Het bericht ‘Eerste hulp bij vermissingen’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Eerste hulp vermissingen» en het daarin genoemde Handboek Vermiste Personen van Carlo Schippers en Irma Schijf?1
Ja.
Deelt u de mening dat het uitpeilen door de politie van de gsm van vermiste kinderen en soms ook volwassenen snel uitsluitsel zou kunnen geven over de vermissing en dat het een gemis is dat dit nu wettelijk niet is toegestaan?
Het uitpeilen van een mobiele telefoon is één van de middelen die voor de politie behulpzaam kan zijn bij het oplossen van een vermissing en wordt in het rapport «Zoekmiddelen bij urgente persoonsvermissingen» genoemd als één van de lacunes in de wetgeving. In het antwoord op vraag 3, 4 en 5 ga ik hier op in.
Herinnert u zich het rapport «Zoekmiddelen bij urgente persoonsvermissingen» waarin de juridische mankementen en oplossingen worden beschreven over de inzet – buiten een strafrechtelijk onderzoek – van bijzondere bevoegdheden om de verblijfplaats van vermiste personen te achterhalen?2
Ja, zoals hierboven aangegeven herinner ik mij het rapport «Zoekmiddelen bij urgente persoonsvermissingen».
Naar aanleiding van dit rapport is er separate wetgeving in voorbereiding. Ik ben voornemens deze na de zomer in consultatie te brengen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van aanvullende wetgeving op dit punt, gelet op uw reactie op dit rapport destijds («Voor een oplossing zal dan ook wetgeving noodzakelijk zijn. Aangezien hier enige tijd mee gemoeid zal zijn zal ik daarnaast in overleg treden met de betrokken partijen met als doel binnen de bestaande wettelijke kaders de medewerking in de praktijk te stimuleren)»?3
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat spoed ten aanzien van dit wetgevingsproces gewenst is en dat daarom niet gewacht kan worden tot aanpassing in het wetgevingsproces omtrent de modernisering van het Wetboek van Strafvordering maar dit eerder al separaat geregeld dient te worden?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat een leerling vanwege haar beperking niet mee op schoolkamp mocht |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat kinderen met een beperking buitengesloten worden van activiteiten met klasgenoten, zoals een leerlinge die vanwege haar beperking niet mee mocht op schoolkamp? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Nee. Een school is verantwoordelijk voor het onderwijs aan alle ingeschreven leerlingen. Voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften biedt een school daarbij passende en redelijke ondersteuning en voorzieningen. Dit aanbod geeft de school vorm met inachtneming van de behoefte van de leerling en de mogelijkheden van de school en het samenwerkingsverband en in overleg met de ouders. Waar nodig kan ook deskundigheid van andere professionals (zoals vanuit de jeugdhulp) worden betrokken.
Hoe verhoudt het buitensluiten van leerlingen met een beperking door reguliere scholen tot de door u geroemde invoering van het zogenaamde passend onderwijs? Is het buitensluiten van leerlingen een beoogd effect van de invoering van het zogenaamde passend onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe verhoudt de uitspraak van het College van de Rechten van de Mens – «het uitgangspunt voor deelname aan buitenschoolse activiteiten zou moeten zijn dat elk kind mee kan doen en daarvoor moet alles in het werk worden gesteld» – zich tot deze situatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het uitgangspunt van het College voor de Rechten van de Mens dat leerlingen waar mogelijk mee moeten kunnen doen aan alle activiteiten, deel ik. Ik betreur het dan ook dat de leerling die in het artikel is genoemd, geen schoolreisje heeft kunnen maken.
Kunt u toelichten welke opties de school heeft aangeboden aan de leerlinge om tot een passende oplossing te komen? Bent u van mening dat de school alles in het werk heeft gesteld om tot een passende oplossing te komen, zodat deze leerlinge kon deelnemen aan schoolkamp?
Ik kan geen oordeel geven over een specifieke casus. Wel begrijp ik dat ouders en school altijd met elkaar in gesprek zijn gebleven over een goede oplossing en men er samen uitgekomen is.
Bent u bereid om de school aan te spreken op deze ongewenste situatie? Zo nee, waarom niet?
