Het bericht dat gerechtsdeurwaarders onterecht winst zouden maken |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Deurwaarders incasseren miljoenen euro’s te veel voor ambtsberichten»1 en de reactie van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) daarop?2
Ja.
Is het waar dat gerechtsdeurwaarders miljoenen euro’s meer in rekening gebracht hebben dan eigenlijk is toegestaan? Zo ja, hoe kan dat? Zo nee, waarom is dat niet waar?
De kosten die een gerechtsdeurwaarder bij een derde moet maken om een ambtshandeling te kunnen uitvoeren worden verschotten genoemd. Het is gerechtsdeurwaarders niet toegestaan om meer dan de kostprijs van deze verschotten bij de schuldenaar in rekening te brengen. De gerechtsdeurwaarder mag hierop geen winst maken. Voor verschotten is – anders dan voor ambtshandelingen – geen wettelijk tarief vastgesteld. Desgevraagd heeft de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) mij bericht dat gerechtsdeurwaarders in de praktijk voor een Basisregistratie personen (BRP) bevraging aan de debiteur € 1,63 in rekening brengen. Dit bedrag is gebaseerd op een door de KBvG geïnitieerd kostprijsonderzoek. Voor 2012 hanteerden gerechtsdeurwaarders een hoger tarief. Dit valt volgens de KBvG deels te verklaren door het feit dat van oudsher de informatie uit de BRP
(destijds Gemeentelijke Basis Administratie) schriftelijk van de gemeentes werd verkregen. Vanuit praktische overwegingen werd destijds in de praktijk door de rechter standaard een forfaitair bedrag van maximaal € 7,– toegewezen. Investeringen door de Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders (SNG), de ICT organisatie van de gerechtsdeurwaarders en de gerechtsdeurwaarders zelf hebben ertoe geleid dat de laatste jaren de informatie digitaal aan de gerechtsdeurwaarder wordt verstrekt, waardoor de kostprijs lager is geworden.
De SNG heeft desgevraagd bericht dat de inkoop-kostprijs van BRP-berichten € 0,05 bedraagt. De SNG stelt vervolgens op basis van een jaarlijkse begroting de kostprijs voor de berichten vast die de gerechtsdeurwaarder in rekening krijgt gebracht. Dit bedrag is momenteel vastgesteld op € 0,34. Daarbij zitten kosten die de gemeente voor een BRP bevraging in rekening brengt, kosten voor informatisering en kosten voor personeel en beveiliging. Het gaat immers om gevoelige gegevens uit niet openbare registers, waardoor er continu in beveiliging moet worden geïnvesteerd.
De gerechtsdeurwaarder maakt vervolgens ook kosten voor het opvragen en in ontvangst nemen van het bericht en de verwerking hiervan in het dossier. Het totaal van voornoemde kosten vormt het bedrag van € 1,63 dat de gerechtsdeurwaarder als verschot opneemt en (zonder winstopslag) doorberekent aan de schuldenaar. Ik zie geen aanleiding om te veronderstellen dat gerechtsdeurwaarders winst maken op ambtsberichten.
Bevat het tarief van de gerechtsdeurwaarders enig element waarmee winst kan worden gemaakt? Zo ja, hoeveel is dat? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot hetgeen in het bericht in het Financieele Dagblad wordt beweerd?
Zie antwoord vraag 2.
Genereren gerechtsdeurwaarders via de Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders (SNG) winst? Zo ja, hoeveel en is dit toegestaan?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de inkoopprijs van berichten voor de SNG vijf eurocent per bericht is en dat de SNG die berichten voor gemiddeld 34 eurocent aan deurwaarders verkoopt? Zo ja, wordt dit verschil in prijs alleen bepaald door de kosten die de SNG moet maken, waaronder kosten voor investeringen in beveiliging van elektronische gegevensuitwisseling, of wordt de opbrengst van de verkoop ook voor andere doelen gebruikt? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie antwoord vraag 2.
Is het financieel verslag van de SNG openbaar? Zo ja, kan daaraan ontleend worden dat de tarieven van de SNG niet winstgevend zijn? Zo nee, waarom is dat niet openbaar?
Als stichting heeft de SNG geen publicatieplicht van haar jaarrekening.
Kent de SNG reserves of voorzieningen die niet nodig zijn voor de (toekomstige) bedrijfsvoering? Zo ja, hoeveel zijn er die en hoe groot, en welk doel dienen die?
De SNG heeft desgevraagd bericht dat een financiële buffer wordt aangehouden als noodvoorziening, omdat haar dienstverlening van groot belang is voor de werkzaamheden van gerechtsdeurwaarders en deurwaarders van lokale overheden. Deze reserve wordt onder meer aangewend in het geval zich een groot incident voordoet met betrekking tot de ICT systemen. Vermeden moet immers worden dat de ICT systemen van de SNG meerdere dagen onbereikbaar zijn voor deurwaarders. Het belang van het werk van de deurwaarders voor de Nederlandse rechtstaat is daarvoor te groot.
De financiële reserve van de SNG bedraagt momenteel ca. € 3.6 miljoen waarvan een groot deel in 2015 zal worden aangewend voor ICT ontwikkelingen.
Het feit dat 64,2% van de in Nederland woonachtige Turken bij de laatste Turkse parlementsverkiezingen op de islamitische AK-partij van president en wannabe-sultan Erdogan heeft gestemd |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het feit dat 64,2% van de in Nederland woonachtige Turken bij de laatste parlementsverkiezingen op de islamitische AK-partij van president en wannabe-sultan Erdoğan heeft gestemd?1
Het is mij bekend dat 64,2% van de stemgerechtigde Turkse Nederlanders die hun stem hebben uitgebracht, op de AKP heeft gestemd. Van de circa 400.000 in Nederland wonende Turkse Nederlanders waren er bij benadering 240.000 stemgerechtigd. Hiervan hebben ruim 76.500 mensen daadwerkelijk gestemd.
Bent u op de hoogte van het feit dat de heer Erdoğan van mening is dat democratie geen doel is maar slechts een middel, en dat een beroemde uitspraak van hem luidt: «Allah zij geprezen, ik ben een dienaar van de sharia!»? In dat licht: wat betekent zijn overwinning voor de integratie van Turken in Nederland?
Het kabinet is bezorgd over ontwikkelingen in Turkije ten aanzien van de rechtsstaat en fundamentele rechten, in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting, media- en internetvrijheid en onafhankelijke rechtspraak. Dat er sprake is van serieuze tekortkomingen en dat verdere rechtsstaatshervormingen nodig zijn, is evident.
Genoemde uitspraken van president Erdoğan vormen echter geen basis voor uitspraken over de integratie van Turkse Nederlanders. Dit geldt eveneens voor de politieke voorkeur van de Turkse Nederlanders die gestemd hebben bij recente Turkse parlementsverkiezingen. Sinds 2014 hebben Turken in het buitenland het recht om te stemmen bij Turkse verkiezingen. Deze situatie is vergelijkbaar met de Nederlandse: ook Nederlanders in het buitenland kunnen stemmen bij Nederlandse verkiezingen.
Wanneer uit vrije wil gestemd wordt en keuzevrijheid gewaarborgd is, heb ik hier geen problemen mee: dit mag en dit kan in Nederland. Wanneer er sprake is van groepsdruk op welke manier dan ook, vind ik dat ongewenst en ongepast.
Ik zal daarom niet nalaten om – in samenwerking met mijn collega van Buitenlandse Zaken – verdere transparantie aan te kaarten en waar mogelijk te bevorderen tijdens de bilaterale betrekkingen tussen Nederland en Turkije. In dit kader heb ik recent met de Turkse ambassadeur en de Turkse vicepremier gesproken.
Zoals ik in mijn brief d.d. 3 juni jl. (Kamerstuk 32 824, nr. 94) reeds aangaf, ben ik in overleg met de verschillende Turkse religieuze stromingen en organisaties, waaronder Diyanet. Deze organisaties hebben expliciet aangegeven zich samen met mij in te willen zetten voor het bevorderen van de integratie van Turkse Nederlanders. Ook het thema van de mogelijke Turkse beïnvloeding zal in deze gesprekken aan de orde komen. Ik zal uw Kamer hiervan op de hoogte houden.
Wat vindt u van de uitspraak van de heer Erdogan «Minaretten zijn onze bajonetten, koepels onze helmen, moskeeën onze kazernes en gelovigen onze soldaten», wetende dat indirect 140 moskeeën onder toezicht staan van de heer Erdoğan en 64,2% van de Turkse bevolking in Nederland op zijn partij stemt? Wat betekent dit voor de integratie van Turken in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat u de voormannen van de Erdoğan-stemmers, verenigd in o.a. Diyanet, ziet als bondgenoten in een geslaagde integratie? Wat betekent dit voor de integratie van Turken in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het nog te plannen debat naar aanleiding van het verslag van het algemeen overleg (VAO) over integratieonderwerpen?2
Ja.
Het bericht: ‘Onrust in tbs-kliniek’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Onrust in tbs-kliniek»?1
Ja.
Klopt het dat het beveiligingspersoneel wordt gehalveerd en nachtdiensten met minder mensen worden gedraaid en daardoor de veiligheid niet meer gewaarborgd kan worden?
Nee, dit klopt niet. De genoemde bezuinigingsmaatregelen betreffen interne bezuinigingen van de particuliere kliniek die niet vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie zijn doorgevoerd. Een particuliere Forensisch Psychiatrische Kliniek heeft de bevoegdheid om zelf bedrijfsvoeringsmaatregelen te treffen teneinde de zorgkosten beheersbaar te houden. De kliniek dient zich hierbij te houden aan de wettelijke bepalingen en kwaliteitseisen.
De bestuurder van de kliniek heeft desgevraagd uiteengezet dat de genoemde bezuiniging een herstructurering van het beveiligingspersoneel betreft, doch beslist geen halvering van het personeelsbestand. Hierbij is zorgvuldig onderzocht en gewaarborgd dat het vereiste veiligheidsniveau in stand blijft.
Zo ja, is de kans op eventuele ontsnappingen of onttrekkingen hierdoor groter? Zo nee, waarom niet?
Het beveiligingsniveau is gelijk gebleven. Dit geldt zowel voor de gebouwelijke als de immateriële beveiliging. Ook is geen wijziging opgetreden ten aanzien van de zogeheten «verblijfsintensiteit». Dit is het zorgniveau uitgedrukt in de mate van personele begeleiding ten behoeve van de door de Directie Forensische Zorg van DJI ingekochte zorgplaatsen voor justitiabelen binnen de kliniek. Overigens zijn er tussen 1 januari 2015 en heden geen onttrekkingen of ontvluchtingen vanuit deze locatie gemeld.
Het personeel spreekt van vele geweldsincidenten, maar in hoeverre zijn het dan nog incidenten?
De directie van de kliniek herkent de in de brief geschetste toename van incidenten niet. Ook uit de zogeheten Meldingen Bijzonder Voorval, waarvan klinieken verplicht zijn bij incidenten deze aan de Minister van Veiligheid en Justitie (lees de Staatssecretaris) te sturen, is geen afwijkend hoger niveau n gebleken in de afgelopen maanden vergeleken met dezelfde periode van vorig jaar.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze onveilige situatie te stoppen en ervoor te zorgen dat zowel het personeel als de samenleving zo goed mogelijk beschermd worden?
Zoals hierboven uiteen is gezet, is er binnen de betreffende kliniek geen sprake van een onveilige situatie voor personeel, patiënten of de samenleving.
Het bericht dat de directeur van de sociale werkplaats in Delft een hoge salaris krijgt dan de minister-president |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het extreem hoge salaris van de directeur van de sociale werkplaats in Delft?1
Ik heb kennis genomen van het door u aangehaalde bericht in de Telegraaf van 9 juni 2015. Het gaat in het bericht onder meer over het salaris in 2014 van de directeur van de sociale werkplaats in Delft. Uit het jaarverslag van de sociale werkplaats over 2014 blijkt dat de beloning van de directeur 180.927 euro bedroeg, de belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen bedroegen 5.672 euro en voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn 25.039 euro. Hieruit blijkt dat de totale bezoldiging ligt onder de norm van 230.474 euro, zoals deze voor deze instelling gold in het jaar 2014 ingevolge de Wet normering topinkomens (WNT). Overigens is de WNT-norm per 1 januari 2015 verlaagd naar 178.000 euro. Voor bestaande afspraken geldt overgangsrecht.
Afspraken over arbeidsvoorwaarden zijn een aangelegenheid tussen werkgever(s) en werknemer(s). Ik ben daarbij geen partij. Zij dienen zich daarbij uiteraard wel aan de geldende wet- en regelgeving te houden, waaronder ook de WNT.
Daarnaast heb ik er vaker op gewezen dat gemeenten beleidsvrijheid hebben bij de inrichting van hun uitvoering. De colleges van burgemeester en wethouders nemen besluiten en worden gecontroleerd door de gemeenteraad. De eindverantwoordelijkheid in het gemeentebestuur ligt hierdoor bij de gemeenteraad.
Overigens biedt de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) een werknemer recht op het minimumloon. In het geval een werknemer in deeltijd werkt, heeft hij recht op een naar rato berekend minimumloon. Alleen in geval van toepassing van het instrument loondispensatie in het kader van de Wajong kan van WML worden afgeweken.
