Het optreden van het Turkse leger en de politie in het zuidoosten van Turkije |
|
Harry van Bommel , Sadet Karabulut |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de het optreden van het Turkse leger en de politie in het zuidoosten van Turkije en de oplopende spanningen in het gebied?1
Ja.
Is u inmiddels meer duidelijk over burgerdoden in het conflict, onder meer in de plaatsten Cizre, Nusaybin en Silvan, die onlangs nog werden afgesloten door het Turkse leger en/of de politie?2 Welke informatie heeft u over burgerdoden in het conflict tussen Turkije en de PKK?
Zoals gesteld in eerdere antwoorden beschikt het kabinet niet over geverifieerde cijfers wat betreft de aantallen burgerslachtoffers. Volgens de in Ankara gevestigde mensenrechtenorganisatie IHD zijn er van begin juli tot 8 oktober meer dan 100 burgerslachtoffers gevallen. De Turkse autoriteiten spreken dit tegen en zeggen dat de meeste van deze doden PKK-leden waren.
Is het waar dat het inwoners van onder meer deze plaatsen onmogelijk werd gemaakt het gebied te verlaten tijdens de blokkade? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Op basis van het internationaal recht mogen veiligheidsmaatregelen worden getroffen, die noodzakelijk en proportioneel dienen te zijn. Vanwege het oplaaiende geweld van de PKK zijn tijdelijke veiligheidszones uitgeroepen voor een aantal provincies in het oosten en zuidoosten van Turkije met beperkingen voor de mobiliteit van burgers. In deze zones is een aantal maatregelen van tijdelijke aard van kracht, zoals check-points en een avondklok. Het is echter niet zo dat inwoners deze zones niet kunnen verlaten.
Daarnaast hadden de Turkse autoriteiten uitgaansverboden ingesteld in de stad Cizre en in de wijken Silvan en Sur van de stad Dyarbakir. Burgers ter plaatse konden hun huizen gedurende enkele uren of dagen niet verlaten.
Intussen zijn deze uitgaansverboden weer opgeheven.
Het is te betreuren dat de omstandigheden en het niveau van geweld zodanig waren dat maatregelen als veiligheidszones met een beperking van de mobiliteit nodig zijn geacht. Deze maatregelen belemmeren het dagelijkse leven van burgers in deze gebieden en bemoeilijken hun bewegingsvrijheid. Dat is voor het kabinet reden tot zorg. Het kabinet heeft er al eerder op gewezen dat de maatregelen van de Turkse regering tegen terroristische dreigingen proportioneel moeten zijn, inclusief als die uitgaan tegen de PKK.
Hoe beoordeelt u het optreden van de Turkse autoriteiten in Cizre, Nusaybin en Silvan en andere plaatsen? Is dit optreden proportioneel?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe interpreteert u de in april aangenomen Domestic Security Bill? Deelt u de zorgen van Amnesty International dat deze wetgeving tot excessief geweld kan leiden door de Turkse autoriteiten en mede daarom een bedreiging vormt voor de mensenrechten?3
De Domestic Security Bill geeft meer zeggenschap aan politie en gouverneurs. Volgens de regering is dit nodig om de orde en veiligheid in het land te bewaren. Oppositiepartijen en maatschappelijke organisaties stellen echter dat de politie teveel macht heeft gekregen en dat daarmee de vrijheid van meningsuiting onder druk kan komen te staan.
Nederland heeft net als Amnesty International zorgen over de mensenrechten in Turkije, inclusief de vrijheid van meningsuiting en demonstratie. Nederland spreekt Turkije hier geregeld op aan, bilateraal en in EU-verband. Ik heb op 30 oktober bijvoorbeeld de Turkse ambassadeur aangesproken op persvrijheid in het algemeen en meer in het bijzonder op de invallen, enkele dagen vóór de verkiezingen van 1 november, bij media-onderdelen van het Koza-Ipek concern.
Bent u, vanwege het oplopende aantal burgerslachtoffers, bereid aan te dringen op een onafhankelijk onderzoek naar het optreden van de strijdende partijen? Indien neen, waarom niet?
Nederland erkent het recht van Turkije om zich te verdedigen tegen terroristische aanslagen, inclusief die van de PKK. Het kabinet blijft erop wijzen dat dergelijke acties proportioneel moeten zijn. Het roept betrokken partijen op het vredesproces zo spoedig mogelijk te hervatten en mensenrechten te respecteren. Dit klemt des te meer nu het geweld voortduurt.
Nederland heeft de optie van een onafhankelijk onderzoek onder de aandacht gebracht van de Turkse autoriteiten.
Het bericht dat gemeenten de geuroverlast van veehouderijen niet terug mogen dringen |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de recente uitspraak van de Raad van State in het (proef)proces wat de gemeente Oirschot heeft aangespannen om een streng geurbeleid te mogen voeren in overbelaste gebieden?1
Ja.
De berichtgeving in de pers waarnaar wordt verwezen, is niet correct en inmiddels gerectificeerd door het Brabants Dagblad. Het ging in deze zaak om het eisen van een m.e.r.-procedure aan een veehouderij. Bij de aangevraagde situatie zou de veehouderij binnen de eerder vergunde geuremissie blijven in een gebied waar sprake is van een overbelaste situatie voor wat betreft geur. In haar uitspraak concludeert de Raad van State dat er bij deze aanvraag geen milieueffectrapport gevraagd kan worden omdat de aangevraagde wijziging er toe leidt dat de milieugevolgen vanwege de inrichting afnemen ten opzichte van de reeds vergunde situatie.
Deelt u de mening dat gemeenten maatregelen moeten kunnen nemen om de geuroverlast te verminderen, in plaats van dat ze slechts de situatie niet mogen laten verslechteren?
Dit vraagstuk is onderdeel van adviesaanvragen aan de bestuurlijke werkgroep evaluatie regelgeving geur voor veehouderijen. Deze bestuurlijke werkgroep is ingesteld om de regelgeving met betrekking tot geurhinder en veehouderij te evalueren. De werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de VNG, IPO, LTO, GGD, Milieufederaties en afgevaardigden van burgergroeperingen. Over deze evaluatie bent u bij brief van 30 april 2015 geïnformeerd (Kamerstuk 29 383, nr. 240). Op 29 september 2015 heeft mijn ambtsvoorganger u de brief van 16 juli 2015 van de bestuurlijke werkgroep evaluatie geurregelgeving veehouderij toegezonden (Kamerstuk 29 383, nr. 244). In deze brief zijn de tussenresultaten van de eerste fase van de evaluatie beschreven. Een reactie op de inhoud van de voorstellen, ook met betrekking tot dit punt, ontvangt u nadat de werkgroep alle ruimte heeft gehad het advies af te ronden.
Deelt u de mening dat het generieke karakter van de bestaande wetgeving het kabinetsdoel in de weg staat om de overlast die de intensieve veehouderij veroorzaakt te verminderen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe effectief is de inzet van de Crisis- en herstelwet volgens u in het terugdringen van de overlast die door de intensieve veehouderij wordt veroorzaakt? In hoeveel gevallen worden de voorzieningen in de Crisis- en herstelwet in Brabant ingezet om de overlast die de veehouderij veroorzaakt te beperken?
De Crisis- en herstelwet helpt de provincie Noord-Brabant de geuroverlast terug te dringen en een ongewenste toename van geur te voorkomen. De verbrede reikwijdte van de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant wordt bij iedere ruimtelijke ontwikkeling van veehouderijen toegepast. Sinds de inwerkingtreding van de Verordening ruimte in maart 2014 zijn er meer dan 100 aanvragen voor ruimtelijke ontwikkeling van veehouderijen bij gemeenten ingediend. Al deze aanvragen moeten voldoen aan de norm voor de achtergrondconcentratie geur en fijnstof die in de Verordening ruimte is gesteld.
De Crisis- en herstelwet biedt ook de mogelijkheid tot het voorschrijven van maatwerkvoorschriften aan veehouderijen binnen de zogenaamde urgentiegebieden. Van die mogelijkheid is tot op heden geen gebruik gemaakt. Deze voorziening is bedoeld als «stok achter de deur» voor die gevallen waarin de dialoog met alle betrokkenen in het gebied niet tot een oplossing leidt. Momenteel vindt op circa zestig plekken in Noord-Brabant een gebiedsdialoog plaats.
Deelt u de mening dat er ruimte moet komen voor gemeenten en provincies die met zware hinder van de veehouderijsector kampen om af te kunnen wijken van de generieke wettelijke regels?
Zie het antwoord op vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat cumulatie van geurhinder (en daarmee de overbelasting van woongebieden) een reden moet kunnen zijn om bovenwettelijke geurnormen te stellen?
Zie antwoord vraag 5.
Biedt de in voorbereiding zijnde Wet dierenaantallen en volksgezondheid ruimte voor gemeenten om op basis van cumulatie af te wijken van generieke geur- en luchtkwaliteitwetgeving?
Met de Wet dieraantallen en volksgezondheid wordt beoogd dieraantallen te kunnen reguleren in bepaalde gebieden in het belang van de volksgezondheid. Er is in het kader van deze wet niet voorzien in een regeling voor gemeenten om op basis van cumulatie af te wijken van de geur- en luchtkwaliteitswetgeving.
Bent u bekend met de onderzoeksrapporten van de Universiteit Utrecht en de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) Brabant Zeeland die aantonen dat omwonenden in de praktijk veel meer stank ervaren dan volgens de tot nu toe gebruikte berekeningen uit de Wet geurhinder en veehouderij?
Ja. Het RIVM heeft op mijn verzoek een duidingsonderzoek uitgevoerd waarin de onderzoeksmethodiek en resultaten van het onderzoek van de Universiteit Utrecht en de GGD (uitgevoerd in 20132) zijn vergeleken met het onderzoek dat door PRA is uitgevoerd in 2001. Het onderzoek van PRA is gebruikt in de handleiding bij de Wet geurhinder en veehouderij. Ook het duidingsonderzoek van het RIVM wordt bij de evaluatie betrokken. Het rapport van het duidingsonderzoek verschijnt binnenkort op de site van het RIVM (http://www.rivm.nl/).
Worden deze onderzoeksrapporten, en daarmee het aspect hinderbeleving, betrokken bij de lopende evaluatie van de Wet geurhinder en veehouderij?
Ja.
Wordt er bij de evaluatie van de Wet geurhinder en veehouderij ook rekening gehouden met maatwerk voor situaties van overbelasting en met het aspect cumulatie?
Zie antwoord vraag 9.
De inzet van Nederland tijdens de United Nations General Assembly Special Session (UNGASS) on the World Drug Problem die in 2016 zal plaatsvinden. |
|
Marith Volp (PvdA), Michiel Servaes (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Zijn er sinds de bekendmaking van de inzet van Nederland ten behoeve van UNGASS door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nog wijzigingen in deze inzet aangebracht? Zo ja, welke?1
Nee, er zijn geen wijzigingen in de inzet aangebracht. De Nederlandse inzet voor UNGASS is gebruikt bij de totstandkoming van de EU-positie.
Deelt u de mening dat de inzet van Nederland nu nog weinig ambitieus is? Hoe ziet u de Nederlandse rol op het gebied van de regulering / legalisering van wietteelt? Bent u van mening dat Nederland de voortrekkersrol die het jarenlang op dit dossier heeft gehad, niet zou moeten kwijtraken? Zo ja, hoe komt dit terug in uw inzet? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse inzet is gericht op de versterking van de volksgezondheidsbenadering binnen het drugsbeleid, bestaande uit preventie, voorkoming van incidenten, vroegsignalering, behandeling en op harm reduction. Daarnaast wordt aandacht gevraagd voor mensenrechten, de verbetering van de wereldwijde toegang tot onder de drugsverdragen gecontroleerde medicijnen, en op het focussen van justitie-inzet op de georganiseerde drugsmisdaad in plaats van de gebruiker. Dit zijn belangrijke ambities.
Regulering/legalisering van de hennepteelt is geen kabinetsbeleid en het ligt daarom niet voor de hand bij de UNGASS een door de vragenstellers beoogde voortrekkersrol op dit vlak te vervullen. Een meerderheid van de Tweede Kamer heeft zich bij meerdere gelegenheden achter het huidige beleid geschaard. Wij blijven inzetten op een geïntegreerde aanpak van de georganiseerde hennepcriminaliteit.
Welke landen hebben wereldwijd hun drugsbeleid aangepast sinds de vorige UNGASS-bijeenkomst? Welke lessen zijn hier voor Nederland uit te leren? Welke perspectieven biedt dit voor het naar eigen inzicht opvatten van de internationale verdragen?
Er is geen eenduidig beeld te schetsen van trends sinds de vorige UNGASS. In een aantal landen is het volksgezondheidsperspectief versterkt of is om andere redenen het beleid versoepeld. In andere landen treedt juist een verharding op van de aanpak van drugs. Als het gaat om Nederland en de overige EU-landen geldt dat drugsbeleid voortdurend wordt geëvalueerd. De lessen die hier (gezamenlijk) uit worden getrokken worden ingezet om het beleid verder vorm te geven. Deze «evidence-based» manier van werken vormt een belangrijk deel van de Nederlandse en EU-inzet voor UNGASS. De VN-Drugsverdragen worden door sommige landen strikter uitgelegd dan Nederland doet, en door andere landen juist ruimer. De International Narcotics Control Board (INCB) is het onafhankelijke orgaan dat toeziet op de implementatie en derhalve op de uitleg van deze verdragen en dat daar jaarlijks over rapporteert. De INCB deinst er daarbij niet voor terug landen te kritiseren en beschikt over enkele sanctiemogelijkheden.
