Het bericht dat er opnieuw angst en intimidatie heersen bij Zorggroep Charim |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat er opnieuw sprake is van een angst- en intimidatiecultuur bij Zorggroep Charim?1
Recent heeft «Basis & Beleid Organisatieadviseurs bv» in opdracht van Zorggroep Charim (hierna: Charim) onafhankelijk onderzoek gedaan naar mogelijke angst en intimidatie in de arbeidsverhoudingen en cultuur bij Charim. Het onderzoeksrapport is in april 2016 beschikbaar gekomen. Het algemene beeld is dat Charim «het verleden met zich meedraagt». De problematiek uit 2011/2012 speelt door in de huidige situatie. Hiermee is volgens het rapport niet bedoeld dat de problemen in 2011/2012 nooit zijn opgelost. Indicatief is dat het rapport vermeld dat sinds 2013 het aantal meldingen bij de vertrouwenspersoon van Charim is gedaald. Het rapport laat echter ook zien dat er op veel plekken binnen Charim sprake is van sociale onveiligheid. Dit acht ik onwenselijk. Niet alleen voor de medewerkers zelf maar ook vanwege het feit dat hierdoor de kwaliteit en veiligheid van de zorg in het geding kan komen. De bestuurder is primair verantwoordelijk om de nodige verbetermaatregelen door te voeren. Het rapport biedt hiervoor duidelijke aanbevelingen en handvatten. Het is aan de Raad van Toezicht om het bestuur te wijzen op zijn verantwoordelijkheid in deze en in te grijpen als het bestuur geen maatregelen neemt. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ziet er op toe dat beide partijen hun verantwoordelijkheid nemen.
Hoe verklaart u dat – naar het schijnt – in deze instelling, na de ophef en rigoureuze bestuurlijke ingreep in 2011, wederom een cultuur van intimidatie is ontstaan?»2 3
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het onderzoek dat uitgevoerd is op verzoek van de vakbonden die verontrustende signalen binnenkregen over Zorggroep Charim? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Zie antwoord vraag 1.
Doet de Inspectie voor de Gezondheidszorg momenteel onderzoek naar de patiëntveiligheid en de angst- en zwijgcultuur binnen Zorggroep Charim? Zo ja, sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
De IGZ ziet erop toe dat Charim de kwaliteit en veiligheid van de zorg borgt en treedt handhavend op wanneer blijkt dat dit niet het geval is. De IGZ heeft mij laten weten dat dit laatste op dit moment niet aan de orde is. De IGZ houdt de laatste jaren vrijwel continu toezicht op Charim, onder andere vanwege gemelde incidenten en calamiteiten. In maart 2016 heeft de IGZ tijdens een bestuursgesprek de bestuurder van Charim aangesproken over het feit dat hij de sfeer van angst en intimidatie eerder dit jaar niet heeft gemeld bij de IGZ.
De IGZ neemt de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek door «Basis & Beleid Organisatieadviseurs bv» mee bij haar lopende toezichttraject bij Charim. De IGZ ontvangt op korte termijn van Charim een plan van aanpak over het doorvoeren van verbetermaatregelen. Onaangekondigde inspecties en bestuursgesprekken maken onderdeel uit van het lopende toezichttraject van de IGZ bij Charim. Mocht op basis van de bevindingen en/of ontvangen meldingen blijken dat de kwaliteit en veiligheid van de zorg in het geding is dan neemt de inspectie handhavende maatregelen.
Indien de Inspectie voor de Gezondheidszorg momenteel geen onderzoek doet, bent u bereid om de Inspectie te verzoeken om per direct een onderzoek te starten naar Zorggroep Charim? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg vervolg gegeven aan haar eerdere bezoeken bij Zorggroep Charim? Is de zorg inmiddels verbeterd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Vanwege welke financiële overwegingen heeft er in 2014 een reorganisatie plaatsgevonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Charim heeft mij laten weten dat zij in verband met de continuïteit van zorg een aantal redenen had waarom zij zich genoodzaakt zag om te reorganiseren. Zo gaf Charim aan dat zij een aantal jaren relatief hoge personeelskosten had.
Daarnaast verwachtte Charim een afname van de omzet omdat mensen langer thuis blijven wonen in plaats van dat zij naar een zorginstelling gaan.
Charim zag daarnaast een toename van de complexe zorgvraag op de locaties, waardoor meer medewerkers met een hoger opleidingsniveau nodig waren en medewerkers met een laag opleidingsniveau boventallig werden.
Zorginstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering. De Raad van Bestuur moet dan, met advisering door de ondernemingsraad (OR) en cliëntenraad (CR), een besluit nemen over de te volgen koers. De Raad van Toezicht ziet erop toe dat het bestuur dat zorgvuldig doet. Als besloten wordt tot reorganisatie, gelden daarvoor de gebruikelijke regels uit de Wet melding collectief ontslag en de Wet op de Ondernemingsraden. Charim geeft aan dat deze procedures zorgvuldig zijn verlopen.
Wanneer een dergelijke reorganisatie risico’s met zich meebrengt voor de kwaliteit en de veiligheid van de zorg, dan grijpt de IGZ in. De IGZ heeft mij zoals hiervoor gezegd laten weten dat dit op dit moment niet aan de orde is. (Zie ook mijn antwoord op de vragen 4 t/m 6).
Hoeveel zorgverleners hebben vanwege de reorganisatie Charim verlaten? Was dit een persoonlijke keuze of zijn zij de laan uitgestuurd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb van Charim begrepen dat er per 1 oktober 2014 in totaal 196 medewerkers boventallig zijn verklaard en dat de Ondernemingsraad daarmee heeft ingestemd.
Ook heeft Charim mij laten weten dat zij hebben ingezet op begeleiding van werk naar werk via mobiliteitstrajecten, met ondersteuning van subsidiegelden uit het landelijk Sectorplan VVT, GHZ en GGZ. Hierdoor konden 101 boventalligen worden herplaatst en zijn 90 medewerkers vrijwillig vertrokken door gebruik te maken van de vertrekregelingen uit het Sociaal Plan. Voor vijf medewerkers moest gebruik worden gemaakt van een door het UWV verleende ontslagvergunning.
Om welke redenen zijn er meerdere leidinggevenden de afgelopen periode vertrokken bij Charim? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het afgelopen jaar zijn er bij Zorgroep Charim drie directeuren vertrokken. Van Charim heb ik begrepen dat twee van deze directeuren zijn vertrokken vanwege verschil van inzicht in de besturing van de organisatie. Het is verder niet aan mij om te treden in een arbeidsrelatie. Daarvoor gelden immers privaatrechtelijke regels en procedures.
Wie heeft de schriftelijke evaluatie geschreven van de reorganisatie die heeft plaatsgevonden in 2014? Hoe kan het dat de evaluatie positiever uitvalt dan de ervaringen van het personeel die eerder aangaven dat het personeel een lange tijd in een onzekere, onveilige situatie verkeerde en het niet eens was met de wijze waarop een aantal personeelsleden boventallig werd verklaard? Kunt u uw antwoord toelichten?
Charim heeft mij laten weten dat de evaluatie van de reorganisatie is geschreven vanuit de projectgroep reorganisatie/transitie, waarin de afdelingen P&O, control en zorgmanagement van Charim vertegenwoordigd waren. Het gehele reorganisatieproces is nauwlettend gevolgd door de OR en de vakbonden. Op regelmatige basis is er overleg geweest met de vakbonden en de OR waarin het reorganisatieproces tussentijds werd geëvalueerd en waar nodig bijgestuurd. De tussentijdse gerapporteerde evaluaties aan vakbonden hebben uiteindelijk geresulteerd in de schriftelijke eindevaluatie. Charim heeft zoals hiervoor gezegd voor vijf medewerkers gebruik moeten maken van een ontslagvergunning (zie mijn antwoord op vraag 9).
Charim zoekt de verklaring voor het verschil in inzicht in de herkenbare en begrijpelijke emoties die gepaard gaan met een reorganisatie, waaronder teleurstellingen, onbegrip en ook veel onzekerheid voor medewerkers.
Charim geeft aan dat zij zich zoveel als mogelijk heeft getracht goed te communiceren en te informeren. Volgens Charim heeft het boventallig verklaren van medewerkers soms tot onbegrip bij het personeel geleid. Charim geeft daarbij aan dat het boventallig verklaren van medewerkers op basis van beleidsregels van het UWV is gebeurd. Daarnaast heeft Charim externe coaching aangeboden als medewerkers dat op prijs stelden.
Welke spanningen zijn er tussen de Raad van Bestuur en de directie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het rapport maakt melding van spanning tussen de Raad van Bestuur en de directie van Charim. Het zou gaan om problemen in de openheid en samenwerking tussen verschillende niveaus van leidinggevenden. De IGZ neemt de conclusies en aanbevelingen van het rapport mee bij haar lopende toezichttraject bij Charim (zie mijn antwoord op de vragen 4 t/m 6).
Hoe oordeelt u over de werkwijze van de Raad van Bestuur en de kritiek die leidinggevenden binnen Charim hebben geuit over de werkwijze en intimidatie van het bestuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op de vragen 1 t/m 3, 4 t/m 6 en antwoord 11.
Is u bekend of er sprake is van zwijgcontracten bij Zorggroep Charim? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Tot op heden zijn er geen meldingen over zwijgcontracten vanuit (ex-)cliënten van Charim of diens vertegenwoordigers bij de IGZ binnengekomen. Wanneer (ex-)cliënten van Charim of diens vertegenwoordigers, een zwijgcontract met Charim hebben gesloten, dan kunnen zij dit melden bij het Meldpunt IGZ.
Vindt u het getuigen van goed bestuur dat wijzigingen in beleid niet, laat of zonder toelichting worden gecommuniceerd met personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het rapport van «Basis & Beleid Organisatieadviseurs bv» vermeldt dat beleidswijzigingen niet, laat of zonder toelichting worden gecommuniceerd en dat medewerkers aangeven onvoldoende te worden betrokken bij beleidswijzigingen die hun werk direct raken.
Ik vind het belangrijk dat personeel goed wordt betrokken bij beleidsvoornemens die hun werk direct raken. Hier zijn ook de nodige waarborgen voor opgenomen in de Wet op de Ondernemingsraden. Zo is vastgelegd dat de ondernemingsraad een adviesrecht en in een aantal gevallen een instemmingsrecht heeft op zaken die het personeel raken. De OR kan tegen een besluit van het bestuur in beroep gaan bij de rechter. Daarnaast moet de Raad van Toezicht controleren of het bestuur zijn taken op dit punt goed uitvoert en indien nodig maatregelen nemen. Ik hecht eraan dat deze waarborgen er zijn en worden benut.
Vindt u het wenselijk dat zorgverleners onduidelijkheid ervaren in hun taken en bevoegdheden en daardoor eigen kaders of normen gaan hanteren? Wat zegt dit over de patiëntveiligheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dit is geen wenselijke situatie. Zie voorts mijn antwoorden op de vragen 1 t/m 3 en 4 t/m 6.
Het uitblijven van genoegdoening aan (indirecte) slachtoffers van mijnbouwactiviteiten in Colombia |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de oproep van vredesorganisatie PAX aan Europese energiebedrijven om een tijdelijke inkoopstop toe te passen totdat Colombiaanse leveranciers, die worden verdacht van betrokkenheid bij gewelddadige paramilitaire acties tussen 1996 en 2006 in het mijnbouwgebied, de slachtoffers hebben voorzien van genoegdoening?1
De Nederlandse overheid staat een inclusieve benadering voor, waarin transitional justice – ingebed in het toekomstige vredesakkoord met FARC – voorziet in slachtoffergenoegdoening voor alle slachtoffers van het gewapend conflict in Colombia. De rol die mijnbouwbedrijven hebben gespeeld bij het financieren van paramilitair geweld in de regio Cesar is niet formeel vastgesteld en zou idealiter onderdeel zijn van de waarheidsvinding. Alle betrokken partijen (waaronder ook lokale overheid, paramilitairen, rebellen en andere bedrijven) hebben een rol bij waarheidsvinding en genoegdoening voor slachtoffers in deze regio. De huidige ontwikkelingen in Colombia, zoals het aanstaande vredesakkoord met de FARC, de start van vredesonderhandelingen met het Nationaal Bevrijdingsleger (ELN), bieden hoop op duurzame vrede.
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat ze actief werk maken van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en dus van energiebedrijven dat ze werken aan verbeterde sociale- en milieuomstandigheden in de steenkoolketen. Transparantie en aanspreekbaarheid zijn daarbij belangrijke instrumenten. Nederlandse energiebedrijven zetten stappen voor een verantwoorde steenkoolketen, zowel binnen het bedrijfsinitiatief Bettercoal als daar daarbuiten. Het is het kabinet bekend dat een aantal energiebedrijven in binnen- en buitenland een kritische houding heeft over de voortgang binnen de steenkoollagen. Het kabinet stimuleert hen om aan de hand van actieplannen tussen de energiebedrijven en de mijnbouwbedrijven aan verbeteringen te werken.
De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen beschrijven verschillende mogelijke reacties van ondernemingen met betrekking tot een zakelijke relatie waar zij een risico identificeren, namelijk de voortzetting van de relatie met een toeleverancier gedurende de inspanningen om risico’s te verminderen, tijdelijke opschorting van een relatie gedurende de inspanningen tot vermindering van de risico’s of, als laatste toevlucht, stopzetting van de relatie nadat pogingen tot risicovermindering hebben gefaald.2 In haar besluit tot stopzetting van een relatie dient een onderneming mogelijke sociaaleconomisch ongunstige effecten van die stopzetting mede in overweging te nemen. Het kabinet moedigt de energiebedrijven aan om hun handelsrelatie met de mijnbouwbedrijven in te zetten voor deze verbeteringen om te voorkomen dat de optie van een tijdelijke opschorting ingeroepen moet worden. Het kabinet blijft met de bedrijven in gesprek over hun inzet en resultaten binnen het kader van het steenkoolconvenant.
Bent u bereid om Nederlandse energiebedrijven, al dan niet en marge van het steenkoolconvenant, te stimuleren om gehoor te geven aan de oproep van PAX? Zo niet, welke andere mogelijkheden ziet u om de Colombiaanse mijnbouwbedrijven onder druk te zetten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke potentiële negatieve gevolgen heeft een tijdelijke stop van inkoop van Colombiaanse steenkool, zoals recent door DONG Energy werd afgekondigd, voor de plaatselijke bevolking?
Steenkool is een belangrijk exportproduct voor Colombia (15% van de totale export3). In hoeverre de bevolking negatieve gevolgen zal ondervinden van een exportstop is sterk afhankelijk van de mogelijkheden van in Colombia opererende mijnbouwbedrijven om alternatieve afzetmarkten te vinden. Indien dit onvoldoende het geval zal zijn, is niet uit te sluiten dat dit zal leiden tot vermindering van de steenkoolproductie en daarmee tot verlies van werkgelegenheid voor de lokale bevolking in relatief arme provincies zoals de mijnbouwregio’s Cesar en la Guajira. Uit onderzoek van The Terrace & BSD Consulting4 voorafgaand aan de Nederlandse missie naar Colombia in november 2014 bleek het belang van mijnbouw voor deze twee provincies. In Cesar komt 42 procent van het BBP van mijnbouw, in La Guajira is dat meer dan 60 procent. DONG heeft overigens geen inkoopstop afgekondigd, maar is een jaar geleden al gestopt met inkopen van steenkool bij Prodeco omdat het bedrijf minder vraag naar steenkool had. Hoewel deze «inkoopstop» niets te maken had met vermeende misstanden bij de Prodeco, kunnen de economische gevolgen dezelfde zijn.
De UN Guiding Principles for Business and Human Rights (UNGP’s) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen verwachten van bedrijven dat zij de negatieve effecten van disengagement inzichtelijk maken door middel van een risico-assessment. Dit betekent dat eventuele risico’s van disengagement geïdentificeerd dienen te worden. Op deze manier kunnen eventuele negatieve gevolgen voorkomen en gemitigeerd worden door bedrijven.
Welke maatregelen kunnen door energiebedrijven en de Nederlandse overheid worden genomen om deze negatieve gevolgen te voorkomen en bent u bereid deze maatregelen te betrekken bij het stimuleren van een tijdelijke stop van inkoop van Colombiaanse steenkool?
Zie antwoord vraag 3.
Dicht u zichzelf een rol toe om als EU-voorzitter en voorvechter van schone en eerlijke mondiale productieketens het uitblijven van (lokale) erkenning en genoegdoening in Colombia op de Europese agenda te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich actief in om de verduurzaming van mondiale waardeketens en toegang tot herstel en verhaal (access to remedy) hoog op de EU-agenda te zetten. Onder het Nederlands EU-voorzitterschap heeft de Raad op 12 mei conclusies aangenomen waarmee de EU zich committeert aan meer inspanningen op het verduurzamen van mondiale waardeketens.5
Verder zijn in de actieplannen van de overheid voor 2016, ter uitvoering van het steenkoolconvenant, verschillende activiteiten in EU-verband opgenomen. Zo wordt bij bijeenkomsten in het kader van het Europees voorzitterschap nader gesproken over het belang van een verantwoorde (steenkool-)keten en de rol van verschillende actoren daarin. Tevens worden de mogelijkheden verkend om met andere Europese spelers zoals Zwitserland, Duitsland en Denemarken samen te werken ter verbetering van de steenkoolketen. De EU gebruikt ook handelsakkoorden om duurzame handel te stimuleren. In het handelsakkoord tussen de EU en Colombia is een duurzaamheidshoofdstuk opgenomen, waarin afspraken over arbeidsnormen en milieu zijn vastgelegd. Toezicht op de naleving van deze afspraken is voorzien door een subcomité Handel en Duurzame Ontwikkeling. Het kabinet zit zich in EU-verband in voor bespreking met de Colombiaanse overheid van de duurzaamheidstekorten in de steenkoolsector via deze weg.