Vindt u het acceptabel dat de directeur van een sociale werkplaats een megasalaris ontvangt, terwijl zijn medewerkers jarenlang op de nullijn staan en soms zelfs minder verdienen dan het wettelijk minimumloon? Zo ja, waarom wilt u deze ongelijkheid in stand houden? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt het salaris van de directeur gefinancierd uit landelijk beschikbaar gestelde middelen voor de sociale werkvoorziening?
Het salaris van een directeur van een sociale werkplaats wordt gefinancierd binnen de totale begroting van een werkvoorzieningschap. Eén van de financieringsbronnen hiervoor is een rijksbijdrage. Daarnaast vormen de inkomsten uit onder andere gerealiseerde productie een financieringsbron en kan sprake zijn van een gemeentelijke bijdrage.
Op basis van welke kwaliteiten ontvangt de directeur een salaris dat hoger is dan dat van de Minister-President?
Ik ben in casu geen partij bij het maken van afspraken over arbeidsvoorwaarden tussen werknemer(s) en werkgever(s). Zoals in mijn antwoord op de vragen 1 en 2 aangegeven zijn arbeidsvoorwaarden de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Zij zullen zich daarbij wel aan de geldende wet- en regelgeving moeten houden. Verder hebben gemeenten beleidsvrijheid bij de inrichting van hun uitvoering. De colleges van burgemeester en wethouders nemen besluiten en worden gecontroleerd door de gemeenteraad. De eindverantwoordelijkheid in het gemeentebestuur ligt hierdoor bij de gemeenteraad.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de beloning van directeuren van sociale werkvoorzieningen en om zonodig maatregelen te nemen tegen extreme salarissen bij sociale werkplaatsen?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer gaat u zich eindelijk sterk maken voor een nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor de medewerkers van de sociale werkplaatsen?
De systematiek van de Participatiewet en de Wsw is dat de wet de kaders schept waarbinnen gemeenten de wet uitvoeren. Dit volgt uit de systeemverantwoordelijkheid van de Minister van SZW. De verantwoordelijkheid voor de totstandkoming van cao’s ligt bij werkgevers- en werknemersorganisaties. Dat geldt ook voor de cao van de sociale werkvoorziening.
Het bericht dat delen van het Groninger Forum moeten worden gesloopt |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Delen van het Groninger Forum worden gesloopt»?1
Ja.
Hoe zijn de kosten verdeeld voor het stilleggen van de bouw van het Groninger Forum?
Na publicatie van de groene versie van de Nationale Praktijkrichtlijn (NPR) in februari van dit jaar is door de gemeente Groningen en de bouwende partij gezamenlijk besloten tot het inlassen van een bouwpauze van enkele maanden om de gevolgen van de NPR voor dit bouwproject in beeld te brengen. Na overleg tussen NAM, de gemeente Groningen en mijn ministerie heeft NAM toegezegd om de hierbij optredende vertragingskosten in aanmerking te laten komen voor vergoeding. De kosten van de bouwpauze worden op dit moment in beeld gebracht. Daarnaast wordt onderzocht welke technische aanpassingen in het oorspronkelijke ontwerp eventueel doorgevoerd dienen te worden, waarbij ook de bijbehorende meerkosten en schades in beeld worden gebracht. Over de uiteindelijke verdeling van kosten kan daarom op dit moment geen uitsluitsel worden geven.
Is het waar dat het Rijk hier, hetzij rechtstreeks, hetzij via Energiebeheer Nederland (EBN) of een andere constructie, aan meebetaalt, nog afgezien van de gederfde inkomsten uit gaswinning door de kosten die de Nederlandse Aardoliemaatschappij (NAM) maakt? Zo ja, hoeveel?
Het betreft hier een nog lopend onderhandelingstraject voor een specifiek project, waarbij de aannemer, de opdrachtgever en derde partijen betrokken zijn en de definitieve uitkomsten nog niet vaststaan. De financiële betrokkenheid van het Rijk loopt uitsluitend via de gederfde inkomsten uit gaswinning als gevolg van de kosten die NAM uiteindelijk maakt voor de vergoeding van schade ten gevolge van de aardgaswinning. Via de deelname in de Maatschap Groningen komt 64% van deze kosten voor rekening van de Staat.
Waarom betaalt het Rijk hier aan mee?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat het Rijk met de gemeente Groningen, bouwbedrijf BAM en de NAM over de verdeling van de meerkosten voor sloop en versterking onderhandelt of onderhandeld heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Wie betaalt de meerkosten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toezeggen dat Rijk, provincie en gemeente hieraan niet zullen meebetalen, afgezien van de gederfde inkomsten uit gaswinning door de kosten die de NAM maakt?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de schade van het stilleggen, de sloop en de versterking wordt veroorzaakt door het aardbevingsrisico en de veroorzaker van het aardbevingsrisico dus verantwoordelijk is voor de schade?
De bouw is stilgelegd om te bezien óf en op welke wijze de constructie aangepast dient te worden om het gebouw aardbevingsbestendig te maken. De meerkosten die redelijkerwijs toerekenbaar zijn, zullen na validatie voor vergoeding door NAM in aanmerking komen.
Zijn er meer nieuwbouwprojecten die vanwege het aardbevingsrisico stilgelegd zijn?
De gemeente Groningen, NAM en het Rijk willen bevorderen dat nieuwbouwprojecten in de stad voldoen aan de NPR. De gemeente heeft met NAM en het Rijk in februari van dit jaar dan ook afspraken gemaakt over het compenseren van de meerkosten van nieuwbouw. De uitwerking hiervan is op 10 juni gepubliceerd op de website van de gemeente Groningen en de website van NAM, waarbij het uitgangspunt is dat alle aan de aardbevingsproblematiek redelijkerwijs toerekenbare meerkosten voor vergoeding in aanmerking komen. Vooruitlopend hierop is voor circa dertig projecten al een gesprek gestart tussen NAM en de diverse opdrachtgevers om te komen tot aardbevingsbestendige ontwerpen. Dat varieert bijvoorbeeld van een aanbouw van een schoolgebouw die aardbevingsbestendig moet worden gemaakt tot noodzakelijke aanpassingen aan het Groninger Forum en ontwerpen voor nieuwe gebouwen voor de kennisinstellingen. Daarover maken opdrachtgevers/ontwikkelaars en NAM nu onderling afspraken.
Zijn er meer nieuwbouwprojecten die deels gesloopt moeten worden, omdat zij niet aardbevingsbestendig zijn?
Hierover hebben mij tot op heden geen signalen bereikt.
Hoe worden de kosten verdeeld van de onder vraag 7 en 8 bedoelde gevallen?
Hierover worden per project afspraken gemaakt tussen de betreffende opdrachtgevers en NAM. Dit geldt ook voor de projecten zoals genoemd in het antwoord op vraag 9.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) die geen onderzoek doet bij een niet-natuurlijk overlijden in zorginstellingen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u ook de uitzending gezien over nabestaanden die het onbegrijpelijk vinden dat de IGZ geen onderzoek doet na een niet-natuurlijk overlijden in een zorginstelling? Wat is uw reactie hierop?1
Zoals de Staatssecretaris en ik in onze brief van 8 juli jongstleden2 schreven, begrijpen wij de door u verwoorde gevoelens en vragen van de naasten heel goed. Daarom vinden de Staatssecretaris en ik het ook zo belangrijk dat calamiteiten goed worden onderzocht en dat de betrokken cliënt en zijn of haar familie of verwanten bij het onderzoek worden betrokken. De IGZ heeft aangegeven dat zij vanuit de recente toezichtpraktijk en het debat dat is gevoerd aanleiding ziet om in de sectoren ouderenzorg en verstandelijke gehandicaptenzorg de werkwijze op onderdelen aan te passen. Om tegemoet te komen aan het leereffect van de instelling zelf en het borgen van de onafhankelijkheid van het onderzoek, wordt in deze sectoren:
Nadere informatie hierover is opgenomen in de bovengenoemde brief.
Kunt u zich de teleurstelling voorstellen van nabestaanden wanneer na een niet-natuurlijk overlijden van een geliefde of familielid de IGZ geen onderzoek doet maar de zorginstelling zelf? Wat zou u daarop tegen de IGZ zeggen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat het aan nabestaanden niet is uit te leggen dat de instelling, die verantwoordelijk is voor de goede zorg van een geliefde of familielid, eerst onderzoek mag doen naar een niet-natuurlijk overlijden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u inmiddels uitgezocht hoe vaak er geen verklaring van een natuurlijke dood wordt afgegeven bij een overlijden van iemand in een zorginstelling, en hoe de IGZ daarop handelde? Hoe vaak werd het Openbaar Ministerie (OM) ingeschakeld? Hoe vaak gebeurde er niets?2
Het is van belang dat de arts, die het overlijden vaststelt en die twijfelt aan het natuurlijke karakter daarvan, de gemeentelijk lijkschouwer inschakelt (zoals voorgeschreven in de Wet op de lijkbezorging). Als de gemeentelijk lijkschouwer van oordeel is dat er mogelijk sprake is van een niet-natuurlijke dood, dan moet hij dat op basis van de Wet op de lijkbezorging melden bij het Openbaar Ministerie (OM). Op grond van een dergelijke melding van de gemeentelijk lijkschouwer zal het OM bezien of sprake is van het vermoeden van een strafbaar feit. Bij bevestigende beantwoording van die vraag kan het OM een strafrechtelijk onderzoek starten. Het OM informeert de IGZ over meldingen van de gemeentelijk lijkschouwer waarin deze twijfelt aan een natuurlijke doodsoorzaak en waar mogelijk sprake is van suboptimale zorg4.
Daarnaast moet een zorgaanbieder op basis van de Kwaliteitswet zorginstellingen bij de IGZ melding doen van calamiteiten5. De IGZ ontving in 2014 in totaal 4.290 calamiteitenmeldingen. Bij 1.440 meldingen was er sprake van overlijden. Daarbij is niet geregistreerd hoe vaak er sprake was van een niet-natuurlijke dood. Als de IGZ op basis van zo’n wettelijk verplichte calamiteitenmelding (of een melding van een patiënt of diens naaste) vermoedt dat er sprake is van een mogelijk strafbaar feit, meldt de IGZ dat door tussenkomst van het Bureau Opsporing en Boetes van de IGZ aan het OM6.
De IGZ en het OM registreren niet hoe vaak zij bovengenoemde informatie onderling uitwisselen. Jaarlijks krijgt het OM via verschillende wegen (veelal via een melding van de lijkschouwer, soms via een melding van de IGZ of een aangifte), naar schatting enkele tientallen meldingen van mogelijke fouten in de zorg die tot het (niet-natuurlijk) overlijden van de patiënt of schade voor de patiënt hebben geleid. In veel gevallen waarin een zorgverlener medisch gezien mogelijk niet optimaal heeft gehandeld, kan hem geen strafrechtelijk relevant verwijt worden gemaakt, zodat strafrechtelijk onderzoek of vervolging in dat geval niet aan de orde is.
Klopt het dat van de jaarlijks 2.000 calamiteitenmeldingen er slechts enkele tientallen door het OM onderzocht worden, en slechts in enkele gevallen tot een vervolging leidt? Zo nee, wat zijn de getallen dan wel? Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze ziet de IGZ erop toe dat de instelling het onderzoek naar de niet-natuurlijke overlijdens goed heeft uitgevoerd? Betreft die controle een «afvinklijstje», of wordt er ook in alle gevallen daadwerkelijk met betrokken partijen gesproken?
Zoals bij het antwoord op vraag 4–5 is aangegeven, maakt de gemeentelijk lijkschouwer, wanneer deze van oordeel is dat er mogelijk sprake is van een niet-natuurlijke dood, op basis van de Wet op de lijkbezorging een melding bij het Openbaar Ministerie (OM). Op grond van een dergelijke melding van de gemeentelijk lijkschouwer zal het OM bezien of sprake is van het vermoeden van een strafbaar feit. Bij bevestigende beantwoording van die vraag kan het OM een strafrechtelijk onderzoek starten.
Als er sprake is van een calamiteit waarbij de zorgaanbieder in opdracht van de IGZ eigen onderzoek verricht, dan beoordeelt de IGZ het rapport van de zorgaanbieder conform de Leidraad Meldingen IGZ 2013. De IGZ kijkt daarbij of er sprake is geweest van een zorgvuldig onderzoek, of de oorzaak van de calamiteit goed is vastgesteld, of de patiënt en/of diens naasten goed zijn betrokken en of er adequate verbetermaatregelen zijn benoemd. Als de IGZ daaraan twijfelt of het onderzoek onder de maat vindt, kan de IGZ de zorgaanbieder opleggen aanvullend onderzoek te doen of vragen van de IGZ te beantwoorden. De IGZ kan ook besluiten alsnog zelf onderzoek te doen. Als de IGZ zelf onderzoek doet, hoort zij conform de Leidraad Meldingen 2013 ook de patiënt of diens naasten. De IGZ ziet vervolgens toe op de uitvoering van de verbetermaatregelen.
Hoe vaak besluit de IGZ op basis van een door een zorginstelling verricht onderzoek alsnog tot onderzoek over te gaan? Hoe vaak gaat de IGZ direct over tot onderzoek na een niet-natuurlijk overlijden?
De IGZ registreert dit niet, dus ik kan deze vraag niet beantwoorden.