Ik heb contact gelegd met de school. De school geeft aan dat zij voor kinderen met specifieke problematiek in de klas een passend aanbod kunnen bieden, maar dat zij nog op zoek zijn naar adequate begeleiding tijdens de vrije momenten, zoals een schoolreisje of excursie. Mede op basis van deze casus gaan zij bekijken op welke wijze dit in het vervolg nog beter georganiseerd kan worden. Hier kan mogelijk ook de jeugdhulp in worden betrokken.
Kunt u de Kamer inzicht geven in hoe vaak vergelijkbare situaties zijn voorkomen het afgelopen schooljaar? Zo nee, bent u bereid om dit te onderzoeken?
Hierover zijn geen cijfers beschikbaar. Waar nodig zal ik scholen aanspreken op hun verantwoordelijkheid.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat kinderen met een beperking in de toekomst niet langer buitengesloten worden op school en een gelijkwaardige behandeling krijgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiervoor nemen? Zo nee, waarom niet?
De Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) regelt het recht van mensen met een beperking op gelijke behandeling. Ook heeft Nederland deze maand het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap geratificeerd. Bij de implementatie van dit verdrag zal ook aandacht worden besteed aan gelijkwaardige behandeling in het onderwijs. Verder stimuleer en ondersteun ik onderwijs en gemeenten om samen te komen tot betere onderwijszorgarrangementen voor leerlingen, waardoor zij zowel thuis als op school passende begeleiding krijgen. De werkagenda van de onderwijsraden, VNG, NJI, OCW en VWS kan daarbij ondersteuning bieden.
Met vragen over de invulling van passende aanpassingen kunnen ouders en scholen terecht bij het College voor de Rechten van de Mens.
De implementatie van de Terezin Verklaring over de compensatie van holocaust-slachtoffers |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Holocaust survivors dying in poverty while awaiting compensation»?1
Ja
Bent u het eens met de stelling dat in veel van de 47 landen die in 2009 de Terezin Verklaring2 ondertekenden, nog te weinig is gedaan om deze verklaring te implementeren, waardoor veel overlevenden van de holocaust nog altijd niet gecompenseerd zijn voor gestolen eigendommen tijdens de Tweede Wereldoorlog? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke landen speelt deze problematiek?
Het hierboven genoemde bericht stelt dat er nog te weinig is gedaan om de Terezin Verklaring te implementeren. De Verklaring is niet bindend, maar de ondertekenaars dienen zich in te spannen om overlevenden van de Holocaust te compenseren. Het kabinet is vooralsnog niet bekend met de precieze feitelijke situatie met betrekking tot de maatregelen die de 47 landen hebben genomen sinds hun ondertekening van de Terezin Verklaring in 2009.
Voor wat betreft Nederland herkent het kabinet de in het artikel geschetste situatie niet. Zo heeft Nederland een uitgewerkt stelsel van sociale wetten voor oorlogsgetroffenen, binnen een zorgstelsel dat zorg voor iedereen bereikbaar maakt. Tevens hebben zich na-oorlogse commissies gebogen over rechtsherstel, claims, restitutie en schadevergoedingen van roerende goederen, onroerend goed en oorlogstegoeden. Er zijn gelden ter beschikking gesteld aan de Joodse gemeenschap en bredere mechanismen ontwikkeld voor restitutie, zoals rond gestolen of verdwenen kunst.
Bent u bereid om het belang van de Terezin Verklaring op Europees niveau te benadrukken en ervaringen omtrent de implementatie van de genoemde verklaring met andere Europese lidstaten te delen, voornamelijk met de landen die achterlopen met de implementatie? Zo ja, hoe bent u van plan dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Tsjechië was in 2009 de initatiefnemer van de Terezin Verklaring. Nederland heeft de verklaring ondertekend en zet zich in om dit nationaal vorm te geven. Compensatie voor Holocaustslachtoffers is een gevoelig thema. Landen moeten hun eigen beleid kunnen vormgeven omdat landen in Europa op verschillende manieren en in verschillende snelheden hun verleden verwerken. Nederland is daarom niet voor een speciale Europese gezant voor post-Holocaustzaken. Nederland is gezien het belang van het onderwerp wel bereid om binnen de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) nationale best practices te delen.