Kunt u de Kamer toelichten hoe het thema genoegdoening momenteel al dan niet lijkt te worden meegenomen in de Colombiaanse vredesonderhandelingen in Havana? Welke mogelijkheden ziet u om de genoegdoening te verankeren in het nog af te sluiten vredesakkoord?
In december 2015 bereikten de Colombiaanse regering en de FARC overeenstemming over het onderhandelingshoofdstuk over slachtoffers van het gewapend conflict. Zij maakten afspraken over genoegdoening voor alle slachtoffers van het gewapend conflict. Misdaden begaan door partijen in het gewapend conflict die volgens internationaal recht vervolgd dienen te worden, zullen voor speciale tribunalen worden gebracht. Daarnaast wordt er een waarheidscommissie opgericht die tot doel heeft om de gebeurtenissen in het kader van het gewapend conflict in kaart te brengen. Naast overheidsinstanties als politie en leger en (voormalige) leden van illegale gewapende groeperingen zullen ook «derden», waaronder bedrijven, verantwoording moeten afleggen over hun rol in het gewapend conflict. Zij dienen tevens een bijdrage te leveren aan de waarheidsvinding waarop slachtoffers recht hebben.
In de bilaterale politieke dialoog tussen Nederland en Colombia en de dialoog die de EU voert met Colombia zet Nederland zich in het bijzonder in voor de implementatie van afspraken over transitional justice.Nederland stimuleert hierbij de betrokkenheid van alle actoren waaronder die van bedrijven. Op 24 februari jl. heb ik dit ook besproken met de Colombiaanse Minister voor post-conflict, Rafael Pardo.
Kunt u toelichten hoe het staat met de voorgenomen «verkenning van de slachtofferproblematiek in Cesar», zoals verwoord in de Voortgangsrapportage steenkoolconvenant 2015? In hoeverre heeft u vertrouwen in een objectieve en constructieve rol van de Colombiaanse autoriteiten? Deelt u de mening dat Nederland en de betrokken Nederlandse energiebedrijven ook zonder afdoende medewerking van de Colombiaanse autoriteiten hun verantwoordelijkheden moet nemen om tot gerechtigheid te komen? Welke mogelijkheden ziet u hiertoe?
Ten tijde van opdrachtverlening aan UNHCHR (voorjaar 2015) tot verkenning naar slachtofferproblematiek in Cesar, leek een vredesakkoord met FARC nog ver weg. In het afgelopen half jaar zijn echter belangrijke stappen gezet. De vredesonderhandelingen met FARC verkeren in de laatste fase. Het vredesakkoord ligt nu binnen handbereik. Gezien de voortgang van het vredesproces dient aansluiting plaats te vinden bij het vredesakkoord. In het vredesakkoord worden vergaande afspraken opgenomen over transitional justice, waaronder afspraken over waarheidsvinding en slachtoffergenoegdoening. Zodra het vredesakkoord getekend is, zal de Colombiaanse regering de implementatie ter hand moeten nemen. De Colombiaanse regering kan daarbij rekenen op de materiële en niet-materiële steun van de internationale gemeenschap. Ook de Nederlandse regering steunt de implementatie van het vredesakkoord, onder andere via het EU Trust Fund. De specifieke verkenning in de regio Cesar zal daarom niet worden uitgevoerd.
Helaas worden slachtoffers van het gewapend conflict die hun recht zoeken, zoals kritische vakbondsleden en mensenrechtenverdedigers, nog steeds bedreigd in Colombia, ook in de regio Cesar. De Colombiaanse overheid vindt deze bedreigingen zeer zorgelijk. Deze zorgen worden gedeeld door Nederland en de internationale gemeenschap. In de bilaterale politieke dialoog tussen Nederland en Colombia en de dialoog die de EU voert met Colombia wordt hier aandacht voor gevraagd. De Nederlandse ambassade zet zich in voor mensenrechtenverdedigers, onder andere door een project dat is gericht op de tijdelijke hervestiging van mensenrechtenverdedigers die ernstig worden bedreigd.
Nadat het vredesakkoord is gesloten zal Nederland in samenspraak met de Colombiaanse overheid onderzoeken welke mogelijke instituties kunnen worden gesteund die bijdragen aan de implementatie van het vredesakkoord, waaronder in de regio Cesar. De Nederlandse regering en de energiebedrijven stimuleren de betrokken partijen, waaronder het Colombiaanse bedrijfsleven, in Colombia om binnen het vredesakkoord afspraken te maken over genoegdoening van slachtoffers.
Kloppen de signalen die via Pax en familieleden van slachtoffers worden verspreid dat er nog altijd omwonenden en vakbondsleden van de mijnen in Cesar worden bedreigd? Worden deze signalen meegenomen in het onderzoek naar waarheidsvinding waar Nederland zich aan heeft gecommitteerd in de «Voortgangsrapportage steenkoolconvenant 2015»?
Zie antwoord vraag 7.
Online-casino’s vanuit Curaçao in Nederland |
|
Ronald van Raak |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Klopt het dat Zon Casino met een Curaçaose sublicentie actief is op de Nederlandse markt?1
Indien Curaçaose kansspelaanbieders actief zijn op de Nederlandse markt, beschikt de Nederlandse Kansspelautoriteit over de handhavingbevoegdheden zoals opgenomen in de Wet op de kansspelen. De kansspelautoriteit heeft meerdere meldingen over Curaçaose aanbieders die illegaal in Nederland kansspelen zouden aanbieden, onderzocht. Het bleek te gaan om illegale kansspelen met een beperkte omvang op de Nederlandse markt. Het onderzoek heeft geleid tot interventies, waarna de overtredingen zijn beëindigd. Tot nog toe kon worden volstaan met informele handhavinginstrumenten jegens illegale loterijen en het opleggen van boetes aan de aanbieders van online-kansspelen.
Klopt het dat de eigenaren van Zon Casino (YellowStone en Tecst International) Nederlanders zijn?
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik nemen de door u geuite zorgen over de kansspelmarkt op Curaçao serieus en zetten ons in om de uitbreiding van illegaal kansspelaanbod vanuit Curaçao in Nederland te voorkomen.
De Nederlandse Minister van Veiligheid en Justitie heeft daarom, en marge van het Justitieel Vierpartijen Overleg (JVO) van 1 juni jl., bij de Minister van Justitie van Curaçao aandacht gevraagd voor het toezicht op internetgokken. Voor regeling van het toezicht is op Curaçao een landsverordening in voorbereiding.
Het aanbieden van kansspelen vanuit Curaçao en de aanpak van mogelijke misstanden daarbinnen betreft immers een landsaangelegenheid van Curaçao. Daarmee is het een aangelegenheid van de regering en het Openbaar Ministerie van Curaçao om het toezicht op online-kansspelen goed te regelen. Het is niet mogelijk om vragen over individuele Curaçaose bedrijven, bedrijfsconstructies en burgers te beantwoorden.
Op Curaçao treedt het Openbaar Ministerie zichtbaar op tegen misstanden die raken aan de integriteit van bestuur, waarbij ook de gokindustrie in beeld is (ik verwijs u naar de veroordeling in de Bientu-zaak van 1 april jl.).
De kansspelautoriteit heeft geen handhavingsbevoegdheden buiten het Nederlandse grondgebied en dus ook niet op Curaçao. Zij zet zich wel in voor een verbetering en meer structurele samenwerking met Curaçao. De motie van de leden Kooiman en Van Wijngaarden over het actief bestrijden van de illegale gokindustrie op Curaçao en Sint Maarten die op 5 juli jl. door uw Kamer is aangenomen, benadrukt dat hier bijzondere aandacht naar uit dient te gaan. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal op een later moment reageren op deze motie.
Klopt het dat op Curaçao de eigenaar van Antillephone NV de masterlicentie-houder is?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de activiteiten van Zon Casino gericht op de Nederlandse markt legaal? Wie moet hier in Curaçao toezicht op houden, en wie in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u dat Bellmark Casino, dat ook actief was op de Nederlandse markt, de dag nadat over dit online-casino vragen zijn gesteld, offline is gegaan?2
Hoe waardeert u in dit verband de opmerking van de masterlicentie-houder (E-management NV) dat de activiteiten rondom Bellmark casino in 2014 «afdoende» zouden zijn geregeld met de Nederlandse Kansspelautoriteiten, maar deze (illegale) praktijk richting Nederland tot voor zeer kort toch is voortgezet?3
Hoe waardeert u dat Curaçao illegale loterijen (Wega di Number) en illegale online casino-praktijken zoals Bellmark Casino en Zon Casino uitbreidt naar Nederland, alsook naar de rest van de wereld, zoals Australië (Emu Casino) en de Verenigde Staten (Pinnacle Sports)?4
Wanneer en door wie is de constructie masterlicentie-houder en sublicentie-houder voor online gokken (vooral vanuit de e-zones) bedacht en opgezet?5
Deelt u de opvatting dat deze master-sublicentie-constructie grote risico’s in zich draagt van witwassen en andere vormen van financiële criminaliteit? Deelt u de opvatting dat het ontbreken van wetgeving en toezicht zo mogelijk nog grotere risico’s in zich draagt van witwassen en andere vormen van financiële criminaliteit?6
Klopt het dat telecombedrijf UTS (al dan niet via haar dochtermaatschappijen) als telecomprovider een deel van bovengenoemde online-casino’s faciliteert?
Klopt het dat UTS onlangs datacenter CTEX heeft aangekocht (mede) om haar diensten aan Curaçaose online gokbedrijven wereldwijd verder uit te breiden?
Klopt het dat UTS tevens nauw samenwerkt met de veroordeelde loterijenbaas Dos Santos?7
Klopt het dat UTS de smsloterijen joint-venture SMS2WIN faciliteert? Klopt het dat UTS deze smsloterijen op Curaçao, op Sint Maarten en in het buitenland (en dus internationaal) via haar netwerk aanbiedt?
Klopt het dat KPMG (KPMG Meyburg) al meer dan 15 jaar de externe accountant is van UTS?
Klopt het dat KMPG eveneens management-consultancy, onderzoeksrapportage en technische advisering en diensten levert aan UTS? Klopt het dat huidige UTS CEO eerder werkzaam was voor KMPG (BearingPoint)? Klopt het dat KMPG tevens betrokken is bij verkoopactiviteiten van dochteronderneming Uniqa?
Klopt het dat de jaarrekeningen van UTS feitelijk niet door de eigen Raad van Commissarissen (en dus ook niet door haar aandeelhouder) inhoudelijk kunnen worden gecontroleerd, omdat zij geheim dienen te blijven en aan de Raad van Commissarissen alleen geconsolideerd ter controle worden aangeboden? Klopt het ook dat dit soort praktijken feitelijk al jaren gaande zijn?
Hoe verklaart u dat UTS en haar dochterondernemingen wel een overheidsbedrijf zijn, maar niet worden gerekend tot het Land en diens organen en dat toezicht door de Algemene Rekenkamer niet is toegestaan?8
Wie is de feitelijke overheidstoezichthouder op UTS, het bedrijf dat eerder (16 mei 2013) verklaarde dat de toezichthoudende instanties nooit zouden hebben aangegeven of opgelegd dat het zou moeten ingrijpen in door haar geleverde diensten aan (illegale) gokbedrijven?9
Kunt u een overzicht geven van de totale omzet van de goksector van Curaçao, gespecificeerd in de casinosector, de loterijensector, de smsloterijensector en de online goksector? Zo nee, waarom niet? Hoeveel belastinginkomsten loopt Curaçao hierbij mis?
Deelt u de mening dat het toezicht van Curaçao op de goksector faalt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke rol ziet u voor het Koninkrijk om deze bestuurlijke misstanden weg te nemen?10
Het bericht dat bij het inroosteren van examens in Groot-Brittannië rekening wordt gehouden met de Ramadan |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Exams timetabled to accommodate Ramadan»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat Vlaamse scholen door koepelorganisaties worden opgeroepen om hun examenroosters aan te passen aan de Ramadan?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat in Groot-Brittannië en Vlaanderen stemmen opgaan om rekening te houden met de Ramadan in het kader van de planning van examens?
Groot-Brittannië en België kennen geen stelsel met centrale examens zoals in Nederland. Centrale examens vinden voor leerlingen in het voortgezet onderwijs één keer gedurende de hele schoolloopbaan plaats. Uitgaande van het feit dat de ramadan 31 dagen duurt is het praktisch al niet mogelijk hier rekening mee te houden. In Nederland gaan we bij de vaststelling van de examenperiode uit van de wettelijk vastgestelde feestdagen.
Bestaan er volgens u mogelijke effecten van het afnemen van toetsen en examens tijdens religieuze vastenperiodes? Zo ja, vormen deze effecten dan een mogelijke belemmering in de voortgang van leerlingen en/of studenten in het onderwijs? Zo nee, op basis waarvan stelt u dit?
Jaarlijks doen ongeveer 200.000 leerlingen het centrale examen in het vastgestelde tijdvak. Het is de individuele verantwoordelijkheid van een leerling om zich zo goed mogelijk voor te bereiden op toetsen en examens. Het kan zijn dat leerlingen religieuze verplichtingen belangrijk vinden, ook in periodes waarin toetsen worden afgenomen. Die afweging laat ik aan het individu. Islamitische leerlingen die graag deelnemen aan het vasten kunnen er overigens ook voor kiezen om – eventueel in overleg met hun geestelijke – de vastenperiode te verplaatsen. Er zijn leerlingen die dat ook doen.
Wat vindt u van de uitkomsten van onderzoek dat is uitgevoerd aan de VU Amsterdam3, namelijk dat studenten met een islamitische achtergrond lagere resultaten op een examen behaalden tijdens de Ramadan? Maakt u zich hier zorgen over in de bredere context van het onderwijs?
Zie het antwoord bij vraag 4.
Bent u, gezien het feit dat een deel van de centrale eindexamens dit jaar wordt afgenomen tijdens de Ramadan, bang dat de prestaties van sommige leerlingen hierdoor lager zullen uitvallen? Zo ja, wat gaat u op grond hiervan doen? Zo nee, waarom niet?
Het eerste tijdvak van de centrale examens in het voortgezet onderwijs vond plaats in de periode van 21 maart tot en met 27 mei 2016. Daarnaast was er een uitloop van enkele dagen voor eventuele calamiteiten. Er was dus in 2016 geen overlap tussen de centrale examens in het eerste tijdvak met de ramadan. Dit geldt eveneens voor het eerste tijdvak van de centrale examens in 2017.
In het tweede tijdvak kan in 2016 en 2017 wel sprake zijn van overlap met de ramadan. Gedurende het tweede tijdvak kan de leerling één vak herkansen. Hij legt dat examen af tijdens een ochtendsessie dan wel een middagsessie.
De inspanning tijdens het tweede tijdvak is dus veel minder intensief dan de inspanning tijdens het eerste tijdvak. Bovendien kunnen leerlingen gebruik maken van de mogelijkheid om het vasten te verplaatsen, zoals beschreven in vraag 4.
Bent u bereid om met relevante veldpartijen in overleg te treden om hen ertoe te bewegen om rekening te houden met religieuze vastenperiodes in het kader van het afnemen van toetsen en examens? Zo ja, wanneer zult u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet nodig. Zoals in het antwoord op vraag 6 wordt aangegeven, is er geen probleem gedurende het eerste tijdvak in de examenjaren 2016 en 2017.
Welke maatregelen zult u nemen om ervoor te zorgen dat leerlingen kunnen meedoen met het vasten zonder dat dit een negatieve uitkomst heeft op hun resultaten bij centrale eindexamens en andere examens?
Gelet op de antwoorden bij de vragen 4, 5 en 6 acht ik geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.
Bent u bereid om te evalueren of er andere religieuze feesten en/of evenementen bestaan die mogelijk een negatieve uitkomst hebben op onderwijsuitkomsten en op grond hiervan te bezien of er maatregelen getroffen zouden moeten worden om ervoor te zorgen dat er zonder problemen op onderwijsgebied uiting gegeven kan worden aan een religie? Zo ja, op welke termijn kunnen wij de uitkomsten hiervan verwachten? Zo nee, waarom niet?
In Nederland komen zeer veel religies voor die elk op zich wel ergens gedurende het jaar dan wel op meerdere momenten – naast de wettelijk vastgelegde feestdagen in Nederland – religieuze feest- of gedenkdagen kennen. Het is ondoenlijk na te gaan of er hierdoor negatieve uitkomsten ontstaan op de onderwijsuitkomsten. Scholen hebben de ruimte om daar op lokaal niveau enigszins rekening mee te houden. Dat is bij de centrale examens niet mogelijk.
Belegeringen en voortdurende bombardementen in Syrië |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat vorige week ruim 500 mensen zijn geëvacueerd uit belegerde steden in Syrië?1
De voortdurende belegeringen blijven een van de grootste zorgpunten in dit conflict. Er zijn naar schatting 13,5 mln. burgers in het land die hulp behoeven. Alle inspanningen moeten erop gericht blijven hen te bereiken. Het is goed nieuws dat deze evacuatie uit belegerde gebieden, de grootste sinds de start van het conflict, is geslaagd. Het betrof vier gebieden, waarvan twee werden belegerd door het regime en twee door rebellen. Deze operatie toont de onmisbare waarde van VN-hulporganisaties en organisaties als Internationale Comité van het Rode Kruis aan.