Met welke verschillende maatschappelijke organisaties is gesproken om de input van Nederland ten behoeve van UNGASS te bepalen? Hoe is de voorbereiding getroffen? Wie gaat naar de voorbereiding namens het kabinet? Wie zal de UNGASS-sessie namens het kabinet bijwonen?
Het betrekken van maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van UNGASS is een belangrijk uitgangspunt voor zowel Nederland als de gehele EU. Diverse internationale organisaties zoals de Global Commission on Drug Policy, WOLA, en the Open Society Institute stellen zich actief op, leveren input en participeren in de voorbereidende bijeenkomsten bij de VN in Wenen. Met tal van organisaties, zoals TNI, de Regenboog groep, TRIMBOS, AFEW (Aids Foundation East West) en Mainline, heeft Nederland op voortdurende basis contact en worden informerende bijeenkomsten georganiseerd. Naar verwachting zal in ieder geval de Staatssecretaris van VWS de UNGASS namens Nederland bijwonen als verantwoordelijk bewindspersoon van het kabinet voor het dossier drugs.
Bent u van mening dat, om tegemoet te komen aan de vraag van 59 burgemeesters die het manifest «Joint Regulation» hebben ondertekend, Nederland zich internationaal zou moeten inzetten gereguleerde wietteelt mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u dit doen?
Het kabinet beschouwt het lokaal bestuur als een zeer belangrijke partner in de gezamenlijke aanpak van (drugs)criminaliteit en overlast. Over het softdrugsbeleid en de veranderingen daarin, die onder het vorige kabinet zijn ingezet, onderhoudt de Minister van Veiligheid en Justitie contact met betrokken burgemeesters.
Zoals reeds vaker vastgesteld, onder meer in antwoorden op Kamervragen van het lid Berndsen-Jansen (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1060, beantwoord op 16 januari 2015), verschilt het kabinet met enkele burgemeesters van mening over wat de meest effectieve en daarmee gewenste aanpak van aan hennepteelt gerelateerde criminaliteit en overlast kan en moet zijn. Het antwoord op de problematiek moet volgens het kabinet niet gevonden worden in regulering van de teelt, maar in een krachtige en gezamenlijke aanpak van criminaliteit en overlast.
Een meerderheid van de Tweede Kamer heeft zich achter dit kabinetsbeleid geschaard en zich al vaker uitgesproken tegen het experimenteren door gemeenten met gereguleerde teelt, zoals dit in het manifest Joint Regulation wordt voorgesteld. Ik verwijs in dit verband naar de aangenomen motie Oskam (Kamerstuk 29 911, nr. 104). Zoals in antwoord op vraag 2 al is aangegeven is er geen aanleiding in internationaal verband een ander beleid voor te staan.
Bent u bereid om tijdens de UNGASS te pleiten voor een pragmatische aanpak waarbij realistische resultaten worden behaald, zoals een lagere druggerelateerde criminaliteit, regulering van de kwaliteit en de verspreiding van cannabis, lagere maatschappelijke kosten en een betere gezondheid voor cannabisgebruikers?
Een realistische aanpak van het wereldwijde drugsprobleem vanuit het volksgezondheidperspectief is een belangrijk speerpunt voor zowel Nederland als de EU. Nederland voert al sinds de jaren ’70 een pragmatisch drugsbeleid waar de bescherming van de volksgezondheid centraal staat. Een belangrijk element daarvan is de voortdurende evaluatie en wetenschappelijke onderbouwing van ons beleid. Ook de landen binnen de Europese Unie bepleitten een «evidence-based» aanpak. Daarmee is een realistische aanpak van het wereldwijde drugsprobleem vanuit het volksgezondheidperspectief een belangrijk speerpunt voor zowel Nederland als de EU. UNGASS biedt de kans om met landen in gesprek te gaan over een drugsbeleid dat de maatschappelijke en volksgezondheidsschade van drugs zoveel mogelijk terugdringt.
Deelt u de mening dat tijdens de UNGASS breed naar de gevolgen van het wereldwijde drugsbeleid gekeken moet worden, en van de gelegenheid gebruik gemaakt moet worden om niet alleen de gevolgen op het gebied van volksgezondheid en criminaliteit aan te kaarten, maar ook de mensenrechten onder de aandacht te brengen?
Ja.
Hoe wilt u uw rol als EU-voorzitter gebruiken om de Nederlandse inbreng tijdens UNGASS kracht bij te zetten?
Voor wat betreft de Nederlandse rol als EU-voorzitter in algemene zin verwijs ik u naar Kamerbrief van 28 januari 2015.2 Voor wat betreft UNGASS specifiek geldt dat de Nederlandse inzet grotendeels is overgenomen in de EU-inzet. Op basis van deze EU-inzet is Nederland, in samenwerking met andere EU-lidstaten, de Europese Commissie en in het bijzonder het Luxemburgse voorzitterschap, reeds bezig met actieve outreach richting andere landen en maatschappelijke organisaties met het oog op het verwerven van medestand voor een zo goed mogelijk UNGASS-uitkomstdocument.
In hoeveel landen binnen de Verenigde Naties is de doodstraf toegestaan voor drugsdelicten? Hoeveel Nederlanders wachten dit moment op de voltrekking van dit vonnis en wat zijn uw mogelijkheden om in deze zaken te bemiddelen?
Voor zover bekend hebben 33 landen of territoria wetten die de doodstraf bij bepaalde drugsmisdrijven voorschrijven.
Op het moment van schrijven zijn wereldwijd drie Nederlanders veroordeeld tot de doodstraf vanwege een drugsdelict. Voor alle drie gedetineerden geldt dat zij nog niet al hun juridische mogelijkheden hebben uitgeput.
In zaken waar de doodstraf aan de orde is zet de Nederlandse overheid zich met juridische bijstand en diplomatieke interventies in om veroordeling tot en voltrekking van een doodvonnis te voorkomen. Nederlandse gedetineerden in het buitenland kunnen bij een (dreigende) doodstraf een beroep op de Nederlandse overheid doen voor rechtsbijstand. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal in zulke gevallen bekijken of betrokkene in aanmerking komt voor financiering van (extra) rechtsbijstand door de Nederlandse overheid. Besluitvorming vindt plaats op basis van de omstandigheden (waaronder financiële draagkracht van betrokkene en terbeschikkingstelling van rechtsbijstand door de lokale autoriteiten) en onder voorwaarden.3 In alle gevallen wordt rekening gehouden met het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen dat inmenging in de lokale rechtsgang niet toestaat.
Kunt u zich vinden in de visie dat Nederland zich, in zijn rol als voorzitter van de Europese Unie, tijdens de UNGASS hard moet maken voor het wereldwijd afschaffen van de doodstraf voor drugsdelicten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u dit doen?
Ja. Het is staande praktijk dat de EU zich in elk relevant multilateraal forum hard maakt voor het afschaffen van de doodstraf. Dit zal ook binnen UNGASS-kader worden genoemd in toespraken en worden gebruikt in de onderhandelingen voor het uitkomstdocument.
Tegenwerking van mensenrechtenorganisaties in Israël |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Right wingers claim they deprived B'Tselem of 100,000-euro award»?1
Ja.
Klopt het dat de stemming voor de Mensenrechtentulp is beïnvloed door een gecoördineerde actie van rechts-nationalistische activisten en organisaties in Israël om mensenrechtenorganisaties B’Tselem en Adalah buiten de top-3 te houden?
«My Israel» heeft een oproep gedaan op andere kandidaten dan «B’Tselem» te stemmen. Van de 70.853 stemmen die op de top-3 kandidaten zijn uitgebracht, kwamen er ongeveer 50.000 uit Israël. Op basis daarvan kan geconcludeerd worden dat de oproep van «My Israel» invloed heeft gehad op de stemming.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de uitslag van een publieksstemming over dé mensenrechtenprijs van de Nederlandse regering op een dergelijke wijze gemanipuleerd wordt?
Het kabinet acht vreedzaam debat en discussie over de kandidaten op zich positief. Uiteindelijk kan openlijk debat over mensenrechtenonderwerpen bijdragen aan zichtbaarheid voor mensenrechtenverdedigers (individuen en organisaties) en verbetering van de mensenrechtensituatie. Het kabinet betreurt evenwel dat door de proteststemmen de positieve steun voor kandidaten onderbelicht kan zijn gebleven.
Het kabinet is zich er van bewust dat bij een internetstemming dergelijke initiatieven mogelijk zijn. Tegelijkertijd is de publiekskeuze maar één onderdeel van een uitgebreid selectieproces, zoals uitgelegd op www.humanrightstulip.nl. Overigens zijn voor de publieksstemming waarborgen ingebouwd om frauduleuze stemmen te voorkomen. Zo wordt maximaal één stem per e-mailadres meegeteld en worden stemmen vanuit automatisch gegenereerde e-mailadressen niet meegeteld.
Welke maatregelen zult u nemen om benadeling die B’Tselem en Adalah hierdoor hebben ondervonden te compenseren en een herhaling bij toekomstige stemmingen te voorkomen?
De procedure van de Mensenrechtentulp wordt jaarlijks geëvalueerd. In de komende evaluatie zal deze ontwikkeling uiteraard ook worden meegenomen. De actie heeft effect gehad op de gehele publieksranking. Geen van de organisaties wordt gecompenseerd; wel is B’Tselem op basis van de kwaliteit van het werk geselecteerd als één van de drie wildcards.
Klopt het dat de Israëlische Minister van Justitie Ayelet Shaked de EU en lidstaten onder druk heeft gezet hun subsidiëring van kritische organisaties in Israël te staken en heeft gedreigd dergelijke subsidies via wetgeving aan banden te leggen?
Het kabinet is tot op heden niet benaderd door de Israëlische Minister van Justitie.
Wel heeft de Israëlische vice-Minister van Buitenlandse Zaken Tzipi Hotovely dit onderwerp aan de orde gesteld bij de EU en enkele lidstaten, waaronder Nederland tijdens mijn bezoek in juli jl. aan Israël. In ons gesprek heb ik het belang benadrukt van het werk van mensenrechtenorganisaties voor een vrije en pluriforme samenleving.
Deelt u de mening dat mensenrechten- en vredesorganisaties in Israël, die zich inzetten voor de mensenrechten van Palestijnen en die kritiek ventileren op de Israëlische bezetting, steeds meer tegenwerking ondervinden?
De laatste jaren worden mensenrechtenorganisaties die kritiek hebben op de regering en op militaire acties vaker negatief geportretteerd in de media en het publieke discours. Met enige regelmaat worden wetswijzigingen voorgesteld die de werkruimte van dergelijke organisaties zouden kunnen beteugelen. In het verleden werden deze voorstellen tot nader orde «bevroren» of aangepast. De werkruimte van NGO’s is tot nog toe niet via wetgeving aangetast.
Bent u bereid uw zorgen daarover aan de Israëlische regering over te brengen en te benadrukken dat de Nederlandse regering het werk van dergelijke organisaties verwelkomt en blijft steunen, ook via The Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat?
Zoals uiteengezet in beantwoording van Kamervragen van Kamerleden Van Klaveren en Bontes van 24 juli 2015 (kenmerk 2015D31344), zijn mensenrechten de hoeksteen van het buitenlands beleid. In dat kader verleent Nederland onder meer via het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat ondersteuning aan Palestijnse en Israëlische NGO’s. Deze NGO’s komen op voor
de rechten van Palestijnse burgers en stellen schendingen door de Palestijnse en Israëlische autoriteiten aan de orde. Tijdens mijn recente bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden heb ik in een gesprek met de Israëlische vice-Minister van Buitenlandse Zaken Hotovely het belang van het werk van mensenrechtenorganisaties voor een vrije en pluriforme samenleving benadrukt. Nederland zal deze boodschap blijven uitdragen richting de Israëlische autoriteiten.
Wilt u een overzicht en appreciatie geven van lopende wetsvoorstellen in de Knesset en van initiatieven van het Israëlische Ministerie van Justitie die tot doel hebben de vrijheden en subsidiering van mensenrechten- en vredesorganisaties in Israël in te perken?
Er zijn in juni 2015 drie individuele wetsvoorstellen ingediend. De individuele voorstellen zijn afkomstig van de partijen Het Joodse Huis en van Israël Beitenu. Het eerste voorstel betreft de «identification law» en is erop gericht dat medewerkers van organisaties die financiële steun ontvangen van buitenlandse politieke entiteiten zich met een naamkaartje, en bij publieke evenementen ook mondeling, als zodanig identificeren bij hun werkzaamheden. Volgens de twee andere individuele voorstellen zouden organisaties die meer dan $ 50.000 ontvangen van een buitenlandse publieke entiteit worden geregistreerd als «buitenlandse organisatie», waarvoor specifieke procedures voor registratie en operatie gelden, zoals een tarief van 37% belasting over de buitenlandse overheidsfinanciering en het zich verplicht identificeren als «foreign agent». Tevens mogen Israëlische overheidsinstanties niet meer met hen samenwerken. Hierdoor zouden bijvoorbeeld Israëli’s hun alternatieve dienstplicht niet meer bij dergelijke organisaties kunnen vervullen, zoals nu wel het geval is. In het kader van «transparantie» zou ook elk kwartaal uitgebreider dan nu het geval is verantwoording moeten worden afgelegd over financiering en doelstellingen.
