Experimenten op psychiatrische patiënten van GGZ Noord-Holland-Noord (GGZ NHN) |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Governancecommissie, waaruit blijkt dat de Raad van Bestuur van GGZ NHN op twee punten de Zorgbrede Governancecode heeft geschonden?1
Ik vind het positief dat er een uitspraak van de governancecommissie ligt over deze kwestie.
Wat vindt u ervan dat de goede naam van de klokkenluider die de onrechtmatige experimenten op psychiatrische patiënten aan het licht bracht, door de Raad van Bestuur van GGZ NHN door het slijk is gehaald?
GGZ NHN heeft mij laten weten dat zij geen mededelingen hebben gedaan over de medewerker die een en ander aan de orde heeft gesteld.
Klopt het dat GGZ NHN sinds de uitspraak op 24 november jongstleden nog op geen enkele wijze toenadering heeft gezocht tot de klokkenluider? Zo ja, waarom niet? Zo nee, op wat voor manier dan wel, en wat waren hiervan de resultaten?
GGZ NHN heeft aangegeven dat zij nog geen contact heeft opgenomen met de betreffende medewerker omdat er nog lopende onderzoeken zijn. Zo loopt er nog een onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg. GGZ NHN heeft aangegeven de resultaten daarvan af te wachten.
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak op dit punt, en op welke wijze zou er volgens u aan eerherstel van de voormalig werknemer gewerkt dienen te worden? Bent u bereid hier de Raad van Bestuur van GGZ NHN op aan te spreken?
De governancecommissie heeft geconcludeerd dat de Zorgbrede Governancecode is geschonden. De Zorgbrede Governancecode is van de sector zelf. Het is niet aan mij om het naleven van de code te handhaven. Wel is het zo dat GGZ Nederland van zijn leden vraagt dat zij de code implementeren en naleven. Ik heb GGZ Nederland eerder ook al opgeroepen om deze kwestie nader te onderzoeken, waarop zij de governancecommissie heeft ingeschakeld.
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak op dit punt, en op welke termijn zal er wel een klokkenluidersregeling in werking treden bij GGZ NHN?
GGZ NHN geeft aan dat op 17 maart 2015 de raad van bestuur de «Klokkenluidersregeling GGZ Noord-Holland-Noord» heeft vastgesteld. Dit na instemming van de medezeggenschapsraad. Deze regeling is volgens de Raad van Bestuur bekend gemaakt aan alle medewerkers via de besluitenlijst en door de medezeggenschapsraad via haar «headlines»«.
Men heeft aangegeven dat deze wijze van communiceren binnen de instelling gebruikelijk is en dat medewerkers gewend zijn om op deze wijze geïnformeerd te worden.
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak voor GGZ NHN in het algemeen en de Raad van Bestuur in het bijzonder? Zijn zij op de vingers getikt door de Raad van Toezicht? Zo ja, op wat voor manier? Zo nee, wat vindt u van het functioneren van de Raad van Toezicht?
GGZ NHN geeft aan dat er in vergaderingen van het bestuur en de raad van toezicht aandacht is geweest voor deze kwestie. Daarnaast hebben de voorzitter en de vicevoorzitter van de Raad van Toezicht apart met het bestuur over de kwestie gesproken. Daarbij kwamen het bestuur en de raad van toezicht tot dezelfde conclusies geeft GGZ NHN aan. De Raad van toezicht moet erop toezien dat de Raad van Bestuur deze omissie herstelt en conform de governancecode handelt.
Worden er door de branchevereniging naar aanleiding van de uitspraak nog sancties opgelegd aan de GGZ NHN? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
GGZ Nederland heeft mij laten weten dat van schending van de code op het eerste punt inmiddels geen sprake meer is, aangezien de instelling sinds 15 maart 2015 wel aan deze verplichting voldoet. Dit neemt niet weg dat ten tijde van de melding er wel sprake was van schending van de code. Het bestuur van GGZ Nederland heeft mij gezegd dat zij GGZ NHN heeft aangesproken op dit punt. Gezien de constatering van de commissie dat een klokkenluidersregeling inmiddels is geïmplementeerd, ziet GGZ Nederland geen reden meer voor sancties in de richting van GGZ NHN. GGZ Nederland heeft voor dit standpunt gekozen omdat naar het oordeel van GGZ Nederland GGZ NHN de melding serieus heeft genomen. GGZ NHN heeft onder andere een onafhankelijk onderzoek laten uitvoeren naar vermoedens van misstanden.
Klopt het dat GGZ NHN pas in maart 2015 een klokkenluidersregeling van kracht heeft doen worden, maar dat het personeel nog niet geattendeerd is op het bestaan van de klokkenluidersregeling? Wat vindt u van de datum van introduceren van de klokkenluidersregeling en de bekendmaking daarvan?
Zie antwoord vraag 5.
Zou het niet goed zijn als GGZ NHN verplicht wordt de uitspraak van de Governancecommissie intern te verspreiden, zodat enerzijds betreffende medewerker gezuiverd wordt, en anderzijds bekend wordt dat er enige bescherming voor klokkenluiders bestaat? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten? Zo ja, op welke termijn moet de werkgever dit intern bekend maken?
GGZ NHN wil de uitspraak actief bekend maken zodra ook het rapport van de inspectie bekend is, zodat deze in samenhang gelezen kunnen worden.
Heeft u naar aanleiding van deze casus, waarbij een klokkenluider ten onrechte ontslagen werd en een spreekverbod opgelegd kreeg, nog altijd blind vertrouwen in het «zelfreinigend vermogen» van zorginstellingen?
GGZ Nederland heeft mij gemeld, dat zij in deze casus aanleiding zien voor een herhaalde oproep aan de leden om de Zorgbrede Governancecode, en in het bijzonder het hebben van een klokkenluidersregeling, te implementeren.
Daarmee vind ik niet dat deze casus de conclusie rechtvaardigt dat zelfregulering niet werkt. Als de Zorgbrede Governancecode niet had bestaan, had deze uitspraak er niet gelegen en waren er geen maatregelen genomen.
Aandachtspunt van de code is wel dat de naleving daarvan nog te vrijblijvend is. Alleen als er een concreet geschil op tafel ligt, wordt de code getoetst. Ik ben daarom verheugd met de mededeling van de Brancheorganisaties Zorg (BoZ) dat ook zij dit als een knelpunt ervaren. Bij de herijking van de code wordt ook gekeken naar manieren om die vrijblijvendheid te verminderen.
Lopen er momenteel nog meer onderzoeken naar deze casus door bijvoorbeeld de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) of de Medisch Ethische Toetsingscommissie (METC)? Hebben de onderzoeken betrekking op de vraag of het experiment voldoet aan de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO)?
De CCMO is op een eerder moment nagegaan of de toetsing door de METC van het onderzoeksprotocol op de juiste manier heeft plaatsgevonden en heeft geen onvolkomenheden gevonden in de primaire beoordeling. Hierover bent u geïnformeerd in mijn brief van 29 oktober 2015.
Op dit moment legt de IGZ de laatste hand aan het inspectieonderzoek naar de medisch wetenschappelijk studie die heeft plaatsgevonden bij GGZ NHN. De IGZ onderzocht of GGZ NHN en haar medewerkers zich hebben gehouden aan het onderzoeksprotocol en aan de bestaande wet- en regelgeving, waaronder de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO). In mijn brief van 29 oktober 2015 heb ik u geïnformeerd dat het onderzoek door de IGZ langer ging duren dan oorspronkelijk gepland. Begin februari heeft de IGZ haar conceptrapportage voor correctie op feitelijke onjuistheden voorgelegd aan de betrokken partijen. De IGZ verwacht het rapport eind eerste kwartaal 2016 te kunnen vaststellen. Bij de IGZ loopt geen ander onderzoek naar deze casus.
Kunt u uitleggen waarom u stelt dat het vervolgonderzoek bij GGZ NHN mocht doorlopen, omdat het onderzoek observationeel zou zijn, en daarmee niet WMO-plichtig, terwijl in het onderzoeksprotocol en de onderzoeker wel in de onderzoeksopzet schrijven dat het vervolgonderzoek WMO-plichtig is?2
De vervolgstudie bij GGZ NHN betrof een observationeel onderzoek. De onderzoeker was tot het oordeel gekomen dat de studie niet WMO-plichtig is en om die reden was dit onderzoek niet voorgelegd aan de METC of de CCMO.
De manier waarop een en ander is beschreven in het onderzoeksprotocol en de informatiebrief voor de patiënt heeft wel vragen opgeworpen of dit oordeel terecht was. Om deze reden heeft de IGZ het protocol en de informatiebrief voor de patiënt alsnog aan de CCMO voorgelegd om hier advies over te geven. De CCMO heeft eveneens geconcludeerd dat de studie niet onder de reikwijdte van de WMO valt.
Onderzoekt de IGZ dit vervolgonderzoek ook, nu zij onderzoekt of het eerste onderzoek voldoet aan alle wettelijke eisen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer worden resultaten van dit onderzoek verwacht?
Het onderzoek van de IGZ richt zich op de eerste studie, die onder de reikwijdte valt van de WMO. De tweede studie maakt geen onderdeel uit van het onderzoek van de inspectie, omdat deze niet onder de reikwijdte valt van de WMO. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 12.
Klopt het dat de IGZ erop gewezen is dat er vervolgonderzoek plaatsvindt met proefpersonen? Wanneer, door wie precies, en wat heeft de IGZ met die informatie gedaan? Kunt u een tijdslijn geven?
IGZ was vanaf het begin van haar onderzoek (april 2015) op de hoogte dat deelnemers aan de eerste studie na afloop daarvan gevraagd waren om deel te nemen aan het vervolgonderzoek. In het protocol en de patiënteninformatie van de eerste studie stond dat al vermeld. Er is tijdens de inspectiebezoeken aan de instelling in mei 2015 een inschatting gemaakt of het vervolgonderzoek extra risico’s en belasting met zich meebracht voor de deelnemers. De bestaande informatie gaf geen aanleiding om de vervolgstudie stop te zetten. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 12 beschreven heb, bleek de wijze waarop een en ander in het onderzoeksprotocol en de informatiebrief voor de patiënt beschreven was vragen op te roepen of deze studie onder de reikwijdte van de WMO valt. Om deze reden is in december 2015 dit aspect toch nog voorgelegd aan de CCMO, die in januari 2016 heeft geoordeeld dat dit onderzoek niet onder de reikwijdte van de WMO valt.
Wordt het vervolgonderzoek gedaan met dezelfde patiëntenpopulatie? Kunt u aangeven waarin het onderzoek en het vervolgonderzoek overeenkomen met elkaar, en op welke punten zij verschillend zijn?
Het oorspronkelijke onderzoek betrof een gerandomiseerde cross-over studie, waarbij patiënten door toeval werden ingedeeld in een groep die placebo kregen toegediend of in een groep die memantine kregen toegediend naast de behandeling met clozapine. Elke patiënt heeft in opeenvolgende periode beide behandelingen gehad (clozapine met en zonder memantine). Dit betekent dat ze gedurende een bepaalde periode een andere behandeling zouden krijgen dan ze daarvoor gewend waren.
Voor het vervolgonderzoek zijn alleen patiënten gevraagd die hadden deelgenomen aan het eerste onderzoek. Als de patiënten in de eerdere studie een gunstige werking van memantine hadden ervaren kregen ze de keuze om deze therapie voort te zetten. Ik vind het van belang op te merken dat dit een therapie betreft die al een plek heeft in de bestaande behandelrichtlijn.
De effecten van deze behandeling werden tijdens het vervolgonderzoek gemonitord. Deze procedures maakten deel uit van de standaard zorg of waren niet dermate belastend voor de patiënt dat er sprake zou zijn van een handeling (of experimenteel onderzoek) in de zin van de WMO.
Op welke wijze is getoetst of deelnemers aan het onderzoek wilsbekwaam zijn? Is dit onderzoek gedaan in de verplichte aanwezigheid van meerdere mensen, zoals bekende hulpverleners en familie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze vragen maken onderdeel uit van het inspectieonderzoek en zullen worden beantwoord in het rapport van de IGZ.
Klopt het dat het aanvankelijke onderzoek een ambulante patiëntenpopulatie kende, die ook is uitgebreid naar mensen die in een instelling wonen? Is de uitbreiding van de deelnemers goed verlopen, en zijn ze bijvoorbeeld goed getest op wilsbekwaamheid?
Nee, de inclusie van ambulante en niet-ambulante patiënten verliep parallel. De onderzoeksrapportage van de onafhankelijke onderzoekscommissie die door GGZ NHN was ingesteld, heeft in 2015 geconcludeerd dat de proefpersonen niet allemaal ambulante patiënten waren. De vraag in hoeverre de proefpersonen ambulant waren en of de wilsbekwaamheid zorgvuldig is vastgesteld, is onderdeel van het inspectieonderzoek.
Welk onderzoek doet de IGZ precies naar de GGZ NHN, en wanneer zal dat onderzoek afgerond zijn?
Zie mijn antwoord op vraag 11.
Problemen rond de huisvesting van Internationale Schakelklas (ISK-) leerlingen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat er naast de problemen rond bekostiging van leerkrachten ook problemen bestaan ten aanzien van het vinden van adequate huisvesting voor ISK leerlingen? Wat is er hiervan bij u bekend?
In het voortgezet onderwijs zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het verzorgen van onderwijshuisvesting, ook voor wat betreft de onderwijshuisvesting van leerplichtige asielzoekerskinderen. In de meeste gevallen vindt de gemeente adequate huisvesting voor deze jongeren, maar ik ben mij ervan bewust dat dit in een beperkt aantal gevallen moeizaam verloopt.
In hoeveel gemeenten bestaat er, volgens u een dringende behoefte aan onderwijshuisvesting voor vluchtelingenkinderen in het voortgezet onderwijs?
Het gesprek over onderwijshuisvesting voor vluchtelingenkinderen is in eerste instantie een gesprek tussen school, gemeente en het COA. Het Ministerie van OCW speelt hierbij geen rol. Er zijn mij echter enkele gevallen bekend waarin de betrokken gemeenten en scholen niet op korte termijn adequate huisvesting kunnen realiseren.
Wat is de status van de in het algemeen overleg inzake de bekostiging van onderwijs aan vluchtelingenkinderen en asielzoekers d.d. 2 december jl. aangehaalde gesprekken tussen de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Veiligheid en Justitie over een bijdrage in de huisvesting van vluchtelingleerlingen in het voortgezet onderwijs? Kunt u dit toelichten?1
Voor het voortgezet onderwijs wordt de mogelijkheid onderzocht om op korte termijn een regeling te ontwerpen, die naar analogie aan de OHBA-regeling voor het primair onderwijs met normbedragen werkt en een oplossing biedt voor de problematiek van de onderwijshuisvesting in gemeenten waar grootschalige noodopvang van asielzoekers voor korte duur wordt gerealiseerd.
Bestaan er al mogelijkheden om de regeling Onderwijshuisvestingsbudgetten Asielzoekers (OHBA) in te zetten voor het voortgezet onderwijs? Zo ja, zijn deze bekend bij de gemeenten? Zo nee, bent u bereid de OHBA-regeling ook beschikbaar te stellen voor het voortgezet onderwijs? Kunt u dit toelichten?2
Zie antwoord vraag 3.
Bent u er zich van bewust dat gemeenten, zoals Enschede en Nijmegen, in de knel komen te zitten wanneer een bijdrage vanuit de rijksoverheid uitblijft? Op welk termijn verwacht u hier een oplossing voor te hebben?
Ik ben mij ervan bewust dat sommige gemeenten er niet in slagen om adequate onderwijshuisvesting te realiseren. Ik ben op dit moment dan ook met deze gemeenten en schoolbesturen in gesprek om te bezien of een maatwerkoplossing nodig is voor onderwijshuisvesting van asielzoekersleerlingen die in COA-opvang verblijven, vooruitlopend op de onder vraag 3 en 4 bedoelde regeling.
Hoe gaat u de nu meest nijpende problemen – zoals in Enschede waar in maart vijftig 15- tot 18-jarige vluchtelingenkinderen gehuisvest worden en voor wie nog geen adequate onderwijshuisvesting is geregeld – aanpakken?3
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten op welke wijze de huisvesting van onderwijs op dit moment precies wordt gefinancierd?