Hoe beoordeelt u het feit dat het Syrische regime vorige week nog hevige bombardementen heeft uitgevoerd op markten in twee steden, waarbij minstens 50 mensen om het leven kwamen?2
Het aanvallen van burgers en burgerobjecten is in strijd met het humanitair oorlogsrecht en wordt door het kabinet sterk veroordeeld. De meest kwetsbare burgers worden in deze oorlog steeds opnieuw slachtoffer en dat is onacceptabel. Het is van groot belang dat degenen die dergelijke aanvallen hebben gepleegd verantwoordelijk worden gehouden.
Deelt u de mening dat het begrijpelijk is dat onderhandelaars van de Syrische oppositie de vredesbesprekingen in Genève hebben verlaten vanwege deze bombardementen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de frustratie over het toegenomen geweld en humanitaire leed in Syrië en begrijpt het standpunt van de oppositie. Tegelijkertijd moet de formele terugtrekking van de oppositie uit het Genève-proces worden betreurd. Het kabinet blijft de boodschap overbrengen dat het beëindigen van dit conflict moet worden gezocht in een politieke oplossing; deze kan niet worden bewerkstelligd zonder deelname van alle partijen aan de onderhandelingen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties dat mensen die voedsel als wapen gebruiken daarvoor ter verantwoording moeten worden geroepen als oorlogsmisdadigers? Deelt u deze mening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?3
Secretaris-Generaal Ban Ki-moon stelt terecht dat het gebruikmaken van uithongering van burgers als methode van oorlogvoering een oorlogsmisdrijf vormt. Nederland benadrukt consequent dat degenen die zich schuldig hebben gemaakt aan internationale misdrijven hiervoor verantwoordelijk moeten worden gehouden. In dit verband heeft Nederland onder andere de VN-Veiligheidsraad opgeroepen om de situatie in Syrië naar het Internationaal Strafhof te verwijzen en bepleit Nederland toelating van de VN Commission of Inquiry tot Syrië. Ook is in Nederland momenteel een uitbreiding van de Wet Internationale Misdrijven in voorbereiding, zodat deze methode van oorlogvoering niet alleen in gewapend conflict tussen staten, maar in alle gewapende conflicten strafbaar wordt gesteld als oorlogsmisdrijf.
Hebt u kennisgenomen van de zeer schrijnende situatie in Darayya waar mensen zwaar ondervoed zijn, uithongeren en zich genoodzaakt zien om gras te eten?4
Ja, zie onze verklaringen d.d. 17 mei en 29 april jl.
Bent u bereid om u in te zetten voor voedseldroppings boven Darayya, zoals eerder succesvol gebeurde in Deir-ez Zor, in lijn met de oproep van de Kamer daartoe?5
De uitvoerder van voedseldroppings boven Deir ez-Zor, het World Food Programme (WFP), heeft aangegeven dat een uitbreiding van deze operatie naar andere belegerde gebieden complex en gevaarlijk is. De huidige situatie in Darayya heeft echter wederom aan het licht gebracht hoe hoog de nood is in dergelijke belegerde gebieden. Bij de ministeriële International Syria Support Group op 17 mei is daarom besloten dat indien het regime niet vóór 1 juni a.s. volledige toegang verleent tot een aantal belegerde gebieden, het WFP zal worden gevraagd de mogelijkheden van voedseldroppings voor belegerde en moeilijk bereikbare gebieden opnieuw te onderzoeken. Nederland levert reeds een financiële bijdrage aan de voedseldroppings ten behoeve van Deir ez-Zor en is bereid een bijdrage te leveren aan verdere droppings indien die tot stand zouden komen.
Wanneer wordt er volledige uitvoering gegeven aan resolutie 2268 van de VN-Veiligheidsraad, waarin wordt opgeroepen tot humanitaire toegang tot alle belegerde gebieden?6
Volledige humanitaire toegang zonder voorwaarden is het doel en de strekking van resolutie 2268. Het Assad-regime weigert zoals bekend volledige humanitaire toegang en geeft slechts (gedeeltelijke) toegang tot een beperkt aantal gebieden. In sommige gevallen blokkeren ook andere strijdende partijen de toegang. Leden van de humanitaire Task Force van de ISSG oefenen voordurend druk uit om deze situatie te veranderen.
In totaal konden sinds het begin van dit jaar circa 800.000 mensen in belegerde en moeilijk bereikbare gebieden ten minste éénmaal bereikt worden met humanitaire hulp. De toegang is mede tot stand gekomen door intensief overleg binnen en politieke druk van de Taskforce. Bovendien heeft de VN tot dusver ruim 50 voedseldroppings uitgevoerd ten behoeve van burgers in het door ISIS belegerde Deir ez-Zor. Deze inspanningen vloeien voort uit ISSG-afspraken en worden gefinancierd door ISSG-leden, waaronder Nederland.
Kunt u toelichten wat de «International Syria Support Group Task Force on Humanitarian Access» tot dusver heeft bereikt? Welke concrete resultaten zijn er geboekt?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 18 mei a.s., te weten de datum waarop in de Kamer schriftelijke vragen kunnen worden ingebracht ter voorbereiding van de Raad Buitenlandse Zaken van 23 mei a.s?
Het is helaas niet mogelijk gebleken aan dit verzoek te voldoen.
Een eventueel gratieverzoek voor een in Egypte veroordeelde Nederlandse journaliste |
|
Harry van Bommel , Han ten Broeke (VVD), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Michiel Servaes (PvdA), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het feit dat in september 2015 twee journalisten die zijn veroordeeld in Egypte, gratie hebben gekregen?1
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u met betrekking tot de veroordeling van een Nederlandse journaliste die voorheen werkzaam was in Egypte, Rena Netjes, in juni 2014 de volgende uitspraken heeft gedaan: Het Nederlandse kabinet is van mening dat mevrouw Netjes geen eerlijk proces heeft gehad. (...) Het Nederlandse kabinet concludeert daarom dat aan de minimumvereisten voor een eerlijke rechtsgang niet is voldaan en ziet de gang van zaken als strijdig met het Internationaal Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten (BUPO-verdrag) waarbij Egypte partij is.2 Nederland heeft de Egyptische autoriteiten geïnformeerd dat het zeer betreurt dat mevrouw Netjes door de gang van zaken in Egypte de mogelijkheid wordt ontzegd om veilig te kunnen terugkeren en ter plaatse haar werk te kunnen doen. Deze uitkomst staat haaks op de verwachtingen die bilateraal zijn uitgesproken op 6 februari 20143? Welke acties heeft u, in lijn met deze uitspraken, ondernomen om het vonnis tegen mevrouw Netjes ongedaan te maken?
Volgens informatie ingewonnen door de Nederlandse ambassade in Cairo is het op basis van Egyptisch recht noodzakelijk dat mevrouw Netjes naar Egypte reist om daar een nieuw proces aan te vragen en dit in persoon bij te wonen om kans te maken op een vernietiging van het vonnis. Begrijpelijkerwijs heeft mevrouw Netjes aangegeven hiertoe niet bereid te zijn. De Nederlandse inzet is daarom gericht op het ondersteunen van een gratietoekenning, waarbij de opgelegde straf wordt kwijtgescholden.
Bent u er zich van bewust dat landen als Australië, de Verenigde Staten, en het Verenigd Koninkrijk (succesvol) voor een pardon hebben gepleit voor journalisten die zijn veroordeeld in Egypte? Kunt u toelichten waarom u zich niet heeft aangesloten bij dergelijke gratieverzoeken?
De andere niet-Egyptische journalisten (de Britten Dominic Kane en Sue Turton en de Australiër Peter Greste), die net als Rena Netjes in de Al Jazeera-zaak bij verstek zijn veroordeeld, hebben via een Egyptisch advocatenkantoor in het najaar van 2015 gratieverzoeken ingediend. Het Verenigd Koninkrijk en Australië hebben deze gratieverzoeken vervolgens gesteund. Dit heeft echter vooralsnog geen concreet resultaat opgeleverd. Peter Greste kon in februari 2015 op grond van een presidentieel decreet wel overgedragen worden aan Australië onder de formele voorwaarde dat hij daar zijn straf zou uitzitten. Nadien is hij echter opnieuw in een re-trial van de Al Jazeera-zaak veroordeeld, ditmaal in absentia. Hierdoor was hij genoodzaakt om in het najaar van 2015 een gratieverzoek in te dienen, vooralsnog zonder resultaat.
Navraag van de Nederlandse ambassade in Cairo heeft uitgewezen dat de advocaat van de Britse en Australische journalisten bereid is ook een gratieverzoek namens mevrouw Netjes in te dienen. De advocaat rekent, net als bij de andere gratieverzoeken in de Al Jazeera-zaak, een vergoeding van ongeveer USD 5.000 voor het indienen en het opvolgen van het gratieverzoek. Na indiening door mevrouw Netjes, kan Nederland het gratieverzoek steunen. Op 3 februari jl. gaf mevrouw Netjes bij BZ [het Ministerie van Buitenlandse Zaken] aan vooralsnog af te zien van het indienen van een gratieverzoek.
De Egyptische-Amerikaan Mohamed Soltan is op 11 april 2015 tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld in de zaak die bekend staat als «Rabaa Operations Room». Na afstand te hebben gedaan van zijn Egyptische nationaliteit is hij op 30 mei 2015 overgedragen aan de Verenigde Staten op basis van een presidentieel decreet. Zijn vonnis is derhalve niet vernietigd. Ook is aan hem geen gratie verleend.
Bent u er zich van bewust dat de Egyptische president al-Sisi reeds in juli 2014 te kennen heeft gegeven het oppakken en veroordelen van journalisten te betreuren?4
Ja.
Herinnert u zich de volgende uitspraak van 12 oktober jongstleden.: «Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is in contact met Rena Netjes over de opportuniteit van een verzoek om een pardon, het eventuele moment en vorm daarvan. Omwille van de effectiviteit van eventuele vervolgstappen is het niet opportuun details bekend te maken»? Kunt u toelichten wat er in de afgelopen drie maanden is gebeurd om een dergelijk pardon te bepleiten? Welke concrete stappen heeft u daartoe gezet?
De ambassade heeft in de periode van januari 2015 tot en met januari 2016 uitvoerig gesprekken in Cairo gevoerd om duidelijkheid te krijgen over de mogelijkheden rondom een gratieverzoek. Er is onder andere gesproken met de Egyptische Minister van Justitie, wijlen Egyptische procureur-generaal Barakat, het hoofd en rechters van de directie Internationale Samenwerking van het Egyptische Ministerie van Justitie en de advocaat die namens de Britse en Australische journalisten een gratieverzoek heeft ingediend. Ook is er frequent contact met de Britse en Australische ambassades en in het begin ook met de Canadese ambassade om een vinger aan de pols te houden over de laatste ontwikkelingen met betrekking tot de ingediende gratieverzoeken. Mevrouw Netjes is tussentijds meerdere keren geïnformeerd over de uitkomsten van verschillende gesprekken en de bereidheid van BZ [het Ministerie van Buitenlandse Zaken] om een gratieverzoek te steunen.
Uit de gesprekken van de ambassade is het eenduidige beeld naar voren gekomen dat een gratieverzoek alleen door mevrouw Netjes kan worden ingediend en vervolgens door Nederland kan worden gesteund. Indien mevrouw Netjes alsnog tot indiening besluit, is Nederland bereid haar gratieverzoek te steunen.
Afgelopen februari heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken mevrouw Netjes ook aangeboden om te bemiddelen bij een andere Egyptische advocaat. Van dit aanbod heeft mevrouw Netjes (nog) geen gebruik gemaakt. Verder is mevrouw Netjes gewezen op de mogelijkheid om via een extern fonds financiering te krijgen voor de advocaatkosten om een gratieverzoek in te dienen en op te volgen. In afwachting van een herziening van het besluit van mevrouw Netjes om al dan niet een gratieverzoek in te dienen, heeft de directeur-generaal Politieke Zaken tijdens bilaterale consultaties in februari bij Egypte aangegeven dat Nederland een gratieverzoek van mevrouw Netjes zal steunen.
Klopt het dat u mevrouw Netjes het volgende heeft beloofd: «Indien er een manier blijkt te zijn waarop een gratieverzoek kan worden ingediend dan is BZ [het Ministerie van Buitenlandse Zaken] bereid dit verzoek te steunen.»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven waarom u niet in actie bent gekomen na de uitspraken van al-Sisi?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich de toezegging van het kabinet tijdens het mondeling vragenuur op 17 november jongstleden om de Kamer schriftelijk te informeren over de stand van zaken met betrekking tot het gratieverzoek van mevrouw Netjes? Bent u bereid deze toezegging alsnog gestand te doen?5
Met de beantwoording van deze Kamervragen doet het kabinet de toezegging gestand om de Kamer nader te informeren over de inzet voor de zaak-Netjes.
Bent u bereid journalisten die in het buitenland worden opgepakt financieel te ondersteunen bij het verkrijgen van juridische bijstand? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunt persvrijheid en journalisten wereldwijd op alle mogelijke manieren. Door individuele zaken op te brengen in EU- en bilaterale gesprekken, processen tegen journalisten bij te wonen en door financiële ondersteuning aan organisaties die opkomen voor persvrijheid en journalisten in nood.
Via het Mensenrechtenfonds wordt steun verleend aan organisaties die zich inzetten voor de vrijheid van meningsuiting, inclusief bescherming van journalisten. Momenteel wordt uit het Mensenrechtenfonds het Digital Defenders Partnership gefinancierd. Via dit project kunnen online journalisten die in de problemen zijn geraakt ook juridische bijstand krijgen.
Nederland financiert ook Free Press Unlimited (FPU) via Samenspraak en Tegenspraak. In dit programma staan persvrijheid en bescherming van journalisten centraal. FPU heeft ook een noodfonds voor journalisten: Reporters Respond. Dit fonds is erop gericht om journalisten die te maken hebben met vernielingen of intimidaties, zo snel mogelijk weer aan de slag te helpen. Journalisten kunnen ook juridische bijstand krijgen via dit fonds. FPU heeft vorig jaar 91 aanvragen tot steun van journalisten gekregen. Op dit moment heeft FPU via Reporters Respond voldoende geld beschikbaar.
Voor zowel de kleinschalige steun van DDP als van FPU kunnen journalisten een aanvraag indienen via de websites van betrokken organisaties.
Het bericht ‘Geen straf coffeeshop Meetpoint Den Bosch’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Den Bosch d.d. 5 april jl?1 Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van het hoger beroep dat hiertegen is ingesteld door het Openbaar Ministerie?
Ja. Er is hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De behandeling daarvan is nog niet ingepland bij het Hof.
Heeft u voorts kennisgenomen van uitspraken van de rechtbank Amsterdam d.d. 3 februari 2016, de rechtbank Den Haag d.d. 4 september 2015 en de rechtbank Zwolle d.d. 7 juli 2015? Kunt u de stand van zaken weergeven ten aanzien van het hoger beroep dat per uitspraak is aangetekend en kunt u ook aangeven welke van deze uitspraken inmiddels onherroepelijk zijn geworden?2
Er is appel ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Amsterdam en de rechtbank Zwolle. Er is nog geen zittingsdatum beschikbaar in deze zaken. Tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag is geen beroep ingesteld en inmiddels is deze uitspraak onherroepelijk geworden.
Kunt u een uitputtend overzicht geven van alle (strafrechtelijke) uitspraken de afgelopen drie jaar, waarin overtreders van de Opiumwet wel schuldig zijn bevonden, maar geen straf kregen opgelegd omdat de aanwezige drugsvoorraad nodig zou zijn c.q. normaal wordt geacht voor de bevoorrading van een coffeeshop?
Er wordt door het Ministerie van Veiligheid en Justitie niet geregistreerd op uitspraken waarin overtreders van de Opiumwet wel schuldig zijn bevonden, maar geen straf hebben kregen opgelegd omdat de aanwezige drugsvoorraad nodig zou zijn c.q. normaal wordt geacht voor de bevoorrading van een coffeeshop. Uit navraag bij het Openbaar Ministerie en de Raad voor de Rechtspraak blijkt dat ook zij hierop niet registreren. Ik kan dan ook geen uitputtend overzicht geven van alle uitspraken.
Kunt u, ten aanzien van de hierboven of door u zelf gevonden uitspraken die onherroepelijk zijn geworden, aangeven hoe u beoordeelt dat de rechter klaarblijkelijk een overschrijding van de handelsvoorraad van 500 gram toestaat en daarmee overtreding van de Opiumwet onbestraft laat?
Ik treed niet in het oordeel van de rechter in individuele strafzaken. Het is aan de rechter om te oordelen in individuele gevallen, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden. Overigens vinden er ook wel degelijk veroordelingen plaats op grond van overtreding van het handelsvoorraadcriterium.
Hoe verhoudt het onbestraft laten van handelsvoorraden van 30 kilo hennep en 15 kilo hasj zich tot uw uitspraak dat de Nederlandse regering de strijd tegen drugscriminaliteit onverkort doorzet?3
De rechtspraak is onafhankelijk. Het oordeel van de rechter in individuele zaken staat er niet aan in de weg dat de Nederlandse regering de strijd tegen de drugscriminaliteit doorzet. We bestrijden deze ondermijnende vormen van criminaliteit, niet alleen de grootschalige hennepteelt, maar ook de productie van synthetische drugs en de criminele samenwerkingsverbanden die zich met drugscriminaliteit bezighouden. De Tweede Kamer heeft zich meermaals achter het huidige softdrugsbeleid geschaard, bijvoorbeeld bij de motie Oskam, aangenomen op 19 mei 2015 (Kamerstuk 29 911, nr. 104). Zoals hierboven al gerefereerd worden in andere zaken wel degelijk veroordelingen uitgesproken en straffen opgelegd voor het bezit van meerdere kilo’s hennep. Ook worden er door de rechter straffen opgelegd voor overtreding van het nieuwe wetsartikel 11a Opiumwet, dat 1 maart 2015 in werking trad en waarmee voorbereidingshandelingen voor hennepteelt strafbaar zijn gesteld.
