De benoeming van de topambtenaar die zich op het ministerie bezig hield met de Raad van State tot staatsraad |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de topambtenaar, die zich als directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie bezig hield met de wijzigingen bij de Raad van State, op het moment dat deze wet zich in een afrondende fase bevond, benoemd werd bij de Raad van State?1 2
Het bericht over deze benoeming was geen verrassing, aangezien de voordracht voor het benoemingsbesluit overeenkomstig artikel 10, derde lid, jo. 8, derde lid, eerste volzin, van de Wet op de Raad van State was gedaan door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie. Het wetsvoorstel organisatie hoogste bestuursrechtspraak is op 20 januari 2016 ingediend bij de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2015/16, 34 389, nrs. 1–3). De indiening van een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer wordt door de regering niet gezien als een afrondende fase.
Wat waren formeel de taken van de directeur-generaal met betrekking tot de Wet organisatie hoogste bestuursrechtspraak?3
De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving van het Ministerie van Veiligheid en Justitie staat aan het hoofd van het gelijknamige directoraat-generaal. Het directoraat-generaal is onder meer belast met het scheppen van voorwaarden voor een goed functionerend rechtsbestel en een slagvaardige rechtspleging (artikel 35, eerste lid, onder b, Organisatiebesluit Ministerie van Veiligheid en Justitie 2015). In zijn hoedanigheid van hoofd van het directoraat-generaal droeg de genoemde directeur-generaal als een van de daarbij betrokken departementsambtenaren bij aan de ambtelijke voorbereiding van het genoemde wetsvoorstel, waarvoor de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik de verantwoordelijkheid dragen.
Wat is uw reactie op het bericht dat hij zich in de praktijk «intensief met het plan bemoeide»?4
Van alle op mijn ministerie werkzame ambtenaren verlang ik een intensieve inzet ten aanzien van de aan hen toevertrouwde werkzaamheden. De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving vormt daarop geen uitzondering. Het wetsvoorstel organisatie hoogste bestuursrechtspraak is, zoals te doen gebruikelijk, het resultaat van samenwerking tussen verschillende dienstonderdelen van mijn ministerie en in dit geval voorts van samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Diverse wetgevingsambtenaren en beleidsambtenaren op de beide ministeries hebben bijgedragen aan de ambtelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel. Zoals gebruikelijk bij wetsvoorstellen was bij mijn ministerie de penvoering in handen van de directie Wetgeving en Juridische Zaken (ressorterend onder het cluster secretaris-generaal), die daartoe in dit geval samenwerkte met de directie Rechtsbestel (ressorterend onder het directoraat-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving) en de directie Financieel-Economische Zaken (ressorterend onder het cluster secretaris-generaal).
Op welk moment vond het allereerste contact plaats, formeel of informeel, over zijn mogelijke overstap naar de Raad van State? Van wie ging het initiatief uit? Hoe is de verdere procedure rondom zijn benoeming stapsgewijs verlopen?
De benoeming is overeenkomstig de vaste procedures verlopen. De Raad van State heeft in zijn vergadering van 9 december 2015 besloten de Koning aan te bevelen om betrokkene te benoemen tot staatsraad in buitengewone dienst in de Afdeling advisering. Deze aanbeveling is op dezelfde datum aan de Koning verzonden en in afschrift toegezonden aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Veiligheid en Justitie. Na behandeling in de ministerraad op 15 januari 2016 is in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie op dezelfde datum het ontwerp van het benoemingsbesluit voorgedragen aan de Koning. Het ontwerp is op 18 januari 2016 door de Koning bekrachtigd. De benoeming is ingegaan met ingang van de datum van beëdiging, welke op 20 januari 2016 heeft plaatsgevonden.
In welke fase bevond zich op die momenten steeds het conceptwetsvoorstel over de wijzigingen bij de Raad van State (de wet organisatie hoogste bestuursrechtspraak)?
Op de in het antwoord op vraag 4 genoemde momenten bevond het wetsvoorstel organisatie hoogste bestuursrechtspraak zich in de fase van het nader rapport (het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State werd op 7 december 2015 uitgebracht). Op 20 januari 2016 is het wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer.
Vindt u het zuiver dat de hoge ambtenaar die zich op het ministerie bezig houdt met de wijzigingen bij de Raad van State, wat uiteindelijk resulteert in een wetsvoorstel waar de Raad van State erg content mee is maar dat verder in de juridische wereld op bijzonder veel kritiek kan rekenen vanuit staatsrechtelijk en rechtsstatelijk oogpunt, korte tijd later benoemd wordt bij de Raad van State? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstellen dragen ministers en staatssecretarissen verantwoordelijkheid, niet ambtenaren. Of een ambtenaar zich al dan niet met een wetsvoorstel heeft beziggehouden is dus geen relevante factor voor de benoeming in een andere functie. De kwalificaties van het wetsvoorstel laat ik voor rekening van de vragensteller.
Deelt u de mening dat hiermee de schijn van belangenverstrengeling is gewekt?
Nee.
Waarom is ervoor gekozen om de directeur-generaal te benoemen tot staatsraad in buitengewone dienst in de Afdeling advisering van de Raad van State? Is er voorafgaand aan deze benoeming ook gesproken over het gevaar van de schijn van belangenverstrengeling? Zo nee, waarom niet?
Bij de Afdeling advisering van de Raad van State was behoefte aan uitbreiding van expertise op het gebied van algemene vraagstukken van wet- en regelgeving en specifiek de wijze waarop de kwaliteit van de wetgeving op de ministeries mede door de adviezen van de Afdeling advisering kan worden gewaarborgd. Betrokkene beschikt op dit terrein over zeer brede ervaring en deskundigheid en beschikt ook overigens over de kwaliteiten voor het vervullen van deze functie. Er is met betrekking tot deze benoeming niet gesproken over het gevaar van de schijn van belangenverstrengeling in relatie tot genoemd wetsvoorstel, aangezien daar geen aanleiding voor was.
Kunt u zich voorstellen dat het er op lijkt dat niet het algemeen belang, maar het belang van de Raad van State voorop heeft gestaan bij het maken van deze wet, mede vanwege het feit dat de directeur-generaal op het ministerie onder wiens verantwoordelijkheid dit gebeurde zowel hiervoor als hierna werkzaam was/is bij de Raad van State, en dat hij dus feitelijk beloond is voor het niet door laten gaan van de ingrijpende herstructurering van de Raad van State (het weghalen van de rechtsprekende taak bij de Raad van State) die was afgesproken bij regeerakkoord en aangenomen Kamermotie?
Nee. Ik verwijs kortheidshalve naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, waarin de in het wetsvoorstel gemaakte keuzes zijn gemotiveerd en ook is toegelicht hoe deze zich verhouden tot het regeerakkoord en de bedoelde motie. Voor de indiening van het wetsvoorstel dragen de beide ministers de verantwoordelijkheid, dus niet de betrokken directeur-generaal noch enige andere ambtenaar die een bijdrage heeft geleverd aan de ambtelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze schijn van belangenverstrengeling wordt weggenomen en dat het algemeen belang bij dit wetsvoorstel voorop wordt gesteld?
Van schijn van belangenverstrengeling en een dubieuze overstap is geen sprake.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dergelijke dubieuze overstappen in de toekomst niet meer zullen plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 10.
De lopende pilots eID |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Weet u dat de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken op 28 januari 2016 u heeft verzocht om een brief met een overzicht van de inmiddels lopende pilots eID, en dat u in uw antwoord per brief van 17 februari 2016 (Kamerstuk 26 643, nr. 392) uitsluitend een overzicht heeft verschaft van deelnemers aan de pilots aan de gebruikerskant?
Ja.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat diverse pilots draaien, en er nog steeds geen helder overzicht is van alle pilots die nu draaien of op het punt staan te starten? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet.
De partijen die interesse hebben in de pilots met Idensys hebben dit via een procedure op Tendernet kenbaar gemaakt. Alleen aangemelde partijen kunnen participeren. Voor aangemelde makelaars en middelenleveranciers geldt dat zij in de pilotperiode ook nog steeds kunnen toetreden tot Idensys en daardoor kunnen participeren binnen de pilots.
De lijst met dienstverleners staat vast waarbij alleen de startdatum varieert. Dit heeft onder andere te maken met de planning van de afzonderlijke pilots en met het aansluitingstraject van de dienstverlener op de makelaar.
Bent u bereid alsnog een overzicht te verstrekken van alle pilots die in het kader van de vervanging van de huidige DigiD (gaan) draaien, zowel publiek als ook privaat? Zo nee, waarom niet?
In de bijlage1 vindt u het overzicht van de pilots die onder mijn verantwoordelijkheid vallen.2 In casu zijn dat de pilots in het publieke domein voor zover nu bekend. Opgemerkt dient te worden dat de aard van het authenticatiemiddel kan wijzigen indien de leverancier daartoe besluit.
Bent u bereid in dit overzicht in ieder geval de volgende gegevens per pilot op te nemen: Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid dit overzicht, zoals uitgewerkt onder punt 4, binnen twee weken te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de technocraten van het CPB het financiële lot van gemeentes bepaalt |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Onderschrijft u de uitkomst van het onderzoek, gedaan door Binnenlands Bestuur, dat er uiteindelijk honderden miljoenen euro's meer zijn bezuinigd op gemeenten dan mogelijk was volgens het CPB? Zo nee, waarom niet?1
Het CPB heeft in zijn Nadere informatie doorrekening verkiezingsprogramma’s uit mei 2012 voor deze kabinetsperiode een maximale ombuigingsruimte voor het apparaat van decentrale overheden vastgesteld van structureel € 1,2 miljard in 2017 (excl. decentralisaties in het sociaal domein). Deze ruimte is door veel politieke partijen, waaronder de SP, volledig overgenomen in hun verkiezingsprogramma’s. Het kabinet heeft deze ruimte in zijn regeerakkoord verwerkt.
Bij de start van deze kabinetsperiode werd het accres voor de periode 2013–2017 geraamd op € 1,3 miljard. Dat betekent dat het gemeentefonds en provinciefonds op basis van die raming met € 1,3 miljard zouden zijn toegenomen aan het einde van de kabinetsperiode. In de Miljoenennota 2016 is de meest actuele stand van de accresraming opgenomen. Momenteel wordt voor deze kabinetsperiode een toename van het gemeentefonds en provinciefonds verwacht van € 800 miljoen. Dat betekent een cumulatieve neerwaartse bijstelling van € 500 miljoen sinds aanvang kabinetsperiode.
Deze bijstelling is voor ongeveer de helft het gevolg van lagere loon- en prijsontwikkelingen dan waar bij de start van deze kabinetsperiode van werd uitgegaan. Tegenover deze lagere loon- en prijsontwikkelingen staan lagere kosten voor gemeenten waardoor deze bijstellingen niet hoeven te leiden tot reële bezuinigingen. Daarnaast zijn de accressen neerwaarts bijgesteld als gevolg van de noodzaak voor aanvullende bezuinigingen in 2013 en 2014 (o.a. het € 6 miljard pakket). Om te kunnen voldoen aan de correctieve arm van het Stabiliteits- en Groeipact is besloten de prijsbijstelling 2013 en 2014 niet uit te keren en een korting door te voeren op de loonruimte 2014. Dit werkt negatief door in het accres voor het gemeentefonds en provinciefonds.
Vindt u de berekeningen van het CPB betrouwbaar genoeg om in de toekomst uw beleid op te bepalen? Zo ja, hoe gaat u dan voorkomen dat deze fouten in de toekomst weer gemaakt worden?
Er is geen sprake van foutieve berekeningen van het CPB. Elk nieuw kabinet heeft een raming nodig om zijn beleid, vervat in het regeerakkoord, op te kunnen baseren. Die raming stoelt op de op dat moment beschikbare informatie. In de loop van een kabinetsperiode kunnen de inzichten in bijvoorbeeld de loon- en prijsontwikkeling wijzigen.
Had het CPB volgens u rekening moeten houden met de aanpassing van het accres, waardoor de bezuiniging op gemeenten uiteindelijk € 759 mln. hoger uitvalt dan in eerste instantie was berekend? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is de ombuiging over de hele kabinetsperiode bezien circa € 500 miljoen hoger uitgevallen en niet € 759 miljoen.
Voorts is de normeringssystematiek van het gemeentefonds en provinciefonds – «samen de trap op, samen de trap af» – gebaseerd op een bestuurlijke afspraak tussen het Rijk, de VNG en het IPO. Inherent aan deze afspraak is dat actuele ontwikkelingen op de rijksbegroting doorwerken naar gemeenten en provincies. Als de ontwikkeling van lonen en prijzen anders uitvalt dan bij de start van de kabinetsperiode is geraamd, zie antwoord op vraag 1, leidt dit tot een wijziging van het accres. Ook andere ontwikkelingen die het CPB bij de start van dit kabinet niet heeft kunnen voorzien, zoals de noodzaak om te komen tot aanvullende bezuinigingen, hebben effect op het accres. Tenslotte kan er sprake zijn van aanvullend beleid dat niet voorzien was bij Regeerakkoord.