Daarnaast is op 1 november jl. een eerste versie van een wetsvoorstel van de Israëlische Minister van Justitie gepubliceerd. Strekking van de tekst lijkt in het bijzonder gericht op transparantieregels aan NGO’s die meer dan 50% financiering van buitenlandse overheden ontvangen. Het is echter nog onduidelijk wat het uiteindelijke oogmerk van het initiatief van de regering zal zijn, gezien dit geen finale tekst betreft en ook nog geen officieel wetsvoorstel is.
De strekking van de plannen is zorgelijk. Dergelijke wetgeving raakt de kern van een vrije en pluriforme democratie.
Klopt het dat deze wetsvoorstellen en initiatieven zodanig zijn opgesteld dat zij rechts-nationalistische organisaties, waaronder organisaties die de bezetting en nederzettingen actief steunen, ontzien?
De wetsvoorstellen zijn van toepassing op alle organisaties die financiële steun verkrijgen van «buitenlandse politieke entiteiten». De in vraag 9 door u genoemde organisaties krijgen doorgaans geen steun van buitenlandse regeringen, waardoor de wetsvoorstellen de facto niet op hen van toepassing zijn.
Klopt het dat enkele rechts-nationalistische NGOs» (non-gouvernementele organisaties) van de Israëlische autoriteiten een vrijstelling hebben gekregen, waardoor zij geen (volledig) inzicht in hun financieringsbronnen hoeven te geven, terwijl de transparantie-eisen voor mensenrechten- en vredesorganisaties in Israël verder aangescherpt worden?
De in het Israëlische Register voor NGO’s ingeschreven organisaties moeten de identiteit melden van particulieren die omgerekend meer dan ongeveer vijfduizend euro doneren. Sinds 2011 moeten NGO’s elk kwartaal rapporteren over eventuele buitenlandse overheidsfinanciering. Het Register heeft de afgelopen jaren aan verscheidene organisaties vrijstelling gegeven van de verplichting (bepaalde) particuliere donoren openbaar te maken. Het betreft meestal ultraorthodoxe organisaties of politiek rechts-nationalistische georiënteerde pro-nederzettingen NGO’s, maar ook een enkele links georiënteerde organisatie.
Klopt het dat het inperken van mogelijkheden voor fondsenwerving van Israëlische mensenrechten- en vredesorganisaties kan worden aangemerkt als een schending van hun vrijheid van vereniging, verankerd in mensenrechtenverdragen, en verplichtingen die de Israëlische regering onder die verdragen heeft?
Vooralsnog zijn de aanhangige wetsvoorstellen nog niet aangenomen. Artikel 22 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, waarbij Israël partij is, beschermt het recht op vrijheid van vereniging. Beperkingen op dat recht zijn toegestaan voor zover zij bij wet zijn geregeld en noodzakelijk zijn in het belang van de nationale of publieke veiligheid, de openbare orde, de bescherming van de volksgezondheid of moraal en de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Voor de vraag naar de visie van de regering of aan deze vereisten is voldaan wordt verwezen naar het antwoord op vraag 8.
Kent u het bericht «How Israeli taxpayers subsidize «Jewish terror»»?2 Heeft u vernomen dat de organisatie «Honenu» een anbi-status heeft gekregen in Israël, waardoor donaties aan «Honenu» belastingaftrekbaar zijn?
Ja.
Hoe beoordeelt u dit gegeven, ook in het licht van uw ferme kritiek op betalingen van Palestijnse autoriteiten aan gevangenen die aanslagen op Israëli’s hebben gepleegd?
Nederland draagt noch direct noch indirect financieel bij aan de organisatie Honenu. Niettemin acht het kabinet het zorgelijk dat deze organisatie onder meer financiering blijkt te geven aan enkele wegens terrorisme veroordeelde Israëliërs.
Is het waar dat meerdere rechts-nationalistische organisaties in Israël, die de bezetting actief steunen en die beleid bevorderen dat inbreuk maakt op het internationaal recht, een anbi-status van de Israëlische autoriteiten hebben ontvangen?
Verscheidene organisaties, die het nederzettingenbeleid actief steunen, hebben een anbi-status ontvangen.
Is het waar dat de Israëlische autoriteiten aan vrijwel geen enkele Israëlische mensenrechtenorganisatie een anbi-status hebben toegekend en deze status in het geval van Rabbi’s for Human Rights herhaaldelijk hebben geweigerd en in het geval van Physicians for Human Rights-Israel hebben ingetrokken?
Voor zover het kabinet dit heeft kunnen nagaan, klopt dit.
Bent u bereid de Israëlische regering om opheldering te vragen waarom Honenu wel en mensenrechtenorganisaties als hiervoor genoemd geen anbi-status genieten?
Ja, het kabinet zal om een toelichting vragen in toekomstige contacten met Israël.
Heeft u kennisgenomen van uitlatingen van Lars Faaborg-Andersen, de EU ambassadeur in Israël, die wetgevingsinitiatieven tegen Israëlische mensenrechtenorganisaties «a deep concern for us» heeft genoemd en «the sort of thing that is a red line»?
De uitlatingen van ambassadeur Faaborg-Andersen refereren aan enkele bepalingen in de huidige individuele wetsvoorstellen. De EU-delegatie zal hierover binnenkort in gesprek gaan met de Israëlische Minister van Justitie.
Ook in het verleden heeft de EU haar bezorgdheid over dergelijke wetgevingsinitiatieven herhaaldelijk overgebracht aan Israëlische autoriteiten. Bijvoorbeeld tijdens de EU-Israël informele werkgroepen over mensenrechten en tijdens gesprekken van de EU-delegatie in Israël met verscheidene hooggeplaatste Israëlische overheidsfunctionarissen. Daarnaast werd de kwestie genoemd in meerdere voortgangsverslagen van het Europees Nabuurschapsbeleid en in verklaringen bij de 2011 en 2012 EU-Israël Associatieraad.
Wilt u een toelichting geven hoe de EU deze rode lijn in haar betrekkingen met Israël politiek markeert en concreet implementeert?
Zie antwoord vraag 17.
Deelt u de mening dat Nederland in lijn met de beleidsdoelstelling op het gebied van mensenrechten proactief moet opkomen voor de positie van mensenrechtenorganisaties in Israël?
Zie antwoord vraag 7.
Stopgezette uitkeringen als gevolg van onderzoeken van externe bureaus ingehuurd door gemeenten |
|
John Kerstens (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Ontvangers bijstand dupe van commerciële fraudebureaus»?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere vragen over gemeenten die externe bureaus inhuren voor onderzoeken naar uitkeringsfraude?2
Ja. Deze vragen (kenmerk 2015Z07296) heb ik per brief van 21 april 2015 (referentie 2015–119731) beantwoord.
Deelt u de mening dat mensen die zijn aangewezen op een bijstandsuitkering recht hebben op een faire, van respect getuigende bejegening waarbij bovendien rekening wordt gehouden met hun persoonlijke omstandigheden? Zo ja, op welke wijze zorgt u dat daar sprake van is? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin vind ik dat mensen met respect moeten worden behandeld. Mensen die een beroep doen op een bijstandsuitkering hebben recht op een respectvolle behandeling. Een belangrijk kenmerk van de Participatiewet is het leveren van maatwerk, waarbij in de uitvoering rekening wordt gehouden met de persoonlijke situatie van de klant.
Deelt u de mening dat gelet op de precaire financiële situatie van veel mensen die aangewezen zijn op een bijstandsuitkering niet volstaan kan worden met de mededeling «u kunt altijd naar de rechter stappen», maar dat het noodzakelijk is «aan de voorkant» te zorgen dat bijvoorbeeld onderzoeken naar fraude fair en met respect dienen plaats te vinden?
Ik ben van mening dat de Participatiewet altijd op een juiste en zorgvuldige wijze door gemeenten dient te worden uitgevoerd en dat uitkeringsgerechtigden daarbij recht hebben op een respectvolle en correcte bejegening. Dit neemt niet weg dat uitkeringsgerechtigden van mening kunnen zijn dat zij door de handelwijze van gemeenten in hun belang zijn geschaad. Het is daarom een groot goed dat er rechtsbescherming bestaat waarop door middel van bezwaar en (hoger) beroep kan worden teruggevallen.
Wat is uw reactie op de stelling die in het artikel naar voren wordt gebracht dat de inhuur door gemeenten van externe (commerciële) bureaus heeft geleid tot honderden stopgezette uitkeringen en terugvorderingen en hoge boetes terwijl de onderzoeken niet aan de eisen voldeden? In hoeverre is deze stelling volgens u waar? Hoe staat u tegenover de optie van het heroverwegen van terugvorderingen en boetes die zijn opgelegd als gevolg van onderzoeken die niet aan de eisen voldeden?
Ik vind het belangrijk dat gemeenten alert zijn op fraude, maar ook dat gemeenten zorgvuldig met fraudesignalen omgaan. In artikel 7, vierde lid, van de Participatiewet is geregeld dat een gemeente de uitvoering van de bijstand mag uitbesteden aan derden, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten en de daarvoor noodzakelijke beoordeling van de omstandigheden. De Centrale Raad van Beroep heeft in deze lijn recent een tweetal uitspraken gedaan, waarin wordt bevestigd dat externe uitbesteding van de opsporing niet is toegestaan.
Het is aan de colleges van burgemeester en wethouders om in voorkomende gevallen te bezien hoe zij omgaan met «oude» gevallen. In beginsel kunnen colleges een eerder genomen besluit herzien.
In hoeverre zijn gemeenten, sinds u in de verzamelbrief aan gemeenten aandacht heeft gevraagd voor de problematiek rondom de inhuur van externe (commerciële) bureaus, gestopt met het inhuren van externe bureaus voor onderzoeken naar uitkeringsfraude, al dan niet op no cure no pay basis? Welke concrete acties heeft u ondernomen richting gemeenten die zich zijn blijven bedienen van externe (commerciële) bureaus bij bijvoorbeeld fraude-onderzoeken en met welk resultaat?
Ik beschik niet over informatie over aantallen gemeenten die recentelijk zijn gestopt met de samenwerking met private bedrijven op het terrein van de opsporing van bijstandsfraude. De verzamelbrief waarin aandacht wordt besteed aan de onderhavige problematiek, is recent verstuurd. Ik zal binnenkort gemeenten waarvan mij signalen bekend zijn dat er mogelijk sprake is van onrechtmatige uitbesteding van de opsporing, aanschrijven met een verzoek om informatie over hun eventuele samenwerking met een privaat bedrijf op het terrein van bestrijding van bijstandsfraude. Mocht uit die informatie blijken dat er op het ogenblik sprake is van een onrechtmatige uitbesteding van de opsporing, dan zal ik interveniëren en indien noodzakelijk een aanwijzing ex artikel 76 Participatiewet geven.
Bent u bereid om gemeenten die, ondanks gerechtelijke uitspraken als ook uitspraken van uzelf, bijvoorbeeld bij fraude-onderzoeken nog steeds externe (commerciële) bureaus inschakelen op zo kortst mogelijke termijn te dwingen daarmee te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het afluisteren van gesprekken tussen advocaat en gedetineerde |
|
Marith Volp (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Orde van advocaten wil opheldering over camera's in spreekkamers gevangenis Zoetermeer»?1 Herinnert u zich de eerdere vragen en antwoorden over dit onderwerp?2
Ja.
Is het waar dat in spreekkamers in de gevangenis van Zoetermeer, maar ook in alle andere detentiecentra, afluisterapparatuur (microfoon dan wel camera) hangt die kan worden gebruikt om vertrouwelijke gesprekken tussen de advocaat en zijn cliënt af te luisteren dan wel op te nemen? Zo ja, hoe rijmt u dit met het recht van een gedetineerde/verdachte om vertrouwelijk met zijn advocaat te mogen spreken?
In een aantal penitentiaire inrichtingen (pi’s) in Nederland is een (aantal) spreekkamer(s) ingericht met apparatuur om gesprekken op te nemen. Deze bevoegdheid vloeit voort uit artikel 38, vierde lid, Penitentiaire beginselenwet (Pbw). In artikel 38, zevende lid, Pbw is echter bepaald dat de toezichthoudende maatregelen er niet toe mogen leiden dat vertrouwelijke mededelingen in het onderhoud tussen de gedetineerde en diens rechtsbijstandverlener bij derden bekend kunnen worden. Daarmee is de vertrouwelijkheid van gesprekken tussen een gedetineerde en zijn advocaat gewaarborgd. Deze vertrouwelijkheid geldt ook jegens GVM-gedetineerden en hun advocaten.
De Hoofddirecteur van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft op 28 juni 2012 een brief gestuurd aan de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) waarin de waarborgen en toezeggingen betreffende de aanwezigheid van afluister- en opnameapparatuur in spreekkamers in pi’s vermeld zijn. DJI heeft toegezegd dat als een gesprek plaatsvindt tussen een advocaat en zijn cliënt in de inrichting, in principe een spreekkamer beschikbaar wordt gesteld waarin geen opnameapparatuur aanwezig is. Indien dit door capaciteitsgebrek niet mogelijk is en gebruik moet worden gemaakt van een spreekkamer met opnameapparatuur, wordt de aanwezigheid van deze apparatuur in de kamer altijd duidelijk kenbaar gemaakt bij de advocaat en de cliënt. De opnameapparatuur wordt altijd uitgeschakeld.