Erkent u dat het juist in de eerste periode na een niet-natuurlijke dood van wezenlijk belang is onderzoek te doen en gesprekken te voeren met direct betrokkenen, en dat het vele maanden later lastig is nog feiten boven tafel te krijgen?
De IGZ richt zich in beginsel niet op waarheidsvinding van mogelijke strafbare feiten. De IGZ zal, wanneer zij het calamiteitenonderzoek beoordeelt, kritisch toetsen of de beschreven calamiteit voortkomt uit niet verantwoorde geleverde zorg. De IGZ maakt hierbij zo mogelijk gebruik van de informatie die bij het OM beschikbaar is.
Ik erken dat het van wezenlijk belang is om zo snel mogelijk na de melding van een niet- natuurlijke dood onderzoek te doen. Zoals bij het antwoord op vraag 4 en 5 is vermeld, zal het OM zo spoedig mogelijk na melding van de gemeentelijk lijkschouwer bezien of sprake is van een vermoeden van strafbaar feit en kan een strafrechtelijk onderzoek worden gestart.
Indien het OM besluit tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek, worden afspraken gemaakt met de IGZ over de afstemming tussen het onderzoek van het OM en dat van de IGZ. Het OM kan het Bureau Opsporing en Boetes van de IGZ verzoeken (een deel van) het onderzoek onder zijn leiding uit te voeren – al dan niet in samenwerking met bijvoorbeeld de politie. In dat geval leveren opsporingsambtenaren van de IGZ wel een bijdrage aan waarheidsvinding. De IGZ en het OM streven ernaar dit proces zo snel mogelijk te laten verlopen. Zij hebben onlangs nieuwe afspraken voor samenwerking vastgelegd die hieraan moeten bijdragen.
Hoe succesvol zijn de onderzoeken van de IGZ die zij pas maanden na het onnatuurlijk overlijden doet? Is het risico dat er een foutief geconstrueerd verhaal is ontstaan over de toedracht niet te groot, is bewijsmateriaal nog wel voorhanden en zijn alle betrokkenen nog te ondervragen? Kan een uitgebreid antwoord op deze vraag worden gegeven?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe vaak leidt een onderzoek van de IGZ, dat gestart is naar aanleiding van onderzoek door de zorginstelling, tot een andere conclusie? Hoe vaak leidt zo’n onderzoek tot een onderzoek van het OM, en hoe vaak tot een vervolging?
Dit wordt niet geregistreerd, dus ik kan deze vraag niet beantwoorden.
Bent u bereid er voor te zorgen dat de IGZ – daar waar nodig in samenwerking en afstemming met het OM – in alle gevallen van een niet-natuurlijke dood binnen korte termijn (bijvoorbeeld 48 uur), direct zelf vast te laten stellen of ze onderzoek moet doen of dat de situatie het toelaat dat het onderzoek wordt overgedragen aan de aan de zorginstelling?
Zie de antwoorden op de vragen 8 en 9. Voor de werkwijze van de IGZ bij calamiteitenmeldingen en de aanpassingen daarbinnen verwijs ik u naar de eerder genoemde brief van 8 juli jongstleden.
Wat zou de bovenstaand voorgestelde nieuwe werkwijze bij situaties van een niet-natuurlijke dood voor gevolgen hebben voor de capaciteit van de IGZ? Met hoeveel fte moet deze dan worden uitgebreid, en wat zijn hiervan de kosten?
Zie het antwoord op vraag 11. De IGZ zal de aanpassing in de werkwijze (zoals die is beschreven in de eerdergenoemde brief van 8 juli jongstleden), uitvoeren binnen de huidige capaciteit.
Klopt het dat in het gevangeniswezen absoluut niet meer mag dat de instelling onderzoek doet na een overlijden van een gedetineerde? Kunt u eens uitleggen wat daarvan de redenen zijn, en welke paralellen u ziet bij de zorg?
Wanneer een gedetineerde overlijdt, wordt het onderzoek altijd volgens een vaste systematiek uitgevoerd door een onafhankelijke multidisciplinaire onderzoekscommissie, die onder voorzitterschap staat van een externe voorzitter. Dit onderzoek is er, net als voor de zorgsector geldt, met name op gericht om lering te trekken uit het gebeurde voor de toekomst. Zoals ik in mijn brief van 8 juli jongstleden aangaf, zijn er voor de gehandicaptenzorg en ouderenzorg redenen om een analoge werkwijze te hanteren en zal de IGZ haar werkwijze binnen deze sectoren aanpassen.
Wat is uw reactie op de situatie van Marjan die in een zorginstelling overleed nadat zij in bad was gedaan? Klopt het dat haar nabestaanden gevraagd zijn een verklaring te ondertekenen dat zij niet verdronken is, maar overleden is aan een longontsteking?
De IGZ heeft destijds naar aanleiding van deze melding en naar aanleiding van het door de instelling verrichte calamiteitenonderzoek naar deze melding, zelf onderzoek gedaan en gedurende dit onderzoek meermaals met de familie gesproken. Het onderzoek is in 2013 afgesloten, nadat de IGZ de instelling heeft laten weten dat zij hun reeds opgestelde integrale verbeterplan dienden aan te vullen met een aantal maatregelen dat voortvloeit uit het inspectie onderzoek.
De IGZ heeft van de nabestaanden en de instelling begrepen dat de instelling de nabestaanden heeft gevraagd of zij akkoord gaan met een door de instelling voorgestelde woordvoeringslijn. en zo ja, of zij deze woordvoeringslijn wilden ondertekenen. De nabestaanden hebben de instelling en de IGZ laten weten de woordvoeringslijn niet te ondertekenen.
Wat is uw reactie op het overlijden van Armando na een judoworp en een wurggreep door zijn begeleider? Erkent u dat de IGZ in deze situatie direct onderzoek had moeten doen conform de motie Leijten? Hoe staat het met dit onderzoek?3
Over deze casus heeft de Staatssecretaris eerder Kamervragen beantwoord van het lid Leijten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 330) en het lid Kuzu (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1906). Omdat het onderzoek van de IGZ nog loopt, kan ik daar op dit moment geen nadere uitspraken over doen.
Erkent u het vanwege onderlinge concurrentie steeds groter wordende belang van een goed imago van zorginstellingen? Erkent u dat een verwijtbare niet-natuurlijk overlijden mogelijk afbreuk doet aan dit imago? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als er een calamiteit plaatsvindt (al dan niet met verwijtbaar handelen en/of en niet-natuurlijke dood), dan moeten zorgaanbieders dit melden bij de IGZ. Als een zorgaanbieder dat om imago-redenen niet doet, dan is dat niet conform de regels. Als de IGZ constateert dat een zorgaanbieder calamiteiten niet gemeld heeft, dan kan zij handhavend optreden.
Durft u uit te sluiten dat een zorginstelling uit angst voor imagoschade, en mogelijk haar voortbestaan, geneigd is een niet-natuurlijk overlijden zodanig te beoordelen dat de instelling niets te verwijten is? Zo ja, waar is dit blinde vertrouwen op gebaseerd?
Ik kan dit niet uitsluiten. Daarom vinden de Staatssecretaris en ik het ook heel belangrijk dat de IGZ de onderzoeksrapporten van zorgaanbieders over calamiteiten beoordeelt. Daarmee is altijd sprake van een onafhankelijke toetsing van de kwaliteit en de onafhankelijkheid van het onderzoek voordat de calamiteitenmelding wordt afgerond.
Moet niet geconcludeerd worden dat een zorginstelling door het systeem van onderlinge concurrentie eerder geprikkeld wordt een verwijtbaar niet-natuurlijk overlijden niet dan wel naar buiten te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het systeem is er op gericht dat zorgaanbieder op basis van gedegen onderzoek maatregelen treffen om achterliggende risico’s weg te nemen en de kans op herhaling zo klein mogelijk te maken. Zie verder mijn antwoord op vraag 16 en 17.
Het artikel “Subsidie? We helpen je graag verder”, over de gang van zaken rond subsidieverstrekking aan de Gay Krant |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u van mening dat assistentie vanuit uw ministerie bij het verkrijgen van subsidie door bij het aanvraagproces betrokken ambtenaren rechtmatig is?1
Ja, het verlenen van technische assistentie door een ambtenaar in het aanvraagproces is rechtmatig. Met de assistentie wordt beoogd de administratieve afhandeling zo goed mogelijk te laten verlopen (zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 2). Bij de afhandeling van een subsidieaanvraag wordt onder andere de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in acht genomen. Het geven van inhoudelijke assistentie behoort niet tot de taken van een ambtenaar.
In welke mate is het herschrijven van subsidieaanvragen met het doel deze te kunnen toekennen een taak van het ministerie?
Het (her)schrijven van een subsidieaanvraag behoort niet tot de taken van een ambtenaar. Wel moet een aanvrager op grond van artikel 4:5 van de Awb in de gelegenheid worden gesteld om de aanvraag aan te vullen, indien de aanvraag onvolledig is. Een ambtenaar kan daarbij technische assistentie verlenen en bijvoorbeeld wijzen op omissies in de aanvraag.
In hoeverre hebben ambtenaren van uw ministerie uw toestemming nodig voor het herschrijven van subsidieaanvragen?
De afhandeling van subsidieaanvragen valt onder de ambtelijke administratieve uitvoering. Het nemen van een besluit op een aanvraag, dat wil zeggen het ondertekenen daarvan, is gemandateerd aan de directeur van een beleidsdirectie.
Is het stellen van politieke prioriteiten door u als Minister een legitimatie om ambtelijke inzet te billijken die subsidieaanvragen optimaliseren? Zo ja, kunt u dat verklaren? Zo nee, wat kan dan wel de drijfveer zijn?
Ik ben als Minister verantwoordelijk voor het maken van het beleid en voor de uitvoering daarvan binnen de geldende kaders. Bij een subsidieaanvraag wordt gekeken of deze binnen dat beleid past, aan de vereisten voldoet en voor subsidie in aanmerking kan komen. In het geval van het emancipatiebeleid wordt het geldende kader gevormd door de Subsidieregeling emancipatie (thans: de Subsidieregeling emancipatie 2011) en de brieven die ik uw Kamer over het emancipatiebeleid heb toegestuurd
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen jaarlijks het ministerie aanvragen voor subsidie herschrijft teneinde een subsidie te kunnen verstrekken?
De afhandeling van een subsidieaanvraag wordt gedocumenteerd. Er zijn overzichten beschikbaar van het totaal aantal subsidies dat wordt verstrekt. Daarin is niet opgenomen op welke wijze de aanvraag precies is afgedaan.
De naheffing |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Herinnert u zich dat u zich bij herhaling op het standpunt gesteld heeft dat briefwisselingen met de Europese Commissie behoren tot het diplomatieke verkeer?
Ja
Herinnert u zich dat Staatssecretaris Wiebes en u alleen al dit jaar meerdere keren brieven aan de Europese Commissie gewoon naar de Kamer gestuurd hebben, wanneer u het gepast vond om de Kamer te informeren zoals:
Ja
Bent u bereid alsnog de correspondentie over de naheffing, die betrekking heeft op de zesde aanvullende begroting 2014 aan de Kamer te doen toekomen, zoals meerdere keren gevraagd?
Nee. Voor dit antwoord verwijzen wij u naar het standpunt van de regering over de informatieplicht tussen het kabinet en het parlement dat is gegeven in de brief van 10 april 2015 jl.1
Wilt u in ieder geval de communicatie uit Brussel (van de commissie en van de Permanente Vertegenwoordiging) van 17 oktober 2017 en de zienswijze van Nederland op het Eurowob-verzoek van de Telegraaf aan de Kamer doen toekomen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Indien u niet bereid bent om die documenten te versturen, hoe verhoudt zich dat dan tot de grondwettelijke informatieplicht van artikel 68 Grondwet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wanneer ontvangt de Kamer alle emailcorrespondentie ter inzage – zonder weggelakte stukken – zoals toegezegd in het vragenuurtje van 2 juni 2015?
De Kamer is toegezegd dat de documenten die onlangs zijn verstrekt aan en gewisseld met de Telegraaf, ook aan de Kamer zouden worden toegezonden. Dat is gebeurd op 5 juni jl.2 Er is geen toezegging gedaan dat deze stukken ongelakt gestuurd zouden worden.
Kunt u precies per land aangeven, wanneer hoeveel naheffing betaald is, zodat wij kunnen zien welke grote en kleine naheffingen wanneer zijn afgedragen aan de Europese Unie?
In tabel 1 is allereerst aangegeven welke lidstaten wel en geen bruto naheffing hoefden te betalen.3 Alle lidstaten dienden een brutonaheffing te betalen, met uitzondering van Denemarken, Kroatië, Luxemburg, Oostenrijk, Polen, Slowakije en Finland.