Verwacht u nog meer tegenvallers door foutieve berekeningen van het CPB?
Zoals gezegd is er geen sprake van foutieve berekeningen.
Gaat u gemeenten compenseren voor deze hoger uitgevallen bezuiniging, die er toe heeft geleid dat gemeenten nog meer hebben moeten bezuinigen op essentiële zaken zoals bijvoorbeeld zorg, armoedeondersteuning of veiligheid?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 is aangegeven, heeft het lagere accres voor de helft een achtergrond in een lagere loon- en prijsontwikkeling en voor de helft in extra ombuigingen door het kabinet. Hiervoor geldt dat er een bestuurlijke afspraak ligt over de normering van het Gemeentefonds en Provinciefonds. Volgens de evenredigheidsgedachte achter de normeringssystematiek delen het Rijk en gemeenten en provincies in extra uitgaven als het goed gaat maar ook in extra ombuigingen in slechte jaren zoals in 2013 en 2014. De uitkomst van de normeringssystematiek, het accres, kan meevallen maar kan ook – zoals de afgelopen jaren het geval was – tegenvallen.
De tariefverhoging van de Verklaring Omtrent Gedrag en de gevolgen hiervan voor het vrijwilligerswerk |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Renske Leijten , Hanke Bruins Slot (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Reporter Radio van 21 februari 2016 over de tariefverhoging van maar liefst 38% van de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) per 1 maart 2016?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen, waarin u beweert dat de tariefverhoging van de VOG het gevolg is van het verdisconteren van de gratis VOG-regeling en het feit dat het tarief de afgelopen tien jaar gelijk is gebleven?2 3 Kunt u aangeven welk percentage van de tariefverhoging het gevolg is van het verdisconteren van de gratis VOG-regeling en welk deel het gevolg is van de prijsindexatie over de afgelopen tien jaar?
Eerder dit jaar heb ik inderdaad aangegeven dat de kosten van de gratis VOG verdisconteerd zijn in de tariefverhoging en dat er geen prijsindexatie van het VOG-tarief heeft plaatsgevonden de afgelopen 10 jaar. De totale tariefsverhoging is 38%. Om de bekostiging van de gratis VOG te dekken was een verhoging van 7,5% noodzakelijk. Indien in de periode 2006–2016 elk jaar een prijsindexatie van het VOG-tarief had plaatsgevonden, dan zou dit tot een totale verhoging van 16,6% hebben geleid, samen 24,1%. In de begroting van VenJ voor 20164, zoals door u goedgekeurd, is uitgelegd dat de kosten voor integriteitsproducten van Justis tezamen niet kostendekkend zijn en ten laste van het Rijk komen, terwijl daar geen ruimte meer voor is. Daarom is besloten om met een tariefverhoging de verschillende integriteitsproducten van Justis tezamen kostendekkend te maken. Het gaat om dekking voor de Verklaring Omtrent Gedrag voor Natuurlijke Personen, de Verklaring Omtrent Gedrag voor Rechtspersonen, het bestuurlijke instrument BIBOB en de risicomeldingen.
Herinnert u zich dat in juli 2013 is gemeld dat het verdisconteren van de gratis VOG zou leiden tot een geringe tariefverhoging?4 Hoe rijmt u dit met een tariefverhoging van 38% in een jaar tijd?
Mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven dat de kosten voor de structurele gratis VOG-regeling zullen worden verdisconteerd in het algemene VOG-tarief en dat de verwachting was dat hiervoor een geringe tariefverhoging voldoende zou zijn.6 Met 7,5 van de 38% vormt het onderdeel gratis VOG een gering aandeel van de totale tariefverhoging. Ook heb ik er voor gekozen de kosten voor de gratis VOG-regeling in de eerste 14 maanden niet door te berekenen in het algemene VOG-tarief.
Herinnert u zich dat in november 2007 nog is gemeld dat de VOG kostendekkend was en dat berekeningen aantoonden dat de kostprijs van de VOG juist met circa € 10,– kon dalen?5 Hoe rijmt u dit met uw argument dat het tarief gelijk is gebleven de afgelopen tien jaar en daarom nu met 38% zal moeten stijgen?
Mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven dat de kostprijs van de VOG voor vrijwilligers kon dalen met circa € 10,–. Uiteindelijk is deze tariefverlaging niet doorgevoerd, maar is ervoor gekozen de VOG voor een specifieke groep vrijwilligers gratis te maken.
Bij de beantwoording van vraag 2 heb ik reeds aangegeven waarom per 1 maart 2016 een tariefverhoging van 38% is doorgevoerd.
Herinnert u zich dat u eerder hebt aangegeven dat door de tariefverhoging van de VOG de bijdrage vanuit de begroting van Veiligheid en Justitie voor Justis neerwaarts bijgesteld kan worden?6 Kunt u aangeven met welk bedrag de bijdrage vanuit deze begroting voor Justis naar beneden is bijgesteld in verband met de huidige tariefsverhoging? Kunt u tevens aangeven met welk bedrag de VOG gestegen zou zijn als de bijdrage voor Justis niet neerwaarts was bijgesteld?
De tariefverhoging van de VOG levert in totaal 6,2 miljoen euro op. Van deze opbrengsten is bijna 20% nodig voor de financiering van de gratis VOG. Het overige deel is bedoeld voor het kostendekkend maken van de in antwoord op vraag 2 genoemde integriteitsproducten.
Deelt u de opvatting dat het werken met een VOG een stimulerende preventieve werking voor de veiligheid heeft, zoals eerder ook vastgesteld door het Verwey-Jonker Instituut?7
Ja, ik deel deze opvatting. Ik hecht er echter aan op te merken dat het onderzoek zich specifiek heeft gericht op de preventie op het gebied van seksueel misbruik van bepaalde kwetsbare groepen en de rol van de VOG daarbij. Aan de hand van de aanbevelingen van het Verwey-Jonker Instituut heb ik de scope van de gratis VOG-regeling vastgesteld op vrijwilligersorganisaties die werken met kinderen of mensen met een verstandelijke beperking. Deze doelgroepen bleken het meest kwetsbaar om slachtoffer te worden van seksueel misbruik. Overigens wil ik benadrukken dat de werking van de VOG wordt versterkt wanneer de VOG wordt gebruikt naast andere preventieve maatregelen. Ook dit blijkt uit het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut.
Erkent u dat de tariefverhoging van de VOG er toe kan leiden dat vrijwilligersorganisaties ofwel afzien van het aanvragen van een VOG, ofwel minder te besteden hebben aan hun maatschappelijke doelstelling en/of aan investeringen in de eigen vrijwilligers in de vorm van onkostenvergoedingen en deskundigheidsbevordering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u dit gegeven?
De gevolgen van de tariefverhoging zullen in de praktijk moeten blijken. Naast de tariefsverhoging zullen immers de jaarlijks 100.000 gratis VOG’s voor een aantal vrijwilligersorganisaties een meevaller zijn. Voor organisaties die niet meedoen aan de regeling gratis VOG voor vrijwilligers is het mogelijk dat deze door de prijsverhoging in sommige gevallen minder te besteden hebben aan maatschappelijke doelstellingen en/of aan de investeringen voor vrijwilligers.
Dit zal voor elke organisatie anders zijn.
Kunt u bevestigen dat door de tariefverhoging:8 een organisatie als Humanitas tussen de € 22.000 en € 32.000 meer kwijt is aan VOG’s; een zorgorganisatie als Cordaan € 23.250 meer kwijt is aan VOG’s; organisaties als Alzheimer Nederland en Versa Welzijn mogelijk € 18.600 meer kwijt zijn aan VOG’s; voor sociaal werk geldt dat 40% van de organisaties tot € 10.000 meer kwijt zijn aan VOG’s en organisaties in de GGZ, VGZ, V&V en Thuiszorg en Jeugd in totaal € 651.000 meer kwijt kunnen zijn aan VOG’s?
Nee, ik kan het bovenstaande niet bevestigen. Ik heb geen zicht op de budgetten en de begroting van organisaties die met vrijwilligers werken. Organisaties zijn immers vrij in het beheren van hun eigen budget en de beoordeling in welk geval er om een VOG wordt gevraagd.
Bent u bereid alsnog de tariefverhoging te toetsen op het effect voor vrijwilligers en hun organisaties?
Ik ben niet bereid onderzoek te verrichten naar de gevolgen van de tariefverhoging op het effect voor vrijwilligers en hun organisaties.
De tariefverhoging is generiek en geldt voor alle sectoren en voor zowel betaalde als onbetaalde functies. Daarnaast zijn organisaties die met vrijwilligers werken enorm divers. Denk aan het aantal vrijwilligers, betaalde krachten, leden, eventuele subsidies en bijdragen, de hoogte van de contributie en deelname aan de gratis VOG-regeling. Dit maakt het vrijwel onmogelijk een algemene uitspraak te doen over de financiële gevolgen van de tariefverhoging voor organisaties die met vrijwilligers werken.
Op welke manier is de tariefverhoging van de VOG overlegd met het Ministerie van VWS, in het kader van de coördinerende rol van dit ministerie op het gebied van beleid rond vrijwilligerswerk?
Zoals aangegeven geldt de tariefverhoging voor alle sectoren. De bestaande tariefstructuur heb ik niet aangepast. Vanwege het handhaven van deze generieke structuur, heeft geen overleg plaatsgevonden met het Ministerie van VWS, noch met andere ministeries met sectoren die mogelijk de gevolgen ondervinden van de tariefverhoging.
Kunt u deze vragen allemaal afzonderlijk beantwoorden?
Ja, zie bovenstaande antwoorden.
Boeven die de baas zijn in de bajes |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bewaarders aangeven dat langgestrafte gedetineerden de dienst uitmaken in de gevangenis in Alphen aan den Rijn?1
Zoals ik ook heb aangegeven in de antwoorden op de vragen van het lid Helder (PVV)(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr.1782) en het lid Van Toorenburg (CDA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr.1784) heb ik mij naar aanleiding van de bewering in bovenstaande berichten laten informeren door de leiding van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), de vestigingsdirecteuren en de ondernemingsraden van de in de berichten genoemde penitentiaire inrichtingen. Zij hebben aangegeven zich niet te herkennen in de kritiek die naar buiten is gebracht. Toch heb ik gelet op deze verschillende geluiden en het grote belang van integriteit in een organisatie als DJI, de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) verzocht haar reeds in haar werkprogramma 2016 aangekondigde onderzoek in het gevangeniswezen naar contrabande en integriteitskwesties, naar voren te halen. Het werkprogramma 2016 van de IVenJ is uw Kamer aangeboden bij brief van 12 januari jl2. Voorts heb ik DJI gevraagd bij haar medewerkers nogmaals het integriteitsbeleid onder de aandacht te brengen.
Kloppen de feiten zoals gesteld in dit artikel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat cel-inspecties ertoe hebben geleid dat wapens en telefoons zijn gevonden? Hoe kan het dat er, ondanks de vondsten naar aanleiding van deze cel-inspecties, nog steeds mogelijkheden zijn om wapens, drugs en telefoons naar binnen te smokkelen?
Dagelijks werkt het personeel van DJI er hard aan om inrichtingen vrij te houden van verboden goederen. Het gaat hierbij met name om de toegangscontrole van gedetineerden en (ambtelijk) bezoek, de aanwezigheidscontrole van gedetineerden, het luchten, bezoek, cel-inspecties en urinecontroles. Voor de opsporing van drugs worden ook drugshonden ingezet en voor opsporing van telefoons wordt gebruik gemaakt van de zogenoemde Mobifinder. Voor deze toezichtsmaatregelen zijn werkinstructies opgesteld. Het in acht nemen van deze werkinstructies wordt dagelijks aan de hand van een checklist gecontroleerd. Daarnaast vinden op iedere afdeling tweemaal per jaar integrale veiligheidsinspecties plaats die worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het hoofd Veiligheid van de inrichting. De conclusies en aanbevelingen uit deze inspecties worden voorgelegd aan de vestigingsdirecteur die waar nodig overgaat tot het treffen van maatregelen. Ondanks alle preventieve en repressieve maatregelen worden tijdens cel-inspecties kan het inderdaad voorkomen dat steekwapens en telefoons aangetroffen. Ik betreur dat.
Hoe wordt inmiddels gewaarborgd dat de cel-inspecties onaangekondigd plaatsvinden?
Cel-inspecties dienen uiteraard onaangekondigd te worden uitgevoerd. Dat is ook de praktijk. Indien geconstateerd wordt dat een medewerker een cel-inspectie bij gedetineerden heeft aangekondigd, wordt dat beschouwd als een ernstige inbreuk op de integriteit die een DJI-medewerker in acht moet houden en worden er passende maatregelen tegen betrokkene genomen. Er worden onaangekondigde cel-inspecties uitgevoerd, waarbij onder meer controle plaatsvindt op deuren, ramen, tralies, hang- en sluitwerk, hygiëne, vernielingen, defecten en verboden goederen. Tijdens uitgebreidere cel-inspecties worden onder meer gecontroleerd: celwanden, roosters, holle ruimtes, meubilair, matrassen, verlichting en kleding (op naden, zomen, banden, zakken, kragen). Als uit de cel-inspecties blijkt dat er verboden goederen zijn aangetroffen, wordt er een rapport tegen de gedetineerde opgemaakt en worden er al naar gelang de aard van de aangetroffen verboden goederen sancties getroffen.