Op 1 november 2015 (peildatum) stonden 74 gedetineerden op de GVM-lijst.
In de PI Zoetermeer verbleef op die datum 1 GVM-gedetineerde.
Is het waar dat op basis van GVM-lijst3 een detentiecentrum gerechtigd is vertrouwelijke gesprekken tussen advocaat en cliënt af te luisteren, dan wel deze gesprekken op te nemen? Hoeveel gedetineerden in de gevangenis in Zoetermeer staan op deze GVM-lijst? Hoeveel gedetineerden staan er landelijk op zo’n lijst?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer komt een gedetineerde op de GVM-lijst? Welke criteria worden gehanteerd?
De selectiefunctionaris van DJI stelt op grond van artikel 22 Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (Rspog) een risicoprofiel vast. Indien dat risico verhoogd, hoog of extreem is, dan wordt dit genoteerd op de GVM-lijst. In het tweede lid van artikel 22 Rspog zijn de criteria benoemd die zijn geoperationaliseerd in de circulaire «gedetineerden met een vlucht/maatschappelijk risico» (kenmerk: 5645409/10) d.d. 13 oktober 2010.
De toelichting op de Rspog meldt dat het risicoprofiel is opgebouwd uit twee elementen: het vluchtrisico en het maatschappelijk risico. Essentiële indicatoren voor het bepalen van het vluchtrisico zijn ontvluchtingen of pogingen daartoe, perspectief van uitlevering, lengte strafrestant (minimaal enkele jaren) en informatie of tips geverifieerd op actualiteit, betrouwbaarheid en concreetheid door het meldpunt Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP).
Het delict is de doorslaggevende factor bij het bepalen van het maatschappelijk risico. De belangrijkste aspecten van het delict zijn in dit kader de ernst, aard, politieke of maatschappelijke gevoeligheid van het delict en de achtergrond van de veroordeling, de mogelijkheid van wraakacties (door de gedetineerde) en het ingeschatte recidiverisico bij ernstige delicten.
Hoe kan het gebeuren dat ondanks afspraken met de Nederlandse Orde van Advocaten deze gesprekken tussen de advocaat en zijn cliënt zijn afgeluisterd? Wat houden de afspraken met de Nederlandse Orde van Advocaten in?
De afspraken met de NOvA zijn niet geschonden. De gesprekken tussen deze advocaat en cliënt zijn niet opgenomen.
Zie voor de afspraken met de NOvA mijn antwoord op vraag 3.
Wat is er met de band gebeurd waarop het gesprek is opgenomen? Kunt u het antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een toelichting geven op hetgeen uw woordvoerder heeft gezegd, namelijk dat het niet de bedoeling is dat gesprekken tussen advocaat en gevangenen worden opgenomen, maar dat dat niet betekent dat het altijd goed gaat?
De woordvoerder geeft aan dat hij onjuist is geciteerd. Hij heeft terecht gezegd dat het uitgangspunt is dat gesprekken tussen een advocaat en zijn cliënt niet worden opgenomen.
Deelt u de mening dat het beter is om gesprekskamers in te richten zonder afluistermogelijkheden en slechts één ruimte beschikbaar te hebben waar die mogelijkheid wel bestaat voor die gedetineerden die op de GVM-lijst staan, zodat het wel altijd goed gaat? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet.
DJI heeft een zekere capaciteit en flexibiliteit aan ruimtes met opnameapparatuur nodig, één ruimte is per definitie te weinig.
DJI heeft het Informatieblad «Spreekkamers opnameapparatuur en/of spreek-luisterverbinding» opgesteld waarin de exacte gang van zaken uiteen wordt gezet.
Wanneer een geprivilegieerde bezoeker (bijvoorbeeld een advocaat) een spreekkamer zonder opnameapparatuur wenst, wordt altijd geprobeerd aan dit verzoek tegemoet te komen.
Het bericht dat de Palestijnse Autoriteit veroordeelde Hamas terroristen heeft betaald |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Documents reveal Palestinian Authority paying convicted Hamas terrorists?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Palestijnse Autoriteit veroordeelde Hamas-terroristen financieel steunt met aanzienlijke bedragen? Klopt het dat onder meer Ibrahim Hamad en Abdullah Barghouti allebei respectievelijk $ 53,000 en $ 66,000 dollar hebben ontvangen, terwijl zij onder meer veroordeeld zijn voor de aanslag op een restaurant in 2001 waarbij ook vijf Nederlandse onderdanen zijn omgekomen? Kunt u aangeven wat het totaalbedrag is dat de Palestijnse Autoriteit tot nu toe heeft overgemaakt aan terroristen? Wat is hier uw reactie op?
Het bericht betreft betalingen in de periode voor 2014. Voor de hoogte van de uitgaven door de Palestijnse Autoriteit (PA) en een toelichting op de betalingen zoals door de PA uitgevoerd, verwijs ik u graag naar de beantwoording van de feitelijke vragen d.d. 13 juni 2014, (Kamerstuk 23 432, nr. 374)
Nadien is de verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van Palestijnen in Israëlische detentie en hun familieleden overgegaan naar de PLO. De regelgeving zoals gehanteerd door de PA maakte geen onderscheid voor gevangenen op basis van politieke affiliatie (zie ook de beantwoording op de vragen van 28 oktober 2014, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 385).
Het kabinet kan de in het nieuwsbericht genoemde bedragen niet bevestigen.
Herinnert u zich de motie waarin de regering wordt verzocht zich ook in EU-verband ervoor in te spannen dat dit beleid wordt ingetrokken? Wat hebben deze inspanningen tot nu toe opgeleverd?2
De focus van de meeste EU lidstaten is het voorkomen dat donorgelden naar betalingen van Palestijnse gevangenen gaan. Net als Nederland wordt binnen de EU gehecht aan goede waarborgen op de betalingen aan de Palestijnse Autoriteit uit bilaterale programma’s en van programma’s van de EU, zoals de strenge en onafhankelijke controles op Pegase.
Aan Pegase ligt een financieringsovereenkomst ten grondslag waarin bepalingen zijn opgenomen over het doel van de steun en de verificatiemechanismes die gelden bij de uitbetaling ervan. De Europese Rekenkamer oordeelde dat deze mechanismes «robuust» zijn en dat deze goed zijn toegepast. Pegase is een specifiek fonds dat salarissen en uitkeringen betaalt aan Palestijnse ambtenaren. Pegase draagt niet bij aan de financiële ondersteuning van Palestijnse (ex) gevangenen of hun familieleden. De Nederlandse bijdrage aan Pegase vormt de enige vorm van directe financiering van Nederland aan de PA.
De zorg dat het Palestijnse systeem van betalingen aan gevangenen een incentive zou kunnen zijn voor geweld, wordt slechts door een enkele EU-lidstaat gedeeld. Binnen de EU wordt er op gewezen dat de steun onder de Palestijnse bevolking voor het systeem heel groot is en bestaat er nauwelijks steun voor het opvoeren van de druk op de PLO om het systeem aan te passen.
Nederland blijft het beleid van de PLO, conform verzoek van de Tweede Kamer, aankaarten in bilaterale gesprekken met de PA en de PLO, zoals onlangs en marge van het Nederlands-Palestijns bilateraal forum. In deze gesprekken benadrukt de PLO de betalingen als sociaal vangnet te beschouwen.
Ziet u naar aanleiding van deze laatste berichten aanleiding om hiertoe extra inspanningen op te leveren? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De voortgang van de actieve openbaarmaking van onderzoeksrapporten |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven waar de reeds openbaar gemaakte onderzoeksrapporten, waar u aan refereert in uw brief van 24 juni 2015, te vinden zijn op www.rijksoverheid.nl?1
Alle openbaar gemaakte rapporten zijn op meerdere manieren op www.rijksoverheid.nl vindbaar. Bijvoorbeeld onder «Documenten»: daar kan met een of meer metadata gezocht worden naar rapporten onder de categorie «Rapporten». Of, als het onderwerp van het rapport bekend is, onder «Onderwerpen». Of, als het ministerie bekend is, onder «Ministeries».
Kunt u aangeven hoeveel onderzoeken in het jaar 2014 in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zijn geïnitieerd en/of opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel onderzoeken zijn binnen een periode van 28 dagen openbaar gemaakt?
Hoeveel onderzoeken zijn binnen een periode van 90 dagen alsnog openbaar gemaakt? Wat was de reden dat deze onderzoeken niet binnen 28 dagen openbaar gemaakt konden worden?
Hoeveel onderzoeken zijn nog niet openbaar gemaakt en wat zijn bij deze onderzoeken de belangrijkste overwegingen om deze onderzoeken niet openbaar te maken? Wat is overwegend de aard van deze onderzoeken?
Is het mogelijk om bij elk openbaar gemaakt onderzoek aan te geven wie de uitvoerders van het onderzoek waren en hoeveel kosten met het onderzoek gemoeid zijn? Zo nee, waarom niet?
Voor zover de uitvoerder van een onderzoek daar geen bezwaar tegen heeft is het gebruikelijk dat de uitvoerder met naam en toenaam wordt genoemd. Dit staat bijvoorbeeld op het titelblad en/of in de colofon.
De kosten voor onderzoeken vallen onder inkoopinformatie. Deze informatie zal november aanstaande gepubliceerd worden als open data. De inkoopgegevens worden gestaffeld gepubliceerd vanwege de bedrijfsgevoeligheid. Bovendien zal geen informatie worden verstrekt over leveranciers die om moverende redenen niet genoemd mogen worden, bijvoorbeeld bij het Ministerie van Defensie of de AIVD.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Open Data voorzien op 15 oktober aanstaande?
Het Algemeen Overleg is verschoven naar 8 december 2015. De beantwoording bied ik u nu binnen de gebruikelijke termijn aan.
Aanwezigheid van de minister president in het buitenland terwijl in Nederland grote onrust heerst |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
In hoeverre begrijpt u dat het van weinig betrokkenheid en sturing getuigt dat u aan de andere kant van de wereld zit terwijl zich in Nederland een compleet asieldrama voltrekt?
Samen met mijn Vlaamse collega Bourgeois heb ik van 5 t/m 7 oktober 2015 deelgenomen aan een gemeenschappelijke economische missie naar Atlanta. Een missie in het belang van Nederland. Voor de resultaten van deze missie verwijs ik u naar de Kamerbrief van 21 maart 2016 (Kamerstuk 34 300 XVII, nr. 61).
Uiteraard heb ik tijdens deze missie voortdurend contact onderhouden met mijn collega’s in Nederland en in dit specifieke geval met name met de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de asielinstroom. Moderne communicatie stelt ons in staat permanent met elkaar in contact te staan, waardoor terugkeer naar Nederland niet noodzakelijk was.
Kunt u zo spoedig mogelijk uw reis afbreken, terugkeren naar Nederland en afzien van verdere buitenlandse tripjes zolang Nederland geconfronteerd wordt met groeiende sociale onrust als gevolg van het huidige asielbeleid?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u inmiddels bereid een maximum aantal asielzoekers te noemen dat Nederland volgens u aan kan? Zo nee, waarom nog steeds niet?
Ik verwijs u naar de brief van 8 september 2015 (Kamerstuk 19 637, nr. 2030) waarin het kabinet de uitgangspunten van het asielbeleid schetst, het antwoord dat ik u op deze vraag gaf tijdens het debat voorafgaand aan de Europese Raad van 15 en 16 oktober (Handelingen 2015–2016, nr. 14, items 2, 5 en 7) en naar de besluitvorming tijdens de Europese Raad van 18 maart 2016.
Ziet u in dat enkel opvang in de regio het enige structurele antwoord is op het asielvraagstuk?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht politie nam in 2,5 jaar 24.000 vuurwapens in beslag |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Politie nam in 2,5 jaar 24.000 vuurwapens in beslag»?1
Deze cijfers waren mij bekend. Ik ervaar het als positief nieuws dat zoveel (vuur)wapens in beslag worden genomen.
Klopt het dat het hier niet gaat om 24.000 vuurwapens, maar om 11.516 vuurwapens (7264 pistolen, 3706 geweren, 546 pistoolmitrailleurs) aangezien imitatiewapens, onderdelen en gas-alarmpistolen niet vallen onder de categorie vuurwapens?
Ja, dat klopt.
Kunt u uiteenzetten hoeveel wapens (vuurwapens, imitatie vuurwapens en gas alarmpistolen) er naar categorie de afgelopen jaren in beslag zijn genomen?
Op basis van het systeem Basis Voorziening Handhaving (BVH) van de politie zijn de volgende cijfers te geven over het aantal geregistreerde vuurwapens dat in beslag is genomen.
Categorie
2013
2014
2015 (t/m 31/8)
Totaal
Geweer/pistool/revolver
4.529
3.942
2.499
10.970
Imitatie
1.923
1.543
878
4.344
Alarm/gas
1.746
1.563
1.007
4.316
Onderdelen
884
702
288
1.874
Onbekend
637
640
398
1.675
Geweermitrailleur/pistoolmitrailleur
169
206
171
546
Luchtdruk
1
0
0
1
Kunt u aangeven wat er in het NOS-bericht bedoeld wordt onder het kopje overig?
