Desinformatie |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat complottheorieën gevuld met desinformatie een gevaar vormen voor de democratische rechtsorde in Nederland zoals is gebleken uit het jaarverslag van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)? Kunt u op dit onderdeel uw eigen reflectie geven?1
De ontwikkelingen die de AIVD signaleert, geven inderdaad reden tot zorg. Het kwaadaardig elite-narratief is een directe aanval op mensen die in de politiek, de rechterlijke macht of de pers werken. Het is ondermijnend voor de democratische rechtsorde als mensen systematisch het gezag van deze instituties verwerpen op basis van ernstige verdachtmakingen waar geen feitelijk bewijs voor is. Het belemmert de versterkende werking van deze instituties, nog los van de uitwassen van extreme haat, intimidatie en bedreigingen die mensen in publieke functies over zich heen krijgen. Voor verdere reflectie op dit onderwerp wijs ik u graag op de aanbiedingsbrief bij de recentelijke publicatie «Anti-institutioneel-extremisme in Nederland»2 en de Kamerbrief Rijksbrede strategie effectieve aanpak van desinformatie.3
Hoe worden artikelen 137d, 131 en 132 in het Wetboek van Strafrecht toegepast op het moment dat een persoon desinformatie verspreidt aangezien de definitie van desinformatie zegt dat de verspreider de informatie opzettelijk rondstuurt?
Bij het bepalen of er bij de betreffende desinformatie sprake is van een strafbaar feit als gevolg van overtreding van bijvoorbeeld artikel 131, 132 of 137d van het Wetboek van Strafrecht gaat het om de intentie waarmee de verspreider de informatie opzettelijk heeft verstuurd. Indien de verspreiding van de desinformatie gericht is op opruiing tot strafbare feiten of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag, kan dat leiden tot een vervolging. Hetzelfde geldt voor artikel 137d Sr: als de intentie van de desinformatie gericht is tot het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie, dan kan dat mogelijk leiden tot een vervolging.
Kunt u voorbeelden vanuit de praktijk opnoemen waar deze artikelen werden toegepast?
Het is lastig om specifieke voorbeelden te noemen waar deze artikelen zijn toegepast in relatie tot het verspreiden van desinformatie, omdat deze artikelen op zichzelf staand een strafbaar feit bevatten en desinformatie op zichzelf staand niet. Wel is recentelijk een man veroordeeld voor opruiing (artikel 131 Wetboek van Strafrecht) omdat hij o.a. opriep tot geweld tegen het toenmalige hoofd van het RIVM. De rechtbank concludeerde hier dat de voorwaarden voor artikel 131 Sr bewezen zijn. Daarnaast concludeerde de rechtbank dat de verdachte niet op grond van een accurate feitelijke basis heeft gehandeld en geen betrouwbare en precieze informatie heeft gegeven in overeenstemming met de journalistieke ethiek.4
Wat is uw mening over algoritmes en isolerende echokamers?
Aanbevelingsalgoritmen kunnen ervoor zorgen dat websites en zoekmachines hun resultaten afstemmen op eerder online zoekgedrag. Doordat bijvoorbeeld een tijdlijn, aanbevelingen of zoekresultaten worden gepersonaliseerd, krijgt iemand informatie te zien die beter aansluit bij persoonlijke interesses. Een echokamer verwijst naar het principe dat iemands eigen ideeën bevestigd worden, als die persoon zich enkel omringt door mensen die op dezelfde manier denken. In dit kader gaat het om het verschijnsel waarbij websites en zoekmachines hun resultaten afstemmen op iemands (eerdere) online zoekgedrag en daarna voornamelijk of zelfs enkel gelijksoortige content aanbieden. Het gevaar van zo’n echokamer is dat dergelijke personalisatie ertoe kan leiden dat mensen eenzijdig worden geïnformeerd door de beperkte informatie die binnen een groep gedeeld wordt, en niet door algoritmen ook breed informatie krijgen aangeboden vanuit diverse perspectieven uit andere groepen.
Zo kunnen mensen enkel nog informatie te zien krijgen die dezelfde ideeën bevestigd, waardoor het wereldbeeld kan verengen. Dat is extra risicovol wanneer het om extremistische of emotionele berichten gaat5. Zo kan deze algoritmische sturing ervoor zorgen dat wanneer iemand recent een extremistisch of emotioneel bericht heeft gelezen, of wanneer gebruikers voorafgaand aan het bezoek van een platform veel van deze berichten lezen en delen, iemand dan alleen maar gelijkaardige artikelen te zien krijgt. Dit kan grote persoonlijke of maatschappelijke impact hebben.
Deelt u de mening dat het aanbod op sociale mediaplatforms meer pluriform gemaakt zou moeten worden zodat gebruikers minder snel slachtoffer worden van eenduidige tijdlijnen? Bent u bereid te pleiten voor algoritmevrije tijdlijnen?
Ja die mening deel ik. De Digital Services Act (DSA artikel6 verplicht alle online platformen om gebruikers beter te informeren over de belangrijkste parameters die in hun aanbevelingssystemen worden gebruikt. Tevens dienen zij transparant te zijn over eventuele opties voor afnemers van de dienst om deze parameters te wijzigen of te beïnvloeden. Als gebruikers de mogelijkheid hebben om het aanbevelingssysteem aan te passen, dan moet die functionaliteit makkelijk toegankelijk zijn.
Op grond van artikel 38 DSA moeten zogenaamde zeer grote online platforms en zoekmachines – zoals TikTok, Instagram, YouTube en Google – hun gebruikers verder ten minste één optie aanbieden waarmee ze de dienst kunnen gebruiken zonder dat deze gebruik maakt van profilering voor het doen van aanbevelingen. Gebruikers van deze platformen en zoekmachines krijgen dus de mogelijkheid om dit soort gepersonaliseerde aanbevelingssystemen uit te zetten en in plaats daarvan gebruik te maken van een aanbevelingssysteem dat niet gebaseerd is op profilering. Eind augustus van dit jaar dienen de zeer grote online platformen en zeer grote online zoekmachines al aan deze bepalingen te voldoen. Vanaf dat moment worden eenduidige tijdlijnen dus een stuk beter aangepakt en hebben gebruikers meer keuzevrijheid. Wanneer zeer grote online platformen en zoekmachines niet voldoen aan de verplichtingen uit de DSA, dan kan de Europese Commissie handhaven en onder meer een boete opleggen. De Europese Commissie zal hierop als toezichthouder controleren, maar ook wij zullen scherp monitoren of platformen aan deze verplichtingen voldoen. Bij eventueel geconstateerde gebreken zullen wij bij de aangewezen instanties melding doen.
Bent u zich ervan bewust dat uit onderzoek is gebleken dat sociale mediabedrijven winst maken met hun algoritmes en kunt u hierop reflecteren?2
Ja, hiervan ben ik mijzelf bewust. In de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie benoem ik daarom dat sociale media platformen een verdienmodel hebben gebaseerd op het personaliseren van hun diensten per individu. Dankzij de werking van de onderliggende aanbevelingssystemen wordt desinformatie soms zelfs beloond met een prominente plek op het platform. Daarbij raakt betrouwbare informatievoorziening ondergesneeuwd.8
Doeltreffende regelgeving en handhaving zijn daarom noodzakelijk om de risico’s en de maatschappelijke en economische schade die kunnen ontstaan effectief in kaart te brengen en te beperken. Zoals hierboven toegelicht, bevat de DSA onder meer regels over aanbevelingssystemen. De DSA verplicht aanbieders van zeer grote onlineplatforms en van zeer grote onlinezoekmachines verder om de zogenaamde systeemrisico’s te beoordelen die voortvloeien uit het ontwerp, de werking en het gebruik van hun diensten. De DSA verplicht hen passende maatregelen te nemen om deze risico’s te beperken met inachtneming van de grondrechten. Bij de risicobeoordeling moeten aanbieders rekening houden met de ernst van de potentiële systeemrisco’s en de waarschijnlijkheid daarvan. Daarvoor is bijvoorbeeld relevant of een potentieel risico een groot aantal personen kan betreffen, of dat risico potentieel onomkeerbaar is, en hoe moeilijk het is om het risico, wanneer dit zich verwezenlijkt, te herstellen. Voornoemde zorgplicht maakt dat deze online platformen hun diensten niet enkel meer kunnen vormen om een winstmodel, maar tevens in lijn moeten brengen met maatschappelijke belangen zoals gedefinieerd in de DSA.
In hoeverre vindt u dat sociale mediabedrijven om deze reden minder snel hun verantwoordelijkheid zullen nemen om desinformatie terug te dringen als hierop onvoldoende wordt gecontroleerd?
Zoals hierboven aangegeven zijn algoritmen vaak geoptimaliseerd op een verdienmodel en niet op het bestrijden van desinformatie. Controle en handhaving op bovengenoemde regelgeving uit de DSA is dan ook noodzakelijk. De digitale dienstencoördinator en één of meer andere bevoegde autoriteiten in het land van vestiging en de Europese Commissie zijn de (wettelijk) aangewezen autoriteiten om hierop te controleren. Indien sociale mediabedrijven niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen kan hen een boete worden opgelegd van maximaal 6% van hun wereldwijde jaaromzet.
In hoeverre deelt u de overtuiging dat de toezeggingen in de brief over desinformatie te vrijblijvend zijn gebleken?3
Op dit moment bestaat inderdaad het beeld 10 dat platformen nog ruimte voor verbetering hebben. De platformen voldoen niet aan alle toezeggingen zoals geformuleerd in de Code of Practice on Disinformation en Twitter heeft zich onlangs zelfs teruggetrokken uit deze praktijkcode. Daarom is er de afgelopen jaren in Europees verband ook verplichtende wetgeving gemaakt. De toezeggingen die de online platformen hebben gedaan in de EU Code of Practice on Disinformation zijn allemaal op vrijwillige basis gedaan. Met ingang van 25 augustus 2023 treedt de DSA in werking voor zeer grote online platformen die verplichtingen oplegt. Maar ook vrijwillige toezeggingen zijn niet vrijblijvend en ik ben daarom in gesprek met de verschillende partijen. Het is belangrijk dat grote online platformen hun verplichtingen en toezeggingen nakomen. Op 12 juni 2023 heb ik een ronde tafel georganiseerd waarbij onder andere wordt gesproken over de nakoming van de toezeggingen en de aankomende verplichting onder de DSA rondom datadeling met wetenschappers. Eind 2023 zullen we uw Kamer informeren over de voortgang van de uitvoering van de Rijksbrede strategie.
Kunt u toezeggen dat er door u concrete afspraken worden gemaakt met sociale mediabedrijven om desinformatie en isolerende algoritmes tegen te gaan?
Zoals hierboven uiteengezet is er belangrijke wetgeving tot stand gekomen (de DSA) en zijn er reeds concrete afspraken, namelijk de code of practice, om desinformatie en isolerende algoritmes tegen te gaan. Met ingang van 25 augustus 2023 treden de bepalingen vanuit de DSA ten aanzien van de zeer grote online platforms en zoekmachines in werking en moeten zij gaan voldoen aan deze wettelijke bepalingen. Alle overige tussenhandeldiensten moeten met ingang van februari 2024 aan de DSA voldoen. Wij gaan dat nauwlettend volgen en zorgen ervoor dat wij aan onze kant alles doen om een zo soepel mogelijke implementatie en toezicht te organiseren. Hiertoe heb ik onder andere op 12 juni a.s. aan de ronde tafel met een vertegenwoordiger van de Europese Commissie gesproken.
Welke rol hebben traditionele media in het tegengaan van desinformatie?
Een pluriform aanbod van nieuws en informatie is onmisbaar voor democratisch burgerschap. Voor het vertrouwen van burgers in het nieuws is het noodzakelijk dat het onafhankelijk geproduceerd wordt en dat daarbij deugdelijke journalistieke principes gevolgd worden. Op deze manier dragen traditionele media bij aan het beperken van de voedingsbodem voor de negatieve effecten op de samenleving. Meer concreet kunnen zij bijdragen door het publiceren van fact-checks, het maken van betrouwbare journalistiek of door gedegen onderzoek te doen naar aspecten van desinformatie.11 De staatsecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap investeert in onderzoeksjournalistiek door het bestaande budget voor onderzoeksjournalistiek (à € 4,9 miljoen) te verhogen met een aanvullend budget vanuit het huidige coalitieakkoord. Deze aanvullende middelen bedroegen in 2022 € 2,4 miljoen en in 2023 € 3,7 miljoen. In de Visiebrief lokale omroepen is toegelicht hoe met een structurele investering van € 16 miljoen en een wijziging van het bestel gewerkt wordt aan de versterking van lokale omroepen.
Bent u bekend met het gegeven dat desinformatie gepaard gaat met manipulatie? Kunt u met deze gedachte in het achterhoofd uiteenzetten waarom u ervoor hebt gekozen om veel van de verantwoordelijkheid omtrent het tegengaan van desinformatie bij de burger te leggen?
Daar ben ik zeker mee bekend. De rijksoverheid definieert desinformatie als het doelbewust, veelal heimelijk, verspreiden van misleidende informatie, met het doel schade toe te brengen aan het publieke debat, democratische processen, de open en kenniseconomie of volksgezondheid. Het is een vorm van schadelijk, maar vaak legaal, gedrag. Desinformatie kan een combinatie zijn van feitelijke, onjuiste of deels onjuiste informatie, maar heeft altijd de intentie om te misleiden en te schaden.
De vrijheid van meningsuiting is een kernwaarde van democratie. Daarom blijft het uitgangspunt dat het bestempelen van desinformatie als zodanig en factchecken primair geen taak is van overheden. Een terughoudende opstelling van de overheid is op dit gebied gewenst om voldoende ruimte te laten voor kritiek en het publieke debat. Het adresseren van desinformatie is primair een taak van journalistiek en wetenschap, al dan niet in samenwerking met internetdiensten. De overheid bepaalt niet wat wel of niet betrouwbare informatie is. Daar zijn burgers en onafhankelijke platforms en media in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor. Daarom zet het kabinet in op het versterken van de weerbaarheid van burgers. Daar waar het gaat om het verminderen van de invloed van desinformatie neemt de overheid ook zelf maatregelen, afhankelijk van de inhoud van desinformatie, de producent of verspreider, of de verantwoordelijkheden van traditionele en sociale media. Regulering van online platformen om uitwassen te voorkomen valt hier ook onder. Voor een meer gedetailleerde uitleg van de kabinetsaanpak verwijs ik u naar de Rijksbrede strategie effectieve aanpak van desinformatie12. Tegelijkertijd blijven we de ontwikkelingen op dit gebied volgen zodat we het beleid kunnen aanpassen waar nodig. Eind 2023 zullen we uw Kamer hier over informeren in de voortgangsbrief van de Rijksbrede strategie.
Hoe bent u van plan om burgers – en met name jongeren – mediawijs te maken? Hoe zal dit er in de praktijk uit gaan zien en hoe worden burgers die al in de greep van desinformatieverspreiders worden gehouden bereikt?
Het kabinet hecht groot belang aan mediawijsheid en aan een mediawijze samenleving. Daartoe financiert de overheid het Netwerk Mediawijsheid. Een mediawijze burger kan meer dan alleen knoppen bedienen of internet gebruiken, een mediawijze burger kan passief, actief, interactief en effectief omgaan met media. De uitdagingen op dit thema zijn veelzijdig. Het gaat om grote thema’s die de hele samenleving aangaan. Denk bijvoorbeeld aan cybercrime, gezondheid, online bedreigingen, racisme, inclusie, desinformatie of de impact van sociale media in onze samenleving.
De kracht van het Netwerk, bestaande uit meer dan 1300 netwerkpartners, ligt op kennisdeling en samenwerking. Zo is er een serious game voor de groepen 7 en 8 in het primair onderwijs, waar ongeveer de helft van alle basisschoolleerlingen aan meedoet. Ook zijn er diverse informatieve websites (www.mediawijsheid.nl of www.hoezomediawijs.nl), met jaarlijks zo’n 400.000 bezoeken. Via goed gewaardeerde netwerkevenementen en inhoudelijke congressen worden netwerkpartners aangemoedigd mee te doen met de missie van het netwerk: «Iedereen mediawijs». Kinderen en jongeren zijn van oudsher een belangrijke doelgroep voor het Netwerk. Nu steeds meer scholen in het funderend onderwijs aandacht voor mediawijsheid opnemen in hun lesprogramma’s, heeft het Netwerk de horizon verbreed naar een volwassen doelgroep.
Erkent u dat slachtoffers van desinformatie het vertrouwen in de overheid sneller kwijt zijn en daardoor naar waarschijnlijkheid ook geen vertrouwen zullen hebben in initiatieven als www.crisis.nl of www.isdatechtzo.nl die vanuit de overheid naar hen zijn gericht?
De weerbaarheid van burgers kan versterkt worden door ze mediawijs te maken, zodat ze zelf media beter kunnen beoordelen. Op bijvoorbeeld isdatechtzo.nl en op Crisis.nl kunnen burgers informatie en tips over aspecten van desinformatie vinden. Hiermee dragen deze initiatieven bij aan het verminderen van de voedingsbodem voor desinformatie. Daarnaast heeft de wijze waarop (overheids-)instituties communiceren directe invloed op het toenemen of wegnemen van wantrouwen bij burgers.13 Daarmee kan goede communicatie dus ook bijdragen aan het verminderen van de voedingsbodem voor desinformatie.
Samenwerking met betrokken partners blijft cruciaal, juist omdat deze partners verschillende groepen in de samenleving kunnen bereiken. Ook bibliotheken, musea en andere maatschappelijke organisaties ondernemen daarom activiteiten om mensen bewuster te maken van de werking en het herkennen van desinformatie. Het kabinet verwelkomt zulke maatschappelijke initiatieven van harte. Naast de inzet op bewustwording over online desinformatie, werkt de Staatssecretaris van Cultuur en Media samen met het Netwerk Mediawijsheid aan een bewustwordingstraject om kennis en vaardigheden over de waarde van de journalistiek in de samenleving te vergroten. Het versterken van de weerbaarheid van burgers is niet voorbehouden aan de rijksoverheid. Ook het maatschappelijk middenveld, media en wetenschap dragen hieraan bij.14
Wat vindt u ervan dat Elon Musk een nieuw beleid heeft geïntroduceerd omtrent Twitter Blue waarin hij alleen gebruikers die zijn geabonneerd bij het platform in de «For You» pagina worden weergegeven? In hoeverre is dit volgens u in strijd met de Digital Services Act?4, 5, 6
Hoewel Twitter zich onlangs heeft teruggetrokken uit de Code of Practice on Disinformation, moet Twitter zich met ingang van 25 augustus 2023, net als alle andere VLOPs, wel houden aan de DSA. Twitter is echter een privaat bedrijf en kan in dit kader ook eigen bedrijfsregels en/of algemene voorwaarden vaststellen voor de gebruikers op dit platform. Het enkel laten verschijnen van Tweets in de for you tijdlijn, om zogezegd op deze manier desinformatie door bots tegen te gaan, is niet in strijd met de DSA of een andere wet.
Kunt u toezeggen dat deze vragen voor het commissiedebat Desinformatie en online platformen van de vaste Kamercommissie voor Digitale Zaken op 14 juni 2023 zijn beantwoord?
Ja.
Het bericht ‘Geld in de zorg verdwijnt massaal: Den Haag gaat aan kop’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Geld in de zorg verdwijnt massaal: Den Haag gaat aan kop»?1
Het is absoluut ongewenst dat malafide zorgaanbieders misbruik maken van zorggelden en hierbij gebruik maken van mensen in een kwetsbare positie. Iedereen moet kunnen vertrouwen op goede zorg en het is niet de bedoeling dat er misbruik wordt gemaakt van publiek geld.
In hoeverre is er momenteel voldoende capaciteit bij de toezichthouders op dit soort persoonsgeboden budget (PGB)-bureaus?
Budgethouders bepalen doorgaans zelf wie hun zorg levert, tegen welke kwaliteit en welk tarief. De verstrekker van het pgb-budget (gemeenten, zorgverzekeraars of zorgkantoren) is verantwoordelijk voor het toetsen van de pgb-vaardigheid van de budgethouder. Hiervoor is een pgb-vaardigheidskader ontwikkeld.
In algemene zin houdt de IGJ toezicht op de kwaliteit bij alle zorgaanbieders die op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz) en/of Jeugdwet worden gefinancierd, inclusief pgb-gefinancierde zorgaanbieders en jeugdhulpaanbieders. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft een rol in het toezicht op zorgaanbieders die zorg leveren via een pgb op grond van de Zvw en Wlz. Voorts houden gemeenten toezicht op kwaliteit en rechtmatigheid van zorg die op grond van de Wet maatschappelijke opvang (Wmo 2015) wordt gefinancierd, alsmede toezicht op rechtmatigheid van zorg die op grond van de Jeugdwet wordt gefinancierd. Dit geldt voor zowel pgb-gefinancierde zorg als voor zorg in natura.
Overigens wordt in het artikel gesproken over pgb-zorgbureaus die bemiddelen tussen zorgvragers en zorgverleners. Wanneer een pgb-bureau uitsluitend als taak heeft om de vrager van zorg en de verlener van zorg bij elkaar te brengen en enkel bemiddelt, is dit bureau geen zorgaanbieder. Dergelijke bemiddelingsbureaus vallen niet onder het toezicht van de IGJ en de NZa. Deze bureaus verlenen op dat moment namelijk geen zorg, maar leveren enkel een zorgverlener, waarbij het bureau geen afspraken maakt met die zorgverlener over de inhoud van de te leveren zorg en de wijze waarop die zorg wordt verleend.
Hoe kijkt u aan tegen de grote hoeveelheid inspectie en controle die er nodig is om toe te zien om de rechtmatigheid van PGB-verstrekkingen?
De Sociale Verzekeringsbank, zorgkantoren, gemeenten en zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor het controleren van de rechtmatigheid van betalingen rond PGB verstrekkingen. De afgelopen jaren is steeds ingezet op het verminderen van de administratieve lasten. In 2015 is onder andere het trekkingsrecht ingevoerd. Daarmee is onrechtmatig gebruik van pgb-middelen teruggedrongen en is gelijktijdig de administratieve last bij budgethouders verminderd. Daarnaast is met het nieuwe pgb 2.0 systeem een groot aantal controles geautomatiseerd, waardoor er minder fouten worden gemaakt, er een hogere rechtmatigheid is en snellere betalingen. Voorts werk ik aan meerjarige toekenningen waarmee het aantal onnodige controles wordt verminderd en zorgkantoren de controles op afstand doen, waardoor ook de administratieve lasten afnemen.
Bij deze vraag is het goed om te realiseren dat het pgb in totaal circa 120.000 budgethouders betreft en een nog groter aantal zorgverleners (circa 270.000). Dat betekent dat de beschikbare capaciteit voor toezicht risico-gestuurd moet worden ingezet.
Klopt het dat gemeenten momenteel geen boetes op kunnen leggen aan malafide zorgaanbieders? Zo ja, welke instantie kan dit wel?
Dat klopt. In de Jeugdwet en Wmo 2015 is geen aparte bevoegdheid opgenomen voor het opleggen van een bestuurlijke boete door het college van burgemeester en wethouders. Het college heeft op grond van artikel 2.4.1 lid 1 Wmo 2015 een mogelijkheid de geldwaarde te vorderen van een ten onrechte genoten pgb. Daarnaast heeft het college de mogelijkheid om het contract van een frauderende zorgaanbieder te ontbinden.
Gemeenten kunnen bij signalen en/of vermoedens van fraude door zorgaanbieders aangifte doen. Indien een zorgaanbieder als verdachte is aangemerkt in een strafrechtelijk onderzoek en het OM van oordeel is dat degene een strafbaar feit heeft gepleegd, kan het OM zelfstandig een straf opleggen, te weten een boete of taakstraf. Het OM kan het strafrechtelijk onderzoek ook voorleggen aan de rechter. In dit geval is het aan de rechter om te oordelen of de verdachte schuldig is aan het plegen van strafbare feiten en welke strafoplegging hierop moet volgen (boete, taakstraf en/of gevangenisstraf).
Als bestuursorganen kunnen de NZA en IGJ bestuurlijke boetes opleggen. De IGJ kan bijvoorbeeld boetes opleggen voor titelmisbruik en het niet hebben van een VOG van medewerkers. Indien een overtreding ook als een mogelijk strafbaar feit kan worden aangemerkt, dan zal die overtreding aan het Openbaar Ministerie worden voorgelegd.
Welke stappen gaat u zetten om criminele netwerken die actief zijn in de zorg aan te pakken?
Het opsporen en vervolgen van verdachten, die actief zijn in criminele netwerken, is een taak van de opsporingsdiensten en het Openbaar Ministerie. In deze netwerken kunnen ook niet-integere zorgaanbieders actief zijn. Over de gezamenlijke aanpak van niet-integere zorgaanbieders heb ik u op 29 juni 2022 een brief gestuurd.2 Voor een effectievere aanpak van niet-integere zorgaanbieders heb ik met alle partijen afspraken gemaakt ter verbetering van de gezamenlijke aanpak van zorgfraude. De partijen geven invulling aan deze afspraken. Omdat uw vragen ook over de rol van gemeenten gaan, noem ik hier de middelen die ik beschikbaar heb gesteld voor de proeftuinen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Het doel is om met proeftuinen in de koploper-regio’s Twente en Hart van Brabant tot een beproefde integrale ketenaanpak te komen voor inkoop, account- en contractmanagement, toezicht en handhaving. De VNG neemt hierbij de faciliterende rol op zich om kennisdeling vanuit de proeftuinen te borgen en de nuttige werkwijzen onder alle gemeenten te verspreiden. In het najaar stuur ik uw Kamer een brief met de voortgang van de afspraken over de aanpak van zorgfraude.
Hoe komt het dat het zo makkelijk is voor criminelen om met vervalste diploma’s en VOG’s aan de slag te gaan in de zorg? Wat gaat u doen om dit tegen te gaan?2
Het is essentieel dat zorgaanbieders in hun hoedanigheid als werkgevers diploma’s en VOG’s controleren voordat mensen aan de slag gaan in de zorg. Zorgaanbieders zijn hier verantwoordelijk voor en ook voor het doen van aangifte wanneer er een vermoeden is dat een diploma en/of een VOG is vervalst.
In februari van dit jaar heeft de IGJ een oproep gedaan aan alle organisaties van zorgaanbieders in de zorg en de jeugdhulp om te letten op valse diploma’s en VOG’s. De IGJ geeft op haar website aan hoe diploma’s en VOG’s op echtheid kunnen worden gecontroleerd. Tevens roept de IGJ op om valse papieren via de politie te melden aan het OM en aan de IGJ. Onlangs zijn door de politierechter straffen opgelegd aan een aantal verdachten voor het gebruiken van valse diploma’s en valse VOG’s. Voor een bredere toelichting verwijs ik uw Kamer graag naar de beantwoording van de Kamervragen van Kamerleden Bevers en Van den Hill van de VVD-fractie van 23 februari jl.4
Zou het verbieden van winstuitkeringen in de gehele zorg niet enorm kunnen helpen om dit soort fraude tegen te gaan, aangezien het dan veel lastiger wordt om geld uit de zorg weg te sluizen? Zo ja, bent u bereid om een wetsvoorstel hiervoor te maken?
Nee. Ik ben van mening dat commerciële activiteiten van zorgaanbieders ook positieve effecten kunnen hebben op de zorg, zoals prikkels tot innoveren en efficiëntie of een bijdrage aan de toegankelijkheid van zorg. Daarbij wil ik vooropstellen dat aanbieders die de zorg uitsluitend als verdienmodel zien, wat mij betreft niet in de zorg thuishoren. Ik zie risico’s voor de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg wanneer aan het realiseren van (uitkeerbare) winst een groter belang wordt gehecht dan aan de publieke belangen. Alle aanbieders, ook commerciële, dienen zich daarom te houden aan de geldende regelgeving. Dat vraagt om integere bedrijfsvoering van zorgaanbieders, waarbij zij verantwoord omgaan met keuzes rondom winstuitkering. Op dit moment heb ik het «Wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders» in voorbereiding. Met dit wetsvoorstel wordt ook de mogelijkheid gecreëerd om zo nodig voorwaarden te kunnen stellen aan winstuitkeringen die risico’s vormen voor de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg.