Hoe wordt gegarandeerd dat gevangenisbewaarders integer zijn en hoe wordt na de indiensttreding gecontroleerd op integriteit?
Zoals ik ook heb aangegeven in antwoord op vragen die over bovengenoemd bericht zijn gesteld door het lid Helder (PVV), is integriteit een belangrijk onderwerp in elke inrichting. Dat begint al bij de werving en selectie van medewerkers. Om in dienst te kunnen treden bij DJI dient een aspirant medewerker van DJI een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te overleggen. Bij de beoordeling van een aanvraag om afgifte van een VOG voor een potentiële werknemer in een inrichting of voorziening van DJI, wordt het justitiële verleden van de aspirant werknemer tot 30 jaar terug onderzocht, in plaats van de standaard 4 jaar. Bij brief van 24 november 20153 heb ik aangegeven de mogelijkheden met betrekking tot screening van het personeel in penitentiaire inrichtingen aan te willen scherpen. Ik onderzoek daartoe, in lijn met de brief over de VOG van 11 februari 20164, de mogelijkheid van invoering van een periodiek heronderzoek.
Daarnaast beschikt DJI over een Bureau Veiligheid en Integriteit (BVI). Dit bureau registreert integriteitsschendingen, voert verkennende, feiten- en disciplinaire onderzoeken uit, stelt onderzoeksrapporten op, doet aangifte(n) en adviseert het bevoegd gezag. Alle meldingen over niet-integer gedrag van medewerkers worden door BVI zorgvuldig in behandeling genomen. Niet-integer gedrag wordt niet geaccepteerd. In sommige gevallen hebben onderzoeken geleid tot maatregelen, waaronder een disciplinaire straf of strafontslag.
Welke mogelijkheden hebben de klokkenluiders om intern hun verhaal te kunnen doen? Wat is er intern met deze meldingen gedaan?
De medewerkers van DJI voeren een moeilijke taak uit. Ik heb veel waardering voor het werk dat deze medewerkers doen. Tot dit werk behoort het melden van misstanden, zorgen en signalen ten aanzien van het gevangeniswezen. Ik roep deze medewerkers dan ook op om hun signalen en zorgen te melden. Dit kan op verschillende manieren.
Een medewerker kan een misstand, zorg of signaal melden bij zijn direct leidinggevende die gehouden is een dergelijke melding goed af te doen. De leidinggevende dient zorg te dragen voor een veilig klimaat voor de melder, indien nodig voor een goed (feiten)onderzoek en een goede afwikkeling van de zaak.
Mocht de melding de leidinggevende betreffen of er geen vertrouwen zijn bij de melder dat de melding goed wordt opgepakt, dan kan de melder zich ook richten tot het naast hoogste bevoegd gezag, de leidinggevende van de leidinggevende en uiteindelijk tot de secretaris-generaal. Daarnaast staat de mogelijkheid open zich buiten de organisatie te richten tot de Onderzoeksraad Integriteit Overheid (OIO).
De melder kan zich te allen tijde wenden tot een vertrouwenspersoon om hem bij te staan in het proces van de melding. De vertrouwenspersoon kan de melder van begin tot eind bij het proces begeleiden en mede zorgdragen voor het veilige klimaat en goede afhandeling van de melding. Mocht de casus zodanig zijn dat de melder anoniem wenst te blijven, dan kan de vertrouwenspersoon de melding doen bij het bevoegd gezag zonder de identiteit van de melder kenbaar te maken.
Ten slotte kan de melder, met of zonder vertrouwenspersoon zich binnen het Ministerie van Veiligheid en Justitie richten tot het meldpunt dat beheerd wordt door de integriteitcoördinator, indien er geen vertrouwen is in of bekendheid met de andere mogelijkheden. Deze mogelijkheid is binnen VenJ ingesteld om medewerkers zo goed mogelijk in de gelegenheid te stellen een misstand te melden.
Zodra via een van bovengenoemde mogelijkheden melding wordt gedaan van een mogelijke integriteitsschending, wordt door het bevoegd gezag hier onderzoek naar gedaan en worden – zo nodig – maatregelen genomen.
Klopt het dat inlichtingendiensten van de Nationale Politie reeds op de hoogte waren? Sinds wanneer zijn deze op de hoogte, om welke inlichtingendiensten gaat het en wat hebben zij ondernomen?
Gelet op de aard van de werkzaamheden van de diensten waar u aan refereert, kan ik dit bevestigen noch ontkennen. Als het overigens zo zou zijn dat de politie hiervan op de hoogte was, zou zij DJI en het Openbaar Ministerie hiervan via de reguliere kanalen op de hoogte stellen.
Het misbruik van studiefinanciering |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Misbruik van studiefinanciering in het mbo»1 en «Zo kom je aan «gratis geld»?2
Ja, ik heb kennisgenomen van deze berichten.
Deelt u de mening dat als studenten studiefinanciering ontvangen, het ook de bedoeling is dat zij daadwerkelijk studeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit uitgangspunt deel ik met u.
Hoe beoordeelt u de situatie dat studenten wél studiefinanciering ontvangen maar niet studeren en dus het risico lopen om zonder diploma en met een grote studieschuld het onderwijs te verlaten?
Jongeren die zich voor een opleiding hebben ingeschreven, horen gewoon te studeren. Het kan niet zo zijn dat ze wel studiefinanciering ontvangen maar helemaal geen onderwijs volgen. Ik heb in het NOS-journaal opgemerkt dat dit een onverstandige en onwenselijke situatie is. Jongeren met een diploma hebben een veel sterkere basis om een positie te veroveren op de arbeidsmarkt en in de samenleving. Voor de mbo BOL entree en niveau 2 studerenden is de basisbeurs, de aanvullende beurs en het reisrecht een gift. De mbo BOL 3–4 studerenden ontvangen de basisbeurs, de aanvullende beurs en het reisrecht in de vorm van een prestatiebeurs. Binnen 10 jaar moeten deze studerenden een diploma halen. Gebeurt dit niet dan moet de volledige studiefinanciering worden terugbetaald.
Hoe groot is het aantal studenten per sector (mbo, hbo, wo) dat wél studiefinanciering ontvangt maar niet studeert en wat zijn de motieven van deze studenten om dit te doen?3
Bij DUO is alleen het aantal studerenden mbo, hbo en wo-opleidingen bekend mét studiefinanciering. Er zijn bij DUO geen gegevens over studerenden die wel studiefinanciering ontvangen maar die niet studeren. Het signaal dat dit gedrag massaal zou plaatsvinden, zoals de NOS-berichtgeving leek te suggereren, wordt niet herkend door de mbo-instellingen.
Wanneer studenten van mbo BOL entree en niveau 2 langdurig aaneengesloten afwezig zijn (8 weken) moet de instelling dat melden aan DUO. DUO stopt dan de studiefinanciering. Vanaf het schooljaar 2014–2015 heeft DUO 104 keer deze meldingen van mbo-instellingen ontvangen. De studiefinanciering van deze personen is toen beëindigd.
Op welke wijze wordt, door alle betrokken instanties en personen, gewerkt aan het voorkomen en bestrijden van deze ongewenste situatie? Op welke wijze kan hun werk worden geïntensiveerd om te voorkomen dat studenten op deze wijze misbruik maken van studiefinanciering?
Het opsporen van dit probleem begint bij een goede verzuimregistratie door scholen en gemeenten. Bij een goed werkende verzuimaanpak kunnen jongeren nooit onopgemerkt langdurig wegblijven van school. Met de aanpak van voortijdig schoolverlaten is daar de afgelopen jaren sterk op ingezet. Verzuim is namelijk de voorbode van voortijdig schoolverlaten. De verzuimregistratie van mbo-instellingen is steeds beter op orde, dat blijkt uit onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs. Naast het registreren van verzuim is het ook van belang dat mbo-instellingen en gemeenten snel actie ondernemen zodra ze merken dat jongeren veel verzuimen. Juist doordat de registratie van verzuim steeds beter op orde is, grijpen leerplicht- en RMC-ambtenaren snel in als jongeren langdurig verzuimen. Daarmee voorkomen ze dat de situatie waar u aan refereert vaak kan voorkomen. In de gevallen waarin dat wel gebeurt is het dus zaak om de registratie en aanpak van verzuim te verstevigen. Zoals reeds eerder gemeld ga ik onderzoeken hoe vaak het voorkomt dat jongeren wel studiefinanciering ontvangen maar geen onderwijs volgen en welke motieven daarbij een rol spelen.
Het bericht 'Falende topambtenaren snel weer aan topbaan geholpen' |
|
Manon Fokke (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Falende topambtenaren snel weer aan topbaan geholpen»?1
Ja.
Herkent u het in bedoeld artikel geschetst beeld dat falende topambtenaren zelden zouden worden ontslagen, maar na aantoonbaar tekortschieten min of meer standaard een andere functie bij de (rijks-)overheid krijgen aangeboden? Zo ja, wat is daarvoor volgens u de verklaring? Zo nee, waarom niet?
De rijksoverheid kent een zorgvuldig personeelsbeleid voor alle Rijksambtenaren met een stelsel waarbij ambtenaren periodiek worden beoordeeld op hun functioneren. Dit betekent dat ook met topambtenaren functionerings- en loopbaangesprekken plaatsvinden. Er is hierdoor goed zicht op het functioneren en de kwaliteiten van de ambtelijke top met het oog op continue verbetering en ontwikkeling daarvan. Het oordeel over het functioneren van de topambtenaar maakt onderdeel uit bij vervolgbenoemingen. De vraag of er sprake is van onvoldoende functioneren van een topambtenaar en welke gevolgen dat zou moeten hebben mede in het licht van het betreffende personeelsdossier zal, net als bij alle andere rijksambtenaren, per geval moeten worden bekeken en is daarom maatwerk.
Voor publiekrechtelijk vormgegeven zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) geldt dat het personeelsbeleid ten aanzien van topfunctionarissen wordt vastgesteld in het licht van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, onder verantwoording van de betreffende vakminister.
Overigens zal -uit oogpunt van zorgvuldig werkgeverschap- daar waar gesproken wordt van «een falende topambtenaar», altijd de vraag gesteld moeten worden of er daadwerkelijk sprake is van falen, of dit aan één persoon kan worden toegerekend en hoe zich dit verhoudt tot de algehele resultaten in de betreffende functie.
Bent u van mening dat (ook) daar waar het mogelijk onvoldoende functioneren betreft geen sprake kan zijn van onderscheid tussen topambtenaren en andere medewerkers van de overheid? Zo ja, kunt u zich dan voorstellen dat door het uit bovenbedoeld artikel opdoemende beeld bij mensen de opvatting kan postvatten dat een dergelijk onderscheid wèl wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen gelden voor alle Rijksambtenaren dezelfde regels. Zie het antwoord op vraag 2. Er zijn echter verschillen die uit de aard van de functie, de verantwoordelijke positie en uit de aanstelling voor 7 jaar voor een topambtenaar voortvloeien. Topambtenaren binnen de Rijksdienst worden overeenkomstig artikel 7, vierde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, met het oog op de mobiliteit en daarmee de kwaliteit van de rijksoverheid, voor maximaal 7 jaar benoemd in hun functie; dit geldt voor de overige Rijksambtenaren niet. Als na 7 jaar de betreffende ambtenaar niet meteen een aansluitende functie kan vinden, wordt gedurende een periode van maximaal 24 maanden gezocht naar mogelijkheden om tot een nieuwe benoeming te komen, hetzij binnen, hetzij buiten de Rijksdienst. Gedurende die zoekperiode worden opdrachten binnen de Rijksdienst vervuld.
De in het nieuwsartikel bedoelde ambtenaren zijn onder verschillende omstandigheden van baan gewisseld, variërend van het einde van de benoemingstermijn, het aanvaarden van een nieuwe functie, of het actief terugtreden in het belang van de organisatie. Het actief terugtreden in het belang van de organisatie kent vele achtergronden en is niet gelijk aan het niet functioneren. Voor topposities geldt dat de impact op de organisatie groot is, en dat de fase waarin de organisatie verkeert specifieke eisen aan de leiding kan stellen die een overgang noodzakelijk kunnen maken.
De exacte toedracht per individuele casus is personeelsvertrouwelijk. De betrokken ambtenaren hebben vanuit de aard van hun professie niet de mogelijkheid om zich publiekelijk te weer te stellen tegen de beeldvorming. Ook niet wanneer deze geen recht doet aan de wijze waarop zij zich gedurende hun loopbaan voor de Rijksdienst hebben ingezet. Ten algemene hecht ik eraan te benadrukken dat indien sprake is van individueel toerekenbaar, laakbaar en verwijtbaar handelen, passende actie zal worden ondernomen.