De strijd tegen antisemitisme gaat uiteraard onverminderd voort, ook via de EU. Het kabinet verwelkomt dat de Europese Commissie per 1 december 2015 een coördinator antisemitisme, Katharina von Schnurbein, heeft aangesteld. Ook tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap is hier aandacht voor geweest. Zo heeft het Nederlandse voorzitterschap een geslaagde bijeenkomst georganiseerd op in Amsterdam op 28 april jl met de Europese coördinator antisemitisme, de Europese coördinator anti-moslimhaat en Nederlandse Joodse en Islamitische maatschappelijke organisaties.
Ziet u kans om op EU-niveau concrete stappen te zetten om de implementatie van de Terezin Verklaring te bespoedigen, bijvoorbeeld de aanstelling van een speciale Europese gezant voor post-holocaust zaken of een gemeenschappelijke verklaring van de Europese Raad waarin het belang van de Terezin Verklaring wordt onderstreept? Zo ja, bent u bereid om uw rol als EU-voorzitter te gebruiken om dergelijke stappen in gang te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat dertien EU-landen wapens leveren aan Egypte |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Bijna helft EU-landen negeert wapenembargo Egypte»1 en bijbehorende publicatie van Amnesty International «EU: Halt arms transfers to Egypt to stop fuelling killings and torture»2?
Ja.
Kunt u bevestigen dat dertien EU-lidstaten de afgelopen jaren wapens, munitie en aanverwante goederen exporteerden naar Egypte, ondanks het feit dat op 21 augustus 2013 in de Raad Buitenlandse Zaken werd overeengekomen dat «exportvergunningen van alle goederen die gebruikt kunnen worden voor interne repressie» worden opgeschort?3
Het kabinet hecht er allereerst aan om te onderstrepen dat er geen wapenembargo op Egypte van kracht is. Wel hebben de EU-lidstaten op 21 augustus 2013 via Raadsconclusies afgesproken om alle vergunningen voor goederen die zouden kunnen worden gebruikt voor interne repressie op te schorten.
Uit het jaarrapport over Europese wapenexporten blijkt dat de meerderheid van EU-lidstaten in 2014 militaire goederen heeft geëxporteerd naar Egypte4. Het EU-jaarrapport onderscheidt daarin 22 categorieën, de zogenaamde ML-posten. Hieruit blijkt dat een aantal lidstaten in 2014 goederen in de categorieën ML1 (kleine en lichte wapens met gladde loop) alsmede ML3 (munitie) naar Egypte heeft uitgevoerd. Het kabinet beschikt echter niet over exacte informatie betreffende de goederen die naar Egypte uitgevoerd zijn, aangezien binnen de EU alleen de afwijzingen en niet de toewijzingen van uitvoervergunningen gedeeld worden. Het kabinet verwijst derhalve naar het EU-jaarrapport voor algemene informatie over uitvoer naar Egypte in 2014, maar kan geen conclusieve uitspraken doen over de typen goederen die andere lidstaten hebben uitgevoerd.
Deelt u de mening van Amnesty dat de mensenrechtensituatie in Egypte de laatste jaren is verslechterd en dat er een klimaat van repressie heerst waarbinnen leger, veiligheidsdiensten en politie zich schuldig maken aan marteling, willekeurige arrestaties en geweld?
Het kabinet heeft geconstateerd dat in Egypte sprake is van een verslechtering van de mensenrechtensituatie en een toename van de overheidsrepressie. In bilaterale contacten, EU-kader en overige multilaterale fora worden de Nederlandse zorgen hierover uitgesproken.
Deelt u de mening dat het exporteren van wapens, munitie en andere goederen naar Egypte die gebruikt kunnen worden voor interne repressie een schending is van het Gemeenschappelijk Standpunt van de EU inzake wapenexport, in het bijzonder criteria 2 (mensenrechten) en 3 (spanningen of gewapende conflicten)?
Alle EU-lidstaten zijn gebonden aan het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport (2008/944/GBVB). Hierin is onder andere overeengekomen dat EU-lidstaten een vergunning weigeren «voor militaire goederen of technologie waardoor gewapende conflicten worden uitgelokt of verlengd dan wel bestaande spanningen of conflicten in het land van eindbestemming worden verergerd» (criterium 3), of «wanneer er een duidelijk risico bestaat dat uit te voeren militaire goederen of technologie gebruikt worden voor binnenlandse onderdrukking» (criterium 2). Exporten van militaire goederen die de toets van één van bovenstaande criteria niet doorstaan, zijn in strijd met het Gemeenschappelijk Standpunt.