Het gebruik van chemische middelen zoals glyfosaat door ProRail |
|
Lisa van Ginneken (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat het ProRail meer tijd gaat kosten dan gedacht om de overstap te maken naar het gebruik van gifvrije onkruidbestrijding?1
ProRail spant zich in voor een «chemievrij» beheer van spoorbanen (schouwpaden en ballastbedden), zonder het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Voor dat beheer moeten alternatieve beheermethoden worden ontwikkeld en in de praktijk getest. Ik heb er begrip voor als de overstap langer duurt dan vooraf ingeschat, voor zover dat een gevolg is van complexe praktische problemen.
Streven blijft dat de terreinen zo spoedig mogelijk zonder het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen worden beheerd.
In de brief van 25 oktober 2019 heeft uw voorganger toegezegd dat ProRail zich inzet op volledige uitfasering in 2025. Welke stappen zijn tot nu toe gezet om dit doel te bereiken?
ProRail heeft na een literatuuronderzoek naar de toepasbaarheid van de gangbare beheermethoden voor het spoor een «proeftuin» ingericht waarin beheermethoden worden getest. Daarnaast wordt een uitgebreide pilot uitgevoerd, met alternatieve methoden voor beheer van de schouwpaden (resultaten verwacht in 2024).
In nieuwe onderhoudscontracten wordt nadrukkelijk aangegeven in welke gebieden het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in ieder geval niet is toegestaan (zoals waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, afhankelijk van provinciale regelgeving).
In dit verband wijs ik erop dat ProRail op de meeste terreinen geen gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Die middelen mogen, voor zover nodig, alleen worden gebruikt op het ballastbed van het spoor en de inspectie- of schouwpaden gelegen binnen de veiligheidszones.
Kunt u toezeggen dat nog steeds wordt ingezet op de volledige uitfasering van chemische bestrijdingsmiddelen vóór 2025?
Ja.
Zo niet, waarom niet en wanneer verwacht u dan dat ProRail zal stoppen met het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen?
Inzet is beëindiging vóór 2025, maar het exacte moment van beëindiging wordt uiteindelijk bepaald door de vervulling van de randvoorwaarde uit de brief van 25 oktober 2019, dat «bruikbare en haalbare alternatieven» beschikbaar moeten zijn.
Complicatie is namelijk dat niet alle alternatieve onkruidbestrijdingsmethoden toepasbaar zijn nabij of op het spoor. De praktische bruikbaarheid moet onderzocht en getest worden, mede om de veiligheid en beschikbaarheid van de spoorweginfrastructuur te behouden.
Kunt u toezeggen dat concrete afspraken met ProRail zullen worden gemaakt betreffende het stoppen met het chemische bestrijdingsmiddelen? Zo ja, hoe gaat u deze afspraken handhaven?
ProRail is een deskundige organisatie, die zich binnen zijn mogelijkheden inspant om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zo spoedig mogelijk te beëindigen. Het doel is duidelijk, aanvullende afspraken zijn op dit moment niet nodig.
Zijn in de huidige en oude pilots bruikbare en haalbare alternatieven gevonden? Zo ja, welke zijn dit en worden deze al gebruikt in de praktijk?
In het antwoord op vraag 2 is aangegeven dat gewasbeschermingsmiddelen alleen op bepaalde delen van terreinen mogen worden toegepast, voor zover nodig. Alternatieve methoden, zoals hete lucht en borstelen, worden op alle andere terreinen toegepast, zoals in bermen en op verhardingen zoals toegangswegen, calamiteitenwegen, verhardingen rondom relaishuizen, kasten en perrons.
In de eerdergenoemde «proeftuin» worden de volgende niet-chemische alternatieven getest:
In de pilot op het schouwpad worden twee methoden getest:
Hoe gaat u het gebruik van (toekomstige) bruikbare en haalbare alternatieven stimuleren, zodat deze zullen worden gebruikt ter vervanging van chemische bestrijdingsmiddelen?
Uitgangspunt is dat buiten de landbouw het vermijdbaar gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet is toegestaan. Op het moment dat toereikende preventieve en/of niet-chemische maatregelen en methoden beschikbaar komen, is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet meer nodig en niet meer toegestaan. Dat verbod is een voldoende stimulans voor de overstap naar een niet-chemisch beheer.
Kunt u toezeggen dat, als voldoende alternatieven zijn gevonden, u het gebruik van giftige chemische bestrijdingsmiddelen gaat verbieden?
Ja. Een dergelijk verbod past bij de invulling van het begrip «geïntegreerde gewasbescherming», zoals die de afgelopen jaren met uw Kamer is gedeeld.
Wordt al gebruik gemaakt van mogelijke alternatieven in de praktijk? Zo wel, op welke plaatsten?
In het antwoord op vraag 6 is aangegeven dat niet-chemische alternatieven op bijna alle ProRailterreinen worden toegepast, zoals in bermen en op verhardingen zoals toegangswegen, calamiteitenwegen, verhardingen rondom relaishuizen, kasten en perrons. Daarnaast worden alternatieven op bepaalde inspectiepaden getest.
Kunt u aangeven op welke plaatsen ProRail nog gebruik maakt van chemische bestrijdingsmiddelen?
ProRail maakt alleen -voor zover onvermijdelijk- gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op inspectiepaden binnen de veiligheidszone en op het ballastbed.
In de eerdergenoemde brief staat ook dat Rijkswaterstaat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in 2021 geheel zou beëindigen. Kunt u bevestigen dat de Rijkswaterstaat nu nergens meer gebruik maakt van gewasbeschermingsmiddelen?
Ja, Rijkswaterstaat heeft in zijn beheer en onderhoud het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen volledig beëindigd, overeenkomstig de aankondiging in de brief van 18 december 2020 (Kamerstuk 27 858, nr. 527).
Lopende contracten waar gebruik de afgelopen jaren nog was toegelaten, zijn inmiddels uitgediend.
Welke maatregelen en stappen zijn hiertoe gezet?
Rijkswaterstaat heeft voor de uitvoerende aannemers kaders vastgesteld, waaraan het beheer en onderhoud van de openbare ruimte moet voldoen. Sinds 2017 is op grond van die kaders het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet toegestaan. In plaats daarvan moeten aannemers kiezen voor het gebruik van alternatieve maatregelen en methoden.
Kunt u aangeven in hoeverre ProRail bij vernieuwing van infrastructuur inmiddels technologische componenten gebruikt (of dat gaat doen) die wél bestand zijn tegen niet-chemische manieren van gewasbestrijding, zoals hitte?
ProRail test onkruidbestrijdingsmethoden die niet leiden tot schade aan de infrastructuur; de infrastructuur wordt niet op het beheer aangepast. Wel wordt onderzocht of de inspectiepaden van ander materiaal gemaakt kunnen worden, zodat daar onkruidbestrijding minder nodig zal zijn.
Het bericht 'Deepfakes op TikTok maken illegale reclame voor leningen' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Deepfakes op TikTok maken illegale reclame voor leningen» van BNR Nieuwsradio?1
Ja.
Vindt u het met mij eveneens verwerpelijk dat een internationaal reclamenetwerk door middel van deepfakes met name jongeren met valse beloften naar leensites lokt?
Ja, reclame die is gebaseerd op valse beloften is sowieso verwerpelijk. Dat dit nog eens specifiek is gericht op jongeren maakt het nog kwalijker.
Kun u aangeven welke wet- en regelgeving wordt overtreden door deze reclames op TikTok, zoals gesteld in het artikel, wie deze overtredingen begaat en wie verantwoordelijk is voor het naleven en handhaven van de wet- en regelgeving op dit punt?
Het is aan de rechter of toezichthouders om overtredingen vast te stellen, en niet aan het kabinet. Tot nu toe is voor zover bekend nog geen overtreding vastgesteld. Wij hebben evenmin informatie over lopende of nog te starten onderzoeken. Daarover kunnen de toezichthouders, die onafhankelijk zijn, ook geen uitspraken doen. Hieronder geef ik wel een overzicht van de wet- en regelgeving die in dit kader van toepassing is.
Kunt u bevestigen dat ABN AMRO, ING en Pricewise niet betrokken zijn bij deze reclamestrategie en er evenmin van op de hoogte waren?
ABN AMRO, ING en Pricewise laten weten niet van deze advertentiewijze te weten en niet hiermee geassocieerd te willen worden. Zij hebben geprobeerd de reclames zo snel mogelijk uit de lucht te halen via TikTok en Google. TikTok heeft inmiddels aan ABN AMRO aangegeven dat de advertenties over leningen niet in lijn zijn met de richtlijnen voor financiële instanties. Alle advertenties zijn van het platform verwijderd. Ook zijn alle accounts geblokkeerd van waaruit de advertenties geplaatst zijn.
Zo ja, ligt het voor deze bedrijven in de rede een financiële claim in te dienen bij de producent van deze reclames?
ING heeft aangeven om, indien duidelijk is wie er verantwoordelijk is voor het plaatsen van deze advertenties, te bekijken wat juridisch de mogelijkheden zijn en of het nodig is om hier actie op te ondernemen. De andere betrokken bedrijven hebben zich hier niet over uitgelaten. Vooralsnog zijn geen claims ingediend.
Bent u bereid om als aandeelhouder van ABN AMRO aan te dringen op het stopzetten van deze reclames en het indienen van een schadeclaim bij de producent van deze reclames?
NLFI is namens de staat aandeelhouder. Het ministerie staat daarbij op afstand. Dee bank heeft uit zichzelf al de nodige acties ondernomen.
Deelt u de opvatting dat de producent van deze deepfakereclames misbruik maakt van het reclamenetwerk van Google?
Google heeft aangegeven dat deze advertentie niet door Google op TikTok is weergegeven. Als Google advertenties aantreft van gebruikers die de beleidsregels inzake misleiding van gebruikers schenden, kan het account worden beëindigd. Zie daarnaast de beantwoording van vraag 3 voor wat betreft de regels die gelden voor de uploader(s) van de reclamevideo’s. Het is aan de bevoegde autoriteiten om te oordelen of er al dan niet sprake is van misbruik van het reclamenetwerk.
Welke verantwoordelijkheid ligt er in juridisch en moreel opzicht bij zowel Google als TikTok om ervoor te zorgen dat gebruikers hun platform op een veilige manier kunnen gebruiken en oplichting van gebruikers met name jongeren te voorkomen?
Voor de beantwoording van deze vraag over de verantwoordelijkheden in juridisch opzicht verwijs ik naar het antwoord bij vraag 3, waarin de verantwoordelijkheden van Google en TikTok op grond van de DSA worden toegelicht. Naast verplichtingen op grond van de DSA dienen online platforms als Google en TikTok zich ook te houden aan het generieke consumentenrecht. Over welke verantwoordelijkheden en verplichtingen er rusten op online platforms op grond van het consumentenrecht heeft de ACM in 2020 vuistregels gepubliceerd: Vuistregels Online platformen (acm.nl).
Verder is het een taak van platformen zelf om ervoor te zorgen dat de informatie die via hun diensten wordt verspreid zo betrouwbaar mogelijk is, maar ook om ervoor te zorgen dat gebruikers beter in staat zijn om foutieve of misleidende informatie te herkennen en signaleren.
Op welke wijze gaat u gebruikers, met name jongeren, beschermen tegen dergelijke praktijken die desastreuze financiële gevolgen kunnen hebben, met name omdat experts verwachten dat deepfake reclames in de nabije toekomst niet van echt te onderscheiden zijn?
De Nederlandse overheid zet allereerst in op het mediawijs en weerbaar maken van burgers en scholieren. Steeds meer scholen in Nederland besteden binnen de context van digitale geletterdheid en mediawijsheid aandacht aan bijvoorbeeld desinformatie. Voor scholen gebeurt dat onder meer door al bestaand lesmateriaal overzichtelijk te bundelen. Op die manier worden scholen geholpen met het vormgeven van hun lessen over deze onderwerpen. Voor de bredere kabinetsinzet ten aanzien van het versterken van de weerbaarheid van burgers, verwijs ik u naar de Kamerbrief over de Rijksbrede strategie effectieve aanpak van desinformatie2.
De digitale wereld is complex. Er is een substantiële kennisasymmetrie tussen de bedrijven die de digitale wereld maken en de gebruikers daarvan. De precieze werking van dataverzameling, -deling en -gebruik is ingewikkeld, beïnvloedingen zijn subtiel en ongemerkt (denk aan grafische ontwerpen om gebruikers bepaalde keuzes te laten maken), maar ook de werking van apparaten zelf of instellingen zijn voor een gemiddelde gebruiker vaak moeilijk te doorgronden. Hierdoor wordt het voor gebruikers moeilijk om een goede inschatting te maken van de effecten van online activiteiten op eigen welzijn. Zeker als het gaat om kinderen. Naast dat bedrijven verplicht zijn om zo transparant mogelijk te zijn over hoe hun producten werken is goede voorlichting aan kinderen, ouders en verzorgers over kansen en risico´s in de digitale wereld cruciaal. Zoals aangekondigd in de brief van 16 december 2022 wil het kabinet daarom een meerjarige, brede publiekscampagne starten3. Het thema desinformatie zal daar onderdeel van uitmaken.
Op grond van de DSA zijn grote online platforms- en zoekmachines verplicht om jaarlijks de systeemrisico’s die voortvloeien uit de werking of het gebruik van hun diensten in kaart te brengen en deze risico’s zo nodig beperken. Systeemrisico’s zijn bijvoorbeeld de verspreiding van illegale inhoud en/of desinformatie via hun diensten, al dan niet met gebruikmaking van deepfakes. De Europese Commissie zal hier toezicht op houden.
Als het specifiek gaat over reclames voor krediet ziet de AFM toe op de vergunningplicht voor consumptief krediet en de normen die bij het antwoord op vraag 3 worden genoemd. Kredietaanbieders moeten onder meer toetsen of de lening verantwoord kan worden verstrekt en een BKR-toets doen. Er mag bovendien alleen krediet worden verstrekt aan 18+. Een kredietcontract aan minderjarigen is niet rechtsgeldig.
Ten aanzien van gebruik van AI geldt dat er in Brussel onderhandeld wordt over de AI act. Gebruikers van generatieve AI, zoals systemen die videomateriaal genereren of bewerken die aanzienlijk op bestaande personen lijken, worden onder de AI Act verplicht om uiterlijk op het moment van de eerste interactie of blootstelling duidelijk te maken dat sprake is van gegenereerde content. Tot slot kan worden vermeld dat de Europese Commissie wil dat partijen die zich hebben aangesloten bij de Code of Practice on Disinformation, technologie gaan ontwikkelen zodat AI gegenereerde content duidelijk gelabeld wordt, zodat geen twijfel meer kan bestaan of iets echt of een deepfake is. Hierover is de Europese Commissie op dit moment in gesprek met de ondertekenaars van de EU Code of Practice on Disinformation.
Welke mogelijkheden zijn er om dit soort illegale reclames aan te pakken, wanneer het verantwoordelijke bedrijf is geïdentificeerd?
Zie vraag 3. De toepasselijke wet- en regelgeving geven de bevoegde autoriteiten, waaronder de AFM, de ACM of in het geval van de DSA de Europese Commissie, een mandaat te handhaven indien de regels worden overtreden.
De staking bij VDL Nedcar |
|
Lilian Marijnissen , Bart van Kent |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de staking die op dit moment plaatsvindt bij Nedcar?
Onder het personeel groeit de onrust over de toekomst van VDL Nedcar. Ik heb daar alle begrip voor. Ondanks alle inspanningen is het immers nog niet gelukt om een nieuwe klant te vinden die het naderende vertrek van BMW – maart 2024 loopt het contract af – kan compenseren. Ook de beoogde verbreding van activiteiten bij VDL Nedcar (behalve de productie van voertuigen ook duurzame mobiliteitsoplossingen in het «Mobility Innovation Centre» en het faciliteren van de groeistrategie van zusterbedrijven van VDL Groep) zal het gat dat BMW achterlaat niet direct kunnen vullen. Intussen heeft VDL bekend gemaakt dat er per 1 november 1.800 arbeidsplaatsen verdwijnen en dat niet uitgesloten is dat rond 1 maart 2024, als het contract met BMW afloopt, meer banen op het spel staan. Dit bericht zal voor betrokkenen niet geheel onverwacht zijn maar blijft niettemin een hard gelag, in de eerste plaats voor de medewerkers van VDL Nedcar. Er speelt bovendien een conflict tussen de vakbonden en VDL over het huidige sociaal plan. Het vastlopen van onderhandelingen over onder meer een ruimere ontslagvergoeding hebben geleid tot meerdere stakingsdagen. De overheid heeft geen rol in het conflict over het sociaal plan, al hoop ik wel dat het de partijen lukt om tot een akkoord te komen.
Vindt u de dreigende sluiting van VDL Nedcar passen bij de ambitie van het kabinet om een maakindustrie te hebben die vooroploopt?
Van sluiting van VDL Nedcar is geen sprake. De maakindustrie is een belangrijke motor achter de Nederlandse economie en draagt wezenlijk bij aan de bedrijvigheid, werkgelegenheid en brede welvaart in ons land. Binnen die maakindustrie is VDL Nedcar een van onze iconen en het spreekt voor zich dat het kabinet zeer begaan is met de toekomst van de fabriek en haar medewerkers. Achter de schermen zijn we daarom nauw betrokken bij de zoektocht van VDL naar nieuwe opdrachten en bieden we ondersteuning daar waar het kan. Het initiatief ligt bij VDL Nedcar maar waar we een rol kunnen spelen weet het bedrijf ons te vinden en pakken we die rol actief op.
Op welke data hebben er de afgelopen vijf jaar gesprekken of andere vormen van contact plaatsgevonden tussen een Staatssecretaris, Minister of Minister-President en leden van de directie van VDL?
Familiebedrijf VDL Groep en dochterbedrijf VDL Nedcar zijn ondernemingen die het kabinet van grote waarde acht voor Nederland. Net als met andere ondernemingen en brancheverenigingen die in sociaaleconomisch perspectief een belangrijke rol vervullen (denk aan motieven als de positie in een waardeketen, strategische autonomie, werkgelegenheid, maatschappelijke opgaven of economische veiligheid) is er regelmatig contact. Bijvoorbeeld over het Nederlandse vestigingsklimaat, over geopolitieke ontwikkelingen of over bedrijfsspecifieke aangelegenheden.
Veel van deze contacten hebben een vertrouwelijk karakter. Om die reden is het kabinet over het algemeen terughoudend met het geven van specifieke informatie hierover. Dat geldt in het bijzonder voor lopende bedrijfscasussen, zoals de toekomst van de VDL Nedcar fabriek en haar personeel. Openheid over actuele ontwikkelingen en contacten kan zowel de bedrijfsvertrouwelijkheid als het proces schaden. Ook potentiële nieuwe klanten hechten zeer aan vertrouwelijkheid. Wat ik er op dit moment wel over kan zeggen is dat sinds bekend werd dat de productie bij VDL Nedcar voor BMW over enkele jaren beëindigd zou worden het kabinet haar volle medewerking verleent aan de zoektocht van VDL Nedcar naar nieuwe klanten en opdrachten, onder meer via de inzet van de NFIA. Het gezamenlijke doel is om de werkgelegenheid en bedrijvigheid in Born en de regio langjarig zeker te stellen. Het kabinet onderhoudt intensief contact met VDL Nedcar en betrokken andere partijen over de ontwikkelingen en ondersteunt waar mogelijk, in afstemming en samenwerking met de provincie Limburg. Dat contact en ons commitment is nog steeds actueel; de lijnen tussen betrokkenen zijn kort. Vanuit het kabinet is de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) het eerste aanspreekpunt voor VDL Nedcar. Bij mijn bezoek aan de fabriek op 24 april jl. heb ik weer uitvoerig met de bestuursvoorzitter van VDL Groep en de VDL Nedcar directie over de toekomst gesproken. Waar relevant en opportuun zijn ook andere bewindspersonen waaronder de Minister-President bij het proces betrokken geweest, onder meer in contacten met potentiële klanten. Met de ondersteuning van het kabinet wordt ook invulling gegeven aan de motie van het lid Graus c.s. (Kamerstuk 35 570-XIII, nr. 16) over een integraal plan voor de doorontwikkeling van VDL Nedcar, en aan de motie van het lid Amhaouch c.s. (Kamerstuk 35 438, nr. 9) waar het gaat om kansen creëren voor behoud van werkgelegenheid en het stimuleren van regionale investeringen rondom de maakindustrie.
Op welk van deze contactmomenten is toekomst van VDL Nedcar ter sprake gekomen? Wat is er toen besproken? Kunt u de stukken ter voorbereiding van deze gesprekken aan de Kamer sturen?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 is de toekomst van VDL Nedcar veelvuldig aan de orde geweest in contacten met de VDL-directie. Dat zal ook niet veranderen zolang de invulling van de toekomst nog niet is uitgekristalliseerd. De inhoud van die gesprekken zijn bedrijfsvertrouwelijk en kan derhalve niet gedeeld worden.
Bij welke van deze contactmomenten heeft de Staatssecretaris, Minister of Minister-President bij de directie aangedrongen de productie van Nedcar in Born te continueren?
Vanaf het moment dat bekend werd dat BMW zich terug zou trekken als opdrachtgever is de volle inzet van de VDL-directie altijd – en nog steeds – gericht geweest op behoud van de Nedcar fabriek en de werkgelegenheid.
Bij welke van deze contactmomenten hebben de Staatssecretaris, Minister of Minister-President hulp aangeboden om ervoor te zorgen dat de productie in Born gecontinueerd wordt?
Het sterke commitment van het kabinet om de fabriek en haar medewerkers te helpen is bekend bij VDL. Hier is meermaals een beroep op gedaan en in alle gevallen is daar door het kabinet op geacteerd, zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Wat is er door de Staatssecretaris, Minister of Minister-President exact op welk contactmoment aan hulp aangeboden? Kunt u de notulen van deze contactmomenten aan de Kamer sturen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Zijn er contactmomenten die er aan komen om het over de toekomst van VDL Nedcar te hebben? Welke gesprekken zijn dat en tussen wie vinden deze contactmomenten plaats?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat was tijdens bovengenoemde gespreksmomenten de inzet van de directie van VDL Nedcar aangaande de toekomst van de autoproductie in Born?
Bij die gespreksmomenten is de inzet van de VDL Nedcardirectie in alle gevallen gericht geweest op continuïteit van de fabriek en werkgelegenheid.
Op welke data hebben er de afgelopen vijf jaar gesprekken plaatsgevonden tussen ministeries door ambtenaren over de toekomst van VDL Nedcar in Nederland? Wat is er toen besproken?
De afgelopen vijf jaar, met name sinds bekend werd dat BMW zich terug zou trekken uit Born, is en wordt tussen ministeries en ook met de provincie Limburg ambtelijk veelvuldig gesproken over de toekomst van VDL Nedcar. Vanuit het Rijk is het Ministerie van EZK hier primair bij betrokken, maar ook de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Infrastructuur en Waterstaat, Financiën en Algemene Zaken zijn in voorkomende gevallen betrokken. Omdat het een lopend bedrijfsproces betreft, kan ik nu niet in detail antwoorden, maar de besprekingen met andere departementen gingen en gaan over elkaar op de hoogte houden van ontwikkelingen tot aan afstemming van de rol en inzet bij mogelijke scenario’s voor de fabriek. Bijvoorbeeld ten aanzien van werkgelegenheidsaspecten, infrastructuur of vergunningen.
Parallel aan mijn antwoorden op eerdere vragen geldt ook hier dat de toekomst van VDL Nedcar een lopend bedrijfsproces is waarin vertrouwelijkheid een grote rol speelt.
Vindt het kabinet dat VDL Nedcar een belangrijke werkgever is in de regio? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de inspanningen om de werkgelegenheid voor deze regio te behouden?
VDL Nedcar telt momenteel circa 3800 werknemers, waarvan het overgrote deel afkomstig is uit Limburg. Bovendien leidt de aanwezigheid van de fabriek tot een significant aantal (exacte cijfers zijn inherent lastig vast te stellen) indirecte banen in de regio, onder meer bij toeleverende industrie, de diensten- en transportsector en de lokale en regionale detailhandel. VDL Nedcar is daarmee een van de grootste werkgevers in Zuid-Limburg en een belangrijke factor in de Limburgse economie. Het kabinet acht de werkgelegenheid bij VDL Nedcar van groot belang voor de regionale arbeidsmarkt en de leefbaarheid van het gebied en heeft dan ook haar volle medewerking toegezegd om oplossingen te vinden voor het behoud ervan. Zonder nu in detail te kunnen treden is er in voorkomende gevallen sprake van actieve kabinetsinzet, in afstemming met VDL Nedcar en de provincie Limburg.
Vindt u het essentieel voor Nederland om een autoproducent in eigen land te hebben? Zo nee, waarom niet?
Een autoproducent van de omvang en kwaliteit van de VDL Nedcar fabriek acht ik van grote waarde voor de Nederlandse maakindustrie, voor het nationale automotive cluster en voor de (regionale) werkgelegenheid die ermee gemoeid is. Dat is ook de reden waarom het kabinet zeer gecommitteerd is om inspanningen voor het behoud van VDL Nedcar waar mogelijk te ondersteunen. Ook als een kans zich aandient voor grootschalige voertuigproductie elders in Nederland is het kabinet vanzelfsprekend bereid om samen met de initiatiefnemer te bezien wat nodig is om dit scenario te doen slagen en wat de overheid hierin kan betekenen.
Kunt u deze vragen individueel beantwoorden?
Ja. Om aan uw verzoek te voldoen en tegelijkertijd herhaling zoveel mogelijk te voorkomen, zijn bij verschillende antwoorden verwijzingen naar antwoorden op andere vragen toegevoegd.
Kunt u de vragen beantwoorden voor het commissiedebat Arbeidsmarktbeleid op 31 mei 2023?
Dit bleek helaas niet haalbaar.
Websites met kindermisbruik op Nederlandse servers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Aantal aangetroffen websites met ernstig kindermisbruik in twee jaar tijd verdubbeld»1?
Ja.
Was u op de hoogte van de toename van op Nederlandse servers gehoste websites met kindermisbruik, en zo ja, vanaf wanneer bent u hiervan op de hoogte gebracht?
Er blijkt geen toename van gehoste websites met kindermisbruik op Nederlandse servers te zijn. Uit de monitoring door de TU Delft over 2022, waarvan ik het rapport onlangs met uw Kamer heb gedeeld, en het jaarrapport van de Internet Watch Foundation (IWF) blijkt juist dat het aandeel van Nederlandse servers is gedaald.2 Dat laat onverlet dat het aandeel nog steeds te hoog is en dat we dat stevig moeten aanpakken.
Indien u al eerder op de hoogte was van de toename van deze websites die op Nederlandse servers wordt gehost, welke stappen heeft u naar aanleiding hiervan ondernomen? Indien u geen actie heeft ondernomen, kunt u dan uitleggen waarom niet?
De ambitie van het kabinet is er te allen tijden op gericht al het beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik van Nederlandse servers te weren. Het rapport bevestigt dat dit een omvangrijk, ernstig en lastig te bestrijden fenomeen is.
De inzet bij de bestrijding van online materiaal van seksueel kindermisbruik (CSAM) gaat voor een belangrijk deel uit van zelfregulering door de internetsector. Het is evenwel niet eenvoudig om het opslaan of online plaatsen van illegale content aan te pakken. Het is via de Richtlijn Elektronische Handel verboden om aan internettussenpersonen een algehele monitoringsverplichting op te leggen. Veel Nederlandse datacentra verhuren opslagruimte en verzorgen de aansluiting daarvan op het internet. Hun klanten plaatsen daar hun netwerkapparatuur, servers en opslagruimte voor webhosting. Deze hostingdiensten worden vaak doorverhuurd aan tussenpersonen in andere landen (die de webhosting daar veelal onder een eigen merk leveren), die vervolgens weer webruimte verhuren aan privépersonen of organisaties. Datacentra hebben daarom niet altijd zicht op wie aan het eind van de keten precies gebruik maken van hun diensten en welke content er wordt gehost.