In de kolom «te betalen in 2014» is aangegeven welke lidstaten in 2014 hebben betaald. In de kolom «te betalen in 2015» is aangegeven welke landen van plan zijn in 2015 te betalen. Dit moet uiterlijk op 1 september 2015 gebeuren.
lidstaat
Bruto naheffing
Te betalen in 2014
Te betalen in 2015
Belgie
118.877.000
118.877 000
–
Bulgarije
36.472.000
0
36.472.000
Tsjechie
78.521 000
78.521.000
–
Denemarken
– 125.685.000
– 125.685.000
–
Duitsland
1.359.003.000
1.359.003.000
–
Estland
7.311.000
7.311.000
–
Ierland
112.176.000
112.176.000
–
Griekenland
221.982.000
221.982.000
–
Spanje
589.152.000
589.152.000
–
Frankrijk
562.251.000
36.978.000
525.273.000
Kroatië
– 1.419.000
– 1.419.000
–
Italie
1.502.273.000
328.290.000
1.173.983.000
Cyprus
53.725.000
0
53.725.000
Letland
24.573 000
24.573.000
–
Litouwen
7.516 000
7.516.000
–
Luxemburg
– 66.930.000
– 66.930.000
–
Hongarije
39.782.000
39.782.000
–
Malta
18.323.000
0
18.323.000
Nederland
1.103.422.000
1.103.422.000
–
Oostenrijk
– 57.094.000
– 57.094.000
–
Polen
– 26.803.000
– 26.803.000
–
Portugal
121.602.000
121.602.000
–
Roemenie
75.080.000
75.080.000
–
Slovenie
8.064.000
0
8.064.000
Slowakije
– 6.663.000
– 6.663.000
–
Finland
– 34.319.000
– 34.319.000
–
Zweden
190.111.000
190.111.000
–
Verenigd Koninkrijk
3.616.456.000
0
3.616.456.000
Kunt u precies aangeven op welke dag en door wie de Minister-President voor het eerst op de hoogte is gesteld van de mogelijkheid tot een naheffing en het bedrag, aangezien die vraag in alle voorgaande schriftelijke vragen, debatten en het vragenuurtje van 2 juni 2015 zorgvuldig ontweken is, wellicht omdat u de Kamer al verlaten had toen ik het punt opnieuw opbracht?
Hierover is uw Kamer bij de beantwoording van de Kamervragen op 3 november 2014 uitgebreid geïnformeerd.4 Specifiek betreft het de beantwoording van de Kamervragen 61 tot en met 66 en 71.
Wanneer kan de Kamer de algemene voorstellen tegemoet zien over openbaarheid van correspondentie tussen de nationale regering en de Europese instelling en inzage in de geheime documenten van de Europese Commissie?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Begrijpt u dat het op dit moment voor het parlement zeer lastig is om de regering te controleren – toch een hoofdtaak van het parlement – als zoveel documenten die betrekking hebben op het werk van de regering in Brussel niet standaard of op verzoek openbaar gemaakt worden?
De regering herkent zich niet in dit beeld of de onderliggende suggestie dat regeringsstandpunten en -uitleg enkel ontvankelijk zijn na openbaring van de volledige ambtelijke en diplomatieke correspondentie terzake. Over de totstandkoming van de EU-naheffing zijn alle relevante feiten en argumenten aan de Kamer overgelegd en heeft de Minister van Financiën verantwoording afgelegd.
Kunt u deze vragen binnen drie weken en dus voor het plenaire debat over de Voorjaarsnota beantwoorden?
Ja
De voortdurende schending van arbeidsrechten bij de voorbereidingen voor het WK voetbal in Qatar |
|
Michiel Servaes (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het rapport «Promising little, delivering less» van Amnesty International waarin gesteld wordt dat de uitbuiting van arbeidsmigranten bij de bouw van stadions voor het WK voetbal in Qatar nog steeds voortduurt?1
Ja.
Onderschrijft u de bevindingen uit het rapport dat er in het afgelopen jaar zowel wettelijk, beleidsmatig als in de praktijk weinig veranderd is voor de meer dan anderhalf miljoen arbeidsmigranten in Qatar?
Het kabinet houdt zorgen met betrekking tot de situatie van arbeidsmigranten in Qatar. Het kabinet is van mening dat Qatar begint stappen in de goede richting te zetten met betrekking tot de situatie van arbeidsmigranten. Tegelijkertijd onderkent Nederland dat er nog veel ruimte is voor verbetering en dat aandacht voor deze problematiek belangrijk blijft. Zo moedigt Nederland Qatar aan om een wetsvoorstel tot aanpassing van het Kafalasysteem aan te nemen. Het kabinet heeft regelmatig contact over de positie van arbeidsmigranten in Qatar met de Qatarese autoriteiten, zowel bilateraal als in EU-verband. Zie ook het antwoord op de navolgende vragen.
Deelt u de sterke twijfel die Amnesty uit over de wil van Qatar om de uitbuiting van arbeidsmigranten effectief aan te pakken en de vrees dat eerdere beloften slechts een pr-stunt betroffen? Hoe beoordeelt u in dit verband dat een duidelijke routekaart met doelen en benchmarks voor het aanpakken van uitbuiting van arbeidsmigratie ontbreekt?
Het kabinet is van mening dat Qatar, zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, stappen in de goede richting begint te nemen met betrekking tot de situatie van arbeidsmigranten. Hierbij zouden duidelijke doelen en monitoring van het proces nuttig zijn. Daarnaast is het belangrijk te benadrukken dat er hoge standaarden worden gehandhaafd door het Supreme Committee, verantwoordelijk voor de organisatie van het WK2. Genoemde standaarden op het gebied van het welzijn van werknemers en de verantwoordelijkheden van de werkgever zijn veel hoger dan gebruikelijk in de regio. Verder zijn er verbeterde accommodaties gebouwd voor migranten die momenteel plaats bieden aan 50.000 personen en wordt de wetgeving voor werken tijdens de heetste uren van de dag strenger gehandhaafd. Er zijn zaken die verbetering behoeven. Er kan meer gedaan worden om de wijzigingen in het Kafalasysteem door te voeren en er kan meer onderzoek gedaan worden naar de doodsoorzaken van bepaalde bevolkingsgroepen, waar het geen bedrijfsongevallen betreft. Voorts kan opgemerkt worden dat er regelmatig overleg plaatsvindt tussen Qatar en landen van herkomst. Een deel van de verantwoordelijkheid ligt bij andere landen, in de bestrijding van malafide wervingspraktijken.
Deelt u de teleurstelling dat het in Qatar nog altijd niet is toegestaan om een vakbond op te richten en dat de belofte om arbeidsinspecteurs in te zetten niet is nagekomen?
Nederland hecht veel waarde aan de fundamentele arbeidsnormen zoals vastgelegd door de ILO, waaronder de verdragen over de vrijheid van vakvereniging en de effectieve erkenning van het recht op vrije onderhandelingen (ILO-conventies 87 en 98). Qatar heeft deze twee verdragen nog niet geratificeerd. Nederland pleit ervoor dat landen zich moeten houden aan de arbeidsnormen, en roept waar relevant landen op deze conventies te ratificeren en de nationale wetgeving in lijn te brengen met deze conventies. In bilaterale gesprekken met Qatar brengt Nederland dit standpunt ook over. Ook tijdens de laatste Universal Periodic Review van Qatar in het kader van de VN Mensenrechtenraad heeft Nederland als aanbeveling aan Qatar meegegeven om de nog niet geratificeerde fundamentele conventies alsnog te bekrachtigen. Niettemin is het een goede ontwikkeling dat het organiserend Comité voor het WK 2022 werknemersparticipatie op de agenda heeft gezet en werknemersfora worden verplicht bij bouwprojecten.
In dit kader is het relevant op te merken dat de Qatari minder dan 10% van de bevolking vormen. De moeilijkheden rond deze discussie moeten mede in dat licht worden bezien.
Tijdens het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur in februari jl. kwam naar voren dat intussen ruim 290 inspecteurs (van de toegezegde 300 inspecteurs) aan de slag zijn. Dit cijfer werd bevestigd door de Qatarese autoriteiten tijdens de 104e ILO-conferentie die deze week plaatsvindt. Voorts heeft Qatar verschillende maatregelen toegelicht die voorzichtig als positief kunnen worden beoordeeld. In een wetsvoorstel wordt gesproken van aanpassing in de regelgeving rond uitreisvisa, waardoor migranten geen toestemming meer nodig hebben van hun werkgever.
Hoe beoordeelt u het dat journalisten die onderzoek verrichten naar de omstandigheden van arbeidsmigranten in Qatar zijn ondervraagd en gevangen gezet, zoals recent is gebeurd met journalisten van WDR en BBC?
Het is van groot belang dat journalisten vrij en veilig hun werk kunnen uitoefenen. Het is lastig tot een gedegen beoordeling te komen omdat weinig bekend is over de samenloop van omstandigheden. Desbetreffende BBC-journalisten waren op uitnodiging van Qatar naar het land afgereisd. De journalisten zijn twee dagen na aanhouding zonder aanklacht vrijgelaten. De journalisten van de WDR waren naar verluidt op eigen initiatief afgereisd zonder de nodige permissie van de Qatarese autoriteiten.
Welke concrete inspanningen heeft Nederland in bilateraal verband recent geleverd om de uitbuiting van arbeidsmigranten in Qatar aan de orde te stellen? Heeft het geplande bezoek van de Mensenrechtenambassadeur reeds plaatsgevonden? Zo ja, kunt u verslag van dit bezoek doen toekomen? Zo nee, wanneer is het bezoek voorzien?
Nederland is zowel bilateraal als in EU-verband actief om de situatie van arbeidsmigranten in Qatar te helpen verbeteren. Hiertoe houdt het regelmatig op politiek en hoogambtelijk niveau contact met de Qatarese autoriteiten. De Nederlandse ambassadeur in Doha heeft regelmatig overleg op het hoogste niveau over dit onderwerp met het Ministerie van Arbeid, het Nationaal Comité voor Mensenrechten, het organiserend Comité voor het WK 2022 en het Nederlands bedrijfsleven. Een binnenkort te houden bijeenkomst tussen het Nederlands bedrijfsleven en het organiserend Comité voor het WK 2022 zal over de veiligheid en welzijn van werknemers in de bouw gaan. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking sprak in december jl. met de Qatarese Minister van Energie over dit onderwerp. Tevens bezocht de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur in februari jl. Qatar. Een verslag van dat bezoek volgt in de Mensenrechtenrapportage over 2015.
Op welke wijze worden de activiteiten van Nederlandse investeerders en bedrijven bij de bouw van stadions voor het WK en dan vooral het risico dat zij direct of indirect betrokken raken bij arbeidsrechtschendingen gemonitord? Welke rol vervult het Nationale Contact Punt ten aanzien van de naleving van betreffende OESO-richtlijnen?
De Nederlandse overheid verwacht van Nederlandse ondernemingen die op de Qatarese markt opereren dat zij zich houden aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Hierbij vormen de OESO richtlijnen het normatieve kader. Omdat Nederlandse ondernemers zelfstandig opereren op de Qatarese markt, en Nederland hier geen rechtstreekse bevoegdheden heeft, oefent de Nederlandse overheid invloed uit door ondernemers goed voor te lichten over Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en door Nederlandse bedrijven aan te spreken op hun verantwoordelijkheden. De ambassade in Doha voert regelmatig overleg met Nederlandse bedrijven over de situatie van arbeidsmigranten.
Voor het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-convenantentraject is de Nederlandse overheid in gesprek met de bouwsector over welke IMVO afspraken de sector onderling kan maken om invulling te geven aan de responsibility to respect onder de United Nations Guiding Principles (UNGPs) en de OESO-richtlijnen. Binnenkort zal de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op werkbezoek gaan bij de BAM om onder andere over dit traject te spreken.
Het Nationaal Contactpunt maakt bedrijven bekend met de OESO-richtlijnen en de toepassing ervan, bijvoorbeeld door informatiemateriaal over de OESO-richtlijnen te ontwikkelen, door evenementen (mede) te organiseren en door vragen van bedrijven, NGO's en anderen over de toepassing van de Richtlijnen te beantwoorden. Elke partij die op enige wijze betrokken is bij een vermeende schending van de OESO-richtlijnen door een multinationale onderneming kan bij het Nationaal Contactpunt (NCP) hierover een melding indienen.
Wat hebben rapporten van de International Labour Organization (ILO) over inbreuken op het recht op vakvereniging en niet-naleving van het verdrag inzake gedwongen arbeid concreet opgeleverd? Wat is er terecht gekomen van het voornemen van Qatar om met een ILO-samenwerkingsprogramma opvolging te geven aan aanbevelingen voor beleidsaanpassingen? Welke middelen heeft de ILO in handen om naleving van verdragsverplichtingen te handhaven?
De ILO is de normstellende organisatie op het gebied van arbeidsrechten en heeft op dit onderwerp veel expertise en een leidende rol. De ILO heeft verschillende instrumenten om lidstaten aan te spreken op mogelijke schendingen van verdragen, waaronder procedures waarbij alle leden (inclusief werknemers- en werkgeversorganisaties) een klacht kunnen indienen als een lidstaat de verdragsverplichtingen mogelijk niet naleeft. Op basis hiervan kunnen lidstaten worden verzocht aanbevelingen te implementeren en hierover te rapporteren. Ook kunnen er verschillende ILO-onderzoeksmissies worden ingesteld. Bij elk van de vier ILO-instrumenten voor mogelijke schendingen van ILO-verdragen speelt momenteel een zaak over Qatar. Nederland speelt bilateraal, maar m.n. ook in EU-verband, binnen de ILO een actieve rol.