De berichtgeving over de Nijkerkerbrug |
|
Helma Lodders (VVD), Hayke Veldman (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Provincies boos over uitstel renovatie Nijkerkerbrug»?1
Ja.
Klopt het dat de renovatie van de Nijkerkerbrug met een jaar vertraagd is, namelijk met een voorgenomen oplevering in het derde kwartaal van 2018? Kunt u aangeven waardoor deze vertraging (na reeds eerder uitstel) is opgelopen?
Ja, dat klopt.
De vertraging is grotendeels opgelopen omdat de uitvoering meer tijd kost. Tijdens de voorbereiding van de uitvoering is gebleken dat de technische risico’s bij de uitvoering (bijvoorbeeld de mogelijkheid dat de aanpak van de fundering meer tijd kan gaan kosten dan verwacht) en het vergunningentraject nog onvoldoende verwerkt waren in de planning. Het verwerken hiervan in de planning heeft geleid tot een langere uitvoeringsperiode en het verschuiven van de mijlpaal.
Daarnaast is de aanbesteding iets later gestart. Ik heb ervoor gekozen om de Nijkerkerbrug op een andere manier op de markt te zetten, in een vorm passend bij de onlangs gepresenteerde Marktvisie van marktpartijen en opdrachtgevers waaronder Rijkswaterstaat. Conform de Marktvisie gaat Rijkswaterstaat in een vroeg stadium met de markt om de tafel zitten om de kansen en beperkingen van een project, in dit geval de Nijkerkerbrug, te bespreken en hierop in te spelen. Het heeft meer tijd gekost om te investeren in de relatie met de marktpartijen en brancheorganisaties. Daarnaast bleek meer tijd nodig om de beoogde werkwijze uit te werken en praktisch mogelijk te maken. In de planning was hiervoor onvoldoende tijd opgenomen.
Bent u bekend met de afspraak met de provincies Flevoland en Gelderland dat de uitvoering van het project in de vorm van een experiment geen verdere vertraging zou opleveren en dat, als het experiment tot eventuele vertraging zou leiden, dat dan teruggevallen zou worden op de klassieke aanpak? Zo ja, kunt u aangeven waarom u op deze afspraak terug komt?
Ja, ik ben bekend met die afspraak.
De nu opgelopen vertraging is, zoals toegelicht in vraag 2, grotendeels veroorzaakt door technische en procedurele risico’s. Dit zijn risico’s die bij elk project kunnen optreden en die onafhankelijk zijn van de gekozen aanbestedingsmethode. Het terugvallen op de klassieke methode had slechts beperkte tijdwinst opgeleverd. Daarnaast vind ik het belangrijk dat de aanpak, zoals deze in gezamenlijkheid met de markt is bedacht, in de praktijk wordt gebracht bij de aanbesteding van de Nijkerkerbrug. Alleen zo kunnen we er samen met de sector optimaal van leren. Ik heb er daarom vanaf gezien over te stappen op een klassieke aanbestedingsmethode.
Vindt u deze vertraging acceptabel en waarom wordt er niet teruggegrepen op de klassieke aanpak? Wat is de (financiële) meerwaarde van een experimentele aanbesteding?
Met het verschuiven van de mijlpaal is er sprake van een haalbare planning. De vertraging is acceptabel omdat Rijkswaterstaat borgt dat er tot het moment van de start uitvoering geen afbreuk wordt gedaan aan de beschikbaarheid en de veiligheid. Totdat de werkzaamheden zijn gestart zullen de inspecties van de huidige brug worden geïntensiveerd.
Zoals reeds gesteld in het antwoord op vraag 2 is de meerwaarde van de andere manier van aanbesteden gekoppeld aan de onlangs vastgestelde Marktvisie. Door middel van het project Nijkerkerbrug wil ik leren te werken conform deze Marktvisie. Met deze werkwijze verwacht ik in het vervolg vertragingen en financiële tegenvallers beter te voorkomen.
Wat betekent deze vertraging voor de veiligheid, gelet op de slechte toestand van de Nijkerkerbrug?
Zie antwoord vraag 4.
Welke noodvoorzieningen zijn er reeds genomen en welke consequenties hebben deze maatregelen? Welke kosten zijn hiermee gemoeid en wie draait er op voor deze kosten?
Om de veiligheid en de beschikbaarheid te garanderen zijn tijdelijke maatregelen genomen. De tijdelijke maatregelen tot start van de realisatie worden vanuit de beheer en onderhouds-programmering betaald.
Er staan portalen ter plaatse van de onderdoorgang van de Slingerweg/ Erkemederweg om te voorkomen dat te hoge voertuigen de brug aan de onderzijde aanrijden. Op de brug staan barriers (scheiding langzaam en snel verkeer), er is een gewichtsbeperking ingesteld en de brug is onderstempeld (extra ondersteund).
De gewichtsbeperking betekent dat vrachtverkeer boven de 50 ton moet omrijden; dit betreft slechts een klein percentage van het passerende verkeer. Verkeer van meer dan 50 ton kan tot de openstelling van de brug gebruikmaken van het aquaduct bij Harderwijk of de Stichtse Brug (A27).
Wat betekent dit voor de bedrijven die zich in de omgeving gevestigd hebben of bevoorraad moeten worden (bijvoorbeeld de beperking van de aslast voor vrachtverkeer)? In hoeverre is het (regionale) bedrijfsleven betrokken bij de invulling van de noodmaatregelen en bij de nieuwe aanbesteding?
De in het antwoord op vraag 6 genoemde gewichtsbeperking betekent dat vrachtverkeer boven de 50 ton moet omrijden. Uitgangspunt voor de aanpak van de brug is dat deze zijn originele functionaliteit weer terugkrijgt. Hierbij hoort ook dat de gewichtsbeperking van 50 ton wordt opgeheven. Tot het moment van de start van de uitvoeringswerkzaamheden blijft de brug veilig beschikbaar voor voertuigen tot 50 ton.
Met de Provincies en aanliggende projecten stem ik af hoe omgegaan wordt met hinder tijdens de realisatie. Naar het zich laat aanzien zullen de effecten voor Luchthaven Lelystad (N301 met Nijkerkerbrug is geen hoofdroute richting Luchthaven) en de logistieke hotspot Almere/Zeewolde beperkt zijn.
Het bedrijfsleven is een omgevingspartij die reeds in het voortraject is benaderd en die ook tijdens de ontwerpfase van de nieuwe aanbesteding betrokken zal worden. De ondernemersverenigingen van Nijkerk en Zeewolde hebben aangegeven enkel geïnformeerd te willen worden.
Vanuit de omgeving is aangegeven dat de vertraging van het project tot economische schade zou leiden, maar deze is niet gekwantificeerd.
Wat zijn de gevolgen van de vertraging voor het (regionale) bedrijfsleven, bijvoorbeeld voor de logistieke hotspot Almere/Zeewolde en ontwikkelingen in de regio zoals de luchthaven Lelystad? Is met de besluitvorming over de renovatie rekening gehouden met de schade voor de economie? Zo ja, kunt u inzicht geven in de economische consequenties?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om de renovatie van de Nijkerkerbrug zo voortvarend mogelijk uit te voeren zodat de oorspronkelijke afspraak nagekomen kan worden? Zo nee, waarom niet?
Ik voer de renovatie voortvarend uit, maar het geheel inlopen van de vertraging is niet reëel. Wel zal ik samen met de uiteindelijke aannemer bezien wat de mogelijkheden zijn om de vertraging gedeeltelijk in te lopen. Hierover zal ten tijde van de gunning van het werk in voorjaar 2017 meer duidelijkheid zijn. Daarnaast is het zo dat wanneer risico’s die nu zijn opgenomen in de planning niet optreden, dit een positief effect zal hebben op de openstellingsdatum.
Het bericht Europese privacyregels zijn nekslag voor biomedisch onderzoek |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Europese privacyregels zijn nekslag voor biomedisch onderzoek» en «Duiken in het datameer»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op deze artikelen?
Het artikel «Duiken in het datameer» gaat over de belangrijke rol die medische gegevens op dit moment vervullen in de gezondheidzorg. Die rol zal, aldus de in het artikel aangehaalde personen, in de toekomst alleen maar groter worden vanwege de mogelijkheden op het terrein van big data. Daarnaast wijst het artikel op een aantal belemmeringen dat zorgaanbieders ervaren. Een voorbeeld is het probleem van de interoperabiliteit, ofwel de verbinding van verschillende dataverzamelingen met als doel om meer of betere informatie te verkrijgen. Daarnaast wordt in het artikel verwezen naar de nieuwe Europese privacyregels, waarover ook het artikel «Europese privacy-regels zijn nekslag voor biomedisch onderzoek» gaat. In dat artikel komt een aantal personen aan het woord dat vreest voor de veronderstelde belemmeringen die de nieuwe privacyregels hebben voor medisch-wetenschappelijk onderzoek. Zoals ik hieronder nader toelicht, deel ik de angst voor deze belemmeringen niet.
Wat zijn de consequenties voor het Nederlandse biomedisch onderzoek nu de Europese Commissie de regels rond informatiedeling en privacy heeft verscherpt?
De regels rond informatiedeling en privacy, waarnaar wordt verwezen, zijn neergelegd in de nieuwe Algemene verordening gegevensbescherming van de EU. Die verordening is op 27 april jl. vastgesteld en inmiddels gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (PbEU 2016, L 119). Die verordening zal te zijner tijd de huidige EU-privacyrichtlijn vervangen, waarop de Nederlandse Wet bescherming persoonsgegevens is gebaseerd. In december 2015 is tussen de Raad en het Europees parlement een politiek akkoord bereikt over de ontwerpverordening. Daarover heeft de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer bericht bij brief van 7 januari 2016 (Kamerstuk 32 761, nr. 91). De inmiddels vastgestelde verordening heeft tot doel het beschermen van de privacy van personen in verband met de verwerking van hun persoonsgegevens en bevorderen van het vrije verkeer van die gegevens. Daartoe bevat zij ook specifieke regels voor medisch-wetenschappelijk onderzoek, die aan lidstaten een zekere vrijheid toekennen ten aanzien van de verwerking van medische persoonsgegevens in het kader van wetenschappelijk onderzoek. Bovendien staat de verordening toe dat er een toestemming wordt gegeven die een algemeen karakter heeft, zodat niet voor elk specifiek onderzoek opnieuw toestemming hoeft te worden gevraagd. Daarbij zullen echter wel waarborgen moeten worden opgenomen om te zorgen dat de privacy van de betrokkenen voldoende is beschermd. De lidstaten hebben echter een bepaalde mate van vrijheid bij het invullen van die concrete waarborgen. De verordening maakt daarnaast mogelijk dat een onderzoeker afwijkt van het recht van bezwaar, op inzage, verbetering en afscherming van de betrokkene. Met deze regeling is een balans beoogd tussen enerzijds de privacy van patiënten en anderzijds het belang van medisch-wetenschappelijk onderzoek, zodat voor dergelijk onderzoek geen onnodige belemmeringen worden opgeworpen.
Deelt u de mening dat het aanscherpen van de regels rond informatiedeling en privacy nadelig is voor academische biomedische onderzoeken? Op welke wijze heeft dit betekenis voor de ambitie van Nederland om naast het traditionele onderzoek ook leidend te zijn op het gebied van klinisch onderzoek bij vrouwen, en patiënten met meerdere aandoeningen?
Zoals ik aangaf in antwoord op vraag 3 is in de verordening een balans gevonden tussen enerzijds de privacy van patiënten en anderzijds het belang van medisch-wetenschappelijk onderzoek. Dat betekent dat ook in het kader van medisch-wetenschappelijk onderzoek de privacy van deze personen moet worden gerespecteerd. De nieuwe privacyregels zullen naar mijn verwachting geen onnodige belemmeringen opwerpen voor medisch-wetenschappelijk onderzoek, ook niet voor onderzoek bij vrouwen en bij patiënten met meerdere aandoeningen. Op die manier blijft Nederland een goede plek om dergelijk onderzoek te verrichten.
Wat is uw reactie op de stelling dat, ondanks dat de gebruikte gegevens niet te herleiden zijn tot de individuele patiënt, de patiënt toch iedere keer expliciete en specifieke toestemming moet geven voor het gebruik van deze gegevens?
De verordening is niet van toepassing op gegevens die niet kunnen worden herleid tot een individu, omdat dit geen «persoonsgegevens» zijn. De regels over toestemming gelden hiervoor niet. Voor zover de gegevens die worden gebruikt voor medisch-wetenschappelijk onderzoek wel tot een individu kunnen worden herleid staat de verordening toe dat, zoals in antwoord op vraag 3 werd aangegeven, toestemming een meer algemeen karakter mag hebben. Voor zover het gaat om weefselmateriaal, heb ik een wetsvoorstel in voorbereiding waarin een uitdrukkelijke regeling is opgenomen over het uitoefenen van zeggenschap over lichaamsmateriaal door de donor of zijn vertegenwoordiger. Dat is onlangs aan de orde geweest tijdens het Algemeen Overleg Medische Ethiek (Kamerstuk 29 963, nr. 15, blz. 20). Ook in dat wetsvoorstel streef ik ernaar een goede balans te vinden tussen enerzijds de belangen van het individu van wie het lichaamsmateriaal afkomstig is en anderzijds het belang wetenschappelijk onderzoek.
Welke invloed heeft het elke keer opnieuw vragen van toestemming aan de patiënt rondom data, maar ook bijvoorbeeld voor het gebruik van weefselmateriaal, op het aantal onderzoeken dat plaats zal vinden, en daarmee het vergaren van nieuwe kennis en het beter afstemmen van de behandeling op de individuele patiënt?
Zie antwoord vraag 5.
Onderschrijft u het belang van het gebruik van «big data» zoals volgt uit de toekomstagenda van de Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU)?
Dat steeds meer mogelijk wordt op het terrein van het verzamelen en verwerken van grote hoeveelheden data zal ook van invloed zijn op de wijze waarop medisch-wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan. Dergelijk onderzoek is heel belangrijk bij het zoeken en vinden van nieuwe diagnostische methoden en behandelmogelijkheden. Tegelijk is ook van belang dat er voldoende waarborgen zijn om bijvoorbeeld de privacy van alle betrokken te waarborgen. Die afweging zal steeds moeten worden gemaakt, in het kader van een Europese verordening rondom data protectie maar ook in Nederlandse wetgeving.
Is er binnen de nieuwe Europese regels ruimte voor uitzonderingsclausules voor biomedisch onderzoek? Zo ja, welke ruimte zal dit zijn, en hoe zal dit worden vorm gegeven? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u om alsnog een uitzondering te maken voor het biomedisch wetenschappelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze gaat u binnen het Nederlands Europees voorzitterschap bij de Europese Commissie zorg dragen dat er uitzonderingsclausules komen voor Nederlandse biomedische onderzoeken? Bent u bereid over de resultaten de Kamer te informeren?
De verordening bevat een uniforme regeling voor de verwerking van persoonsgegevens in de Europese Unie. Uitzonderingsclausules voor onderzoeken die afkomstig zijn uit Nederland zijn onder deze nieuwe regeling niet aan de orde. Echter, zoals ik hierboven bij de beantwoording van de vragen 3 en 8 heb aangegeven, bevat de verordening specifieke regels over wetenschappelijk onderzoek die ervoor zorgen dat onderzoekers niet met onnodige juridische belemmeringen worden geconfronteerd.
Burundese vluchtelingen en het voortdurend vermoorden van (vermeende) tegenstanders van president Nkurunziza in en buiten Burundi |
|
Michiel Servaes (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Deelt u de grote zorgen over de steeds verder escalerende situatie in Burundi, die nu zelfs tot een vooronderzoek van het International Strafhof hebben geleid? Bent u het ermee eens dat de internationale gemeenschap meer moet doen om de situatie in Burundi te normaliseren en Burundezen te beschermen?1
De diepe politieke crisis in Burundi, die gepaard gaat met steeds meer geweld en schending van mensenrechten, baart inderdaad grote zorgen. De VN, de AU, de EU, landen in de regio en direct betrokken partners als Nederland proberen op verschillende manieren een uitweg uit de crisis te helpen bewerkstellingen. De EU en individuele donoren hebben met sancties, maatregelen in de hulp en diplomatieke inspanningen de druk op alle partijen zo hoog mogelijk opgevoerd, om hen te bewegen deel te nemen aan een regionaal geleide inclusieve dialoog. Tegelijk wordt waar mogelijk steun en bescherming verleend aan de bevolking. Een oplossing van deze complexe crisis moet uiteindelijk komen van de Burundezen zelf en kan niet van buitenaf opgelegd worden, maar een eensgezinde inzet van de internationale gemeenschap kan wel helpen deze oplossing dichterbij te brengen.
De VN Veiligheidsraad buigt zich thans over een mogelijke inzet van een politiemissie die zou moeten bijdragen aan vermindering van het geweld en bescherming van de Burundese bevolking. Een eerdere poging van de Afrikaanse Unie om een beschermingsmacht te zenden kreeg binnen de AU niet de vereiste steun.
Bent u bekend met het artikel «Nowhere to run: Burundi violence follows escapees across borders» van The Guardian?2 Klopt de berichtgeving dat er vanuit Burundi mensen uitreizen naar vluchtelingenkampen met als doel de reeds op de vlucht geslagen Burundezen, momenteel ruim 250.000, aan te vallen?