De Nederlandse overheid werkt reeds jaren samen met de internetsector aan de bestrijding van illegale content online. Zo is er al in 2008 een Notice-and-Takedown (NTD) gedragscode overeengekomen tussen overheden, internetaanbieders, hostingbedrijven, en andere tussenpersonen.3 Daar is in 2018 een addendum op gekomen voor het verbeteren van de bestrijding van materiaal van online kindermisbruik. Materiaal dat door het in de NTD-gedragscode als «trusted flagger» aangewezen Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) als strafbaar wordt aangemerkt, wordt hierdoor in de meeste gevallen al binnen 24 uur na het ontvangen van een verzoek daartoe verwijderd door hostingpartijen. Aanvullend bevat de in 2021 geactualiseerde Gedragscode Abusebestrijding maatregelen die hostingproviders kunnen nemen tegen misbruik van hun diensten voor meerdere vormen van illegale activiteiten.
Om ook bestuursrechtelijk te kunnen handhaven heeft het kabinet de oprichting van een Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) aangekondigd. Het wetsvoorstel is op 12 juni jl. naar uw Kamer verzonden.4
Deze Autoriteit krijgt de wettelijke bevoegdheid aanbieders van hostingdiensten op bestuursrechtelijke basis te verplichten online kinderpornografisch en/of terroristisch materiaal op hun server ontoegankelijk te maken of te verwijderen danwel deze partijen op te dragen passende en evenredige maatregelen te treffen om de opslag en doorgifte van online kinderpornografisch en/of terroristisch materiaal via hun diensten te beperken. Doen ze dat niet, dan kunnen er boetes worden opgelegd. Hiermee krijgt de Autoriteit middelen om in te grijpen indien de zelfregulering hapert, bijvoorbeeld wanneer een hoster weigert gehoor te geven aan een verwijderverzoek van illegale content in het zelfreguleringskader.
Weet u wie er verantwoordelijk zijn voor de Nederlandse servers waarop websites met kindermisbruik worden gehost? Hoeveel van deze eigenaren zijn Nederlands en hoeveel zijn er afkomstig uit het buitenland? Hoeveel van deze servers zijn in particuliere handen en hoeveel worden beheerd door bedrijven? Zijn deze servers in kaart gebracht en, zo nee, kunt u hiernaar onderzoek doen en dit gedetailleerd in kaart brengen?
Het is lastig vast te stellen wie er precies verantwoordelijk zijn voor de servers waarop websites met kindermisbruik worden gehost. Zoals onder vraag 3 is aangegeven, verhuren veel Nederlandse datacentra opslagruimte en verzorgen de aansluiting daarvan op het internet. Hun klanten plaatsen daar hun netwerkapparatuur, servers en opslagruimte voor webhosting. Deze hostingdiensten worden vaak doorverhuurd aan tussenpersonen in andere landen (die de webhosting daar veelal onder een eigen merk leveren), die vervolgens weer webruimte verhuren aan privépersonen of organisaties. De privépersonen en burgers kunnen de ruimte bijvoorbeeld gebruiken om hun eigen website in te richten.
Criminelen misbruiken diensten van hostingproviders voor illegale activiteiten. Veel hostingproviders treden hier adequaat tegen op, maar een totaal overzicht naar nationaliteit en eigenaarschap hebben wij niet.
De door de TU Delft ontwikkelde «CSAM Hosting Monitor» heeft de afgelopen jaren wel inzichtelijk gemaakt welke bedrijven online materiaal van seksueel kindermisbruik hosten en het volume van het materiaal. De monitor is gebaseerd op bij het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) binnengekomen meldingen. Er wordt ook bezien in hoeverre door hostingbedrijven opvolging werd gegeven aan de verzoeken van het EOKM om hun netwerken op te schonen. Dit geeft enigszins inzicht in het CSAM materiaal dat in Nederland wordt gehost.
Hanteert Nederland criteria waaraan personen/bedrijven die een server en/of ruimte op een server afnemen van semi-publieke partijen, zoals providers of techbedrijven, moeten voldoen? Weet u of bedrijven de personen aan wie zij een server en/of serverruimte verhuren/verkopen screenen? Worden de websites die gehost worden op dit soort Nederlandse servers (periodiek en/of steeksproefsgewijs) onderworpen aan controles door de eigenaar van de servers? Zo ja, op welke manier gebeurt dat en verschilt dat per servereigenaar?
Er zijn geen wettelijke verplichtingen of criteria die het bedrijfsleven verplicht om klanten te screenen of onderzoek te doen. Er zijn hostingproviders en resellers (bedrijven die serverruimte doorverhuren) die naast hostingdiensten ook domeinregistratiediensten aanbieden (het registreren van een website). Deze partijen moeten conform de nieuwe Netwerk- en Informatiebeveiligingsrichtlijn verplicht accurate domeinnaamregistratiegegevens bijhouden (ook wel WHOIS gegevens genoemd). Deze gegevens kunnen worden gevorderd door opsporingsdiensten en/of het Openbaar Ministerie. Hierdoor zal het inzichtelijker worden welke personen bepaalde websites hebben geregistreerd in de Europese Unie.
Er zijn verschillende vrijwillige initiatieven gaande die transparantie in de server- en hostingmarkt in Nederland moeten vergroten. Een eerste richting betreft het ondersteunen van de sector met informatie over criminele handelingen. De Stichting Nationale Beheersorganisatie Internet Providers werkt samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan het project Cleannetworks. Dit project beoogt het opzetten van een systeem om hostingproviders structureel te informeren over actuele criminele handelingen en kwetsbaarheden. Hierdoor kunnen zij deze activiteiten op hun eigen netwerken tegengaan en zich beveiligen tegen dreigingen.
Daarnaast is in gezamenlijkheid met de private sector een Gedragscode Abusebestrijding opgesteld. Deze bevat maatregelen die hostingproviders kunnen nemen tegen misbruik van hun diensten voor meerdere vormen van illegale activiteiten. De Gedragscode wordt betrokken bij de inkoop van hostingdiensten voor de rijksoverheid.
Om de schaalvoordelen van hostingdiensten, dat wil zeggen de grootte van de datacapaciteit die geleverd kan worden, minder toegankelijk te maken voor criminelen, is het van belang dat alle hostingproviders hier maatregelen tegen nemen. Daarnaast heeft de politie diverse hostingproviders op de hoogte gesteld van criminele dienstverleners (ook wel resellers genoemd) die mogelijk misbruik maken van hun systemen. Daarbij is verzocht, indien deze partijen bij deze hostingproviders bekend zijn, deze niet meer als klant te accepteren. Hierover heb ik Uw Kamer op 16 maart geïnformeerd. 5
Indien de eigenaren van (een deel van) de servers in Nederland waarop websites met kindermisbruik worden gehost afkomstig zijn uit het buitenland, op welke manier is de Nederlandse wet- en regelgeving met betrekking tot kindermisbruik, cybercrime en aanverwante zaken dan op hen van toepassing? Hoe gaat u deze wet- en regelgeving handhaven met betrekking tot deze buitenlandse servereigenaren?
Data die zich op Nederlandse servers bevindt, moet voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt ook voor de eigenaren van de servers.
In Nederland wordt al een aantal jaren succesvol samengewerkt tussen de internetsector en overheid op het gebied van illegale content. Overheid en internetsector richten zich daarbij op het zo snel mogelijk offline halen van het aangetroffen materiaal van seksueel kindermisbruik. Het beleid richt zich daarom op het notificeren en doen verwijderen van illegale (dat wil zeggen strafbare of anderszins onrechtmatige) content.
In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv kan de officier van justitie met een machtiging van de rechter-commissaris aan een aanbieder van een communicatiedienst bevelen om gegevens ontoegankelijk te maken als dit noodzakelijk is ter beëindiging van een strafbaar feit. Dit is geregeld in artikel 125p Sv. In artikel 54a Sr is vervolgens bepaald dat als een aanbieder voldoet aan dat bevel, de aanbieder niet wordt vervolgd.
Om zoveel mogelijk tot harmonisatie van regelgeving op het gebied van tussenhandeldiensten in de Europese Unie te komen is de Digital Services Act (DSA) aangenomen. Deze verordening biedt o.a. regels over het modereren op illegale inhoud en activiteiten, legt rapportageverplichtingen op aan grote platformen en zoekmachines en verplicht elke lidstaat een digitaledienstencoördinator aan te wijzen voor de handhaving van de DSA.
Hoe reflecteert u op de rol van Nederland als wereldwijde «digitale mainport», waardoor ons land een broedplaats lijkt te zijn geworden voor kindermisbruikers en cybercriminelen? Kunt u uitleggen waarom ons land voor dit soort activiteiten zo aantrekkelijk is?
Nederland beschikt over een uitstekende digitale infrastructuur. Dat betekent dat er sprake is van snelle verbindingen en beschikbaarheid van voldoende servers en opslagruimte voor webhosting. Deze aspecten leveren de Nederlandse economie veel voordelen op, maar kunnen ook misbruikt worden door criminelen.
Daartegen moet doelgericht en effectief worden opgetreden. Juist door deze belangrijke rol van Nederland als wereldwijd internetknooppunt, is de aanpak van online criminaliteitsvormen, waaronder die van online seksueel kindermisbruik, ook een prioriteit van dit kabinet.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat dergelijke activiteiten op servers in ons land kennelijk wel worden opgepikt, maar dat aan deze activiteiten vervolgens geen opvolging wordt gegeven in de vorm van aangifte en/of sancties?
Ik herken mij niet in het beeld dat er geen opvolging wordt gegeven door aangifte en sancties. Zoals ik hierboven heb beschreven, voert de politie bijvoorbeeld gerichte acties uit om hostingbedrijven te waarschuwen dat ze risico lopen voor criminele activiteiten. Hostingbedrijven die op de hoogte zijn van strafbare feiten op hun websites of platformen en daar vervolgens niet op acteren kunnen vervolgens aansprakelijk worden gehouden volgend aan artikel 125p Sv jo. 54a Sr. Uit het verleden blijkt echter wel dat de vervolging van hostingbedrijven die zich schuldig maken aan het actief faciliteren van criminaliteit lastig kan zijn, maar niet onmogelijk.
Zoals ik ook in mijn beantwoording onder vraag 3 heb aangegeven, richt het kabinet met de ATKM een nieuwe handhavingsautoriteit op die ook sancties kan opleggen indien niet wordt voldaan aan verzoeken tot verwijdering.
Weet u of er, en zo ja welke, personen/bedrijven die op in Nederland gehoste servers websites met kindermisbruik laten draaien zijn opgespoord en vervolgd voor het distribueren van illegaal en belastend materiaal? Zo ja, zijn ook de eventuele externe eigenaren van die servers ingelicht en verhoord m.b.t kennis over deze websites die via hun servers werden gehost? Zo ja, wisten deze personen/bedrijven daar vanaf en welke actie hebben zij ondernomen om dit aan banden te leggen?
Nee. De aard van de meldingen en het onderzoek naar materiaal van online seksueel kindermisbruik van het IWF is er niet naar om hier direct informatie over te verkrijgen. Deze meldingen gaan over een URL, een andere benaming voor een webadres. Een URL dient ertoe de hostende partij te verzoeken deze verwijzing te verwijderen, maar deze URL bevat verder geen informatie die over eigenaarschap, geografische locatie e.d. direct uitsluitsel geeft. In het overgrote deel van al het materiaal van seksueel kindermisbruik dat zo wordt aangetroffen gaat het om reeds bekend materiaal dat verspreid wordt. Het is van belang dat dit materiaal zo snel mogelijk verwijderd wordt.
Hoeveel van de websites die volgens het rapport van de Internet Watch Foundation2 gehost worden op Nederlandse servers zijn inmiddels offline gehaald?
Er zijn geen specifieke gegevens beschikbaar over het offline halen van de websites die door de IWF worden genoemd. De TU Delft Monitor over 2022 laat echter zien dat het erop lijkt dat het landschap is veranderd. Dit zou het gevolg kunnen zijn van het feit dat providers die in 2020/2021 dominant waren, maatregelen hebben genomen. Zo heeft het hostingbedrijf dat in een eerdere monitor bovenaan stond met het volume aan materiaal van seksueel kindermisbruik dat gehost werd, de banden verbroken met de klanten die diensten draaiden, zoals image hosting, die werden misbruikt door de criminelen die beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik deelden. Zodra deze hostingprovider uit beeld verdween, daalde het totale volume van beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik en kwamen andere providers en domeinen in beeld.
Heeft u enig zicht op de makers van de content op de websites met kindermisbruik die in Nederland worden gehost? Zijn deze overwegend afkomstig uit het buitenland, of van Nederlandse afkomst? Zijn zij verbonden aan bepaalde (criminele) organisaties? Zijn er inmiddels al makers van deze content opgespoord en vervolgd?
Indien er een indicatie is van een link met Nederland wordt het Team ter Bestrijding van Kinderpornografie en Kindersekstoerisme van de politie ingezet. Die link kan een slachtoffer of vervaardiger van Nederlandse afkomst zijn of de betrokkenheid van een Nederlandse hoster en/of materieel dat in Nederland is gemaakt. Exacte cijfers over de aantallen slachtoffers, vervaardigers en/of verspreiders van online materiaal van seksueel kindermisbruik op websites die gehost worden op Nederlandse servers zijn onbekend.
Als het gaat om de aanpak van kinderporno door de politie ligt de prioriteit, gelet op de omvang van het fenomeen, bij het opsporen van slachtoffers om ze zo snel mogelijk weg te kunnen halen uit een acute misbruiksituatie, zowel nationaal als internationaal. Bij opsporingsonderzoeken ligt de focus op vervaardigers en misbruikers, keyplayers en netwerken. Het lukt steeds beter om slachtoffers sneller te identificeren door de goede samenwerking tussen de sector, politie en het openbaar ministerie. Wereldwijd wordt goed samengewerkt met Interpol en andere opsporingsdiensten. Sinds de inrichting in 2012 van de Teams ter Bestrijding van Kinderpornografie en Kindersekstoerisme bij de politie zijn door deze teams al meer dan 2.000 kinderen in Nederland geïdentificeerd en in veiligheid gebracht.
Duidelijk is dat seksueel getint beeldmateriaal dat zelf door minderjarigen wordt gemaakt in opkomst is. Momenteel is 40–60% van het nieuwe materiaal zelf gemaakt. Laat ik duidelijk stellen dat dit vaak geen geheel vrijwillig beeldmateriaal is: vaak worden minderjarigen hiervoor onder druk gezet of gechanteerd en zijn ze zich er niet van bewust dat ze gefilmd worden. Het gaat in deze gevallen dan niet om verbinding met een criminele organisatie. Vanuit Nederlands perspectief wil ik me blijven inzetten voor preventie en voorlichting om minderjarigen en hun ouders en voogden meer weerbaar te maken tegen deze vorm van misbruik.
Weet u in welke mate er Nederlandse kinderen te zien zijn op het materiaal dat wordt aangeboden op de websites die gehost worden op Nederlandse servers? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken?
Zie antwoord vraag 11.
Weet u of, en zo ja in welke mate, het materiaal dat te zien is op de websites die in Nederland worden gehost ook in Nederland is gemaakt?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u uitleggen waarom websites van dergelijke aard steeds zichtbaarder worden en makkelijker vindbaar zijn? Betekent dit dat er minder hard wordt opgetreden tegen dit soort digitale uitwassen en/of dat zedenzaken met kinderen en kindermisbruik in Nederland frequenter voorkomen en/of dat er minder streng tegen wordt opgetreden? Kunt u een analyse geven van de mogelijke redenen dat dergelijke content in toenemende mate een groter en meer openbaar platform vindt?
Het is onduidelijk of de zichtbaarheid van dergelijke omgevingen steeds beter wordt en of dit mogelijk het gevolg is van het feit dat opsporing op het DarkWeb steeds succesvoller is of door daders zo wordt ervaren. Nog steeds is het Clearweb aanzienlijk sneller dan het DarkWeb en dat kan ervoor zorgen dat beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik nog steeds op openbare platformen te vinden is. Duidelijk is dat, ook in Nederland, er steeds meer materiaal is opgenomen in tal van databases waarmee het internet geschoond kan worden.
Wel is er zoals onder vraag 11 beantwoord is, voor nieuw materiaal een verschuiving te zien naar zelf gemaakt materiaal, bijvoorbeeld op social media. Het is belangrijk dat deze illegale inhoud gemeld wordt bij het EOKM of platformen zelf, zodat het sneller kan worden verwijderd.
Hoe verhoudt zich het belastende materiaal op de in Nederland gehoste websites tot de cijfers van kindermisbruik en mensenhandel in ons land?
Het aandeel beeldmateriaal van online seksueel geweld tegen minderjarigen is lastig af te zetten tegen cijfers van offline kindermisbruik en mensenhandel. Online beeldmateriaal kan snel verspreid en aangepast worden en lang online blijven staan indien er niet snel gehandeld wordt. Het risico op een hoog volume is daarbij heel groot. Voor offline cijfers van kindermisbruik en mensenhandel worden aantallen slachtoffers bijgehouden, niet het aantal van hen gedeeld beeldmateriaal.
Een recordaantal uitval in het mbo door groenpluk van het bedrijfsleven |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Welk deel van de recorduitval van 30.000 jongeren uit het mbo wordt volgens u veroorzaakt door krapte op de arbeidsmarkt, welk deel door coronamaatregelen waardoor scholen (deels) dicht moesten en welk deel door soepelere exameneisen waardoor nieuwe studenten minder goed voorbereid aan hun vervolgopleiding begonnen?1
Vaak zijn er meerdere samenlopende oorzaken die ervoor zorgen dat jongeren voortijdig stoppen met hun opleiding. Het is daarom niet mogelijk om een verdeling te maken welk deel van de voortijdig schoolverlaters om welke reden stopt. Desondanks heb ik een goed beeld wat de belangrijkste oorzaken zijn van voortijdig schoolverlaten (hierna: vsv). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen structurele oorzaken en oorzaken die de stijging van vorig studiejaar verklaarde.
Eén op de vijf studenten die in 2021 instroomde in het mbo heeft een beroep gedaan op de soepele exameneisen. Deze jongeren vielen 1,5 keer vaker uit dan studenten die geen gebruik maakten van de soepelere exameneisen2. De soepele exameneisen leidden dus tot meer uitval. De coronamaatregelen hadden ook een grote negatieve invloed op de motivatie om te studeren3 en het aantal jongeren met mentale problemen. Dit leidde tot veel meer uitval dan voor corona. Zo hebben jongeren met mentale problemen vaker studievertraging4 en vallen twee keer vaker uit dan andere studenten5. Doordat de arbeidsmarkt goed is, hadden studenten een lonkend alternatief. Veel van hen zijn aan het werk gegaan6. Juist de combinatie van verminderde motivatie voor een opleiding en een goede arbeidsmarkt heeft tot een forse toename van het aantal voortijdig schoolverlaters geleid. Het online onderwijs zorgde ervoor dat studenten minder binding kregen met hun opleiding, hun docenten en de medestudenten, maar ook dat jongeren die stopten met hun opleiding minder geneigd waren terug te keren in het onderwijs en vaker bleven werken7.
Naast de oorzaken die de stijging van vorig jaar verklaarden, zijn er ook structurele oorzaken waardoor jongeren voortijdig het onderwijs verlaten8:
In het aanvalsplan vsv dat na de zomer naar de Tweede Kamer wordt gestuurd9, worden de structurele oorzaken van uitval aangepakt.
Beperken de consequenties die u verbindt aan uw oordeel dat het «pijnlijk» is dat een steeds grotere groep mbo-studenten hun opleiding niet afmaakt, zich tot de € 33 miljoen die het kabinet investeert in loopbaanbegeleiding, en € 14 miljoen in een experiment dat studenten soepeler moet laten doorstromen naar een andere opleiding, die onderdeel zijn van een «aanvalsplan», waarmee u het aantal uitvallers in het mbo in 2026 fors wil terugbrengen?
Met de Werkagenda mbo investeer ik structureel € 377 miljoen extra in het mbo, waarvan een groot deel ingezet wordt om alle studenten in het mbo gelijke kansen te bieden zodat zij kunnen deelnemen aan de maatschappij en de arbeidsmarkt, ook als ze extra hulp nodig hebben door bijvoorbeeld een beperking of een moeilijke thuissituatie.
Mbo-instellingen ontvangen in totaal structureel € 150 miljoen extra voor de verhoging van de bekostiging van mbo niveau 2. Hiermee kunnen zij extra intensieve begeleiding bieden tijdens de opleiding, de groepsgrootte verkleinen of effectief gebleken corona-maatregelen voortzetten. Juist op mbo niveau 2 is het aandeel vsv’ers hoog. Met een gerichte en intensieve aanpak, kunnen scholen de uitval aanzienlijk verminderen en studenten goed voorbereiden op op de overgang naar de arbeidsmarkt. Ook is € 25 miljoen extra beschikbaar voor de ophoging van de RMC-functie naar 27 jaar waardoor voortijdig schoolverlaters in beeld blijven en begeleiding krijgen terug naar school, werk of een combinatie hiervan.
Tegelijkertijd is meer nodig om het tij te keren en het aantal uitvallers fors terug te brengen. In het aanvalsplan vsv dat ik uw Kamer na de zomer stuur10, ga ik de structurele oorzaken van vsv aanpakken. Dit doe ik door:
Deelt u de mening dat het in deze tijden van een recorduitval een faliekant verkeerd signaal is om aan de recorduitval nog een gedwongen uitval toe te voegen door het bindend studieadvies in het mbo te handhaven? Zo nee, kunt u dan nader onderbouwen waarom u al uw bezwaren, zoals prestatiedruk en schade voor het mentaal welzijn van studenten, tegen het bindend studieadvies in het hoger onderwijs zoals dat was,niet van toepassing acht op het bindend studieadvies in het mbo?
In het mbo wordt een bsa, in tegenstelling tot in het hoger onderwijs, niet afgegeven op basis van een minimaal aantal te behalen studiepunten, maar op basis van kwalitatieve en objectieve voortgang. Mbo-scholen worden met het bsa gestimuleerd om een goede zorg- en begeleidingsstructuur in te richten in het eerste studiejaar en een vinger aan de pols te houden. Enkel in het uiterste geval kan de school besluiten om bindende gevolgen te verbinden aan een studieadvies en de student uit te schrijven uit de opleiding. In de meeste gevallen zijn scholen dan verplicht om de student een alternatieve opleiding aan te bieden binnen de eigen school of de student te begeleiden naar een alternatief buiten de school. Als het bsa op de juiste manier wordt toegepast, zou het dan ook niet tot onnodige extra uitval van studenten moeten leiden. In tegendeel: het bsa zou moeten helpen voorkomen dat een student zonder perspectief te lang staat ingeschreven bij een studie die niet bij zijn/haar capaciteiten past. Onnodige schulden en onzekerheid over de toekomst, twee factoren die de mentale gezondheid negatief kunnen beïnvloeden, kunnen juist verminderd worden door de inzet van het bsa.
Ik erken echter dat er verbetering mogelijk is in de uitvoering van het bsa en hiertoe tref ik maatregelen zoals geschetst in de Kamerbrief over de toekomst van het bindend studieadvies11. De komende periode zal ik blijven monitoren en evalueren of de uitvoering van het bsa zichtbaar verbetert.
Wat doet u met het advies van het bedrijf The Young Digitals dat werkgeversorganisaties hun maatschappelijke rol moeten pakken en hun leden serieus erop moeten aanspreken wanneer zijn jongeren van school plukken?2
Ik waardeer het zeer dat bedrijven zoals The Young Digitals hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen en jongeren stimuleren alsnog een diploma te halen. Het van school plukken van jongeren zonder diploma is zeer onwenselijk. Begin 2020 is daarom een intentieverklaring getekend door onder andere ondernemersorganisaties MKB-Nederland en VNO-NCW, om een halt toe te roepen aan jongeren die ongediplomeerd aan het werk gaan. Hiermee benadrukken zij dat een startkwalificatie halen voor wie dat kan de voorkeur heeft boven ongediplomeerd aan de slag gaan bij een werkgever. Daarom moet alles gedaan worden om de werkplek om te zetten in een bbl-plek13.
De meeste jongeren kiezen er zélf voor te stoppen met hun opleiding om te gaan werken. Scholen en gemeenten constateren dat de meeste voortijdig schoolverlaters aan het werk zijn. Veel jongeren kiezen hier nu voor door een combinatie van een zeer goede arbeidsmarkt en verminderde motivatie voor school door de corona-maatregelen.
Het is te verleidelijk voor jongeren om ongediplomeerd aan het werk te gaan. Daarom wil ik in het aanvalsplan vsv ingaan op hoe het onderwijs aantrekkelijker gemaakt kan worden voor jongeren die in de praktijk willen leren. Hierin hebben niet alleen mbo-instellingen een belangrijke rol, maar ook bedrijven.
Wat doet u met de adviezen dat de overheid voor specifieke beroepen een minimum aan diploma-eisen zou kunnen stellen, zodat het voor bedrijven niet meer interessant wordt jongeren zonder diploma van de opleiding te plukken, via een campagne jongeren (en hun familie) ervan bewust maken dat een opleiding niet voltooien negatieve gevolgen heeft op de lange termijn en consequenties heeft voor het verdere verloop van je carrière en extra financiële steun bieden aan jongeren die een aanvullende beurs nodig hebben, of een bonus uitkeren als jongeren toch het diploma hebben behaald?
Het is wenselijk dat jongeren een startkwalificatie halen en niet ongediplomeerd aan het werk gaan. Daarom is het terugdringen van vsv een belangrijke ambitie in de werkagenda mbo. Scholen en gemeenten werken al intensief samen om vsv terug te dringen en voeren met elke voortijdig schoolverlater intensieve gesprekken over hun persoonlijke situatie. Hierin worden jongeren en hun ouders ook geïnformeerd over de gevolgen van het stoppen van de opleiding op de lange termijn. Dit is gerichter en effectiever dan een generieke campagne.
Het is belangrijk dat het onderwijs goed aansluit op de behoefte van werkgevers. Dit vormt de basis van de kwalificatiestructuur zoals het mbo die kent. Het opleggen van diploma-eisen door het Rijk zodat jongeren zonder startkwalificatie niet aan de slag kunnen is geen wenselijke ontwikkeling. Het is echter aan bedrijven zelf of zij ook jongeren aan willen nemen die geen diploma hebben. Door het opleggen van diploma-eisen zouden jongeren zonder startkwalificatie nog minder kansen krijgen op de arbeidsmarkt en in de maatschappij. Dit gaat ook ten koste van jongeren waarvoor een startkwalificatie niet haalbaar of passend is, zoals jongeren afkomstig van het voortgezet speciaal onderwijs, praktijkonderwijs of de Entree-opleiding. Wel is het wenselijk dat jongeren zonder startkwalificatie die aan het werk zijn, worden gestimuleerd om zich te blijven ontwikkelen om een duurzame positie op de arbeidsmarkt te krijgen. Daarom wil ik bedrijven stimuleren werk te maken van het scholen van hun werknemers, bij voorkeur door jongeren een startkwalificatie te laten halen. Het Doorstroompunt (RMC) weet wie deze jongeren zijn en kan een verbindende rol spelen richting bedrijven. In het aanvalsplan vsv ga ik nader in op deze mogelijkheid.
Financiën spelen een rol bij de keuze om weer een opleiding te starten.