Qatar is vooralsnog niet ingegaan op het aanbod van de ILO betreffende technische assistentie. Hier dringt Nederland wel op aan. Maatregelen die zijn aangekondigd en/of genomen door Qatar zijn er wel op gericht te voldoen aan de ILO-conventies en zijn direct het gevolg van de vele aanbevelingen en conclusies die voortkomen uit het ILO-toezichtmechanisme.
Bent u van mening dat wereldvoetbalbond FIFA inmiddels voldoende openheid van zaken heeft gegeven over de toewijzingen voor de WK’s van 2018 in Rusland en van 2022 in Qatar? Hoe beoordeelt u in dit verband de recente onthullingen over massale corruptie bij de FIFA?2
Momenteel zijn er veel ontwikkelingen binnen de FIFA gaande en het kabinet acht het niet opportuun vooruit te lopen op de verschillende onderzoeken door de Zwitserse en Amerikaanse autoriteiten die momenteel lopen.
Kunt u deze vragen (afzonderlijk) beantwoorden vóór het Notaoverleg mensenrechtenbeleid voorzien op 15 juni a.s?
Ja.
Het bericht dat er grote onrust is onder schoonmakers van de Roeterseilandcampus (Universiteit van Amsterdam) |
|
Sadet Karabulut , Jasper van Dijk |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u het dat schoonmakers op de Roeterseilandcampus van de Universiteit van Amsterdam (UvA) naar eigen zeggen de dupe zijn van «intimidatie en bedreigingen», dat «de werkdruk enorm is gestegen» en dat «zij van hun vaste werkplekken worden gehaald» nu de UvA sinds een nieuwe aanbesteding begin mei samenwerkt met schoonmaakbedrijf Hago.1
Uit navraag bij de UvA is gebleken dat door de renovaties op het Roeterseiland ook het gebruik van de campus is veranderd. De ene ruimte wordt intensiever gebruikt dan de andere ruimte. Dit verandert ook de vraag naar schoonmaak. Daarom hanteert het schoonmaakbedrijf een andere schoonmaakmethode dan in het verleden gebruikelijk was. Dat heeft een grote impact op de dagelijkse werkzaamheden van schoonmaakmedewerkers. Om hen extra te ondersteunen en geleidelijk te laten wennen aan de veranderingen heeft de UvA in samenwerking met het betrokken schoonmaakbedrijf en in nauw overleg met de schoonmaakmedewerkers extra maatregelen genomen. Er worden extra tijdelijke schoonmaakmedewerkers ingehuurd, de schoonmaakmedewerkers krijgen meer tijd om dezelfde hoeveelheid ruimtes schoon te maken en er wordt zoveel mogelijk geprobeerd de bestaande werkplek te behouden. Daarnaast wordt er zeer frequent overleg gevoerd met de schoonmaakmedewerkers over hoe het in de praktijk gaat en wat er verder verbeterd kan worden. Ook de UvA is bij de gesprekken betrokken.
In hoeverre vindt u dat hier sprake is van goed opdrachtgeversschap van de UvA, waarbij onder andere in de nieuwe aanbesteding te veel wordt gestuurd op prijs in plaats van op kwaliteit en met – volgens de schoonmakers – onvoldoende aandacht voor het personeel bij een contractwisseling?
De UvA heeft de (voorloper van) de Code Verantwoordelijk Marktgedrag ondertekend en heeft in de door haar gehouden aanbesteding deze code als eis voor toekomstige opdrachtnemers opgenomen. Mede daarom is het kwaliteitsaspect doorslaggevend geweest in de toewijzing van het nieuwe schoonmaakcontract. Met de nieuwe aanpak wordt gezocht naar een betere balans tussen de wensen van UvA-medewerkers, studenten én schoonmaakmedewerkers. Daarnaast heeft de UvA in samenwerking met het schoonmaakbedrijf juist laten zien dat zij in de overgangsfase naar het nieuwe schoonmaakbedrijf open staat voor verbeteringen door in gesprek te gaan met de schoonmaakmedewerkers om tot passende oplossingen te komen. Een aantal maatregelen is reeds gecommuniceerd2. Voor zover ik heb begrepen, verlopen deze gesprekken zeer constructief en naar tevredenheid van alle partijen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat opdrachtgevers zich houden aan afspraken van deCode Verantwoordelijk Marktgedrag in de schoonmaak- en glazenwassersbranche? Bent u van mening dat de UvA zich in voldoende mate aan deze afspraken houdt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik hecht eraan dat instellingen zich houden aan branche afspraken die op de betreffende activiteiten van toepassing zijn.
Ik ga ervan uit dat hier de zelfregulering van de bedrijfstak werkt. Daarnaast verwijs ik naar de constructieve gesprekken die tussen partijen plaatsvinden en genomen maatregelen. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Bent u bereid met het bestuur van de UvA in gesprek te gaan en erop aan te dringen dat zij fatsoenlijk omgaan met personeel en dat zij zich houden aan de afspraken van de Code Verantwoordelijk Marktgedrag in de schoonmaak- en glazenwassersbranche, zeker ook gezien het feit dat de UvA mede wordt bekostigd door de rijksoverheid? Zo ja, wilt u dat op korte termijn doen? Zo nee, waarom niet?
De UvA is in samenwerking met het schoonmaakbedrijf reeds in gesprek met het schoonmaakpersoneel. Voor de resultaten verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
In hoeverre acht u het waarschijnlijk dat in deze de Arbowetgeving wordt overtreden? Bent u van mening dat de Arbeidsinspectie hier onderzoek naar moet doen?
Op grond van de berichtgeving is het niet mogelijk een uitspraak te doen of er al dan niet sprake is van overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet). Dit is alleen door middel van onderzoek vast te stellen. Zowel UvA als het schoonmaakbedrijf HAGO zijn bij de Inspectie bekend op basis van bezoeken in het kader van Inspectieprojecten en klachten van medewerkers in het verleden, maar er is nooit een aanleiding geweest om te handhaven door middel van sancties. De klachten van medewerkers hadden niet betrekking op deze kwestie, maar op andere aangelegenheden. Ook over deze zaak zijn geen klachten ontvangen. Als de Inspectie SZW klachten ontvangt van de OR vanwege overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet, dan zal de Inspectie SZW deze klachten onderzoeken.
De gevolgen van de onlangs ingevoerde aanpassing van de Opiumwet (nieuw art. 11a) voor Nederlandse ondernemers in de hennepzaadindustrie en in de aanverwante industrieën |
|
Magda Berndsen (D66), Vera Bergkamp (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het nieuwsbericht «Veel zaden in beslag genomen bij actie tegen growshops»?1
Ja.
Is bij u bekend of de verkoop van hennepzaad kan vallen onder de strafbaarstelling van artikel 11a Opiumwet, zoals onlangs ingevoerd via een wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt?
Hennepzaad is uitgezonderd van de lijst van stoffen waarvoor de verboden handelingen van artikel 3 van de Opiumwet gelden en kan als zodanig worden aangemerkt als een legaal product. Het sinds 1 maart 2015 geldende artikel 11a van de Opiumwet ziet op de strafbaarstelling van handelingen die illegale beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt of illegale teelt van grote hoeveelheden hennep voorbereiden en bevorderen. Daaronder wordt onder meer verstaan het voorhanden hebben, het aanbieden en verkopen van legale producten, waartoe dus ook hennepzaden behoren, ten behoeve van die illegale hennepteelt, indien de verkoper weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn voor de hierboven beschreven illegale hennepteelt. Van strijd met het legaliteitsbeginsel met betrekking tot hennepzaden is derhalve geen sprake.
Uit het enkele feit dat hennepzaad niet is genoemd tijdens de behandeling van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de invoering van artikel 11a van de Opiumwet kan niets worden afgeleid. De in het kader van die behandeling genoemde voorwerpen zijn steeds bij wijze van voorbeeld genoemd. Daarbij is nooit de indruk gewekt van een uitputtende opsomming.
Bij de strafbaarstelling van artikel 11a Opiumwet gaat het om beroeps- en bedrijfsmatige teelt of teelt van grote hoeveelheden en de hoeveelheid zaad zal daaraan gerelateerd zijn. Daarbij moet worden bedacht dat onder omstandigheden ook vijf planten onder bedrijfsmatige teelt kunnen vallen.
Ten slotte wordt er voor de goede orde op gewezen dat artikel 11a niet het begrip ernstig vermoeden hanteert, maar ernstige reden om te vermoeden.
Weegt u in uw antwoord op vraag 2 mee dat in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel waarin het nieuwe artikel 11a werd toegelicht, wordt gesproken van plantenbakken, potaarde, groeilampen, stekken en apparatuur, maar niet van hennepzaad?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u van oordeel bent dat de verkoop van hennepzaad kan vallen onder de strafbaarstelling van artikel 11a Opiumwet, is dan ook bij u bekend boven welke hoeveelheid hennepzaad de verkoper zonder meer een ernstig vermoeden moet hebben, zoals bedoeld in artikel 11a Opiumwet? Zo ja, acht u, gelet op het feit dat hennepzaad uitdrukkelijk is uitgesloten van de onder de in de Opiumwet opgenomen strafbaarstellingen, artikel 11a in strijd met het legaliteitsbeginsel? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er bij u bekend over de economische omvang van de hennepzaadindustrie in Nederland? Hoe verhoudt die Nederlandse industrie zich ten opzichte van de hennepzaadindustrieën van andere landen? Hoe verhoudt de mogelijke strafbedreiging zich tot de Green Deal voor Bevordering Groene Maakindustrie, waarbinnen de ambitie is uitgesproken om de hennepteelt opnieuw tot een gangbaar rotatiegewas in de Nederlandse landbouw te laten uitgroeien?
De economische omvang van de vezelhennepzaadindustrie in Nederland, voor legale toepassingen zoals vezels en zaden, is gering en werkt uitsluitend met volgens de Europese rassenlijst goedgekeurde rassen. In andere landen zoals Frankrijk is de teelt omvangrijker.
De omvang van de vezelhennepteelt (uitgedrukt in hectare) in Europa geeft het volgende beeld:
Frankrijk 7.300
Nederland 1.600
Oostenrijk 900
Roemenië 400
Litouwen 400
België 300.
De Opiumwet laat ruimte voor vezelhennepzaadindustrie (artikel 12 van het Opiumwetbesluit) en dus ook voor de twee Green Deals (GD Natuurvezels en GD Grassen en Gewassen) die de rijksoverheid heeft afgesloten voor de bevordering van de groene maakindustrie.
Voor welke legale toepassingen wordt het uit de hennepzaadindustrie afkomstige hennepzaad gebruikt?
Op grond van artikel 12 van het Opiumwetbesluit gelden de verboden, gesteld in artikel 3, aanhef en onder B, van de wet, niet voor hennep die kennelijk bestemd is voor de winning van vezel of de vermeerdering van zaad voor de productie van vezelhennep, met dien verstande dat de uitzondering van het verbod op het telen van hennep slechts geldt voor zover de teelt plaatsvindt in de volle grond en in de open lucht. Het voor deze doeleinden gebruikte hennepzaad moet aan bepaalde eisen voldoen. Het moet hennepzaad betreffen van een Europees ras en bovendien zijn goedgekeurd door een Europees keuringsstation. In Nederland is dat de Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen (NAK). Verder zijn er hennepzaden van rassen waarmee hennep legaal voor olie wordt geteeld, inclusief het gebruik als vogelvoer, visvoer of als humaan levensmiddel.
Lopen betrokkenen in de hennepzaadindustrie het risico te worden uit- of overgeleverd als gevolg van verkoop van hennepzaad, terwijl diezelfde verkoop in Nederland niet tot een strafrechtelijke veroordeling zou leiden?
Binnen de Europese Unie (EU) is hennepteelt voor landbouwkundige doeleinden erkend en zelfs lange tijd gesubsidieerd, mits deze teelt gebeurde met specifieke zaden en er werd voldaan aan andere voorschriften die erop waren gericht, teelt voor illegale doeleinden tegen te gaan. Er is derhalve geen aanleiding te veronderstellen dat deze teelt onder een strafbepaling zal vallen. Het Hof van Justitie te Luxemburg heeft enige jaren geleden zelfs een door Zweden ter zake van die gesubsidieerde teelt doorgevoerde strafbaarstelling onverenigbaar geacht met de EU regelgeving. Het ligt daarom niet voor de hand dat er in de EU een Europees aanhoudings- of arrestatiebevel wordt uitgevaardigd voor een verkoper van deze typen hennepzaad.
Voor de overige zaden kan er sprake zijn van omstandigheden dat de verkoop ervan onder de wetgeving inzake verdovende middelen valt. Dit kan ook in Nederland het geval zijn, zoals blijkt uit artikel 11a Opiumwet. Alsdan is er geen sprake van omstandigheden die in Nederland niet tot een strafrechtelijke veroordeling zouden leiden.
Is bij u bekend hoeveel rechtshulpverzoeken Nederland heeft ontvangen die te maken hadden met de handel in hennepzaad?
Het is niet bekend of, en zo ja, hoeveel rechtshulpverzoeken Nederland heeft ontvangen die te maken hadden met handel in hennepzaden, aangezien de registratie van rechtshulpverzoeken niet plaats vindt op basis van de delicten die aan de verzoeken ten grondslag liggen.
Bent u tevreden over de duidelijkheid omtrent de reikwijdte van artikel 11a Opiumwet ten aanzien van hennepzaad en de daarmee samenhangende rechtszekerheid voor de betrokkenen?