Moeten de in bovenbedoeld artikel aangehaalde woorden van «een woordvoerder van de Minister» zo worden opgevat dat, daar waar in het artikel voorbeelden worden genoemd van ambtenaren die advieswerkzaamheden verrichten, steeds sprake is van het «niet meteen beschikbaar zijn van een volgende functie» na het verstrijken van de termijn van zeven jaar gedurende welke een functie normaliter wordt uitgeoefend, met andere woorden: dat het hier situaties betreft waarin van onvoldoende functioneren geen sprake is geweest? Zo nee, welke verklaring is er dan voor het laten verrichten van bedoelde werkzaamheden door betrokkenen?
Zie antwoord op vraag 3.
Bent u bereid inzicht te verschaffen in het aantal ontslagen en/of herplaatsingen van topambtenaren als in bedoeld artikel beschreven over de afgelopen vijf jaren? Zo nee, waarom niet?
Voor zover het aantal uitgestroomde Rijksambtenaren betreft kan ik dat inzicht verschaffen. Het aantal dat binnen de Rijksdienst op topniveau is uitgestroomd bedraagt 24 (2011 tot heden), waarvan 13 personen zijn uitgestroomd naar een functie buiten het rijk en 11 personen met pensioen zijn gegaan. Er hebben in die periode geen gedwongen ontslagen plaatsgevonden. Over de mobiliteit (de in-, door- en uitstroom) van topambtenaren (ABD/TMG-managers) binnen de Rijksdienst wordt jaarlijks gerapporteerd in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk.
Plannen om het referendum te verstoren |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Kiev Accused of Plot to Disrupt Dutch Referendum on Association Agreement»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit artikel op het nieuwsportaal «Sputnik», dat overigens onder volledige controle van de Russische overheid staat.
Hoe duidt u de publicatie van plannen om het aanstaande referendum te verstoren middels (fysieke) intimidatie en andere drukmiddelen?
Meldingen van mogelijke pogingen om het referendum te verstoren, worden waar nodig onderzocht door de relevante instanties. Indien dreiging en risico zodanig zijn dat beveiligingsmaatregelen genomen dienen te worden, dan worden die genomen. Overigens stellen de Oekraïense autoriteiten dat de documenten waarnaar verwezen wordt vervalst zijn. Ik verwijs u hierbij eveneens naar de antwoorden van de Minister van Veiligheid en Justitie op uw vragen over de aanhoudende bedreigingen door een militie uit Oekraïne in verband met het referendum (uw kenmerk 2016Z02460, ingezonden 5 februari 2016).
Kunt u aangeven in hoeverre we hier te maken hebben met een serieuze bedreiging, onder andere van de specifiek genoemde initiatiefnemers van het referendum, of met propaganda?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre worden er, met het oog op eerdere dreigingen omtrent het referendum, aparte maatregelen genomen?
Zie antwoord vraag 2.
De bezetting van de gemeentehuizen van Hollands Kroon en Bronckhorst door actievoerende thuiszorgmedewerkers die strijden voor hun baan |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook een goede actie dat thuiszorgmedewerkers diverse gemeentehuizen hebben bezet om hun gemeente duidelijk te maken dat zij moeten opkomen voor de banen van thuiszorgmedewerkers, en de zorgverlening aan cliënten nu zorgaanbieder TSN thuiszorg failliet dreigt te gaan?1
Kunt u zich voorstellen dat thuiszorgmedewerkers in Hollands Kroon het gemeentehuis hebben bezet, omdat de gemeente liever afspraken maakt met een schoonmaakbedrijf, dan zich druk maakt over de banen en zorg van vele thuiszorgmedewerkers en cliënten?2
Vindt u het terecht dat de verantwoordelijk wethouder en burgemeester van Hollands Kroon niet in gesprek gingen met de thuiszorgmedewerkers, maar ze wel ontruimden?
Wat is uw oordeel over de laffe ontruiming van het gemeentehuis van Bronckhorst van actievoerende thuiszorgmedewerkers die streven naar behoud van arbeidsvoorwaarden en het vertrouwde gezicht bij de thuiszorgcliënten conform uw visie, door een burgemeester die lid is van de PvdA?3
Klopt het dat de ontruiming heeft plaatsgevonden, omdat een enkel persoon op een tafel zou hebben gestaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u het terecht dat de wethouder geen enkel gesprek heeft willen voeren over het thuiszorgbeleid van de gemeente? Kunt u uw antwoord toelichten?
Draagt de handelwijze van het gemeentebestuur van Bronckhorst bij aan het behoud, dan wel realiseren, van goede thuiszorg? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wat zou u hebben gedaan als u burgemeester van Bronckhorst was geweest? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat vindt u ervan dat gemeenten de medewerkers van het failliete TSN thuiszorg zo lang in onzekerheid lieten over welke oplossing zij voor ogen hadden met het werk van het failliete bedrijf?
Voor mij staan twee zaken vanaf het begin voorop. De eerste is de continuïteit van goede ondersteuning aan mensen die dat nodig hebben. Daarbij gaat het om het tijdig leveren van de noodzakelijke ondersteuning, waarbij de relatie tussen de cliënt en de hulpverlener waar mogelijk in stand wordt gehouden. Daarnaast is mijn inzet gericht op behoud van werk met fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden. Dit alles conform de door uw Kamer aangenomen motie van leden Siderius (SP) en Van Dijk (PvdA).
Of de wettelijke verantwoordelijkheid voor continuïteit van ondersteuning door gemeenten wordt gerealiseerd, houd ik nauwlettend in de gaten. Dit proces heb ik dan ook van dichtbij gevolgd. Ik herken mij niet in het beeld dat deze gemeenten de thuiszorgmedewerkers onnodig lang in onzekerheid hebben gelaten. In Hollands Kroon is het college ingegaan op het aanbod van Buurtzorg NL voor de hulp bij het huishouden, waarmee de continuïteit van de zorg is verzekerd. Van de gemeente Bronckhorst heb ik vernomen dat de reeds bestaande aanbieders in de gemeente, tot tevredenheid van de thuiszorgmedewerkers, zowel de continuïteit van de zorg waarborgen als de arbeidsvoorwaarden van de thuishulpen zoveel mogelijk overnemen.
Het bericht dat boeven de baas zijn in de bajes |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Boeven de baas in bajes» en «Bewaarders verraden cel-inspecties»?1
Ja.
Klopt het, dat niet de directie of bewaarders het op bepaalde afdelingen voor het zeggen hebben, maar invloedrijke en vermogende gevangenen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook heb aangegeven in de antwoorden op de vragen van het lid Kooiman (SP) Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nrs. 1781 en 1783) en het lid Van Toorenburg (CDA)(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1784) heb ik mij naar aanleiding van de bewering in bovenstaande berichten laten informeren door de leiding van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), de vestigingsdirecteuren en de ondernemingsraden van de in de berichten genoemde penitentiaire inrichtingen. Zij hebben aangegeven zich niet te herkennen in de kritiek die naar buiten is gebracht. Desondanks verschijnen bovengenoemde berichten in de media. Gelet op deze verschillende geluiden en het grote belang van integriteit in een organisatie als DJI, heb ik de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) verzocht haar reeds in haar werkprogramma 2016 aangekondigde onderzoek in het gevangeniswezen naar contrabande en integriteitskwesties, naar voren te halen. Het werkprogramma 2016 van de IVenJ is uw Kamer aangeboden bij brief van 12 januari jl2. Voorts heb ik DJI gevraagd bij haar medewerkers nogmaals het integriteitsbeleid onder de aandacht te brengen.
Om welke afdelingen gaat het specifiek?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze situatie schandalig is en het er op lijkt dat de overheid de (georganiseerde) criminaliteit niet eens de kop in kan drukken als het plaatsvindt onder haar eigen neus? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen teneinde deze wantoestanden per direct de kop in te drukken?
Binnen de inrichtingen heeft het handhaven van de orde en veiligheid, zowel voor de medewerkers als de gedetineerden, de hoogste prioriteit. Cruciaal hierbij is het in acht nemen van de zogeheten penitentiaire scherpte. Het gaat hierbij met name om de aanwezigheidscontrole van gedetineerden, het luchten, bezoek, reguliere en onaangekondigde cel-inspecties en urinecontroles. Voor de opsporing van drugs worden ook drugshonden ingezet en voor opsporing van telefoons wordt gebruik gemaakt van de zogenoemde Mobifinder. Voor al deze toezichtsmaatregelen zijn werkinstructies opgesteld. Het in acht nemen van deze werkinstructies wordt dagelijks aan de hand van een checklist gecontroleerd. Daarnaast vinden op iedere afdeling twee maal per jaar integrale veiligheidsinspecties plaats die worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het hoofd Veiligheid. De conclusies en aanbevelingen uit deze inspecties worden voorgelegd aan de vestigingsdirecteur die waar nodig maatregelen treft.
Ondanks alle preventieve en repressieve maatregelen kan het voorkomen dat tijdens cel-inspecties contrabande wordt aangetroffen. Ik betreur dat.
Integriteit is een belangrijk onderwerp in elke inrichting. Dat begint al bij de werving en selectie van medewerkers. Om in dienst te kunnen treden bij DJI dient een aspirant medewerker van DJI een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te overleggen. Bij de beoordeling van een aanvraag om afgifte van een VOG voor een potentiële werknemer in een inrichting of voorziening van DJI, wordt het justitiële verleden van de aspirant werknemer tot 30 jaar terug onderzocht, in plaats van de standaard 4 jaar. Bij brief van 24 november 20153 heb ik aangegeven de mogelijkheden met betrekking tot screening van het personeel in penitentiaire inrichtingen aan te willen scherpen. Ik onderzoek daartoe, in lijn met de brief over de VOG van 11 februari 20164, de mogelijkheid van invoering van een periodiek heronderzoek.
Daarnaast beschikt DJI over een Bureau Veiligheid en Integriteit (BVI). Dit bureau registreert integriteitsschendingen, voert verkennende, feiten- en disciplinaire onderzoeken uit, stelt onderzoeksrapporten op, doet aangifte(n) en adviseert het bevoegd gezag. Alle meldingen over niet-integer gedrag van medewerkers worden door BVI zorgvuldig in behandeling genomen. Niet-integer gedrag wordt niet geaccepteerd. In sommige gevallen hebben onderzoeken geleid tot maatregelen, waaronder een disciplinaire straf of strafontslag.
Gelet op het bovenstaande zie ik vooralsnog geen aanleiding om over te gaan tot aanvullende maatregelen.
Erkent u, dat er tussen al het hardwerkende en goede gevangenispersoneel ook rotte appels kunnen zitten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer en op welke wijze gaat u nu eindelijk eens een eind maken aan de wapens, smartphones en drugs die in de inrichtingen welig tieren mede dankzij corrupt gevangenispersoneel?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe neemt u in dit beleid de aanpak van corrupt gevangenispersoneel mee?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het, dat de inlichtingendiensten van de Nationale Politie op de hoogte zijn van het vooraf informeren van gedetineerden door bewaarders over cel-inspecties? Zo ja, welke actie hebben zij hierop ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de aard van de werkzaamheden van de diensten waar u aan refereert, kan ik dit bevestigen noch ontkennen. Als het overigens zo zou zijn dat de politie hiervan op de hoogte was, zou zij DJI en het Openbaar Ministerie hiervan via de reguliere kanalen op de hoogte stellen.
Medische websites die gezondheidsgegevens lekken |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich de eerdere vragen en antwoorden over het bericht dat medische websites gezondheidsgegevens lekken?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre u het realistisch acht dat de Autoriteit Persoonsgegevens praktijksituaties aan de wet- en regelgeving (van de Wet bescherming persoonsgegevens) moet toetsen, terwijl er duizenden apps en websites zijn, maar de Autoriteit Persoonsgegevens slechts 72 fte heeft?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is een onafhankelijke toezichthouder, zij richt haar eigen toezicht in en maakt daarbij haar eigen keuzes. De AP prioriteert op basis van een aantal criteria (zoals de ernst van de overtreding en de vraag of het een structurele overtreding is) en op basis van signalen haar werkzaamheden. De AP houdt onder meer toezicht op de verwerking van persoonsgegevens die het gevolg kan zijn van het plaatsen en uitlezen van tracking cookies. Daarnaast ziet de Autoriteit Consument en Markt (ACM) er parallel op toe dat websites of apps die gegevens bij bezoekers plaatsen en/of uitlezen uit de randapparatuur van bezoekers zich aan de regels houden.
Ook IGZ heeft een rol in het toezicht op dit terrein. De AP en IGZ hebben een samenwerkingsprotocol waarin zij wederzijdse afspraken hebben gemaakt over de wijze van samenwerking voor het uitoefenen van toezicht op de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer binnen de gezondheidszorg. Dit protocol is op de websites van beide organisaties gepubliceerd. De IGZ zal zich bij het uitoefenen van haar bevoegdheden primair richten op gevallen waar het zwaartepunt ligt op de kwaliteit van zorgverlening. De AP zal zich bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden primair richten op gevallen waar het zwaartepunt in de toepassing van bepalingen van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) ligt. Voorts verwijs ik u naar de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie aan uw Kamer van 29 febuari jl. naar aanleiding van de berichtgeving over de AP in het NRC van 30 december 2015 (Kamerstuk 32761, nr. 94).