De verantwoordelijkheid voor de onderwijshuisvesting in het po en vo is gedecentraliseerd. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding van de schoolgebouwen. Het bijbehorende budget maakt onderdeel uit van het Gemeentefonds. Voor het primair onderwijs is onder andere het aantal jongeren dat staat ingeschreven bij de gemeente bepalend voor de hoogte van de uitkering. Voor het voortgezet onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs is de uitkering grotendeels gekoppeld aan het aantal leerlingen dat staat ingeschreven bij scholen op het grondgebied van de gemeente. De schoolbesturen ontvangen voor het onderhoud (binnen en buiten) en de aanpassing van het gebouw een vergoeding via de lumpsum.
De privacyschending door ziekenhuizen |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Datalek ziekenhuizen treft ruim 158.000 patiënten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat vanwege de gebrekkige omgang met en beveiliging van persoonsgegevens de privacy van de desbetreffende patiënten is geschonden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
In hoeverre is het toegestaan om bij de overgang naar papierloos werken privacygevoelige data te laten scannen door buitenlandse digitaliseringsbedrijven?
Dit is toegestaan als ziekenhuizen zich aan de geldende wet- en regelgeving houden. Het gaat dan vooral om de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De regels staan toe dat een ziekenhuis een zogenaamde bewerker inschakelt om in te scannen. De wet verplicht het ziekenhuis om hiervoor een zogenaamde bewerkersovereenkomst af te sluiten. In die overeenkomst worden onder andere afspraken gemaakt over de beveiliging en geheimhouding. Los van de overeenkomst bepaalt de wet ook dat de bewerker verplicht is tot geheimhouding. In het hele proces blijft het ziekenhuis verantwoordelijk: zij moet voldoende maatregelen nemen om te borgen dat de bewerker zich aan de afgesproken regels rond beveiliging en geheimhouding houdt en dat de afspraken daarover worden nageleefd.
Deelt u de mening dat het onacceptabel en onverantwoordelijk is dat het werk van het Belgische digitaliseringsbedrijf iGuana is uitbesteed aan sociale werkplaatsen en gedetineerden in Belgische gevangenissen? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het onacceptabel dat ziekenhuizen onzorgvuldig met patiëntendossiers omgaan. Ook moet rekening worden gehouden met de beeldvorming en moeten patiënten erop kunnen vertrouwen dat dit op een zodanige manier gebeurt dat de bescherming van medische informatie voldoende is gegarandeerd. Ik heb begrepen dat het uitvoeren van deze werkzaamheden in gevangenissen en sociale werkplaatsen inmiddels niet meer voorkomt. Het bedrijf dat de werkzaamheden voor de ziekenhuizen uitvoerde gaf aan te voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om toe te zien op de naleving van de Wbp en zo nodig te handhaven. Indien de kwaliteit van zorg in het geding komt kan de Inspectie voor de Gezondheidszorg ook in actie komen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft mij al aangegeven dat zij aandacht hebben voor de wijze waarop de bewerkersovereenkomsten zijn gesloten bij die ziekenhuizen die nog in transitie zijn van papieren naar digitale dossiers. Ook heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg aangegeven de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen een brief te sturen om ziekenhuizen op hun verantwoordelijkheid te wijzen.
Deelt u de mening dat privacy een prijs heeft, oftewel dat het kostenaspect nooit een argument mag zijn om digitalisering van privacygevoelige data bij de goedkoopste dienstverlener onder te brengen? Zo ja, welke maatregelen treft u om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de ziekenhuizen om te bepalen in hoeverre de dienstverlener voldoet aan de geldende wet- en regelgeving. Het kostenaspect mag er nooit toe leiden dat onzorgvuldig wordt omgegaan met privacygevoelige informatie.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of dossiers na inscanning daadwerkelijk zijn vernietigd?
Het vernietigen van patiëntendossiers moet conform de geldende wet- en regelgeving gebeuren. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om hierop toezicht te houden. Ook hierbij geldt dat ziekenhuizen zich bewust moeten zijn van de privacygevoeligheid van dit proces.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens specifieke middelen om uitbesteding van werkzaamheden door digitaliseringsbedrijven te controleren dan wel aan banden te leggen? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om dit te verbeteren?
De Autoriteit Persoonsgegevens beschikt op grond van de Wbp over voldoende toezichthoudende en handhavende bevoegdheden om toezicht te houden op de naleving van de wetgeving inzake bescherming van persoonsgegevens en om zo nodig de naleving ervan met behulp van (bestuursrechtelijke) sancties af te dwingen. Deze bevoegdheden stellen de Autoriteit ook in staat om indien nodig op te treden tegen een verantwoordelijke die bij uitbesteding van werkzaamheden aan een zogeheten bewerker (artikel 1 onder de Wbp) in strijd handelt met de Wbp.
Nederlandse patiëntgegevens in Belgische gevangenis |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Patiëntgegevens op straat»1 en van de artikelen «Belgische gevangenen werken met Nederlandse patiëntendossier» en «Ziekenhuis «onaangenaam verrast» dat dossiers naar gevangenis gingen»?2
Ja.
Wat is uw reactie op de berichten dat Nederlandse patiëntendossiers terecht zijn gekomen in een Belgische gevangenis? Kunt u de reactie nader onderbouwen met een oordeel?
Zie de antwoorden van de Minister van VenJ en mij op de vragen 3 een 4 van lid Oosenburg over dit zelfde onderwerp (ingezonden 27 januari 2016).
Deelt u de mening dat het een zeer ongewenste situatie is dat patiëntendossiers in handen komen van Belgische gedetineerden? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit direct te laten stoppen?
Zie de antwoorden van de Minister van VenJ en mij op vraag 4 van lid Oosenburg over dit zelfde onderwerp (ingezonden 27 januari 2016).
Bent u van mening dat de Isala Klinieken in Zwolle en het Amphia Ziekenhuis in Breda regels hebben overtreden door medisch dossier aan derden te geven zonder de uitdrukkelijke toestemming van de patiënt? Zo ja, welke wettelijke regels zijn overtreden?
Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te oordelen of in deze situaties de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is overtreden. De Autoriteit Persoonsgegevens kan hier dan indien nodig tegen optreden.
Wat is uw oordeel over het feit dat het Isala Ziekenhuis in een reactie laat weten dat niet kan worden uitgesloten dat «gevangenen de patiëntendossiers toch hebben gezien» en dat als ze hadden geweten dat gedetineerden bij de werkzaamheden zouden worden betrokken ze «mogelijk» een andere keuze hadden gemaakt?
Het is de primaire verantwoordelijkheid van het ziekenhuis om dit proces zorgvuldig te regelen en hier een bewerkersovereenkomst voor op te stellen waarin precies is vastgelegd wie wat doet en dat dit conform wet- en regelgeving gebeurt. Indien dit proces niet goed is verlopen, is het in eerste instantie aan het ziekenhuis om de dienstverlener hier op aan te spreken. Bij eventuele overtreding van de wet- en regelgeving is het aan de Autoriteit Persoonsgegevens om in actie te komen.
Ziet u gronden om maatregelen te nemen tegen de betrokken ziekenhuizen? Zo ja, bent u van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft mij al aangegeven dat zij aandacht hebben voor de wijze waarop de bewerkersovereenkomsten zijn gesloten bij die ziekenhuizen die nog in transitie zijn van papieren naar digitale dossiers. Het is de verantwoordelijkheid van ziekenhuizen zelf om te onderzoeken of zij hiertoe voldoende maatregelen hebben getroffen. Ook heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg aangegeven de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen een brief te sturen om ziekenhuizen op hun verantwoordelijkheid te wijzen.
Heeft u inmiddels contact gehad met de betrokken ziekenhuizen om de onwenselijke situatie stop te zetten? Zo ja, op welke wijze gaan de ziekenhuizen de betrokken patiënten informeren?
Zie mijn reactie bij vraag 5, indien de regels zijn overtreden is het de verantwoordelijkheid van de ziekenhuizen om de patiënten hierover te informeren. De Autoriteit Persoonsgegevens is de toezichthouder die beoordeelt of, en zo ja welk, optreden is gewenst.
Ziet u nog een rol voor de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ) om hier nader onderzoek naar te doen? Zo ja, gaat de IGZ dit onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op het feit dat 5.600 dossiers van patiënten van het Sint Anna Ziekenhuis in Geldrop en 100 dossiers van patiënten van het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis in Nijmegen via een algemeen toegankelijke internetlink voor iedereen zichtbaar zijn geweest? Kunt u de reactie nader onderbouwen met een oordeel?
Dit had niet mogen gebeuren en is zeer onwenselijk. De informatiebeveiliging van patiëntgegevens moet voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Ziekenhuizen zijn hier zelf voor verantwoordelijk en moeten voldoende maatregelen treffen om dergelijke incidenten te voorkomen. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet toe op de naleving. De Inspectie voor de Gezondheidszorg ziet toe op de veldnorm over informatiebeveiliging in de zorg wanneer de kwaliteit van zorg in het geding is als gevolg van het onveilig omgaan met medische persoonsgegevens. Indien persoonsgegevens daadwerkelijk zijn ingezien door derden die niet bevoegd waren tot kennisneming, komt de meldplicht van artikel 34a Wbp in beeld en zal de verantwoordelijke moeten bezien of hij de Autoriteit Persoonsgegevens in kennis dient te stellen van het datalek en in sommige gevallen ook de betrokken patiënten van wie de gegevens zijn gelekt.
Bent u van mening dat het Sint Anna Ziekenhuis in Geldrop en het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis in Nijmegen regels hebben overtreden door elektronische patiëntgegevens uit te wisselen met een derde partij via een onbeveiligde internetlink? Zo ja, welke wettelijke regels zijn overtreden?
Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om hierover te oordelen, zie ook mijn antwoord op vraag 9.
Ziet u gronden om maatregelen te nemen tegen de betrokken ziekenhuizen? Zo ja, bent u van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mijn taak om maatregelen te nemen tegen de betrokken ziekenhuizen. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens en de Inspectie voor de Gezondheidszorg en aan om toezicht te houden op de hier in het geding zijnde wet- en regelgeving en zo nodig te handhaven. Wel heb ik de Inspectie voor de Gezondheidszorg gevraagd om hier bij inspectiebezoeken nadrukkelijker op te letten.
Heeft u inmiddels contact gehad met de betrokken ziekenhuizen om deze onwenselijke situatie stop te zetten? Zo ja, op welke wijze gaan de ziekenhuizen de betrokken patiënten informeren?
Sinds 1 januari 2016 geldt er op grond van artikel 34a Wbp een meldplicht voor datalekken. Organisaties moeten een melding doen bij de Autoriteit Persoonsgegevens zodra zij een ernstig datalek hebben en in sommige gevallen ook de personen inlichten van wie de gegevens zijn gelekt. Het is de verantwoordelijkheid van de ziekenhuizen om te bezien of melding hier op zijn plaats is. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft beleidsregels opgesteld om organisaties te helpen bij het bepalen of er sprake is van een datalek dat zij moeten melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens en eventueel aan de betrokkenen (Beleidsregels meldplicht datalekken, Stcrt. 2015, nr 46128).
Ziet u nog een rol voor de IGZ om hier nader onderzoek naar te doen? Zo ja, gaat de IGZ dit onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn eerdere antwoorden. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft mij al aangegeven dat zij aandacht hebben voor de wijze waarop de bewerkersovereenkomsten zijn gesloten bij die ziekenhuizen die nog in transitie zijn van papieren naar digitale dossiers. Hiertoe zal de inspectie tevens de ziekenhuizen en veldpartijen op het belang van zorgvuldigheid bij het bewaken van de vertrouwelijkheid van medische gegevens wijzen door een brief te sturen aan de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen. Het is de verantwoordelijkheid van ziekenhuizen zelf om te onderzoeken of zij hiertoe voldoende maatregelen hebben getroffen.
Kunt u een overzicht geven van de wet- en regelgeving waaraan medische instellingen moeten voldoen bij het laten digitaliseren van patiëntendossiers door derde partijen? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op de bescherming van het medisch beroepsgeheim en de werking en reikwijdte van een geheimhoudingsplicht?
In de Wbp staan regels over het verwerken van persoonsgegevens. Wanneer er sprake is van bijzondere persoonsgegevens (zoals gegevens betreffende iemands gezondheid) stelt de Wbp extra waarborgen. Aanvullend op de Wbp zijn voor wat betreft het medisch beroepsgeheim de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst van toepassing.
Medische instellingen zijn verantwoordelijk voor de informatiebeveiliging van patiëntgegevens. Deze patiëntgegevens vallen ook onder het medisch beroepsgeheim. De instellingen moeten uiterst zorgvuldig met deze gegevens omgaan. Wanneer zij medische dossiers laten digitaliseren door derde partijen, zal met deze partijen zorgvuldige afspraken worden gemaakt en een bewerkersovereenkomst worden gesloten. Een zogenaamde bewerker mag niets anders met de gegevens doen, dan datgene waarvoor opdracht is verstrekt. Daarnaast is de bewerker gehouden tot geheimhouding van de persoonsgegevens.
Kunt u een overzicht geven van de wet- en regelgeving waaraan bedrijven moeten voldoen die in opdracht van medische instellingen patiëntendossiers digitaliseren? Zijn die bevoegd om zonder nadrukkelijke toestemming van de opdrachtgever werk aan derden uit te besteden?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u voornemens om de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van digitalisering van patiëntendossiers nog eens tegen het licht te houden? Zo ja, op welke punten verdient de huidige praktijk aanscherping? Zo nee, waarom niet?
Nee, de regels zijn voldoende duidelijk. Ziekenhuizen moeten er voor zorgen dat zij die regels nakomen, ook als zij werk uitbesteden aan derden. De Wbp biedt daarvoor handvaten. Toetsing aan die regels geschiedt in eerste instantie door de Autoriteit Persoonsgegevens. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft een rol als de kwaliteit van zorg in het geding komt als gevolg van het onveilig omgaan met medische persoonsgegevens. Ondersteunend aan dit bestaande stelsel wordt op dit moment gewerkt aan de ontwikkeling van een ZORG-Cert, die zich richt op het voorkomen en genezen van netwerk gerelateerde veiligheidsincidenten. Een Cert is een Computer Emergency Response Team. Dit is een gespecialiseerd team van ICT-professionals, dat in staat is snel te handelen in het geval van een beveiligingsincident met computers of netwerken.
Het verdwijnen van 300 banen bij het Medisch Spectrum Twente (MST) mede vanwege 239 miljoen kostende nieuwbouw |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bij het MST-ziekenhuis in Enschede 300 banen verdwijnen, terwijl vorige week nog de 239 miljoen euro kostende nieuwbouw werd geopend?1 2
Het is aan ziekenhuizen zelf om beslissingen te nemen over eventueel noodzakelijke nieuwbouw en de afwegingen die daarbij worden gemaakt over bijvoorbeeld de inrichting van de organisatie. Ik acht het niet mijn verantwoordelijkheid om in detail op de hoogte te zijn van de (nieuwbouw)plannen van het Medisch Spectrum Twente (MST) ziekenhuis en het onderliggende financiële begroting. Uiteraard is het betreurenswaardig dat zoveel mensen hun baan kwijtraken. Ik heb begrepen dat er gesprekken zijn tussen het ziekenhuis en de vakbond(en).
Klopt het bericht dat een deel van het begrotingstekort, dat verantwoordelijk is voor de ontslaggolf, is te wijten aan de 239 miljoen euro kostende nieuwbouw? Zo ja, hoe groot is dat deel?3
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel van de tot 30 miljoen euro oplopende structurele bezuiniging is een rechtstreeks gevolg van de 239 miljoen euro kostende nieuwbouw? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Was het bedrag van 239 miljoen euro voorzien evenals de daarbij behorende kapitaallasten voor aanvang van de nieuwbouw? Zo ja, was de voorgenomen bezuiniging dan bekend toen besloten werd de nieuwbouw toch door te zetten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat was de oorspronkelijke begroting van de nieuwbouw van het MST-ziekenhuis? Zijn er onverwachte tegenvallers geweest? Zo ja, welke waren dat, en wat hebben die gekost? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is er bij de financiering van de 239 miljoen euro kostende nieuwbouw gebruik gemaakt van zogeheten renteswaps, evenals bij het Isala-ziekenhuis in Zwolle, waarbij 25 miljoen euro aan zorggeld in rook is opgegaan?4
Zie antwoord vraag 1.
