geval voor de gebieden daarbuiten («C gebieden»), waar de nederzettingen zich bevinden, geen definitieve gevolgtrekkingen kan maken? Hoe honoreert u dit gegeven in uw eerdere beantwoording? Acht u dit geen argument om in ieder geval te borgen dat de uitkeringen voor de mensen die daar wonen ongehinderd en zonder korting overgemaakt moeten kunnen worden?
Achtereenvolgende Nederlandse kabinetten hebben op basis van het internationaal recht het standpunt ingenomen dat de gebieden die Israël in juni 1967 onder zijn bestuur bracht niet tot zijn grondgebied behoren. Nederzettingen zijn strijdig met internationaal recht en lopen vooruit op eventuele wijzigingen van de grenzen van 1967. Uitgangspunt voor het kabinet is dat de grenzen van 1967 alleen met onderlinge overeenstemming kunnen worden gewijzigd.
Zie tevens antwoord op vraag 2.
De onheuse bejegening van Israël in de geschiedenismethode ‘’Geschiedeniswerkplaats vmbo-kgt 4 examenboek’’ van Noordhoff Uitgevers |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dutch textbook: Jews murdered Arabs, Begin was a terrorist»1 waarin een zeer vertekend beeld wordt geschetst van de geschiedenis van Israël?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat Israël stelselmatig wordt neergezet als agressor in de betreffende geschiedenismethode?
In Nederland schrijft de overheid in de kerndoelen, eindtermen en examenprogramma’s voor wat leerlingen op hoofdlijnen moeten kennen en kunnen. Uitgevers werken dit verder uit in lesmethodes. Ik wil dan ook terughoudend zijn in het geven van een oordeel over individuele methodes. In tegenstelling tot wat er in de berichtgeving te lezen was, keurt het Ministerie van OCW in Nederland methodes niet goed of af.
In algemene zin vind ik het belangrijk dat leerlingen een gebalanceerde mening leren vormen, zeker over dit soort gevoelige kwesties. In eerste instantie zijn leraren daarbij aan zet. Dat doen zij door met hun leerlingen hierover het gesprek te voeren, maar ook door een methode te kiezen die een historisch juiste weergave van de werkelijkheid geeft. Op die manier leren zij hun leerlingen om uitingen van vooroordelen en discriminatie tegemoet te treden vanuit de fundamentele waarden van onze democratische rechtstaat, zoals het gelijkheidsbeginsel en maatschappelijke normen van tolerantie en respect.
Het is van belang dat een methodemaker feiten en kwalificaties op een correcte manier uitbalanceert. Ik besef dat we daarmee een grote verantwoordelijkheid leggen bij de methodemakers en onze leraren voor de klas. Ik constateer tegelijkertijd dat er mensen zijn die de feiten en kwalificaties van de desbetreffende methode niet in balans vinden. Desalniettemin is het niet aan mij om een lesmethode inhoudelijk te beoordelen en ik ga deze dan ook niet goed- of afkeuren. Het is aan de methodemaker om een goede leidraad voor de leraar te creëren waarmee hij het gesprek kan aangaan in de klas. Dat dit zorgvuldig moet gebeuren, staat wat mij betreft buiten kijf.
Deelt u de mening dat deze geschiedvervalsende praktijken bijdragen aan vijandigheid jegens de Israëlische staat en zelfs aan groeiend antisemitisme in de straten van Nederland?
Zoals aangegeven vind ik het niet opportuun om een oordeel te vellen over deze specifieke methode. Het is duidelijk dat er vanuit Israël bezwaren zijn tegen de inhoud van deze methode en ik heb ook met de Israëlische Minister van onderwijs over zijn zorgen gesproken. Het is aan hen om eventueel aan de bel te trekken bij de desbetreffende uitgeverij en het gesprek aan te gaan over deze weergave van de geschiedenis en de daarbij gebruikte kwalificaties. Dit soort signalen bieden uitgevers en leraren de gelegenheid nog eens kritisch te kijken naar de vraag of op deze manier het juiste beeld wordt geschetst.