Het kopje «overig» in het NOS-bericht is een optelsom van de kopjes «onbekend» en «luchtdruk» in bovenstaande tabel. Het kopje «onbekend» bestaat uit twee categorieën, namelijk vuurwapens die het uiterlijk hebben van een ander voorwerp dan een wapen (74 in bovengenoemde periode) en wapens die als vuurwapen zijn ingevoerd maar door de verbalisant niet in één van de andere categorieën konden worden ondergebracht (1.601 in bovengenoemde periode).
Kunt u aangeven hoeveel vuurwapens er in Europa (per land) de afgelopen jaren in beslag zijn genomen?
Ik beschik niet over deze cijfers.
Bent u het eens met de analyse in het artikel dat het echt aanpakken van illegale vuurwapenhandel niet volstaat zonder het aanpakken van de netwerken achter de illegale vuurwapenhandel? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u het eens met de analyse die in het artikel wordt gemaakt dat er te weinig capaciteit is bij de politie om de netwerken achter de illegale vuurwapenhandel aan te pakken? Zo ja, wat gaat u voor stappen ondernemen om dit probleem aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Nee, die analyse deel ik niet. De aanpak van illegale wapens heeft recent juist meer aandacht gekregen, waardoor er intensiever wordt gerechercheerd op illegaal wapenbezit om te achterhalen waar het wapen vandaan komt en hoe iemand er aan is gekomen.
Wat gaat u ondernemen om de toename van illegale wapenhandel tegen te gaan, gezien het feit dat de drempel om ze te gebruiken steeds lager wordt en het land steeds weer opgeschrikt wordt door liquidaties?
De gegevens die mij bekend zijn, leiden niet tot de conclusie dat de illegale wapenhandel toeneemt. Er lijkt echter wel sprake te zijn van een toenemend gebruik van zware automatische wapens binnen het criminele circuit.
De bestrijding van de illegale wapenhandel wordt door alle betrokken diensten uiterst serieus genomen. Zoals ik bij het antwoord op vraag 7 heb aangegeven, krijgt de aanpak van illegale wapens meer aandacht. Deze aanpak wordt vanuit verschillende invalshoeken vormgegeven, hetgeen ik ook in mijn brief van februari 2015 aan uw Kamer heb gemeld2. De strafmaat voor illegaal wapenbezit is in maart 2012 verhoogd en het Openbaar Ministerie (OM) geeft extra aandacht aan illegaal wapenbezit. Intensivering van informatiedeling, opsporing en inlichtingenverwerving inzake het verkrijgen van (illegale) vuurwapens geeft de politie meer zicht op criminele netwerken. Daarnaast vindt verbetering van de expertise en automatisering bij de forensische opsporing plaats en heeft het tegengaan van illegale handel in vuurwapens op internet bijzondere aandacht.
Om slagvaardiger de verspreiding en het gebruik van illegale wapens tegen te gaan, is een netwerk tussen de operationele diensten van de politie, Koninklijke Marechaussee, douane en OM opgericht. Ook het Ministerie van Veiligheid en Justitie is hierbij aangesloten. Dit netwerk versterkt de operationele samenwerking tussen de verschillende betrokken diensten en werkt aan het verder versterken van de internationale samenwerking bij de bestrijding van illegale wapenhandel.
Welke zaken hebben bij de politie prioriteit en topprioriteit? Zijn deze prioriteiten de afgelopen jaren toe- of afgenomen? Waar had dat mee te maken?
Op lokaal niveau worden de (strafrechtelijke) prioriteiten van de politie bepaald door de gemeenteraad (lokaal veiligheidsplan) en het Openbaar Ministerie. Daarnaast zijn er de landelijke prioriteiten die door mij worden vastgesteld, gehoord de regioburgemeesters en het College van procureurs-generaal. Deze vormen beide de input voor het regionaal beleidsplan. Hierin wordt de politiecapaciteit verdeeld over de onderdelen van de eenheid.
De huidige landelijke prioriteiten zijn vastgelegd in de Veiligheidsagenda 2015–2018. Deze kent zes prioritaire thema’s: ondermijning, cybercrime, horizontale fraude, kinderporno, high impact crimes en afpakken. Voor elk thema is een specifieke meetbare landelijke beleidsdoelstelling bepaald. Er is niet landelijk bepaald hoeveel politiecapaciteit moet worden ingezet om deze beleidsdoelstellingen te halen.
Wat is de capaciteit die de politie heeft per prioriteit en topprioriteit? Is deze capaciteit de afgelopen jaren toe- of afgenomen? Waar had dat mee te maken?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg over de politie voorzien op 14 oktober 2015?
Dat is helaas niet gelukt.
Het opleggen van anti-dumpingheffing aan ZEP BV Urk |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
In verband met een vereiste minimale afname van 500.000 stuks bij Europese leveranciers en de lagere behoefte van een afname van 20.000 stuks per jaar, is het bedrijf ZEP BV genoodzaakt haar product bij Chinese producenten te bestellen; hoe beoordeelt u dat ZEP BV hierdoor wordt beboet met een anti-dumpingheffing, die oploopt tot 64% van het product?1
Sinds december 2013 loopt er een anti-dumpingmaatregel tegen zonnecellen en zonnepanelen uit China (ref. 1238/2013/EU). Parallel loopt er een anti-subsidie maatregel op dezelfde producten uit China (ref. 1239/2013/EU). Nederland heeft indertijd gepleit voor het uitsluiten van dakpannen met geïntegreerde zonnecellen van de maatregelen, maar stond daarin alleen. Daarom geldt nu ook voor deze dakpannen, bij herkomst China, een anti-dumping recht en compenserend (anti-subsidie) recht, dat opgeteld kan variëren tussen de 33,7% en 64,9%, afhankelijk van het producerende Chinese bedrijf.
Op aandringen van de lidstaten heeft de Europese Commissie echter, parallel aan de maatregelen, prijsverbintenissen afgesloten met meer dan 120 Chinese producenten van zonnecellen en panelen (ref. 2103/707/EU). Op importen van zonnepanelen en cellen van deze bedrijven worden geen anti-dumping en compenserende rechten geheven, op voorwaarde dat de bedrijven zich houden aan een minimum import prijs.
Voor het Nederlandse bedrijf ZEP BV uit Urk is dan ook van belang van welke Chinese producent ze hun product betrekken. Indien er een prijsverbintenis is afgesloten tussen de Europese Commissie en dit bedrijf, kan ZEP BV hiervan gebruik maken en hoeven er geen antidumping en compenserende rechten betaald te worden. Indien die verbintenis er niet is, kan ZEP BV aan de leverancier suggereren om een dergelijke verbintenis aan te gaan met de Europese Commissie.
Onder de verbintenis geldt er een minimum import prijs die is gebaseerd op «gewone» cellen en panelen. Aangezien dakpannen met geïntegreerde cellen naar wij aannemen een hogere waarde hebben dan de «gewone» producten, zou de hoogte van de minimum import prijs geen problemen moeten opleveren voor ZEP BV.
Bent u van mening dat het midden- en kleinbedrijf (zoals b.v. ZEP BV) in de bedrijfsuitoefening niet beperkt zou moeten worden door een anti-dumpingheffing? Bent u tevens van oordeel dat een anti-dumpingheffing alleen moet worden opgelegd als er sprake zou kunnen zijn van de verstoring van concurrentieverhoudingen binnen de Europese Unie?
Bij het opleggen van antidumping en compenserende rechten wordt geen onderscheid gemaakt tussen kleine en grote importeurs. Dat zou volgens de regels van de Wereldhandelsorganisatie ook niet mogen.
Antidumping maatregelen en compenserende maatregelen zijn bedoeld voor het herstellen van het gelijke speelveld tussen de EU en derde landen. De maatregelen zijn niet bedoeld voor het herstellen van een verstoring van concurrentieverhoudingen binnen de Europese Unie. Dat zou ook niet kunnen, omdat er sprake is van 1 interne markt voor goederen en EU lidstaten elkaar geen antidumping of compenseerde rechten op kunnen leggen.
Bent u het er mee eens dat de zonnepan een groen, duurzaam en innovatief initiatief is dat zou moeten worden gestimuleerd? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen, zodat dit groene initiatief kan worden gestimuleerd?
De zonnepan is te vergelijken met zonnepanelen, en wordt op dezelfde manier gestimuleerd. Zowel door middel van de salderingsregeling bij de productie van duurzame energie, als door middel van de stimulering van innovaties in het kader van de topsector energie.
Het onderzoek van RTV-Noord dat Groningers uit een bepaald gebied geen rechtsbijstandverzekering kunnen afsluiten |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek dat RTV-Noord heeft uitgevoerd onder de meest bekende rechtsbijstandsverzekeraars zoals ARAG, DAS en Unive?1
Ja.
Was u reeds op de hoogte van het feit dat bewoners uit het Groningse aardbevingsgebied geen rechtsbijstandsverzekering kunnen afsluiten? Zo ja, wat heeft u met die informatie gedaan? Zo nee, wat is uw eerste reactie als u leest dat sommige Nederlanders geen rechtsbijstandsverzekering kunnen afsluiten?
Het Verbond van Verzekeraars heeft mij desgevraagd laten weten dat de stelling dat bewoners uit het Groningse aardbevingsgebied geen rechtsbijstandsverzekering kunnen afsluiten, niet accuraat is. Daarbij wijst het Verbond er op dat rechtshulp voor geschillen die voorzienbaar zijn omdat reeds sprake is van schade op het moment dat de rechtsbijstandsverzekering wordt gesloten, in beginsel niet onder de dekking van de polis valt. Dit volgt uit het gegeven dat een rechtsbijstandsverzekering – zoals alle verzekeringen – een overeenkomst is tussen verzekeraar en verzekerde om de gevolgen van een onzeker voorval af te dekken.
Navraag bij diverse rechtsbijstandverzekeraars heeft uitgewezen dat sommigen van hen geen nieuwe verzekerden uit het aardbevingsgebied aannemen voor rechtsbijstandsverlening inzake aardbevingsschade door gaswinning en sommigen dat wel doen. Het is dus mogelijk om ook voor eventuele nu nog onbekende toekomstige behoefte aan rechtshulp bij geschillen over schade als gevolg van de aardgaswinning een rechtsbijstandsverzekering te sluiten. Wanneer een klant geen dekking wordt geboden voor geschillen over schade als gevolg van de aardgaswinning betekent dit niet dat de klant uitgesloten is van de gehele rechtsbijstandsverzekering. De verzekeraar kan kiezen om de klant voor andere onderdelen wel een verzekering aan te bieden. Het al dan niet kunnen afsluiten van een rechtsbijstandsverzekering, dan wel deelmodules daarvan, is afhankelijk van het individuele acceptatiebeleid van de verzekeraar.
Gedupeerden met een geschil die niet over een rechtsbijstandsverzekering beschikken en deze ook niet kunnen sluiten, en die zich er door de kosten van laten weerhouden zelf rechtskundige bijstand in te schakelen, zouden kunnen overwegen hun belangen door een claimstichting te laten behartigen. Indien zij minder draagkrachtig zijn en aan de overige voorwaarden voldoen komen zij in aanmerking voor gesubsidieerde rechtsbijstand.
De Minister van Economische Zaken heeft daarnaast de NCG gevraagd om nader onderzoek te doen naar de voorwaarden die verzekeraars stellen om een rechtsbijstandsverzekering af te sluiten binnen het aardbevingsgebied. Indien de voorwaarden buitenproportioneel zijn, zal de NCG in overleg met alle betrokken partijen bekijken of en op welke wijze voorzien dient te worden in adequate bijstand ter aanvulling op de bestaande mogelijkheden en de reeds ontwikkelde protocollen bij schade en preventie.
Deelt u de mening dat groepen Nederlanders (of bewoners uit een bepaald gebied) niet uitgesloten mogen worden van goede en betaalbare rechtsbijstand en dat iedereen de mogelijkheid moet hebben een rechtsbijstandsverzekering af te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een verzekeraar een klant een alternatief moet bieden voor die onderdelen van de rechtsbijstandsverzekering die niets te maken hebben met de problemen in het risicogebied, zoals schade in het verkeer, arbeidsconflicten en medische conflicten? Zo nee, waarom vindt u dat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw mening over het feit dat de meeste verzekeringsconcerns hun klanten niet actief op de hoogte hebben gesteld van de deal die verzekeraars met de Stichting Waardevermindering door Aardbevingen Groningen (WAG) hebben afgesloten, namelijk dat de verzekeraars per klant in het aardbevingsgebied met een rechtsbijstandverzekering op voorhand tweeduizend euro betalen aan de Stichting WAG om te voorkomen dat hun eigen klanten individueel gaan procederen, en dat in ruil daarvoor deze klanten geen succesfee aan de Stichting WAG hoeven te betalen als de zaak ook in hoger beroep wordt gewonnen?
Het Verbond van Verzekeraars heeft op mijn verzoek navraag gedaan bij de desbetreffende rechtsbijstandverzekeraars over de wijze waarop zij hun klanten hebben ingelicht over de overeenkomst met de Stichting WAG. Daaruit is gebleken dat rechtsbijstandverzekeraars de keuze hebben gemaakt hun verzekerden over de overeenkomst voor te lichten op het moment dat zij hun rechtsbijstandsverzekering inroepen. Het is aan de verzekeraar om te bepalen hoe deze voorlichting wordt vormgeven.