Wat heeft u, of het MST-ziekenhuis, gedaan met de waarschuwingen uit 2012 van de voorzitter van de Raad van Bestuur van de Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) dat de nieuwbouwplannen het MST-ziekenhuis zullen uitdraaien op een financiële ramp?5
Zie antwoord vraag 1.
Kunt aangeven hoe de kapitaallasten van het MST-ziekenhuis zich zowel in relatieve als in absolute zin hebben ontwikkeld in de periode sinds de afschaffing van het bouwregime (2008) tot op heden? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over deze informatie. Voor het boven tafel halen van deze informatie zullen de jaarverslagen van het MST ziekenhuis van circa 10 jaar moeten worden bekeken. Ik sluit niet uit dat er aanvullend navraag moet worden gedaan bij het ziekenhuis om deze gegevens te verifiëren en om zo nodig extra gegevens op te vragen. In het kader van het zo laag mogelijk houden van de administratieve lasten acht ik dat niet wenselijk. Mede met het oog op de wettelijke verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en ziekenhuis.
Klopt het dat zorginstellingen ten tijde van het bouwregime minder betaalden dan de reguliere marktrente, en dat zij vandaag de dag juist meer betalen? Kunt u aangeven wat de gemiddelde percentages destijds waren, en welke dat nu zijn?
Ik heb geen compleet overzicht van de gemiddelde marktrenteontwikkelingen voor zorginstellingen. Wel voert het CBS jaarlijks in opdracht van het Ministerie van VWS een onderzoek uit naar de renteontwikkelingen bij specifiek AWBZ-zorginstellingen, laatstelijk gepubliceerd in het voorjaar van 2015 als «Rente ontwikkelingen zorginstellingen 1987–2013»6. Daaruit valt op te maken dat de rentepercentages waartegen instellingen lenen, sinds de aankondiging van de afschaffing van het bouwregime in april 2005 over de gehele periode genomen zijn gedaald. In de periode 2005–2013 is het verschil tussen de rente waartegen zorginstellingen hun langlopende leningen sluiten en het rentepercentage van de jongste tienjarige staatslening nagenoeg stabiel gebleven. Ik kan hieruit niet afleiden dat de afschaffing van het bouwregime heeft geleid tot hogere marktrentes voor zorginstellingen.
Hoeveel zou de gemiddelde rente voor zorginstellingen bedragen wanneer er nog wel sprake zou zijn van collectieve borging, zoals het waarborgfonds voor de zorgsector?
In tegenstelling tot wat de vraag suggereert, is er nog steeds sprake van borging van investeringen door het Waarborgfonds voor de Zorgsector (WFZ) met achterborg vanuit de overheid. In 1999 is het WFZ opgericht door de toenmalige koepels van intramurale zorginstellingen, met hulp van de rijksoverheid, om de financierbaarheid van investeringen in zorgvastgoed te verbeteren. De basisgedachte achter het WFZ is dat de deelnemers onderling garant staan voor de rente- en aflossingsverplichtingen van ieder van hen. Het Rijk staat borg voor het geval het WFZ-garantievermogen en een beroep op de obligoverplichting van de deelnemende instellingen tekort mocht schieten. Er is geen enkele reden te veronderstellen dat een rechtstreekse Rijksgarantie tot lagere kapitaallasten of minder risico voor instellingen zou leiden dan de huidige getrapte constructie, waarbij het WFZ garant staat en het Rijk de rol van achterborg vervult.
Hoe verklaart u de stijging van kapitaallasten van zorginstellingen van 25% in de periode sinds de afschaffing van het bouwregime in 2008 tot aan 2013? Hoe is de ontwikkeling van kapitaallasten in diezelfde periode bij de Rijksgebouwendienst?6
De stijging moet worden gezien tegen de achtergrond van de algehele groei van de zorgsector in diezelfde periode. De kapitaallasten van zorginstellingen, zoals gedefinieerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), bestaan uit afschrijvingen, huurkosten en financieringslasten (rente en aflossing). De ontwikkeling van de kapitaallasten als percentage van de totale bedrijfslasten is in de periode 2007–2013 gelijk gebleven (10,2% in 2007 ten opzichte van 10,3% in 2013). Daarnaast werd voor 2012 een relatief lange afschrijvingstermijn van 50 jaar gehanteerd voor zorgvastgoed. Na 2012 wordt deze termijn gerelateerd aan de werkelijke economische levensduur (richtlijn 30 jaar). Ook dit heeft mogelijk geleid tot hogere afschrijvingen. In de periode 2008–2013 zijn de kapitaallasten voor het Rijksvastgoedbedrijf (rente en afschrijvingen) in absolute zin nagenoeg constant gebleven.
Erkent u dat er in 2013 1,1 miljard euro meer is uitgegeven aan kapitaallasten dan in 2008; het jaar dat het bouwregime voor de curatieve zorg werd afgeschaft? Erkent u voorts dat die 1,1 miljard euro was bestemd voor de zorg?
Het genoemde bedrag van circa 1,1 miljard euro is te berekenen op basis van de tabel zoals opgenomen in beantwoording van de vragen in het kader van het schriftelijk overleg over het evaluatieonderzoek naar het Waarborgfonds voor de Zorgsector (Kamerstuk 34 000 XVI, nr. 116). Zoals aangegeven bestaan kapitaallasten niet enkel uit rentekosten, maar ook uit afschrijvingen en huurkosten. Dit geld is gebruikt om gebouwen, benodigd voor het leveren van zorg, te bekostigen. Ik wijs er op dat in 2010 de effecten van het afschaffen van het bouwregime zijn geëvalueerd door Plexus en BKB. Een van de belangrijkste bevindingen was dat het beleid leidt tot doelmatiger bouw en gebruik van vastgoed, met een besparing van € 300 tot € 390 miljoen per jaar in de cure.
Is er voor u een bovengrens voor de hoeveelheid geld bestemd voor zorg, die weglekt naar de financiële sector? Zo ja, hoeveel? Zo nee, hoe kunt u dit rijmen met uw streven naar zinnige en zuinige zorg?7
Er is geen publieke eis of norm gesteld voor de rente die banken aan zorginstellingen vragen. De rente die banken vragen komen in de markt tot stand. Hierbij spelen verschillende factoren een rol, bijvoorbeeld het financieel risico dat de betreffende financier loopt. Een zorginstelling wordt gedwongen zijn investering goed te onderbouwen. Het samenspel tussen bank en zorginstelling draagt bij aan de totstandkoming van zinnige en zuinige zorg. Een hoger eigen vermogen van zorginstellingen zal het risico verlagen en dus de rente ook. Dat is zinnig en zuinig besteden van premiegeld. Een wetsvoorstel dat investeringsmogelijkheden in de zorg vergroot wordt momenteel parlementair behandeld.
Een onderzoek naar een anti IS-strijder |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is de stand van zaken en wat zijn de door het Openbaar Ministerie (OM) ingezette bevoegdheden ten aanzien van de anti IS-strijder die afgelopen week in het nieuws kwam?1
Het strafrechtelijk onderzoek naar de Nederlandse verdachte Jitse A. loopt nog. Over de stand van zaken van het onderzoek en de ingezette bevoegdheden kan ik daarom geen mededeling doen. Wel kan ik melden dat de verdachte direct na zijn aanhouding is voorgeleid aan de rechter-commissaris en in bewaring is gesteld. Op verzoek van het OM is de voorlopige hechtenis door de rechter-commissaris geschorst, op voorwaarde dat de verdachte zijn paspoort inlevert, het land niet verlaat en zich elke week meldt bij de politie. Dit om te voorkomen dat hij opnieuw afreist naar Syrië om deel te nemen aan het gewapende conflict.
Zijn u meer gevallen bekend van veteranen en/of andere Nederlandse burgers die op dit moment vrijwillig – niet zijnde in dienst bij het leger – meestrijden tegen IS? Is voorafgaand contact met hen geweest en/of overleg over de (on)mogelijkheden hiertoe en/of (on)wenselijkheid hiervan?
Over individuele casussen en de manier waarop daarmee is omgegaan, kan ik geen uitspraken doen.
Hoe beoordeelt u in het algemeen het afreizen van Nederlandse veteranen richting Syrië en Irak om daar (aan de kant van bijvoorbeeld de Koerden) mee te strijden jegens IS? Wat is de wijze waarop de Nederlandse Staat met hen omgaat nadat zij weer terug in Nederland zijn?
Het kabinet zet zich in om via politieke, diplomatieke en militaire middelen ISIS te bestrijden. Voor Nederlanders die buiten de inzet van Nederlandse militairen naar Syrië reizen en daar deelnemen aan gewelddadige acties, kan het OM, waar opportuun, overgaan tot strafvervolging. Het kan hierbij, naast vervolging voor terroristische misdrijven, bijvoorbeeld ook gaan om vervolging voor commune misdrijven.
Kunt u in uw antwoord op de vorige vraag betrekken de uitlating van het OM ten aanzien van de beslissing in 2014 tot het niet vervolgen van enkele motorclubleden: «Vroeger was het in dienst treden bij buitenlandse strijdkrachten strafbaar, nu is het niet langer verboden. Je mag alleen niet deelnemen aan een strijd tegen Nederland»?2
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 van de leden Bontes en Van Klaveren (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015-2016, nr. 1787).
Welke juridische beperkingen en mogelijkheden, ook die van het oorlogsrecht (waaronder de Geneefse conventie), zijn van toepassing op de in vraag 2 genoemde personen?
Artikel 205 van het wetboek van Strafrecht stelt het aanwerven voor vreemde krijgsdienst of een gewapende strijd, zonder toestemming van de Koning, strafbaar. Burgers mogen niet deelnemen aan een gewapend conflict op grond van de Geneefse Conventies. Leden van een niet-statelijke partij bij een gewapend conflict genieten bepaalde minimum-garanties bij gevangenneming en moeten zich houden aan bepaalde gedragsregels tijdens het gevecht, maar hebben geen combattantenrecht of -privilege zoals militairen van de krijgsmacht.
Wat zijn de stappen die sinds de totstandkoming van en conform het actieplan Jihadisme (augustus 2014) worden genomen jegens teruggekeerde jihadstrijders? Deelt u de mening dat het vastzetten van iedere teruggekeerde jihadstrijder verstandig en gerechtvaardigd is, gelet op de verdenking van het plegen van oorlogsmisdaden en de potentiële dreiging van jihadstrijders jegens ons Koninkrijk? Hoeveel van de teruggekeerde jihadisten verblijven momenteel in detentie?
Het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme is er onder andere op gericht om alle beschikbare middelen bij de landelijke en lokale partner aan te wenden om eventuele risico’s die van terugkeerders uit kunnen gaan weg te nemen. Politie en AIVD maken een inschatting van de potentiële dreiging die van onderkende terugkeerders uitgaat. Bij een terugkeerder is een merkbare interventie gewenst. Het uitgangspunt is dan ook direct aanhouden van terugkeerders en veilig stellen van bewijsmateriaal. Het OM kan, waar opportuun, overgaan tot strafvervolging. Waar nodig houden politie en AIVD terugkeerders scherp in beeld, blijven zij alert op ontwikkelingen en delen zij relevante informatie waar mogelijk.
Terugkeerders worden daarnaast in het lokale domein regelmatig besproken in een multidisciplinair casusoverleg. Hierin werken de betrokken landelijke en lokale partijen (strafrechtelijk en bestuurlijk) intensief samen met het doel informatie uit te wisselen en een pakket met de meest effectieve maatregelen samen te stellen. Deze aanpak is altijd maatwerk en verschilt dus van persoon tot persoon. De casusoverleggen dragen binnen gemeenten bij aan een integraal beeld van de gekende (potentiële) uitreizigers en terugkeerders. De NCTV heeft bij deze casusoverleggen een adviserende rol en brengt, waar nodig, expertise in.
Indien het Openbaar Ministerie over gaat tot strafrechtelijke vervolging naar aanleiding van verdenking van terroristisch misdrijf, wordt betrokkene in voorarrest of na veroordeling geplaatst op de Terrorismeafdeling. In het geval van terugkeerders geldt het uitgangspunt dat zij deel hebben genomen aan de jihadistische strijd en daarmee aangemerkt kunnen worden als verdachte van een terroristisch misdrijf (mits voldoende bewijslast). Zonder tussenkomst van de rechter kan iemand niet gedetineerd worden.
Detentie op de Terrorismeafdeling draagt eveneens bij aan het verminderen van de eventuele dreiging die een terugkeerder voor de maatschappij kan vormen.
Indien momenteel niet iedere teruggekeerde jihadstrijder (preventief) wordt vastgehouden bij terugkeer in Nederland, hoe verhoudt zich dat dan volgens u met het optreden van het OM zoals bedoeld in de eerste vraag?
Het is niet toegestaan om op eigen gelegenheid naar een strijdgebied zoals dat in Syrië af te reizen en daar deel te nemen aan de gewapende strijd. Het deelnemen aan die strijd kan zowel commune, terroristische als oorlogsmisdrijven opleveren. Het is niet toegestaan dat een persoon zonder rechtsgrond (zoals die bijvoorbeeld bestaat voor de krijgsmacht) een ander doodt.
Bij een terugkeerder is een snel merkbare interventie gewenst. Het uitgangspunt is dan ook direct aanhouden van terugkeerders en veilig stellen van bewijsmateriaal. Het OM kan, waar opportuun, overgaan tot strafvervolging. Het kan hierbij, naast vervolging voor terroristische misdrijven, bijvoorbeeld ook gaan om vervolging voor commune misdrijven.
Wat is de actuele stand van zaken ten aanzien van het aantal teruggekeerde jihadisten en daarop gestarte strafrechtelijke onderzoeken?
In totaal lopen er in Nederland op dit moment ruim 80 aan jihadisme gerelateerde onderzoeken naar circa 110 verdachten. Een deel hiervan betreft strafrechtelijke onderzoeken gericht op terugkeerders uit het strijdgebied. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken kan ik geen nadere mededelingen doen.
De brief ‘Uitvoering motie Export AOW-uitkeringen’ |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
In de motie over de export van AOW-uitkeringen1 wordt opgeroepen om in onderhandeling te treden met de landen waar meer dan 100 AOW-gerechtigden wonen om met die landen een sociale zekerheidsverdrag te sluiten; hoeveel mensen hebben er voordeel bij zo’n verdrag? Hoeveel van deze mensen hebben meer dan 50% van het wettelijk minimumloon (WML) aan AOW-rechten opgebouwd?
Van de landen waarnaar Nederland (blijkens cijfers van de Sociale Verzekeringsbank, peildatum: 1 april 2015, het moment dat uw Kamer deze motie aannam) meer dan 100 AOW-uitkeringen exporteerde, hebben Mexico, Dominicaanse Republiek en Maleisië positief gereageerd en laten weten de Nederlandse onderhandelingsinzet af te wachten. Ik beperk me hier tot deze drie landen. Blijkens SVB-cijfers (december 2015) gaat het in deze drie landen om in totaal 523 AOW-gerechtigden: 207 in Maleisië, 192 in Mexico en 124 in Dominicaanse Republiek.
De AOW kan naar alle landen in de wereld worden geëxporteerd ter hoogte van de zogenaamde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimumloon). Voor landen waarmee een verdrag met handhavingsafspraken is gesloten, kan de AOW voor alleenstaanden 70% van het wettelijk minimumloon bedragen (voor iemand die gedurende 50 jaar AOW heeft opgebouwd). Bij de hoogte van de AOW-uitkering is de feitelijke leefsituatie van de betrokken uitkeringsgerechtigde relevant.
Ervan uitgaande dat alle alleenstaande AOW-gerechtigden op basis van hun feitelijke leefsituatie ook inderdaad als alleenstaand kunnen worden beschouwd, zou het in deze drie landen kunnen gaan om maximaal 184 alleenstaande AOW-gerechtigden: 72 in Mexico, 63 in Dominicaanse Republiek en 49 in Maleisië.