Ja, ik verwijs daarvoor naar het antwoord op de vragen 2 tot en met 4, in het bijzonder de eerste alinea daarvan.
Kent u het bericht «Politie en OM gaan zelf wiet kweken»?2
Ja, ik ken dit bericht, maar het stemt niet overeen met de feiten. De zaden zijn in beslag genomen tijdens een landelijke actiedag tegen growshops.
Van deze zaden zal door het NFI een DNA bepaling worden gedaan om uit te sluiten dat er sprake is van hennepzaad bedoelt voor de legale hennepteelt.
Van het opkweken van hennepzaden door politie en OM is geen sprake.
Heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een ontheffing verleend voor het mogelijk kweken van wiet zoals daar in dit bericht melding van wordt gemaakt? Zo ja, op welke grond? Zo nee, hoe verhoudt dit kweken zich dan tot de verboden in de Opiumwet?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat een gevaarlijke killer nachtverlof heeft gekregen tegen de regels in |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gevaarlijke killer kreeg nachtverlof»?1
Ja.
Klopt het genoemde bericht? Zo ja, hoe is het mogelijk dat een zesvoudig moordenaar met een levenslange gevangenisstraf nog steeds in een tbs-kliniek verblijft en daar wordt behandeld alsof hij ooit vrijkomt?
Het is thans niet meer het beleid om levenslang gestraften in een TBS-kliniek te plaatsen. Er zijn nog drie levenslang gestraften die in een tbs-kliniek verblijven, waaronder betrokkene. Betrokkene is de enige van hen die ook over een machtiging voor verlof beschikt. De basis voor de vrijheden die betrokkene zijn toegekend, is gelegen in het beleid met betrekking tot de detentie en verpleging van betrokkene dat mijn ambtsvoorganger heeft neergelegd in een memo van 9 juli 2001. De Van der Hoevenkliniek was destijds bereid om betrokkene op te nemen en te behandelen, op voorwaarde dat hij als een reguliere tbs-gestelde kon worden bejegend, dus inclusief trapsgewijze toekenning van vrijheden wanneer die behandelinhoudelijk aan de orde zouden komen. Op 13 september 2002 is voor betrokkene een machtiging begeleid verlof aan de kliniek afgegeven. Deze machtiging is op 24 augustus 2007 – als gevolg van het gewijzigde (verlof)beleid ten opzichte van levenslang gestraften – ingetrokken. De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, de hoogste rechterlijke instantie voor penitentiair-rechtelijke geschillen, heeft echter op 31 maart 2008 het daartegen door betrokkene aangetekende beroep gegrond verklaard. Op aanvragen van betrokkene voor een machtiging onbegeleid verlof is negatief beslist. Echter, als gevolg van een uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juli 2014 moest per 18 juli 2014 alsnog een machtiging onbegeleid verlof worden afgegeven voor betrokkene.
Eind februari 2015 is geconstateerd dat de Van der Hoevenkliniek in de uitoefening van de verlofmachtiging van betrokkene meer vrijheden aan betrokkene heeft verleend dan op grond van de verleende verlofmachtiging was toegestaan. Op grond van de machtiging was eendaags familiebezoek toegestaan. De kliniek heeft echter ook toegestaan dat betrokkene bleef overnachten bij familieleden, terwijl overnachtingen niet waren opgenomen in de machtiging onbegeleid verlof. Bij brief van 31 maart jl. (TK 2014–2015, 29 452, nr. 190) heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd en over de maatregelen die ik naar aanleiding daarvan heb getroffen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat naïeve directeuren van tbs-klinieken de samenleving ooit nog in gevaar brengen met onwettige experimenten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een levenslange gevangenisstraf altijd levenslang dient te zijn? Zo nee, waarom niet?
Een levenslange gevangenisstraf duurt in beginsel levenslang. Ik teken daarbij wel aan dat personen die zijn veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, net als andere veroordeelden, een gratieverzoek kunnen indienen. Gratie kan onder meer worden verleend indien aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend. Voorts verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Helder (PVV) over een viervoudig moordenaar die, ondanks een levenslange gevangenisstraf, van de Raad voor de Strafrechttoepassing en de Jeugdbescherming (RSJ) met verlof mag.
Kunt u garanderen dat mensen met een levenslange gevangenisstraf nooit meer in tbs-klinieken geplaatst worden?
Zoals gezegd, is het thans niet meer het beleid om levenslang gestraften in een FPC te plaatsen. In een individueel geval blijft echter de mogelijkheid bestaan om een gedetineerde op grond van artikel 13, derde lid, Wetboek van Strafrecht in een FPC te plaatsen als zijn psychische toestand daartoe noodzaakt.
Realiseert u zich dat dit soort experimenten een enorme impact hebben op slachtoffers en nabestaanden?
Ik ben mij er zeker van bewust dat de ontstane situatie voor slachtoffers en nabestaanden zwaar en ingrijpend is. In verschillende juridische procedures die in deze zaak zijn gevoerd is vanuit het departement van Veiligheid en Justitie het belang van de slachtoffers en nabestaanden ook nadrukkelijk ingebracht.
Het bericht dat een gevaarlijke killer nachtverlof heeft gekregen tegen de regels in |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Gevaarlijke killer kreeg nachtverlof»?1
Ja.
Klopt het dat zesvoudig moordenaar Cevdet Yilmaz met toestemming van tbs-kliniek Van der Hoeven tijdens zijn onbegeleid verlof, tegen alle regels in, ook 's nachts mocht wegblijven?
Eind februari 2015 is geconstateerd dat het forensisch-psychiatrisch centrum de dr. Henri van der Hoevenkliniek (hierna Van der Hoevenkliniek) in de uitoefening van de verlofmachtiging van betrokkene meer vrijheden aan betrokkene heeft verleend dan op grond van de verleende verlofmachtiging was toegestaan. Op grond van de machtiging was eendaags familiebezoek toegestaan. De kliniek heeft echter ook toegestaan dat betrokkene bleef overnachten bij familieleden, terwijl overnachtingen niet waren opgenomen in de machtiging onbegeleid verlof. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd bij brief van 31 maart jl. (TK 2014–2015, 29 452, nr. 190)
Klopt het dat u hier in februari al achter kwam? Zo ja, waarom heeft u het stil gehouden? Zo nee, wanneer kwam u er dan achter en hoe?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het voor de nabestaanden al niet te verkroppen is dat deze levenslanggestrafte moordenaar een gezin kon stichten, naar de tbs ging in plaats van naar de gevangenis, op verlof mocht en dat het een nieuw dieptepunt is nu hij ook nog eens tegen de regels in ‘s nachts lekker bij partner en kind mocht blijven slapen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 31 maart heb aangegeven, was de wijze van handelen van de Van der Hoevenkliniek in deze kwestie niet aanvaardbaar. Daarom is direct een opnamestop afgekondigd: in de kliniek worden geen nieuwe patiënten geplaatst totdat duidelijkheid is verkregen over de toedracht van dit incident. De Inspectie Veiligheid en Justitie is een onderzoek begonnen teneinde die vraag te kunnen beantwoorden. Tevens is de inspectie verzocht een steekproef uit te voeren naar de uitoefening van het verlof bij andere tbs-gestelden met een machtiging, om te bezien of dit incident past in een breder beeld of dat het een geïsoleerd geval is geweest. De geneesheer-directeur van de kliniek is door de Raad van Bestuur van de kliniek op non-actief gesteld hangende de uitkomsten van het onderzoek. Zoals ik ook in de brief van 31 maart heb vermeld, zal ik uw Kamer nader informeren zodra ik over de uitkomsten van het onderzoek beschik.
Kunnen nabestaanden nog meer geblunder verwachten of is het nu eindelijk klaar?
Zie antwoord vraag 4.
Wat heeft de samenleving aan een strikt protocol voor verlofregels omwille van de veiligheid als dit niet wordt nageleefd?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat er sinds maart een vertrouwenscrisis gaande is tussen het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de Van der Hoeven-kliniek waarbij de geneesheer-directeur met onmiddellijke ingang op non-actief is gezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u nog meer ondernemen, ook tegen ander betrokken personeel?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er nog meer dwarse tbs-klinieken die lak hebben aan de veiligheid van de samenleving en de regels omtrent verlof niet naleven? Zo ja, hoe gaat u daar per direct een einde aan maken?
Ik heb geen aanwijzingen dat andere klinieken de regels omtrent verlof niet zouden naleven.
Bent u nu eindelijk tot het heldere inzicht gekomen dat de tbs in de huidige vorm beter kan worden afgeschaft omdat de samenleving geen proeftuin is, u met deze gang van zaken het vertrouwen van burgers in justitie schaadt en de samenleving willens en wetens in gevaar brengt? Zo nee, waarom niet?
De recidivecijfers van de tbs-behandeling laten zien dat de tbs juist bijdraagt aan de veiligheid van de samenleving. Het recidivecijfer bij personen die een tbs-behandeling hebben gehad ligt namelijk veel lager dan bij personen die alleen een gevangenisstraf hebben gehad. Ik zie dan ook geen aanleiding om deze maatregel af te schaffen.
Het bericht ‘Provincie belegt weer 50 miljoen’ |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «provincie belegt weer 50 miljoen»?1
Van wat voor belegging is hier precies sprake? Stort de provincie kapitaal bij of is er sprake van een andersoortige belegging? Zo ja, welke?
Er is hier sprake van een belegging door de provincie Friesland in een aanvullend tier 1-kapitaalinstrument uitgegeven door BNG Bank. Een aanvullend tier 1-kapitaalinstrument is een hybride, achtergestelde en eeuwigdurende lening die banken kunnen uitgeven om de kapitaalpositie te versterken en waarvan – in dit specifieke geval – de hoofdsom zal worden afgeschreven wanneer de (risicogewogen) tier 1-kernkapitaalratio van BNG Bank onder de 5,125% uit zou komen. Deze ratio bedroeg bij BNG Bank 25,2% per 30 juni 2015. In lijn met de eisen die de Europese kapitaaleisenverordening (CRR) stelt aan AT1-kapitaalinstrumenten, mag BNG Bank onder voorwaarden de lening na minimaal 5,5 jaar vervroegd aflossen. Hiervoor is dan onder meer toestemming van de toezichthouder nodig. De lening heeft als doel om de leverage ratio van BNG Bank te versterken.
Zijn er meer decentrale overheden die dit soort beleggingen gedaan hebben? Zo ja, welke?
Ja, meerdere provincies en een gemeente nemen deel in het hybride kapitaal van de BNG Bank. De hybride lening is geplaatst bij de provincies Groningen, Friesland, Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg en de gemeente Teylingen. Het gaat hier om bestaande aandeelhouders van BNG Bank, die er belang bij hebben dat hun bank voldoet aan de geldende kapitaaleisen. Bij de totstandkoming van de voorwaarden van de lening en de beoordeling van de risico’s die met de lening verbonden zijn hebben deze decentrale overheden zich gezamenlijk laten bijstaan door een onafhankelijk financieel adviesbureau. Daarnaast heeft ook NWB Bank eerder dit jaar om dezelfde reden (namelijk versterking van de leverage ratio) vergelijkbare hybride vermogenstitels geplaatst bij de provincies Groningen, Friesland, Noord-Brabant en Limburg.
In het artikel wordt gesproken over een uitzondering op de verplichting tot schatkistbankieren voor deze belegging; kunt u aangeven van welke uitzonderingsgrond hier sprake is en of dit binnen de wettelijke mogelijkheden valt?
In artikel 2 van de Wet financiering decentrale overheden is opgenomen dat openbare lichamen uitsluitend ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak leningen kunnen aangaan, middelen uitzetten of garanties verlenen. Voor het overige houden zij hun liquide middelen in ’s Rijks schatkist aan. Het Rijk kan niet voorschrijven wat de publieke taak van decentrale overheden is. Kapitaalverstrekkingen door een provincie of gemeente aan de eigen sectorbank kunnen worden beschouwd als invulling van de publieke taak. Wanneer de provincie Friesland BNG Bank en NWB Bank dus aanmerkt als instellingen die een publieke taak verrichten, mogen deze middelen verschaft worden aan deze banken. De uitbreiding van het vermogen stelt de sectorbanken BNG Bank en NWB Bank in staat om hun maatschappelijke functie, het zo goedkoop mogelijk financieren van de Nederlandse (semi)publieke sector, goed te blijven vervullen.
In de memorie van toelichting bij wetsvoorstel Verplicht schatkistbankieren2 wordt gesteld dat het decentrale overheden toegestaan is om «eigen of vreemd vermogen te verschaffen aan derden»; valt een dergelijke belegging onder deze regeling?
Ja, een verschaffing van vermogen aan derden uit hoofde van een te verrichten publieke taak is toegestaan.
Hoe kwalificeert u in het algemeen een decentrale overheid die belegt in een financiële instelling waar deze overheid zelf aandeelhouder van is? Is dit geen omzeiling van het verplicht schatkistbankieren?
Nee, zie antwoord op vraag 4 en 5.
De afkoopsom die het LangeLand Ziekenhuis heeft betaald aan een ex-topman |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Half miljoen afkoopsom bij Langeland Ziekenhuis»?1
Het kabinet vindt zowel gematigde inkomens als gematigde ontslagvergoedingen van bestuurders maatschappelijk wenselijk. Om die reden is de Wet Normering Topinkomens (WNT) tot stand gekomen.