Indien het antwoord op vraag 3 en 4 bevestigend is, bent u dan bereid om met de Bond van Verzekeraars te overleggen om te komen tot een oplossing zodat ook de bewoners uit het Groningse risicogebied toegang krijgen tot betaalbare rechtsbijstand? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Noorse investeerders die oprukken in de Nederlandse kinderopvang |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Acht u het wenselijk dat er een Noorse organisatie investeert in de Nederlandse kinderopvang en over de rug van Nederlandse peuters forse winst probeert te maken?1
Ik vind het wenselijk dat er geïnvesteerd wordt in de Nederlandse kinderopvang, ook als een Noorse organisatie dat doet. Meer investeringen vergroten de keuzemogelijkheden voor ouders. Een organisatie die goede kwaliteit kan leveren en Nederlandse ouders goed kan bedienen, is welkom op de kinderopvangmarkt. Private investeerders hebben in de afgelopen jaren een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de kinderopvangsector. Het aantal vestigingen is mede door hun bijdrage bijvoorbeeld stevig uitgebreid. Dit heeft ervoor gezorgd dat de positie van ouders versterkt is. Ouders hebben meer mogelijkheden om hun kinderen toe te vertrouwen aan de kinderopvangorganisatie die zij voor ogen hebben. Veel private organisaties laten zien dat ook zij goede kwaliteit kinderopvang kunnen bieden en dat zij turbulente tijden kunnen en willen doorstaan.
Ik zet in op kinderopvang die voldoet aan de eisen die in wet- en regelgeving gesteld zijn. Voorwaarde daarbij is dat toezicht en handhaving in orde is en dat ouders goed geïnformeerd worden over de geboden kwaliteit. Hoe deze organisaties dan precies gefinancierd zijn, vind ik daarbij niet relevant.
Acht u het wenselijk dat – in het licht van de affaire rondom Estro – een groot, internationaal concern met meerdere bedrijfstakken de Nederlandse kinderopvangmarkt betreedt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is het in uw ogen wenselijk dat een private organisatie in de kinderopvang een jaaromzet draait van 9,5 miljoen euro? Kunt u toelichten hoeveel kinderopvangtoeslag van Nederlandse ouders onderdeel is van deze 9,5 miljoen? Zo nee, bent u bereid om dit te onderzoeken?
Zoals ik in mijn vorige antwoord heb aangegeven vind ik het van belang dat wordt geïnvesteerd in de kinderopvang. Dit kan ook via private organisaties, groot en klein. Ik heb geen inzicht in de bedrijfsvoering van private ondernemingen. Nederlandse ouders ontvingen gemiddeld een toeslagpercentage van ongeveer 62 procent in 2015.
Acht u het wenselijk dat winsten die de Nederlandse tak van Norlandia Care Group behaalt in een deels overheidsgefinancierde markt naar het buitenland sluist? Zo nee, bent u bereid om hier maatregelen tegen te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen inzicht in de bedrijfsvoering van private ondernemingen. Ik vind het belangrijk dat kinderopvangorganisaties voldoen aan de eisen in wet- en regelgeving en dat ouders goed bediend worden en kunnen beschikken over kinderopvang die aan hun wensen voldoet. Goede dienstverlening en voldoen aan de wettelijke eisen is voor mij van primair belang.
Hoeveel van de jaaromzet van Norlandia Care Group in 2014 is ingezet voor kwaliteitsverbetering, prijsverlaging of betere dienstverlening aan ouders en kinderen?2
Zie antwoord vraag 4.
Acht u het wenselijk dat er in de kinderopvang grootschalige (buitenlandse) overnames plaatsvinden, waarbij kinderopvanginstellingen binnen een jaar tijd 300 medewerkers in dienst hebben en het einde van de overnames nog niet in zicht is?
De afgelopen jaren was er een krimp te zien in de kinderopvangsector. Als er nu berichten zijn dat er organisaties zijn die investeren in de kinderopvang, zie ik dat als goed nieuws, ook als dit buitenlandse organisaties zijn, en zeker als dit leidt tot meer werkgelegenheid in deze sector.
In hoeverre blijven de arbeidsvoorwaarden van de medewerkers bij de Stichting Kinderdagverblijven Wassenaar gelijk na de overname door de Norlandia Care Group? Kunt u dit toelichten?
De arbeidsvoorwaarden die ondernemers met hun werknemers overeenkomen vallen niet onder de directe verantwoordelijkheid van de rijksoverheid. Ik heb dan ook geen beeld van de arbeidsvoorwaarden bij de Stichting Kinderdagverblijven Wassenaar en ga er vanuit dat hierbij voldaan wordt aan de wettelijke vereisten. Evenals de andere voorwaarden waar een overname aan moet voldoen, inclusief de rol van de medezeggenschap.
Over het algemeen is het beeld dat we de crisis langzaam achter ons laten en de vraag naar kinderopvang, en daarmee het reilen en zeilen van de sector kinderopvang aantrekt. Dat is goed voor werknemers. Daarbij investeert het kabinet 290 miljoen extra in de kinderopvangtoeslag in 2016. Dat zal de vraag naar kinderopvang, en daarmee de werkgelegenheid in de sector, verder bevorderen.
Kunt u de Kamer de huidige verdeling van het marktaandeel van kleine en grote ondernemers/aanbieders in de kinderopvang doen toekomen in aantallen en percentages? Kunt u de ontwikkelingen in het marktaandeel van alle tussenliggende jaren sinds 2010 in een tabel aan de Kamer doen toekomen?3
Dat kan ik niet. Er zijn data over het gebruik op locatieniveau, maar niet op concernniveau. Wel zien we dat de kinderopvangsector behoorlijk versnipperd is ten opzichte van veel andere sectoren: ook de grootste concerns hebben een marktaandeel van ten hoogste enkele procenten. Ouders hebben dus ruime keuze uit een diversiteit aan aanbieders van kinderopvang.
Acht u de schaalvergroting in de kinderopvang in zijn algemeenheid wenselijk? Kunt u dit toelichten?
Ik vind het belangrijk dat kinderopvangorganisaties voldoen aan de eisen in wet- en regelgeving en dat ouders goed bediend worden en kunnen beschikken over kinderopvang die aan hun wensen voldoet. De schaalgrootte van kinderopvangorganisaties vind ik daarbij niet relevant. Goede dienstverlening en voldoen aan de wettelijke eisen zijn voor mij van primair belang.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat juist de buurtfunctie van peuterspeelzalen en kinderopvanginstellingen weer in ere hersteld wordt in plaats van de huidige ontwikkeling waarbij allerlei internationale concerns zich invechten in de kinderopvangsector? Welke maatregelen gaat u nemen om juist deze buurtfunctie aan te moedigen en te stimuleren? Kunt u dit toelichten?4
Kinderopvang wordt verzorgd door zowel organisaties met als zonder winstoogmerk. Beide typen organisaties leveren over het algemeen goede kwaliteit. Ik zie nu geen reden om ten aanzien van deze sector principiële veranderingen door te voeren en deze sector publiek te maken. Ik vind het belangrijk dat kinderopvang kwalitatief goed is en aan de wensen van ouders tegemoet komt. Mijn beeld is dat ouders over het algemeen tevreden zijn over hun opvang en dat de keuzemogelijkheden op buurtniveau voldoende zijn.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat de kinderopvang weer een publieke voorziening wordt?
Zie antwoord vraag 10.
De aanstelling van de heer Van Ojik als migratiegezant |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bram van Ojik krijgt nieuwe post van migratiegezant»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de heer Van Ojik speciaal gezant wordt bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Zo ja, hoe is dit onzalige besluit tot stand gekomen? Graag een gedetailleerd feitenrelaas.
Ja. Ik heb besloten de heer Van Ojik aan te stellen als Speciaal Gezant Migratie (SGM) per 23 september 2015. De Speciaal Gezant Migratie (SGM) wordt door mij ingezet voor contacten met landen in Afrika en het Midden-Oosten, internationale organisaties en EU-lidstaten ten aanzien van de externe dimensie van de migratieproblematiek (met name de buitenlandpolitieke dimensie). De Speciaal Gezant geeft hiermee uitvoering aan het kabinetsbeleid.
Deelt u de mening dat de keuze voor de heer Van Ojik op zijn minst opmerkelijk genoemd kan worden gezien zijn achtergrond bij Novib en GroenLinks, niet bepaald organisaties die de grote toestroom van asielzoekers willen indammen? Zo neen, kunt u uw keuze toelichten?
De heer van Ojik is in dienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en draagt in zijn functie het kabinetsbeleid terzake uit. Het arbeidsverleden van de heer van Ojik acht ik hierbij niet relevant. De heer Van Ojik was vóór zijn Kamerlidmaatschap reeds werkzaam bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken en heeft gebruik gemaakt van de reguliere terugkeerregeling die geldt voor Rijksambtenaren na afloop van hun Kamerlidmaatschap. Van deze regeling is de afgelopen jaren vaker gebruik gemaakt.
Deelt u de grote zorgen van inmiddels een meerderheid van de Nederlandse bevolking over de massale komst van asielzoekers naar ons land en deelt u de mening dat een speciaal gezant die zich met de asielcrisis bezig zal gaan houden beter een neutralere achtergrond kan hebben dan een voormalig GroenLinks-fractievoorzitter?
Voor het kabinet heeft de huidige migratieproblematiek de hoogste prioriteit. Voor het tweede deel van uw vraag verwijs ik naar bovenstaand antwoord.
Bent u bereid om de aanstelling van de heer Van Ojik per direct ongedaan te maken en iemand aan te stellen die over meer realiteitszin beschikt en de belangen van Nederland zal behartigen?
Ik heb het volste vertrouwen in het functioneren van de heer van Ojik en de wijze waarop hij in zijn contacten met internationale organisaties, EU-lidstaten en derde landen de standpunten van de Nederlandse regering zal uitdragen.
Kunt u een volledig en uitgebreid overzicht geven van het aantal speciaal gezanten in Nederlandse dienst, de beleidsterreinen waar zij zich mee bezig houden, de locatie waar zij gestationeerd zijn en hun politieke achtergrond?
Onderstaand treft u een overzicht van de speciaal gezanten/vertegenwoordigers die werkzaam zijn voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Zij hebben in principe standplaats Den Haag, met uitzondering van de Speciaal Vertegenwoordiger voor Syrië, die standplaats Istanbul heeft. De eventuele politieke achtergronden van deze BZ-medewerkers acht ik niet relevant.
De speciaal gezanten/vertegenwoordigers, die dit werk veelal naast hun reguliere takenpakket doen, zijn momenteel:
Bent u bereid deze vragen ieder afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat een rechtsbijstandsverzekering voor Groningers in het aardbevingsgebied taboe is |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Rechtsbijstandverzekering is taboe voor Groningers in aardbevingsgebied»?1
Het Verbond van Verzekeraars heeft mij desgevraagd laten weten dat de stelling dat bewoners uit het Groningse aardbevingsgebied geen rechtsbijstandsverzekering kunnen afsluiten, niet accuraat is. Daarbij wijst het Verbond er op dat rechtshulp voor geschillen die voorzienbaar zijn omdat reeds sprake is van schade op het moment dat de rechtsbijstandsverzekering wordt gesloten, in beginsel niet onder de dekking van de polis valt. Dit volgt uit het gegeven dat een rechtsbijstandsverzekering – zoals alle verzekeringen – een overeenkomst is tussen verzekeraar en verzekerde om de gevolgen van een onzeker voorval af te dekken.
Navraag bij diverse rechtsbijstandverzekeraars heeft uitgewezen dat sommigen van hen geen nieuwe verzekerden uit het aardbevingsgebied aannemen voor rechtsbijstandsverlening inzake aardbevingsschade door gaswinning en sommigen dat wel doen. Het is dus niet onmogelijk om ook voor eventuele nu nog onbekende toekomstige behoefte aan rechtshulp bij geschillen over schade als gevolg van de aardgaswinning een rechtsbijstandsverzekering te sluiten. Wanneer een klant geen dekking wordt geboden voor geschillen over schade als gevolg van de aardgaswinning betekent dit niet dat de klant uitgesloten is van de gehele rechtsbijstandsverzekering. De verzekeraar kan kiezen om de klant voor andere onderdelen wel een verzekering aan te bieden. Het al dan niet kunnen afsluiten van een rechtsbijstandsverzekering, dan wel deelmodules daarvan, is afhankelijk van het individuele acceptatiebeleid van de verzekeraar.
Gedupeerden met een geschil die niet over een rechtsbijstandsverzekering beschikken en deze ook niet kunnen sluiten, en die zich er door de kosten van laten weerhouden zelf rechtskundige bijstand in te schakelen, zouden kunnen overwegen hun belangen door een claimstichting te laten behartigen. Indien zij minder draagkrachtig zijn en aan de overige voorwaarden voldoen komen zij in aanmerking voor gesubsidieerde rechtsbijstand.
Hoe beoordeelt u de kwalificatie van verzekeraars dat Groningers in een brandend huis wonen en daarom niet verzekerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat, als Groningers volgens de verzekeraars in een brandend huis wonen, de overheid als eindverantwoordelijke voor de gaswinning een pyromaan is? Zo nee, waarom niet?
Nee. De vergelijking die door verzekeraars wordt gemaakt ziet erop dat in die situatie niet langer sprake is van een onzeker voorval, waarvoor een verzekering kan worden afgesloten.