Deze 184 personen zouden, indien verificatie en controle uitwijzen dat men als alleenstaand kan worden beschouwd, recht kunnen krijgen op een hogere AOW-uitkering dan zij nu ontvangen. Zie het antwoord op vraag 3 voor meer informatie over de opgebouwde AOW-rechten.
Het kabinet heeft zich voorgenomen de export van uitkeringen te beperken2; kan aangenomen worden dat de onderhandeling over deze verdragen alleen de AOW betreft en niet andere uitkeringen als de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) of de Algemene nabestaandenwet (Anw)?
Ja, dat kan aangenomen worden. De onderhandelingen ter uitvoering van deze motie zullen niet leiden tot het maken van afspraken over de export van andere Nederlandse uitkeringen. Ook niet als dit ertoe zou leiden dat geen onderhandelingsakkoord over AOW-handhaving mogelijk blijkt, bijvoorbeeld omdat de onderhandelingspartner het ook gaan exporteren van andere uitkeringen als voorwaarde stelt.
Hoe verhouden de voordelen voor AOW-gerechtigden zich tot de uitvoeringskosten van deze verdragen, bijvoorbeeld de kosten van handhaving? Wilt u hier een overzicht met een vergelijking van geven?
In het algemeen kan de AOW-uitkering van als alleenstaand aangemerkte
AOW-gerechtigden, afhankelijk van het aantal jaren dat betrokkenen AOW-rechten hebben opgebouwd, stijgen met een bedrag van maximaal € 366 bruto per maand (inclusief vakantie-uitkering en bij een maximale AOW-verzekering gedurende 50 jaar).
Uit informatie van de SVB blijkt dat in deze drie landen het merendeel van de als alleenstaand aangemerkte AOW-gerechtigden een gekorte AOW-uitkering ontvangt wegens een aantal niet-verzekerde jaren. Daarom zal hun AOW-uitkering na inwerkingtreding van een handhavingsverdrag minder stijgen dan het maximumbedrag van € 366.
Over de (extra) uitvoeringskosten die verband houden met de nog met deze landen te maken handhavingsafspraken kan ik u op dit moment nog geen betrouwbare indicatie geven.
Omdat de onderhandelingen nog moeten starten, zijn er nog teveel onzekere factoren. Zo is niet duidelijk of alle drie landen, Mexico, Dominicaanse Republiek en Maleisië, ook echt uitvoerbare en voor Nederland aanvaardbare handhavingsafspraken willen en kunnen maken en, zo ja, hoe die afspraken er precies zullen uitzien.
Ik heb toegezegd dat ik uw Kamer uiterlijk november 2016 weer over de uitvoering van deze motie zal informeren. Ik ga ervan uit dat er in de loop van dit jaar meer zicht is op eventuele budgettaire gevolgen: zowel wat betreft de extra uitkeringslastenals de extra uitvoeringskosten. Ik zal u dan daarover informeren.
Deelt u de mening dat de recente ervaring met een poging tot wijziging van het sociale zekerheidsverdrag met Marokko leert dat het niet gemakkelijk is een afgesloten verdrag te wijzigen? Deelt u de mening dat een grondige afweging van de voor- en nadelen van een af te sluiten verdrag op zijn plaats is voordat een dergelijk verdrag wordt afgesloten?
De ervaring met het sociale zekerheidsverdrag met Marokko laat inderdaad zien dat aanpassing van een sociale zekerheidsverdrag complex is.
Ik onderken terdege de noodzaak om een grondige afweging te maken van de voor- en nadelen van de te maken afspraken, alvorens tot verdragsluiting over te gaan. In dit geval maakt mijn ministerie samen met de Sociale Verzekeringsbank, mede op basis van informatie van de Nederlandse ambassades in de drie landen, voor elk land een handhaafbaarheidsanalyse. Die zal worden gebruikt om tijdens het onderhandelingsproces een grondige beoordeling te maken of de handhavingsvoorstellen van het betrokken land realistisch en uitvoerbaar zijn. Indien twijfel daarover bestaat zal Nederland niet tot verdragsluiting overgaan. Ik merk hierbij op dat verdragen op de reguliere wijze ter goedkeuring aan het parlement worden voorgelegd.
Bent u bereid een pas op de plaats te maken met nieuw af te sluiten verdragen totdat een dergelijke weging per land heeft plaats gevonden?
Met de uitvoering van genoemde motie geef ik gevolg aan de wens van een ruime Kamermeerderheid. Naar mijn oordeel heb ik bij de uitvoering van de motie voldoende waarborgen ingebouwd om die uitvoering te laten sporen met het vigerend kabinetsbeleid. Op dit punt verwijs ik naar mijn beantwoording van de vragen 2.en 4. en naar de brief (Kamerstuk 34 083, nr. 18) die ik u op 24 november 2015 over de uitvoering van deze motie heb gezonden.
De beleidsreactie onderzoeksrapporten over MH17 |
|
Harry van Bommel , Michiel Servaes (PvdA), Raymond de Roon (PVV), Han ten Broeke (VVD), Pieter Omtzigt (CDA), Louis Bontes (GrBvK), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer op 22 januari 2016 over MH17, met name het besprokene tijdens blok 5 over vervolging en berechting?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de ingediende position papers van de sprekers tijdens blok 5 over vervolging en berechting?
Ja.
Kunt u reflecteren op het besprokene tijdens blok 5 over vervolging en berechting?
De genodigden hebben zich vanuit hun respectievelijke en gewaardeerde expertise uitgelaten over verschillende uitdagingen waarvoor de bij het strafrechtelijk onderzoek betrokken landen zich mogelijk gesteld zien. Daarbij zijn onder meer modaliteiten voor vormgeving van vervolging en berechting besproken. Het kabinet heeft aandachtig en met interesse kennis genomen van hetgeen tijdens het rondetafelgesprek in uw Kamer en in de position papers die daaraan voorafgaand zijn ingediend aan de orde is gesteld.
Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op de opmerkingen van de heer Knoops over het belang om eerst een bewijsrechtelijke positie te krijgen alvorens te kiezen voor de berechtingsvorm?
De heer Knoops heeft, kort samengevat, gesteld dat keuzes met betrekking tot de vormgeving van vervolging en berechting mede afhankelijk zijn van het verloop en de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek en dat het op dit moment verstandig is alle opties open te houden. Het kabinet onderschrijft die notie, zoals ook tot uitdrukking gebracht in de brief over radar- en satellietgegevens en strafrechtelijk onderzoek d.d. 21 januari jl.
Kunt u tevens ingaan op de opmerkingen van de heer Wladimiroff over het betrekken van Rusland bij de vervolging? Is de suggestie om een gemeenschappelijk Nederlands-Russisch tribunaal op te richten, mogelijk gevestigd in Rusland, een optie waar u rekening mee houdt?
De heer Wladimiroff heeft in zijn position paper en tijdens het rondetafelgesprek geopperd te onderzoeken of tussen de in het Joint Investigation Team samenwerkende landen en de Russische Federatie afspraken kunnen worden gemaakt over een vorm van gezamenlijke berechting. Daarbij is het voorbeeld gegeven van een hybride tribunaal met rechters van verschillende nationaliteiten, waaronder de Nederlandse en de Russische (zie pt. 14 op blz. 4 van het position paper van de heer Wladimiroff). Zoals in de brief over radar- en satellietgegevens en strafrechtelijk onderzoek d.d. 21 januari jl. gesteld, werkt Nederland in nauw overleg met de bij het Joint Investigation Team betrokken staten en in afwachting van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek twee opties voor vervolging en berechting nader uit, namelijk a) nationale vervolging en berechting in één van de betrokken landen en b) vervolging en berechting door een internationaal tribunaal. Daarbij worden op voorhand geen mogelijkheden uitgesloten.
Kunt u tevens ingaan op de gemaakte opmerkingen over artikel 552y van het Wetboek van Strafvordering? Kunt u daarbij tevens een reactie geven op het bericht «Juridische obstakels bij berechting daders MH17»1, waarin hoogleraar Ward Ferdinandusse stelt dat artikel 552y van het Wetboek van Strafvordering de berechting van de daders van de ramp met de MH17 in de weg staat? Klopt het dat u de opvatting van professor Ferdinandusse bestrijdt? Zo ja, met welke argumentatie?
Tijdens het rondetafelgesprek is aandacht besteed aan hetgeen op dit moment in artikel 552y van het Wetboek van Strafvordering is geregeld. Dit artikel bepaalt dat een verzoek tot overname van strafvervolging tegen een vreemdeling met een vaste woon- of verblijfplaats buiten Nederland wordt afgewezen. Het kabinet wil benadrukken dat, anders dan de berichtgeving suggereert, de heer Ferdinandusse in zijn oratie niet heeft gesteld dat het Nederlandse recht geen mogelijkheden kent om (potentiële) verdachten van het neerhalen van vlucht MH17 te berechten en dat Nederland daartoe geen rechtsmacht heeft.
Als gevolg van de modernisering van de wettelijke bepalingen over rechtsmacht in 2014 heeft Nederland adequate mogelijkheden om misdrijven die buiten Nederland zijn begaan, te vervolgen (wet van 27 november 2013, Stb. 484). Eén van de aanknopingspunten voor Nederlandse rechtsmacht in de wettelijke regeling is dat er sprake is van een (ernstig) misdrijf dat is begaan tegen een Nederlander (artikel 5 van het Wetboek van Strafrecht).
In zijn oratie heeft de heer Ferdinandusse bij wijze van voorbeeld een scenario geschetst waarbij Nederland (potentiële) verdachten voor het delict moord, gepleegd op de inzittenden van vlucht MH17, in Nederland zou willen vervolgen. De heer Ferdinandusse heeft betoogd dat in dit scenario het wenselijk zou kunnen zijn om strafvervolging over te nemen, teneinde zeker te stellen dat Nederland ook ten behoeve van moord gepleegd op niet-Nederlandse slachtoffers zou kunnen vervolgen. Om onnodige discussies over de reikwijdte van de Nederlandse rechtsmacht te voorkomen acht ook het kabinet het wenselijk dat in een dergelijk scenario, mocht dat op basis van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek aan de orde zijn, bijvoorbeeld Oekraïne rechtsmacht overdraagt aan Nederland. In dat kader is aanpassing van artikel 552y van het Wetboek van Strafvordering wenselijk. Die wenselijkheid heeft het kabinet overigens al eerder onderkend. Een wetsvoorstel dat voorziet in de wijziging van artikel 552y ligt op dit moment voor advies bij de Raad van State.
De beslissing over hoe en waar de vervolging en berechting plaats zal vinden, is om de hiervoor uiteengezette redenen, op dit moment nog niet aan de orde. Het strafrechtelijk onderzoek loopt. Mocht er met het oog op de eventuele berechting van misdrijven gerelateerd aan het neerhalen van MH17 behoefte zijn om het wetgevingsproces te versnellen zullen de beschikbare mogelijkheden daartoe aangegrepen worden.
Kunt u tevens ingaan op de gemaakte opmerkingen over het protocol bij een internationaal tribunaal en het recht van nabestaanden om bij het proces betrokken te zijn bij een nationale of een internationale procesgang? Wat is uw visie op de betrokkenheid van nabestaanden bij de komende rechtsgang? Wat is uw mening over de gemaakte opmerkingen van de heer Sluiter hieromtrent tijdens het rondetafelgesprek?
De heer Sluiter heeft gesteld dat in zijn visie de mogelijkheden voor nabestaanden, om zich als benadeelde partij te voegen in het strafproces, in het conceptstatuut ter oprichting van een VN VR-tribunaal tekort schoten. De positie en betrokkenheid van nabestaanden bij het strafproces is van meet af aan een van de uitgangspunten van het kabinet geweest. Het kabinet heeft goede notie genomen van hetgeen daaromtrent door de heer Sluiter is opgemerkt en zal zijn opmerkingen in overweging nemen bij de nadere uitwerking van de optie voor vervolging en berechting door een internationaal tribunaal.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat in de Tweede Kamer over het rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid naar de ramp met de MH17?
Ja.
De deelname van Arabische landen aan de bombardementen tegen ISIS |
|
Raymond Knops (CDA), Harry van Bommel , Raymond de Roon (PVV), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat de Verenigde Staten regelmatig berichten over de hoeveelheid bombardementen op ISIS in Irak en Syrië?1
Ja, CENTCOM rapporteert dagelijks op zijn website over het aantal wapeninzetten van de coalitie.
Kunt u tevens bevestigen dat bij deze berichtgeving van de Verenigde Staten exact wordt aangegeven hoeveel bombardementen zijn uitgevoerd door de Verenigde Staten zelf en hoeveel bombardementen door de coalitiepartners?
Het Amerikaanse Ministerie van Defensie werkt wekelijks het totale aantal wapeninzetten van de coalitie bij op zijn website. Het ministerie maakt daarbij onderscheid tussen de Amerikaanse inzet en de totale inzet van coalitiepartners in Irak en Syrië. De website bevat geen details over het precieze aandeel (aantallen luchtaanvallen) van de partners in de luchtcampagne.
Kunt u toelichten waarom u, gezien deze berichtgeving van de Verenigde Staten, in antwoord op eerdere vragen herhaalt en bevestigt dat «in het openbaar geen cijfers kunnen worden gegeven over wie wanneer welke bombardementen heeft uitgevoerd»?2 Bent u bereid deze uitspraak terug te nemen, gezien de berichtgeving door uw coalitiepartner de Verenigde Staten?
Over het precieze aandeel (aantallen luchtaanvallen) van coalitiepartners in de luchtcampagne in de strijd tegen ISIS worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Kunt u toelichten waarom u in antwoord op de eerdere vragen welke landen bombardementen uitvoeren op ISIS in Irak en Syrië niet Bahrein noemt3, terwijl Bahrein bijvoorbeeld door de Verenigde Staten wél wordt vermeld als een van de coalitiepartners die bombardementen uitvoert?4
In die antwoorden is Bahrein per abuis niet genoemd.
Bent u bereid alsnog inzicht te geven in de hoeveelheid bombardementen door de Arabische landen in de coalitie, te weten Saoedi-Arabië, Bahrein, de Verenigde Arabische Emiraten en Jordanië, op ISIS in Syrië en Irak? Kunt u in uw antwoord het aantal bombardementen per land aangeven?
Bahrein, Jordanië, Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten nemen deel aan de luchtaanvallen van de anti-ISIS coalitie in Irak en Syrië. Deze informatie is beschikbaar op de website van het Amerikaanse Ministerie van Defensie (www.defense.gov). Over het precieze aandeel (aantallen luchtaanvallen) van Arabische bondgenoten in de luchtcampagne in de strijd tegen ISIS worden in het openbaar geen mededelingen gedaan. De Arabische partners blijven zeer actief op de verschillende sporen van de anti-ISIS coalitie.
Bent u tevens bereid alsnog inzicht te geven wanneer de Arabische landen in de coalitie, te weten Saoedi-Arabië, Bahrein, de Verenigde Arabische Emiraten en Jordanië, voor het laatst bombardementen hebben uitgevoerd op ISIS in Irak en Syrië? Kunt u in uw antwoord onderscheid maken naar de verschillende landen?
Zie antwoord vraag 5.
De uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens dat Defensie discrimineert op grond van chronische ziekte |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens, dat Defensie een sollicitant heeft gediscrimineerd op basis van een chronische ziekte?1
Alle sollicitanten die opteren voor een aanstelling als militair moeten aan de medische basiseisen voor militairen voldoen. Militairen worden immers niet aangesteld voor één functie. Zij moeten een scala aan functies kunnen vervullen.
Is het waar dat u na deze uitspraak geen actie heeft ondernomen om de betrokken persoon alsnog aan te nemen?
Defensie is met betrokkene in gesprek om de mogelijkheden te inventariseren. Het beleid blijft echter ongewijzigd. De medische basiseisen voor militairen gelden voor alle sollicitanten.
Wat gaat u ondernemen om de betreffende sollicitant te compenseren?
Zie antwoord op vraag 2.
Welke stappen onderneemt u om dit beleid aan te pakken?
Het beleid blijft ongewijzigd. De medische basiseisen voor militairen blijven gelden voor alle sollicitanten.