Studenten met ouders uit een laag inkomen kunnen daarom in aanmerking komen voor een aanvullende beurs. Studiefinanciering veronderstelt een bijdrage van de overheid, ouders en de student zelf. Ik zie geen aanleiding om de aanvullende beurs te verhogen, indien dat wordt verondersteld onder «de extra financiële steun aan jongeren die een aanvullende beurs hebben.» Wel heb ik het aanvragen van de aanvullende beurs voor studenten makkelijker gemaakt. Sinds begin dit jaar staat de aanvullende beurs automatisch aangevinkt als studenten studiefinanciering aanvragen. De eerste resultaten zijn positief, het aantal aanvragen is gestegen van 69% naar 93%. Dat is goed nieuws, want zo zullen meer studenten die dat nodig hebben gebruik maken van de voorziening die bedoeld is om hen een financieel steuntje in de rug te geven.
Daarnaast kunnen studenten die extra financiële steun nodig hebben aanspraak maken op het mbo-studentenfonds. Uit dit fonds kan bijvoorbeeld worden bijgedragen aan de aankoop van een laptop of aan de kosten voor excursies. Op deze manier zorgen we ervoor dat mbo-studenten minder financiële drempels ervaren om onderwijs te volgen.
De grootste bonus bij het behalen van een startkwalificatie is een gemiddeld hoger inkomen. Het bieden van een bonus als jongeren een diploma behalen is geen doelmatige of doeltreffende manier om jongeren een startkwalificatie te laten behalen. Alle studenten die hun diploma behalen zouden dan namelijk een bonus moeten krijgen, terwijl veel studenten ook zonder bonus al een diploma halen. Weinig studenten zullen het afmaken van hun opleiding alleen laten afhangen van een relatief kleine financiële prikkel aan het eind van de studie.
Het aantrekkelijker maken van onderwijs voor jongeren die aan het werk willen is daarom een belangrijk onderdeel van het aanvalsplan vsv waar ik uw Kamer na de zomer over informeer.
Waarom worden er in de voorjaarsnota bezuinigingen op de regeling voortijdig schoolverlaten in het voortgezet onderwijs aangekondigd, nu er zo’n recordhoogte is aan uitval? Worden de problemen hierbij niet tevens doorgeschoven naar het vervolgonderwijs, in dit geval het mbo, waar de problemen met uitval al zo groot zijn en betrokken jongeren daar als mbo’er alsnog uitvallen?
De regeling resultaatafhankelijke bekostiging vsv vo loopt in 2024 af. Een deel van de middelen voor 2023 zijn door de Kamer ingezet voor het amendement van de leden Paul en Van Meenen14, om hoogbegaafdheidsvoorzieningen te versterken. De regeling wordt niet verlengd, en de beschikbare middelen worden ingezet voor andere doelen op de onderwijsbegroting, zoals een tegemoetkoming voor de reiskosten van leerlingen in het pro en vavo en de programmatische aanpak onderwijshuisvesting.
De kwestie wordt niet doorgeschoven naar het vervolgonderwijs, maar in het primair en voortgezet onderwijs aangepakt met de nieuwe verzuimaanpak die begin 2023 is aangekondigd15. Deze volgt uit de ambitie van dit kabinet, verwoord in het coalitieakkoord, om het aantal onnodig thuiszittende kinderen terug te brengen naar nul. Dit ook omdat de verzuimcijfers al jaren een stijgende trend laat zien. Ook de laatste verzuimcijfers waarover de Kamer is geïnformeerd op 30 maart 202316 baren zorgen. Dit zijn cijfers van schooljaar 2021–2022, waaruit blijkt dat de huidige verzuimaanpak niet de gewenste effecten laat zien. Met de nieuwe verzuimaanpak wordt daarom juist meer ingezet op de preventie van schoolverzuim. Dit om te voorkomen dat het verzuim uiteindelijk vsv wordt. Als onderdeel daarvan wordt met het wetsvoorstel terugdringen verzuim17 onder andere verplicht al het verzuim van leerlingen geregistreerd, waardoor deze eerder in beeld komen. Ook wordt bijvoorbeeld met behulp van gebundelde verzuimgegevens beter inzicht in het verzuim gegeven aan scholen, samenwerkingsverbanden, en gemeenten. Door deze en andere maatregelen wordt ook vanuit het primair en voortgezet onderwijs ingezet op het voorkomen van vsv.
Bent u bekend met het bericht «Natuur- en actieclubs maken zich zorgen om hernieuwde interesse in zandwinning op het IJsselmeer en laten het rijk opnieuw weten: «Wy wiene, binne en bliuwe tsjin sânwinning»»1? Zo ja, hoe beoordeelt u dit bericht?
Ja. De geuite zorgen zijn bekend. En ik begrijp deze ook gezien het protest in het verleden tegen een zandwinlocatie inclusief de aanleg van een bijbehorend eiland in het IJsselmeer. Zoals aangegeven in de Kamerbrief voor het Commissiedebat Water van 7 juni 2022 (Kamerstukken 27 625, nr. 567) wordt er gewerkt aan vernieuwing van het zandwinbeleid in het IJsselmeer. Hierin wordt het belang van natuur en de omgeving meegenomen. Het IJsselmeergebied is een beschermd natuurgebied (Natura 2000), waarvoor ook doelen vanuit de Kaderrichtlijn Water gelden. Er dient daarom gekeken te worden naar de effecten van zandwinning op de natuur. Dit is ook de reden waarom er een mer-procedure wordt gestart.
Op welke wijze heeft u de provincie Fryslân betrokken bij het besluit om slechts voor het IJsselmeergebied een milieueffectrapportage op te stellen?
Het Ministerie van IenW vernieuwt in samenwerking met regionale overheden, waaronder de provincie Fryslân en andere stakeholders het zandwinbeleid voor het IJsselmeergebied richting 2050. Dit beleid vormt een onderdeel van de Uitvoerings-, kennis- en innovatieagenda 2021–2026 van de Agenda IJsselmeergebied 2050. De provincie Fryslân is medeondertekenaar van deze Agenda en lid van het Bestuurlijk Platform IJsselmeergebied (BPIJ). In december 2021 is het BPIJ mondeling geïnformeerd over het voornemen van het ministerie om in de periode 2022–2025 dit nieuwe beleid te ontwikkelen en te onderbouwen met een milieueffectrapportage (planMER). In april 2022 is het BPIJ nader schriftelijk geïnformeerd.
Is bij de milieueffectrapportage alleen gekeken naar het primaire doel (zandwinning) of ook het grotere maatschappelijke doel (bouwen)? Heeft u ook gekeken naar andere mogelijke oplossingen, zoals het bevorderen van minder zandgebruik in de bouw of het gebruik van andere zandwinningslocaties?
Er is nog geen milieueffectrapportage (planMER) opgesteld. Dit gebeurt naar verwachting volgend jaar. Op dit moment vinden, als eerste stap richting het planMER, voorbereidende werkzaamheden plaats voor de Notitie Reikwijdte en Detailniveau. Hierin wordt een onderbouwing van de nut en noodzaak voor zandwinning in het IJsselmeergebied opgenomen.
Is het volgens u mogelijk om buiten de vaargeulen zand te winnen, gezien de Natura 2000- en Ramsar-status van het IJsselmeer?
Ja, onder de voorwaarde dat uit het onderzoek volgt dat er voldoende zekerheid kan worden verkregen dat als gevolg van zandwinning de natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast. De ecologie vormt een belangrijk onderdeel van de planMER-procedure.
Hoe verhoudt zandwinning in het IJsselmeergebied zich tot de Kamerbrief over de rol van Water en Bodem bij ruimtelijke ordening2? En hoe verhoudt de zandwinning zich tot risico’s voor de zoetwaterreserve met het oog op verzilting, vertroebeling en intoxicatie?
Zandwinning in het IJsselmeergebied moet voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Daarbij geldt ook voor zandwinning dat water en bodem sturend is. Een van de structurerende keuzes hierin is het tegengaan van bodemverstoring door ontgraving en hoogwaardig hergebruik van grond. Tegelijkertijd vraagt de realisatie van de huidige bouwopgaven, zoals woning- en utiliteitsbouw, infrastructurele en andere projecten om (bouw)grondstoffen. Zo neemt de druk op de grondstoffenwinning in het IJsselmeergebied toe omdat de mogelijkheden voor deze winning op andere plekken afneemt.
In het commissiedebat Leefomgeving heeft de Staatssecretaris van IenW vorig jaar oktober aangegeven onderzoek uit te laten voeren naar hoe de landelijke vraag naar zand en grind zich in de toekomst gaat ontwikkelen. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de primaire winning van deze (bouw)grondstoffen, maar ook naar de inzet van circulaire stoffen en bouwmaterialen. Onderdeel van dit onderzoek is de bijdrage vanuit het IJsselmeergebied aan de landelijke vraag naar (bouw)grondstoffen. Dit mede ter nadere onderbouwing van de nut en noodzaak tot zandwinning en daarmee de vernieuwing van het zandwinbeleid in het IJsselmeergebied voor de periode 2025–2050.
Als onderdeel van deze beleidsontwikkeling worden de resultaten uit het onderzoek meegenomen in de Notie Reikwijdte en Detailniveau, als eerste stap richting de milieueffectrapportage (planMER). Hierin worden de milieueffecten van het nieuwe zandwinbeleid, waaronder verzilting, vertroebeling en vervuiling in het gebied in kaart gebracht.
Op welke wijze onderzoekt u de gevolgen van de combinatie van het uitdiepen van de vaargeul Urk-Kornwerderzand samen met de zandwinning in het IJsselmeer, voor het Natura 2000-gebied?
Het uitdiepen van de vaargeul Urk-Kornwerderzand maakt onderdeel uit van de zogenaamde autonome ontwikkeling. Voor zandwinning in deze vaargeul is in 2011 een vergunning op grond van art. 19d Natuurbeschermingswet 1998 door de provincie Fryslân afgegeven (25 november 2011, kenmerk 00967489). Met de gevolgen van deze ontwikkeling moet in het planMER voor het nieuwe zandwinbeleid rekening gehouden worden.
Bent u bereid voor de beantwoording van deze vragen ook contact te leggen met gedeputeerde staten van de provincie Fryslân?
Ja. Er is ambtelijk contact geweest tussen het Ministerie van IenW en de provincie Fryslân over de daar gestelde Statenvragen.
Het artikel 'Hoe beoordeel je of een kunstinstelling voldoende divers is' |
|
Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hoe beoordeel je of een kunstinstelling voldoende divers is»1 en het aan u verzonden «Advies aanvraag- en beoordelingsproces BIS 2025–2028»2?
Ja, ik ken dit artikel en ik ken het advies van de Raad voor Cultuur.
Herkent u zich in het beeld dat hier geschetst wordt, namelijk dat er spanning ontstaat («dat roept vragen op») wanneer de toetsing voor het toekennen van subsidie mede gebaseerd wordt op de mate van implementatie van de codes, namelijk de Governance Code Cultuur, de Fair Practice Code en de Code Diversiteit & Inclusie?
Het onderschrijven van de drie gedragscodes is niet nieuw. Ook in de lopende periode3 is het onderschrijven van de drie codes een vereiste. Ik hecht er waarde aan om te benoemen dat de codes niet door mij of mijn voorganger zijn bedacht, maar uit de sector zelf komen. Het beeld dat in het artikel wordt geschetst herken ik niet direct. In mijn brief over de uitgangspunten van het beleid voor de periode 2025–2028 ga ik nader op het advies van de raad in.
Kunt u zich vinden in de duiding van het NRC dat voornamelijk de naleving op het gebied van duurzaamheid en de drie codes strenger wordt in het advies voor de nieuwe BIS-periode? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de breed aangenomen motie van het lid Van Strien3, die juist oproept om innovatie, ondernemerschap en maatschappelijke impact mee te wegen?
Bij vraag twee treft u mijn reactie op de drie codes aan. De raad adviseert mij om op het gebied van duurzaamheid eisen te stellen aan aanvragers. Dit is een nieuw aspect, aangezien duurzaamheid op dit moment geen vereiste is om in aanmerking te komen voor bis-subsidie. Op dit moment bestudeer ik dit onderdeel van het advies van de raad. Ik wil namelijk een goede afweging maken waarbij ik zowel het belang van dit onderwerp als de positie van culturele instellingen recht doe. In mijn brief over de uitgangspunten van het beleid voor de periode 2025–2028 kom ik terug op het thema duurzaamheid. In die brief komt ook de uitwerking van de door u ingediende motie aan de orde.
Vindt u dat de vergaande focus op voornamelijk de drie gedragscodes in lijn is met uw breder ingestoken adviesvraag?
De Raad voor Cultuur is een onafhankelijk adviesorgaan en adviseert naar eigen goeddunken. Dat is een groot goed en een belangrijk uitgangspunt in het cultuurbeleid. Vandaar dat ik geen oordeel ga vellen over de mate waarin het advies op dit punt in lijn is met de door mij ingediende adviesaanvraag.
Is dit in lijn met uw adviesaanvraag in december waarin u vroeg om advies over hoe gemeten kan worden dat de drie codes (…) «volledig zijn geïncorporeerd» waarop getoetst kan worden bij de beoordeling van aanvragen? Was dit de uitwerking die u beoogde?
In mijn adviesaanvraag heb ik aan de raad een vraag gesteld. Het antwoord van de raad neem ik ter harte. Het is uiteindelijk aan mij om, mede op basis van het advies van de raad, een besluit te nemen over de omgang met de codes. Mijn voornemens maak ik kenbaar in mijn uitgangspuntenbrief. Met uw Kamer ga ik vervolgens daarover in gesprek.
Hoe apprecieert u het voorstel van de Raad voor Cultuur dat de mate van implementatie van de drie codes invloed heeft op de beoordeling voor alle vier de subsidiecriteria? Vindt u dit een wenselijke gang van zaken?
In mijn uitgangspuntenbrief ga ik nader op dit onderwerp in. Daarbij zal ik u ook informeren over de rol van de codes. Dit onderwerp is tevens niet alleen een aangelegenheid van het Rijk, ik overleg hierover met andere overheidslagen.
Op welke wijze vindt u dat het centraal stellen van de codes, specifiek de code diversiteit en inclusie, invloed moet hebben op de artistieke inhoudelijk kwaliteit?
Ik vraag van bis-instellingen om de drie codes, die door de sector zelf zijn opgesteld, te onderschrijven omdat de codes bijdragen aan een gezonde en toegankelijke cultuursector. Hoe de uiteindelijke kunstuitingen gewaardeerd worden, is in mijn beleving een daarvan losstaande vraag. Dat is ook niet iets waar de overheid of ik vanuit mijn rol over ga. Ik zie het als mijn taak om de sector te steunen en te bevorderen, maar een oordeel vellen over artistieke kwaliteit is aan anderen. Dat is ook één van de redenen waarom de Raad voor Cultuur, als onafhankelijk en oordelend adviesorgaan, is opgericht. De raad oordeelt inhoudelijk over de ingediende aanvragen en adviseert mij welke culturele instellingen voor bis-subsidie in aanmerking komen.
Hoe waardeer u de impliciete aanname van de Raad voor Cultuur dat diversiteit een vereiste is voor artistieke kwaliteit? Betekent dat volgens u ook dat een mono-cultureel gezelschap nooit goede kunst kan maken?
De aanname die u noemt, herken ik niet in het advies van de raad. Het advies beschrijft in mijn beleving voorwaarden die gesteld kunnen worden aan instellingen om in aanmerking te komen voor financiering. Aandacht voor inclusie en diversiteit is daarbij van belang. Het gaat om verscheidenheid op het vlak van bijvoorbeeld leeftijd, opleidingsniveau, woonplaats en sociaal economische positie. Een pluriform en meerstemmig aanbod van kunstuitingen zorgt ervoor dat meer mensen in aanraking kunnen komen met cultuur en zich hierin herkennen.
Deelt u de mening dat de artistieke missie van een instelling leidend moet blijven, en deze creatieve vrijheid niet ingeperkt mag worden door de code Diversiteit & Inclusie?
Onder meer in mijn Meerjarenbrief5 heb ik aangegeven dat ik artistieke vrijheid heel belangrijk vind. Ik ben het niet eens met de stelling dat die vrijheid wordt ingeperkt door van instellingen te vragen om de code Diversiteit en Inclusie toe te passen. Het gaat hier om culturele instellingen die vanuit publiek geld gefinancierd worden. Het is in mijn beleving dan ook terecht dat de sector oog heeft voor de brede diversiteit van de Nederlandse samenleving. Bijvoorbeeld als het gaat om woonplaats, opleidingsniveau, leeftijd en sociaal economische positie. Voor de volledigheid merk ik graag op dat de code Diversiteit & Inclusie is opgesteld door de gezamenlijke brancheverenigingen uit de sector en breed wordt gedragen. Deze inzet waardeer ik en wil ik ondersteunen.
Deelt u de mening dat cultureel ondernemerschap niet hetzelfde is als «bedrijfsmatige gezondheid», wat door de Raad voor Cultuur wordt geïnterpreteerd als een realistische begroting en het voldoen aan de drie codes en duurzaamheidsdoelen? Zo ja, op welke manier gaat u cultureel ondernemerschap wel borgen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat cultureel ondernemerschap niet hetzelfde is als bedrijfsmatige gezondheid. Cultureel ondernemerschap stimuleer ik bijvoorbeeld via Cultuur+Ondernemen. Deze organisatie vervult een kennisfunctie voor de sector, organiseert trainingen en verstrekt tevens leningen aan cultureel ondernemers. Ook jaag ik via DEN, het kennisinstituut voor digitale transformatie, nieuwe verdienmodellen aan die voortkomen uit digitale innovatie. Cultureel ondernemerschap associeer ik ook met het zien en benutten van kansen en het creëren van waarde voor jezelf en anderen. Als het gaat om de culturele sector denk ik daarbij aan de artistieke en maatschappelijke waarde die de sector heeft.
In de plannen die instellingen indienen om in aanmerking te komen voor bis-subsidie komen de artistieke en maatschappelijke waarde aan de orde. Tegelijkertijd begrijp ik de suggestie van de Raad. Van bis-instellingen verwacht ik dat ze zorgvuldig met de publieke middelen omgaan en aandacht hebben voor een gezonde bedrijfsvoering. In dat opzicht is de bedrijfsmatige gezondheid een belangrijk voorwaarde voor het ondernemerschap.
Vindt u dat cultureel ondernemerschap ook verantwoordelijkheid voor het genereren van eigen inkomsten betekent, ook als een instelling deels gesubsidieerd wordt? Zo ja, hoe laat u dit terugkomen in de nieuwe BIS?
Instellingen die deel uitmaken van de bis genereren eigen inkomsten. De wijze waarop en de mate waarin is echter verschillend. Dat heeft te maken met allerlei factoren, zoals de functie waar het om gaat, de kosten die bij het soort aanbod horen, de vestigingsplaats etc. Het genereren van eigen inkomsten is belangrijk, omdat dit bijdraagt aan de financiële gezondheid en de weerbaarheid van organisaties. Tegelijkertijd is het belangrijk dat de toegankelijkheid van kunst daardoor niet teveel wordt beperkt. Als het gaat om subsidiering zoek ik daarom een balans tussen het stimuleren van de artistieke kwaliteit, de toegankelijkheid van cultuur en het stimuleren van het ondernemerschap. Hoe al deze zaken landen in de bis-periode 2025–2028 beschrijf ik in mijn uitgangspuntenbrief. Deze brief ontvangt u binnenkort.
Vindt u dat huidige BIS-instellingen allemaal al voldoende doen op het gebied van cultureel ondernemerschap? Zo nee, wat gaan de nieuwe BIS-voorwaarden uit het advies daar voor verandering inbrengen?
In het antwoord bij de vorige vraag heb ik aangegeven dat er grote verschillen zijn tussen culturele instellingen als het gaat om ondernemerschap. Het is daarom in algemene termen niet te beoordelen of een instelling aan cultureel ondernemerschap voldoet. De vraag is eerder hoe een instelling uiting geeft aan cultureel ondernemerschap. Ik zie dat cultureel ondernemerschap al lange tijd onderdeel uitmaakt van het cultuurbeleid en dat instellingen hier uiting aan geven. Bijvoorbeeld het kostuumatelier van Opera Zuid dat de kostuums voor producties van het eigen huis maakt, maar ook werkt in opdracht van anderen. Of het Zuidelijk Toneel dat een grote collectie kostuums heeft opgebouwd. Een groot deel van de collectie is te huur voor particulieren en organisaties. Bij een aantal jeugdpodiumkunstgezelschappen zie ik dat zij zich meer dan voorheen richten op de allerkleinsten (leeftijd van 0 tot 3 jaar) omdat daar animo voor is bij hedendaagse ouders. Ook zoeken deze instellingen de samenwerking op met crèches en bso’s. Deze voorbeelden betekenen niet dat we dit niet verder hoeven te stimuleren. Ik ondersteun de sector op dit vlak door kennis te beschikbaar te stellen en leningen te verstrekken (beide via Cultuur + Ondernemen) en instellingen attent te maken op innovatieve, digitale verdienmodellen. (via DEN)
Hoe verwacht u dat cultureel instellingen gaan meten wat hun CO2-uitstoot in 1990 was, zoals gevraagd wordt door de Raad voor Cultuur? Wat – bijvoorbeeld – als deze instellingen destijds nog niet bestonden?
Duurzaamheid is een nieuw onderwerp in het cultuurbeleid. In mijn uitgangspuntenbrief ga ik nader in op het advies van de raad ten aanzien van dit punt.
In hoeverre heeft de Raad voor Cultuur gehoor gegeven aan uw oproep om een relatief eenvoudige aanvraagprocedure te houden dit jaar, terwijl vervolgens de drie codes en verduurzamingseisen terugkomen bij alle voorwaarden?
Het organiseren van een relatief eenvoudige aanvraagprocedure is voor mij een belangrijk uitgangspunt. In het advies lees ik dat de raad daar invulling aan heeft proberen te geven. In mijn uitgangspuntenbrief ga ik in op vereenvoudiging van de aanvraagprocedure.
Hoe verhouden al deze wijzigingen zich tot hetgeen u in de Kamer heeft aangegeven, namelijk dat het niet mogelijk was om grote wijzigingen in de BIS '25-'28 door te voeren, zoals meer nadruk op digitalisering, innovatie, ondernemerschap en impact?
De door u genoemde onderwerpen – digitalisering, innovatie, ondernemerschap en impact – zijn ook voor mij belangrijk. Tegelijkertijd bestaat vanuit de sector ook de wens om rust en ruimte te bieden in de komende periode. Die wens neem ik serieus en heb ik meegenomen in mijn adviesaanvraag aan de raad. In mijn uitgangspuntenbrief ga ik verder in op de door u genoemde aspecten.
Het bericht ‘Bespuugd, gebeten, uitgescholden. In Drenthe, Groningen en Friesland heeft 80 procent van zorgmedewerkers te maken met geweld op de werkvloer’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bespuugd, gebeten, uitgescholden. In Drenthe, Groningen en Friesland heeft 80 procent van zorgmedewerkers te maken met geweld op de werkvloer»?1
Ja.
Deelt u de mening dat zorginstellingen duidelijke normen moeten stellen waarin helder uiteengezet moet worden bij welke situaties aangifte gedaan wordt en dat werkgevers deze aangiftes ook uit handen moeten nemen van hun zorgpersoneel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om het veld hiertoe aan te sporen?
Ja, ik deel de mening dat werkgevers in de zorg duidelijke normen moeten stellen over wat acceptabel en wat onacceptabel gedrag is en dat daarbij ook vastgesteld moet worden in welke situaties aangifte wordt gedaan. Ik deel ook de mening dat werkgevers die aangiftes uit handen moeten nemen van hun zorgpersoneel, mits de betreffende medewerker dat ook wenst. Op deze manier wordt de medewerker ontzorgd. Daarnaast geeft een werkgever die aangifte doet van agressie en geweld tegen zijn werknemer daarmee een krachtig signaal af: «dit gedrag tegen mijn werknemers wordt niet geaccepteerd». Daarbij is het ook mogelijk en soms zelfs verstandig om daarbij domicilie te kiezen op het adres van de werkgever (een domicilie-adres is een ander adres dan het woonadres). Daardoor blijft de individuele werknemer beter buiten beeld wanneer de werknemer vreest voor zijn veiligheid.
Ik heb het doen van aangifte door werkgever onder de aandacht gebracht tijdens het BO Arbeidsmarkt van 31 mei jl. Bij een volgend BO Arbeidsmarkt praat ik hierover door met partijen. In verschillende CAO’s zijn hier ook al afspraken over opgenomen. Daarnaast ben ik voornemens om regionale bijeenkomsten te organiseren zodat werkgevers in zorg en welzijn, politie en Openbaar Ministerie bij elkaar gebracht kunnen worden om de juiste kennis en informatie uit te wisselen over de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) en om knelpunten in het aangifteproces te bespreken. Tot slot is het lerend netwerk over aanpak van agressie en ongewenst gedrag in de zorg gestart. De eerste bijeenkomst van dit lerend netwerk heeft op 29 juni plaatsgevonden en ging over het thema aangifte en aangiftebereidheid en de rol van de werkgever hierin.
Bent u bereid te onderzoeken of mensen die aangehouden zijn vanwege agressief of gewelddadig gedrag jegens zorgmedewerkers, verplicht op bijvoorbeeld een training agressiebeheersing gestuurd kunnen worden, analoog aan een Lichte Educatieve Maatregel Alcohol (LEMA)-cursus?
Een gedragsinterventie kan door de officier van justitie worden opgelegd in de vorm van een gedragsaanwijzing (art. 257a lid 3 sub e Sv) en door de rechter in de vorm van een bijzondere voorwaarde. In beide gevallen houdt de reclassering toezicht en controleert de reclassering of de gedragsinterventie wordt gevolgd. De reclassering biedt in het kader van agressiebeheersing op dit moment de training Alcohol en Geweld en de training i-Respect aan. De reclassering kan ook adviseren ergens anders een agressiebeheersingtraining te volgen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie over minimaal een gevangenisstraf voor daders van agressie tegen zorgpersoneel?2
Op 25 mei jl. heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer in de beleidsreactie op het onderzoek naar geweld en agressie tegen journalisten geïnformeerd over het vraagstuk uitbreiding taakstrafverbod3. Zoals daarin aangegeven heeft de Minister van Justitie en Veiligheid besloten om, mede in het licht van de aangenomen moties van het lid Helder en de leden Agema c.s.4, nadere analyses uit te voeren op de punten waarover veel discussie was tijdens de behandeling van het verworpen wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod bij geweld tegen personen met een publieke taak, bijvoorbeeld de afbakening van het voorstel. Het is noodzakelijk dat er een goede onderbouwing en een heldere beleidslijn is, voordat een besluit wordt genomen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de oprichting van een centraal meldpunt waar zorgpersoneel meldingen kunnen doen als ze te maken hebben met agressie of intimidatie en hoe wordt dit richting het veld gecommuniceerd?
Ik hecht er groot belang aan dat werkgevers ondersteuning bieden aan hun werknemers als die te maken krijgen met agressie of intimidatie. Een goede opvang op de werkvloer kan zeer helpend zijn voor het slachtoffer. Bovendien is de werkgever verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving en is het voor werknemer én werkgever van belang dat de werkgever op de hoogte is van incidenten die zich voordoen, om indien nodig veranderingen aan te brengen in beleid of werkomgeving. Een centraal meldpunt voor zorgpersoneel kan hier op gespannen voet mee staan.
Dit gezegd hebbende zijn er ook zorgprofessionals die geen werkgever hebben, of zelf zowel zorgverlener of werkgever zijn. Bijvoorbeeld huisartsen of tandartsen. Deze groep zorgprofessionals kan zeer gebaat zijn bij een meldpunt waar zij terecht kunnen voor steun of vragen. Op dit moment lopen er gesprekken over een dergelijk meldpunt. De communicatie over een dergelijk meldpunt is ook onderwerp van dat gesprek.