Daarbij dient te worden aangetekend dat de beslissing om uitvoer van militaire goederen goed te keuren, een nationale bevoegdheid is, zoals is vastgelegd in artikel 4, lid 2 van het Gemeenschappelijk Standpunt. Overwegingen van (inter)nationale veiligheidspolitiek kunnen dus meespelen in de afwegingen van EU-lidstaten in het al dan niet afgeven van vergunningen. Hierdoor kan het in specifieke gevallen voorkomen dat een lidstaat tot een ander oordeel komt dan het Nederlandse kabinet gekomen zou zijn. Nederland is zeer strikt in de toepassing van het Gemeenschappelijk Standpunt en zal een vergunningaanvraag afwijzen wanneer het de voorgenomen uitvoer niet in overeenstemming acht met de criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt.
Deelt u de mening dat het een zeer negatieve ontwikkeling is dat EU-lidstaten, als het gaat om wapenexport, tegengesteld handelen ten opzichte van wat overeengekomen is in de Raad Buitenlandse Zaken? Zo ja, heeft u uw collega’s hierop aangesproken? Zo nee, bent u bereid om dat alsnog te doen?
Het kabinet heeft zich te allen tijde aan de richtlijnen van de Raadsconclusies gehouden en is van mening dat alle EU-lidstaten dit dienen te doen. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Wapens en Principes, Ambities voor een geloofwaardig en geharmoniseerd wapenexportbeleid in Europa» (hierna: de initiatiefnota) van de leden Sjoerdsma en Servaes, zet het kabinet in op het verbeteren van eenduidige implementatie van Raadsconclusies (via een Raadsbesluit of anderszins) met betrekking tot wapenexportrestricties5.
Aangezien wapenexportcontrole raakt aan nationale veiligheid en nationale veiligheid uitsluitend de verantwoordelijkheid van de EU-lidstaten is, is het uiteindelijk aan de EU-lidstaten om besluiten te nemen over de uitvoer van militair materieel. Het kabinet zet zich, zoals ook aangegeven in eerdere brieven aan uw Kamer, in voor verdere harmonisatie en transparantie binnen de EU. Verdere harmonisatie is echter alleen mogelijk als alle EU-lidstaten daarmee akkoord gaan. De afgelopen jaren is duidelijk gebleken dat Nederland hierin vooroploopt, maar dat een groot aantal EU-lidstaten op dit moment niet bereid is tot verregaande harmonisatiemaatregelen. Het kabinet zal zich desalniettemin blijven inzetten voor verdere harmonisatie van het EU-wapenexportbeleid, ook t.a.v. Egypte.
Alleen een wapenembargo kan dienen als multilateraal bindend juridisch instrument. Tijdens discussies in EU-Raadskader, waar het wapenexportbeleid naar Egypte in 2015 tweemaal op Nederlands initiatief is besproken, is echter duidelijk gebleken dat er geen draagvlak is binnen de EU voor strengere regels t.a.v. Egypte. Veel EU-lidstaten wijzen hierbij op de legitieme veiligheidsbehoefte die Egypte heeft.
Deelt u de mening dat Europese afspraken over wapenexport naar Egypte vanwege de geloofwaardigheid van de afspraken niet vrijblijvend kunnen zijn? Welke mogelijkheden ziet u om lidstaten in Europees verband te houden aan de naleving van een afspraken over wapenexport?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u de door Amnesty uitgesproken vrees dat de door de Raad overeengekomen opschorting van exportvergunningen binnenkort zal worden opgeheven? Is er recentelijk, dan wel formeel dan wel in de wandelgangen, op Europees niveau gesproken over opheffing van de raadsconclusie van 21 augustus 2013 op dit punt?
De Raadsconclusies van 21 augustus 2013 over Egypte, die zijn herbevestigd met de Raadsconclusies van 10 februari 2014, blijven onverminderd van kracht. Van het aannemen van nieuwe Raadsconclusies is vooralsnog geen sprake. Indien hierover binnen de EU discussie ontstaat, zal Nederland zich uitspreken voor een handhaving van de opschorting van wapenleveranties aan Egypte die kunnen worden ingezet voor interne repressie.