Kunt u uitleggen waarom iemand die het ziekenhuis op het randje van faillissement heeft gebracht recht heeft op een vertrekregeling van bijna een half miljoen euro?
Naar ik heb begrepen, heeft de rechter een uitspraak gedaan over de betreffende vertrekregeling. Ik respecteer deze uitspraak.
Bent u bereid maatregelen te treffen om te voorkomen dat er een afkoopsom moet worden betaald aan iemand die wegens wanbestuur is opgestapt?
Zoals aangegeven in mijn reactie op uw eerdere vragen over het Langeland Ziekenhuis, kan een bestuurder reeds aansprakelijk worden gesteld op basis van artikel 2:9 BW als er sprake is van wanbestuur. De zorgorganisatie zelf, bijvoorbeeld een nieuwe Raad van Bestuur of de Raad van Toezicht, kan deze actie in gang zetten. Ik kan dit niet. Mocht een zorgorganisatie schade lijden als gevolg van een onbehoorlijke taakuitvoering door de bestuurder, dan kan de zorgorganisatie op grond van het zojuist genoemde wetsartikel vergoeding van de geleden schade vorderen2.
Kunt u een overzicht geven per zorginstelling van alle vertrekregelingen van opgestapte of ontslagen zorgbestuurders in de afgelopen drie jaar?
Het kabinet stuurt jaarlijks een rapportage over het voorgaande jaar van de bezoldigingen en ontslagvergoedingen van onder meer de zorgbestuurders naar de Kamer. Uw Kamer heeft de rapportages van 2012 en 2013 ontvangen3. De analyse voor de rapportage van 2014 is naar verwachting in december 2015 gereed. Deze zal uiteraard ook weer aan uw Kamer worden voorgelegd.
Wat is het totaalbedrag dat de afgelopen drie jaar aan afkoopsommen, vertrekregelingen en financiële extraatjes is uitbetaald aan (interim) bestuurders in de gehele zorgsector?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Governance voorzien op 11 juni 2015?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Tonnen wachtgeld voor oud-zorgtopman’ |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Tonnen wachtgeld voor oud zorg-topman»?1
Het kabinet vindt normering van inkomens en ontslagvergoedingen van zorgbestuurders maatschappelijk wenselijk. Om die reden is de Wet Normering Topinkomens (WNT) tot stand gekomen. Deze wet geldt zowel bij vrijwillig als bij onvrijwillig ontslag.
Vindt u het logisch dat iemand die zelf ontslag neemt alsnog recht heeft/aanspraak kan maken op wachtgeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Komt het vaak voor dat zorgbestuurders met terugwerkende kracht alsnog aanspraak maken op wachtgeld? Zo ja, hoe vaak?
Het kabinet stuurt jaarlijks een rapportage over de inkomens van de bestuurders in de publieke en semipublieke sector, inclusief zorgbestuurders, naar de Kamer. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan ontslagvergoedingen, waaronder wachtgeld. Uitsplitsing daarvan naar de jaren waarop dit betrekking heeft, is op basis van de jaarrekeningen niet mogelijk.
Vindt u het bedrag van € 370.419 ook buiten alle proporties? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 1 en 2. De WNT schrijft voor wat de maximale bezoldiging en ontslagvergoeding mag zijn. Deze casus zal hieraan worden getoetst door het CIBG als toezichthouder van de WNT voor de zorg.
Wat is uw reactie op het artikel «Salaris van tien verpleegsters»?2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 1 en 2.
Vindt u het ook ronduit schokkend en stuitend dat uit de jaarverslagen van 2014 blijkt dat hoge vertrekpremies bij ouderen- en thuiszorgorganisaties vaker voorkomen?
Het bericht is te summier om die conclusie te kunnen bevestigen of te kunnen ontkennen. Zoals hierboven aangegeven, ontvangt de Kamer jaarlijks in december een rapportage van het kabinet over de bezoldigingen en ontslagvergoedingen van onder meer de zorgbestuurders in het voorgaande jaar.
Wat vindt u ervan dat er hoge bedragen aan vertrekbonussen voor bestuurders worden meegegeven, terwijl tegelijkertijd vele mensen in de zorgorganisaties hun baan verliezen, omdat volgens de organisaties moet worden bezuinigd? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Ik begrijp de emoties over de salarissen van topbestuurders in de zorg. Het kabinet vindt, zoals eerder aangegeven, normering van inkomens en ontslagvergoedingen van zorgbestuurders maatschappelijk wenselijk. Juist om die reden zijn normen voor maximale bezoldiging vastgelegd in de WNT.
Wat is uw reactie op het bericht dat bestuurder Maarten de B. van zorginstelling De Hanzeheerd een oprotpremie ontving van € 300.000? Vindt u dit in verhouding staan tot de jaaromzet van de gehele organisatie (te weten € 11 miljoen)? Vindt u dit juiste besteding van zorggeld?
Het CIBG zal onderzoeken of conform de WNT is gehandeld.
Bent u ervan op de hoogte dat in het artikel «Tonnen wachtgeld voor oud zorg-topman» staat dat de heer C. destijds zei geen wachtgeld nodig te hebben, omdat hij genoeg zou verdienen met nieuwe klussen, maar dat niet het geval bleek zijn? Hoe, en op basis waarvan, is vastgesteld dat hij niet genoeg verdiende met nieuwe klussen? Wat is het bedrag dat hij heeft verdiend dat als te weinig is bestempeld?4
Zie antwoord vraag 8.
Hoe, door wie en op basis waarvan, wordt precies vastgesteld dat de heer C. voldoende moeite heeft gedaan om nieuw werk/nieuwe klussen aan te gaan? Kunt u inzichtelijk maken welke inspanningen de heer C. heeft gepleegd om aan nieuw werk te komen? Indien u deze informatie niet beschikbaar heeft, bent u dan bereid deze informatie te verzamelen, en zo spoedig mogelijk naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u een overzicht maken van alle bestuurders die de afgelopen drie jaar een (vertrek)bonus hebben gekregen? Zo ja, kunt u deze informatie zo spoedig mogelijk naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom bent u hier niet toe bereid?
Zoals hierboven aangegeven, stuurt het kabinet jaarlijks een rapportage over de bezoldigingen en ontslagvergoedingen in het voorgaande jaar van onder meer de zorgbestuurders naar de Kamer. Uw Kamer heeft de rapportages van 2012 en 2013 ontvangen5. De rapportage van 2014 volgt in december 2015.
Kunt u een overzicht geven welke toezichthouders verantwoordelijk zijn voor het uitkeren van (vertrek)bonussen?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid een oproep te doen aan de bestuurders om hun vertrekbonussen terug te storten in het kader van «iedereen moet de broekriem aanhalen»? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt zowel normering van inkomens als ontslagvergoedingen van bestuurders maatschappelijk wenselijk. Om die reden is de WNT tot stand gekomen. Met de inwerkingtreding daarvan op 1 januari 2013 zijn de beloningen van topfunctionarissen in de publieke en de semipublieke sectoren gemaximeerd Per 1 januari 2015, is dit nog verder aangescherpt naar € 178.000 als gevolg van het invoeren van de WNT-2. Met de WNT wordt, naast een maximum-bezoldiging en een maximale ontslagvergoeding van € 75.000 of maximaal een jaarsalaris, een verbod op bonussen, winstdelingen en andere vormen van variabele beloning geregeld.
Vindt u dat de uit jaarrekeningen bekend geworden bonuscultuur in de zorg blijk geeft van moraliteit van zorgbestuurders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Is dit volgens u een uiting van de door u gewenste zelfregulering, en de door de sector zelf bepaalde bestuurdersnormen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe rijmt u dit gedrag met de oproep van de Minister-President dat onder andere bestuurders in de (semi-)publieke sector de «grote-dikke-ik-mentaliteit» los moeten laten, of blijft het hier slechts bij woorden? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Zie antwoord vraag 13.
De beoordeling door de IND van de geloofwaardigheid van Koptische asielzoekers |
|
Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Koptische vluchteling stuit op ongeloof»?1 Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Ja. Ik betreur het dat het beeld is ontstaan dat Nederland bij de beoordeling van een asielaanvraag onvoldoende kennis heeft van of rekening houdt met de situatie van Kopten in Egypte.
Klopt het bericht dat koptische asielzoekers uit Egypte bij hun asielrelaas dikwijls niet worden geloofd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, hoe verklaart u dat kennelijk wel die indruk is ontstaan binnen de koptische gemeenschap in Nederland?
Als een asielzoeker aangeeft te zijn gevlucht vanwege problemen door zijn geloofsovertuiging, dan beoordeelt de IND eerst of de geloofsovertuiging geloofwaardig is en vervolgens of de problemen die uit de geloofsovertuiging voortkomen aannemelijk zijn. In het artikel in het Reformatorisch Dagblad wordt beschreven dat het in zaken van Koptische asielzoekers uit Egypte niet zozeer gaat om een ongeloofwaardige geloofsovertuiging, maar om de situatie dat de problemen die voortkomen uit de geloofsovertuiging niet geloofwaardig worden geacht. Dat kan een reden zijn voor afwijzing van de aanvraag. Het kan ook zijn dat de problemen wel geloofwaardig worden geacht, maar dat deze onvoldoende zwaarwegend zijn om in aanmerking te komen voor Vluchtelingschap of bescherming vanwege schending van artikel 3 EVRM. Bij asielaanvragen van vreemdelingen afkomstig uit Egypte wordt de vrees voor vervolging in het kader van het Vluchtelingenverdrag of een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM op basis van de individuele omstandigheden van de betreffende asielzoeker beoordeeld. Wanneer de IND tot een afwijzing komt, zal zij inhoudelijk gemotiveerd uiteen zetten waarom een aanvraag afgewezen wordt. De vreemdeling heeft de mogelijkheid om bij een afwijzing van zijn aanvraag in beroep te gaan bij de rechtbank.
Ik kan niet aangeven of het klopt dat Koptische asielzoekers vaak worden afgewezen wegens ongeloofwaardigheid van hun asielrelaas. De IND heeft dergelijke signalen niet ontvangen van de hoor- en beslismedewerkers.
Zijn de medewerkers van de IND volgens u voldoende op de hoogte van de situatie waarin koptische christenen in Egypte zich momenteel bevinden? Deelt u de mening dat de situatie van kopten in Egypte nog altijd onverminderd slecht is?
De IND beoordeelt de asielaanvraag binnen de context van al hetgeen uit openbare, betrouwbare bronnen bekend is over het land van herkomst. Een belangrijke bron hierbij is het Algemeen Ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De IND betrekt deze informatie bij de beoordeling of een asielzoeker in aanmerking komt voor Vluchtelingschap of bescherming vanwege schending van artikel 3 EVRM. Ik heb geen signalen dat de positie van Kopten in Egypte sinds het vorige ambtsbericht substantieel gewijzigd is.
Hebben de hoor- en beslisambtenaren van de IND voldoende expertise om de geloofwaardigheid van gelovigen en bekeerlingen te beoordelen? Deelt u de mening dat verschillende christenen van verschillende denominaties op verschillende wijze uiting geven aan het geloof? Is een hoor- en beslisambtenaar bijvoorbeeld in staat om onderscheid te maken tussen koptisch-orthodoxe en evangelische christenen?
De IND investeert op verschillende manieren in het actualiseren en op peil houden van de kennis en vaardigheden van de medewerkers, ook ten aanzien van (bekeerde) christenen in de asielprocedure. Zo heeft er onlangs nog een Masterclass «bekering als asielmotief» plaatsgevonden, met medewerking van diverse externe deskundigen. Bij de beoordeling van een asielaanvraag is het gebruikelijk dat de IND vraagt naar de stroming binnen het christendom waartoe de (bekeerde) christen behoort en indien nodig kunnen daar nadere vragen over gesteld worden. De IND kan daar ook bij betrekken of de wijze waarop de asielzoeker uiting geeft aan zijn geloof, in overeenstemming is met de stroming waartoe hij aangeeft te behoren.
Kunt u aangeven in hoeveel van de gevallen waarbij asielzoekers asiel aanvragen om vervolging op basis van hun geloof te ontvluchten, de asielaanvraag wordt ingewilligd? Hoe liggen deze cijfers specifiek bij christelijke asielzoekers en nog specifieker bij koptische asielzoekers?
De geloofsovertuiging wordt door de IND niet gestructureerd in INDIGO geregistreerd, ook niet als de geloofsovertuiging het asielmotief is. Ik kan deze vraag derhalve niet beantwoorden.
Kunt u tot slot aangeven op welke wijze de voorgenomen afschaffing van de positieve overtuigingskrachttoets (POK-toets) van invloed is op de beoordeling van de geloofwaardigheid van christelijke asielzoekers?
Het loslaten van de POK-toets is reeds ingevoerd per 1 januari 2015. Met de afschaffing van de POK-toets werd geen beleidswijziging beoogd, maar wordt een inzichtelijker motivering nagestreefd wanneer (een onderdeel van) het asielrelaas ongeloofwaardig wordt geacht. Dat geldt ook voor de motivering van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van christelijke asielzoekers. Een (verdere) uitleg van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling is neergelegd in IND werkinstructie 2014/10, te vinden op www.ind.nl.