Bent u van mening dat zorgpersoneel een behandelovereenkomst met een patiënt op moet kunnen zeggen als er sprake is van ernstige agressie of intimidatie van de kant van de patiënt, dit ziende als «gewichtige reden» zoals benoemd in artikel 460 van de Wet inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst? Zo nee, waarom niet?
De hulpverlener kan de behandelingsovereenkomst met de patiënt alleen opzeggen als daarvoor een gewichtige reden aanwezig is. Dat volgt uit artikel 7:460 van het Burgerlijk Wetboek. De hulpverlener moet zeer terughoudend omgaan met deze mogelijkheid; de hulpverlener behoort rekening te houden met de gezondheidstoestand en afhankelijkheid van de patiënt.
In de wet is niet uitgewerkt wat precies wordt verstaan onder «gewichtige redenen». Wel wordt in de KNMG-richtlijn «Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst» (2021) met voorbeelden geïllustreerd wat gewichtige redenen kunnen zijn. Deze voorbeelden zijn afkomstig uit (de toelichting bij) de wet en uit uitspraken van (tucht)rechters over dit thema. Een van de mogelijk gewichtige redenen is dat de patiënt zeer onheus of agressief gedrag vertoont. Echter niet elke uiting van onheus of onaangepast gedrag zal grond zijn voor eenzijdige opzegging van de behandelovereenkomst. Dit hangt af van de specifieke omstandigheden. Ook dient de arts bepaalde zorgvuldigheidseisen in acht te nemen. Een en ander is nader geduid in de richtlijn van de KNMG5.
Drugsgebruik in gevangenissen |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gedetineerden Ter Apel roken massaal «drugspapier», mogelijk met fatale afloop» en het bericht «Drugsgebruik in gevangenissen zorgelijk»?1, 2
Ja.
Wat is uw reactie op de vermoedens van een groot deel van het gevangenispersoneel in Ter Apel dat een groep gedetineerden dagelijks de synthetische drug Spice gebruikt?
Vooropgesteld: de invoer, het gebruik en het verhandelen van drugs in de justitiële inrichtingen is strafbaar. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) zet daarnaast in op technische en innovatieve middelen om contrabande, waaronder drugs, tegen te gaan en op te sporen. Zo wordt ingezet op dronedetectie, gsm-detectieen onaangekondigde «spitacties».
Het detecteren van de synthetische drug «Spice» is echter uitdagend. Daarom experimenteert DJI momenteel met nieuwe technologie om synthetische drugs te kunnen opsporen. Ook benut DJI de kennis en ervaring op dit terrein van internationale partners. Daarnaast biedt DJI forensische verslavingszorg aan gedetineerden, waarbij de behandelingen gespecialiseerd zijn in zowel geestelijke als lichamelijke gezondheidszorg.
Bent u het eens met de stelling dat moet worden bevorderd dat gevangenissen zelf aan de bel kunnen trekken om onderzoek te laten verrichten naar drugsgebruik onder gedetineerden, met als voorbeeld het Trimbos-onderzoek in opdracht van de gevangenis in Ter Apel?
Ik vind het positief dat directeuren van penitentiaire inrichtingen (PI’s) hun ervaring en kennis over drugsgebruik onder gedetineerden met elkaar delen. Mede op basis daarvan kan worden besloten om bepaalde onderzoeken uit te voeren.
Welke gezondheidsrisico’s als gevolg van het gebruik van Spice zijn bekend en op welke manier is de drug aantoonbaar in het lichaam bij onderzoeken naar het gebruik ervan?
«Spice» is een voorbeeld van een naam van een preparaat waarin synthetische cannabinoïden, afgekort als SCRA’s, zijn verwerkt.3 SCRA’s worden meestal gerookt (met tabak). Negatieve effecten kunnen angst, onrust, paranoia en agitatie/agressie zijn. Mogelijke negatieve lichamelijke effecten en gezondheidsrisico’s zijn een hoge bloeddruk, hartkloppingen, misselijkheid, flauwvallen, epileptische aanvallen en cardiovasculaire toxiciteit (bijvoorbeeld hartritmestoornissen). De gezondheidsrisico’s verschillen afhankelijk van de soort SCRA’s, de hoogte van de dosering en de frequentie van gebruik.4 Ook is de werkingsduur soms zeer kort, wat (compulsief) herdoseren in de hand kan werken. Daarnaast kan er grote variatie zijn tussen en binnen de producten wat betreft de sterkte/hoeveelheid.5 Hierdoor bestaat het risico dat iemand snel te veel neemt. Een kleine hoeveelheid roken kan hierdoor al snel ernstige bijwerkingen opleveren. Dit kan bij ernstige intoxicatie zelfs levensbedreigend zijn.
DJI kan het gebruik van SCRA’s niet door reguliere urinetesten aantonen. Met geavanceerde urinetesten is het voor een daarin gespecialiseerd laboratorium mogelijk om SCRA’s aan te tonen indien duidelijk is naar welke (van de honderden) synthetische cannabinoïden gezocht dient te worden. Op dit moment wordt onderzocht of het laboratorium dat de tests verzorgt voor DJI deze geavanceerde mogelijkheid ook kan aanbieden en tegen welke kosten dat zal zijn. Bijkomend probleem is dat veel SCRA’s na gebruik maar kort aanwezig zijn in het lichaam, wat detectie van recent gebruik bemoeilijkt.
Welke aanwijzingen hebt u voor de bevestiging dan wel ontkenning van het vermoeden van het personeel van de gevangenis dat het gebruik van Spice tot dodelijke slachtoffers heeft geleid?
Elk overlijden in detentie wordt gemeld bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Bij elk overlijden wordt ook een calamiteitenonderzoek ingesteld. Bij DJI zijn tot op heden geen gevallen bekend waarbij vaststaat dat een gedetineerde is overleden als gevolg van het gebruik van SCRA’s. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, is detectie moeilijk.
Volgt er een sanctie voor het binnensmokkelen van drugs zoals Spice? Zo ja, hoe vaak is dat het afgelopen jaar gebeurd?
Het invoeren, gebruiken en verhandelen van drugs is strafbaar. Dit heeft altijd consequenties. Zo wordt een gedetineerde die in het plusprogramma zit, direct voor minimaal zes weken gedegradeerd naar het basisprogramma. De vestigingsdirecteur beslist daarnaast of en zo ja welke disciplinaire straf wordt opgelegd. De vestigingsdirecteur kan ook aangifte doen van de invoer, het bezit en de handel in drugs. Deze strafrechtelijke ontwikkelingen worden geregistreerd bij de politie en het OM.
Drugs wordt gezien als contrabande binnen detentie. In 2022 zijn 3588 beschikkingen in het gevangeniswezen opgemaakt naar aanleiding van het bezit of gebruik van drugs of het bezit van overige contrabande waarbij een straf, maatregel of mededeling is opgelegd. Er kan hierbij geen onderscheid gemaakt worden tussen bezit en gebruik van drugs, dus zijn beide categorieën meegeteld. Bezit of gebruik van contrabande leidt in principe altijd tot een disciplinaire straf.
Kanttekening hierbij is dat SCRA’s moeilijk op te sporen zijn. Hoe vaak een sanctie is gevolgd op het binnensmokkelen van drugs zoals «Spice» is niet bekend. Uit de registratie kan niet opgemaakt worden welk type contrabande heeft geleid tot welke sanctie.
In hoeverre krijgen gedetineerden, die aan deze en/of andere drugs verslaafd zijn, hulp van verslavingszorg?
DJI biedt ruimte voor verslavingszorg aan gedetineerden. De behandelingen zijn voornamelijk gericht op de verslaving van het gepleegd delict en kunnen onderdeel zijn van een strafmaatregel.6 Bovendien kan het Psycho Medisch Overleg (PMO) ook (verslavings)zorg tijdens detentie indiceren.
Verslaving is een belangrijke risicofactor voor re-integratie. De detentieperiode moet daarom – indien nodig – worden benut om verslaafde gedetineerden zorg op maat te geven en naar zorgtrajecten te geleiden. Hierbij is voldoende kennis bij personeel cruciaal als het gaat om de mogelijkheden van hulp en zorg aan gedetineerden in verslaving.
Deelt u de mening dat het problematisch is dat zelfs in gevangenissen drugsgebruik veelvuldig voorkomt en bent u het met eens met de stelling dat hiervoor een passende straf zou moeten gelden voor in ieder geval de persoon die helpt bij het smokkelen?
Contrabande, waaronder drugs, zijn mij een doorn in het oog. Een gedetineerde mag geen contrabande in de PI binnenbrengen, daarin handelen of deze in het bezit hebben. Dit wordt tegengegaan en bestraft (zie antwoord op vraag 2 en 6). Degene die het binnenbrengt is strafbaar.
Vindt u dat een passende straf zou moeten gelden wanneer een gedetineerde wordt betrapt op het gebruik en bezit van drugs, maar dat als een gedetineerde om hulp vraagt juist hulp moet worden geboden?
Ja, bezit en gebruik van drugs tijdens detentie is niet toegestaan. Een gedetineerde die drugs gebruikt en om hulp vraagt bij zijn/haar verslaving kan, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, de nodige hulp krijgen aangeboden.
Is het smokkelen van de drug Spice specifiek een probleem in de gevangenis in Ter Apel of is het een breder probleem?
Er zijn enkele gevallen bekend dat SCRA's zijn aangetroffen op briefpapier in andere PI’s dan de PI Ter Apel. DJI vermoedt op basis van het gedrag van gedetineerden dat «Spice» ook in andere PI’s wordt gebruikt. Het gebruik van SCRA’s kan door DJI niet door de reguliere urinetesten worden aangetoond.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat Spice, en ook andere drugs, niet massaal worden binnengesmokkeld en gebruikt in detentie?
«Spice» is lastig op te sporen, omdat het wordt geïmpregneerd in papier en snel in het lichaam afbreekt. DJI heeft een landelijke portefeuillehouder aangesteld die onderzoekt of de nieuwste geavanceerde drugsdetectieapparatuur, die als proef beschikbaar is in een aantal PI’s, breder ingezet kan worden. Daarnaast zet DJI ook in op preventie van gebruik en voorlichting. Zie ook het antwoord op vragen 2 en 14.
Kunt u een reactie geven op de constatering van het Trimbos-instituut dat het gebruik van nieuwe psychoactieve stoffen in gevangenissen in Nederland een groeiend probleem lijkt te zijn?
Mede gezien de ervaringen in het buitenland, de bevindingen in het rapport van het Trimbos-instituut en de aangetroffen SRCA’s in andere PI’s, is het zeker aannemelijk dat synthetische stoffen ook in andere gevangenissen in Nederland worden gebruikt. Het is moeilijk om een goed beeld te krijgen van de aard en omvang van het gebruik van nieuwe psychoactieve stoffen om de hierboven genoemde redenen, maar het is van belang alert te blijven op signalen uit de PI’s en onderzoek te doen waar nodig.
Welke ontwikkelingen in buitenlandse gevangenissen kunnen volgens u een goed voorbeeld zijn voor het aanpakken van drugsgebruik in Nederlandse gevangenissen en welke acties onderneemt u om deze lessen te implementeren?
In buitenlandse gevangenissen is er ervaring met gespreksgroepen, peer support en het voorbereiden op goede hulp en zorg bij terugkeer naar de maatschappij. Dit betreft het tegengaan van gezondheidsrisico’s, preventie van gebruik en verslaving, maar ook bijvoorbeeld het tegengaan van stigma en het verbeteren van communicatie. DJI houdt de buitenlandse ontwikkelingen op deze onderwerpen in de gaten en volgt deze waar mogelijk op.
Wat is uw reactie op het advies van de onderzoekers van het Trimbos-instituut om up-to-date en neutraal informatiemateriaal over de effecten en gezondheidsrisico’s van drugs beschikbaar te stellen aan zowel medewerkers als gedetineerden?
DJI onderschrijft het advies dat medewerkers en gedetineerden goed moeten worden voorgelicht over de effecten en gezondheidsrisico’s van drugs. Hierover heeft DJI een informatieblad voor justitiabelen over gemaakt. Voor medewerkers is er een infokaart en voorlichtingsfilm. Ook de interne afdelingen (medische) Zorg worden actief betrokken bij de ontwikkeling en verschijnselen ten aanzien van SCRA’s en het ontwikkelen van kennis en kunde binnen de PI’s. Het Trimbos onderzoek geeft aan dat de SCRA’s zich in hoog tempo evolueren en veranderen. DJI onderzoekt hoe de voorlichting aan zowel medewerkers als justitiabelen blijft aansluiten bij die snelle ontwikkeling. In de informatievoorziening wordt vooral op de risico’s van het gebruik van SCRA’s ingegaan en op hoe gedetineerden en medewerkers de signalen kunnen herkennen dat er mogelijk SCRA’s zijn gebruikt.
Neemt u het advies van het Europees Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugsverslaving (EMCDDA) over om onderzoek en monitoring te stimuleren naar drugsgebruik en gezondheidsincidenten in gevangenissen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u van plan dit advies over te nemen?
DJI is reeds zeer alert op de invoer en het gebruik van drugs in de PI’s en op gezondheidsincidenten. Bij incidenten voert DJI altijd een calamiteitenonderzoek uit. De uitkomsten van dit onderzoek worden beschikbaar gesteld aan de IGJ. Bij vermoeden van drugsgebruik kunnen PI’s zelf ook onderzoek instellen. Tot slot levert DJI ieder jaar data aan over het gebruik van drugs aan de EU en de VN.
Bent u bereid om overlijdens onder gedetineerden vaker te laten onderzoeken op middelengebruik, om een duidelijk beeld te krijgen van het eventuele drugsgebruik in de gevangenis met een fatale afloop?
Zoals aangegeven in antwoord 5 volgt DJI een protocol bij het overlijden van een gedetineerde: elk overlijden tijdens detentie wordt gemeld bij de IGJ en DJI voert een calamiteitenonderzoek uit. De uitkomsten van dit onderzoek worden gemeld aan de IGJ. Er is op dit moment geen aanleiding om aanvullend onderzoek in te stellen naar middelengebruik.
De arrestatie van Pakistaanse oud-premier Imran Khan |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de arrestatie van Pakistaanse oud-premier Imran Khan?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Pakistaanse oud-premier Imran Khan is gearresteerd om te voorkomen dat hij campagne voert of protesten organiseert?
De aanklager van het National Accountability Bureau in Pakistan heeft aangegeven dat oud-premier Khan is gearresteerd omdat hij niet wil meewerken aan een onderzoek over een corruptiezaak waarvan de heer Khan wordt verdacht.
De arrestatie van de heer Khan heeft geleid tot ernstige ongeregeldheden op diverse plaatsen in het land. Inmiddels is de heer Khan op last van het Supreme Court vrijgelaten en mag hij twee weken niet worden gearresteerd. De ontwikkelingen volgen elkaar momenteel in hoog tempo op en veel is nog onduidelijk. Het kabinet kan geen oordeel geven over de vraag of de genomen maatregelen in verhouding staan tot de dreiging voor de openbare orde en veiligheid. Indien er sprake is geweest van mishandeling van de advocaten van oud-premier Khan, dan is dat uiteraard zeer te betreuren.
Voegt u zich bij de constatering dat het uitermate verontrustend is dat de partijgenoten van de Pakistaanse oud-premier Imran Khan spreken van ontvoering?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de advocaten van de Pakistaanse oud-premier Imran Khan werden mishandeld op het politiebureau?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat sectie 144 van kracht is in de hoofdstad, een wet die bijeenkomsten van vijf mensen of meer verbiedt? Bent u van mening dat dit getuigt van „normale omstandigheden»?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om zich in internationaal verband uit te spreken tegen deze mogelijke onrechtmatige gang van zaken?
De Europese Unie heeft op 9 mei jl. een verklaring uitgebracht in reactie op de arrestatie van oud-premier Khan, waarin de EU oproept tot terughoudendheid en kalmte.2 Het kabinet steunt deze verklaring en benadrukt het belang van inachtneming van de beginselen van de rechtsstaat tijdens de rechtsgang. Nederland en de EU interveniëren echter niet in de rechtsgang in andere landen.
Bent u bereid om in gesprek te treden met uw counterpart in Pakistan, al dan niet via de Pakistaanse ambassadeur, over de situatie in Pakistan betreffende de arrestatie van Pakistaanse oud-premier Imran Khan?
Ik sprak mijn Pakistaanse collega telefonisch op 11 mei jl. Tijdens dit gesprek zijn de arrestatie van de heer Khan en de onrust daarover in het land ook ter sprake gekomen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken van 16 mei 2023?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Ernstige fouten in het laatste IPCC-rapport |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het Clintel-rapport «The FrozenClimate Views of the IPCC», waarin wordt geconcludeerd dat het laatste IPCC-rapport ernstige fouten bevat?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het Clintel-rapport aantoont dat het IPCC aan cherry picking doet, positieve klimaatfeiten buiten beschouwing laat en uitgaat van onrealistische doemscenario’s? Deelt u de conclusie dat dit niets met wetenschap te maken heeft?
Het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) maakt evenwichtige assessments op basis van de wetenschappelijke literatuur. Daar vindt ook de wetenschappelijke discussie plaats. Zo is er discussie over de lagere waarschijnlijkheid van het hoogste emissiescenario (SSP5–8.5) op grond van het al gerealiseerde mondiale klimaatbeleid. Het IPCC-rapport beschrijft de effecten van een scala aan emissiescenario’s inclusief het laagste scenario dat aan de doelstelling van het klimaatakkoord van Parijs voldoet. Van cherry picking is dus geen sprake.
Bent u op de hoogte van het reviewartikel van Pielke (2020) dat laat zien dat van de 53 papers er maar liefst 52 concluderen dat er géén toename is van schade als gevolg van broeikasgassen en dat er slechts één concludeert dat dat wél het geval is?2 Hoe beoordeelt u het dat het IPCC juist die ene studie eruit pikt en de overige – positieve – studies negeert? Deelt u de conclusie dat dit een wetenschappelijke doodzone is?
In het IPCC-rapport voor beleidsmakers wordt niet gemeld dat er sprake zou zijn van een toename van de economische schade als gevolg van broeikasgassen. Het Werkgroep II IPCC-rapport beoordeelt een groot aantal studies en geeft een breed en genuanceerd beeld over de schade en impacts als gevolg van klimaatverandering en de toename van weersextremen zoals hitte, droogte en neerslagextremen al dan niet in combinatie met zeespiegelstijging. Het gaat hierbij niet alleen om economische schade, maar ook om onderlinge afhankelijkheden en om interferenties met schade en verlies aan ecologische systemen, biodiversiteit en de stabiliteit van samenlevingen. Dit wordt door IPCC benaderd vanuit risico’s die afhangen van adaptatie, kwetsbaarheid, blootstelling, weerbaarheid, gelijkheid en rechtvaardigheid en transformatie. Adaptatiemaatregelen, waaronder early warning, spelen een grote rol om schade en slachtoffers te voorkomen.
Bent u op de hoogte van het artikel van Lomborg (2020) dat aantoont dat het aantal slachtoffers in 100 jaar tijd met maar liefst 96% is afgenomen, ondanks dat de wereldbevolking is gestegen van twee naar acht miljard mensen?3 Hoe beoordeelt u het dat het IPCC dit positieve gegeven straal negeert?
Het IPCC beoordeelt een groot aantal rapporten en benadert het totaal aantal slachtoffers door alle klimaatgerelateerde extremen vanuit risico’s die niet alleen afhangen van de frequentie en intensiteit van weersextremen, maar ook van welvaartsverbetering, adaptatie, kwetsbaarheid, blootstelling, weerbaarheid, gelijkheid, rechtvaardigheid en transformatie. Scenario’s voor de toekomst worden door het IPCC met dergelijke brede risicobenaderingen bepaald en niet door één aspect op zichzelf. Dat betekent dat dit gegeven niet wordt genegeerd.
Wat vindt u ervan dat het RCP8.5-scenario (het allerergste scenario waarbij bijna de hele wereld vergaat) een «lage waarschijnlijkheid» heeft, maar hier in het IPCC-rapport tóch het vaakst naar wordt verwezen? Deelt u de conclusie dat dit pure misleiding is?
Het IPCC-rapport beschrijft op een evenwichtige wijze de effecten van een scala aan emissiescenario’s variërend van het laagste scenario, dat aan de doelstelling van het klimaatakkoord van Parijs voldoet, tot het hoogste scenario RCP8.5. In de samenvattingen voor beleidsmakers van Werkgroep I en II wordt het SSP5–8.5 (RCP8.5) scenario niet vaker genoemd dan de andere SSP (RCP) scenario’s.
Deelt u de mening dat het te bizar voor woorden is dat beleidsmakers wereldwijd – en u ook – hun klimaatmaatregelen baseren op IPCC-rapporten die vol met fouten en volksverlakkerij staan?
Nee.
Wat vindt u van de uitspraak van de secretaris-generaal van de VN dat «we op de snelweg naar een klimaathel zitten met onze voet op het gaspedaal»? Deelt u de conclusie dat dergelijke teksten louter bedoeld zijn om de bevolking angst voor klimaatverandering aan te jagen?
De uitspraak van de secretaris-generaal van de VN is een uiting van bezorgdheid n.a.v. de conclusies van de IPCC-rapporten. De genoemde uitspraak wordt in de IPCC-rapporten niet gedaan. Het IPCC geeft aan dat de mondiale uitstoot van broeikasgassen nog steeds groeit, terwijl daar ernstige negatieve effecten van zijn te verwachten. In het licht van die constatering moet de uitspraak van de secretaris-generaal worden gezien.
Deelt u de mening dat het IPCC beter opgeheven kan worden? Zo nee, bent u dan op z’n minst bereid de IPCC-rapporten in de prullenbak te gooien?
Nee.
Het bericht 'Boer Erik Jan doelwit criminele bendes: ’Ze hebben alles gesloopt'' |
|
Ingrid Michon (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Boer Erik Jan doelwit criminele bendes: «Ze hebben alles gesloopt»»1?
Ja, ik ben bekend met het genoemde bericht.
Klopt het dat criminelen in toenemende mate azen op waardevolle hightech apparatuur van boeren? Blijkt uit de politiecijfers inderdaad dat er sprake is van een toename van het aantal diefstallen uit schuren?
Sinds enkele jaren worden GPS-systemen gestolen uit landbouwvoertuigen.
Er is op basis van politiecijfers in de eerste 5 maanden van 2023 ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar een lichte toename te zien van het aantal meldingen dat gemaakt wordt over diefstallen van GPS-apparatuur uit landbouwvoertuigen. In 2023 zijn er tot 30 mei ongeveer 50 meldingen of aangiftes ontvangen van diefstal van GPS uit schuren, stallen of van een erf. In heel 2022 was het aantal ongeveer 130 en in 2021 ongeveer 110. In veel gevallen was er sprake van diefstal van meer dan 1 GPS-systeem.
In welke regio’s zijn boeren het meest kwetsbaar? Zijn dat de grensregio’s of ziet u door heel Nederland een stijging?
De politie heeft mij geïnformeerd dat GPS-diefstal uit landbouwvoertuigen vooral plaatsvindt in de regio’s Noord-Nederland, Flevoland, Zuid-Holland en Zeeland. Het betreft daarmee zeker niet uitsluitend grensregio’s. De stijging is in al deze genoemde gebieden te zien, niet in de rest van Nederland.
Welke concrete acties onderneemt de politie op dit moment om deze diefstallen tegen te gaan?
De politie werkt samen met brancheorganisaties en Platforms Veilig Ondernemen om deze diefstallen te voorkomen. Zo is een gezamenlijke preventieactie en -campagne opgezet waarbij de sector is gewezen op de gevaren en een handelingskader gedeeld met agrarische ondernemers. De politie deelt trends, cijfers en ontwikkelingen met de branche om zo specifieke waarschuwingen te kunnen geven in bepaalde gebieden. In het kader van de opsporing worden bij meldingen van dergelijke diefstallen zoveel mogelijk sporen verzameld. Binnen de politieorganisatie is verduidelijkt welke omvang en impact dergelijke diefstallen hebben zodat de keuze om hier forensische capaciteit op in te zetten met de juiste onderbouwing plaats kan vinden. Omdat het vaak internationale actieve groepen betreft die dit delict plegen worden sporen zoveel mogelijk vergeleken in een internationale databank.
In hoeverre deelt u de analyse dat er sprake is van criminaliteit van georganiseerde criminele bendes uit Oost-Europa?
Politiedata en internationale informatie-uitwisseling toont aan dat GPS-diefstallen bij agrarische bedrijven inderdaad nagenoeg uitsluitend gepleegd worden door Oost-Europese dadergroepen.
Op welke wijze vindt er samenwerking plaats met de (politie)autoriteiten van de bronlanden van dit soort bendes?
In de afstemming met andere Europese landen staat informatie-uitwisseling centraal. Wanneer een verdachte wordt aangehouden wordt contact opgenomen met het bronland. Er wordt informatie uitgewisseld over eventuele gepleegde strafbare feiten in land van herkomst en het bronland wordt geïnformeerd over de aanhouding in Nederland. Deze informatie is in Nederland van belang voor een eventueel strafdossier, om aan te tonen dat er sprake is van mobiel banditisme – een vorm van internationaal georganiseerde criminaliteit door rondtrekkende bendes. En op basis daarvan een passende straf te eisen, overeenkomstig de richtlijn voor strafvordering mobiel banditisme.
Wat is uw inzet om deze diefstallen terug te dringen en de pakkans van daders te vergroten? Kwalificeren deze diefstallen als High Impact Crimes?
Met publieke en private partners zet ik structureel in op de aanpak van deze criminaliteit, onder andere op het gebied van informatie-uitwisseling.
De aanpak van rondreizende dadergroepen maakt onderdeel uit van het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 dat op 14 december 2022 is vastgesteld door het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing. Zo wordt momenteel door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid en Platform Veilig Ondernemen aan een pilot gewerkt. Het doel is de samenwerking tussen politie en gemeenten te verbeteren en de pakkans te vergroten. Indien succesvol kan dit worden uitgebouwd. De politie vraagt Europol en enkele landen naar de kennis en ervaring over dit fenomeen waarbij onderzocht wordt op welke wijze samenwerking op dit vlak mogelijk is.
Ook met de branche wordt samengewerkt en trends en ontwikkelingen worden met de branche gedeeld. De politie is samen met brancheorganisaties in gesprek met importeurs en leveranciers van dergelijke GPS-systemen om te onderzoeken welke barrières kunnen worden opgeworpen. Brancheorganisatie Cumela Nederland is sinds 2019 aangesloten bij de aanpak van Stop Heling. Landbouwondernemers kunnen hun apparatuur registreren in de Stop Heling-database. Bij diefstal wordt deze informatie in de aangifte opgenomen. Bij aanschaf van dergelijke producten kan een koper via deze database controleren of de apparatuur als gestolen geregistreerd staat. Indien dit het geval is, kan hiervan melding worden gemaakt bij politie. Daarnaast genereert de koppeling tussen het Digitaal Opkopers Register en de database Stop Heling notificatiemeldingen, als GPS-apparatuur door een handelaar in gebruikte en ongeregelde goederen opgekocht is.
High impact crimes is een verzamelnaam voor delicten met een hoge maatschappelijke of persoonlijke impact zoals onder andere woninginbraken, overvallen en straatroof. Hoewel deze diefstallen van GPS-apparatuur een groot effect kunnen hebben op de bedrijfsvoering, financiële schade en het veiligheidsgevoel, kwalificeren deze diefstallen zich niet als zodanig als high impact crimes.
Bestaat er op dit moment (structurele) afstemming met de agrarische sector, op nationaal, provinciaal, dan wel lokaal niveau over hoe criminaliteit en ondermijning in de regio’s wordt aangepakt? Zo ja, op welke wijze vindt dit plaats en welke partijen zijn hierbij betrokken en hoe vallen de resultaten van deze aanpak te controleren? Zo nee, bent u bereid om dit structureel in te richten?