Zijn u meer gevallen bekend van dit soort ongeoorloofde discriminatie?
Zie antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het College voor de Rechten van de Mens u wederom op de vingers tikt in verband met discriminatie (ook vanwege leeftijdsdiscriminatie in verband met het AOW-gat)? Welke conclusie trekt u daaruit?
Zie antwoord op vraag 1.
Het ontslaan van leden van Outlaw Motorcycle Gangs (OMG) |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Ambtenaren die lid zijn van motorclub zitten Van der Laan niet lekker»?1 Herinnert u zich de eerdere vragen over dit onderwerp2 en uw brief naar aanleiding van de motie Dijkhoff/Marcouch over outlawbikers werkzaam binnen domein veiligheid en justitie?3
Ja.
Kunt u de mogelijkheden schetsen die gemeenten hebben om leden van OMG’s vanwege lidmaatschap van een OMG of vanwege gedrag dat daarmee samenhangt te ontslaan?
Ambtenaren zijn verplicht zich als goed ambtenaar te gedragen. Dit is, net als het goed werkgeverschap, verankerd in artikel 125ter van de Ambtenarenwet. Bepaalde gedragingen en/of bepaalde contacten in de privésfeer (kunnen) de overheid in een negatief daglicht stellen en kunnen in strijd zijn met het goed ambtenaarschap. Ambtenaren moeten zich daarvan bewust zijn.
Of er in een specifieke situatie sprake is van een gebrek aan goed ambtenaarschap is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en van de functie die de ambtenaar vervult. Bepaalde functies hebben een groter integriteitsrisico waardoor er zwaardere eisen gesteld mogen worden aan de ambtenaar die deze functie vervult. Dit is onder andere het geval bij vertrouwensfuncties en voorbeeldfuncties, maar het geldt ook voor functies waarbij de ambtenaar zichtbaar is voor het publiek of functies waarin er veel contacten zijn met het publiek, zoals bij veel functies in het domein van veiligheid, rechtshandhaving of rechtspraak. Bij de uitoefening van dit soort functies is het risico immers groter dat de goede vervulling van de functie of het goede functioneren en aanzien van de openbare dienst door het handelen van de ambtenaar wordt geschaad.
Indien een gemeente oordeelt dat sprake is van een gebrek aan goed ambtenaarschap, kan de gemeente een disciplinaire maatregel overwegen. Indien disciplinaire maatregelen worden overwogen tegen een OMG-lid dient altijd een afweging te worden gemaakt op basis van de specifieke omstandigheden van het geval en dient er ten minste een verband te zijn met de functie die de ambtenaar vervult. De zwaarste disciplinaire maatregel is een (onvoorwaardelijk) strafontslag of disciplinair ontslag.
Hiernaast kan een gemeente een ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie anders dan op grond van ziekten of gebreken overwegen. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet de ongeschiktheid – zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn – worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar (zie CRvB 14 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4250). Het is ook vaste rechtspraak dat een dergelijk ontslag in het algemeen niet toelaatbaar is als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren (zie CRVB 18 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL9739). Uitzonderingen op dit uitgangspunt vormen gevallen waarin de ambtenaar zodanig blijk heeft gegeven niet over de vereiste eigenschappen, mentaliteit en/of instelling te beschikken dat het geven van een verbeterkans niet zinvol is. Volgens een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 maart 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BL6906) is daarvan onder meer sprake als de grondhouding ontbreekt om de functie op de door de werkgever gewenste wijze in te vullen.
Alvorens over te gaan tot het opleggen van een disciplinaire maatregel of het in gang zetten van een ontslagprocedure, ligt het overigens in de rede dat de werkgever met de ambtenaar in gesprek gaat over het lidmaatschap en over afstand houden van de OMG, zo nodig door opzegging van het lidmaatschap. Pas als de betrokken ambtenaar daartoe niet bereid is, is het overwegen van een ontslagprocedure aan de orde.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde hoogleraar en onderzoeker dat, als er geen aantoonbaar verband bestaat tussen de functie en het lidmaatschap van een OMG, er juridisch weinig ruimte voor ontslag is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en welke ruimte ziet u dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Kan de combinatie van ambtenaarschap en lidmaatschap van een OMG potentieel veiligheids- of integriteitsrisico’s opleveren? Zo ja, welke risico’s en welke conclusies trekt u daar uit? Zo nee, waarom niet?
Ja, vandaar de overheidsbrede stellingname van onwenselijkheid van de combinatie van overheidsdienst en lidmaatschap van een OMG. De risico’s liggen vooral in het stelselmatig verkeren in een criminogene omgeving en de loyaliteit die de OMG van zijn leden eist (broederschap, zwijgplicht). Daardoor kan gevoelige overheidsinformatie bij OMG’s terecht komen, kan de betreffende ambtenaar dingen doen of nalaten die niet in het belang zijn van zijn werkgever maar wel in dat van de OMG of kan de ambtenaar misdrijven waarvan hij kennis heeft verzwijgen, in strijd met zijn ambtsplicht. Om deze redenen is het een van de speerpunten van het kabinetsbeleid inzake OMG’s om het OMG-lidmaatschap onder personen in overheidsdienst scherp in beeld te krijgen en terug te dringen.
Acht u oplossingen zoals het aantonen dat een ambtenaar de goede naam van de gemeente aantast en het aanpassen van gedragscodes afdoende om een ambtenaar eventueel te kunnen ontslaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wanneer in de toepasselijke gedragscode wordt uitgelegd dat gedragingen in de privésfeer onwenselijk kunnen zijn en op gespannen voet kunnen komen te staan met goed ambtenaarschap, kan zo’n code behulpzaam zijn bij het aanleggen van een dossier dat uiteindelijk kan leiden tot maatregelen als genoemd bij het antwoord op vraag 2 en 3. Het niet willen inzien van de onwenselijkheid van bepaalde privécontacten kan bijvoorbeeld gelden als een gedraging die aanleiding kan geven tot ontslag wegens ongeschiktheid voor de vervulling van de functie anders dan op grond van ziekten of gebreken. Bij wijze van voorbeeld van de mogelijke inhoud van een gedragscode op dit punt verwijs ik naar paragraaf 4.3.2 van de Gedragscode Integriteit Rijk 2015 (Stcrt. 2015, nr. 33770).
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat ambtenaren lid zijn van een OMG en dat een dergelijk lidmaatschap niet bij het gedrag van een goed ambtenaar past? Zo ja, kunt u dan de regelgeving zodanig aanpassen dat lidmaatschap van een OMG onverenigbaar kan zijn met het zijn van ambtenaar? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening en zoals blijkt uit de brief van 24 november 2014 aan uw Kamer (Kamerstukken II 2014/15, 28 684, nr. 424) heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst de Circulaire «Ongewenste privécontacten rijksambtenaren» van 23 juli 2013 (Stcrt. 2013, nr. 21530) uitgebracht. Het betreft de bekendmaking van de ongewenstheid van het willens en wetens verkeren van ambtenaren – ook in privésituaties – in omgevingen met personen die min of meer structureel normen en wetten overtreden.
Deze gedragslijn is meegenomen in de geactualiseerde Gedragscode Integriteit Rijk 2015 (gepubliceerd in de Staatscourant van 12 oktober 2015, Stcrt. 2015, nr. 33770). Daarin valt over ongewenste privécontacten te lezen: «Omgang met personen die de overheid in een negatief daglicht stellen, kan op gespannen voet komen te staan met goed ambtenaarschap. (...) Het gaat dan om contacten met personen waarvan je weet of kan weten dat die min of meer structureel normen en wetten overtreden (en dat soms zelfs ook verheerlijken). Dit geldt eveneens voor het lidmaatschap van verenigingen of de deelname aan groeperingen met een slechte reputatie die regelmatig in opspraak zijn wegens bijvoorbeeld criminaliteit en vandalisme. Ook als die vereniging of groepering op zichzelf niet verboden is.»
Hoeveel ambtenaren zijn er in dienst die lid van een OMG zijn en in welke functies?
Ik verwijs hiervoor naar de Integrale landelijke voortgangsrapportage OMG’s die ik op 12 juni 2015 aan uw Kamer heb toegezonden (Kamerstukken II 2014/15, 28 684, nr. 444). Daarin is een overzicht opgenomen, waaruit blijkt dat van 50 OMG-leden is vastgesteld dat zij op het peilmoment in overheidsdienst waren. Tevens blijkt daaruit dat er in het verslagjaar 6 personen zijn ontslagen wegens OMG-lidmaatschap. Medio 2016 zal ik uw Kamer berichten over de voortgang, onder andere op dit punt.
Wordt er bij het aannemen van nieuw personeel gelet op een eventueel lidmaatschap van een OMG? is dat een contra-indicatie om iemand aan te nemen?
De Minister van BZK is systeemverantwoordelijk en zorgt voor wettelijke kaders, maar overheidswerkgevers zijn zelf verantwoordelijk voor hun personeelsbeleid. Het is aan individuele overheidswerkgevers om bij het aannemen van nieuw personeel te informeren naar nevenactiviteiten en het bewustzijn van risico’s in de privésfeer aan de orde te stellen. In hoeverre zij daarbij ook actief informeren naar een eventueel lidmaatschap van een OMG is aan hen.
In 2007 is overeengekomen dat alle overheidsorganisaties in het openbaar bestuur en politie een integriteitsbeleid hebben vastgesteld dat ten minste voldoet aan de basisnormen zoals vastgelegd in de Modelaanpak basisnormen integriteit. Deze is in 2005 tot stand gekomen in een breed samenwerkingsverband van koepels en vertegenwoordigers van gemeenten, provincies, waterschappen, rijksdiensten en politie. Op pagina 18 staat over het sollicitatiegesprek het volgende:
«Het sollicitatiegesprek is een screeningsinstrument. Tijdens het gesprek kan men de sollicitant testen door middel van het voorleggen van enkele dilemma’s met betrekking tot integriteit. Vooral bij kwetsbare functies is het zinvol om een casus voor te leggen die gaat over integriteitrisico’s die zijn verbonden aan die specifieke functie. Uit de reactie blijkt in ieder geval of de sollicitant zich al dan niet bewust is van de risico’s die zijn verbonden aan de functie. Is dit niet zo, dan biedt dit de mogelijkheid om hierover verder te praten. Het is namelijk voor de sollicitant ook van belang dat hij weet wat er van hem wordt verwacht en of hij inschat dat hij daaraan kan voldoen. Verder kan een onderwerp als nevenwerkzaamheden aan de orde komen. In dit gesprek kunnen eventuele nevenwerkzaamheden besproken worden en voorts of die een belemmering zouden kunnen opleveren voor de uitoefening van de functie.».
De overheidsorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van het integriteitsbeleid; de eigen invulling kan per sector verschillen. Op de website www.integriteitoverheid.nl staan praktische modellen en handreikingen die overheidswerkgevers kunnen benutten voor de implementatie van de geformuleerde basisnormen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het verbieden van OMG’s?
Het Openbaar Ministerie (OM) richt zich primair op strafrechtelijke onderzoeken naar strafbare gedragingen door leden van OMG’s, al dan niet in georganiseerd verband. Het OM beoordeelt momenteel de informatie uit onder meer strafrechtelijke onderzoeken op bruikbaarheid voor civielrechtelijke verbodsprocedures tegen één of meer OMG’s in Nederland. Een civielrechtelijk verbod zal bij de integrale aanpak van OMG’s een extra impuls kunnen geven, bijvoorbeeld om bestuursrechtelijke maatregelen te nemen.
Het lekken van patiëntgegevens |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Patiëntgegevens ziekenhuis Geldrop op straat»1?
Zie mijn antwoord op vraag 9 over dit zelfde onderwerp van het lid De Lange (ingezonden 27 januari 2016).
Laat u uitzoeken wie er verantwoordelijk is voor het lekken van 4.559 patiëntgegevens gedurende 33 dagen? Zo nee, waarom niet?
Ziekenhuizen zijn hier in eerste plaats zelf verantwoordelijk voor. Sinds 1 januari 2016 geldt op grond van artikel 34a van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) bovendien een meldplicht voor datalekken. Organisaties moeten een melding doen bij de Autoriteit Persoonsgegevens zodra zij een ernstig datalek hebben. In sommige gevallen moeten zij ook de personen informeren van wie de gegevens zijn gelekt. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om dit zo nodig nader te onderzoeken.
Valt dit incident onder de meldplicht Datalekken? Zo ja, is het gemeld? Zo nee, waarom niet?
Of een datalek gemeld moet worden is afhankelijk van de (potentiële) impact van het datalek op de bescherming van de persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft beleidsregels opgesteld om organisaties te helpen bij het bepalen of er sprake is van een datalek dat zij moeten melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens en eventueel aan de betrokkenen (Beleidsregels meldplicht datalekken, Stcrt. 2015, nr. 46128).
Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te beoordelen of een melding op zijn plaats is, het ziekenhuis heeft aangegeven dat het datalek bij de Autoriteit Persoonsgegevens is gemeld.
Deelt u de mening dat het St. Anna ziekenhuis het medisch beroepsgeheim geschonden heeft? Zo ja, wat wordt de sanctie? Zo nee, waarom niet?
Naast de individuele arts heeft ook de instelling een medisch beroepsgeheim. Het beroepsgeheim is onderdeel van de behandelingsovereenkomst van de patiënt met de arts cq de instelling. Bij die overeenkomst is de overheid geen partij. Bij schending van het medisch beroepsgeheim kan wel strafrechtelijk worden ingegrepen. Het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of daar in dit geval gronden voor zijn en of zij tot vervolging over gaan. Voor deze situatie is juridisch waarschijnlijk relevanter de vraag of de bepalingen uit de Wbp zijn geschonden. Dat is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te beoordelen. De Autoriteit Persoonsgegevens kan vervolgens een sanctie opleggen, als blijkt dat daar grond voor is.
Het bericht 'Oncologische revalidatie te beperkt' |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht «Vergoeding oncologische revalidatie te beperkt»1
Er bestond bij een aantal partijen, onder meer de Koepelorganisatie Levenmetkanker, onduidelijkheid over de aanspraak op oncologische revalidatie in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Bij deze partijen leefde ook de vraag of het standpunt «Medisch specialistische revalidatie, zorg zoals revalidatieartsen plegen te bieden» dat het Zorginstituut Nederland op 22 juni 2015 heeft uitgebracht, eventueel tot wijziging in de aanspraak zou hebben geleid. Die onduidelijkheid werd mede veroorzaakt doordat de in de spreektaal gebruikte term (oncologische) revalidatie geen zorg is die binnen de Zvw een zelfstandig te verzekeren prestatie is, maar zorg betreft die deel kan uitmaken van verschillende te verzekeren prestaties.
Na het in de vraag bedoelde bericht heeft het Zorginstituut op 10 februari 2016 nogmaals aan partijen, waaronder Levenmetkanker, uiteengezet hoe oncologische revalidatie in de te verzekeren Zvw-prestaties past.
Samengevat heeft het Zorginstituut aangegeven dat oncologische revalidatie in de Zvw geen zelfstandig te verzekeren prestatie is. Oncologische zorg betreft zorg zoals medisch-specialisten die plegen te bieden en omvat alle zorg die gericht is op de functionele, fysieke, psychische en sociale problemen die samenhangen met kanker, inclusief nazorg en revalidatie. Het betreft hier verzekerde Zvw-zorg. Ook het poliklinisch consult bij de revalidatiearts is verzekerde zorg. Indien interdisciplinaire medisch-specialistische revalidatie is aangewezen, is dit eveneens verzekerde zorg. Indien voorts zorg in de eerstelijn is aangewezen (huisarts of de praktijkondersteuner van de huisarts op het terrein van geestelijke gezondheidzorg (POH-GGZ) of fysio- en oefentherapie), is deze zorg verzekerde zorg. Dit voor zover er geen sprake is van een pakketbeperking zoals bij fysio- en oefentherapie voor volwassenen. Het programma Herstel en Balans is geen te verzekeren zorg omdat de effectiviteit van dit programma niet voldoende is aangetoond.