Het bericht dat een oud-topman van een zorginstelling na zijn vertrek nog 235.000 bij dezelfde instelling verdiende |
|
John Kerstens (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Kwart miljoen voor ex-zorgtopman Pleyade»?1
Het bericht is mij bekend.
Is het waar dat na zijn vertrek in 2013 als bestuursvoorzitter bij zorginstelling Pleyade deze oud-topman in 2013 en 2014 van dezelfde instelling in totaal nog € 235.000 ontving? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Uit de jaarrekening van 2013 van de instelling blijkt dat de bezoldiging van de heer Jonkergouw als bestuursvoorzitter in 2013 € 125.393 bedroeg. Ook heeft hij dat jaar een ontslagvergoeding ontvangen van € 75.000. In 2014 heeft de heer Jonkergouw een bezoldiging van € 59.793 ontvangen in de functie van projectmedewerker.
Is het waar dat de genoemde persoon in 2013 zowel zes maanden werd doorbetaald als topman als ook een afkoopsom van € 75.000 ontving? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ik kan op basis van de jaarrekeningen uw vragen niet volledig beantwoorden. Deze casus zal aan de WNT worden getoetst door de toezichthouder van de WNT voor de zorg, het CIBG. Indien op basis daarvan een overtreding van de WNT geconstateerd wordt, wordt handhaving gestart en wordt daarvan melding gemaakt in de jaarlijkse WNT-rapportage die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in december aan de Tweede Kamer zal sturen.
Stond er in het arbeidscontract met deze persoon dat hij na het neerleggen van zijn functie zowel een half jaar zou worden doorbetaald èn een afkoopsom van € 75.000 zou ontvangen? Zo ja, wanneer is deze afspraak gemaakt? Zo nee, is er dan sprake van een afspraak die strijdig is met het overgangsrecht van de Wet normering topinkomens (WNT)?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het mogelijk dat hier sprake is van een «schijnconstructie» om de – regels voor de maximale – ontslagvergoeding te omzeilen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben de 200 medewerkers van Pleyade, die vanwege een reorganisatie moesten worden ontslagen, verhoudingsgewijs gelijkwaardige doorbetalingen en afkoopsommen als hun oud-directeur gekregen? Zo ja, wat hielden die doorbetalingen en afkoopsommen in? Zo nee, waarom niet?
Ik heb beperkt inzicht in uitkeringen in het kader van het dienstverband van medewerkers. De WNT verplicht van deze groep alleen vermelding in de jaarrekening van ontslagvergoedingen wanneer deze de WNT-norm overstijgen. In 2013 en 2014 was daar geen sprake van.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen valt aan mensen, die vanwege een reorganisatie ten gevolge van een miljoenenverlies bij Pleyade ontslagen werden, dat nota bene hun oud-directeur, die vanwege dat miljoenenverlies moest opstappen, tegen een vorstelijk salaris opnieuw als «projectleider» werd ingehuurd?
Ik begrijp de emoties over de salarissen van topbestuurders in de zorg. Het kabinet vindt, zoals eerder aangegeven, onmatige inkomens en onmatige ontslagvergoedingen in de publieke en semipublieke sector onwenselijk. Juist om die reden zijn hier normen voor vastgelegd in de WNT.
De wachtgeldregeling van een vertrokken zorgbestuurder |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Wachtgeld Groningse zorgtopman loopt op»?1
Het CIBG onderzoekt of deze wachtgeldregeling conform de Wet Normering Topinkomens (WNT) is uitgevoerd. Het CIBG is toezichthouder/ handhaver waar het de uitvoering van de WNT voor de zorgsector betreft. De Wet Normering Topinkomens (WNT) is tot stand gekomen om inkomens en ontslagvergoedingen o.a. in de zorg te normeren. Deze wet geldt zowel bij vrijwillig als bij onvrijwillig ontslag.
Kunt u uitleggen waarom een bestuurder die zelf opstapt in aanmerking komt voor 370.419 euro aan wachtgeld?
Zie antwoord vraag 1.
Kunnen de huidige bestuurders ook aanspraak maken op een dergelijke riante wachtgeldregeling?
Per 1 januari 2013 geldt de Wet Normering Topinkomens. Met de WNT wordt, naast een maximum bezoldiging een maximale ontslagvergoeding (waaronder wachtgeldregelingen kunnen worden geschaard) van € 75.000 of maximaal een jaarsalaris geregeld. (Ontslag)regelingen van bestuurders van voor 1 januari 2013 vallen onder overgangsrecht.
Geldt er voor de 75 personeelsleden die gedwongen moesten opstappen ook een wachtgeldregeling?
Uit informatie van de Ommelander Ziekenhuisgroep (OZG) blijkt dat er geen sprake is geweest van gedwongen ontslagen door boventalligheid. De OZG is een fusieziekenhuis waarbij de eerdere zorg op twee locaties langzaam wordt gewijzigd in zorg op één locatie. Dit gaat gepaard met herinrichtingen en het verplaatsen en soms verdwijnen van arbeidsplaatsen. Het verdwijnen van arbeidsplaatsen is opgelost door het minder inhuren van externen en het niet verlengen van tijdelijke contracten.
Deelt u de mening dat de zorg beter af is zonder dit soort graaiende bestuurders? Zo ja, hoe gaat u deze graaiers aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt zowel gematigde inkomens als gematigde ontslagvergoedingen van bestuurders maatschappelijk wenselijk. Om die reden is de WNT tot stand gekomen. Met de inwerkingtreding daarvan zijn de beloningen van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sectoren gemaximeerd. Per 1 januari 2015 is dit nog verder aangescherpt naar € 178.000 als gevolg van het invoeren van de WNT-2.
Het artikel “Ik wil niet dood, ik wil alleen hulp” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u het artikel «Ik wil niet dood, ik wil alleen hulp» gelezen? Wat vindt u van de daarin geschetste problemen?1
Ja. Ik vind het heel erg dat iemand geen toekomstperspectief meer ziet en uit het leven wil stappen.
Herkent u dit signaal? Zo nee, waarom niet?
Uit het artikel komt het beeld naar voren van iemand die hulp zoekt, daarvoor in contact is met verschillende zorgverleners die de gevraagde hulp bieden of in ieder geval proberen te bieden en tegelijkertijd niet aan de door haar gewenste zorg lijken te kunnen voldoen. De beoordeling van hoe met de hulpvraag van betrokkene in het artikel moet worden omgegaan ligt bij de zorgprofessional. Vrijwillige of gedwongen opname kan daar onderdeel van uitmaken, wanneer dat noodzakelijk is, op basis van het professionele oordeel van een arts (psychiater). Van een gedwongen opname kan alleen sprake zijn wanneer de patiënt voldoet aan de criteria van de Wet bopz, betrokkene vormt daarbij een gevaar voor zichzelf of zijn omgeving en verzet zich tegen een vrijwillige opname in een psychiatrisch ziekenhuis. Dat neemt overigens niet weg dat onder sommige patiënten de wens leeft om opgenomen te worden vanuit de gedachte dat een bed in de kliniek de definitieve oplossing biedt voor de problematiek, ook wanneer het professionele oordeel anders luidt.
De geschetste aanpak waarbij een korte opname van een paar maanden in de GGZ-instelling, gevolgd wordt door zorg thuis via Assertive community treatment (ACT) of in een polikliniek herken ik. Dat past ook bij de in gang gezette en breed ondersteunde beweging in de GGZ, waarbij mensen alleen dan worden opgenomen wanneer daarvoor uitdrukkelijk de noodzaak toe bestaat.
Het signaal in het artikel dat wordt bezuinigd in de GGZ herken ik niet. In de GGZ is nog steeds ruimte voor een jaarlijkse groei van 1%.
Hoe kan iemand goede zorg krijgen in zo’n situatie? Bij wie kan iemand in zo’n situatie terecht?
De zorgverlener is als professional bepalend voor de behandeling die wordt ingezet. Behandeling van een borderlinestoornis kan ambulant plaatsvinden op een polikliniek, bij vrijgevestigde psychologen/psychiaters of thuis via ACT dan wel via deeltijdbehandeling, waarbij een aantal dagdelen in de week behandeling plaatsvindt.
Bij ernstige problematiek kan het aangewezen zijn behandeld te worden met behulp van een gespecialiseerd programma dat uitgevoerd wordt door een GGZ instelling met vrijwillige opname of onder dwang zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Hoort u meer signalen dat er geen of onvoldoende overbruggingszorg voorhanden is voor mensen met een ggz-problematiek (geestelijke gezondheidszorg)?
Onder het regime van de Zvw is er geen sprake van overbruggingszorg. Bij verzekeraars ligt de wettelijke verplichting om ervoor te zorgen dat verzekerden binnen een bepaalde tijd een behandeling kunnen krijgen. Verzekerden kunnen bij de verzekeraar om bemiddeling vragen voor het ontvangen van de benodigde zorg.
In die gevallen, waar een patiënt moet wachten totdat deze in behandeling kan worden genomen, is sprake van een wachtlijst. Hiervoor zijn zogenaamde Treeknormen afgesproken met de zorgsector GGZ. De Treeknormen gaan uit van een maximale wachttijd van 4 weken tussen aanmelding en intake, 4 weken tussen intake en diagnose en 6 weken tussen het stellen van de diagnose en de aanvang van de behandeling. De instellingen zijn verplicht de informatie over wachttijden op hun website te plaatsen.
Ben u ervan op de hoogte dat door instellingen (zoals dak- thuislozenopvang of ggz-instellingen) eisen worden gesteld aan opname voor overbruggingszorg (tijdelijke zorg)? Wat vindt u daarvan?
Wat betreft toegang tot de maatschappelijke opvang geldt dat gemeenten op basis van de Wmo 2015 een gedegen onderzoek moeten doen naar de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en de mogelijkheden die benut kunnen worden binnen zijn of haar netwerk. Op basis daarvan wordt een passend ondersteuningsaanbod gedaan door gemeenten. Ik sta achter deze onderzoeksbepaling en merk daarbij op dat de maatschappelijke opvang niet is bedoeld om de wachttijd voor een GGZ-kliniek te overbruggen. Overigens is mij op basis van het artikel niet gebleken dat een aanvraag om ondersteuning is ingediend bij de gemeente.
Wat betreft de GGZ verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u uitgebreid toelichten wie er op welk moment (gemeenten of zorgverzekeraar of instelling) verantwoordelijk is voor overbruggingszorg als mensen wachten op opname voor behandeling, plaatsing in een Regionale Instelling voor Beschermd Wonen (RIBW), of in afwachting zijn van een rechterlijke machtiging?
Wanneer er sprake is van een behandeling in het kader van de Zvw, zal betrokkene moeten wachten op een oproep als er sprake is van een wachtlijst. Daarnaast kan verzekerde de zorgverzekeraar verzoeken om voor deze Zvw-zorg te bemiddelen bij een gecontracteerde aanbieder.
Wanneer iemand in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening beschermd wonen, bijvoorbeeld in een RIBW, op basis van de Wmo 2015 is het de verantwoordelijkheid van gemeenten om daarin te voorzien. Wanneer er niet direct een plek beschikbaar is en het wel noodzakelijk is dat deze persoon ondersteuning op basis van de Wmo 2015 krijgt, is de gemeente verantwoordelijk voor overbruggingszorg.
Bij een rechterlijke machtiging moet iemand zo snel mogelijk opgenomen worden. Indien in de eerste week na afgifte van de voorlopige machtiging betrokken niet is opgenomen, kan de officier van justitie, na overleg met de inspecteur, een ziekenhuis bevelen betrokkene op te nemen. Het betrokken ziekenhuis is vervolgens verplicht om degene op te nemen.
Kunt u ook aangeven waar en hoe dat in de huidige wetgeving (Wet maatschappelijke ondersteuning, Wet langdurige zorg en Zorgverzekeringswet) is geregeld?
In de verschillende wetten zijn de volgende regels van toepassing:
Wmo 2015:
In de Wmo 2015 is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders na aanmelding van een cliënt met een ondersteuningsbehoefte een onderzoek moet instellen en moet aangeven waar dat onderzoek aan moet voldoen. Het college moet binnen zes weken na aanmelding de cliënt schriftelijk op de hoogte stellen van de uitkomsten van het onderzoek. Met deze uitkomsten kan een cliënt vervolgens een aanvraag doen voor een maatwerkvoorziening. Het college dient binnen 2 weken na ontvangst van de aanvraag een besluit te nemen. In de Wmo is geregeld dat in spoedeisende gevallen het college na een melding onverwijld beslist tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag van de cliënt.
Wlz:
Wanneer er sprake is van een Wlz-indicatie voor zorg met verblijf, of de definitieve toekenning van een persoongebonden budget, een volledig pakket thuis of een modulair pakket thuis, kan er sprake zijn van overbruggingszorg. De zorginstelling waarvoor betrokkene heeft gekozen heeft geen plaats en komt op een wachtlijst te staan. Zolang er geen plaats is, verblijft betrokkene op de plaats van de uitgangspositie. In overleg met het zorgkantoor wordt besproken hoe overbruggingszorg wordt geleverd. Betrokkene houdt recht op een opname in een zorginstelling.
Zvw:
De Zvw kent geen zorg onder de noemer overbruggingszorg. Dit is bij het antwoord op vraag 4 verwoord. De verzekeraar kent dus wel een zorgplicht die onder meer inhoudt dat de zorg tijdig geleverd moet worden.