Er vindt op meerdere manieren (structurele) afstemming plaats met publieke en private partners over (georganiseerde ondermijnende) criminaliteit in het buitengebied. Zo is er vanuit mijn ministerie periodiek contact met LTO, ZLTO en Cumela Nederland. In het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing wordt in het kader van het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 structureel gesproken met publieke en private partners, waaronder over de veiligheid van het buitengebied. Diverse Regionale Informatie- en Expertise Centra en Platforms Veilig Ondernemen brengen in afstemming met de agrarische sector de problematiek in het buitengebied in beeld en passen interventies toe, zoals het instrument Veilig Buitengebied. Dit instrument wordt met een financiering vanuit mijn ministerie gefaciliteerd door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. Met het instrument zetten gemeenten met lokale publieke en private partners een samenwerkingsnetwerk op om de veiligheid en weerbaarheid van boeren en tuinders te vergroten. Hier wordt ingezet op de oog- en oorfunctie van ondernemers en inwoners in de buitengebieden, wat bijdraagt aan het beeld over wat er speelt en leeft. Het instrument wordt dit jaar geëvalueerd om resultaten van de aanpak te monitoren.
Bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie loopt een pilot met een vertrouwenspersoon georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Deze vertrouwenspersoon deelt beelden met betrokken veiligheidspartners op fenomeenniveau. De pilot heeft verlenging van financiering gekregen tot maart 2026 wegens succesvolle opbrengsten. In het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 is mede daarom opgenomen bij meerdere brancheorganisaties een vertrouwenspersoon aan te stellen. Hierover worden nu gesprekken gevoerd met brancheorganisaties uit de agrarische sector. Daarnaast is Cumela structureel betrokken bij de aanpak omtrent rondreizende dadergroepen.
Zoals in de halfjaarbrief georganiseerde ondermijnende criminaliteit2 toegelicht werk ik de komende jaren in den brede aan een verrijking en verscherping van een rapportage over de resultaten van de aanpak, samen met alle partners. Daarbij zal ook inzicht worden gegeven in de ontwikkeling van de wetenschappelijke inzichten, zoals op 6 april 2023 in het commissiedebat aan uw Kamer is toegezegd. Met deze verrijking en aanscherping verschuift het karakter van de voortgangsrapportage steeds meer van een beschrijving van de aanpak naar een beeld van wat die aanpak oplevert en de effecten daarvan in de maatschappij.
Deelt u de opvatting en de zorgen dat – gelet op het grote aantal boeren zonder op opvolgers – agrarische bestemmingen in toenemende mate het risico lopen om in criminele handen terecht te komen? Hoe gaat u dit risico voorkomen en de sociaaleconomische positie van het platteland borgen?
Ik deel de zorgen dat agrarische bestemmingen risico’s lopen op criminele inmenging. Ik verwijs voor een antwoord hoe het kabinet hierop inzet naar het antwoord van de voorgaande vragen en de beantwoording op vraag 1 en 2 van de leden Van Campen en Michon-Derkzen (beiden VVD) aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Justitie en Veiligheid over bescherming van boeren tegen drugscriminaliteit en het tegengaan van ondermijning in het buitengebied, beantwoord op 26 april jongstleden.3 Hierin heb ik onder meer het volgende aangegeven. In het Nationaal Programma Landelijk Gebied werkt het kabinet met verschillende partijen aan een transitie die integraal inzet op het gebiedsgericht behalen van doelstellingen op het gebied van natuur en stikstof, water, bodem en klimaat. We hebben daarin nadrukkelijk oog voor de sociaaleconomische effecten die met deze transitie gepaard gaan. Uit signalen, incidenten en opsporingsinformatie blijkt het risico op drugscriminaliteit en ondermijnende activiteiten op het platteland overal in het land reëel. Daarom ben ik ook aan de slag met publieke en private partners in het buitengebied om beter zicht te krijgen op de problematiek en deze te voorkomen. Aanleiding was onder andere het in oktober 2020 verschenen rapport «Weerbare boeren in een kwetsbaar gebied». Hieruit bleek dat ongeveer 1 op de 5 respondenten weleens iemand aan de deur heeft gehad die het agrarisch vastgoed wilde gebruiken en zijn of haar intenties mogelijk verband hielden met drugscriminaliteit. Diverse Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s) hebben de problematiek in het buitengebied verder in beeld gebracht. Verschillende RIEC’s en Platforms Veilig Ondernemen actief op dit thema door middel van het voeren van bewustwordingscampagnes gericht op ondernemers en/of bewoners en worden in verschillende regio’s integrale controles gehouden en kijken gemeenten naar herbestemming in geval van leegstand. Zoals aangegeven wordt met onder andere brancheorganisaties uit de agrarische sector gesprekken gevoerd een vertrouwenspersoon ondermijnende criminaliteit aan te stellen.
Het vervolg van de financiële impuls huisvesting grote gezinnen |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Welke resultaten zijn er van de eerdere financiële impuls: hoeveel gezinnen zijn er gehuisvest en hoeveel gemeenten hebben gebruik kunnen maken van deze gelden? Was er sprake van een goede verdeling van de gelden over het land? Zo nee, hoe komt dit?
De pilot-regeling «Financiële impuls huisvesting grote gezinnen vergunninghouders» stond open van 15 juli 2021 tot en met 31 december 2021. Het doel van deze regeling was het stimuleren van de (versnelde) huisvesting van grote gezinnen vergunninghouders (met ten minste 8 gezinsleden) via een specifieke uitkering. Onderzoeksbureau Significant heeft in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) de resultaten van de pilot in het eerste half jaar van 2022 geëvalueerd (zie bijlage). Vanwege de beschikbare middelen (ruim 1 miljoen euro) heeft een aanmeld- en selectieproces plaatsgevonden in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Uit de 30 geïnteresseerde gemeenten zijn 24 gemeenten met samen 31 grote gezinnen geselecteerd voor deelname. Hierbij is rekening gehouden met de geografische locatie van geïnteresseerde gemeenten, de grootte van de gemeenten en de voorgestelde besteding van de specifieke uitkering.1 Geconcludeerd is dat de regeling gemeenten helpt bij het huisvestingsproces van grote gezinnen vergunninghouders. Een versnellend effect op de huisvesting kon niet worden vastgesteld. Op 1 januari 2022, na het eindigen van de pilotperiode, waren 17 grote gezinnen gehuisvest. Inmiddels zijn alle betrokken gezinnen gehuisvest.
Wanneer wordt de nieuwe financiële impuls voor gemeenten opengesteld?
De nieuwe regeling wordt is op 8 juni 2023 gepubliceerd (Stcrt. 2023, 15 875). De regeling wordt op 3 juli 2023 om 12:00 uur voor gemeenten opengesteld.
Klopt het dat de nieuwe financiële impuls wordt uitgevoerd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland? Is de RVO hiertoe voldoende uitgerust? Waarom is niet gekozen voor een Specifieke Uitkering (SpUk) vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan gemeenten zoals de laatste keer?
Ja. Na de pilot onder het Ministerie van Justitie en Veiligheid, komt er nu een regeling vanuit de beleidsverantwoordelijkheid van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Daarbij is specifiek voor RVO gekozen vanwege de brede ervaring die al is opgedaan op het woondomein, waaronder diverse financiële regelingen en verschillende ondersteuningsvormen voor gemeenten. Belangrijk voordeel is dat de bij RVO beschikbare infrastructuur het beter mogelijk maakt om de regeling continue open te zetten tot het maximale budget per jaar is bereikt, in plaats van de korte termijn van twee weken.
Hoe wordt gezorgd dat het beschikbare budget goed wordt verdeeld over de gemeenten die worstelen met de opvang van grote gezinnen? Kunt u zich voorstellen dat een «first come first served»-regeling niet helpt bij een goede verdeling?
Op dit moment heeft vrijwel elke gemeente te maken met één of meer grote gezinnen waarvoor moeilijk een passende woning te vinden is. Ik vind het belangrijk om gemeenten zo snel mogelijk te ondersteunen bij het geschikt maken van woningen voor grote gezinnen vergunninghouders, omdat deze gezinnen dan een betere start kunnen maken met hun integratie- en participatieproces. Het is daarom onwenselijk om de regeling eerst voor een bepaalde tijd open te stellen en daarna alle verschillende aanvragen te beoordelen met een bepaalde regionale spreiding in het achterhoofd. Dat heeft namelijk tot gevolg dat gemeenten die een aanvraag hebben ingediend lang in afwachting zijn of hun aanvraag is toegekend, terwijl het juist belangrijk is dat gemeenten zo spoedig mogelijk aan de slag gaan. Ook is de vraag of vastgoedeigenaren zo lang willen en kunnen wachten. Andere gemeenten vissen juist achter het net, doordat zij in de aanvraagperiode geen geschikt pand hebben om te verbouwen.
Om ervoor te zorgen dat gemeenten in alle delen van het land voldoende op de hoogte zijn, zet ik in op communicatie en monitoring. Na publicatie van de regeling zijn berichten verschenen op www.volkshuisvestingnederland.nl2 en de social mediakanalen van Volkshuisvesting Nederland. Daarnaast kan iedereen die meer wil weten over de regeling zich aanmelden voor de webinar op 13 juni.3 Ook is gebruik gemaakt van de netwerken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Het Interprovinciaal Overleg en het COA. Op deze manier hoop ik gemeenten door heel het land te wijzen op de mogelijkheden van de regeling. Gedurende de openstelling van de regeling wordt ook gemonitord op geografische spreiding. Als blijkt dat in een bepaalde provincie of regio het aantal aanvragen achter blijft, zal extra communicatie worden ingezet op dit gebied.
Zou het niet logischer en meer effectief zijn de SpUk aan provincies toe te kennen, gezien de rol die zij vervullen in toezicht en ondersteuning ten aanzien van huisvesting van statushouders?
Provincies hebben een belangrijke rol als toezichthouder op de taakstelling huisvesting vergunninghouders, rol, maar op grond van artikel 28 in de Huisvestingswet 2014 dragen gemeenten zorg voor de (voorziening in de) huisvesting van vergunninghouders. Het COA koppelt huishoudens aan een gemeente. Een gemeente heeft zicht op de verschillende aan hen gekoppelde huishoudens, de huishoudgrootte, de lokale (sociale) woningvoorraad en onderhoudt de relatie met corporaties. Daarom ligt het voor de hand dat gemeenten de aanvraag indienen.
Hoe ziet u de toekomst van deze regeling als onderdeel van de totale huisvestingsopgave van statushouders? Hoe kunnen we van losse (zeer nodige!) regelingen naar een meer structurele ondersteuning van gemeenten daar waar het nodig is?
Door een aanhoudende hoge asielstroom en de huidige situatie op de woningmarkt, blijft het voor gemeenten een grote uitdaging om de aan hen gekoppelde vergunninghouders tijdig te huisvesten. Het is daarom cruciaal dat de sociale woningvoorraad wordt vergroot en beter wordt benut. Het kabinet ondersteunt gemeenten op allerlei manieren bij deze opgaven. De regeling voor het geschikt maken van woningen voor de huisvesting van grote gezinnen vergunninghouders is hier een voorbeeld van; in de Voorjaarsnota 2023 is voor 2024 tot en met 2026 elk jaar € 4 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Daarnaast helpt de bredere inzet op het vergroten van de woningvoorraad ook bij de mogelijkheden om aan de huisvestingsopgave voor statushouders te voldoen. In de Voorjaarsnota 2023 is opnieuw budget vrijgemaakt (€ 300 miljoen) voor een meerjarige regeling voor de realisatie van flexwoningen en de transformatie van vastgoed. Ook is een financiële herplaatsingsgarantie ontworpen die investeerders meer zekerheid biedt bij het bouwen van flexwoningen. Daarnaast wordt ook gewerkt aan een fysieke herplaatsgarantie die eenzelfde doel dient.
Lonen en winsten |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met twee nieuwe onderzoeken van Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV), namelijk «Hoge winsten en lage lonen»1 en «Stijgende prijzen en hoge winsten»2?
Ja.
Hoe veranderen de nieuwe inzichten uit deze onderzoeken «de reactie van het kabinet op de twee rapporten van FNV»?
Ik zie in de nieuwe rapporten interessant cijfermateriaal over de ontwikkeling van prijzen, winsten en lonen. Ik zie echter geen aanleiding om mijn reactie3 op de eerdere rapporten te herzien. Het kabinet vindt dat werk moet lonen en dat het vaststellen van lonen in eerste instantie een kwestie tussen werkgevers en werknemers is. Daarbij blijft het kabinet werkgevers oproepen om de lonen tijdig te laten stijgen waar daar ruimte voor bestaat. Loonstijging vormt een structurele oplossing voor de koopkracht van huishoudens. Daarmee wordt economische voorspoed eerlijk verdeeld over werkenden en verschaffers van kapitaal.
Het kabinet ziet dat er nog steeds ruimte is voor hogere lonen. Want de productiviteit van werknemers stijgt, evenals de prijzen die bedrijven vragen voor hun goederen en diensten.4 Het kabinet ziet dat die ruimte in de praktijk ook daadwerkelijk wordt benut. Lonen stijgen momenteel fors. Het Centraal Planbureau verwacht dat de cao-lonen dit jaar met 5% zullen stijgen. Cao’s die recent zijn afgesloten bevatten loonstijgingen van circa 7% op jaarbasis.5
Het Centraal Planbureau raamde in het Centraal Economisch Plan dat de stijging van lonen zich de komende jaren zal voortzetten en dat lonen harder zullen stijgen dan de consumentenprijzen. Ik verwacht daarom dat de lonen in reële termen zullen inhalen wat zij in 2022 verloren hebben.
In hoeverre denkt u dat het daadwerkelijk voorkomen gaat worden dat de lonen minder hard stijgen dan de winsten (het exploitatieoverschot)? Dragen de gekozen maatregelen hier wel voldoende aan bij?
Het vaststellen van lonen is in eerste instantie aan werkgevers en werknemers. De afspraken die zij maken, zullen bepalen hoe hard lonen stijgen. Als kabinet hebben we werkgevers meermaals opgeroepen om lonen te verhogen waar daar ruimte voor bestaat. Ik ben blij dat ik de lonen inderdaad zie stijgen. Voor de toekomst blijft er, op basis van verdere stijgingen van productiviteit en de prijzen die bedrijven vragen voor hun goederen en diensten, nog ruimte voor verdere stijgingen. Dat die ruimte voor loonstijging wordt benut is belangrijk voor de koopkracht. Ook in de komende jaren is het van belang dat de ruimte voor loonstijging tijdig benut blijft worden.
Met de maatregelen die ik noemde in mijn brief van 19 april jl. is het werk van het kabinet nog niet klaar. Zo buigt het kabinet zich in augustus over de ontwikkeling van de lastenverdeling en de koopkracht in 2024.
Hoe verhoudt de loonstijging zich op dit moment tot de stijging van de winst/toegevoegde waarde?
De figuur hieronder laat de ontwikkeling zien van de beloning van werknemers, de winsten van niet-financiële bedrijven en de totale toegevoegde waarde.
De winst van niet-financiële bedrijven (vóór afschrijvingen en belasting) steeg volgens het CBS in 2022 met 14 procent. In hetzelfde jaar nam de totale beloning van werknemers met 8% toe.
De winstquote (het bruto exploitatieoverschot als percentage van de bruto toegevoegde waarde) daalde in 2022 licht. Volgens voorlopige cijfers van het CBS daalde de winstquote van 41,1 procent in 2021 naar 40,9 procent in 2022. Zie figuur 2.
Figuur 1. Toegevoegde waarde, beloning van werknemers en brutowinst niet-financiële bedrijven in miljarden euro’s (bron: CBS).
Figuur 2. Winstquote van niet-financiële vennootschappen in % (bron: CBS).
Deelt u dat de eerste tekenen dat de loonruimte die er is benuttigd wordt, niet bemoedigend zijn, namelijk dat de winstquote van niet-financiële vennootschappen in het vierde kwartaal van vorig jaar historisch hoog ligt3 en dat de winsten bij 49 beursgenoteerde bedrijven in 2022 veel harder zijn gestegen ten opzichte van 2019 dan de omzet en de personeelskosten4?
De eerste tekenen dat lonen substantieel stijgen vind ik juist wel bemoedigend. Het is gebruikelijk dat lonen met vertraging reageren.8 Die vertraging komt onder meer doordat veel collectieve arbeidsovereenkomsten eerder zijn afgesloten en een meerjarige looptijd hebben. De stijging van de cao-lonen zal dit jaar naar verwachting ongeveer 5% bedragen. Het CPB verwacht daarnaast dat ook volgend jaar de cao-lonen met 5% zullen stijgen. Cao’s die recent zijn afgesloten bevatten loonstijgingen van circa 7% op jaarbasis.9 Ik vind dit een positieve ontwikkeling.
Wat gaat u doen mochten de lonen toch niet meestijgen met de winst/toegevoegde waarde?
Voor het beoordelen van de loonontwikkeling kijk ik naar de ontwikkeling van de reële loonkosten in relatie tot de arbeidsproductiviteit. Het kabinet wil de komende jaren evenwicht in de loonontwikkeling behouden. Daarvoor blijft de komende jaren loongroei nodig. Zoals het Centraal Planbureau heeft aangegeven is die loongroei bovendien nodig als structurele oplossing voor het beschermen van de koopkracht van huishoudens. Uiteraard zal ik nauwgezet blijven volgen hoe de loonvorming de komende tijd verloopt.
Daarnaast geldt dat het kabinet excessieve winsten wil voorkomen. Bijvoorbeeld door markten goed te ordenen. En door toezicht van de ACM op de mededinging, een aantal specifieke sectoren en het consumentenrecht. Wanneer zich desondanks excessen voordoen, kan het kabinet besluiten om in te grijpen indien sprake zou zijn van overwinsten. Een ingreep kan zich richten op de oorzaak van die overwinsten. Of op het gevolg in de vorm van de overwinsten zelf. Een voorbeeld van zo’n ingreep is het tijdelijk verplicht plafond op marktinkomsten van elektriciteitsproducenten van de Minister voor Klimaat en Energie.
Bent u bekend met het onderzoek van Weber waarin hij opmerkt dat bedrijven de afgelopen periode dalende producentenprijzen hebben aangegrepen om hun winstmarges verder te vergroten en hij verwacht dat zij dit ook de komende periode zullen doen5?
Ja.
Bent u bekend met de analyses hierover van de Europese Centrale Bank (ECB) (Isabelle Schnabel6 en Fabio Panetta7) en Goldman Sachs8? Bent u ermee bekend dat uit het rapport van FNV «Stijgende prijzen en hoge winsten» blijkt dat ook in Nederland de winstmarges van beursgenoteerde bedrijven zijn toegenomen van 7.5 naar 5 cent per euro omzet tussen 2019 en 2022?
Ja.
Deelt u de opvatting dat de consumentenprijzen door bedrijven met marktmacht niet worden verlaagd nadat de producentenprijzen zijn gedaald en dat dit leidt tot extra winst-gedreven inflatie?
Het is duidelijk dat de winsten van bedrijven in 2022 zijn gegroeid. Ook is duidelijk dat de stijging van consumentenprijzen voor een deel te verklaren valt door het feit dat bedrijven meer winst hebben gemaakt. In die zin deel ik de gedachte dat in 2022 deels sprake was van winst-gedreven inflatie.
Ik kan op dit moment echter nog geen conclusies trekken over hoe winst-gedreven inflatie exact tot stand is gekomen.
Het is in ieder geval duidelijk dat de economie in 2022 en waarschijnlijk ook nog in het begin van 2023 oververhit was.14 Dat wil zeggen dat de vraag naar goederen en diensten groter is dan wat bedrijven op korte termijn kunnen leveren. Dat heeft een prijsopdrijvend effect. Hogere prijzen zijn nadelig voor huishoudens wier lonen niet meteen mee groeien. Hogere prijzen veroorzaken pijn bij deze huishoudens in de vorm van een afname in koopkracht. Tegelijkertijd hebben hogere prijzen als positief effect dat zij de vraag naar goederen en diensten afremmen, en bedrijven aansporen het aanbod te vergroten. Dit mechanisme is in principe in lijn met de verwachting. De economie is volgens een eerste berekening van het Centraal Bureau voor de Statistiek in het eerste kwartaal van dit jaar met 0,7 procent gekrompen.15 Dat zou een signaal kunnen zijn dat de vraag inderdaad afneemt.
In het maatschappelijke debat zijn daarnaast andere mogelijke verklaringen geopperd voor hoe winsten hebben kunnen bijdragen aan de inflatie. Die verklaringen geven aan welke andere mechanismen zouden kunnen hebben bijgedragen aan het feit dat prijzen sterker zijn gestegen dan de kosten van bedrijven.
De tweede mogelijke verklaring is, zoals de gestelde vraag ook suggereert, dat bedrijven over marktmacht beschikken. Die marktmacht zou maken dat zij minder concurrentie ondervinden. De essentie van deze verklaring is dat de markt niet goed functioneert. Een derde mogelijke verklaring is dat bedrijven prijzen verhogen om te anticiperen op toekomstige kosten of onzekerheid over de toekomst. Bijvoorbeeld op stijgende loonkosten. Op kosten voor het inlossen van schulden uit de corona periode. En/of op economische onzekerheid, bijvoorbeeld als gevolg van de oorlog in Oekraïne. Een vierde mogelijke verklaring is dat afnemers de prijsverhogingen minder zouden opmerken in tijden van inflatie. Dit zou ertoe leiden dat zij hun koopgedrag minder zouden bijstellen. Bedrijven zouden zo’n periode dan aangrijpen om prijzen meer te verhogen dan hun kosten.
Op dit moment kan ik geen conclusies trekken over de (on)juistheid van deze andere verklaringen. Dat komt doordat nog niet is onderzocht in hoeverre deze verklaringen werkelijk hebben gespeeld bij de ontwikkeling van winsten en prijzen in 2022. Dergelijke conclusies zal ik wel kunnen trekken zodra nader onderzoek beschikbaar komt. Daarnaast zal de komende maanden duidelijk worden hoe de winsten en prijzen zich dit jaar ontwikkelen. Daarmee zal ook duidelijker worden in hoeverre winst-gedreven inflatie een blijvend dan wel tijdelijk fenomeen is.
Deelt u de opvatting dat dit ook in Nederland aan de orde van de dag is? Ziet het kabinet winst-gedreven-inflatie ook als mogelijk risico nu de producentenprijzen maand op maand afvlakken en de consumentenprijsindex (CPI) gestaag blijft stijgen?
Het is in mijn beleving te vroeg om te zeggen of ook in 2023 sprake zal zijn van winst-gedreven inflatie. Kwantitatieve gegevens over de winsten van bedrijven zijn immers nog niet beschikbaar. In ieder geval geldt dat winsten niet alleen afhangen van prijzen van grondstoffen, goederen en diensten, maar ook van bijvoorbeeld afzetvolumes, loonkosten en marktdynamiek. Voor de loonkosten is de verwachting dat zij dit jaar substantieel zullen toenemen, onder andere als gevolg van de stijgende cao-lonen. Tegelijkertijd zagen we dat het BBP is gedaald in het eerste kwartaal.
Deelt u de opvatting dat winst-gedreven-inflatie, ofwel graaiflatie, onrechtvaardig is?
Als bedrijven moedwillig hun prijzen extra verhogen op een moment dat prijzen toch al hard stijgen, ja, dan vind ik dat inderdaad onrechtvaardig. We hebben het dan over de vierde mogelijke verklaring die ik noemde in mijn antwoord op vraag 9.
Zoals ik al aangaf, weet ik echter niet in hoeverre die mogelijke verklaring momenteel in Nederland aan de orde is. Er zijn immers ook andere mogelijke verklaringen voor het feit dat de stijging van consumentenprijzen gepaard gaat met hogere bedrijfswinsten.
Los daarvan zou het onwenselijk zijn als bedrijfswinsten structureel op een onevenwichtig hoog niveau komen te liggen. Of dit zal gebeuren is moeilijk te voorspellen. DNB president Klaas Knot gaf recent aan dat het jaar 2022 in meerdere opzichten een jaar van unieke omstandigheden was, dat hij een ommekeer verwacht, en dat de winstmarges weer zullen dalen.16 Tegelijkertijd is de verwachting dat de lonen van werknemers in dit jaar en de komende jaren substantieel zullen stijgen.
Wat gaat u doen om deze mogelijke extra stijging van de winst-gedreven inflatie te voorkomen?
We zien dat de winsten van bedrijven sinds 2021 zijn gestegen. En we merken allemaal dat de prijzen in winkels omhoog zijn gegaan. Volgens de Rabobank kan een vijfde van de inflatie verklaard worden door toegenomen winst.17 Dat voelt oneerlijk. Als ondernemers misbruik maken van de situatie door prijzen disproportioneel te verhogen en zo hun winsten te vergroten, is dat zeer onwenselijk.
Tegelijkertijd weten we nog onvoldoende waarom de prijzen harder zijn gestegen dan de kosten. Het zou goed kunnen dat dit een tijdelijke situatie is en dat we binnenkort gaan zien dat juist werknemers aan koopkracht winnen, zoals het CPB raamt.18
Zoals hierboven gezegd is het op dit moment te vroeg om definitief te oordelen over wat nu maakt dat we zien dat winsten een deel van de prijsstijgingen kunnen verklaren.
Duidelijk is wel dat de pijn van inflatie eerlijk verdeeld moet worden tussen bedrijven, werknemers en consumenten. Ook economische voorspoed moeten we eerlijk delen. Daarom heeft het kabinet eerder werkgevers opgeroepen de lonen te verhogen. Loonstijging is nodig voor het structureel vergroten van de koopkracht van huishoudens. Ik ben blij te zien dat de lonen echt aan het stijgen zijn. Verder kijkt het kabinet in augustus naar het lastenbeeld en koopkracht, waarbij uiteraard ook de winstgevendheid van bedrijven in ogenschouw zal worden genomen.
Daarnaast heeft de ACM een belangrijke verantwoordelijkheid als toezichthouder op de markt indien er een gebrek aan concurrentie aan de basis ligt van de overwinsten die worden gemaakt. Dit beleid grijpt aan op factoren die overwinsten kunnen veroorzaken.
Wat gaat u doen om de winst-gedreven inflatie die mogelijk al heeft plaatsgevonden, recht te zetten?
In mijn vorige antwoord gaf ik al aan dat ik focus op de koopkracht van huishoudens en tegelijkertijd blijf volgen hoe winsten en prijzen zich ontwikkelen.
Lonen zijn aan het stijgen. Dat is ook nodig voor het structureel vergroten van de koopkracht van huishoudens. Als de lonen inderdaad, net als in het verleden, vertraagd reageren, zullen die nog enkele jaren flink groeien. Het CPB heeft deze verwachting ook uitgesproken in haar meest recente raming.
Voor de korte termijn heeft het kabinet in 2022 een omvangrijk pakket aan koopkrachtmaatregelen getroffen. Ook heeft het kabinet in het Belastingplan 2023 meerdere maatregelen opgenomen om de belastingdruk op arbeid en vermogen structureel meer in balans te brengen. In augustus zal het kabinet zich opnieuw over het lastenbeeld en de koopkracht buigen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 24 mei, de dag waarop het rondetafelgesprek over winsten en lonen in de Tweede Kamer gepland is?
Ja.
De beperkte invloed van het bron- en contactonderzoek en de CoronaMelder-app op de bestrijding van de pandemie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Contactonderzoek GGD en corona-app dempten epidemie maar matig»?, van de Volkskrant en het onderzoek waarop dit artikel gebaseerd is?1, 2
Ja.
Is voordat het bron- en contactonderzoek-stramien van kracht werd een impactanalyse gemaakt van de effectiviteit van dit programma? Zo ja, wat waren de resultaten daarvan en in hoeverre weken die af van de conclusies die nu uit bovengenoemd onderzoek komen? Indien deze erg afweken, kunt u dan beargumenteren hoe dit kan? Waarom is vooraf ingeschat dat de invloed op het in kaart brengen en indammen van het coronavirus zoveel groter zou zijn dan uiteindelijk daadwerkelijk het geval bleek?