Deelt u de mening dat het bijna onmogelijk is om deze gehele verantwoordelijkheid bij de Autoriteit Persoonsgegevens neer te leggen, omdat het controleren van praktijksituaties in de gezondheidszorg niet haar enige taak is?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u op dit moment met het Informatieberaad in overleg over mogelijke (extra) waarborgen voor privacy van patiënten? Kunt u aangeven aan welke extra waarborgen u denkt voor het beschermen van privacy? Kunt u ook aangeven hoe frequent dit overleg is en wanneer u verwacht enkele uitkomsten te kunnen presenteren? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet?
Dit onderwerp wordt, in april voor het eerst, besproken in een werkgroep met de leden van het Informatieberaad3, waarbij ook experts op het gebied van «privacy by design» en de AP betrokken zullen worden. Deze werkgroep komt met een voorstel voor aanvullende maatregelen om de privacy van patiënten te beschermen en de informatiebeveiliging van systemen te verhogen. Het Informatieberaad komt vier maal per jaar bij elkaar. In de vergaderingen van april en juni wordt het onderwerp geagendeerd. Het onderwerp is complex, de verwachting is dat het Informatieberaad in september kan komen tot eerste afspraken over mogelijke aanvullende maatregelen.
Kunt u aangeven in hoeverre u zelf bijdraagt aan het stimuleren van «privacy by design», om te voorkomen dat persoonsgegevens als «big data» voor commerciële doeleinden worden gebruikt, met consequenties voor de patiënten, zonder dat deze daar weet van hebben?
Bij het maken van nieuw beleid waarbij verwerkingen van persoonsgegevens verwacht worden, is het doen van een Privacy Impact Assessment, waarbij privacy gevolgen in kaart gebracht worden, verplicht. Mijn uitgangspunt is dat daar waar verwerkingen van persoonsgegevens voorkómen of geminimaliseerd kunnen worden zonder dat het behalen van beleidsdoelstellingen in het geding komt, dat dit ook gebeurt. In overige situaties geldt dat een formele wettelijke grondslag aanwezig is voor deze verwerking van persoonsgegevens en voldaan wordt aan de informatieplicht. Als het gaat om tracking voor commerciële doeleinden van bezoekers van medische websites en gebruikers van apps die gezondheidsgegevens verwerken is de enige mogelijke grondslag uit de Wbp dat er toestemming is. Het heimelijk verzamelen, verkopen of gebruiken van persoonsgegevens is in geen enkele situatie toegestaan.
Gezien mijn eHealth ambities zal ik met de leden van het Informatieberaad bespreken of er mogelijkheden zijn om extra waarborgen te realiseren en «privacy by design» te stimuleren.
In hoeverre acht u het wenselijk dat medische gegevens conform de Wet bescherming persoonsgegevens verwerkt worden, omdat het nu te vaak voorkomt dat bedrijven en/of organisaties niet weten dat ze gegevens lekken, doordat ontwikkelaars cookies plaatsen en gegevens doorsturen, terwijl zij wel verantwoordelijk zijn?
Ik acht het van groot belang dat alle verwerkingen van alle persoonsgegevens, conform de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) geschieden. Instanties en organisaties die werken met deze gegevens moeten zich zelf bewust zijn van en zijn ook zelf verantwoordelijk voor het feit dat zij deze gegevens verwerken en daarvoor de juiste maatregelen treffen. Voor het gebruik van cookies gelden wettelijke regels. Dat zijn in de eerste plaats regels uit de Telecommunicatiewet (Tw). De zogenaamde cookiebepaling (artikel 11.7a Telecommunicatiewet (Tw)) bepaalt dat voor het plaatsen en lezen van cookies toestemming nodig is van de betrokkene en dat deze toestemming moet worden verkregen nadat de betrokkene hierover duidelijk en volledig is geïnformeerd.
Voor «tracking» cookies, waarmee het surfgedrag van internetgebruikers kan worden gevolgd, geldt het bij amendement Van Bemmel/Van Dam geïntroduceerde rechtsvermoeden dat hierbij sprake is van verwerking van persoonsgegevens. De plaatser van tracking cookies zal dan ook aan de Wbp moeten voldoen, tenzij hij kan aantonen dat hij géén persoonsgegevens verwerkt. De plaatser van de cookies is uiteindelijk zelf verantwoordelijk om na te gaan of de wijze waarop hij cookies gebruikt van toestemming is uitgezonderd en anders is ondubbelzinnige toestemming nodig.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet erop toe dat de cookiebepaling wordt nageleefd4. De regels gelden ook voor buitenlandse sites, apps of hulpmiddelen (smart devices) die zich op Nederlandse bezoekers richten. In de tweede plaats zijn het regels uit de Wbp. De Wbp bepaalt dat persoonsgegevens uitsluitend mogen worden verwerkt indien een beroep kan worden gedaan op een van de rechtsgrondslagen in artikel 8 van de Wbp. De AP houdt toezicht op de naleving van de Wbp en de verwerking van persoonsgegevens die het gevolg kan zijn van het plaatsen en het uitlezen van tracking cookies.
Deelt u de mening dat het uw verantwoordelijkheid is om organisaties die bezig zijn met e-health, apps en websites, en het ontwikkelen daarvan, actief te informeren over de risico’s van het gebruik en praktische tips mee te geven over het privacy vriendelijk verwerken van gegeven? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet?
Het is de uitdrukkelijke verantwoordelijkheid van partijen zelf om er voor te zorgen dat alle verwerkingen van alle persoonsgegevens, conform de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) geschieden. Een voorwaarde hiervoor is dat deze instanties en organisaties ook op de hoogte zijn van relevante wet- en regelgeving op dit terrein. Enkele recente casussen laten zien dat het bewustzijn rond de eisen die gelden bij de verwerking van persoonsgegevens in het digitale publieke (gezondheidszorg) domein weleens te kort schiet, vandaar ook dat ik met de leden van het Informatieberaad wil bespreken welke mogelijke extra waarborgen zij kunnen treffen en hoe zij het bewustzijn bij hun achterban kunnen vergroten.
Een vermiste imam uit Venlo |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Vermiste imam uit Venlo «leeft en is gezond»»?1
Wat is u bekend over deze in Nederland werkzame Marokkaanse imam die al sinds september vorig jaar, toen hij op pelgrimstocht naar Mekka was, vermist wordt? Kunt u bevestigen dat hij door Saudi-Arabië is gearresteerd?
Is het waar dat er geen verdenkingen tegen de imam zijn? Zo nee, wat is dan de situatie? Is er een eerlijke rechtsgang?
Bent u bereid bij uw Saudische en Marokkaanse collega’s opheldering te vragen over de imam uit Venlo?
De uitspraken van het bestuur van het Slotervaartziekenhuis en de MC Groep over het inkomen boven de Wet normering topinkomens (WNT) en geld verdienen in de zorg |
|
John Kerstens (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het interview met de heren Winter en De Boer?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat de heer Winter de eerder gestelde vragen over zijn salaris en dat van de heer De Boer een «volstrekt oninteressante discussie» noemt?2 3
Het kabinet wil maatschappelijk acceptabele inkomens voor zorgbestuurders, daarom zijn normen voor bezoldiging vastgelegd in de Wet normering topinkomens (WNT).
Kunt u bevestigen dat de heer Winter persoonlijk miljoenen in het ziekenhuis heeft gestoken, zoals hijzelf stelt? Met welke cijfers kan dit worden aangetoond? Om welke financiële middelen gaat dit en hoe groot zijn de investeringen die persoonlijk door de heren Winter en De Boer zijn gedaan?
Het Slotervaart ziekenhuis heeft mij bevestigd dat de heren Winter en De Boer in het bezit zijn van aandelen in het ziekenhuis via de onderneming MC Slotervaart holding BV. Ik beschik niet over informatie over de omvang van de persoonlijke investeringen van de heren Winter en De Boer in het ziekenhuis.
In hoeverre weet u of de stelling van de heer Winter waar is, namelijk dat het salaris dat overblijft na de aflossing van de leningen die door hem zijn aangegaan voor de investeringen in het ziekenhuis, wél onder de WNT-norm ligt?
Het is de taak van de toezichthouder om te toetsen of in een individueel geval de WNT is nageleefd. Het beoordelen van deze casus vergt nader feitenonderzoek door de toezichthouder (CIBG).
In hoeverre acht u dit bovenstaande punt een rechtvaardiging voor het feit dat het initiële bedrag dat de heren Winter en De Boer ontvangen boven de WNT-norm ligt? Deelt u de mening dat het feit dat de heren Winter en De Boer een salaris boven de WNT-norm verdienen niet wordt gelegitimeerd door het feit dat zij persoonlijk geïnvesteerd zouden hebben in het ziekenhuis?
De WNT normeert de tussen partijen overeengekomen bezoldiging. Voor de WNT is niet relevant onder welke titel partijen betalingen verrichten. In en krachtens de WNT (in de Uitvoeringsregeling WNT) zijn voorschriften opgenomen over hetgeen wel of niet tot de (genormeerde) bezoldiging wordt gerekend. Tot de bezoldiging wordt mede gerekend de betaalde rente op een geldlening van een topfunctionaris aan zijn werkgever, voor zover dit hoger is dan de zakelijke rente. Dit is immers loon in fiscale zin. Het is aan de toezichthouder (CIBG) om te bepalen hoe deze individuele gevallen zich verhouden tot de WNT.
Bent u ook van mening dat wanneer dit wél een rechtvaardiging zou betekenen en legitimiteit zou bieden om boven de WNT-norm te verdienen, dit in de toekomst wellicht door meerdere bestuurders zou kunnen worden aangewend? Zou u dit ook een ongewenste ontwikkeling achten?
Zie het antwoord op vraag 4 en 5.
Zou het zo kunnen zijn dat het Antoni van Leeuwenhoek (AVL) als bankier voor de heren De Boer en Winter optreedt, aangezien uit de jaarrekening van het AVL 2014 blijkt dat het AVL aan MC IJsselmeerziekenhuizen twee leningen heeft verstrekt van 1,25 miljoen euro met een looptijd van twee respectievelijk drie jaar en een rentepercentage van 6% respectievelijk 7.5%, bovenop de eerder verstrekte leningen aan het Slotervaart van tweemaal 1,25 miljoen euro?
Het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis (AvL) werkt als categoraal ziekenhuis samen met het Slotervaart ziekenhuis als algemeen ziekenhuis voor andere dan oncologische zorg. Daarnaast deelt het AvL al sinds zij is gehuisvest naast het Slotervaartziekenhuis, een aantal faciliteiten met dit ziekenhuis. Dit geldt met name voor de medische microbiologie, enkele laboratoriumfuncties en tot 2014 de apotheek. Het AvL heeft in december 2013 eenmalig twee leningen verstrekt van elk 1,25 miljoen met een looptijd van 2 respectievelijk 3 jaar, als onderdeel van een totaal afspraak waarbij het AvL enkele voor haar essentiële activiteiten van het Slotervaartziekenhuis heeft overgenomen. Inmiddels is de lening met de kortste looptijd afgelost. De tweede lening zal dit jaar worden afgelost. Deze leningen worden eveneens vermeld in de jaarrekening van het Slotervaart ziekenhuis. Het gaat hierbij dus om een zakelijke overeenkomst tussen twee rechtspersonen. Het is mij overigens niet duidelijk waarop in de vraag wordt gedoeld als het gaat om eerder verstrekte leningen van tweemaal 1,25 miljoen euro aan het Slotervaart.
Wat is uw oordeel over het feit dat er winst uit het ziekenhuis van de MC Groep wordt gehaald door verstrekking van leningen van de heren Winter en De Boer aan het ziekenhuis, waar aantrekkelijke rentes voor worden gevraagd? Wat is uw oordeel over deze mogelijkheid in het algemeen? Vindt u dat dit tegen het verbod op winstuitkering door ziekenhuizen ingaat? Bent u van mening dat de heren Winter en De Boer het verbod op winstuitkering ondermijnen door leningen tegen aantrekkelijke rentes te verstrekken?
Het is een instelling die medisch-specialistische zorg levert verboden om winst uit te keren. Dit is geregeld in de Wet toelating zorginstellingen. Zoals meerdere malen gemeld, heb ik geen signalen dat dit verbod door het ziekenhuis is overtreden. Aanbieders van medisch specialistische zorg hebben net als iedere onderneming kapitaal nodig om investeringen te financieren. Wanneer het eigen vermogen niet volstaat, dan trekken zij vreemd vermogen aan van externe kapitaalverstrekkers zoals banken. De prijs die een onderneming betaalt voor dit vermogen is vaak een bepaald percentage aan rente. Dit is een zeer gebruikelijke financieringsconstructie.