Vluchtelingenkampen in de regio worden geconfronteerd met overbevolking en grote financieringstekorten waardoor UNHCR en lokale overheden onvoldoende in staat zijn de vluchtelingen te beschermen. Tijdens het bezoek van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 10 mei aan het Mahama kamp in Rwanda bleek dat het kamp vanuit humanitair oogpunt weliswaar goed georganiseerd was, maar dat de ligging en de grote aantallen bewoners het kamp kwetsbaar maken voor infiltratie. De Rwandese regering zegt aanwijzingen te hebben dat rebellen en elementen van de Burundese overheid de kampen ingaan om vluchtelingen te intimideren en te ronselen.
Het beeld dat in het genoemde artikel wordt geschetst van de veiligheidssituatie in het vluchtelingenkamp Nyarugusu in Tanzania is geloofwaardig en waarschijnlijk correct, al is moeilijk vast te stellen hoe stelselmatig en omvangrijk het geweld en de intimidatie is. Er is evenwel geen sprake van een regime van terreur in het kamp.
In het algemeen vormt de veiligheidssituatie in de kampen een punt van grote zorg. Er zijn dikwijls te weinig politiemensen om de orde en rust te kunnen bewaren. De kampen hebben vaak geen hekken en er is weinig of geen verlichting, zodat de situatie ’s nachts nog gevaarlijker wordt, vooral voor vrouwen en meisjes. De ambassades in de regio houden nauw contact met vertegenwoordigers van de lokale autoriteiten en UNHCR-medewerkers over alle aspecten van het vluchtelingenvraagstuk, hierbij inbegrepen de veiligheidsomstandigheden.
Kunt u bevestigen dat er een groeiende verdeeldheid binnen het Burundese veiligheidsapparaat is, met aan de ene kant oudgedienden uit het leger en politie, en aan de andere kant een nieuwe lichting die de president steunt? Wat vind u ervan dat er recentelijk (grote aantallen) ontslagen zijn gevallen binnen het Burundese leger en dat er bij herhaling officieren worden vermoord? Ziet u hierin een mogelijk verband met het grens overstijgende geweld?
Het wantrouwen en de verdeeldheid binnen het Burundese leger nemen toe en er zijn recentelijk meerdere dodelijke aanslagen gepleegd op legerofficieren. De oplopende spanningen in het leger zijn zorgwekkend, omdat de professionaliteit en eenheid van het Burundese leger tot nu toe een belangrijke buffer is geweest tegen verder geweld.
De verdeeldheid in het leger heeft vooralsnog een politiek karakter, waarbij aanhangers van de harde lijn die de president en zijn entourage voorstaan zich verzetten tegen een politiek meer gematigde groep, die zich inzet voor behoud van een neutraal en professioneel veiligheidsapparaat. De recente ontslagen staan los van deze spanningen: het gaat hier vooral om soldaten en commandanten die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt.
Binnen de Burundese politie zijn de problemen al langere tijd aanwezig. Er is in toenemende mate sprake van officieuze parallelle commandostructuren en van infiltratie binnen de verschillende diensten door onopgeleide aanhangers van de partij van de president. Veel van de ernstige mensenrechtenschendingen worden door deze elementen gepleegd.
Wat is uw reactie op de onveilige situatie voor Burundezen in vluchtelingenkampen in Tanzania en overige omringende landen zoals Congo en Rwanda, zoals deze door de Afrikaanse tak van Human Right Watch in The Guardian wordt beschreven? Zijn de betrokken Nederlandse ambassades op de hoogte van het geweld door Burundezen buiten hun eigen landsgrenzen? Zo ja, welke rol spelen zij?
Zie antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op de aanhoudende water- en voedseltekorten in vluchtelingenkampen in Oeganda en Rwanda?3 Welke stappen bent u, ook in de rol van EU-voorzitter, voornemens te zetten om deze situatie zo snel mogelijk te verbeteren?
De grote financiële tekorten voor de opvang van vluchtelingen in de hele Centraal-Afrikaanse regio baart het kabinet zorgen: nog geen 15% van het regionale appeal voor Burundese vluchtelingen is gedekt. Vluchtelingen worden voor het overgrote deel opgevangen in de regio, zowel in door de VN-geleide vluchtelingenkampen als in gastgemeenschappen.
Tijdens het bezoek aan het Mahama kamp in Rwanda, waar ruim 45.000 Burundese vluchtelingen verblijven, kon worden geconstateerd dat de drinkwatervoorziening aanzienlijk was verbeterd, mede dankzij de inzet van een Nederlandse waterdeskundige. De voedselsituatie in het kamp is onder controle, maar blijft precair. Meer dan de helft van de vluchtelingen is onder de 18 jaar oud. De onderwijsvoorzieningen zijn onder de maat en slechts een deel van de kinderen kan naar school. Daarnaast is de veiligheid van kwetsbare groepen zoals vrouwen, kinderen en gehandicapten niet gegarandeerd. Daarom heeft het kabinet een bijdrage van 1 miljoen Euro voor het Mahama kamp vrijgemaakt, speciaal bestemd voor betere bescherming van kwetsbare groepen en verbetering van de onderwijssituatie.
Nederland doet in 2016 ongeoormerkte bijdragen aan CERF, WFP, UNHCR, UNICEF en ICRC, waarvan een deel wordt besteed aan het bijstaan van Burundese vluchtelingen.
De Europese Commissie heeft tot op heden ruim 16 miljoen Euro besteed aan basisbehoeften van Burundese vluchtelingen, zoals het opzetten van kampen en voedselvoorziening. Speciale aandacht wordt gegeven aan water- en sanitaire voorzieningen, en de bescherming van kinderen. Via de European Commission's Humanitarian Aid and Civil Protection department (ECHO) draagt de EU dit jaar 12 miljoen euro bij aan organisaties als WFP, UNHCR, Plan en Oxfam. Daarnaast komt er 1,5 miljoen euro uit fondsen voor noodonderwijs via UNHCR.
Welke positie heeft de Afrikaanse Unie (AU) ingenomen ten aanzien van het grensoverschrijdende geweld en de inhumane situaties in vluchtelingenkampen buiten Burundi? Zijn de honderd toegezegde waarnemers van de AU inmiddels actief in Burundi4?
De AU heeft geen specifiek standpunt ingenomen ten aanzien van de situatie in vluchtelingenkampen buiten Burundi. Om geweld in Burundi tegen te gaan heeft de AU besloten 100 mensenrechtenwaarnemers en 100 militaire waarnemers naar Burundi uit te zenden. Door tegenwerking van de Burundese regering is een Memorandum of Understanding tussen Burundi en de AU nog niet getekend. De uitzending van waarnemers loopt hierdoor vertraging op. Op dit moment zijn er 32 mensenrechtenwaarnemers actief in Burundi, en naar verwachting komen daar in de komende weken 15 mensenrechtenwaarnemers bij.
Wat doet Nederland om de situatie in Burundi en voor Burundese vluchtelingen te verbeteren? Pleit u in Europees verband voor verdergaande sancties en het stopzetten van alle mogelijke (in)directe steun aan de regering en het leger van Burundi? Wat kunnen Nederland en de EU(-lidstaten) nog meer doen, bijvoorbeeld bij de invulling van de op 2 april jl. aangenomen VN-resolutie die politionele acties in Burundi mogelijk maakt en de toezeggingen van Nkurunziza aan Ban-Ki Moon tijdens diens gesprek in februari jl?5
Vanwege het geweld en de slecht verlopen verkiezingen heeft Nederland in 2015 de directe hulp aan Burundi opgeschort.6 Ook in EU verband heeft Nederland steeds gepleit voor duidelijke maatregelen in de hulp en sancties tegen personen die een vreedzame oplossing van de crisis dwarsbomen. De EU stelde inmiddels sancties in tegen 4 individuen en op 14 maart 2016 sloot de EU de zogeheten artikel 96 consultaties af met het besluit om directe financiële steun aan de Burundese overheid op te schorten. De Nederlandse en EU hulp aan de Burundese bevolking, zoals humanitaire hulp en hulp op het gebied van voedselzekerheid, wordt voortgezet.
Nederland is van mening dat een regionaal geleide inclusieve dialoog de enige vreedzame uitweg uit de crisis is en stelt alles op alles om Burundese partijen te overtuigen om te goeder trouw aan deze dialoog deel te nemen. Nederland staat in contact met de door de East African Community aangestelde bemiddelaar Benjamin Mkapa en steunt zijn bemiddelingspogingen. Een nieuwe ronde besprekingen zou later deze maand in Arusha moeten plaatsvinden.
De VN Veiligheidsraad heeft nog geen besluit genomen over de precieze inzet van een politiemissie. Nederland is voorstander van een substantiële VN politiemissie die de capaciteit heeft de bevolking te beschermen en tegelijk rekening houdt met de complexe, gepolitiseerde situatie binnen de Burundese politie. Nederland heeft belangrijke expertise in deze sector in Burundi en deelt deze kennis en ervaring met de VN.
Samenwerking tussen scholen in Zeeuws-Vlaanderen die worden geconfronteerd met leerlingendaling |
|
André Bosman (VVD), Karin Straus (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel van de Provinciale Zeeuwse Courant (PZC) over scholen in Zeeuws-Vlaanderen die door krimp in de problemen komen?1
Ja.
In hoeverre deelt u de mening dat het belangrijk is dat een dekkend aanbod van schoolsoorten in het middelbaar onderwijs in elke regio aanwezig moet zijn?
Elke leerling in Nederland heeft recht op onderwijs dat bij hem of haar past. Door leerlingendaling kan het onderwijsaanbod in een regio onder druk komen te staan. Desalniettemin is het van belang dat er een dekkend aanbod beschikbaar is in de regio. Uitgangspunt daarbij is dat schoolbesturen in de regio zelf verantwoordelijk zijn voor het onderwijsaanbod en de onderlinge afstemming daarvan.
In hoeverre deelt u de mening dat de samenwerking tussen scholen in krimpregio’s zo veel mogelijk moet worden bevorderd?
In mijn beleidsvisie op leerlingendaling heb ik aangegeven dat in het licht van forse leerlingendaling meer samenwerking tussen scholen nodig is2. Het beleid is enerzijds gericht op het bevorderen van samenwerking en anderzijds op het wegnemen van belemmeringen in regelgeving die samenwerking in de weg staan.
Kent u de samenwerkingsplannen van de genoemde scholen en de problemen waar men tegenaan loopt? Heeft de regionale procesbegeleider leerlingendaling al contact gelegd om het probleem te bespreken?
OCW is al geruime tijd in gesprek met de betrokken schoolbesturen in Zeeuws-Vlaanderen om hen te ondersteunen en mee te denken. In deze gesprekken staan de plannen van de scholen en de ervaren belemmeringen centraal.
Met subsidie vanuit OCW is van 2010 tot 2015 de Onderwijsautoriteit Zeeland (OAZ) actief geweest in Zeeland. Deze OAZ heeft heel Zeeland, maar ook Zeeuws-Vlaanderen geholpen bij het opzetten van een plan voor een toekomstbestendig onderwijsaanbod. Daarna hebben de Zeeuws-Vlaamse besturen met succes een beroep gedaan op de regeling regionale procesbegeleiders van OCW. Er is een procesbegeleider actief geweest in de regio, die de besturen verder heeft ondersteund bij het opstellen van een regioplan. Mede dankzij deze inzet is het de besturen gelukt het techniekonderwijs in het vmbo gezamenlijk te organiseren in het Centrum voor Toptechniek in Terneuzen. Ook hebben ze plannen gemaakt om samen te werken bij de overige onderwijssoorten, onder andere door de inzet van ICT voor afstandsonderwijs. Deze initiatieven zijn stappen in de goede richting. In de komende tijd zullen de besturen deze samenwerking moeten intensiveren.
Met zowel de OAZ als de regionale procesbegeleider onderhoudt OCW contacten en de regionale procesbegeleider maakt eveneens deel uit van het door OCW gefaciliteerde netwerk van procesbegeleiders.
Bent u bereid om met de besturen van deze scholen in overleg te gaan om te bezien of er een gepaste oplossing gevonden kan worden?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
De uitgaven wijkverpleging 2015 en de inkoop wijkverpleging 2016 |
|
Mona Keijzer (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u de Rapportage ActiZ onderzoek Zorgcontractering Wijkverpleging 2016, maart 2016? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik heb het onderzoek gelezen. Ik maak er uit op dat zaken goed gaan maar dat er ook een aantal aandachtspunten zijn met betrekking tot het contracteringsproces.
Kunt u een verklaring geven voor de overschrijding van de te verwachten schadelast ten opzichte van het actuele beschikbare kader 2015 voor wijkverpleging (Kamerstuk 34 300 XVI, nr. 157, Tabel 1)?
De taakstelling voor de wijkverpleging van 420 miljoen in 2015 was voor alle partijen een enorme uitdaging. Wijkverpleegkundigen, aanbieders en verzekeraars hebben zich tot het uiterste ingespannen om binnen het kader te blijven. Uit de cijfers waaraan wordt gerefereerd blijkt vooralsnog een overschrijding ten opzichte van het beschikbare kader 2015 voor wijkverpleging van 37,7 miljoen. Gezien de forse taakstelling vind ik dit een geringe overschrijding. Ik heb geen andere gegevens beschikbaar ter verklaring van deze overschrijding.
Bent u ervan op de hoogte dat zorgorganisaties in 2016 geconfronteerd worden met een forse volumekorting, die gemiddeld 12,3% bedraagt, en ruim 80% van de instellingen geconfronteerd wordt met een tariefkorting van 6,2% voor verpleging en 8,5% voor persoonlijke verzorging?
Ja, dat meld Actiz in de rapportage.
Deelt u de mening dat de volume- en tariefkortingen teveel druk op de budgetten veroorzaken? Zo nee, waarom niet?
Het is aan verzekeraars en aanbieders om afspraken te maken over de tarieven en volumes, hierbij rekeninghoudend met het beschikbare kader. In het onderhandelaarsresultaat Verpleging en Verzorging is opgenomen dat partijen een uiterste inspanning leveren om overschrijding te voorkomen. Deze verantwoordelijkheid ligt dus zowel bij zorgaanbieders, als zorgverzekeraars en is dus een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Verzekeraars zijn gehouden invulling te geven aan hun zorgplicht voor hun verzekerden. Dat betekent dat zij de kwaliteit, tijdigheid en bereikbaarheid van de zorg moeten borgen. Hier zullen verzekeraars dus ook rekening mee houden bij het maken van volume- en tariefafspraken tijdens de inkoop.
Welke maatregelen neemt u om het tekort aan wijkverpleegkundigen in 2016 op te lossen?
Op dit moment lopen er verschillende trajecten om het tekort aan wijkverpleegkundigen te verminderen. Thuiszorginstellingen scholen nu al veel (mbo geschoold) personeel richting hbo-niveau. Daarnaast zijn Actiz en V&VN in het voorjaar van 2015 gestart met de campagne «Daar zit meer achter» om hbo-opgeleide verpleegkundigen te interesseren voor de ouderenzorg en de wijkverpleging. Verder financiert het ZonMw programma «Zichtbare schakel» activiteiten die gericht zijn op het vergroten van het aantal hbo-opgeleide verpleegkundigen met passende competenties voor het «nieuwe werken» in de wijk. Op dit moment wordt vanuit dit programma ook met de betrokken partijen verkend of het mogelijk is om de ambassadeurs voor de wijkverpleegkundigen nog voor extra voorlichting in te gaan zetten in bijvoorbeeld het mbo. Doel is mbo v-studenten te stimuleren in de wijk te gaan werken en/of door te stromen naar het hbo. Cijfers van het NIVEL onderzoek naar de belangstelling/motivatie voor een hbo-v opleiding onder mbo-verpleegkundigen laten zien dat 20% van de mbo opgeleiden hier belangstelling voor heeft.
In de initiële hbo-v opleiding wordt meer aandacht aan maatschappelijke gezondheidszorg besteed in het kader van het nieuwe opleidingsprofiel Bachelor of Nursing. Ook wordt de keuze voor wijkverpleging in de opleiding gestimuleerd, door het imago van de wijkverpleging te verbeteren (onder meer potentiële en beginnende hbo-v’ers beter informeren en snuffelstages). Als laatste is er overleg met sociale partners om te onderzoeken of bijvoorbeeld door middel van technologie werk geschikt gemaakt kan worden voor lager opgeleiden, met behoud van kwaliteit van zorg. Bijvoorbeeld door extra ondersteuning voor mbo-verpleegkundigen en verzorgenden. Denk bijvoorbeeld aan de kansen die e-health biedt op het gebied van diagnostiek. Dat kan ertoe leiden dat minder interpretatieslagen nodig zijn, bijvoorbeeld bij vervolgdiagnostiek, waardoor een deel van de mbo-verpleegkundigen en verzorgenden taken kunnen overnemen. Dit vermindert de werkdruk bij wijkverpleegkundigen.
Hoe denkt u met de nieuwe prestatie «Beloning op maat» de beoogde innovatie en vernieuwing te stimuleren, terwijl het nog niet duidelijk is hoe hierover afspraken gemaakt kunnen worden met de zorgverzekeraars?
Vanaf 2016 biedt de prestatie «beloning op maat» zorgverzekeraars en zorgaanbieders een grote mate van ruimte om aanvullende afspraken te maken over het belonen van innovatie, kwaliteit en uitkomsten van zorg. Partijen zijn vrij in hun keuze voor beloningsafspraken en op welke manier zij dit vormgeven. In het onderzoek van Actiz komt naar voren dat nog niet veel aanbieders hier afspraken over hebben gemaakt, maar meerdere aanbieders hierover nog wel in overleg zijn met de zorgverzekeraar. Aangezien de prestatie pas begin van dit jaar is ingevoerd, is dit wel te verklaren. Ik ga er vanuit dat bij de inkoop voor 2017 meer verzekeraars en aanbieders van deze mogelijkheid gebruik gaan maken.