Deelt u de mening dat studiemateriaal aangaande Israël per definitie gevrijwaard moet zijn van vooringenomenheid? Hoe denkt u dat te kunnen bewerkstelligen?
Niet alleen voor dit specifieke onderwerp, maar voor alle onderwerpen geldt dat ze gevrijwaard moeten zijn van vooringenomenheid. Een van de onderwijsdoelen die voor alle vakken en sectoren in het vmbo geldt, is dat leerlingen leren informatie te beoordelen op betrouwbaarheid, representativiteit en bruikbaarheid en dat zij informatie leren verwerken en benutten.2 Om historische bronnen hierop te kunnen toetsen, is het nodig dat leerlingen een gebalanceerd beeld van de werkelijkheid gepresenteerd krijgen.
Oorlogsmisdaden van Hamas |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het Amnesty rapport «Strangling necks- Abductions, torture and summary killings of Palestinians by Hamas forces during the 2014 Gaza/Israel conflict»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de constatering van Amnesty dat Hamas zich tijdens de Gaza-oorlog van 2014 in eigen kring schuldig maakte aan oorlogsmisdaden door het wreed behandelen en martelen van gevangenen en het ontvoeren, martelen en doodschieten van tientallen Palestijnen?
Het kabinet heeft met zorg kennisgenomen van de conclusies van het rapport van Amnesty International. De conclusies onderstrepen het belang van onpartijdig, op feiten gebaseerd onderzoek naar vermeende schendingen van humanitair oorlogsrecht en van de mensenrechten. Het rapport concludeert dat Palestijnse gewapende groepen gelieerd aan Hamas zich gedurende het Gaza conflict schuldig hebben gemaakt aan ontvoeringen, martelingen en standrechtelijke en buitengerechtelijke executies en wijst erop dat het martelen en standrechtelijk doden van personen in gevangenschap tijdens een gewapend conflict oorlogsmisdrijven zijn.
In hoeverre zijn deze oorlogsmisdaden van Hamas een symptoom van de machtsstrijd tussen Hamas en Fatah?
Het is bekend dat er regelmatig gewelddadigheden tussen Hamas en Fatah plaatsvinden. Het is niet uit te sluiten dat mogelijk ook Fatah leden of sympathisanten van Fatah slachtoffer waren van geweld, zoals ook door Amnesty in het rapport wordt aangegeven.
Op welke wijze zet Nederland bilateraal, in EU- of internationaal verband druk op Hamas en de Palestijnse Autoriteit om samen te werken met onafhankelijke en onpartijdige onderzoekers, zoals de in juli 2014 door de VN-Mensenrechtenraad opgerichte Onderzoekscommissie, om vermeende oorlogsmisdaden te onderzoeken en om eventuele daders van oorlogsmisdaden volgens internationale standaarden te kunnen berechten?
Het kabinet roept beide zijden op geloofwaardig en transparant onderzoek te doen naar vermeende schendingen van humanitair oorlogsrecht. Tevens is het staand beleid van de EU om alle partijen bij conflicten op te roepen om samen te werken met door de VN Mensenrechtenraad ingestelde Commissions of Inquiry, zo ook ingeval van Gaza. De EU en Nederland onderhouden geen contacten met Hamas en beschikken daarom niet over directe drukmiddelen op Hamas.
Het is positief dat de Palestijnse Autoriteit zich gebonden acht aan de toepassing en naleving van fundamentele normen van internationaal recht. Hoewel de Palestijnse Autoriteit niet juridisch kan worden aangesproken in verband met het ontbreken van verdragsrelaties tussen het Koninkrijk en de Palestijnse Autoriteit, kan niet-naleving van de verplichtingen onder de verdragen wel een basis vormen om de Palestijnse Autoriteit daarop politiek aan te spreken.
In hoeverre biedt de Palestijnse toetreding tot het Internationaal Strafhof mogelijkheden om de Palestijnse eenheidsregering te wijzen op haar verantwoordelijkheid aangaande adequaat onderzoek naar en berechting van vermeende oorlogsmisdaden?
Zie antwoord vraag 4.