De afgelopen jaren is de financiering van banken vanwege de financiële crisis en de bepalingen in Basel III teruggelopen. Aangezien het voor aanbieders van medisch specialistische zorg nog steeds verboden is om winst uit te keren, zijn andere opties om financiering aan te trekken beperkt. De enige realistische optie die voor ziekenhuizen openstaat is daarom het aangaan van leningen bij andere kapitaalverstrekkers. Het is aan het ziekenhuis als zelfstandige organisatie om te bepalen met welke financier hij een lening wil afsluiten en wat een passend rentepercentage hiervoor is. Een investeerder loopt over een achtergestelde lening een groter risico dan over een lening met een hypotheek. In het geval van een faillissement wordt een achtergestelde lening pas betaald als alle andere vordering zijn voldaan. Dit hogere risico wordt veelal vertaald naar een hoger rentepercentage.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de heren Winter en De Boer dat «een aantal vakgroepen de productiviteit verhogen door meer nieuwe patiënten te zien»? Kan dit volgens u worden gezien als opdrijven van «medische verrichtingen» om geld te verdienen? Denkt u dat het opdrijven in het belang van de patiënt is? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Specialisatie van zorginstellingen op specifieke aandoeningen kan leiden tot kwaliteitsverbeteringen. Indien dit het geval is, wordt een dergelijk ziekenhuis aantrekkelijker voor patiënten wat kan leiden tot verschuiving van zorg van de ene naar de andere zorginstelling. In dat geval is er geen sprake van volumeopdrijving maar van gezonde en wenselijke concurrentie tussen zorginstellingen. Het is de bedoeling van ons zorgstelsel dat zorginstellingen elkaar op deze wijze scherp houden. Dit leidt tot betere zorg voor een scherpe prijs, en is dus in het belang van patiënten en verzekerden. Bovendien ga ik ervan uit dat de medische noodzaak leidend is bij een behandeling. Zorgverzekeraars controleren hierop en de NZa houdt hier toezicht op.
De niet-reanimerenpenning |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw toezegging in uw brief d.d. 20 oktober 2015 inzake de niet-reanimerenpenning, namelijk dat u voor het einde van 2015 de Kamer nader zou informeren over de voortgang van uw gesprekken over een neutrale uitgifte van de niet-reanimerenpenning?1
Ja.
Wat is de reden dat u de Kamer nog niet geïnformeerd heeft over de voortgang van deze gesprekken?
Ik heb diverse private partijen benaderd met het verzoek de uitgifte en verstrekking van de niet reanimeren-penning, eventueel gezamenlijk en met subsidie van VWS, te verzorgen. De in eerste instantie hiertoe benaderde private partijen waren afhoudend. Vervolgens heb ik het verzoek aan de NPCF voorgelegd. De NPCF heeft dit verzoek in beraad. Ik heb dit de Tweede Kamer d.d. 17 december 2015 laten weten in mijn brief met kenmerk 881753-145213 BPZ.
Wat is de huidige stand van zaken in het overleg inzake een neutrale uitgifte van de niet-reanimerenpenning?
Zie antwoord vraag 2.
Met welke partijen bent u hierover in gesprek?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Kamer op de kortst mogelijke termijn te informeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zodra ik meer duidelijkheid heb, zal ik u hierover informeren. De NPCF zal aan de hand van een impactanalyse (personele en financiële consequenties) over de overdracht beslissen. Ik verwacht u in dit voorjaar te kunnen berichten.
Bent u bereid en in staat de neutrale uitgifte van de niet-reanimerenpenning per 1 juli 2016 mogelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als de NPCF besluit de uitgifte en verstrekking van de niet reanimeren-penning te gaan verzorgen, dan zal ik een kwartiermaker aanstellen om de overdracht van deze taken van de NVVE naar de NPCF zorgvuldig te laten verlopen en dit proces te faciliteren. Ik streef ernaar dit zo spoedig mogelijk maar uiterlijk per 1 januari 2017 gerealiseerd te hebben.
Hierbij wil ik nog opmerken dat de uitgifte en verstrekking van een niet reanimeren-penning geen publiekrechtelijke taak is.
Het uitvoeren van equivalente maatregelen in het kader van het vijfde actieprogramma nitraatrichtlijn |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich dat er gevraagd is naar de uitvoering van equivalente maatregelen ten behoeve van de akkerbouw bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken voor het jaar 2016, onderdeel Landbouw en Natuur?
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat er door de vragensteller onder andere bij het Algemeen overleg Landbouw inclusief mestbeleid op 1 juli 2015 en het Algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad op 3 september 2015 gevraagd is om haast te maken met de uitvoering van equivalente maatregelen?
Ja.
Sinds wanneer ligt het onderzoek door de Wageningen Universiteit in opdracht van de akkerbouwsector ten aanzien van equivalente maatregelen bij uw ministerie?
Het onderzoek naar equivalente maatregelen uitgevoerd door Wageningen University & Research Centre (WUR) in opdracht van LTO Nederland en de Nederlandse Akkerbouw Vakbond (NAV) is per brief gedateerd 8 april 2015 aan mijn ambtsvoorganger toegezonden.
In overleg met LTO en NAV is in september 2015 besloten om aanvullende vragen te stellen aan WUR in relatie tot de onderbouwing van de voorgestelde maatregel «opbrengstafhankelijke gebruiksnormen». De definitieve versie van de notitie met het antwoord op de aanvullende vragen is per email aan mijn ministerie gezonden op 29 december 2015.
Wanneer heeft u contact opgenomen met de Europese Commissie over het toestaan van equivalente maatregelen?
De Directeur-Generaal Milieu van de Europese Commissie is per brief van 2 oktober 2015 door mijn ministerie geïnformeerd over het voornemen van Nederland om drie equivalente maatregelen in het kader van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn in te voeren.
Kunt u de Kamer informeren over de reactie van de Europese Commissie en over wanneer u deze reactie heeft gekregen?
Het antwoord van de Directeur-Generaal Milieu van de Europese Commissie gedateerd 20 november 2015 op de hiervoor genoemde brief van 2 oktober 2015 is op mijn ministerie ontvangen op 26 november 2015. In de reactie staat de zorg van de Europese Commissie over eventuele negatieve milieueffecten van de equivalente maatregelen centraal. De Europese Commissie wijst erop dat op basis van de Nitraatrichtlijn geen formele toestemming vereist is voor de maatregelen onder een actieprogramma, hoewel de Europese Commissie wel actie kan ondernemen indien een lidstaat de Nitraatrichtlijn niet naleeft. De Europese Commissie plaatst een aantal kanttekeningen bij elk van de voorgestelde maatregelen in de context van het bereiken van de doelen van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Ook worden nog enkele vragen gesteld over de voorgenomen maatregelen. De Europese Commissie vraagt om een goede monitoring van de milieueffecten van de equivalente maatregelen.
Bent u zich ervan bewust dat in het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn is overeengekomen dat maatwerk via bedrijf toegesneden maatregelen mogelijk gemaakt zou worden?
Ja. In het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn is aangegeven dat het mogelijk is om equivalente maatregelen te nemen als wetenschappelijk aangetoond kan worden dat voorgestelde maatregelen minimaal eenzelfde milieuresultaat hebben als de bestaande generieke beleidsmaatregelen. Ook moeten de equivalente maatregelen geborgd kunnen worden en dienen niet te leiden tot een wezenlijke toename van de uitvoerings- en handhavingslasten van de overheid. Als aan al deze voorwaarden voldaan is, kunnen equivalente maatregelen ingevoerd worden.
Bent u bereid om werk te maken van de mogelijkheid tot evenwichtsbemesting via bedrijf toegesneden maatregelen? Zo ja, wilt u het mogelijk maken dat er in het komende groeiseizoen gebruik van wordt gemaakt?
Invoeren van de equivalente maatregelen als voorgesteld door LTO en NAV vereist een wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Om de maatregel «opbrengstafhankelijke gebruiksnormen» op bouwland met de fosfaattoestand «neutraal» te kunnen gebruiken, is ook wijziging van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet noodzakelijk. Deze wijzigingen worden momenteel voorbereid en zijn in belangrijke mate gebaseerd op de onderbouwing door WUR. Ik heb hiervoor al aangegeven dat pas eind december 2015 deze onderbouwing compleet was.
De procedures om deze maatregelen in regelgeving te verankeren zullen spoedig gestart worden. Onderdeel van de procedure is publicatie ten behoeve van inspraak en een technische notificatie bij de Europese Commissie. Met de publicatie ten behoeve van inspraak wordt ook aan andere belanghebbenden dan de initiatiefnemers van de betreffende equivalente maatregelen de mogelijkheid geboden om kennis te nemen van de voorgestelde maatregelen en daar hun mening over te geven. Dit komt de kwaliteit van de regelgeving ten goede. Naar aanleiding van de technische notificatie kunnen de Europese Commissie en ook andere lidstaten vragen stellen, in het bijzonder ook in relatie tot het vrije verkeer van goederen.
De procedures om deze wijzigingen van Uitvoeringsregeling Meststoffenwet en Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet te realiseren nemen naar verwachting respectievelijk ongeveer 6 en 9 maanden vanaf het moment van publicatie voor inspraak in beslag. Pas nadat de gehele procedure voor wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet respectievelijk het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet zijn doorlopen, zijn de wijzigingen definitief. Als de gehele procedure in 2016 wordt afgerond, dan gelden de betreffende verhogingen van de gebruiksnormen bij toepassing van de equivalente maatregelen in 2016.
Wordt volgens u met de equivalente maatregelen rekening gehouden met bodemvruchtbaarheid?
De drie equivalente maatregelen die door LTO en NAV zijn voorgesteld («opbrengstafhankelijke gebruiksnormen», «vervanging drijfmest» en «rijenbemesting in mais») zijn specifiek gericht op een verhoging van de stikstofgebruiksnormen indien aan de voorwaarden als geformuleerd in de maatregelen wordt voldaan. De equivalente maatregel «opbrengstafhankelijke gebruiksnormen» heeft ook betrekking op een verhoging van de fosfaatgebruiksnormen op gronden met fosfaattoestand «laag» of «neutraal» voor bepaalde gewassen als aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
De voorstellen van LTO en NAV zoals onderbouwd door de WUR zijn dus specifiek gericht op het verhogen van de stikstof- en fosfaatbemesting en bevatten geen specifieke maatregelen gericht op het verbeteren van andere aspecten van de bodemvruchtbaarheid. De wens om zogenaamde bodemverbeteraars toe te staan in het kader van de voorgestelde equivalente maatregelen is mij bekend, maar er is geen onderbouwing voor de milieueffecten en dan met name de effecten op de nitraatgehaltes hiervan voorhanden. Dat betekent dat opnemen van bodemverbeteraars niet zou voldoen aan een belangrijke voorwaarde voor equivalente maatregelen, namelijk dat een milieukundige onderbouwing voor minimaal eenzelfde milieuresultaat beschikbaar is.
Ik ga er vanuit dat landbouwers een goede bodemkwaliteit en -vruchtbaarheid in hun managementafwegingen als centraal belang meenemen en vanuit dat belang ook hun keuzes maken inzake bijvoorbeeld gewasrotatie, grondbewerking en aanvoer van organische stof. Het is aan de landbouwer om al dan niet gebruik te maken van een bepaalde equivalente maatregelen als alternatief voor de generieke beleidsmaatregelen, passend bij het langjarige management op het bedrijf.
Bent u bereid om alle drie de door de landbouwsector voorgestelde equivalente maatregelen voor mei 2016 om te zetten in een regeling?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het komende Algemeen overleg mestbeleid voorzien op 10 maart 2016?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het vonnis van de rechtbank Amsterdam in de zaak van de HIV-patiënt die zijn eigen hennep mag telen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitspraak van de rechter op 10 februari jl., waarin de rechtbank Amsterdam de verdachte heeft vrijgesproken van de aanklacht dat hij een te grote hoeveelheid hennepplanten teelde en in bezit had dan wettelijk toegestaan?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de rechtbank Amsterdam in deze zaak de medische noodzaak voor het zelf kweken van cannabis zwaarder vond wegen dan het voldoen aan de vereisten van de Opiumwet?
Ik treed niet in het oordeel van de rechter.
Kunt u toelichten wat de gevolgen van deze uitspraak zijn voor het zelf telen van cannabis voor medicinale doeleinden door particulieren, met het oog op de uitspraak van de Hoge Raad waar de Amsterdamse rechter zich in deze zaak op baseert? Bent u het ermee eens dat hiermee een precedent is geschapen voor deze gevallen? Ziet u noodzaak de Opiumwet aan te passen zodat patiënten zelf medicinale cannabis kunnen kweken en zij niet eerst voor de rechter moeten bewijzen dat het illegaal kweken van cannabis voor hen van levensbelang is? Waarom wel indien nee, waarom niet?