Deelt u de mening dat Groningers, net als alle andere Nederlanders, een rechtsbijstandsverzekering moeten kunnen afsluiten, en niet geweigerd moeten worden om het enkele feit dat zij in een aardbevingsgebied wonen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer en hoe gaat u een einde maken aan deze rechtsongelijkheid en ervoor zorgen dat alle Groningers een fatsoenlijke rechtsbijstandsverzekering kunnen afsluiten?
Zoals ik al aangaf in mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 4 is volgens het Verbond van Verzekeraars het niet onmogelijk om ook voor eventuele nu nog onbekende toekomstige behoefte aan rechtshulp bij geschillen over schade als gevolg van de aardgaswinning een rechtsbijstandsverzekering te sluiten. Dit houdt echter geen garantie in dat elke burger door een rechtsbijstandverzekeraar als verzekerde zal worden geaccepteerd of dat elk beroep op een reeds gesloten rechtsbijstandsverzekering onder de dekking van de polis valt. De Minister van Economische Zaken heeft daarom de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) gevraagd om nader onderzoek te doen naar de voorwaarden die verzekeraars stellen om een rechtsbijstandsverzekering af te sluiten binnen het aardbevingsgebied. Indien voorwaarden buitenproportioneel zijn, zal NCG in overleg met betrokken partijen bekijken op welke wijze voorzien kan worden in adequate bijstand ter aanvulling op de bestaande mogelijkheden en de reeds ontwikkelde protocollen bij schade en preventie.
Ontvoering van kinderen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kidnap door ouder: lege stoel in de klas»?1
Ja.
Klopt het dat de afgelopen zomervakantie 25 Nederlandse kinderen naar het buitenland zijn ontvoerd? Zo ja, op welke manier gaat u ervoor zorgen dat deze kinderen zo spoedig mogelijk weer terugkeren naar Nederland?
Het bericht betreft een persbericht van het Centrum Internationale Kinderontvoeringen (CIKO) en is niet van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Het aantal dat in het bericht wordt genoemd betreft uitgaande zaken2 die bij het CIKO zijn gemeld nadat de ontvoeringen in de zomer hadden plaatsgevonden.
Indien een kind vanuit Nederland ongeoorloofd naar het buitenland is overgebracht of daar wordt achtergehouden, kan de achtergebleven ouder een verzoek richten tot de Nederlandse Centrale autoriteit internationale kinderaangelegenheden om de Centrale autoriteit van het land waar het kind thans verblijft op de hoogte te stellen van de ongeoorloofde overbrenging of achterhouding en de terugkeer van het kind te bewerkstelligen. De Nederlandse Centrale autoriteit zal op basis van het aanvraagformulier beoordelen of sprake is van kinderontvoering volgens het Haags Kinderontvoeringsverdrag. Indien daarvan sprake is, zal de Nederlandse Centrale autoriteit bij de Centrale autoriteit van het land waar het kind verblijft, een verzoek indienen tot teruggeleiding van het kind. In geval het kind is overgebracht naar een staat die geen partij is bij het Haags Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering, dan wel het Europees Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en het herstel daarvan, is er in het buitenland geen Centrale autoriteit. Het verzoek wordt dan langs diplomatieke weg gericht tot de aangezochte staat door tussenkomst van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Heeft u kennisgenomen van de zaak van Amber en Yasmine Keur die al sinds 2003 in Egypte worden gehouden?2
Ik ben bekend met deze zaak.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om Amber en Yasmine zo snel mogelijk terug te halen naar Nederland?
In algemene zin kan ik u berichten dat Egypte niet is aangesloten bij het HKOV. Wanneer een kind ongeoorloofd wordt meegenomen naar of wordt achtergehouden in een land dat niet is aangesloten bij het HKOV wordt het verzoek om teruggeleiding van de achtergebleven ouder door de Ca IKA doorgeleid naar het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken stelt zich op haar beurt via de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in het desbetreffende land in verbinding met de bevoegde autoriteit(en) aldaar, met als doel de zaak onder de aandacht te brengen van die autoriteit(en) en om die autoriteit(en) ertoe te bewegen het kind terug te geleiden naar Nederland binnen de kaders van de lokale wet- en regelgeving. De Nederlandse autoriteiten zijn afhankelijk van de medewerking van de autoriteiten van het land waar het kind zich bevindt om de teruggeleiding daadwerkelijk te realiseren.
U vraagt mij welke maatregelen ik voornemens ben te treffen om Amber en Yasmine zo snel mogelijk terug te halen naar Nederland, daarnaast verzoekt u mij om antwoord te geven of de vader staat gesignaleerd en zo ja, of hij bij aankomst in Nederland kan worden aangehouden.
Op de inhoud van lopende individuele zaken kan ik in het belang van deze zaken en in het kader van de Wet Bescherming Persoonsgegevens niet ingaan. Om deze reden onthoud ik mij van verdere beantwoording over de inhoudelijke aspecten van deze zaak.
Klopt het dat de ontvoerder gesignaleerd staat maar desondanks regelmatig van Egypte naar Nederland reist? Zo ja, waarom wordt hij bij aankomst in Nederland niet aangehouden?
Zie antwoord vraag 4.
Welke inspanningen hebben de Nederlandse ambassadeur in Cairo – en overige Nederlandse autoriteiten – tot dusver geleverd om Amber en Yasmine weer terug te halen naar Nederland? Kunt u dit in de vorm van een feitenrelaas aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Kraamafdeling Vlietland moet open blijven’ |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het ziekenhuisbestuur van het Vlietland Ziekenhuis het voornemen heeft de kraamafdeling te sluiten?1
Ik heb begrepen dat het ziekenhuis voornemens is acute verloskunde te concentreren op één locatie om zo de hoogste kwaliteit van zorg rondom bevallingen te bieden. Deze locatie beschikt, zo meldde het ziekenhuis, over optimale faciliteiten, bijvoorbeeld voor de opvang van erg zieke baby’s. Het ziekenhuis is van mening dat concentratie van specialistische kennis en ervaring leidt tot verhoging van de kwaliteit en capaciteit. De ambulante zorg (poliklinieken) blijft op alle vijf locaties met een breed aanbod beschikbaar.
Heeft u deze verontrustende signalen ook ontvangen? Zo ja, wat heeft u met deze signalen gedaan? Kunt u aangeven wat de redenen zijn die het Vlietland Ziekenhuis aangeeft voor het willen sluiten van de kraamafdeling?
Ik heb de berichten in de media gelezen over het voornemen tot concentratie van zorg van het Franciscus Gasthuis & Vlietland. Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat zij na hun bestuurlijke fusie aan het kijken zijn hoe zij de zorg zo goed mogelijk verder kunnen inrichten als één ziekenhuis met vijf locaties.
Deelt u de mening dat de kraamafdeling van het Vlietland Ziekenhuis open moet blijven? Zo nee, waarom bent u deze mening niet toegedaan?
Het is niet aan mij om te bepalen of een afdeling in een ziekenhuis open moet blijven. Zolang wordt voldaan aan de normen van kwaliteit en bereikbaarheid zie ik geen reden om mij hiermee te bemoeien.
Is het correct dat het voornemen om de kraamafdeling van het Vlietland Ziekenhuis te sluiten een direct gevolg is van de fusie tussen het Vlietland Ziekenhuis en het Sint Franciscus Gasthuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Na de fusie is één ziekenhuis met vijf locaties ontstaan. Het ligt voor de hand dat het bestuur van het ziekenhuis vervolgens gaat kijken op welke locatie welke zorg het beste kan worden geboden. De motivatie om te fuseren hing samen met de ambitie van de ziekenhuizen om te voldoen aan alle ontwikkelingen in de ziekenhuiszorg. Ten tijde van de bestuurlijke fusie is er volgens het ziekenhuis gecommuniceerd dat behandelingen in de loop der tijd zouden kunnen worden geconcentreerd.
Wat weegt in het voornemen om de kraamafdeling Vlietland te sluiten zwaarder: schaalgrootte en efficiëntie, of de belangen van de inwoners en de volksgezondheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte heeft in december 2009 een advies uitgebracht om de geboortezorg in Nederland te verbeteren. De kwaliteit van zorg staat centraal, waarbij een goede bezetting 24/7 van groot belang is, evenals de aanwezige faciliteiten. Ik ga er dan ook vanuit dat er constructief wordt overlegd tussen het ziekenhuis en andere partijen en dat zij alle relevante factoren in beschouwing nemen om te komen tot zo gezond en veilig mogelijke zorg voor moeder en kind.
Zou u het verantwoord vinden als zowel Vlaardingen als Schiedam, samen goed voor ruim 145.000 inwoners, niet meer over een kraamafdeling beschikken, en zwangere vrouwen naar het Sint Franciscus in Rotterdam moeten reizen? Blijft veilig bevallen voor alle vrouwen in deze twee gemeenten bij eventuele sluiting van de kraamafdeling nog bereikbaar en gegarandeerd? Is dit niet strijdig met de uitgangspunten verwoord in «Een goed begin», waarin onder andere gepleit wordt voor klinische bevallingsmogelijkheden in elke regio?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik hecht veel waarde aan de bereikbaarheid van acute verloskundige zorg. Zowel het Sint Franciscus Gasthuis als het Vlietland Ziekenhuis zijn geen gevoelige ziekenhuizen volgens de analyse gevoelige ziekenhuizen van het RIVM. Het is de verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur van het Franciscus Gasthuis en Vlietland ziekenhuis om, in overleg met betrokken partijen, te zorgen voor een adequate infrastructuur die voldoet aan de relevante richtlijnen en regelgeving.
Is dit wat u verstaat onder «Dichtbij betere Zorg», waarin u ooit een lans brak voor het streekziekenhuis?3 Kunt dit toelichten?
Ik vind streekziekenhuizen van groot en vaak onderschat belang als onderdeel van de medisch specialistische zorg. Ook een klein streekziekenhuis moet kwaliteit leveren. Daarbij hoort de vraag «wat kun je zelf en wat niet?». Complexe ingrepen waarvan je er maar weinig doet, horen elders thuis, voor- en nazorg in het regioziekenhuis. De bezetting die soms 24/7 nodig is, bijvoorbeeld voor verloskunde, moet kunnen worden gerealiseerd. Verschillende teams op steenworp afstand die beide 24/7 paraat zijn maar feitelijk weinig te doen hebben is ook niet erg verstandig en duurzaam. Daarom is maatwerk nodig en zijn beslissingen verschillend in verschillende situaties.
Klopt het dat er geen wetenschappelijk onderzoek is dat aantoont dat schaalvergroting niet tot problemen of minder sterfte leidt, of juist tot betere zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is mij geen wetenschappelijk onderzoek bekend dat in den brede aantoont dat schaalvergroting leidt tot minder sterfte of minder problemen. Het beleid is ook niet gericht op schaalgrootte, maar juist genuanceerd: complexe zorg concentreren en niet complexe zorg deconcentreren. Voor de concentratie van ziekenhuiszorg is op dit moment één wettelijke ondergrens van belang, te weten de 45 minutennorm voor acute zorg. Deze norm kent inmiddels geen medische onderbouwing meer, maar is voor mij erg belangrijk als het gaat om het behoud van een goede spreiding en infrastructuur van ziekenhuiszorg in Nederland. Daarnaast is de zorgplicht van de zorgverzekeraar van belang voor de spreiding van de medisch specialistische zorg in Nederland. Het is de verantwoordelijkheid van verzekeraars om voldoende zorg in te kopen om jegens hun verzekerden aan de zorgplicht te kunnen voldoen. Via de zorginkoop kunnen verzekeraars sturen op de spreiding van zorgvoorzieningen en kunnen zij partijen vragen om tot inhoudelijke afstemming te komen. Ook kan de zorgverzekeraar innovatieve oplossingen stimuleren en financieren. Door zijn inkooprol heeft de zorgverzekeraar dus zowel de positie als de mogelijkheid om concentratie, spreiding, kwaliteit en bereikbaarheid in de regio te realiseren.
Is het niet beter plannen op het terrein van de kraamzorg en plannen over het eventueel sluiten van kraamzorgafdelingen mee te nemen in een landelijke planning die wordt gemaakt in het kader van een nationaal netwerk ziekenhuizenplan? Zo ja, welke acties gaat u daartoe inzetten? Zo nee, waarom bent u hiertoe niet bereid?
Ik ben niet bekend met een landelijke planning in het kader van een nationaal netwerk ziekenhuizenplan. Naar mijn idee is het van belang om goed te kijken naar de lokale en regionale context als het gaat om spreiding en/of concentratie van zorgvoorzieningen en daarover tijdig en constructief in overleg te gaan met betrokken partijen.
De financieringsproblemen bij specialistische psychische hulp voor mensen met kanker |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u de reeds gestelde vragen 1 en 2 nogmaals beantwoorden, en ditmaal wel in ogenschouw nemende dat deze betrekking hebben op psycho-oncologische centra, zoals het Helen Dowling Instituut (professionele GGZ-instelling), dus niet op inloophuizen (vrijwilligersorganisatie)?1
In mijn eerdere antwoord heb ik u geïnformeerd over mijn voornemen om met partijen een overleg te organiseren over de psychosociale zorg bij somatische aandoeningen. Dat overleg heeft inmiddels geresulteerd in het rapport «Psychosociale zorg bij ingrijpende somatische aandoeningen», dat ik u 27 oktober jl. heb toegezonden2. Dit rapport toont dat er brede overeenstemming is over hoe de psychosociale zorg er in het huidige zorgstelsel en binnen de huidige wettelijke kaders en bekostigingssystemen uit dient te zien. Psychosociale zorg is een onlosmakelijk onderdeel van de behandeling van een ernstige somatische aandoening, ook wat betreft financiering.