Nee, er is geen impactanalyse gedaan.
Wie hebben de vermeende en beoogde impact van het bron- en contactonderzoek in kaart gebracht en volgens welke methodiek?
Vanuit internationale organisaties werden aanbevelingen gedaan voor de inzet van bron- en contactonderzoek (BCO) voor de bestrijding van COVID-19. Zie bijvoorbeeld: Contact tracing for COVID-19: current evidence, options for scale-up and an assessment of resources needed (europa.eu) en WHO-2019-nCoV-Contact_Tracing-2020.1-eng.pdf. Daarnaast was er een Nederlandse studie, die op 16 april 2020 al als preprint beschikbaar was: Frontiers | Isolation and Contact Tracing Can Tip the Scale to Containment of COVID-19 in Populations With Social Distancing (frontiersin.org).
Hoe reflecteert u op het feit dat er 23 miljoen euro aan gemeenschapsgeld is gespendeerd aan – opnieuw – een ineffectieve coronamaatregel? Staat u, in retrospectief, nog altijd achter dit programma?
Wat zijn de gevolgen (maatschappelijk, financieel, economisch) geweest van het bron- en contactonderzoek voor de arbeidsmarkt en de werkgelegenheid, aangezien voor dit programma veel mensen moesten worden aangetrokken, die werden weggehaald uit andere sectoren, waarin niet zelden al personeelstekorten waren? Kunt u een kosten-baten analyse geven?
De periode dat BCO grootschalig werd ingezet viel grotendeels in een lockdown periode. In die periode waren sectoren (gedeeltelijk) gesloten.
Was op enig moment gedurende de coronacrisis ook al duidelijk dat het bron- en contactonderzoek weinig bijdroeg aan de bestrijding van het virus? Zo ja, op welk moment bleek dat dit programma niet het beoogde en gewenste effect had, wie/wat kwam initieel tot deze conclusie en wanneer is uw ministerie en/of het kabinet hiervan op de hoogte gebracht? Waarom is het programma op dat moment niet heroverwogen en/of gestaakt? Hoeveel geld is daardoor onnodig uitgegeven aan een ineffectieve maatregel?
De focus van het BCO is in de loop van de pandemie veranderd van het zicht houden op en indammen van het virus, naar het beschermen van kwetsbaren en het signaleren van uitbraken in een bijzondere setting (bijv. de zorg). Door het invoeren van het zelfzorgadvies, waaronder het advies om een zelftest te doen bij klachten, is de grootschalige inzet van het BCO in het voorjaar van 2022 gestopt. Wel kon BCO nog worden ingezet voor het adviseren bij specifieke uitbraken. In het najaar van 2022 is gestart met het verder afschalen de capaciteit van BCO. De resterende beperkte werkzaamheden vallen onder het regulier BCO werk van de GGD’en.
Waarom is de Kamer niet geïnformeerd over de tegenvallende effectiviteit van het bron- en contactonderzoek en de CoronaMelder en heeft daarover geen parlementair debat plaatsgevonden?
CoronaMelder is voorafgaand en gedurende de inzet hiervan geëvalueerd en gemonitord. Ook de uitvoering van het BCO is voortdurend geanalyseerd en gemonitord. Over de uitkomsten van deze onderzoeken is uw Kamer geïnformeerd.6 Een overzicht van alle onderzoeken is tevens terug te vinden op rijksoverheid.nl.
Vindt u het, achteraf gezien, niet logisch dat het bron- en contactonderzoek ineffectief was, aangezien het moeten inventariseren van coronabesmette personen, het in kaart moeten brengen van hun contacten en het vervolgens op de hoogte stellen van deze mensen door derden logischerwijs dusdanig veel tijd en moeite in beslag neemt dat de maatregel zijn doel al mist voor er überhaupt geschoten kan zijn?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat gaat u bij eventuele toekomstige infectieziektebedreigingen doen ten aanzien van bron- en contactonderzoek? Bent u voornemens om een andere strategie te gaan hanteren? Zo ja welke, of gaat u deze maatregel schrappen?
Zie antwoord op vraag 4. Ik heb het RIVM in het kader van pandemische paraatheid advies gevraagd over landelijke en regionale aanpak van infectieziektebestrijding, waarin lessen van COVID-19 worden meegenomen. Een onderdeel hiervan betreft BCO. Hierover zal ik uw Kamer binnenkort nader informeren.
Hoe reflecteert u op het feit dat veel mensen het bron- en contactonderzoek ervoeren als een inbreuk op hun privacy en die van hun omgeving en daarom ook niet bereid waren om bij de GGD te melden met wie zij in contact geweest waren en/of überhaupt niet meldden dat zij een vermeende coronabesmetting onder de leden hadden teneinde bron- en contactonderzoek te vermijden?
Recht op privacy en het beschermen van de volksgezondheid zijn beide belangrijke pijlers voor het werk van VWS. In de COVID-19 pandemie hebben we gezien dat hier spanning op kan zitten en dat daarin afwegingen gemaakt dienen te worden. Tijdens de COVID-19 pandemie hebben we als overheid, en ook als maatschappij onderling, elkaar nodig gehad. Omdat we samen het virus onder controle wilden krijgen. Een groot deel van de maatschappij heeft de maatregelen gevolgd, waaronder ook deelname aan BCO. Deelname aan BCO was niet verplicht.
Hoe reflecteert u op de conclusie van de onderzoekers dat de CoronaMelder onderhevig was aan zoveel restricties dat hij niet meer effectief was? Onderschrijft u deze conclusies en kunt u dan verklaren waarom op voorhand niet duidelijk was dat deze app niet het beoogde resultaat zou boeken?
Voordat CoronaMelder landelijk werd geïntroduceerd was er nog geen empirisch bewijs beschikbaar over de werking en effectiviteit van de app. Wel zijn continu de wetenschappelijke ontwikkelingen in zowel binnen- als buitenland nauwlettend gevolgd waarbij in simulatiestudies de positieve bijdrages van een dergelijke applicatie zijn aangetoond.7, 8
Voorafgaand aan, maar ook na de landelijke introductie in Nederland is CoronaMelder op diverse vlakken geëvalueerd en gemonitord. Naar aanleiding hiervan is ook gekeken naar de proportionaliteit van de inzet van het instrument. Maatregelen binnen het testbeleid zoals inzet van de CoronaMelder moeten daarbij worden bezien in de context van een totaalpakket aan coronamaatregelen, in combinatie met de specifieke context op dat moment. Evaluatieonderzoek tijdens de pandemie constateerde al dat de CoronaMelder een kleine, maar merkbare toegevoegde waarde had als aanvulling op het BCO bij het bestrijden van het virus. Door de app zijn er sneller, meer mensen gevonden die contact hadden gehad met een besmet persoon.
Kunt u uitleggen waarom deze app er per se moest komen, terwijl tijdens de ontwikkeling ervan al veel problemen ontstonden en veel (digitale) experts de effectiviteit, ontwikkelingswijze en wenselijkheid ervan al betwistten?
Op voorhand waren er diverse redenen en adviezen om een dergelijke app te ontwikkelen. Het Outbreak Management Team (OMT) adviseerde op 6 april 2020 om zo spoedig mogelijk de mogelijkheden voor ondersteuning van bron- en contactopsporing met behulp van mobiele applicaties (apps) te onderzoeken, teneinde de belasting van de GGD te reduceren. Daarnaast onderschreef ook de Begeleidingscommissie DOBC (Digitale Ondersteuning Bestrijding Covid-19) de noodzaak om de opsporingsketen significant te versnellen. Deze commissie heeft in adviezen meermaals de toegevoegde waarde van de inzet van een notificatie-app benadrukt waarbij er sneller, meer besmette mensen gevonden zouden kunnen worden. Ook werd aangegeven dat de CoronaMelder mensen de motivatie zou kunnen geven om zich eerder te laten testen, ook als er nog geen symptomen zijn. Zo werd CoronaMelder op dat moment gezien als een kansrijke digitale aanvulling op het reguliere proces van bron- en contactonderzoek, omdat zo ook onbekende contacten, in bijvoorbeeld de trein, werden opgespoord en geïnformeerd. Ook uw Kamer verzocht met de motie Jetten c.s.9 om snel duidelijkheid te geven over een app die zou kunnen bijdragen aan het beheersen van het coronavirus.
Bent u nog altijd van mening dat een «meld-app» waarmee mensen dus kunnen worden aangemerkt als potentieel «gevaar» voor de samenleving en de overheid de populatie op basis van een vermeende dreiging in kaart kan brengen en in de gaten kan houden, wenselijk is?
Ik deel de aanname in de vraagstelling niet. Een notificatieapplicatie zoals CoronaMelder is een digitale aanvulling op het reguliere BCO proces welke als doel had om met een notificatie bij te dragen aan het sneller opsporen of voorkomen van mogelijke besmettingen en daarmee het tegengaan van verdere verspreiding van het coronavirus. Gebruik van de app was vrijwillig en meldingen waren anoniem.
Vindt u achteraf gezien niet dat een dergelijke app inbreuk maakt op de bewegingsvrijheid en anonimiteit van burgers, op oneigenlijke en speculatieve gronden en bovendien kan leiden tot maatschappelijke onrust en polarisatie? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd was gebruik van de app vrijwillig en waren de meldingen anoniem om zo meer mensen sneller te kunnen bereiken en opsporen. CoronaMelder is in alle openheid met een brede community van diverse experts ontwikkeld. Hierbij werd vanaf de ontwerpfase al nagedacht over gegevensbescherming en informatiebeveiliging.
Kunt u de onderzoeksanalyse delen waarin wordt beweerd dat de CoronaMelder toch nog vijftien duizend besmettingen, 200 ziekenhuisopnamen en tussen de 110 en 250 sterfgevallen zou hebben gescheeld? Op basis waarvan zijn deze cijfers tot stand gekomen? Waarom is de Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)-studie met deze berekeningen niet langer online beschikbaar?3
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer over de studie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) waaraan wordt gerefereerd in mei 2021 reeds geïnformeerd.11 Het onderzoek is daarnaast nog altijd te vinden op rijksoverheid.nl en de website van het RIVM: CoronaMelder – modelstudie naar effectiviteit. Digitaal contactonderzoek in de bestrijding van COVID-19 | RIVM.
Kunt u de modellen van het RIVM delen waarop deze berekeningen zijn gebaseerd?
De uitleg van het model is te vinden in hetzelfde rapport: CoronaMelder – modelstudie naar effectiviteit. Digitaal contactonderzoek in de bestrijding van COVID-19 | RIVM. De broncode is te vinden op de github-website van het RIVM: GitHub – rivm-syso/cm-evaluation.
Hoeveel verlies heeft Nederland geleden op de CoronaMelder? Hoe verhoudt zich dat tot de winst die ermee is geboekt?
De totale kosten voor CoronaMelder in 2020, 2021 en 2022 bedroegen ongeveer 19,7 miljoen euro. Over deze kosten is uw Kamer geïnformeerd. Sinds de landelijke introductie is CoronaMelder bijna 6 miljoen keer gedownload. In de periode van 10 oktober 2020 tot 12 april 2022 hebben daarnaast in totaal 450.735 mensen via CoronaMelder hun positieve test gedeeld en daarmee andere gebruikers van de app gewaarschuwd voor een mogelijke besmetting. Vooral bij hoge besmettingsaantallen en versoepelingen van de maatregelen was de kans aanmerkelijk dat mensen in aanraking kwamen met iemand die later besmet bleek. De inzet van de app was mijns inziens daarom noodzakelijk en proportioneel: CoronaMelder heeft aangetoond een kleine maar wel degelijk merkbare toegevoegde waarde te hebben gehad in het voorkomen van de verdere verspreiding van het virus. Zo zijn er (mogelijk post-covid)besmettingen en ziekenhuisopnames voorkomen en levensjaren gered, zoals ook beschreven in de modelstudie van het RIVM (zie vraag12.
Bent u voornemens om bij toekomstige gezondheidscrises opnieuw een dergelijke app in te zetten? Zo ja, waarom en op welke manier denkt u zo’n applicatie dan dusdanig te verbeteren dat deze wel tot het gewenste resultaat leidt?
Er zijn diverse onderzoeken die aantonen dat digital contact tracing ook bij volgende pandemieën waarde kan hebben. Het is niet zinvol om op dit moment vooruit te lopen op de eventuele inzet van een dergelijke app bij een volgende pandemie.
Toezicht op Persoonsgebonden Budget (PGB)-wooninitiatieven |
|
Lucille Werner (CDA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u de uitzendingen van Undercover in Nederland op 23 en 30 april jongstleden bekeken?
Ja, ik heb beide uitzendingen bekeken.
Hoe verhoudt uw antwoord op de vorige schriftelijke vragen waarin u stelde dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) voor het eerst op de hoogte werd gesteld van misstanden bij Aurora Borealis op 3 oktober 2022 door een van de bestuurders, zich tot de uitzending van Undercover in Nederland waaruit blijkt er in 2020 en in het voorjaar van 2022 al melding was gemaakt van mishandeling (waaronder waterboarding)? Zijn er buiten deze meldingen andere meldingen of signalen binnengekomen bij een van de betrokken instanties of het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport?1
Op 3 oktober 2022 nam één van de bestuurders van Aurora Borealis contact op met de IGJ en meldde dat de heer Stegeman heimelijk opnames had gemaakt. Dit was voor de IGJ het eerst bekende signaal. Op 8 november 2022 legde Alberto Stegeman contact met de IGJ. Hij informeerde de IGJ dat hij informatie aan de politie had gegeven over misstanden bij Aurora Borealis.
In de periode na het ingrijpen bij Aurora Borealis door de IGJ heeft de IGJ vernomen dat er twee melders zijn geweest die in november 2020 respectievelijk juni 2022 meldingen gedaan zouden hebben bij de IGJ. Contacten met de IGJ worden door de IGJ geregistreerd. De genoemde meldingen zijn echter niet teruggevonden. Het zorgkantoor en het Ministerie van VWS ontvingen niet eerder meldingen of signalen over Aurora Borealis.
Wat zijn de mogelijke verklaringen dat eerder gedane meldingen niet in het systeem van de IGJ staan, zeker waar het zeer ernstige mishandelingen betreft bij kwetsbare cliënten? Hoe kan het dat op meerdere momenten (2020 en voorjaar 2022) meldingen over mishandelingen bij de IGJ niet zijn opgeslagen en opgevolgd?
De IGJ heeft grondig in de systemen gezocht naar de twee meldingen die gedaan zouden zijn op of rond 18 november 2020 en 6 juni 2022. Hierbij is gebruik gemaakt van vele zoektermen. Daarnaast zijn álle telefonische en digitale contacten met de IGJ in een periode rond genoemde data bekeken.
Onlangs is alleen een telefoonnotitie teruggevonden over iemand die op 16 november 2020 de IGJ anoniem belde en uitleg vroeg over het doen van een anonieme melding over «een zorgboerderij», zonder dat daarbij de naam Aurora Borealis of de vestigingsplaats Wedde is genoemd. De uitleg over het doen van een anonieme melding is gegeven, maar een daaropvolgende melding is niet teruggevonden. Ook is niet duidelijk of het telefoongesprek betrekking had op Aurora Borealis.
De andere melding zou gedaan zijn op 6 juni 2022 (Tweede Pinksterdag); die dag was de IGJ gesloten. De meldkamer van het Ministerie van VWS fungeerde die dag als achtervang van de IGJ voor spoedgevallen. Ook daar is geen telefoongesprek teruggevonden dat betrekking zou kunnen hebben op Aurora Borealis. Bij de IGJ is ook geen digitale melding hierover teruggevonden.
Het onderzoek naar het niet terug kunnen vinden van deze twee meldingen is afgerond. De meldingen zijn op basis van de verstrekte informatie niet gevonden. Er is geen verklaring gevonden voor het niet terug kunnen vinden van de meldingen die in november 2020 en juni 2022 gedaan zouden zijn, ervan uitgaand dat die meldingen daadwerkelijk zijn verzonden naar de IGJ. De IGJ is altijd bezig
haar systemen en werkprocessen verder te verbeteren als daar aanleiding toe
blijkt.
Zijn eerdere situaties bekend waarbij meldingen van mishandeling of (seksueel) grensoverschrijdend gedrag niet goed in de systemen terecht zijn gekomen en er later alsnog is ingegrepen door de IGJ? Zo ja, hoe vaak is dit gebeurd?
Nee, zulke situaties zijn bij de IGJ niet bekend.
Wat is de tijdsplanning van het onderzoek van de IGJ naar het niet kunnen terugvinden van meldingen in de systemen? Wanneer kunnen de uitkomsten worden verwacht? Wat gaat de IGJ doen om ervoor te zorgen dat eenzelfde situatie zich niet meer zal voordoen?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat de IGJ op basis van het telefoontje van de bestuurder op 3 oktober 2022 al actie had kunnen ondernemen? Waarom is dit niet gebeurd? Erkent u dat dit de schijn heeft van een gebrek van gevoel van urgentie?
Op 3 oktober 2022 nam één van de bestuurders van Aurora Borealis contact op met de IGJ en meldde dat de heer Stegeman heimelijk opnames had gemaakt. De door de bestuurder verstrekte informatie betrof niet de omvang en ernst van de situatie zoals die later met de bestuurlijke rapportage en de undercover filmbeelden duidelijk werd. In retrospectief had de IGJ op basis van het contact met de bestuurder het toezichtsproces kunnen opstarten. Echter, dit zou waarschijnlijk niet sneller tot de overdracht van cliënten uit Aurora Borealis hebben geleid. Immers, voor het opleggen van het bevel en de aanwijzing heeft de IGJ gebruik gemaakt van de ernst en omvang van de situatie zoals die duidelijk werd uit de bestuurlijke rapportage en de filmbeelden die de IGJ ontving van politie en OM, in combinatie met de ernstige bevindingen uit het onaangekondigde inspectiebezoek. Zonder de informatie van de politie en het OM had de IGJ eerst zelf meer informatie moeten verzamelen voordat zij kon overgaan tot deze maatregelen; nu heeft zij gebruik gemaakt van de informatie van politie en OM. Hierbij is in de tijd afgestemd met het OM dat op 19 december 2022 tot aanhoudingen overging.
Om te zien waar nog verbeteringen mogelijk zijn, kijkt de IGJ ook naar de manier van werken bij meldingen.
Hoe verhoudt uw antwoord op vraag 6, 7 en 8 in bovengenoemde vragen, waarin u stelt dat de IGJ «geen nadere informatie over de ernst en omvang van de situatie [heeft] gekregen», zich tot de zinnen ervoor waarin u aangeeft dat de heer Stegeman op 8 november 2022 al telefonisch aangaf dat hij misstanden had ontdekt en er sprake was van mishandeling? Deelt u de mening dat het dan al volstrekt helder moet zijn dat er sprake is van een ernstige situatie waarnaar op z’n minst meteen een fysiek bezoek nodig is? Waarom is dat niet gebeurd?
De heer Stegeman informeerde op 8 november 2022 de IGJ dat hij informatie en filmbeelden aan de politie had gegeven. Hij vermeldde daarbij dat hij geen melding deed bij de IGJ en met de IGJ geen verdere informatie deelde. Hierop heeft de IGJ onmiddellijk contact opgenomen met de politie. Omdat het ging om een gelijktijdig onderzoek van eenzelfde feitencomplex, hebben IGJ en politie hierover onderling afgestemd. De politie deed onderzoek en informeerde de IGJ hierover. Dit leidde tot de bestuurlijke rapportage van de politie die de IGJ op 30 november 2022 ontving. Op 9 december 2022 kreeg de IGJ van de politie ook filmbeelden van Undercover in Nederland. Na afstemming met het Openbaar Ministerie bracht de IGJ op 14 december 2022 een niet-aangekondigd toezichtbezoek aan Aurora Borealis.
Op 19 december 2022 hield de politie twee bestuurders van Aurora Borealis aan. Dezelfde dag gaf de IGJ het bevel aan Aurora Borealis om de zorg aan twee cliënten blijvend te stoppen en mee te werken aan de overdracht van deze cliënten. Op 11 januari 2023 gaf de IGJ aan Aurora Borealis de aanwijzing ook de zorg aan de overige cliënten te stoppen en mee te werken aan de overdracht van deze cliënten aan (een) andere zorgaanbieder(s). Voorafgaand aan deze aanwijzing was op 22 december 2022 het «voornemen» tot deze aanwijzing verzonden, conform de procedure die hiervoor geldt. Op 19 december 2022 hebben de politie, het zorgkantoor en de IGJ op een bijeenkomst voor ouders of wettelijk vertegenwoordigers informatie gegeven over de situatie. Het zorgkantoor richtte die dag direct een crisisteam in om cliënten snel en zorgvuldig te begeleiden naar een passende alternatieve plek. Ook onafhankelijke cliëntondersteuners hebben daarbij een cruciale rol gespeeld, waarvoor ik hen zeer erkentelijk ben. Op 19 december heeft de IGJ ook het Ministerie van VWS ingelicht over de misstanden.
Erkent u dat op basis van de telefonische melding van de heer Stegeman vastgesteld had kunnen worden dat de situatie dermate ernstig was en dat een zo spoedig mogelijk beëindiging van de situatie moest worden nagestreefd?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom is naar aanleiding van het telefoontje van de heer Stegeman op 8 november 2022 alleen aan de politie verzocht om meer informatie te geven? Is door de IGJ of het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport geprobeerd om van de heer Stegeman/de redactie van Undercover in Nederland meer informatie te krijgen, gegeven de situatie waarin deze kwetsbare cliënten mogelijk verkeerden? Is in tussentijd contact gezocht met familieleden of wettelijk vertegenwoordigers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er tussen 14 en 29 december 2022 meldingen binnengekomen bij de IGJ? Zo ja, wat is er met deze meldingen gedaan?2
In de periode van 14 december 2022 tot en met 29 december 2022 zijn er diverse contacten geweest tussen de IGJ en betrokkenen bij Aurora Borealis. Dit heeft in die periode tot één aanvullende toezichtsmelding geleid op 29 december 2022. Deze melding is meegenomen in het handhavingstraject. In de eerdere beantwoording van de Kamervragen van het lid Westerveld3 antwoordde ik dat tussen 29 december 2022 en 23 januari 2023 de IGJ in totaal drie meldingen heeft ontvangen over Aurora Borealis. De melding van 29 december 2022 is ook in deze telling meegenomen.
Hoe kan het dat uit de uitzending bleek dat de mishandelingen op papier zijn gezet in dagrapporten, maar die dagrapporten kennelijk nooit door externen zijn gelezen? Wat zegt dit over het toezicht?
De IGJ ziet cliëntdossiers/patiëntdossiers en bijvoorbeeld dagrapportages in tijdens een inspectiebezoek. Dat is tijdens het inspectiebezoek van de IGJ aan Aurora Borealis op 14 december 2022 ook gebeurd. De dagrapportages zijn voor de zorgverleners, de cliënten en hun vertegenwoordigers. De IGJ ontvangt geen dossiers of rapportages van alle zorgaanbieders in Nederland op reguliere of regelmatige basis. Dat zou van zo’n 45.000 zorgaanbieders in Nederland ook niet werkbaar zijn; noch voor de zorgaanbieders, noch voor de IGJ. Overigens heeft de zorgaanbieder zelf ook een verantwoordelijkheid als het gaat om het leveren van goede zorg en het voorkomen van misstanden.
Hoe ziet de meld- en klachtenprocedure over PGB-wooninitiatieven er bij de IGJ uit? Hoe worden meldingen geregistreerd? Wordt onderscheid gemaakt tussen telefonische meldingen en meldingen via de mail? Vindt er altijd een terugkoppeling plaats?
Het toezicht van de IGJ op pgb-gefinancierde wooninitiatieven is op dezelfde wijze georganiseerd als het toezicht op andere zorgaanbieders. De IGJ houdt op alle instellingen toezicht die onder de instellingsdefinitie van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) vallen, ongeacht de financieringsvorm. Melders kunnen schriftelijk en mondeling melden. In de regel wordt inhoudelijke informatie gevraagd aan melders, om er zeker van te zijn dat het verhaal wat de IGJ beoordeelt ook het verhaal is wat zij willen melden. Het melden met betrekking tot pgb-gefinancierde wooninitiatieven is niet anders dan het melden ten behoeve van een andere financieringsvorm. Alle signalen en meldingen die de inspectie ontvangt worden geregistreerd. Indien de inhoud summier is of onvoldoende aanleiding geeft voor een mogelijk onderzoek dan wordt dit als signaal meegenomen in het signaaloverzicht. Van een signaal krijgen melders geen terugkoppeling. Van een melding ontvangen melders een schriftelijk bericht over hoe de inspectie omgaat met hun melding. Als een melding volledig anoniem is gedaan, dan is een terugkoppeling niet mogelijk.
Deelt u de mening dat het absurd is om de nadruk te leggen op proactief wanneer het om mensen gaat die een (meervoudige) beperking hebben, en zodoende vaak minder mobiel zijn, moeite hebben om zich te uiten en niet zelfstandig een computer of telefoon kunnen bedienen? Zo ja, waarom wordt telkens dit aspect benadrukt in de communicatie vanuit de IGJ en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo nee, hoe gaat u zorgen dat deze mensen zelf aan de bel kunnen trekken?
Mensen met een meervoudige beperking kunnen vaak niet zelf een melding doen. Zij hebben daarom (wettelijke) vertegenwoordigers die hun belangen behartigen. De IGJ roept iedereen op misstanden te melden: cliënten en patiënten als zij daartoe in staat zijn, maar ook familie, wettelijk vertegenwoordigers, zorgverleners en andere werknemers. Naast de inspectie spelen ook wettelijke vertegenwoordigers, cliëntenraden (niet verplicht bij kleine zorginstellingen), klachtenfunctionarissen, cliëntenvertrouwenspersonen (cvp’en) en familieleden een belangrijke rol bij het bewaken van de kwaliteit van zorg. Voor zorgaanbieders geldt dat het doen van een melding over bepaalde feiten wettelijk verplicht is. Dit geldt onder meer voor geweld in de zorgrelatie (incl. seksueel grensoverschrijdend gedrag), een calamiteit of een ontslag van een zorgverlener wegens disfunctioneren. De waarborgen zijn er dus wel, maar hebben rond Aurora Borealis onvoldoende gefunctioneerd. Ik wil beter begrijpen hoe dat komt. Daarom ben ik voornemens na de zomer met betrokken partijen twee leersessies te organiseren over het functioneren van alle waarborgen in dit geval.
Deelt u de mening dat het toezicht anders georganiseerd dient te worden, aangezien mensen met een (meervoudige) handicap vaak niet zelf aan de bel kunnen trekken? Vindt u ook dat juist deze groep mensen die volledig afhankelijk is van anderen, extra bescherming nodig heeft om misstanden te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit regelen?
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening dat onafhankelijke en gespecialiseerde cliëntvertrouwenspersonen, met regelmaat een bezoek zouden moeten brengen aan mensen met een (meervoudige) handicap die in instellingen of PGB-wooninitiatieven verblijven? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zijn er voldoende vertrouwenspersonen om dit op te kunnen pakken?
Er zijn instellingen die ervoor kiezen om zelf een vertrouwenspersoon zorg in dienst te nemen. Daarnaast is in de Wet zorg en dwang (Wzd) vastgelegd dat alle cliënten die te maken krijgen met onvrijwillige zorg recht hebben op advies en bijstand van een cliëntvertrouwenspersoon (cvp). Dat geldt ook voor cliënten die vrijwillig verblijven in een accommodatie die de Wzd toepast (een «Wzd-locatie»). De cvp is onafhankelijk van de zorgaanbieder. Het is echter niet de taak van de cvp om regelmatig op bezoek te gaan, bij wijze van toezicht. Het is de taak van de IGJ om toezicht te houden op het voldoen aan de verplichtingen van de Wzd.