Deelt u de mening dat de gewijzigde contractering (bijvoorbeeld experiment bekostiging verpleging en verzorging) leidt tot een toename van de administratieve lasten voor de zorgaanbieders? Zo nee, waarom niet?
Op verzoek van alle partijen heeft de NZa de administratieve lasten rond het experiment bekostiging verpleging en verzorging, tot het minimale beperkt. Verder ben ik van mening dat de toename van de administratieve lasten, door bijvoorbeeld het wegvallen van de inkoop in representatie, zoveel als mogelijk voorkomen moet worden. Alle partijen hebben hier een verantwoordelijkheid in. Daarom vind ik het een positieve ontwikkeling dat voor wijkverpleging, in navolging van het huisartsentraject, een werkgroep onder leiding van Zorgverzekeraars Nederland van start is gegaan die zich specifiek richt op de ervaren administratieve lasten bij de wijkverpleging. De werkgroep maakt deel uit van het bredere traject «Vermindering administratieve lasten in de eerstelijnszorg». ZN heeft namens de gezamenlijke partijen recent aan Minister Schippers de eerste resultaten van het traject overhandigd. Eén van de knelpunten die wordt aangepakt binnen de werkgroep wijkverpleging is, hoe de administratieve lasten die aanbieders bij de contractering ervaren zoveel mogelijk kunnen worden beperkt.
Welke maatregelen neemt u, zodat het tarief van de beschikbaarheidsvoorzieningen (ongeplande zorg en nachtzorg) kostendekkend blijft?
De beschikbaarheidsvoorzieningen zijn essentiële onderdelen binnen de wijkverpleging. Mede door deze voorzieningen kunnen mensen langer thuis blijven wonen. Om die reden is er ook een aparte prestatie voor gekomen in 2016. Het is aan verzekeraars om deze voorzieningen in te kopen tegen kostendekkende tarieven. Verzekeraars zijn ook afhankelijk van deze voorzieningen, omdat zonder deze voorzieningen zij niet aan hun zorgplicht kunnen voldoen. Ik ga er dan ook vanuit dat verzekeraars hier naar handelen. Ik heb de NZa gevraagd om in hun monitor contractering wijkverpleging aandacht te besteden aan de beschikbaarheidsvoorzieningen. De NZa zal de monitor in dit najaar opleveren.
Kunt u aangeven hoeveel zorg van het totale volume is ingekocht voor specifieke doelgroepen en/of specifieke zorgvormen (o.a. Intensieve Kindzorg, Ketenzorg Dementie, palliatieve zorg)? Hoeveel procent is dit ten opzichte van het totale volume van de wijkverpleging?
Ik heb geen cijfers over de volumes van specifieke zorgvormen zoals intensieve kindzorg en pallatieve zorg omdat deze zorgvormen worden gedeclareerd onder de reguliere prestaties verpleging en verzorging en er geen aparte registratie wordt bijgehouden door verzekeraars en aanbieders. De uitgaven voor de beleidsregel Ketenzorg dementie zijn voor 2015 geraamd op € 6,4 miljoen.
Medicijntekort in Suriname |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Medicijntekort Suriname kan mensenlevens kosten»?1
Ja
Welk informatie heeft u over het alarmerende beeld dat in het bericht wordt geschetst over het tekort aan medicijnen in Suriname?
In Suriname is op dit moment geen sprake van een generiek medicijntekort. Wel is er sprake van een tekort aan primaire medische verbruiksartikelen en basisartikelen in de ziekenhuizen. Hierdoor moeten operaties die niet urgent zijn, soms worden uitgesteld. Acute operaties worden zo goed als mogelijk uitgevoerd, waarbij in sommige gevallen moet worden geïmproviseerd. De eerstelijns gezondheidszorg lijkt nog naar behoren te functioneren. Patiënten kunnen door de huisarts voorgeschreven medicijnen nog aanschaffen. Indien de economische situatie verder verslechtert, kunnen medicijnen op den duur wel schaarser worden. De Surinaamse Vereniging van Apothekers heeft daarover een gesprek gevoerd met de Surinaamse Minister van Volksgezondheid. Zij zijn met de Surinaamse Vereniging van Assurantie Maatschappijen overeengekomen afspraken te maken over tijdige vergoedingen om een tekort aan medicijnen te voorkomen.
Wat is de (financiële) omvang en wat zijn de oorzaken van dit medicijntekort?
Volgens de Surinaamse autoriteiten is op dit moment geen sprake van een algemeen medicijntekort. Voor wat betreft het tekort aan verbruiksartikelen kunnen ziekenhuizen deze niet meer op krediet kopen en moet er direct worden betaald. Dit is vanwege de financieel-economische situatie niet altijd mogelijk, waardoor een tekort ontstaat.
Ziet u mogelijkheden voor Nederland om, eventueel via de resterende, eerder opgeschorte verdragsmiddelen, bij te dragen aan een oplossing voor het medicijntekort? Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met Suriname?
Suriname heeft vooralsnog geen internationaal hulpverzoek ingediend. Mocht dat komen, dan zal het kabinet daar serieus naar kijken, zoals gebruikelijk voor dit soort hulpverzoeken. Zoals aangegeven in het Algemeen Overleg Suriname met uw Kamer op 6 september 2015 (vergaderjaar 2015–2016 20 361 nr. 169), zijn de Verdragsmiddelen in 2012 opgeschort n.a.v. de amnestiewet. Het standpunt van het kabinet daarover is niet gewijzigd.
Overigens heeft de Islamic Development Bank op 23 april jl. Suriname een leningportefeuille ter beschikking gesteld van USD 1,75 miljard met een looptijd van vijf tot tien jaar. Een deel kan daarvan worden gebruikt voor o.a. de import van basisgoederen en medicijnen.
Spoed-ambulances die vaak te laat komen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft vastgesteld dat in 70 procent van de regio’s de 15-minutennorm bij spoedritten van ambulances niet wordt gehaald?1
Verantwoorde ambulancezorg bestaat uit meerdere onderdelen. Zowel kwalitatief goede zorg is van belang maar ook dat een ambulances bij spoedgevallen tijdig bij de patiënt zijn. Hiervoor geldt de 15-minuten norm. Op dit moment wordt deze norm nog niet in alle regio’s gehaald. Dit was voor de NZa aanleiding om onderzoek te doen naar de zorgplicht van zorgverzekeraars bij ambulancezorg. Ik zie het onderzoek van de NZa en de verbeterplannen die hieruit voortkomen als een positieve ontwikkeling om te komen tot verdere verbetering van de aanrijtijden.
Bent u van mening dat de 15-minutennorm een planningsnorm of een prestatienorm is?
Uit de Regeling Tijdelijke wet ambulancezorg volgt dat de Regionale Ambulancevoorziening (hierna: RAV) die in een veiligheidsregio verantwoordelijk is voor de ambulancezorg, ervoor dient te zorgen dat onder normale omstandigheden in ten minste 95% van de A1-meldingen in de regio een ambulance binnen 15 minuten na aanname van de melding ter plaatse is. Hieruit volgt dat de 15-minutennorm een prestatienorm is.
Wat is uw oordeel over het geven dat de meeste zorgverzekeraars voor zichzelf geen rol zien weggelegd in het verbeteren van de afstemming in de keten van acute zorg vanuit het perspectief van ambulancezorg, en daarmee het besef niet lijken te hebben dat het behalen van responstijden onderdeel is van hun zorgplicht?2
Zorgverzekeraars moeten er voor zorgen dat hun verzekerden toegang hebben tot voldoende, tijdige en kwalitatief goede zorg. In het geval van ambulancezorg betekent dit onder meer dat de zorgverzekeraar een verantwoordelijkheid heeft om de responstijden van ambulances binnen de daarvoor geldende norm te realiseren. Voor zover zorgverzekeraars zich hiervan onvoldoende bewust waren, brengt het onderzoek van de NZa hier verandering in. Het onderzoek benadrukt dat er sprake is van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de RAV èn de zorgverzekeraar om de 15-minutennorm te halen.
Hoe beoordeelt u de reactie van een aantal zorgverzekeraars op het niet halen van de normen, namelijk dat differentiatie in de norm beter zou zijn?3
Het staat aanbieders en verzekeraars vrij om, met inachtneming van de uitgangspunten en criteria, afspraken te maken om de spreiding en capaciteit van ambulancezorg in hun regio naar eigen inzicht te optimaliseren. Daarbij kunnen ook aanvullende normen als prestatieafspraken tussen zorgverzekeraars en RAV-en worden vastgelegd. Het halen van de 15 minutennorm blijft echter onverkort van kracht.
Deelt u de opvatting van de NZa dat de bepaling ten aanzien van de gemotiveerde afwijking van de 15-minutennorm4 alleen als overgangsbepaling is opgenomen bij de invoering van de Tijdelijke wet ambulancezorg, en daarom niet bedoeld is als ruimte voor zorgverzekeraars om af te spreken dat de responstijden langer mogen zijn dan de normen?
Ja, ik deel die opvatting van de NZa. Een gemotiveerde afwijking van de normen kan alleen als er een gezamenlijke afspraak hierover is tussen aanbieder en verzekeraar. Deze afspraak wordt gemaakt om het mogelijk te maken de prestaties te optimaliseren en niet om langere responstijden te gedogen.
Indien u de gemotiveerde afwijking van de 15-minutennorm net als de NZa als overgangsbepaling ziet, op welke termijn bent u dan van mening dat de norm in alle regio’s behaald zou moeten worden?
De NZa heeft naar aanleiding van het onderzoek zorgverzekeraars opgedragen om samen met de RAV-en in de regio’s waar de norm niet wordt gehaald verbeterplannen op te stellen gericht op het voldoen aan de 15 minutennorm. De NZa zal die plannen bezien en vervolgens op de uitvoering van die plannen toezien. Daarbij is een criterium dat de norm zo snel als redelijkerwijs mogelijk is wordt behaald. Ik acht het daarom niet gewenst op dit moment uitspraken te doen over deze termijnen.
Bent u bereid de gemotiveerde afwijking te schrappen uit de Regeling Tijdelijke wet ambulancezorg, om daarmee voor alle betrokken partijen te verduidelijken dat het niet de bedoeling is om in onderling overleg van de norm af te wijken? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie ook mijn antwoord op de vragen 5 en 6.
Herkent u het beeld dat binnen regio’s ambulances meer ingezet worden in dichtbevolkte gebieden, waardoor de responstijd in het dunbevolkte gebied van de regio in de praktijk minder goed is dan de cijfers voor de desbetreffende regio doen vermoeden? Zo ja, hoe beoordeelt u deze situatie?
De 15-minutennorm is van kracht als een gemiddelde norm voor iedere RAV-regio. Dat betekent inderdaad dat niet in iedere separate gemeente of in ieder separaat wijk van een gemeente aan de norm voldaan hoeft te worden. Een verdergaande verplichting zou een uitbreiding van het aantal beschikbare ambulances met zich meebrengen, hetgeen naast een fors budgettair beslag ook risico’s voor de bekwaamheid van het ambulancepersoneel met zich mee zou brengen. Immers, veel van die extra ambulances zouden in dat geval maar weinig worden ingezet.
Het is aan de RAV om in overleg met de zorgverzekeraar te komen tot een zo optimaal mogelijke invulling van de spreiding en beschikbaarheid van ambulances om aan de huidige 15-minutennorm (gemiddelde) te voldoen.
Herkent u het beeld dat er nu vaker een ambulance wordt ingeschakeld, doordat mensen die voorheen opgenomen zouden zijn en in een zorginstelling zouden verblijven nu (langer) thuis blijven wonen door de extramuralisering van zorg in de Wet langdurige zorg en in de ggz? Zo ja, op welke manier heeft dit invloed op het Referentiekader Spreiding en Beschikbaarheid Ambulancezorg van het Rijkinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), waarmee de benodigde capaciteit van ambulancezorg wordt bepaald?5
Op dit moment wordt het referentiekader Spreiding en Beschikbaarheid geactualiseerd. Aan de hand van deze actualisatie kan worden bezien wat de groei van het aantal ritten betekent voor de benodigde capaciteit. Ik ben in overleg met Ambulancezorg Nederland en Zorgverzekeraars Nederland om de waargenomen productiegroei nader te duiden.
Welke consequenties kan het hebben als zorgverzekeraars niet in staat blijken te zijn aan hun zorgplicht op het gebied van het behalen van responsnormen te voldoen? Welke handhavingsmogelijkheden zijn er?
De NZa bestudeert de oorzaken waardoor zorgverzekeraars niet kunnen voldoen aan hun zorgplicht. Als deze oorzaken toe te rekenen zijn aan de zorgverzekeraar(s), spreekt de NZa ze hierop aan en kan zij een aanwijzing opleggen aan desbetreffende verzekeraar(s).
Bent u bereid de Kamer te informeren over de verbeterplannen die representerende zorgverzekeraars binnen twee maanden moeten opstellen, zodra deze opgeleverd zijn? Zo nee, waarom niet?
De NZa heeft de representerende verzekeraars van de regio’s waarin de norm niet wordt gehaald een informatieverzoek gestuurd met daarin de opdracht om een verbeterplan op te stellen. Dit is een zaak tussen de NZa en de betreffende verzekeraars. Ik ontvang deze verbeterplannen niet.
Wanneer wilt u dat alle regio's voldoende aan de norm voor spoedritten (A1-urgentie), dat bij 95 procent van alle ambulanceritten de responstijd niet langer dan 15 minuten is?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Riante beloning van de top van UWV |
|
Paul Ulenbelt , Ronald van Raak , Linda Voortman (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het bericht dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) de top beloont met riante salarissen boven de Wet normering topinkomens (WNT) norm?1
Het bericht van 23 april jl. in Trouw is gebaseerd op de «WNT verantwoording 2015» in het jaarverslag van UWV, waarin UWV rapporteert over de bezoldigingen van top- en niet-topfunctionarissen van UWV, conform de vereisten in de WNT.
De WNT is in 2013 in werking getreden. Met ingang van 2015 is de WNT-norm verlaagd van € 230.474 naar € 178.000. Het overgangsrecht in de WNT bepaalt dat bestaande bezoldigingsafspraken boven het bij wet vastgestelde bezoldigingsmaximum, gedurende een termijn van vier jaar na inwerkingtreding van de wet worden gerespecteerd. Daarna moet de bezoldiging in drie jaar worden teruggebracht tot het voor de topfunctionaris geldende bezoldigingsmaximum. Voor niet-topfunctionarissen is de WNT niet normerend, voor hen geldt uitsluitend de openbaarmakingplicht indien er sprake is van een bezoldiging hoger dan het bezoldigingsmaximum zoals dat voor topfunctionarissen (behoudens het overgangsrecht) is bepaald.
UWV voldoet aan de WNT. De topfunctionarissen van UWV zijn de drie leden van de Raad van bestuur. Eén lid van de Raad van bestuur is per 1 juli 2015 herbenoemd en per die datum is zijn bezoldiging aangepast aan de WNT-norm van € 178.000. In het jaarverslag 2016 van UWV zal dat terug te zien zijn. De andere twee leden van de Raad van bestuur vallen op dit moment nog onder het overgangsrecht. Vanaf 2017 zal de bezoldiging van alle leden van de Raad van bestuur UWV voldoen aan het vastgestelde bezoldigingsmaximum.
Per brief van 11 april 20162 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer geïnformeerd over het wetsvoorstel «uitbreiding personele reikwijdte WNT» dat in voorbereiding is, met als doel om de bezoldiging van werknemers bij instellingen waarop de WNT thans van toepassing is, te normeren. Ook hierbij zal overgangsrecht van toepassing zijn. Op dit moment is de WNT voor niet-topfunctionarissen echter nog niet normerend. Vanwege de openbaarmakingplicht zijn de bezoldigingen van zeven niet-topfunctionarissen in het jaarverslag van UWV opgenomen. Deze bezoldigingen waren in 2015 hoger dan het bedrag van € 178.000 vanwege deels eenmalige uitkeringen zoals managementtoeslagen, jubileumuitkeringen en de afkoop van vakantieverlof. UWV heeft mij laten weten met betrokken niet-topfunctionarissen het gesprek aan te gaan over hun bezoldiging in verhouding tot het vastgestelde bezoldigingsmaximum van de WNT.
De Minister van BZK stelt dat de WNT-2, de verlaging van het normbedrag naar € 178.000 in 2015, er voor zorgt dat er meer niet-topfunctionarissen opgenomen zullen worden in jaarverslagen dan voorgaande jaren. Deze stijging van het aantal gemelde niet-topfunctionarissen wordt veroorzaakt door de verlaging van de norm, niet door een stijging van bezoldigingen. Dit fenomeen doet zich dus ook bij andere grote instellingen voor.
Bent u het eens met de stelling dat het ongepast is dat tien topmannen en -vrouwen meer verdienen dan het ministerssalaris van afgerond 178.000 euro, terwijl UWV tegelijkertijd al jaren flink heeft bezuinigd, waardoor vaste werknemers werden ingeruild voor goedkopere tijdelijke krachten en er sinds 2004 ruim vierduizend man boventallig is verklaard? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat bovenmatige beloningen bij instellingen in de (semi) publieke sector moeten worden tegengegaan. Met dat doel is de WNT in het leven geroepen. Ik stel vast dat UWV zich aan de afgesproken kaders van de WNT houdt en dat UWV het gesprek met betrokken niet-topfunctionarissen aangaat.