Zoals de rechtbank Amsterdam zelf ook heeft aangegeven, is de betreffende uitspraak uitzonderlijk en alleen in dit individuele geval van toepassing en wordt er dus geen precedent geschapen. Het Bureau Medische Cannabis (BMC) streeft naar een zo breed mogelijk aanbod van medische cannabis, waar zoveel mogelijk patiënten bij gebaat zijn. Het huidige aanbod bestaat inmiddels uit vijf variëteiten, die van elkaar verschillen wat betreft samenstelling en concentratie van verschillende stoffen, juist om zoveel mogelijk patiënten van dienst te kunnen zijn. Daarnaast kunnen patiënten zich wenden tot het BMC indien ze baat hebben bij specifieke varianten die nu (nog) niet aangeboden worden. Het BMC zal dan, in samenwerking met wetenschappers, bekijken wat dit voor het toekomstige aanbod kan betekenen. In 2010 en 2014 heeft dit er al toe geleid dat er na input van patiënten en patiëntorganisaties twee nieuwe variëteiten beschikbaar zijn gekomen. Ook heeft het BMC in samenwerking met de Universiteit Leiden analytisch onderzoek laten verrichten naar de chemische samenstelling van de variëteiten die beschikbaar zijn in de apotheek. Dit onderzoek wordt momenteel afgerond en gereed gemaakt voor wetenschappelijke publicatie medio 2016. Daarnaast heeft de Universiteit Leiden, in samenwerking met het Trimbos Instituut, ook samples van coffeeshops meegenomen in de analyse. Naar aanleiding hiervan is BMC geïnformeerd dat de variëteiten, zoals nu verkrijgbaar in de apotheek, wat samenstelling betreft goed dekkend zijn, met uitzondering van de in de coffeeshops aanwezige soort Amnesia. Momenteel wordt deze variëteit ontwikkeld en is naar verwachting medio dit jaar in de apotheek beschikbaar. In het verlengde hiervan is het BMC in contact met de Stichting Patiënten Groep Medicinale Cannabis Gebruikers (PGMCG). Deze stichting heeft een enquête uitgezet onder haar leden, onder andere om te bezien welke variëteiten eventueel nog missen in het huidige aanbod medicinale cannabis.2 Ik ga ervan uit dat dit leidt tot een goed dekkend systeem van medicinale cannabis en zie dan ook geen noodzaak tot aanpassing van de Opiumwet.
De Opiumwet verbiedt het telen van cannabis en alleen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) kan ontheffing verlenen (artikel 8 Opiumwet). Het is wettelijk dus niet mogelijk dat een dokter een ontheffing verleent, waardoor een patiënt op basis van een doktersverklaring zelf cannabis zou kunnen kweken. Daarnaast wijs ik op het belang van het hanteren van strikte protocollen, noodzakelijk voor het kunnen garanderen van de kwaliteit van medische cannabis. Het telen van cannabis onder ongeconditioneerde omstandigheden kan tot gevolg hebben dat de samenstelling en concentratie van verschillende stoffen in het eindproduct steeds verschillend is, waardoor de patiënt er niet van op aan kan dat de gebruikshoeveelheid of dosering iedere keer hetzelfde is. De in de apotheek beschikbare medicinale cannabis is een product van farmaceutische kwaliteit. Het hele productieproces is vergelijkbaar met dat van andere geneesmiddelen. Naast dit kwalitatieve aspect is het contact tussen patiënt en arts en apotheek belangrijk, daar arts en apotheek de patiënt kunnen begeleiden en zicht hebben op het ziektebeeld, ziekteverloop en het gebruik van andere geneesmiddelen.
Ziet u mogelijkheden dat patiënten voortaan op basis van een doktersverklaring zelf cannabis mogen kweken? Waarom wel indien nee, waarom niet? Ziet u andere mogelijkheden om patiënten die in verband met een geneeskundige toepassing van cannabis genoodzaakt zijn medicinale cannabis zelf te kweken tegemoet te komen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat steeds vaker rechters de bestaande wet- en regelgeving rondom cannabis zoals vastgelegd in de Opiumwet opzij schuiven, omdat zij het huidige beleid in de praktijk niet houdbaar achten, zoals ook in de zaak «Hash en wiet goed voor de schatkist» onder de Amsterdamse politierechter het geval was?2 Wat is uw mening over deze ontwikkeling? Acht u het wenselijk dat de rechterlijke macht steeds vaker aangeeft rondom de productie, teelt en verkoop van cannabis haar belangrijkste taak, namelijk het controleren van de uitvoering van wetten en regelgeving, niet te kunnen uitvoeren aangezien de wet- en regelgeving rondom de productie, teelt en verkoop van cannabis in de praktijk onuitvoerbaar is?
Het is aan de rechter om zaken die aan hem worden voorgelegd te beoordelen binnen de kaders van de wet. De bestaande wet- en regelgeving rondom cannabis waarnaar wordt verwezen behelst een zekere paradox, waarbij de aankoop van cannabis in coffeeshops wordt gedoogd en de levering aan de coffeeshop illegaal is. Die paradox bestaat evenwel al even lang als de gedoogde coffeeshops en is vanaf de aanvang van het coffeeshopbeleid onderkend. Achter dit gedoogbeleid heeft een meerderheid van uw Kamer zich meermaals geschaard.4
Bijzonder bijkomende kosten voor kinderen onder voogdij en residentiële instellingen |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de stelling dat gemeenten vaak niet meer bereid zijn te betalen voor bijzondere, bijkomende kosten voor kinderen die onder (gezins-)voogdij staan en in een residentiële instelling wonen?1
Uit de informatie die mij bekend is, blijkt dat tussen gemeenten en gecertificeerde instellingen afspraken gemaakt worden over het tarief voor de jeugdbescherming. De vergoeding voor bijzondere kosten maakt deel uit van dat tarief. Er zijn mij geen concrete signalen bekend dat gemeenten niet meer bereid zouden zijn om te betalen voor bijzondere kosten.
In hoeverre speelt hier volgens u de inkoopgedrevenheid en het bureaucratisch getouwtrek over de kosten, waarover de Kinderombudsman eerder heeft gerapporteerd?2
Uit vragen die ik van gemeenten krijg, blijkt dat er veel behoefte is aan informatie over de wijze waarop in de praktijk moet worden omgegaan met de vergoeding van de bijzondere kosten. Dat is voor het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) reden geweest om samen met de VNG en Jeugdzorg Nederland een factsheet te ontwikkelen waarin de vergoeding van bijzondere kosten wordt uitgewerkt. Met deze handreiking beogen we voor de uitvoering helderheid te verschaffen over het doel, reikwijdte en de werkwijze van de vergoeding van bijzondere kosten. Deze handreiking wordt zo spoedig, nog in april, gepubliceerd.
Deelt u de mening van de hulpverlener dat het onwenselijk is dat kinderen en ouders doorverwezen worden naar de bijzondere bijstand of een beroep op fondsen moeten doen voor de bijzondere, bijkomende kosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bijzondere kosten hebben betrekking op specifieke kosten die in het van belang van het kind gemaakt moeten worden. Deze bijzondere kosten komen voor vergoeding in aanmerking als er voor deze kosten geen uitkering op grond van een andere regeling kan worden verstrekt.
Omdat de verlening van bijzondere bijstand een laatste vangnet is in het kader van de sociale zekerheid, kan de bijzondere bijstand in dit soort situaties niet als een voorliggende voorziening worden aangemerkt. Immers in de Participatiewet is bepaald dat er geen recht op (algemene en bijzondere) bijstand is, indien en voor zover er een beroep kan worden gedaan op een voorziening die gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Een aanspraak op vergoeding van bijzondere kosten behoort hier in beginsel ook toe, mits de aanspraak valt binnen de reikwijdte van de vergoedingsregeling van de bijzondere kosten. Ik deel dan ook uw mening dat het in dit geval onwenselijk en niet passend is als er wordt doorverwezen naar de bijzondere bijstand als vergoeding op basis van de regeling bijzondere kosten mogelijk is.
Klopt het beeld dat de hulpverlener schetst over de plaatsing in, vaak ver van de ouderlijke woonplaats gevestigde, specialistische instellingen en dat het voor ouders financieel gezien lastig of haast onmogelijk is hun kind te bezoeken? Hoe gaat u ervoor zorgen dat financiën nooit een belemmering vormen in het behouden van het contact tussen kind en ouder?
Het kan voorkomen dat kinderen in een tehuis of pleeggezin zijn geplaatst dat relatief ver weg ligt van de woonplaats van ouders. In de regeling voor vergoeding bijzondere kosten is de mogelijkheid opgenomen dat ouders, indien dat noodzakelijk is, een vergoeding krijgen voor reiskosten.
In dit verband wijs ik er op dat nu de jeugdhulp gedecentraliseerd is naar gemeenten, er een tendens waarneembaar is dat jeugdhulp dichter bij huis wordt georganiseerd. Dit is ook beoogd. De gemiddelde afstand die ouders moeten reizen zal dan naar verwachting afnemen.
Herkent u het beeld dat de hulpverlener schetst van de stapeling van bezuinigingen en belemmeringen waarmee ouders van deze kinderen te maken hebben? Klopt het dat voorheen deze bijzondere kosten in de (gezins-)voogdij wel werden vergoed en gemeenten hier nu op bezuinigen?
Zoals ik beschreven heb in mijn antwoord op de eerste vraag, zijn mij geen concrete signalen bekend dat gemeenten bezuinigen op de bijzondere kosten. Zoals ook in de factsheet wordt opgenomen, hebben gemeenten een plicht om een financiële vergoeding beschikbaar te stellen voor bijzondere kosten die in specifieke situaties in het belang van het kind gemaakt moeten worden. Gemeenten en gecertificeerde instellingen moeten daar goede afspraken met elkaar over maken.
Verder is de financiële positie van een grote groep ouders verbeterd met de afschaffing van de ouderbijdrage per 1 januari 2016. Dit heeft tot gevolg dat ouders deze vorm van een eigen bijdrage niet meer hoeven te betalen en daardoor minder kosten maken voor hun kind dat uit huis is geplaatst. Overigens komen de ouders als zij aan de onderhoudsvoorwaarden voldoen in aanmerking voor kinderbijslag.
Hoe verhoudt de situatie waarin ouders financieel niet in staat zijn hun kind te bezoeken zich tot het betrekken van ouders bij het ondersteuningsproces van hun kind, zoals verwoord in de memorie van toelichting bij de Jeugdwet?3
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u van mening dat, aangezien het hier om een specifieke en zeer kwetsbare doelgroep gaat, het niet van individuele gemeenten zou moeten afhangen of er bijzondere bijkomende kosten vergoed worden? Zo ja, hoe gaat u dit organiseren? Zo nee, waarom niet?
Bij het beoordelen van de vraag of bijzondere kosten in aanmerking komen voor vergoeding dient eerst gekeken te worden of voor deze kosten geen uitkering op grond van een andere regeling kan worden verstrekt. Naast landelijke regelingen hebben gemeenten ook regelingen waarvan de uitvoering verschilt per gemeente. De beoordeling of bijzondere kosten al dan niet in aanmerking komen voor vergoeding is dan ook mede afhankelijk van de specifieke invulling van deze regelingen per gemeenten. De factsheet die met de VNG en Jeugdzorg Nederland is opgesteld, is bedoeld als leidraad om hierover tussen gemeenten en gecertificeerde instellingen goede afspraken te maken.
Kunt u deze vragen voor het verzamel Algemeen overleg Jeugdhulp voorzien op 31 maart 2016 beantwoorden?
Ja.
De berichtgeving dat één op de drie artsen het falen van een collega niet meldt |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel naar aanleiding van berichtgeving op de website van het Radboudumc?1 2 3
Ja.
Wat is uw oordeel over deze berichtgeving?
In hoeverre komt de patiëntveiligheid in het geding wanneer één op de drie artsen het falen van een collega niet meldt?
Onderschrijft u de conclusie van het onderzoek dat daar waar een angstcultuur heerst de patiëntveiligheid in het geding komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Welke oplossing dient er volgens u te komen voor het voorkomen van een angstcultuur? Zo ja, kunt u aangeven welke concrete maatregelen binnen de zorg worden genomen om hier iets aan te doen?
Kunt u naar aanleiding van eerder gestelde vragen duiden hoe het toezicht is geregeld, aangezien de Raad van Bestuur eindverantwoordelijk is?4
Deelt u de conclusie dat ondersteuning bij rehabilitatie primair moet worden georganiseerd door zorginstellingen, beroepsbeoefenaren en beroepsverenigingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op welke wijze kan er meer aandacht komen voor de manier waarop zorgverleners kunnen omgaan met het verminderd functioneren van collega’s? Hoe kan er meer aandacht komen voor de aanspreekcultuur binnen deze organisaties?
Op welke manier kan er zorg worden gedragen voor meer ondersteuning bij het omgaan met collega’s die binnen en/of buiten de instelling minder goed functioneren?
In de afgelopen jaren is er een veelheid aan instrumenten ontwikkeld, uiteindelijk gericht op het voorkomen van fouten en disfunctioneren:
Veilig melden systeem, protocollen veilig melden, IFMS (individueel functioneren medisch specialisten), kwaliteitsvisitaties en herregistratie. Hiermee is er veel meer aandacht gekomen voor het evalueren en verbeteren van het individuele professionele handelen. Daarnaast is een belangrijke manier om fouten te voorkomen om continu te zorgen voor het up to date houden van kennis en vaardigheden. En continue aandacht in opleiding en na- en bijscholing voor veilig melden.
Dat is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van instellingen en professionals.