Aurora Borealis was een geregistreerde Wzd-locatie. Op grond van de Wzd was de zorgaanbieder daarom verplicht de cliënt en diens vertegenwoordiger te informeren over mogelijkheden tot bijstand van de cvp. Het lijkt erop dat Aurora Borealis deze verplichting niet kende of niet is nagekomen.
In het algemeen is er gelukkig steeds meer bewustwording over onvrijwillige zorg, ook bij kleinschalige (pgb-gefinancierde) wooninitiatieven. De brancheorganisaties van kleinschalige zorgaanbieders zetten sinds de inwerkingtreding van de Wzd in op voorlichting en het verspreiden van kennis over onvrijwillige zorg, waaronder het recht op advies en bijstand van een cvp. Ik heb geen signalen dat er op dit moment onvoldoende cvp’en zijn om vragen van cliënten en vertegenwoordigers op te pakken als zij een beroep doen op de cvp.
Heeft het zorgkantoor ook driejaarlijkse gesprekken gevoerd over de kwaliteit van de zorg met de budgethouders, zoals verplicht is blijkens uw antwoorden op de eerdere vragen? Wat waren de conclusies van die gesprekken en hoe is er aan die conclusies vervolg gegeven?
Het zorgkantoor kent het pgb toe aan de individuele budgethouder. Daarmee bestaat er een (contract)relatie tussen de budgethouder en het zorgkantoor. Het zorgkantoor toetst op het individuele niveau van de budgethouder, via o.a. de huisbezoeken, of de budgethouder (of diens vertegenwoordiger) zorg van goede kwaliteit inkoopt en het pgb passend beheert. Het zorgkantoor heeft dus geen (contract)relatie met de zorgaanbieder en controleert daarom ook niet op het niveau van de organisatie.
In 2018 en 2019 heeft zorgkantoor Menzis huisbezoeken afgelegd bij budgethouders op de locatie van Aurora Borealis. In alle verslagen van de gesprekken komt naar voren dat de zorg naar tevredenheid verloopt. In de huisbezoeken zijn geen punten naar voren gekomen die aanleiding gaven tot een vervolg.
Hoe worden die kwaliteitsgesprekken vormgegeven als de cliënt de financiële zaken niet zelf regelt? Deelt u de mening dat medewerkers van het Zorgkantoor dan zowel met de budgethouder als de cliënt zou moeten spreken?
De budgethouder is de cliënt. Als de budgethouder (cliënt) niet zelf zijn pgb kan beheren, dan worden de gesprekken met de gewaarborgde hulp gevoerd. Een gewaarborgde hulp staat voor de budgethouder in voor de aan het pgb verbonden taken en verantwoordelijkheden. Ook kan er sprake zijn van een wettelijk vertegenwoordiger, als de budgethouder handelingsonbekwaam is. Bij de huisbezoeken («kwaliteitsgesprekken») is de budgethouder zelf aanwezig als dit, gezien de beperking van budgethouder, haalbaar is. Ook de gewaarborgde hulp/ wettelijk vertegenwoordiger is aanwezig bij de huisbezoeken.
Hoe kan het, dat terwijl uit jaarverslagen van de IGJ blijkt dat de gehandicaptensector, samen met de jeugdzorg, de meeste meldingen binnenkomen over (seksueel) grensoverschrijdend gedrag, dit niet heeft geleid tot meer toezicht, óók bij (kleinschalige) wooninitiatieven?3
Het aandeel meldingen over (seksueel) grensoverschrijdend gedrag dat over de gehandicaptenzorg bij de IGJ binnenkomt blijft hoog. Sinds 2021 heeft het toezicht op (seksueel) grensoverschrijdend gedrag binnen de IGJ meer aandacht gekregen. De IGJ vraagt in het toezicht meer aandacht voor preventie van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag. De Leidraad Veilige Zorgrelatie wordt door de IGJ bij zorgaanbieders onder de aandacht gebracht.
Bent u op de hoogte van het rapport en de aanbevelingen van Commissie de Winter, die onderzoek heeft gedaan naar misstanden in de jeugdzorg vanaf 1945?
Ja, ik ken het rapport van de Commissie De Winter.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om ook voor de gehandicaptenzorg een grootschalig onderzoek in het leven te roepen naar de aard en omvang van misstanden in de gehandicaptenzorg, in de wetenschap dat het aantal meldingen bij de IGJ vergelijkbaar is en het om een doelgroep gaat die afhankelijk is van anderen? Zo nee, waaruit maakt u op dat de misstanden in de gehandicaptenzorg een minder forse omvang zouden hebben?
Dit onderwerp is door de toenmalige Minister voor Medische Zorg eerder met uw Kamer besproken tijdens het debat over het eindrapport van Commissie De Winter over het onderzoek naar geweld in de jeugdzorg van 16 december 2020. Op basis van dit debat is een motie ingediend door het lid Hijink (SP), die vraagt een onderzoek in te stellen naar lichamelijk en geestelijk geweld in de gehandicaptenzorg.5
Mijn ambtsvoorganger heeft in haar reactie op deze motie benadrukt dat dit thema permanent aandacht verdient. In het kader van haar toezicht houdt de IGJ het aantal meldingen van lichamelijk en geestelijk geweld in de gehandicaptenzorg bij. Over de meldingen rapporteert de IGJ jaarlijks op haar website. De meldingen die in 2017–2019 zijn binnen gekomen heeft de IGJ nader geanalyseerd; zij heeft daarover begin 2021 gerapporteerd.6 De gehandicaptensector kiest op basis hiervan voor een aanpak waarbij bewustwording, preventie en het bespreekbaar maken centraal staan. Mijn ambtsvoorganger heeft voorgesteld aan de motie uitvoering te geven door in samenspraak met aanbieders, cliënten en naasten een kwalitatief onderzoek vanuit het cliëntperspectief te laten verrichten naar de effectiviteit van het huidige instrumentarium (het kwaliteitskader, de meldingsplicht, het gebruik van de leidraad) en de mogelijkheden om die effectiviteit te vergroten.
Zoals ik u in mijn brief van 4 februari 20227 heb gemeld, is het onderzoek met name toegespitst op seksueel misbruik; niet alleen komen daar de meeste meldingen vandaan, ook vanuit cliëntperspectief wordt dit als belangrijkste aspect aangedragen. In deze brief heb ik tevens aangegeven een aantal trajecten in samenhang te willen bezien om daarop mijn beleidsreactie aan de Kamer te kunnen geven: de conclusies en aanbevelingen van het rapport van Tiresias en Rutgers dat ik u reeds heb toegezonden, het onderzoek in het kader van ZonMw programma «Gewoon Bijzonder» naar mensen met een verstandelijke beperking in zorginstellingen en hun behoefte rondom seksualiteit en het vervolgonderzoek voor het uitvoeren van de motie Hijink. Ik heb u toegezegd mijn beleidsreactie op dit thema kort na de zomer te zullen toezenden.
Hoe is het toezicht op PGB-wooninitiatieven georganiseerd als deze niet geregistreerd zijn en dus niet allemaal in het zicht zijn van de IGJ? Betekent dit dat er alleen toezicht is op de PGB-wooninitiatieven die zijn ontstaan vanaf 1 januari 2022, zoals blijkt uit de antwoorden op de eerder gestelde vragen en dus onder de meldplicht voor nieuwe toetreders vallen? Als dat het geval is, hoe werd het toezicht dan voor 2022 uitgevoerd? Was dat puur op basis van meldingen?
Het toezicht van de IGJ op pgb-gefinancierde wooninitiatieven is op dezelfde wijze georganiseerd als het toezicht op andere zorgaanbieders. De IGJ houdt toezicht op alle instellingen die onder de instellingsdefinitie van de Wkkgz vallen, ongeacht de financieringsvorm. Ook kleinschalige (pgb-gefinancierde) wooninitiatieven vallen onder de Wkkgz-definitie.
Zoals in de eerdere beantwoording van de Kamervragen van het lid Westerveld is aangegeven heeft de IGJ nog geen zicht op alle pgb-gefinancierde wooninitiatieven.8 Voorheen kwamen pgb-gefinancierde wooninitiatieven vooral via meldingen en signalen in beeld bij de IGJ. Door wijziging van de wetgeving wat betreft de meldplicht en de uitbreiding van de plicht tot jaarverantwoording heeft de IGJ de pgb-gefinancierde wooninitiatieven nu beter in beeld. De nieuwe regelgeving voor jaarverantwoording geldt ook voor reeds bestaande pgb-wooninitiatieven.
Ziet u mogelijkheden om alle PGB-wooninitiatieven de verplichting op te leggen om zich aan te melden, niet alleen nieuwe initiatieven? Zeker als het wooninitiatieven betreft met kwetsbare cliënten, zoals bij zorgboerderij Aurora Borealis het geval was? Zo nee, waarom niet?
Bestaande pgb-gefinancierde wooninitiatieven hadden op grond van de Wtza de verplichting zich voor 1 juli 2022 te melden indien zij onder het instellingsbegrip van de Wkkgz vallen. Alle pgb-wooninitiatieven vallen onder dit instellingsbegrip. Zij waren alleen van deze meldplicht uitgezonderd als ze al waren opgenomen in het openbare Landelijk Register Zorgaanbieders (LRZa) of indien ze de jaarverantwoordingsplicht over 2021 tijdig waren nagekomen. Op deze manier zouden wooninitiatieven via één van deze routes in beeld moeten zijn als zorgaanbieder, zij het dat het LRZa niet apart vermeldt of een zorgaanbieder een wooninitiatief is. De IGJ kan het LRZa raadplegen. Het is niet te garanderen dat alle kleinschalige wooninitiatieven in het LRZa zijn opgenomen. Ik ben op dit moment niet voornemens alsnog een meldplicht op te leggen aan al vóór 2022 bestaande wooninitiatieven.
Waarom is het aantal onaangekondigde Inspectiebezoeken flink gedaald, zoals blijkt uit de cijfers van de IGJ?4
Een inspectiebezoek is slechts één van de vele instrumenten die de IGJ inzet in haar toezicht. Op basis van het effect van deze keuzes passen de afdelingen van de IGJ hun werkwijze voortdurend aan. Dat maakt dat de cijfers van opeenvolgende jaren niet één-op-één te vergelijken zijn. Bovendien kan het zijn dat in sommige sectoren minder en in andere sectoren juist meer inspectiebezoeken worden gedaan.
Ook andere factoren spelen een rol: vanaf 2022 bundelt de IGJ haar toezichtactiviteiten op een andere manier en de coronajaren hebben tot de nodige (deels tijdelijke, deels blijvende) aanpassingen in het toezicht geleid.
Hoe verhoudt uw antwoord waarin u stelt dat de korting van vijf miljoen euro geen effect heeft op het aantal inspecteurs, zich tot het werkplan van de IGJ waarin de volgende passage staat: «De IGJ wordt geconfronteerd met een korting van € 5 miljoen. Dit betref een algemene korting, waarvoor scherpe keuzes gemaakt zullen moeten worden. Concreet betekent dit dat er voor het toezicht minder inspecteurs zullen zijn»?5
Deze algemene, niet geoormerkte korting had minder inspecteurs kunnen betekenen. De IGJ heeft dit jaar een groot deel van deze korting echter kunnen opvangen door gebruik te maken van een loonkostencompensatie. De rest kon de IGJ zonder personele consequenties binnen de begroting oplossen.
Hoeveel inspecteurs waren er in het bezoek-team van de afdeling gehandicaptenzorg werkzaam in 2021, voor de bezuiniging van € 5.000.000? Hoeveel zijn dat er nu?6
Eind december 2021 waren er 17 inspecteurs in het bezoekteam van de afdeling gehandicaptenzorg werkzaam. In mei 2023 waren er 23 inspecteurs in het bezoekteam van de afdeling gehandicaptenzorg werkzaam.
Waarom wordt er structureel vijf miljoen euro bezuinigd terwijl slechts incidenteel en met redenen de kosten tijdens de coronaperiode lager uitvielen voor de IGJ?
De korting van 5 miljoen euro vloeit voort uit de onderuitputting op de begroting van de IGJ. Ook in 2022, na de coronaperiode, is er sprake van onderuitputting op de begroting van de IGJ.
Wat is de door de IGJ verwachte afname van het aantal inspecteurs door de vijf miljoen euro korting?
De IGJ heeft de korting dit jaar kunnen opvangen door gebruik te maken van een loonkostencompensatie. Zij kon de korting zonder personele consequenties binnen de begroting oplossen.
Waarom kiest u ervoor om de algemene korting ten koste te laten gaan van het aantal inspecteurs, terwijl het toezicht door de IGJ op PGB-wooninitiatieven door capaciteitsbeperkingen reeds uitsluitend plaatsvindt naar aanleiding van meldingen van misstanden?7
Zie antwoord vraag 27.
Hoe schat u in dat de extra capaciteit van zes inspecteurs voor de jaren 2023–2026 zich verhoudt tot de hoeveelheid te verwerken meldingen? Kan overal op bezoek worden gegaan als dit wenselijk wordt geacht?
De inspectie houdt risico-gericht toezicht. De beschikbare capaciteit maakt dat er ook na de uitbreiding nog altijd keuzes gemaakt moeten worden.
Waarom wordt het aantal inspecteurs tijdelijk en niet structureel uitgebreid? Waarom verwacht u dat het aantal inspecteurs na 2026 weer kan worden teruggeschroefd?
Voor de periode 2023–2026 wordt € 1 miljoen (2023 en 2024) en € 1,2 miljoen (2025 en 2026) vanuit VWS beschikbaar gesteld voor intensivering van het toezicht op de gehandicaptenzorg. Dit op grond van de «Toekomstagenda Gehandicaptenzorg: zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking». Voor deze toekomstagenda zijn bij de Voorjaarsnota 2022 meerjarig, voor de periode tot en met 2026, middelen aan de begroting van VWS toegevoegd. De extra middelen voor het toezicht door de IGJ lopen gelijk met de programmaperiode van de toekomstagenda. Na deze programmaperiode evalueer ik de effecten van de acties in de toekomstagenda en bezie ik welk vervolg daarop nodig en wenselijk is.
Gaat u deze «extra» capaciteit ook inzetten om bezoeken af te leggen bij PGB-wooninitiatieven? Gebeurt dat alleen naar aanleiding van meldingen, of vindt u dat het bij PGB-wooninitiatieven, die door iedereen opgericht kunnen worden, in ieder geval wenselijk is dat de IGJ eens langsgaat? Deelt u de mening dat dit bij Aurora Borealis, ook zonder registratie van eerder genoemde meldingen, veel sneller had kunnen leiden tot een einde van de mishandelingen, aangezien de mishandelingen stonden beschreven in de dagverslagen?
De extra capaciteit wordt door de IGJ risico-gericht ingezet op toezicht in relatie tot onderwerpen uit de «Toekomstagenda gehandicaptenzorg: zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking». Daarmee wordt de extra capaciteit onder andere gebruikt om toezicht te houden op zorgaanbieders die zorg leveren aan cliënten met een hoog zorgprofiel (complexe zorg), waaronder kleinschalige woonzorgvoorzieningen (inclusief pgb-gefinancierde wooninitiatieven). In het toezicht maakt de IGJ geen onderscheid tussen pgb-gefinancierde wooninitiatieven en anders-gefinancierde zorg.
In haar toezicht moet de IGJ keuzes maken in hoe zij haar capaciteit inzet. Het gegeven dat het gaat om een pgb-gefinancierd wooninitiatief hoeft op zichzelf geen aanleiding te zijn voor een bezoek. In mijn reguliere overleg met de IGJ vraag ik in het bijzonder aandacht voor kleinschalige wooninitiatieven, waaronder pgb-wooninitiatieven.
Waarom zijn slachtoffers en naasten zelf verantwoordelijk voor juridische bijstand, zoals u aangeeft in de beantwoording van de vragen? Deelt u de mening dat het voor mensen met een meervoudige beperking onmogelijk is om zelf op zoek te gaan naar rechtsbijstand en dat datzelfde kan gelden voor familieleden/naasten die in een zeer complexe en emotioneel zware situatie zijn terechtgekomen?
Iemand met een meervoudige beperking is niet in staat zijn eigen budget te beheren en niet kan overzien wat de beste zorg is die hij/zij nodig heeft. Daarom is er wettelijke vertegenwoordiging en bestaat er voor pgb specifiek de (eerder genoemde, zie vraag13 gewaarborgde hulp. De gewaarborgde hulp is vaak een naaste; in elk geval iemand die nauw betrokken is bij de cliënt. Bij handelingsonbekwaamheid is er sprake van een wettelijk vertegenwoordiger die de belangen van de cliënt behartigt. Verder verwijs ik nu naar mijn antwoord op eerdere Kamervragen14, waarin ik aangeef dat er alles aan is gedaan om cliënten en hun vertegenwoordigers door te verwijzen naar partijen die hen kunnen helpen met/richting juridische bijstand.
Hoeveel ouders/wettelijk vertegenwoordigers hebben een advocaat of een andere vorm van juridische hulp gevonden?
Deze gegevens zijn niet bekend. Ik vind het te belastend voor familieleden/naasten om hier specifiek navraag naar te doen.
Deelt u de mening dat helpen met van financieringsmogelijkheden voor een civielrechtelijke zaak of een slachtofferadvocaat het minste is dat voor hen geregeld zou moeten worden? Zo ja, wat gaat u doen?
Ik begrijp uw vraag heel goed, alleen ben ik niet de aangewezen partij om hierin te voorzien. In Nederland kennen we een wettelijk systeem voor deze ondersteuning. Ouders of andere naasten van de slachtoffers kunnen voor juridische bijstand of advies mogelijk een vergoeding krijgen voor de kosten van een bemiddelaar of advocaat. De overheid subsidieert deze vormen van rechtsbijstand onder voorwaarden, als betrokkenen geen advocaat kunnen betalen. Ik adviseer betrokkenen hierover contact te zoeken met het Juridisch Loket. Voor meer informatie verwijs ik u naar www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/rechtspraak-en-geschiloplossing/gesubsidieerde-rechtsbijstand.
Daarnaast hebben ouders /andere naasten de mogelijkheid om een zogenaamde «no cure, no pay» advocaat in te schakelen. Of en welke advocaat het beste kan worden ingeschakeld is afhankelijk van het gewenste soort procedure alsook de vraag tegen wie een procedure aanhangig wordt gemaakt.
Wat is er gedaan om (psychische) nazorg aan cliënten en hun naasten te regelen?
Slachtofferhulp is direct ingeschakeld op 19 december. Zorgkantoor Menzis heeft ook een onafhankelijke clientondersteuner ingeschakeld voor de directe contacten met de families. Tevens heeft het zorgkantoor zich ingespannen om een vervangende woonplek te organiseren. Direct op de dag van de inval is er een crisisinterventieteam aanwezig geweest om de zorg te continueren.
Hebben alle slachtoffers nu een passende plek met goede en liefdevolle zorg gevonden?
Alle slachtoffers hebben een ander, veilig onderkomen gevonden.
De effectiviteit van het afschaffen van de btw op groente en fruit in landen waar dit al is toegepast |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de berichten «Nul btw op groente en fruit is haalbaar én effectief» en «0% VAT for essentials»?1, 2
Ja.
Kunt u aangeven waarom in andere EU-lidstaten de btw op onder andere groente en fruit wel verlaagd kan worden tot het nultarief, maar hierover in Nederland kennelijk getwijfeld wordt?
Er heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden over het al dan niet invoeren van een btw-nultarief op groente en fruit en/of alternatieve gezondheidsmaatregelen. Besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet. Hierop kan niet vooruit worden gelopen. Dat geldt ook voor wat betreft de reden(en) waarom eventueel van de maatregel wordt afgezien.
SEO heeft in het onderzoeksrapport op verzoek van het demissionaire kabinet een vergelijking gemaakt van het btw-tarief op (onder meer) groente en fruit in andere EU-lidstaten en Nederland.3 Daarbij moet worden opgemerkt dat geconstateerd is dat beperkte informatie beschikbaar is over de beleidsdoeleinden van specifieke tarieven voor groenten en fruit in andere lidstaten, de precieze vormgeving van de afbakening daarvan, de effectiviteit van deze maatregelen en eventuele juridische discussies.4 Dat maakt het lastig om de vergelijking met andere lidstaten te maken en om vast te stellen wat het effect is (geweest) van maatregelen in andere lidstaten.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om te weten wat de effectiviteit is van het afschaffen/verlagen van de btw op groente en fruit in landen waar dit al is toegepast, in ieder geval voor wat betreft de gezondheid en de koopkracht van de bevolking in deze landen? Zo ja, bent u op de hoogte van deze effectiviteit, uitgesplitst per land? Zo nee, waarom niet?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) opdracht te geven tot een vergelijkend onderzoek naar de effectiviteit van het afschaffen/verlagen van de btw op groente en fruit in landen waar dit al is toegepast, waarbij in ieder geval de effecten op de volksgezondheid en de koopkracht worden meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 2. Aanvullend dient opgemerkt te worden dat andere landen, die geen onderdeel uitmaken van de Europese Unie maar wel van de OESO, andere btw-systemen hebben, zodat in deze landen andere regels gelden en het Unierechtelijke neutraliteitsbeginsel bijvoorbeeld geen rol speelt. Bovendien heeft de OESO al specifiek ten aanzien van Nederland geconcludeerd dat het systeem van verlaagde btw-tarieven te complex is. De OESO raadt Nederland aan om de verlaagde tarieven in brede zin af te schaffen en een geüniformeerd btw-tarief te introduceren.5
Bent u het ermee eens dat het afschaffen van btw op groente en fruit niet is bedoeld om de vermogensongelijkheid op te lossen en dit daarom geen steekhoudend argument is om af te zien van de btw-verlaging? Zo nee, waarom niet?
Er heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden over het al dan niet invoeren van een btw-nultarief op groente en fruit en/of alternatieve gezondheidsmaatregelen. Besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet. Hierop kan niet vooruit worden gelopen. Dat geldt ook voor wat betreft de reden(en) waarom eventueel van de maatregel zal worden afgezien.
Over de effectiviteit van btw-tariefdifferentiatie als middel om minder draagkrachtigen te ondersteunen in algemene zin, wordt verwezen naar de bevindingen van Dialogic en Significant Public in het evaluatierapport over het verlaagde btw-tarief dat op 11 april 2023 aan uw Kamer is aangeboden.6
Als u onverhoopt niet bereid bent om de btw op groente en fruit af te schaffen, hoe gaat u er dan voor zorgen dat groente en fruit betaalbaarder wordt voor iedereen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de consumptie van verse groente en fruit dan gestimuleerd wordt?
In de kabinetsreactie op het onderzoeksrapport van SEO, dat eveneens op Prinsjesdag aan de Kamer is gestuurd, gaat het demissionaire kabinet nader in op een aantal alternatieve beleidsopties die een volgend kabinet naast invoering van een btw-nultarief op groente en fruit in overweging kan nemen.
Het met voeten treden van de Nederlandse wet door ambassades |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat ambassades in dit land de Nederlandse wet met voeten treden en levens kapot maken?1, 2, 3, 4
Ik ben bekend met de artikelen waarnaar wordt verwezen.
Wat vindt u van het feit dat onder het mom van diplomatieke onschendbaarheid diverse ambassades weigeren de Nederlanse rechterlijke vonnissen na te komen en hiermee rechten van burgers schenden? Graag een gedetailleerd antwoord.
Alle in Nederland gevestigde buitenlandse diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen dienen de Nederlandse wet- en regelgeving, inclusief de dwingende bepalingen van het Nederlandse arbeidsrecht, te respecteren. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken wijst geregeld op deze plicht, zoals deze in artikel 41 van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer («Wenen diplomatiek») is vastgelegd. Op een paar uitzonderingen na,5 is een Nederlandse rechter gemachtigd om uitspraken te doen volgens het Nederlandse arbeidsrecht over zaken die lokaal personeel van buitenlandse ambassades in Nederland aangaan. In verreweg de meeste gevallen wordt het Nederlandse arbeidsrecht door de vreemde staat gerespecteerd. Er zijn helaas uitzonderingen waarbij vreemde staten deze rechterlijke uitspraken niet opvolgen, hetgeen ik betreur.
De Nederlandse staat is zelf geen partij bij arbeidsgeschillen tussen lokale werknemers en buitenlandse ambassades in Nederland. Dat neemt niet weg dat het ministerie het belangrijk vindt dat uitspraken van de Nederlandse rechter worden nageleefd.
Door de gesprekken die het ministerie voert met advocaten en gedupeerden ben ik mij terdege bewust van de gevolgen die belemmeringen bij de afwikkeling van arbeidsgeschillen hebben op betrokkenen, bijvoorbeeld op financieel en persoonlijk vlak. Het ministerie neemt de ontvangen klachten over arbeidsgeschillen en niet-naleving van arbeidsrechtelijke uitspraken dan ook heel serieus en vraagt daarom altijd aandacht voor deze zaken bij de autoriteiten van de betrokken landen. Het ministerie zet zich actief in om ambassades te bewegen het vonnis na te leven. Op 23 december 2022 heb ik de Kamer hierover per brief geïnformeerd.6
Treedt u niet op omdat u bang bent voor het verstoren van de diplomatieke betrekkingen met ambassades van landen die een loopje nemen met de Nederlandse wet? Wat zegt u daarmee richting gedupeerd ambassadepersoneel? Graag een gedetailleerd antwoord.
Mijn ministerie onderneemt in deze arbeidsrechtelijke gevallen waarin niet wordt voldaan aan de vonnissen actie door het inzetten van diplomatieke contacten om te bemiddelen op een wijze die het meest passend is in de specifieke zaak.
Het ministerie vindt het belangrijk om de kennis van het Nederlandse arbeidsrecht te bevorderen. Aan alle ambassades is daarom een diplomatieke nota gestuurd om hen te wijzen op het belang van het respecteren van de Nederlandse wet- en regelgeving. Daarnaast organiseerde mijn ministerie in april 2023 samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) een informatiebijeenkomst voor ambassades over goed werkgeverschap. In deze bijeenkomst zijn de ambassades geïnformeerd over de relevante Nederlandse arbeidswet- en regelgeving en werden vragen over de praktijk beantwoord. In het najaar zal opnieuw een bijeenkomst worden georganiseerd over een thema met betrekking tot het Nederlandse arbeidsrecht.
Kunt u een concreet en gedetailleerd antwoord geven hoe u gedupeerd ambassadepersoneel, met veelal gerechtelijke uitspraken die in hun voordeel zijn, eindelijk gaat bijstaan bij het behalen van hun rechten?
Zoals aangegeven is de Nederlandse staat zelf geen partij bij arbeidsgeschillen tussen lokale werknemers en buitenlandse ambassades in Nederland. In de Kamerbrief is toegelicht dat Nederland slechts een bemiddelende rol kan spelen in de zaken tussen gedupeerden en de autoriteiten van de zendstaten. Dat neemt niet weg dat Nederland het belangrijk vindt dat uitspraken van de rechter worden nageleefd. Het ministerie is zich bewust van de gevolgen die deze geschillen hebben voor gedupeerden en betreurt het uitblijven van de naleving van de vonnissen. Ter bevordering van de naleving van nationale vonnissen voert het ministerie herhaaldelijk gesprekken met ambassadeurs en andere vertegenwoordigers van de zendstaat. Tijdens deze gesprekken wordt de ernst van de zaken en niet-naleving duidelijk gemaakt en wordt gewezen op het belang van het naleven van de Nederlandse wet en rechterlijke uitspraken. Ook bestaat de mogelijkheid om zendstaten formeel aan te schrijven. Indien opportuun, spreekt Nederland ook het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het desbetreffende land formeel aan en wordt bekeken welke internationale rechtsmiddelen er in relatie tot een land beschikbaar zijn om naleving van Wenen diplomatiek te bevorderen.
Ik merk op dat de nationale rechtsmiddelen door gedupeerden nog verder kunnen worden uitgeput door waar mogelijk beslag te laten leggen op vermogensbestanddelen van de zendstaat met een commerciële bestemming om zo te komen tot tenuitvoerlegging van de nationale uitspraak.