Bent u bereid om er zorg voor te dragen dat het gebruik van alle uitzonderingsmogelijkheden die er toe kunnen leiden dat het inkomen boven de WNT norm uit komt, onmogelijk wordt gemaakt, zodat uitwassen als bij de zeven afdelingsdirecteuren, niet meer voor kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 1 en 2.
Bent u bereid in overleg te treden met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om de overgangsregeling binnen de WNT per 1 januari 2017 af te schaffen waardoor iedereen in overheidsdienst niet meer verdient dan een Minister? Zo nee, waarom niet?
Nee, het overgangsrecht vindt zijn grond in Europees recht; bestaande rechtsposities (waaronder salarisafspraken) worden beschermd door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag van de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) betreffende het recht op ongestoord genot van eigendom.
Deelt u de mening dat de heer Bruins als voorzitter van de Raad van Bestuur van UWV een meer dan riant salaris ontvangt waarbij verwacht mag worden dat hij zich volledig voor deze taak inzet en nevenfuncties niet passend zijn en zeker geen bezoldigde nevenfuncties? Zo nee, waarom niet?2
Het is niet ongebruikelijk dat bestuursvoorzitters en -leden nevenfuncties vervullen. Met de heer Bruins is bij zijn benoeming tot voorzitter van de Raad van bestuur UWV afgesproken dat hij zijn nevenfuncties, voor zover deze niet voortvloeien uit het voorzitterschap van UWV, in eigen tijd vervult. Ook ten aanzien van het voorzitterschap van de Raad van Toezicht NPO is met de heer Bruins afgesproken dat hij dit in eigen tijd uitvoert. De heer Bruins zal een deel van zijn huidige nevenfuncties neerleggen, waarmee het tijdsbeslag van zijn nevenactiviteiten wordt teruggebracht.
De WNT normeert niet de totale bezoldiging van verschillende functies bij verschillende WNT-instellingen. De bezoldiging van elke functie die onder de WNT valt, moet afzonderlijk aan de wet worden getoetst. Zolang aan de WNT wordt voldaan, is er geen wettelijke grondslag om een vergoeding voor een nevenfunctie niet toe te staan.
Het bericht dat artsen dronken patiënten zat zijn en strengere regels eisen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Artsen zijn dronken patiënten zat en eisen strengere regels»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze noodkreet van artsen van de spoedeisende hulp? Bent u bereid hierover met hen in gesprek te gaan?
Ik vind het heel goed dat de Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulpartsen (NVSHA) aan de bel heeft getrokken vanwege de gebeurtenissen waar ze geregeld mee te maken hebben. Ik vind het ongehoord dat er zoveel mensen zijn die zo veel hebben gedronken dat ze vernielingen aanrichten of artsen het werk moeilijk maken, of ervoor zorgen dat andere patiënten langer op zorg moeten wachten.
De NVSHA heeft mij over dit onderwerp ook een brief gestuurd. Onlangs is samen met het Ministerie van VenJ overleg gevoerd met de voorzitter van de NVSHA. Tijdens dat gesprek is uitgebreid stilgestaan bij de problemen waar de SEH’s mee te maken hebben, het feit dat alcoholgebruik (onder volwassenen) zo genormaliseerd is in onze samenleving, en over mogelijke oplossingsrichtingen. Zij hebben tijdens het gesprek onder andere aangegeven dat VWS het signaal van de NVSHA heel serieus neemt en meeneemt in de evaluatie van de Drank- en Horecawet (DHW) die momenteel plaatsvindt. We moeten daarbij goed kijken naar de groep die de overlast in ziekenhuizen veroorzaakt en of generieke maatregelen zullen bijdragen aan het terugdringen van deze genoemde problematiek.
Herkent u het beeld dat spoedeisende hulpposten al jaren worden geconfronteerd met een toename van agressie als gevolg van drankmisbruik? Kunt u aangeven waardoor deze stijging wordt veroorzaakt?
De NVSHA heeft aangegeven dat het al jaren een probleem vormt. Zij konden niet bevestigen of er nu echt sprake is van een stijging.
Herkent u het beeld dat tijdens uitgaansavonden meer dan 50 procent, of zelfs 70 procent, van de patiënten op de spoedeisende hulp dronken is? Heeft u inzicht in de landelijke cijfers op dit punt? Welke mogelijkheden ziet u om dit percentage omlaag te brengen?
Negentig procent van alle ziekenhuizen is aangesloten bij de NVSHA. Ik ga er daarom vanuit dat de NVSHA daarmee een realistisch beeld presenteert.
De problematiek die is geschetst neem ik mee in de evaluatie van de DHW die momenteel plaatsvindt.
Hoe kan het dat zoveel mensen in het uitgaansleven dronken worden, ondanks:
Beide genoemde verboden verbieden het doorschenken bij dronkenschap. Het blijkt voor gemeentelijke toezichthouders echter moeilijk om vast te stellen wanneer iemand in beschonken toestand verkeert, zo blijkt uit gesprekken die met hen gevoerd worden in het kader van de evaluatie van de DHW. Ik neem dit verder mee in de evaluatie van de wet.
Wat zeggen de grote aantallen (agressieve) dronken patiënten op de spoedeisende hulp volgens u over de mate waarin verstrekkers van alcohol zich aan de in vraag 5 genoemde verboden houden? Klopt mijn beeld dat hierop nauwelijks wordt gehandhaafd? Welke mogelijkheden ziet u om handhaving op dit punt te verbeteren?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat er veel harder moet worden opgetreden tegen de uitwassen die in het artikel worden beschreven? Welke wettelijke en praktische mogelijkheden ziet u hiervoor?
Ik deel de mening dat er hard moet worden opgetreden tegen de uitwassen die in het artikel worden beschreven en dat schade in rekening gebracht moet worden bij de veroorzakers. Hiertoe kunnen de ziekenhuizen zich voegen in het strafproces dan wel langs civielrechtelijke weg de schade verhalen. Daarnaast wordt in overleg met het Ministerie van Veiligheid en Justitie een traject
voorbereid van directe aansprakelijkstelling van daders – vergelijkbaar met de aanpak van winkeldiefstal – om de indirecte schade te verhalen in het geval van agressie in de zorg.
Artikel 453 van het Wetboek van Strafrecht is in dit geval echter niet van toepassing omdat dit artikel betrekking heeft op kennelijke dronkenschap op de openbare weg; daaronder valt niet de wachtkamer van een ziekenhuis. Afhankelijk van de precieze omstandigheden van het geval zijn er echter andere mogelijkheden om (strafrechtelijk) op te kunnen treden, bijvoorbeeld vervolging voor bedreiging, belediging, mishandeling, vernieling etc. Indien sprake is van geweld of agressie tegen personen met een publieke taak, waaronder medewerkers van een ziekenhuis, zal daartegen door het Openbaar Ministerie consequent en daadkrachtig op worden getreden, conform de afspraken die daarover zijn gemaakt. Ik wil daarbij het belang van het doen van aangifte benadrukken.
Daarnaast is het van belang dat ziekenhuizen een preventiebeleid ontwikkelen en hun medewerkers trainen hoe om te gaan met agressie. Op de websites www.veiligezorg.nl en www.agressievrijwerk.nl is meer informatie te vinden hierover.
In het bijzonder wil ik nog wijzen op het wetsvoorstel Middelenonderzoek bij geweldplegers2. Dit voorstel heeft als doel om bij de straftoemeting rekening te kunnen houden met drank- of drugsgebruik en verdachten van geweldsmisdrijven te bevelen mee te werken aan een onderzoek naar het gebruik van alcohol of drugs.
Welke mogelijkheden ziet u voor het Openbaar Ministerie en rechters om mensen die zich op de eerste hulp agressief gedragen, op basis van artikel 453 van het Wetboek van Strafrecht (dat handelt over openbare dronkenschap) strafrechtelijk aan te pakken, en hen een werkstraf of taakstraf op te leggen? Bent u bereid hieraan prioriteit te geven?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat schade ten minste in rekening gebracht moet worden bij de overlastveroorzakers? Hoe wordt hierop toegezien?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er wettelijke mogelijkheden om dronken mensen die zich op de spoedeisende hulp melden een verplicht vervolgtraject van nazorg en voorlichting te geven, waarin gewezen wordt op de schadelijke effecten van alcohol, en eventueel hulp geboden wordt om van een alcoholprobleem af te komen? Zo ja, hoe geeft u daar handen en voeten aan? Zo nee, bent u bereid deze wettelijke mogelijkheden te creëren?
Voor het tegengaan van geweldpleging onder invloed bestaan voorwaardelijke sancties, waaronder het alcoholverbod, locatieverbod, locatiegebod en specifieke gedragsinterventies die ingrijpen op het middelengebruik. Naar verwachting zal met de inwerkingtreding van de wet Middelenonderzoek bij geweldplegers vaker een dergelijke voorwaardelijke sanctie opgelegd kunnen worden.
Het aanbieden van een vervolgtraject van nazorg en voorlichting is een maatregel die ik graag, samen met de door de NVSHA voorgestelde maatregelen, meeneem in de evaluatie van de DHW.
Wat vindt u van het voorstel van de spoedeisende hulpartsen om de verkoop van alcohol op één lijn te zetten met de verkoop van sigaretten, en reclame verder in te perken?
Op dit moment loopt via ZonMw in opdracht van mij een onderzoek naar de maatschappelijke impact van een aantal maatregelen dat bekend staat als effectief, zoals reclamebeperkende maatregelen, prijsmaatregelen en het beperken van beschikbaarheid (zgn. «best buys»). De uitkomsten daarvan verwacht ik rond de zomer. Ik zal deze betrekken bij mijn beleidsreactie op de evaluatie van de DHW die dit jaar plaatsvindt.
De rol van de aanjager die de zorg binnen gemeenten op peil moet houden |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is de precieze invulling van de functie van uw directeur-generaal Langdurige zorg als «aanjager» om de kwaliteit en continuïteit van zorg in gemeenten te waarborgen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De FNV heeft gemeld dat ik een «aanjager» heb aangesteld, die de kwaliteit en continuïteit van de zorg binnen de gemeenten moet waarborgen. Dit in het licht van het faillissement van TSN Thuiszorg. Daarover het volgende.
Voor mij staan bij genoemd faillissement vanaf het begin twee zaken voorop. De eerste is de continuïteit van goede ondersteuning aan mensen die dat nodig hebben. Daarbij gaat het om het tijdig leveren van de noodzakelijke ondersteuning, waarbij de relatie tussen de cliënt en de hulpverlener waar mogelijk in stand wordt gehouden. Daarnaast is mijn inzet gericht op behoud van werk met fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden. Dit alles conform de door uw Kamer aangenomen motie van leden Siderius (SP) en Van Dijk (PvdA)2.
Vanaf het moment dat TSN Thuiszorg in surseance van betaling terecht kwam, ben ik nauw betrokken bij dit proces. Dat geldt ook voor medewerkers van het Ministerie van VWS, die daarbij onder leiding staan van de Directeur-generaal Langdurige Zorg. Onder zijn verantwoordelijkheid heeft de aanjagende betrokkenheid vanuit het Ministerie van VWS er onder meer toe geleid dat verschillende betrokken partijen (zoals de bewindvoerders, curatoren en de VNG) bij elkaar om tafel zijn gebracht en dat we samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een handreiking hebben opgesteld met onder meer een stappenplan voor gemeenten bij faillissementen. Een ander voorbeeld is dat mede op verzoek van het Ministerie van VWS door de VNG een oproep aan wethouders is gedaan om facturen voor reeds geleverde uren voor TSN Thuiszorg vervroegd te betalen, zodat de bewindvoerders de mogelijkheid kregen een geordend proces vorm te geven.
Uiteindelijk hebben de bewindvoerders de conclusie getrokken dat een faillissement van TSN Thuiszorg onvermijdelijk was en is het faillissement uitgesproken op 16 maart 2016. De curatoren hebben toen aangegeven dat de hulpverleners tot uiterlijk 25 april 2016 vanuit het failliete TSN Thuiszorg de ondersteuning aan cliënten blijven verzorgen.
In de weken na het faillissement, heb ik mij door de curatoren laten informeren over onder meer de wijze waarop gemeenten hun wettelijke verantwoordelijkheid voor de continuïteit van de ondersteuning aan cliënten borgen. Dat is waar ik mij, in deze fase, primair op richtte. Toen de curatoren in een eerder stadium zorgen hadden rondom de continuïteit van de ondersteuning in een deel van de gemeenten, heb ik besloten een specifieke belronde te starten. Het team dat geformeerd is om deze belronde uit te voeren, stond wederom onder leiding van de Directeur-generaal Langdurige Zorg. Het doel van de belronde was om na te gaan hoe deze gemeenten hun wettelijke plicht voor de continuïteit van de ondersteuning aan cliënten vervullen. Daarnaast is in de belronde geïnformeerd naar het behoud van koppeltjes van cliënten & hulpverleners en het behoud van werkgelegenheid, al dan niet met behoud van huidige arbeidsvoorwaarden (de naleving van de CAO is de verantwoordelijkheid van de sociale partners).
Voor deze taken was en is voldoende tijd.
Erkent deze aanjager dat continuïteit van zorg betekent dat mensen huishoudelijke zorg behouden na het faillissement van een thuiszorgaanbieder? Zo ja, is die continuïteit dan met behoud van een vaste medewerker of niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat doet de aanjager precies als blijkt dat een gemeente de continuïteit van de zorg op het spel zet? Jaagt hij dan gemeenten op om ander beleid te kiezen? Kunt u uitleggen wat precies het proces is?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe spoort de aanjager precies op waar hij achteraan moet gaan? Kunnen mensen ook contact met hem leggen als een en ander misloopt met de kwaliteit en continuïteit van de zorg in gemeenten? Zo ja, wat is het telefoonnummer of het emailadres waarop hij te bereiken is?
Er is gewerkt op basis van informatie van de curatoren en derden als FNV Zorg en Welzijn, mediaberichtgeving en informatie van particulieren verkregen via burgerbrieven aan het ministerie.
Spreekt deze aanjager in zijn functie enkel met wethouders, of neemt hij ook de moeite met thuiszorgmedewerkers en cliënten te spreken in die gemeenten waar de zorg niet op orde is? Zo ja, gaat hij dat alsnog doen in de gemeenten Schagen en Hollands Kroon? Zo nee, waarom is de aanjager hiertoe niet bereid? Hoort dit niet in zijn takenpakket ook te spreken met alle betrokkenen?2
Behalve met wethouders is gesproken met vakbonden, aanbieders, koepels en met thuiszorgmedewerkers: zo is op woensdag 4 mei 2016 gesproken met thuiszorgmedewerkers uit de regio Kop van Noord-Holland en Achterhoek.
Wat gaat deze aanjager doen richting die gemeenten en zorgaanbieders die loondump hebben toegepast bij de overname van thuiszorgmedewerkers? Gaat hij deze loondump samen met betrokken partijen terugdraaien? Zo neen, waarom niet?
De oplossingen die colleges en gemeenteraden hebben gekozen en zijn overeengekomen met aanbieders behoren tot de lokale beslissingsbevoegdheid zoals die in de wet is neergelegd. Ik vind het belangrijk dat hierbij wet- en regelgeving en de van toepassing zijnde CAO worden nageleefd. Als blijkt dat gemeenten niet conform wet- en regelgeving handelen, spreek ik hen daarop aan.
Met welke redenen heeft deze aanjager «geen tijd» gehad om op woensdag 26 april jl. thuiszorgmedewerkers te woord te staan die verhaal kwamen halen over het verlies van hun baan, en de cliënten die zij zijn verloren?
Dit zijn redenen in de privésfeer. FNV Zorg en Welzijn is als organiserende partij vooraf op de hoogte gebracht van de afwezigheid van de aanjager en de reden daartoe.
Vindt de aanjager het passen in de continuïteit van zorg dat 40% van de thuiszorgmedewerkers van TSN werkeloos is geworden door het faillissement van TSN? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mij is geen informatie bekend waaruit blijkt dat 40% van de thuiszorgmedewerkers van het voormalige TSN Thuiszorg werkloos is geworden.
Gemeenten en aanbieders hebben in de afgelopen periode voorbereidingen getroffen om de overgang naar de nieuwe situatie voor cliënten zo zorgvuldig als mogelijk te laten verlopen. Naast het continueren van de ondersteuning zijn door gemeenten en aanbieders afspraken gemaakt over het waar mogelijk in stand houden van de relatie tussen de cliënt en de vertrouwde thuishulp. Voor een groot aantal cliënten geldt dat de vertrouwde thuishulp zal blijven. Dit geldt onder meer voor het overgrote deel van de cliënten in de gemeenten die afspraken hebben gemaakt met Stichting Familiehulp4 of die een overgang geregisseerd hebben naar een specifieke lokale aanbieder. Meer dan de helft van het aantal thuishulpen van TSN Thuiszorg kan via deze weg aan het werk blijven bij de vertrouwde cliënten. Daarnaast zijn er gemeenten die ervoor hebben gekozen de regie aan de cliënten te geven om zelf een andere aanbieder te kiezen. Gemeenten laten hierbij de mogelijkheid open voor cliënten en thuishulpen om samen een afspraak te maken voor welke aanbieder de cliënt kiest, waardoor een koppeltje tussen cliënt en thuishulp in stand kan blijven. Een andere oplossing die in individuele gevallen wordt toegepast, is dat cliënten die dat wensen een persoonsgebonden budget aanvragen en met behulp van dit budget organiseren dat de vertrouwde thuishulp de ondersteuning aan de cliënt kan continueren. Omdat deze afspraken op lokaal niveau worden gemaakt en per individu kunnen verschillen, zijn landelijke cijfers over deze groep cliënten en thuishulpen niet beschikbaar. Het behoud van werk met fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden is een belangrijk punt van aandacht geweest. Uit de informatie van de curatoren blijkt dat bijna 60% van de thuishulpen van TSN aan de slag kan bij Stichting Familiehulp of bij een specifieke lokale aanbieder die na een geregisseerde overgang door de gemeente het werk van TSN Thuiszorg overneemt. De curatoren geven aan dat het overgrote deel van deze medewerkers tevens de huidige arbeidsvoorwaarden behoudt.