Tenslotte heeft het Zorginstituut vermeld dat er als gevolg van zijn standpunt over medisch-specialistische revalidatie van juni 2015 geen wijziging is opgetreden in het te verzekeren pakket; de te verzekeren prestaties op het terrein van de oncologische zorg zijn in 2016 niet gewijzigd ten opzichte van 2015. Wel merkt het Zorginstituut op dat naar aanleiding van dit standpunt is gebleken dat in de uitvoeringspraktijk soms een ruimere uitleg is gegeven aan de te verzekeren prestaties.
Is bij de beoordeling van vergoeding van revalidatie na oncologische behandeling naast de medische kant ook gekeken naar wat nodig is voor het verbeteren van de kwaliteit van leven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb vermeld, omvat de oncologische zorg die in het kader van de Zvw verzekerd is ook alle zorg die gericht op de functionele, fysieke, psychische en sociale problemen die samenhangen met kanker, inclusief nazorg en revalidatie.
Is bij het oordeel inzake vergoeding van revalidatie na oncologische behandeling ook meegenomen wat nodig is om terug te keren in het arbeidsproces? Zo nee, waarom niet?
In overleg met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heb ik het Zorginstituut op 28 mei 2015 gevraagd mij te rapporteren of en zo ja in hoeverre er bij de activiteiten die zorgprofessionals plegen tot het bevorderen van arbeid of participatie van de cliënt sprake is van verzekerde Zvw-zorg, welke activiteiten van zorgprofessionals behoren tot een ander domein (publiek of privaat/werkgever) en of de Zvw goed aansluit op andere systemen op dit gebied (Wet maatschappelijke ondersteuning, Participatiewet, Wet werk en zekerheid). In zijn reactie zal het Zorginstituut ook ingaan op de afbakening tussen arbeid en gezondheid en medisch-specialistische revalidatie. Ik heb van het Zorginstituut vernomen dat het verwacht, na consultatie van de vele bij deze materie betrokken organisaties, medio 2016 zijn reactie op dit verzoek uit te brengen.
Wordt bij beoordeling van vergoeding van revalidatie na oncologische behandeling overleg gevoerd tussen de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u revalidatie na oncologische behandeling een vorm van basiszorg die voor iedereen, ongeacht inkomen, beschikbaar dient te zijn? Zo ja, bent u bereid dit mee te nemen in het pakketoordeel 2017? Zo nee, waarom niet?
Uit het antwoord op vraag 1 blijkt dat oncologische revalidatie, voor zover deze zorg effectief is, deel uitmaakt van de verzekerde Zvw-zorg. Daarmee is deze zorg voor iedere Zvw-verzekerde beschikbaar, ongeacht het inkomen.
Het bericht dat er steeds meer brand is bij thuiswonende senioren |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Steeds meer brand bij thuiswonende senioren»?1
Er is vanuit verschillende ministeries aandacht voor de brandveiligheid van zelfstandig wonende ouderen. De Minister voor Wonen en Rijksdienst stuurt in februari een brief aan de Tweede Kamer over brandveiligheid en langer zelfstandig thuis wonen.
Deelt u de analyse van de ouderenbond Nederland Unie KBO dat van thuiswonende ouderen steeds meer zelfredzaamheid wordt verwacht en dat dit problematisch is als het gaat om hun veiligheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om deze problemen weg te nemen?
Een thuiswonende oudere is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor een (brand)veilige thuissituatie. Zelfredzaamheid is onveranderd van belang. Voor specifieke activiteiten gericht op het beschermen van ouderen tegen brand in de thuissituatie, verwijs ik u graag naar de brief genoemd bij vraag 1.
Bent u bereid onderzoek te doen naar of er mogelijk een verband is of zou kunnen ontstaan tussen de leegloop bij de vrijwillige brandweer en het aantal ouderen dat met ernstige brandwonden in een brandwondencentrum terechtkomt? Zo nee, waarom niet?2 3
Nee. De gegevens van het CBS bevestigen niet dat er sprake is van een leegloop bij de vrijwillige brandweer. Dat ouderen tot een belangrijke risicogroep behoren heeft te maken met het toenemende risico op fysieke beperkingen en/of mentale achteruitgang vanwege het ouder worden. Dit vergroot de kans op het doen van brandgevaarlijke handelingen. Een vermindering van de mobiliteit kan een oorzaak zijn van een beperkte vluchtveiligheid en vanwege deze beperkingen kunnen gevaarsignalen te laat worden herkend. Deze factoren zijn van invloed op het ontstaan van brand en de (on)mogelijkheid zich snel in veiligheid te brengen. Bij een incident komt de brandweer pas in beeld wanneer er al sprake is van een brand en deze is gemeld bij de meldkamer.
Kunt u het rapport en het inspectierapport over de brand in Almere, waarover in de uitzending werd gesproken, naar de Kamer sturen?
De rapporten die de gemeente Almere en de brandweer Flevoland over de brand hebben laten opstellen, zijn openbaar. Bijgaand treft u de betreffende rapporten aan, evenals de brief die B&W van Almere hierover aan de gemeenteraad heeft geschreven4. Naar aanleiding van signalen van FNV-Overheid over het verband tussen het optreden met een TS4 (een tankautospuit, bemand met vier personen) en de verwondingen die vier brandweerlieden bij deze brand hebben opgelopen, heeft de Inspectie Veiligheid en Justitie de rapporten over deze brand geanalyseerd met als doel om vast te kunnen stellen in hoeverre de signalen van FNV-Overheid te staven zijn uit de feiten van deze brand. Naar het oordeel van de Inspectie Veiligheid en Justitie is dit niet het geval. De analyse treft u bijgaand aan.
Is het, gegeven de huidige omstandigheden bij de brandweer, volgens u verantwoord om kwetsbare ouderen zelfstandig te laten wonen, zonder daarbij aanvullende maatregelen te nemen die de veiligheid van deze groep mensen waarborgen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De besturen van de veiligheidsregio’s zijn verantwoordelijk voor de organisatie van de brandweerzorg. Een thuiswonende oudere is zelf verantwoordelijk voor een (brand)veilige thuissituatie. De Minister voor Wonen en Rijksdienst stuurt in februari een brief aan uw Kamer over brandveiligheid en langer zelfstandig thuis wonen.
Bent u bereid om, op advies van zowel de Brandweeracademie als de Unie KBO, voor seniorencomplexen dezelfde brandveiligheidsvoorschriften te gaan hanteren als bij ziekenhuizen en verzorgingshuizen reeds het geval is? Zo nee, waarom niet?4
De Minister voor Wonen en Rijksdienst stuurt in februari een brief aan uw Kamer over brandveiligheid en langer zelfstandig thuis wonen, daarbij zal hij ook in gaan op brandveiligheidsvoorschriften en seniorencomplexen.
Wat gaat u doen om de fysieke veiligheid van zelfstandig wonende, kwetsbare ouderen te verbeteren? Bent u daarbij bereid ook extra aandacht te schenken aan brandpreventie?
Er zijn al veel landelijke en regionale initiatieven rondom het verhogen van brandveiligheidsbewustzijn. In de afgelopen jaren heeft mijn ministerie onder meer het project Brandveilig Leven van Brandweer Nederland en de jaarlijkse landelijke campagne Nationale Brandpreventieweken van de Nederlandse Brandwonden Stichting (waaraan alle brandweerkorpsen in de maand oktober meewerken) financieel gesteund. Hierin staat het verhogen van brandveiligheidsbewustzijn bij doelgroepen met verhoogde kans om getroffen te worden door brand (zoals langer zelfstandig thuiswonende ouderen en studenten) centraal. Een ander voorbeeld van een initiatief is de app «Maak uw woning brandveiliger» die door de 25 veiligheidsregio’s gezamenlijk is ontwikkeld en gefinancierd.
Deelt u de analyse van de brandweervrijwilliger die stelt: «Die oudere wordt natuurlijk steeds minder mobiel, dus die zal ook steeds minder zelfredzaam zijn. Dus we krijgen een opeenstapeling van maatregelen, waardoor de zelfredzaamheid van de burger eigenlijk afneemt maar daarentegen gaan we de hulp door de brandweer ook afbouwen. Dus het wordt alleen maar slechter»? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de veiligheid van ouderen te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de conclusie niet dat de hulp door de brandweer wordt afgebouwd. De regionale besturen zijn verantwoordelijk voor een adequate organisatie van de brandweerzorg. Op basis van het brandrisicoprofiel bepalen deze besturen de gewenste brandweerzorg. De Minister voor Wonen en Rijksdienst zal u per eerder genoemde brief informeren over de activiteiten gericht op de brandveiligheid van zelfstandig wonende ouderen van 65 jaar en ouder.
Bent u bereid om, in overleg met professionals, ervoor te zorgen dat bij een melding bij een seniorencomplex er uitgerukt wordt met minimaal zes man op een tankautospuit?
Het bestuur van de veiligheidsregio is verantwoordelijk voor een adequate organisatie van de brandweerzorg, waaronder ook de voertuigbezetting. Zolang de veiligheidsregio’s zich hierbij aan de regelgeving houden, wens ik niet in deze verantwoordelijkheid te treden.
Wat vindt u van de uitspraak van de voorzitter Brandweer Nederland, die de casus benoemt van een containerbrand, die de brandweer niet kan inschatten, omdat de melder niet heeft aangegeven dat de container tegen een huis staat? Vindt u het in zo’n situatie geoorloofd dat er met flexibele voertuigbezetting wordt gewerkt en het dus afhankelijk is van de melder hoe de veiligheid van de zowel de bewoners van het desbetreffende huis en het brandweerpersoneel gewaarborgd zijn?
De centralist in de meldkamer speelt een belangrijke rol bij de aanname van de melding en duiding van een incident. De centralist bepaalt in eerste aanleg de inzet van mens en middelen. De gealarmeerde bevelvoerder of leidinggevende kan alsnog direct of later beslissen om op te schalen. Ook de meldkamercentralist kan besluiten op te schalen. Dit is vastgelegd in het landelijk kader Uitruk op Maat van het Veiligheidsberaad.
Kunt u aangeven hoeveel incidenten er zijn geweest waarbij de veiligheid van brandweermannen in het geding was, doordat zij door de flexibele voertuigbezetting met minder man ter plekke waren dan noodzakelijk om de veiligheid te kunnen waarborgen?
Nee, daarover worden landelijk door het Veiligheidsberaad en Brandweer Nederland geen gegevens bijgehouden. Arbeidsveiligheid is een verantwoordelijkheid van het bestuur van de veiligheidsregio. De Inspectie Veiligheid en Justitie houdt namens mij toezicht op brandweerzorg. Bij de Inspectie zijn geen incidenten bekend waarbij de variabele voertuigbezetting heeft geleid tot aantoonbare problemen in het waarborgen van de veiligheid van het brandweerpersoneel.
Is het onderzoek van Brandweer Nederland, dat u aankondigde in antwoorden op eerdere vragen, uitgevoerd? Zo ja, wat zijn de resultaten daarvan? Kunt u deze delen met de Kamer?5
Nee dit onderzoek is niet uitgevoerd door Brandweer Nederland. Brandweer Nederland heeft in overleg met de regio’s in plaats van het onderzoek diverse bijeenkomsten georganiseerd. Zo vond op 5 juni 2015 het BrandweerEvent plaats om de dialoog tussen de werkvloer en management/bestuur te stimuleren. Komend jaar zal er opnieuw een BrandweerEvent plaatsvinden. Ik heb het Veiligheidsberaad in lijn met de door mij gedane toezegging tijdens het vragenuur van 19 januari 2016 verzocht alsnog voortvarend een dergelijk onderzoek uit te voeren.
Deelt u de mening dat een verklaring kan zijn dat de 24 regio’s beweren geen tekort hebben aan vrijwilligers kan komen doordat er in 15 regio’s 150 tankautospuiten en ander materieel van de hand wordt gedaan en dat er kazernes worden gesloten zoals in Zeeland? Zo ja, vindt u dit een wenselijke situatie die daadwerkelijk bijdraagt aan de veiligheid? Zo nee, wat is dan volgens u de verklaring dat er, ondanks een vermindering van 1951 brandweerlieden sinds 2010, geen tekorten zijn aan brandweerpersoneel?6
De besturen van de veiligheidsregio’s zijn verantwoordelijk voor een adequate organisatie van de brandweerzorg. Zij bepalen het gewenste niveau en wat hiervoor nodig is aan personeel en materieel. De regio’s menen door het efficiënter en effectiever inzetten van beschikbare middelen op regionaal niveau, in staat te zijn om met minder middelen het gewenste niveau te behalen.
Staat volgens u «een slagkracht van zes man» gelijk aan wat er in art. 3.1.2 van het besluit veiligheidsregio’s wordt geëist, namelijk dat een brandweerbasiseenheid uit zes mensen en een tankautospuit bestaat? Zo ja, waaruit blijkt dat daarmee kan worden voorzien in een gelijkwaardig niveau van brandweerzorg en geen afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid en gezondheid van het brandweerpersoneel? Zo nee, wat gaat u doen om te voorkomen dat veiligheidsregio’s het uitzonderingsartikel 3.1.5. onjuist toepassen?
In lijn met het landelijk kader Uitruk op Maat van het Veiligheidsberaad kan gewerkt worden met een lichtere inzet bij kleinere klussen of als eerste voertuig bij een grotere klus waarbij snel een opvolgend voertuig aanwezig is. Bij een woningbrand (of groter), is de slagkracht van een tankautospuit met zes personen (TS6) vereist. Deze kan samengesteld worden op of nabij de plaats incident, door het opkomen van méér voertuigen en bezetting, die samen een basisbrandweereenheid (TS6) vormen.
De gezamenlijke veiligheidsregio’s stellen momenteel een landelijke lijst samen waarin de koppeling wordt gelegd tussen de taak (klus) en benodigde slagkracht. Deze kunnen de veiligheidsregio’s gebruiken bij de inrichting en organisatie van de repressieve brandweerzorg, zodat wordt voorzien in een gelijkwaardig niveau van brandweerzorg voor de burgers, zoals genoemd in artikel 3.1.5 van het Besluit veiligheidsregio’s.
De veiligheid van het personeel dient onder meer te worden gewaarborgd door een goedgekeurde Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) op deze taak-slagkrachtkoppeling, de invulling van knelpunten daaruit en een adequate opleiding en geoefendheid van het brandweerpersoneel dat op deze specifieke taken wordt ingezet. Het is een verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio’s om aan te tonen dat een gelijkwaardig niveau van brandweerzorg wordt geleverd en dat aan de veiligheid en gezondheid van het brandweerpersoneel geen afbreuk wordt gedaan. In opdracht van het Veiligheidsberaad is een project gestart ten behoeve van dataverzameling over Uitrukken op Maat. De Inspectie Veiligheid en Justitie houdt toezicht op de taakuitvoering door de veiligheidsregio’s.
Is er onderzoek gedaan naar de Zeeuwse pilot met een ander brandweervoertuig, de pilot in Gooi en Vechtstreek en de pilot in de Noord-Limburg? Zo ja, wat zijn de resultaten daarvan? Bevat dit eventuele onderzoek ook gebruikersreacties? Kunt u deze onderzoeken naar de Kamer sturen?
De Inspectie Veiligheid en Justitie heeft in een quickscan onderzocht in hoeverre de plannen van de veiligheidsregio Zeeland in «Maatwerk in Brandweerzorg» voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Het resultaat daarvan is dat een groot deel van de plannen voldoet, maar dat er op sommige punten ook nog twijfels bestaan. Deze kunnen pas goed kunnen worden beoordeeld bij de verdere uitwerking van de plannen. De Inspectie Veiligheid en Justitie heeft deze twijfels aan de veiligheidsregio Zeeland bekend gemaakt. Het is aan de veiligheidsregio Zeeland om deze twijfels bij de verdere uitwerking en implementatie van de plannen weg te nemen. Zo dient de veiligheidsregio Zeeland bijvoorbeeld op grond van een brandweerkundige onderbouwing aan te tonen dat de innovatieve wijze van inrichten van de repressieve brandweerzorg met gebruikmaking van de «Zeeuwse TS», een gelijkwaardig niveau van veiligheid voor de burgers biedt als met de TS6 als basisbrandweereenheid. De Inspectie zal de uitwerking van Maatwerk in Brandweerzorg daartoe periodiek toetsen. De «Quickscan Maatwerk in Brandweerzorg» van de Inspectie Veiligheid en Justitie stuur ik u hierbij toe.