Op welke manier kan er zorg voor worden gedragen dat er in de opleiding meer aandacht wordt gegeven aan hoe om te gaan met het signaleren van disfunctioneren?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening van de onderzoeker van het rapport dat iedere zorgverlener tijdens een tuchtzaak begeleiding aangeboden moet krijgen? Zo ja, op welke wijze gaat hierin worden voorzien?
Dat vind ik een verantwoordelijkheid voor de werkgever en voor de beroepsverenigingen.
Jongeren die worden omgekocht in jeugdgevangenissen |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het rapport van de Kinderombudsman waaruit blijkt dat klachten van jeugdige gevangenen worden afgekocht?1
Het rapport van de Kinderombudsman is gepubliceerd op 12 februari 2016. De Kinderombudsman concludeert dat het klachtrecht in de praktijk op veel onderdelen voldoet aan de eisen. De Kinderombudsman stelt daarnaast dat op een aantal punten het klachtrecht nog beter benut kan worden en doet daar aanbevelingen voor. Momenteel bereid ik samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een beleidsreactie aan de Kinderombudsman voor en een afschrift van deze beleidsreactie zullen wij uw Kamer doen toekomen.
Kunt u reageren op de verschillende aanbevelingen die zijn gedaan door de Kinderombudsman teneinde de klachtregeling in justitiële jeugdinrichtingen te verbeteren? Welke gaat u uitvoeren en op welke manier? Welke gaat u niet uitvoeren en waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u dezelfde mening toegedaan als uw voorganger, namelijk dat niet erg is dat het omkopen van jeugdige gevangenen met klachten onderdeel is van de informele wijze van klachtafdoening?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u de informele klachtenregeling aanpassen?
Ik geef u graag mijn standpunt over omkoping. Omkopen is volstrekt onwenselijk en behoort niet thuis in de praktijk van het klachtrecht voor jeugdigen in geslotenheid. In justitiële jeugdinrichtingen, waarop deze vragen zich toespitsen, is in de afgelopen jaren dan ook geen omkoping geconstateerd in de rapporten van de Inspectie Veiligheid en Justitie, waar het klachtrecht deel uitmaakt van een doorlichting.
Het klachtrecht garandeert dat een jeugdige altijd de gelegenheid heeft om zaken waarmee hij het niet eens is, aan een onafhankelijke instantie voor te leggen. Tegelijk is het onwenselijk, zowel vanuit het perspectief van de jeugdigen zelf als voor de inrichtingen, dat er een situatie ontstaat waarbij elke klacht alleen schriftelijk formeel kan worden behandeld. Een pedagogisch klimaat en het voorbereiden van de jeugdigen op het leven buiten de inrichting houden ook in het leren omgaan met situaties waarin men ontevreden is of zich benadeeld voelt door hierover informeel het gesprek aan te gaan. De jeugdige en zijn verhaal worden serieus genomen en als er inderdaad sprake is van tekortdoening dan kan een compensatie gerechtvaardigd zijn. De fout wordt erkend en de jeugdige wordt gecompenseerd. Een formeel klachtentraject om compensatie te krijgen is in dergelijke situaties slechts nodig als partijen het niet eens kunnen worden over de oplossing. Het staat de jeugdige altijd vrij om zijn klacht formeel door te zetten.
Niet alle klachten lenen zich voor informele klachtenafhandeling. Dan is een formele klachtprocedure de geëigende weg. Op de bevindingen en aanbevelingen in het rapport van de Kinderombudsman omtrent de klachtprocedure zal ik in de beleidsreactie ingaan.
Deelt u de mening dat het aanbieden van bijvoorbeeld beltegoed of frisdrank ertoe kan leiden dat jongeren hier misbruik van zullen maken en een dergelijke vorm van klachtafdoening derhalve niet wenselijk is? Zo nee, waarom niet? Wat is daarbij uw reactie op de bevindingen van de Kinderombudsman dat dit misbruik wel degelijk voorkomt?
Zijn er sinds september 2014 extra waarborgen in de procedure gekomen teneinde misbruik te voorkomen bij het afkopen van jeugdige gevangenen met klachten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke waarborgen?
Kunt u zich vinden in de suggestie van de Kinderombudsman dat het zuiverder is als de informele klachtafdoening plaatsvindt door het aangaan van een gesprek door een onafhankelijk derde en niet door het aanbieden van compensatie? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het uiteindelijk voor iedereen beter is als een klacht wordt opgelost in plaats van dat jongeren compensatie krijgen teneinde te voorkomen dat zij hun klacht handhaven? Zo nee, waarom niet?
Het opheffen van sancties tegen Wit-Rusland |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat de Europese ministers van Buitenlandse Zaken op 15 februari jl. hebben besloten om de sancties tegen 170 individuen en 3 bedrijven uit Wit-Rusland volledig op te heffen?1 Zo ja, kunt u dit besluit en de discussie in de Raad Buitenlandse Zaken toelichten?
Op de Raad Buitenlandse Zaken van 15 februari jl. heeft de EU besloten om de actieve sancties tegen Wit-Rusland met een jaar te verlengen, en de sancties tegen de 170 individuen en 3 bedrijven, die reeds in oktober waren opgeschort in reactie op de vrijlating van de laatste zes internationaal erkende politieke gevangenen, niet te verlengen. De hiertoe dienende wetteksten zullen binnenkort worden gepubliceerd. Dientengevolge zal het sanctiepakket tegen Wit-Rusland bestaan uit een wapenembargo en gerichte maatregelen tegen vier personen die verband houden met de verdwijning van een aantal personen uit de oppositie in de jaren 1999–2000. Dit besluit is een weerslag van het tweezijdige belang om enerzijds positief te engageren met Wit-Rusland, omdat dialoog meer kans geeft op duurzame transformatie naar een democratische rechtsstaat dan verdere isolatie, en anderzijds om druk te blijven behouden middels het sanctie-instrument in het licht van de nog gebrekkige voortgang op het gebied van de mensenrechten.
Kunt u bevestigen dat besluitvorming over sanctieregimes volgens het Lissabon-verdrag geschiedt op basis van unanimiteit in de Raad en dat de derhalve de expliciete instemming van alle lidstaten, dus ook van Nederland, was vereist om tot opheffing van de genoemde sancties over te gaan? Zo ja, kunt u de Nederlandse inzet in de discussie en de instemming met het besluit toelichten?
Op basis van het Verdrag van Lissabon heeft de Raad unaniem besloten tot deze gedeeltelijke verlenging van de sancties. Het uitblijven van unanimiteit ten aanzien van dit besluit, zou hebben betekend dat alle sancties tegen Wit-Rusland op 29 februari 2016 automatisch zouden verlopen. Er was een deel van de Raad dat actief pleitte voor een dergelijke volledige opheffing van het bestaande sanctiepakket tegenover Wit-Rusland. In dat krachtenveld was het niet haalbaar om vast te blijven houden aan het volledige sanctiepakket. Nederland heeft tijdens de discussies gepleit tegen volledige opschorting en gewezen op het belang van het houden van voldoende druk op Wit-Rusland om het land aan te blijven sporen om voortgang te maken op mensenrechtengebied.
Bent u nog steeds van mening dat de presidentsverkiezingen in oktober 2015, «in het geheel niet vrij en eerlijk» waren?2 Wordt dit oordeel naar uw mening bevestigd in het eindrapport van de OVSE/ODIHR-waarnemingsmissie van 28 januari jl.?3 Zo ja, hoe moet opheffing van de sancties in dit licht worden gezien?
Bent u nog steeds van mening dat er in Wit-Rusland sprake is van substantiële beperkingen op de persvrijheid, repressie van vrijwel het gehele maatschappelijke middenveld en wetgeving op basis waarvan eenieder die deelneemt aan ongeautoriseerde bijeenkomsten strafrechtelijk vervolgd kan worden? Zo ja, hoe moet opheffing van de sancties in dit licht worden gezien?
Klopt het dat voor de voormalige politieke gevangenen nog steeds ernstige belemmeringen op hun burgerlijke en politieke vrijheden gelden? Zo ja, hoe moet opheffing van de sancties in dit licht worden gezien?
Heeft Wit-Rusland recent stappen genomen om de doodstraf af te schaffen of de toepassing van de doodstraf stop te zetten? Zo nee, hoe moet de opheffing van de sancties in dit licht worden gezien?
Deelt u de opvatting van de VN Speciale Rapporteur voor Wit-Rusland, Miklós Haraszti, dat er sinds de presidentsverkiezingen van oktober geen verandering te zien is in de sombere mensenrechtensituatie in Wit-Rusland?4 Zo ja, hoe moet opheffing van de sancties in dit licht worden gezien?
Heeft u in voorbereiding op besluitvorming over de sancties in de RBZ contact gezocht met mensenrechtenverdedigers en de oppositie in Wit-Rusland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was uw reactie op de gezamenlijke oproep van acht oppositieleiders «to keep visa and financial restrictions (sanctions) against Belarusian officials who were directly involved in the repression against political opponents or in the falsification of the elections results», alsmede op hun verzoek om pas na de parlementsverkiezingen van later dit jaar een definitief besluit over de sancties te nemen?5
Nederland houdt voortdurend nauw contact met mensenrechtenverdedigers en leden van de oppositie in Wit-Rusland, zo ook in de afgelopen maanden voorafgaand aan het nieuwe sanctiebesluit. Nederland heeft nota genomen van het pleidooi van de acht oppositieleiders. Uitstel van het sanctiebesluit tot na de parlementsverkiezingen lag echter niet in de rede, vanwege het aflopen van de sancties op 29 februari 2016. Zie verder ook de beantwoording van vraag 1 t/m 7.
Heeft u kennisgenomen van reacties van Wit-Russische oppositieleiders op het EU-besluit de sancties, tegen hun gezamenlijke oproep in, toch op te heffen? Zo ja, wat is bijvoorbeeld uw reactie op oppositieleider Andrei Sannikov die spreekt van «a very unfortunate decision that would have negative consequences for the Belarusian people, civil society and independent media» en stelt dat «it is a very clear signal to the dictatorship that it can continue with its practices»?6
Nederland is op de hoogte van de diverse reacties vanuit verschillende delen van de Wit-Russische oppositie en het maatschappelijk middenveld. Het besluit van de EU gaat gepaard met Raadsconclusies, die een signaal aan de Wit-Russische autoriteiten geven dat verdere ontwikkeling van de bilaterale relatie met de EU afhangt van verdere verbeteringen op het gebied van mensenrechten.
Bent u bekend met het bericht «Kremlin welcomes EU’s decision to lift sanctions on Belarusian President Lukashenko»?7 Zo ja, hoe kijkt u aan tegen deze uitlatingen van de Russische regering?
Ja, het kabinet is bekend met de uitlatingen en neemt hier nota van.
Waar doelde u op toen u na afloop van de Raad Buitenlandse Zaken stelde dat de sancties ook weer opnieuw ingesteld kunnen worden?8 In welke situatie zult u voor hernieuwde instelling van de sancties pleiten? In hoeverre spelen het verloop van de aankomende parlementsverkiezingen en ontwikkelingen in de mensenrechtensituatie hierbij een rol?
Sanctiebesluiten dienen, conform het Verdrag van Lissabon, immer met unanimiteit te worden genomen. Indien er sprake is van substantiële verslechtering van de mensenrechtensituatie in Wit-Rusland, zou dat kunnen leiden tot een situatie waarin de EU unaniem zal besluiten het huidige sanctiepakket tegen Wit-Rusland weer aan te scherpen. Op dit moment wenst het kabinet niet te speculeren op mogelijke ontwikkelingen in de toekomst. Echter zolang Wit-Rusland in gebreke blijft op het gebied van de eerbiediging van mensenrechten, blijft Nederland in EU-verband pleiten voor een gebalanceerd beleid van druk en dialoog in de relatie met Wit-Rusland.
Klopt het dat hernieuwde instelling van de sancties opnieuw een besluit op basis van unanimiteit in de Raad vergt en dat derhalve de expliciete instemming van alle lidstaten vereist is? Zo ja, hoe denkt u te zijner tijd die unanimiteit te kunnen bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 11.
Wat zegt het besluit van de Raad Buitenlandse Zaken om de sancties tegen Wit-Rusland op dit moment op te heffen over de EU als waardengemeenschap? Deelt u de inschatting dat het er alle schijn van heeft dat fundamentele Europese waarden als democratie en respect voor mensenrechten in dit geval plaats hebben moeten maken voor geopolitieke en/of economische overwegingen?
Zoals geïdentificeerd in de Raadsconclusies van 15 februari 2016, is het streven naar fundamentele waarden als respect voor mensenrechten, democratie en rechtsstatelijkheid de basis voor de relatie tussen de EU en Wit-Rusland. De sancties tegen Wit-Rusland zijn onderdeel van een breder pakket aan druk- en dialoogmiddelen in de relatie met Wit-Rusland, dat toeziet op dit streven. Het besluit tot gedeeltelijke opheffing van de sancties tegenover Wit-Rusland is een uiting van de breed gedragen opvatting dat naast gebruik van het sanctie-instrument de druk op Wit-Rusland nadrukkelijker binnen het dialoogspoor ingevuld kan worden.