Voor de gemeenten die de regie aan de cliënten hebben gegeven om zelf een andere aanbieder te kiezen, is het beeld over baanbehoud en de nieuwe arbeidsvoorwaarden van de thuishulpen gedifferentieerd. Voorbeelden zijn bekend van gemeenten waar meer dan de helft van de thuishulpen een nieuwe baan heeft gekregen bij een andere aanbieder. Ook dit zijn belangrijke resultaten. Op lokaal niveau zijn voorbeelden bekend van zowel aanbieders die thuishulpen in dienst nemen met gewijzigde arbeidsvoorwaarden als aanbieders die de thuishulpen van TSN in dienst nemen tegen dezelfde arbeidsvoorwaarden als dat zij hadden bij TSN Thuiszorg. Lokaal kunnen ook in overleg met gemeenteraden andere keuzes zijn gemaakt. De oplossingen die colleges en gemeenteraden hebben gekozen en zijn overeengekomen met aanbieders behoren tot de lokale beslissingsbevoegdheid zoals die in de wet is neergelegd. Ik vind het belangrijk dat hierbij wet- en regelgeving en de van toepassing zijnde CAO worden nageleefd. Helaas zullen niet alle medewerkers van TSN Thuiszorg direct ergens anders aan de slag kunnen. Voor diegenen die werkloos worden, zijn extra voorbereidingen getroffen door het UWV in het kader van de maatregelen Doorstart naar nieuw werk. Het gaat daarbij onder andere om de Brug-ww, persoonlijke dienstverlening en scholingsvouchers. Ik wijs u op mijn brief van 22 april 2016 over de afspraken over continuïteit van ondersteuning.5
Welke maatregelen neemt deze aanjager om nog meer faillissementen in de thuiszorg te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3 heb ik de rol van de directeur generaal in dezen beschreven.
Met de FNV, CNV en de Vereniging Nederlandse Gemeenten heb ik gesproken over de toekomst van de thuiszorg. Op 4 december 2015 is door genoemde partijen en mij een pakket aan maatregelen gepresenteerd dat gericht is op perspectief creëren en zo snel mogelijk omzetten in nieuwe werkgelegenheid, inkoop op inhoud en kwaliteit en geen concurrentie op arbeidsvoorwaarden en reguliere banen in loondienst tegen fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden. Voor een volledig overzicht van alle maatregelen verwijs ik naar mijn brief van 4 december 2015.6
Heeft uw directeur-generaal voldoende tijd om deze aanjaagrol te vervullen zoals die gepresenteerd wordt?
Zie antwoord vraag 1.
De arrestatie van een Nederlands-Iraanse journalist in Iran |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht over de arrestatie van een Iraans-Nederlandse journalist in Iran?1 Kunt u dit bericht bevestigen?
De Nederlandse ambassadeur in Teheran heeft de Iraanse autoriteiten gevraagd te bevestigen of de Nederlands-Iraanse journalist is gearresteerd. De Nederlandse ambassadeur heeft daartoe op hoog ambtelijk niveau een gesprek gevoerd op het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken en om informatie verzocht. Thans worden de bevestiging van de arrestatie en verdere informatie daarover van de Iraanse autoriteiten afgewacht.
In voornoemd gesprek heeft Iraans BZ het bekende Iraanse standpunt herhaald inhoudende dat in geval van bipatride Iraniërs die in Iran worden gedetineerd, Iran alleen de Iraanse nationaliteit erkent. Dit betekent in de praktijk dat Iran geen bevestiging of informatie verstrekt aan de Nederlandse ambassade en niet meewerkt aan Nederlandse consulaire bijstand aan bipatriden (personen met zowel de Iraanse als Nederlandse nationaliteit). Niettemin zal van Nederlandse zijde in de contacten met de Iraanse autoriteiten blijven worden onderstreept dat Nederland op grond van artikel 36 van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen (Iran is partij bij dit verdrag) consulaire bijstand wenst te verlenen aan een Nederlandse gedetineerde in Iran indien deze persoon dat wenst. Dit geldt voor Nederland ook indien deze persoon bipatride is.
Zodra er zekerheid is over deze zaak zal Nederland zich inspannen om consulaire bijstand te verlenen en via stille diplomatie de zaak onder de aandacht te brengen van de Iraanse autoriteiten. In dit soort zaken is het geven van veel ruchtbaarheid niet in het belang van betrokkene.
Heeft uw ministerie reeds contact gehad met de Iraanse autoriteiten naar aanleiding van dit nieuws? Zo ja, kunt u iets mededelen over de toestand van de journalist in kwestie?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Kamer zo snel mogelijk informeren over de toestand van deze journalist en de uitkomst van de gesprekken met de Iraanse autoriteiten?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Het is een prachtig kind. Waarom is hij overleden?’ |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Het is een prachtig kind. Waarom is hij overleden»?1
Ja.
Wat is uw mening over het gegeven, zoals gepresenteerd in het artikel, dat de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) de standaard «Opsporing foetale groeivertraging» heeft ingevoerd zonder inbreng van de Nederlandse Vereniging van Obstetrie en Gynaecologie (NVOG)?
Ik vind het van belang dat partijen in de geboortezorg samen optrekken en samen richtlijnen en protocollen ontwikkelen. Monodisciplinair werken is niet meer van deze tijd.
Deelt u de mening van de woordvoerder van de NVOG dat er «onvoldoende wetenschappelijk bewijs is» voor de standaard «Opsporing foetale groeivertraging» waarin gebruikgemaakt wordt van de in Engeland ontwikkelde methode GROW, om systematisch met een centimeterlint de buik van de zwangere op te meten?
Het is bij uitstek aan partijen om een mening te hebben over het wetenschappelijk bewijs; niet aan mij. Ik heb van de KNOV begrepen dat, juist vanwege het ontbreken van een gedegen wetenschappelijk fundament, er is gekozen voor een pakket aan maatregelen in de standaard «Opsporing foetale groeivertraging».
Deelt u de zorgen die zijn ontstaan naar aanleiding van dit artikel, omdat er veel onduidelijkheid lijkt te bestaan over de beste methode om groeivertraging op te sporen, er niet altijd voldoende expertise op dit vlak aanwezig lijkt te zijn en doorverwijzingen onnodig laat plaatsvinden?
Onvoldoende groei van het ongeboren kind (groeivertraging) is één van de belangrijkste oorzaken van babysterfte. Bij alle beroepsgroepen in de geboortezorg is dit bekend en is men er van doordrongen dat de groei goed moet worden gevolgd. Het is aan beroepsgroepen om daarbij een keuze te maken voor de wijze waarop de groei wordt gemeten en wanneer welke aanvullende maatregelen van toepassing zijn.
Kunt u aangeven in hoeverre het voor u een prioriteit is om een knoop door te hakken over de derdetermijn echo, die al door uw voorganger was toegezegd? Deelt u de mening dat het afronden van het onderzoek naar de derdetermijn echo, in de IRIS studie, nog lange tijd op zich laat wachten, en daardoor weinig gevoel van urgentie uitstraalt?
Ik ben niet van plan om, zonder voldoende wetenschappelijk bewijs en zonder draagvlak onder de gezamenlijke beroepsgroepen, over te gaan op algehele invoering van een 3e termijn echo. Ik ben het overigens met u eens dat het jammer is dat de IRIS studie zo veel vertraging heeft opgelopen. Dat heeft, zo heb ik van ZonMw begrepen, niet te maken met het ontbreken van een gevoel van urgentie bij de onderzoekers maar is het gevolg van diverse technische kwesties.
Kunt u aangeven hoe u in de tussentijd, voordat dit onderzoek is afgerond, omgaat met de gesignaleerde problemen uit het artikel, zeker in het licht van de onenigheid tussen de KNOV en de NVOG over de zorgstandaard?
Ik heb partijen uit de geboortezorg bij mij aan tafel uitgenodigd voor een gesprek om te vernemen waar de problemen zitten en hoe die kunnen worden opgelost. T.a.v. de zorgstandaard is het Kwaliteitsinstituut inmiddels betrokken.
Deelt u de mening dat echoscopie nauwkeuriger – en niet invasief – is en minder willekeurig dan meten aan de buitenkant? Indien ja, kunt u aangeven of u het mogelijk wilt maken dat de beschikbaarheid van echo’s wordt vergroot voor verloskundigen, zodat zij hiervan eerder gebruik kunnen maken?
Toegang tot echoscopie is geen probleem voor verloskundigen. Het is wel zaak om deze – en iedere andere techniek- op een zo effectief mogelijke manier in te zetten.
Heeft u zicht op welke alternatieven er voorhanden zijn, naast het gebruik van echo’s, om groeivertraging op te sporen? Zo nee, bent u bereid dit te (laten) onderzoeken?
Ik heb geen zicht op welke alternatieven er voorhanden zijn. Het opsporen, behandelen en voorkomen van de zogenoemde «Big4 aandoeningen»2 was een belangrijk thema in de onderzoeksagenda Zwangerschap en Geboorte van ZonMw uit 2010. Op dit moment wordt gewerkt aan een actualisatie van die agenda ten behoeve van een vervolgprogramma. Ik ga er vanuit dat het opsporen van groeivertraging nog steeds op de onderzoeksagenda zal staan.
Deelt u de zorgen over de uitspraak van Jan Nijhuis, hoogleraar gynaecologie aan de Universiteit van Maastricht, waarin hij stelt dat de geboortezorg meer een belangenspel lijkt te zijn geworden in plaats van te draaien om het belang van moeder en kind? Zo ja, hoe wilt u hierin verandering aanbrengen?
Ik deel de zorg van Jan Nijhuis in zoverre dat ik zie en merk dat er sprake is van veel onrust in de sector en dat er relatief veel tijd en energie gaat zitten in zaken die weinig met de zorg aan moeder en kind van doen hebben. Ik heb partijen daarom bij mij aan tafel uitgenodigd om het te hebben over de meningsverschillen, de gemeenschappelijke doelstellingen en te bezien of gedeelde uitkomsten mogelijk zijn. Alle partijen hebben aangegeven die te zien.
Kunt u aangeven waarom de richtlijn «Verminderde kindsbewegingen» niet (altijd) wordt opgevolgd, terwijl deze stellig de patiënt centraal zet door te stellen dat de subjectieve waarneming van de moeder leidend moet zijn?
Uit het artikel blijkt evident het belang van een goede implementatie van deze richtlijn. Ik weet niet waarom deze richtlijn in deze casus niet is gevolgd. Los daarvan vind ik het sowieso van belang om de zwangere en haar ongeboren kind centraal te plaatsen. Dat is ook één van de belangrijkste aanbevelingen van de stuurgroep Zwangerschap en Geboorte uit 2010: plaats moeder en kind in de hoofdrol. Ik sta nog steeds achter deze aanbeveling.
Deelt u de mening dat er scherp ingezet moet worden op het vergroten van expertise bij verloskundigen, aangezien ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg in 2012 al concludeerde dat sterfte of ernstige complicaties ontstaan omdat pathologie, in dit geval groeivertraging, onvoldoende herkenning krijgt?
Ik zet juist in op het verbeteren van de samenwerking in de geboortezorg zodat deze expertise in het team van professionals in de geboortezorg is geborgd. Professionals in de regio maken op basis van hun expertise onderling afspraken (via bijvoorbeeld zorgpaden) hoe ze in de praktijk borgen dat de zwangere en haar ongeboren kind de best mogelijke zorg krijgen.
Bent u bereid kritisch te kijken naar de verkeerde prikkel(s) die nu mogelijk bestaat/bestaan in de geboortezorg, omdat een verloskundige er een financieel belang bij kan hebben om de patiënt langer zelf te begeleiden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb daar al naar laten kijken (onder andere in de monitors van de NZa) en gezien dat er verkeerde prikkels in de huidige bekostiging bestaan. Dat is voor mij een belangrijke reden om integrale bekostiging in de geboortezorg als vrijwillige bekostigingsoptie in te voeren.
Bent u bereid het voorbeeld van ons buurland, het Verenigd Koninkrijk, te volgen om de kennis te vergroten als het gaat om het redden van ongeboren kinderen? Zo ja, wilt u toezeggen actief in te zetten op het doorbreken van het taboe om te spreken over «doodgeboorte»?
Ik stimuleer het vergroten van kennis via de programma’s bij ZonMw. Naar mijn idee wordt in Nederland al gewerkt aan het doorbreken van het taboe over het verlies tijdens de zwangerschap. Zo is er tegenwoordig meer erkenning voor de gevolgen bij een miskraam of doodgeboorte. Op internet is veel informatie te vinden onder andere op de website van Freya, vereniging voor mensen met vruchtbaarheidsproblemen.
De voortdurende crisis bij Daelzicht |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat naast de Ondernemingsraad nu ook het managementteam van Daelzicht het vertrouwen heeft opgezegd in de leden van de Raad van Bestuur?1
Ik heb kennis genomen van de motieven en overwegingen van het managementteam. Het managementteam geeft in de brief van 24 april 2016 helder aan waarom zij het vertrouwen in de Raad van Bestuur opzegt. Het betreft primair een zaak tussen de Raad van Toezicht, de bestuurders en de Ondernemingsraad. Inmiddels heeft de Raad van Bestuur aangekondigd zich per 1 juni 2016 terug te trekken.
De Inspectie voor de gezondheidszorg ziet erop toe dat de kwaliteit en de veiligheid van de zorg die door Dealzicht wordt geleverd op orde is. Op dit moment ziet de IGZ geen aanleiding om handhavend op te treden. De IGZ volgt nauwgezet de ontwikkelingen bij Daelzicht.
Wat is uw reactie op de brief van het managementteam die aangeeft dat de crisis binnen Daelzicht voortwoekert en dreigt te escaleren, wat slecht is voor betrokkenen, cliënten, hun families en personeelsleden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de berichtgeving van het managementteam die aangeeft dat indringende focus op de zorg voor cliënten nodig is, omdat dit nu onvoldoende is?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het gesteld met de zorg voor cliënten en de omstandigheden waaronder personeelsleden moeten werken? Is deze situatie verergerd nu de plannen omtrent het belevenispark zijn stopgezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ziet toe op de kwaliteit en de veiligheid van de zorg. Indien de kwaliteit van zorg bij Daelzicht niet op orde is, zal de IGZ handhavend optreden. De IGZ heeft mij laten weten dat zij op dit moment geen aanwijzing heeft dat de kwaliteit van zorg in het geding is. De IGZ blijft de ontwikkelingen bij Daelzicht nauwgezet volgen.
Hoe oordeelt u over de berichtgeving van het managementteam, dat aangeeft dat de leden van de Raad van Bestuur machtsvertoon uitten, intimideren, de managers persoonlijk geschoffeerd en onder druk gezet hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat in geen enkele organisatie sprake mag zijn van machtsvertoon, intimidatie of andere onheuse bejegening door bestuurders. Dit geldt zeker bij zorgorganisaties waar professionals zorg bieden aan kwetsbare mensen. De omstandigheden waaronder zij werken, moeten hen motiveren de wensen en behoeften van de cliënt centraal te stellen. Een cultuur waar sprake is van machtsvertoon, afhankelijkheid en onheuse bejegening is daar contrair aan. Inmiddels is bekend geworden dat de Raad van Bestuur per 1 juni 2016 opstapt en dat door de Raad van Toezicht een interim- bestuurder is benoemd die op 13 mei 2016 start.
Het is nu aan de Raad van Toezicht en de nieuwe bestuurder om in overleg met de cliënten- en familieraad, de Ondernemingsraad en het personeel er voor te zorgen dat er weer een cultuur ontstaat waar sprake is van onderling vertrouwen.
Wat vindt u ervan dat de leden van de Raad van Bestuur grote druk uitoefenen op het managementteam om geen objectief werkbelevenisonderzoek te doen bij medewerkers, wat het managementteam nu dringend noodzakelijk acht?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van het managementteam dat de crisis binnen Daelzicht teveel afleidt waar het in de organisatie om draait, namelijk goede cliëntenzorg en betrokken en tevreden medewerkers? Zo ja, gaat u nu eens ingrijpen? Zo neen, waarom niet?
Zoals aangegeven is inmiddels is bekend geworden dat de Raad van Bestuur per 1 juni 2016 opstapt en dat door de Raad van Toezicht een interim- bestuurder is benoemd die op 13 mei 2016 start.
Volgens de Raad van Toezicht en de Raad van Bestuur is dit besluit genomen in het belang van de bestuurbaarheid van de organisatie, de continuïteit van de onderneming en de kwaliteit van zorg voor cliënten en medewerkers. Het is nu aan de interim--bestuurder en de Raad van Toezicht om daar goed op toe te zien.
Zoals eerder aangegeven ziet de IGZ toe op de kwaliteit en de veiligheid van de zorg die door Dealzicht wordt geleverd. Indien de kwaliteit niet op orde is, zal de IGZ handhavend optreden. De IGZ heeft mij laten weten dat dit laatste op dit moment niet aan de orde is, maar de ontwikkeling bij Daelzicht op de voet te volgen.
Kunt u aangeven of de Inspectie voor de Gezondheidszorg toezicht houdt op de veiligheid van bewoners en cliënten? Erkent u dat verscherpt toezicht geen onlogische stap zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.