In de regio Gooi en Vechtstreek start de Inspectie Veiligheid en Justitie binnenkort met een quickscan naar de repressieve brandweerzorg om te bepalen in hoeverre de inrichting en resultaten daarvan passen binnen de wet- en regelgeving. Aanleiding voor deze quickscan zijn signalen vanuit de lokale politiek in de regio en van de Vakvereniging Brandweervrijwilligers. In Gooi en Vechtstreek heeft men al enige jaren ervaring met een variabele voertuigbezetting. Gebruikersreacties zullen daarom in het inspectieonderzoek worden meegenomen. Zodra het inspectieonderzoek is afgerond zal ik u het rapport daarover toesturen.
Naar de situatie in de regio Limburg-Noord zal de Inspectie Veiligheid en Justitie in de loop van dit jaar een onderzoek instellen.
Zijn de problemen met de Zeeuwse TS daadwerkelijk opgelost?7
De Inspectie Veiligheid en Justitie heeft geen apart onderzoek verricht naar problemen met de Zeeuwse TS. Het is de Inspectie niet bekend of mogelijke problemen inmiddels zijn opgelost. Dit zal worden meegenomen bij de periodieke toetsing door de Inspectie van Maatwerk in Brandweerzorg in Zeeland, zie ook het antwoord op vraag 15.
Deelt u de mening dat, wanneer gemeenten bezuinigen op veiligheidsregio’s, dat mede komt doordat er door dit kabinet fors bezuinigd wordt op het gemeentefonds? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
De financiële omvang van het clusteronderdeel Brandweer en rampenbestrijding van het gemeentefonds is met ingang van 2016 verhoogd. Desondanks zien veel gemeenten zich voor een ombuigingsopgave geplaatst. Dit kan het gevolg zijn van andere inkomsten die de afgelopen periode zijn afgenomen. Gemeenten hebben de beleidsvrijheid om te bepalen hoe ze de algemene uitkering uit het gemeentefonds besteden. Het bieden van een voldoende niveau van brandweerzorg, die op regionaal niveau is georganiseerd is een lokale verantwoordelijkheid.
Bent u bereid tot een grootschaligere evaluatie van de werking van de veiligheidsregio’s, waarin u ook de mening van brandweerpersoneel, raadsleden, burgemeesters en de veiligheidsberaden betrekt?
In de kabinetsreactie op het rapport van de Evaluatiecommissie Wet veiligheidsregio’s en het brede stelsel van rampenbestrijding en crisisbeheersing (Kamerstuk 29 517, nr. 76) heeft mijn voorganger reeds aangekondigd voornemens te zijn om de Wet veiligheidsregio’s in 2019 opnieuw te evalueren. Dit vormt een natuurlijk moment omdat de veiligheidsregio’s in 2019 een tweede planvormingscyclus hebben doorlopen en de resultaten van de evaluatie van de Politiewet dan beschikbaar zijn. De in 2012/2013 uitgevoerde wetsevaluatie omvatte een enquête naar ervaringen met de wet onder bijvoorbeeld regionaal commandanten, raadsleden, burgemeesters en voorzitters veiligheidsregio’s.
Vindt u dat de democratische controle op de veiligheidsregio’s voldoende geborgd is wanneer er veel verschillende gemeenten moeten samenwerken, aangezien 72% van de raadsleden aangeeft niet te weten dat de regie op het veiligheidsbeleid bij de gemeente ligt? Zo nee, wat gaat u ondernemen om dit te verbeteren?8
In de Wet veiligheidsregio’s zijn diverse bepalingen opgenomen die de betrokkenheid van de gemeenteraden ten aanzien van de veiligheidsregio waar ze deel van uitmaken regelen. Dit betreft onder andere het risicoprofiel en beleidsplan (inclusief dekkingsplan) van de regio. De goede uitvoering van de taak van de gemeenteraad op het veiligheidsbeleid is een verantwoordelijkheid van raadsleden zelf.
Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) informeert raadsleden over hun rol op het terrein van integrale veiligheid, waarbij de focus ligt op sociale veiligheid. Dit gebeurt onder meer via de speciaal voor raadsleden in het leven geroepen website: www.raadsledenenveiligheid.nl en een aantal workshops voor raadsleden.
Erkent u dat er een kloof is tussen het personeel op de werkvloer en het management? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gemeld aan uw Kamer tijdens het vragenuur van 19 januari jl. wordt door enkele regio’s het signaal herkend dat door de regionalisering van de brandweer de lijnen lang worden en de bureaucratie toeneemt. In deze gevallen geven de regio’s aan maatregelen te hebben genomen of te gaan nemen zoals het lager beleggen van verantwoordelijkheden of door samen met vrijwilligers te kijken hoe eventuele problemen kunnen worden opgelost.
De veiligheidsregio’s hebben de afgelopen jaren diverse activiteiten ontplooid om de betrokkenheid van de werkvloer te vergroten. Het betreft bijeenkomsten in regio’s, enquêtes, formele en informele overleggen en het actief stimuleren van een goede zichtbare positionering van de medezeggenschap. Daarnaast heeft Brandweer Nederland met bonden en medezeggenschap minimaal drie keer per jaar overleg om langs die lijn te horen wat er leeft. Op 5 juni 2015 heeft een bijeenkomst (BrandweerEvent) plaatsgevonden waarbij een dialoog binnen de brandweer (inclusief de werkvloer) is gestart over onder andere arbeidsveiligheid. Daarnaast heb ik het Veiligheidsberaad verzocht een onderzoek te verrichten onder het brandweerpersoneel om een goed inzicht te verkrijgen in de huidige situatie.
Kunt u aangeven hoeveel brandweermensen de brandweerkeuring jaarlijks halen en hoeveel niet? Klopt het dat er bij de keuring niet gekeken wordt naar leeftijd? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen?9
In lijn met de werkgeversverantwoordelijkheid van het bestuur van de veiligheidsregio vindt de keuring van brandweerpersoneel regionaal plaats, evenals de registratie van de uitkomsten. Dit jaar zal een eerste landelijke evaluatie van deze keuring (Periodiek Preventief Medisch Onderzoek; PPMO) plaatsvinden. Daarvoor zullen data worden verzameld en geanalyseerd. Op dit moment is die informatie nog niet beschikbaar. De frequentie van de keuring is afhankelijk van de leeftijd van de medewerker. Medewerkers jonger dan 40 jaar, worden eens per 4 jaar gekeurd, tussen de 40 en 50 jaar eens per 2 jaar en medewerkers ouder dan 50 jaar eens per jaar.
Het uitgangspunt voor het werken in de functie van manschap of bevelvoerder bij de brandweer is dat iedere medewerker eenzelfde basisniveau moet hebben, ongeacht de leeftijd of sekse. Iedereen moet immers hetzelfde werk kunnen doen. Op dat niveau is de keuring ingesteld. De keuring vindt ook plaats voor de veiligheid van de medewerker. Het werk van brandweerpersoneel is betiteld als bezwarend en daarom is een functionele keuring een verplichting.
Bent u van oordeel dat de rampenbestrijding in Nederland, die mede berust op bijstandverlening van regio's, onderling goed op orde is en blijft ondanks de terugloop in materieel en personeel? Is de bijstand van de regio's onderling nog steeds mogelijk met behoud van een voldoende restdekking, ook na het afstoten van de eerder genoemde 150 voertuigen?
Mij hebben geen signalen bereikt dat de regio’s niet in staat zijn om elkaar bijstand te verlenen. De Inspectie VenJ zal in haar reguliere toezicht op de brandweertaak in de komende tijd ook hieraan aandacht besteden.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden en de vragen beantwoorden vóór het volgende Algemeen overleg Nationale veiligheid, crisisbeheersing en brandweerzorg?
Ja
Een subsidie aan hulporganisatie B’Tselem die Palestijnse doodseskaders faciliteert |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Assassin's aid: British taxpayers» cash given to group accused of helping Middle East death squads»?1 2
Het kabinet is bekend met de artikelen. Deze suggereren dat veldwerkers van B’tselem mensen zouden hebben aangegeven bij de Palestijnse politie wegens illegale verkoop van land en dat de verkopers vervolgens ter dood veroordeeld en gebracht zouden zijn.
In de Palestijnse wet is verkopen van land aan buitenlanders alleen toegestaan met toestemming van de Palestijnse Autoriteit, met als doel landovername door kolonisten te voorkomen. Overtreding van deze wet is strafbaar met een gevangenisstraf en dwangarbeid, variërend van 5 jaar tot levenslang. Er staat niet de doodstraf op.
Uit het Israëlisch politieonderzoek naar aanleiding van deze specifieke zaak is geen aanwijzing naar voren gekomen dat de aangifte van verkoop van land geleid heeft tot lichamelijk letsel of de dood van de verkoper. Alle drie de verdachten in deze zaak zijn inmiddels vrijgelaten op last van de Israëlische rechter.
Deelt u de afschuw dat de radicale «hulporganisatie» B’Tselem Palestijnse burgers die handeldrijven met joden aangeeft bij de geheime politie van de Palestijnse Autoriteit, die deze mensen vervolgens martelt en soms zelfs doodt?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat Nederland via de hulporganisatie «Human Rights and International Law Secretariat» en de EU deze organisatie subsidieert? Zo ja, om hoeveel Nederlands belastinggeld gaat het?
Organisaties als B’tselem vertegenwoordigen een legitieme stem in de Israëlische samenleving en versterken het democratische karakter van Israël. Het werk van dergelijke mensenrechtenorganisaties is van groot belang voor een vrije en pluriforme samenleving.
Via het Mensenrechten en Internationaal Humanitair Recht Secretariaat ondersteunt Nederland, samen met Zweden, Zwitserland, en Denemarken B’tselem. De gezamenlijke bijdrage voor de periode 2014–2016 bedraagt USD 710.000. Daarnaast geeft Nederland een specifieke bijdrage voor extra veiligheidsmaatregelen die B’tselem heeft moeten nemen, mede als gevolg van het verharde klimaat waarin B’tselem en andere mensenrechtenorganisaties moeten opereren. Het kabinet maakt zich zorgen over deze ontwikkeling.
Bent u bereid de Nederlandse subsidie (ook via de EU) zo spoedig mogelijk stop te zetten en de reeds uitgekeerde bedragen terug te vorderen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘€ 5 miljard van Nederland in Oekraïne geïnvesteerd? Bijna de helft is van deze oligarch’ |
|
Harry van Bommel , Arnold Merkies |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «€ 5 miljard van Nederland in Oekraïne geïnvesteerd? Bijna de helft is van deze oligarch»?1
Kunt u aangeven waarin de genoemde 5 miljard geïnvesteerd is?
Kunt u reageren op de volgende constatering uit het artikel: «Van de genoemde € 5 miljard komt niet minder dan 44 procent, bijna de helft, voor rekening van deze ene oligarch»?
Klopt het dat Oekraïense oligarchen belasting kunnen ontwijken via Nederlandse brievenbusfirma’s?
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland de afgelopen jaren geprofiteerd heeft van de handel en investeringen in Oekraïne als het gaat om groei en banen?
Nieuwe technieken om genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) te ontwikkelen |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de nieuwe technieken om genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) te creëren, zoals bijvoorbeeld Oligonucleotide Directed Mutagenesis?1 Zo ja, wat is uw oordeel over deze technieken?
Ik ben bekend met deze nieuwe technieken. Nieuwe veredelingstechnieken kunnen een bijdrage leveren aan beleidsdoelstellingen zoals duurzaamheid, voedselzekerheid en voedselkwaliteit. Door het gebruik van deze technieken is het mogelijk plantenveredeling gerichter te laten plaatsvinden dan met traditionele veredelingsmethoden. Belangrijke voorwaarde is uiteraard dat de organismen die ermee worden geproduceerd veilig zijn voor mens, dier en milieu.
Ik ben in afwachting van de juridische analyse van de Europese Commissie over de status van deze technieken in relatie tot de vraag of de toepassing ervan leidt tot een genetisch gemodificeerd organisme ingevolge de gg-richtlijnen (richtlijn 2001/18/EG en 2009/41/EG). Het standpunt van Nederland is dat, in afwachting van besluitvorming door de Europese Commissie, de genoemde technieken als genetische modificatietechnieken worden beschouwd en de organismen die het product zijn van de toepassing van deze technieken als ggo worden beschouwd en dus onder de Europese regelgeving ter zake vallen.
Voor Nederland is vrijstelling van producten van een genetische- modificatietechniek aanvaardbaar als de organismen die een dergelijke techniek voortbrengt niet méér risico’s met zich meebrengen dan organismen die met traditionele veredelingstechnieken zijn voortgebracht.
Vallen de gewassen die met deze technieken tot stand zijn gekomen onder de wet- en regelgeving voor ggo's? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat ook voor deze technieken een labelingsplicht van kracht zou moeten zijn? Zo niet, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om dit bij uw collega's in Europa aan te kaarten?
Voor het kabinetsstandpunt over etikettering van ggo’s verwijs ik naar de brieven van 4 april 2014 en 9 januari 2015 (Kamerstukken 27 428, nrs. 270 en 298). De nieuwe veredelingstechnieken worden zoals aangegeven momenteel als genetische modificatietechnieken beschouwd en de organismen die het product zijn van de toepassing van deze technieken vallen daarmee onder de richtlijn 2001/18/EC, zodat voor deze organismen een etiketteringsplicht geldt. De richtlijn bevat de mogelijkheid om organismen uit te zonderen van de ggo-regelgeving door de technieken waarmee zij zijn gemodificeerd te plaatsen in de bijlage 1B. De genoemde plicht tot etikettering vervalt zodra een organisme wordt geproduceerd met een techniek die is opgenomen in bijlage IB van de richtlijn.
Is de verwachting dat deze nieuwe soort ggo’s gekoppeld worden aan (nieuwe) specifieke bestrijdingsmiddelen, zoals nu het geval is bij sommige ggo’s? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?
De koppeling van een specifiek gg-gewas aan een gewasbeschermingsmiddel vindt plaats in het geval van herbicideresistente gewassen. De genoemde nieuwe technieken staan als zodanig los van de koppeling van gg-gewassen aan een gewasbeschermingsmiddel. De nieuwe plantveredelingstechnieken kunnen worden toegepast voor verschillende andere doelen, waaronder vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Zo wordt er internationaal gewerkt aan resistentie tegen belangrijke gewasziektes, zoals bacterieziekte in rijst en meeldauw in tarwe. Voor deze virus- of schimmelresistente gewassen is er veel minder gewasbescherming nodig en daarmee leveren deze gewassen een bijdrage aan een duurzame landbouw. Een ontwikkeling dichter bij huis is de door WUR ontwikkelde aardappel die duurzaam resistent is tegen de aardappelziekte Phytophthora en die tot 80% reductie van gewasbeschermingsmiddelen kan leiden2.
Ik vind het een goede ontwikkeling dat nieuwe technieken in de plantenveredeling worden gebruikt om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen terug te dringen.
Wanneer kan de Kamer het nationaal afwegingskader ten aanzien van de teelt van ggo's op Nederlands grondgebied tegemoet zien?
Het Rathenau Instituut heeft een consultatie van maatschappelijke actoren uitgevoerd. Er hebben interviews met relevante stakeholders en met deskundigen plaatsgevonden en in een bijeenkomst is dieper ingegaan op de onderwerpen die in de interviews aan de orde zijn gekomen. Het Rathenau Instituut stelt een rapport op van deze consultatie en op basis daarvan zal ik u nader informeren over het afwegingskader voor besluitvorming over gg-teelt.
Het bericht dat veel gemeenten de beveiliging van persoonsgegevens in Suwinet niet op orde hebben |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Onnacceptabele risico's Suwinet blijven in stand»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat vanwege de gebrekkige beveiliging van persoonsgegevens die met Suwinet worden uitgewisseld die gegevens in verkeerde handen kunnen vallen? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Over de privacy van burgers moet goed worden gewaakt. Zeker door overheden die toegang hebben tot gevoelige informatie. Daarom vinden VNG, UWV, SVB en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het van groot belang dat deze partijen zorgvuldig omgaan met de informatie van burgers die zij tot hun beschikking hebben. Om deze partijen te bewegen zorgvuldig met deze informatie om te gaan is een escalatieprotocol «afsluiten Suwinet» opgesteld. Dit protocol is op 1 oktober 2015 aan de Tweede Kamer gestuurd.