Tegelijkertijd blijkt uit het rapport dat het in de praktijk niet werkt zoals we zouden willen. De door de werkgroep geformuleerde bevindingen en daaruit voortkomende acties bieden een aanzet om er voor te zorgen dat de theorie ook goede praktijk wordt. Binnenkort overleg ik met betrokken partijen wie welke actie gaat oppakken en wanneer dat gereed moet komen. Ik heb goede hoop dat ook psycho-oncologische centra, zoals het Helen Downing Instituut, baat zullen hebben bij de acties die door partijen in dat kader ontplooid zullen worden. Daarbij is het natuurlijk ook aan zorgaanbieders en professionals zelf om de handschoen op te pakken, bijvoorbeeld op het gebied van uniformiteit in de psychosociale zorg, en op het gebied samenwerking tussen de verschillende spelers in de keten, zoals de huisarts, het ziekenhuis, de psycho-oncologische centra en over de plaats die het verdient in de richtlijnen.
Zoals ik al eerder aangaf ga ik als Minister niet over de bedrijfsvoering van individuele zorgaanbieders. Dat geldt ook voor de bedrijfsvoering van psycho-oncologische centra. Ik ben er ten principale niet op tegen dat een zorginstelling deels private financiering inzet, bijvoorbeeld op basis van giften en «fundraisings». Over hoe groot dat deel moet of kan zijn of wat wenselijk is, heb ik geen oordeel.
Indien de psycho-oncologische zorg onderdeel uit maakt van de DOT/somatische DBC (DBC: DiagnoseBehandelCombinatie)(DOT: DBC's op weg naar transparantie), zoals u voorstelt, wat gebeurt er dan wanneer er zich psychische problemen voordoen nadat die is gesloten?
Een van de bevindingen van het rapport is dat er sprake is van medisch specialistische zorg zolang het somatische zorgtraject doorloopt. Wanneer het somatische zorgtraject is beëindigd ligt de primaire verantwoordelijkheid bij de huisarts, die zo nodig kan verwijzen naar de geneeskundige ggz. In het rapport wordt benadrukt dat nader uitgewerkt moet worden hoe lang psychosociale (na)zorg onderdeel van het somatisch traject blijft. Ook dit actiepunt wordt meegenomen in het vervolgtraject. Daarbij is wat mij betreft van belang dat, voor zover dat nu nog niet het geval is, de zorg bekostigd kan worden binnen de DOT-systematiek zolang het onderdeel is van de medisch specialistische zorg.
Indien de psycho-oncologische zorg onderdeel uit maakt van de DOT/somatische DBC, zoals u voorstelt, kunnen dan ook partner en/of kinderen van de patiënt aanspraak maken op die hulp? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor zover de ondersteuning van partner en kinderen noodzakelijk onderdeel is van de psychosociale zorg die de patiënt als onderdeel van het somatische zorgtraject ontvangt, valt dit onder de verzekerde aanspraak voor medisch specialistische zorg.
Erkent u dat de psycho-oncologie een vak apart is – een specialisme binnen de GGZ – en dat desbetreffende centra dusdanige gespecialiseerde professionele zorg leveren die niet geleverd kan worden door huisartsen, medisch specialisten, maatschappelijk werk, inloophuizen en reguliere GGZ-instellingen?
Ik erken dat psychosociale zorg bij ingrijpende somatische aandoeningen, zoals kanker, specifieke expertise kan vereisen. Ik ben het niet met u eens dat alleen psycho-oncologische centra deze expertise in huis (kunnen) hebben. Ook andere zorgaanbieders kunnen deze expertise in huis hebben, of ervoor zorgen dat ze expertise in huis halen. Dat is in de praktijk ook het geval. Het is daarom van belang dat voor iedereen inzichtelijk is waar deze expertise beschikbaar is. Minstens zo belangrijk is het dat er goede integrale richtlijnen komen, waarin alle aspecten van deze zorg worden geborgd. In de aanbiedingsbrief bij eerder genoemd rapport heb ik de beroepsgroepen opgeroepen om zich hier samen met patiënten en verzekeraars mee aan de slag te gaan. Ik verwacht dat tijdens het komende overleg duidelijk wordt welke partijen de handschoen zullen oppakken.
Bent u vanuit uw rol als systeemverantwoordelijke van mening dat het voortbestaan van psycho-oncologische centra en de zorg die zij leveren, van belang is en onderdeel uitmaakt van de zorgplicht van zorgverzekeraars? Garandeert u dat er voldoende budget is om deze zorg te kunnen blijven bieden?
De zorgplicht van zorgverzekeraars geldt ook voor de psychosociale zorg bij ingrijpende somatische aandoeningen. Zorgverzekeraars dienen ervoor te zorgen dat patiënten de zorg kunnen krijgen waar zij recht op hebben. Zoals ik al aangaf kan psychosociale zorg bij ingrijpende somatische aandoeningen behalve door psycho-oncologische centra ook door andere aanbieders worden aangeboden. Zorgverzekeraars moeten voldoende zorg inkopen om aan de zorgplicht te kunnen voldoen, maar het is aan hen om te bepalen bij welke aanbieders zij deze zorg inkopen.
Wijkagenten die bezoeken brengen aan leden en sympathisanten van de protestgroep AZC-alert |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Huisbezoek van wijkagenten valt niet goed bij leden AZC-alert in Enschede»?1
Ja.
Klopt het dat de politie een huisbezoek heeft gebracht aan mensen waarvan bekend is dat ze hebben geageerd tegen de komst van een AZC in Esmarkerveld?
Het actief contact opnemen met partijen waarvan bekend is of vermoed wordt dat zij een manifestatie willen organiseren maakt deel uit van het dagelijkse werk van de politie. Dit gebeurt onder verantwoordelijkheid van het lokale gezag.
Dergelijk contact kan onder meer plaatsvinden in de vorm van een huisbezoek. Door in gesprek te gaan kan spanning worden verminderd en kunnen eventuele openbare-ordeverstoringen of uitingen die de grenzen van het strafrechtelijk toelaatbare overschrijden mogelijkerwijs worden voorkomen. De politie past deze werkwijze toe ongeacht de achtergrond of doelstelling van de betreffende partijen. Ik deel de mening dan ook niet dat deze werkwijze onacceptabel is.
Zo ja, vinden deze huisbezoeken ook elders in het land plaats?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de politie in uniform en met politieauto bij iemand langs gaat, alsof diegene crimineel is, terwijl diegene gewoon op democratische wijze uiting geeft aan zijn mening of gevoel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Als dit intimiderende huisbezoek bedoeld was als bewuste preventieve actie, wordt die dan ook afgelegd bij bijvoorbeeld leden van linkse protestclubs? Zo nee, waarom niet?
Wanneer de politie kennis neemt van voorgenomen manifestaties, al dan niet door aanmelding hiervan bij de gemeente, zal de politie contact zoeken met de organisatie. Dit contact heeft tot doel een indruk te krijgen van de wijze en omvang van manifesteren. Vast onderdeel van deze gesprekken zijn de voorschriften en beperkingen die de burgemeester als lokaal gezag bevoegd is te treffen, conform de Wet Openbare Manifestatie, om de betoging ordelijk en vreedzaam te laten verlopen. Verder worden afspraken gemaakt over de veiligheidsmaatregelen door de organisatie zelf. Met het oog op een ordelijk en vreedzaam verloop kan de politie uit preventief oogpunt tevens aangeven dat wanneer grenzen worden overschreden, er sprake kan zijn van strafbare feiten. Deze actie is in lijn met de reguliere werkwijze van de politie, ongeacht de achtergrond of doelstelling van de betreffende personen. Noch de vrijheid van meningsuiting, noch de daaronder vallende vrijheid om te demonstreren, is hierdoor in het geding.
Probeert u met een bewust preventieve actie te bereiken dat protesten niet plaats zullen vinden of dat mensen die het niet eens zijn met uw beleid de mond gesnoerd wordt?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de politie beter kan worden ingezet voor het opsporen van echte criminelen, bijvoorbeeld gelukszoekers die meisjes aanranden of volksstammen die elkaar te lijf gaan in AZC’s op te pakken en per direct uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
De politie heeft onder andere als taak om de openbare orde te handhaven en daar past deze werkwijze binnen. De politie verricht haar taken in ondergeschiktheid aan het lokale gezag en het is aan het gezag om te prioriteren in het totale takenpakket van de politie.
Gaat u deze intimiderende bezoeken van de politie per direct stoppen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op mijn antwoorden op bovenstaande vragen, is er geen reden om de werkwijze van de politie op dit punt te veranderen. Voorts vinden dergelijke bezoeken zoals gezegd plaats onder verantwoordelijkheid van het lokale gezag.
Het bericht dat personeel monddood wordt gemaakt in de vrouwenopvang |
|
Nine Kooiman , Marith Volp (PvdA), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat «medewerkers in de vrouwenopvang Heemskerk monddood worden gemaakt»? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Voor de beantwoording van deze vragen heb ik informatie ingewonnen bij de gemeente Haarlem en de BlijfGroep. De situatie die in het Noord-Hollands Dagblad van 3 oktober jongstleden wordt beschreven gaat over de periode 2012/2013.
Uit navraag blijkt dat deze instelling HBO-geschoolde maatschappelijk werkers in dienst heeft ten behoeve van de hulpverlening. Dit beleid is niet gewijzigd de afgelopen jaren. Voor de locatie Heemskerk is niet bezuinigd op de formatie.
De centrumgemeenten vrouwenopvang dragen verantwoordelijkheid voor de kwaliteit (inclusief veiligheid) van de voorzieningen en het toezicht daarop. De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) bevat een basisnorm voor kwaliteit die zowel gemeenten als instellingen bindt. Het is aan de gemeenteraad om deze nader te concretiseren in aan de voorzieningen te stellen eisen. Het personeelsbeleid van de vrouwenopvang Heemskerk is primair een zaak van de werkgever en de gemeente Haarlem. Het is niet aan mij om daar op dit moment een oordeel over te hebben. Op grond van de brief van de Inspecteur van de Arbeidsinspectie uit 2014 (zie onder 5) heb ik geen aanleiding om te veronderstellen dat de locatie onveilig is voor het personeel. Voor wat betreft de veiligheid van cliënten loopt een onafhankelijk onderzoek waarover ik u eerder uitgebreid bericht heb. Het is dan ook nog te vroeg om daarover conclusies te kunnen trekken.
Hoe oordeelt u over de signalen dat deze opvang niet alleen onveilig is voor vrouwen, maar zeker ook voor personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u deze signalen in het licht van eerdere signalen die de vrouwen hebben afgegeven? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat, sinds medewerkers ontslagen zijn, er minder en lager geschoold personeel werkzaam is in Heemskerk? Vindt u dit wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Inspectie SZW onderzoek te laten doen naar de arbeidsomstandigheden in Heemskerk? Zo nee, waarom niet?3
Ik zie hiertoe thans geen aanleiding, omdat dit al is gebeurd. In 2011 en 2014 heeft de Arbeidsinspectie een bezoek gebracht aan diverse locaties van de BlijfGroep, waaronder de locatie in Heemskerk. De Inspecteur geeft in haar brief van 10 juli 2014 aan dat ze een positieve indruk heeft van de zorg die besteed wordt aan de arbeidsomstandigheden en dat ze geen overtredingen heeft kunnen constateren.
Wat is de stand van zaken in Heemskerk? Zijn de misstanden inmiddels opgelost? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik uw Kamer heb geantwoord (Kamerstukken II, 2015/2016, Aanhangsel 104) naar aanleiding van Kamervragen van de leden Kooiman en Karabulut (beiden SP) heeft de gemeente Haarlem naar aanleiding van de berichten onmiddellijk een spoedinspectie laten uitvoeren door de GGD Kennemerland. De hoofdconclusie van deze inspectie was, dat de schoonmaak op de locatie ontoereikend en onder de norm was. Deze conclusie was echter niet redengevend om de betreffende locatie ongeschikt te verklaren voor de opvang. Met GGD, Blijf Groep en ambtenaren van de gemeente Haarlem zijn afspraken gemaakt over een verbeterplan. Met Blijf Groep zijn concrete afspraken gemaakt om de hygiëne te verbeteren. Tevens is een tijdspad voor de te realiseren verbeteringen afgesproken. De GGD zal in opdracht van de gemeente een eindinspectie uitvoeren.
Daarnaast is er in opdracht van het bestuur van de gemeente Haarlem een onafhankelijk onderzoek naar de mogelijke misstanden gestart. Dit loopt nog.
Kunt u de uitkomsten van het onafhankelijk onderzoek naar de misstanden in Heemskerk de Kamer doen toekomen, tezamen met een reactie op dit rapport?
Ja, dit heb ik ook toegezegd in het Algemeen Overleg met uw Kamer over geweld in afhankelijkheidsrelaties (GIA)/ kindermishandeling van 24 september jongstleden. Naar verwachting is het onafhankelijke onderzoek in november gereed. De uitkomsten zullen samen met een reactie daarop worden meegezonden met de voortgangsrapportage GIA, die in december van dit jaar naar de Kamer gaat.