Gemeenten en de VNG hebben de afgelopen periode veel initiatieven genomen om de beveiliging van Suwinet te verbeteren (https://vng.nl/onderwerpenindex/werk-en-inkomen/suwinet). De VNG ondersteunt gemeenten met voorlichtingsmateriaal en heeft voorlichtingsbijeenkomsten voor gemeenten georganiseerd. Met behulp van de door de VNG ontwikkelde zelftest kunnen gemeenten zelf controleren of zij aan de 7 essentiële normen van Suwinet voldoen. De zelftest is de eerste stap in het escalatieprotocol.
Deelt u de mening dat overheden ook als het om bescherming van persoonsgegevens gaat een voorbeeldfunctie hebben en dat handhaving door de Autoriteit Persoonsgegevens eigenlijk niet eens nodig zou moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u de desbetreffende gemeenten daar op aanspreken? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van groot belang dat overheden zorgvuldig omgaan met de informatie van burgers die zij tot haar beschikking heeft. Wat betreft het gebruik van SUWInet kan dat nog verbeterd worden. De bescherming van persoonsgegevens is een grondrecht en het is niet acceptabel dat de overheid hierin tekortschiet. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft gemeenten diverse malen gewezen op hun verantwoordelijkheid inzake de beveiliging van Suwinet. In 2015 heeft de Staatssecretaris de Inspectie SZW opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de beveiliging van Suwinet bij alle gemeenten. Op dit moment verstuurt de Staatssecretaris de eerste brieven met een aankondiging tot een aanwijzing aan gemeenten die niet voldoen aan alle 7 normen. De betreffende gemeente krijgt een beperkte tijd om de beveiliging op orde te brengen. Indien een gemeente daarin niet slaagt volgt een aanwijzing. Deze aanwijzing kan eruit bestaan dat de Staatssecretaris gemeenten verplicht om een externe deskundige aan te stellen die de beveiliging van Suwinet op orde moet brengen. De kosten van deze externe deskundige zijn voor rekening van de gemeente. Als uiterste consequentie kan een gemeente worden afgesloten van Suwinet.
Verbeteren gemeenten ook zonder daar eerst onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens voor af te wachten zelf de beveiliging van Suwinet? Zo ja, kunt u daar voorbeelden van geven? Zo nee, wat gaat u doen om gemeenten daartoe aan te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt er opgetreden tegen ambtenaren die misbruik maken van de gegevens in Suwinet bijvoorbeeld door zonder noodzaak de gegevens van bekende Nederlanders te raadplegen of de verblijfplaats van een (ex)partner in een blijf-van-mijn-lijf huis te achterhalen? Zo ja, door wie en met welke sancties? Zo nee, waarom niet?
Organisaties dienen een Security Officer aan te stellen en die laten sturen, toezien op en waarborgen van veilig gebruik van Suwinet. De Security Officer controleert onder meer op het verlenen van de autorisaties en het gebruik van Suwinet. Via algemene en specifieke rapportages, die opgevraagd kunnen worden bij de beheerder van Suwinet, kan achterhaald worden welke BSN wordt opgevraagd door een medewerker. Op basis van deze informatie kan opgetreden worden bij misbruik en oneigenlijk gebruik. Het is aan de betreffende organisatie passende maatregelen te nemen bij misbruik en oneigenlijk gebruik van Suwinet variërende van een reprimande tot ontslag op staande voet.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens inmiddels voldoende sanctiemiddelen en personele capaciteit om tegen schendingen van de persoonlijke levenssfeer op te treden? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om dat te verbeteren?
Per 1 januari 2016 is – vooruitlopend op de Europese verordening gegevensbescherming – de uitbreiding van de boetebevoegdheid in werking getreden. Op grond van het gewijzigde artikel 66 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) kan de Autoriteit persoonsgegevens bij overtreding van de Wbp een bestuurlijke boete opleggen. In de regel gaat aan het opleggen van een bestuurlijke boete een bindende aanwijzing vooraf, tenzij de overtreding opzettelijk is gepleegd of het gevolg is van ernstig verwijtbare nalatigheid. Bij de bindende aanwijzing kan de Autoriteit een termijn stellen waarbinnen de aanwijzing moet worden opgevolgd. Het niet nakomen van de bindende aanwijzing kan met een bestuurlijke boete worden bestraft. Samen met de reeds bestaande bevoegdheid, tot het opleggen van een last onder dwangsom, heeft de Autoriteit mijns inziens voldoende bevoegdheden voor het uitoefenen van haar handhavende taken. Voor wat betreft de personele capaciteit merk ik het volgende op. Mijn departement heeft geregeld contact met de Autoriteit over de budgettaire en capacitaire kaders. In die gesprekken is van de zijde van de Autoriteit geen mededeling gedaan waaruit blijkt dat wordt gekampt met een ernstig capacitair tekort. Ook uit de begroting van de Autoriteit voor het jaar 2017 blijkt niet van een tekort dat er toe zou leiden dat de taken in onvoldoende mate kunnen worden uitgevoerd.
Het door het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COA) verzorgen van huur- en zorgtoeslag voor statushouders |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom wordt voor houders van verblijfsvergunningen met spoed huur- en zorgtoeslag geregeld en voor Nederlanders niet?1
Er is geen sprake van voorrang of versnelling van houders van een verblijfsvergunning ten opzichte van Nederlanders. Het gaat hier om de uitvoering van een pilot bij het COA, waarbij gekeken wordt of het centraal indienen van aanvragen voor toeslagen tot minder fouten bij de aanvragen en tot een snellere uitstroom uit de opvang leidt. De wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit vereist dat een burger die korter dan 1 jaar in de BRP staat ingeschreven persoonlijk naar de balie van een belastingkantoor moet komen om zich te identificeren. Een bezoek aan de belastingdienstbalie ter identificatie is bij vergunninghouders overbodig omdat de medewerkers van het COA de identificatie al hebben gedaan. Voor iedereen, ook voor de betrokken organisaties, is het dan (kosten)efficiënter als het COA de eerste aanvraag doet, waaruit blijkt dat het gaat om zulke vergunninghouders. De behandeling en controle van de aanvraag verloopt verder identiek aan andere aanvragen. Na het doen van de eerste aanvraag bemoeit het COA zich ook niet met de verdere procedure.
Gaat u nu ook de aanvragen voor huur- en zorgtoeslag voor gewone Nederlanders regelen, of blijft u Nederlanders structureel slechter behandelen dan statushouders?
Alle burgers die moeite hebben met het aanvragen of wijzigen van hun toeslagen kunnen hiervoor terecht bij de partners van Belastingdienst/Toeslagen op locatie, dit zijn de Toeslagenservicepunten (TSP) en Toeslagendienstverleners (TDV). Deze zitten door heel Nederland en zijn via de website van de Belastingdienst of via de belastingtelefoon op te vragen.
Bent u bereid om dit walgelijke meten met twee maten onmiddellijk te staken en het «toeslagenservicepunt» voor statushouders op te heffen? Zo nee, waarom niet?
Gezien de geschetste gang van zaken ben ik van mening dat er geen sprake is van een verschil in behandeling dat leidt tot benadeling van wie dan ook.
Bent u eindelijk bereid om de Nederlandse grenzen te sluiten voor asielzoekers in plaats van hen hier op te vangen, hen met voorrang huurwoningen te geven en voor hen alle toeslagen te regelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer al eerder heb gemeld is de huidige vluchtelingenproblematiek een grote uitdaging, zowel op Europees, nationaal, als lokaal niveau. Op al deze niveaus werkt het kabinet samen met alle betrokkenen aan oplossingen en maatregelen om de huidige situatie het hoofd te kunnen bieden en de instroom te beperken, en zal dit blijven doen.
Het kabinet heeft zijn visie op de huidige vluchtelingenproblematiek uiteengezet in de brief aan uw Kamer d.d. 8 september jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2030). Hierbij heeft het kabinet zowel een middellangetermijnstrategie uiteengezet als een tussenoplossing. Daarnaast heeft het kabinet uw Kamer op 5 oktober jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 2004) geïnformeerd over de appreciatie van de drie pakketten op het gebied van migratie van de Europese Commissie van september. Verder bent u geïnformeerd over de inzet van het kabinet middels de geannoteerde agenda’s van de recente JBZ-Raden. Tot slot is op 27 november 2015 het bestuursakkoord verhoogde asielinstroom bekrachtigd tussen Rijk en gemeenten.
Met het akkoord wordt ingezet op een brede, gedragen en gezamenlijke aanpak van de asielinstroom. Het uitgangspunt ligt in passende oplossingen waarbij de kosten voor de maatschappij zo laag mogelijk worden gehouden: sober en rechtvaardig. Hiertoe zijn afspraken gemaakt over concrete maatregelen over de uitbreiding van de (nood)opvangcapaciteit, de sluitende aanpak van de huisvesting en de investeringen in integratie en werktoeleiding.
Als gevolg van de keuze voor een sobere huisvestingsvoorziening en de inzet op het realiseren van tijdelijke en betaalbare woningen, bereidt de Minister voor Wonen en Rijksdienst thans een wetsvoorstel voor, gericht op het schrappen van de voorrangsbepaling ten aanzien van vergunninghouders.
Het bericht Pakket kopzorgen PostNL |
|
John Kerstens (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Pakket kopzorgen PostNL»?1
Ja.
Kunt u zich de eerdere vragen herinneren over het feit dat de Belastingdienst pakketbezorger PostNL bevoordeelt?2
Ja. In de antwoorden is overigens aangegeven dat van bevoordeling geen sprake is.
Bent u ervan op de hoogte dat andere partijen in de pakketsector hebben gemeld dat grote klanten naar PostNL vertrekken vanwege de lagere prijs die PostNL kan aanbieden met de inzet van schijnzelfstandigen? Zo ja, waarom wordt dat toegestaan aan PostNL? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
Er is geen sprake van dat schijnzelfstandigheid aan bepaalde bedrijven zou worden «toegestaan». Wel is het zo dat de handhaving moeizaam verloopt totdat de Wet DBA in werking treedt.
Deelt u de mening van arbeidsjuristen dat de onduidelijkheid rond de status van schijnzelfstandige pakketbezorgers bij PostNL is vergroot, nadat verschillende rechtbanken tot verschillende oordelen zijn gekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Nee. De feitelijke omstandigheden zijn van belang bij de beoordeling van de arbeidsrelatie. Rechtbanken kunnen tot een verschillend oordeel komen op basis van het verschil in de gepresenteerde feiten zoals die aan de rechter zijn voorgelegd. Uit de acht tot heden gepubliceerde uitspraken blijkt dat in de voorgelegde casus, de achtergrond van en de omstandigheden waaronder elke pakketbezorger zijn werk uitvoert niet gelijk zijn. Het is de civiele rechter die deze feiten in onderlinge samenhang weegt. De rechter heeft voor elk van de acht gevallen op basis van onderling verschillende omstandigheden, een ander inhoudelijk oordeel gegeven.
Zolang de VAR nog bestaat zijn opdrachtgevers (bij een VAR-wuo/ -dga) gevrijwaard van loonheffingen, zelfs als de arbeidsrelatie alle kenmerken blijkt te hebben van een dienstverband. Handhaving door de Belastingdienst bij de opdrachtgever is nu dus vruchteloos. De civiele rechter, die niet gehinderd is door de vrijwaring, kan nog steeds tot de conclusie komen dat eigenlijk sprake is van een dienstverband, en dat is in een aantal van de casussen dan ook gebeurd. Zodra de Wet DBA van kracht wordt, is handhaving door de Belastingdienst beter mogelijk, en hoeven individuen niet naar de civiele rechter te stappen als zij een situatie van schijnzelfstandigheid vermoeden.
Deelt u de mening dat een jarenlange juridische strijd voor pakketbezorgers van PostNL in de schijnzelfstandigheid onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Het kabinet vindt het niet wenselijk als partijen een jarenlange juridische strijd moeten voeren. Om vooraf zekerheid te krijgen over de gevolgen voor de loonheffingen, kunnen partijen hun overeenkomst voorleggen aan de Belastingdienst. De Belastingdienst zal dan beoordelen of op grond van deze overeenkomst sprake is van een dienstbetrekking of juist niet. Door de geboden duidelijkheid en zekerheid wordt schijnzelfstandigheid vaker vermeden. Met de Wet DBA wordt bovendien de publieke handhaving verbeterd, waardoor juridisering al met al minder voor de hand ligt.
Hebt u de juiste manier gevonden om de Belastingdienst te wijzen op de verantwoordelijkheid om schijnzelfstandigheid te controleren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
De Belastingdienst heeft altijd het streven gehad om te controleren op mogelijke schijnzelfstandigheid. Dit vraagt echter mogelijkheden tot handhaving in die gevallen waarin sprake is van schijnzelfstandigheid. Op grond van de huidige wet- en regelgeving (vrijwarende werking van de VAR) is effectieve handhaving onmogelijk gebleken. De Wet Deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA) is op 2 februari 2016 aangenomen door de Eerste Kamer. Dit betekent dat aan het gebruik van de VAR met zijn vrijwarende werking per 1 mei 2016 een einde komt. De Belastingdienst kan per die datum handhavend optreden, maar zal dat in de periode tot 1 mei 2017 in principe niet repressief doen. Tot 1 mei 2017 wordt met opdrachtgevers en opdrachtnemers gewerkt aan een goede implementatie van het gebruik van modelovereenkomsten. Na de transitieperiode zal de Belastingdienst risicogericht handhaven.
Klopt het dat het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) veel werklozen doorverwijst naar PostNL om aan de slag te gaan als pakketbezorger in de schijnzelfstandigheid? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te voorkomen?
In z’n algemeenheid geldt dat het UWV WW-gerechtigden ondersteunt bij het weer gaan werken in loondienst. UWV heeft geen afspraken met PostNL om geschikte kandidaten te leveren op openstaande vacatures. Van doorverwijzen van veel werklozen naar een functie van pakketbezorger door het UWV is geen sprake. Uiteraard is het mogelijk dat WW-gerechtigden zich uit eigen beweging tot PostNL richten om voor hen als pakketbezorger te gaan werken.
Bent u ervan op de hoogte dat Subco Partners een nieuwe ontwikkeling signaleert dat de problematiek van zelfstandigen zonder personeel (zzp-ers) verschoven wordt door zelfstandige pakketbezorgers in opdracht te laten rijden van onderaannemers. Zo ja, vindt u dit een gewenste ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
Het is aan opdrachtgevers en opdrachtnemers zelf om te bepalen op welke wijze zij inhoud geven aan hun contracten. De Belastingdienst is een handhavingsorganisatie die de gepresenteerde feiten aan de werkelijkheid toetst. Onderaannemers, opdrachtgevers en opdrachtnemers moeten zich aan de wet houden. Ik wijs erop dat PostNL juist het omgekeerde beweert van wat SubcoPartners naar voren heeft gebracht. Het bedrijf geeft aan juist af te willen van zelfstandigen die voor andere zelfstandigen rijden.
Ben u ervan op de hoogte dat er op de website van Autocentrum Van Vliet informatie te vinden is voor alleen PostNL-subcontractors die met behulp van PostNL een bestelbus kunnen leasen? Deelt u de mening dat dit feit bewijst dat PostNL wel betrokken is bij de aankoop van de bestelbussen, wat PostNL altijd heeft ontkend? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?3
Ja, ik heb kennis genomen van de website en kan hieruit afleiden dat het genoemde autobedrijf een door PostNL aanbevolen autobedrijf is waar pakketbezorgers hun bedrijfsbus kunnen leasen. Ik kan op grond van deze website geen verdere conclusies trekken. Het staat een pakketbezorger vrij om een andere autodealer te kiezen. Volgens PostNL gebeurt dat in de praktijk ook, en is er voor zelfstandige pakketbezorgers geen enkele verplichting om met een aanbevolen autobedrijf zaken te doen. Ook andere ondernemers dan de pakketbezorgers van PostNL kunnen bij genoemd autobedrijf hun bedrijfswagen of bedrijfsbus leasen.