Bent u bereid om zich in Europa in te zetten voor een strikte handhaving van de Raadsconclusies van 21 augustus 2013 en zich sterk te verzetten tegen een opheffing van de overeengekomen opschorting van exportvergunningen? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de door Amnesty naar voren gebrachte kwestie rondom wapenexport naar Egypte een voorbeeld is van tekortkomingen binnen het Europees wapenexportbeleid? Zo ja, ziet u deze kwestie ook als een voorbeeld voor de urgentie van een meer geloofwaardig en geharmoniseerd Europees wapenexportbeleid, zoals bepleit in de initiatiefnota «Wapens en Principes» van de leden Sjoertdsma en Servaes uit 2014?4
Zoals in de antwoorden op vragen 5 en 6 is aangegeven, heeft het kabinet reeds eerder geconstateerd dat er ruimte bestaat voor verdere harmonisatie van het wapenexportbeleid binnen de EU, en het zet zich daar binnen de daarvoor bestemde Europese fora dan ook voor in. Het kabinet beschouwt de initiatiefnota dan ook grotendeels als steunbetuiging voor het huidige Nederlandse beleid, te weten de bevordering van verdere harmonisatie van het EU-wapenexportbeleid.
In zijn reactie op de initiatiefnota stelde het kabinet echter ook dat wapenexportcontrole een nationale competentie is van de EU-lidstaten. De ruimte voor de EU om hier maatregelen te nemen, is derhalve beperkt. Het kabinet heeft het belang van verdere harmonisatie reeds in de daarvoor bestemde EU-fora opgebracht en zal dat blijven doen.
Bent u bereid om dit onderwerp onder de aandacht te brengen van Hoge Vertegenwoordiger Mogherini en aan te dringen op agendering in de Raad Buitenlandse Zaken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
De beperkte toegankelijkheid van de websites van Nederlandse ambassades voor het maatschappelijk middenveld in Senegal, Mozambique en Burundi |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het feit dat de websitepagina’s van de Nederlandse ambassades in Senegal, Mozambique en Burundi over fondsen voor lokale organisaties alleen beschikbaar zijn in de Nederlandse taal? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
De ambassades in Dakar (Senegal) en Bujumbura (Burundi) hebben zowel een Nederlandstalige als een Franstalige website met identieke informatie over ontwikkelingssamenwerking en fondsen. De ambassade in Maputo (Mozambique) heeft zowel een Nederlandstalige als een Engelstalige website.
Deelt u de mening dat de toegankelijkheid en participatiemogelijkheid voor lokale organisaties hiermee in het gedrang komen?
Nee, zie antwoord op vraag 1.
Kunt u toelichten of er wordt bijgehouden hoeveel aanvragen voor financiering van lokale organisaties in het Nederlands ten opzichte van het Engels en Frans worden gedaan? Zo niet, bent u bereid dit te gaan bijhouden met als doel de toegankelijkheid van dergelijke instrumenten voor lokale organisaties, ook zonder Nederlands of internationale consultants en werknemers, te optimaliseren?
Het aantal financieringsaanvragen van lokale organisaties wordt door ambassades niet standaard bijgehouden. Ambassades staat het vrij om informatie over financieringsmogelijkheden naar eigen inzicht te delen via websites of anderszins, waarbij lokale afwegingen voor effectiviteit worden meegewogen. Gezien deze diversiteit is het bijhouden van aantallen weinig informatief.
Kunt u toelichten hoeveel lokale organisaties de afgelopen periode aanvragen via de drie betreffende ambassadewebsites hebben ingediend?
De drie genoemde ambassades hebben tot heden geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden van aanvragen via hun website. Aanvragen voor fondsen worden per email, per post of in persoon ingediend.
Bent u bereid om alle informatie over fondsen voor lokale organisaties op websites van ambassades ook in het Engels en Frans aan te bieden?
Ja, zie antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om ambassadewebsites op het terrein van instrumenten voor lokale organisaties naast het Engels en Frans, ook toegankelijk te maken in lokale talen? Zo ja, bent u bereid hiervoor een pilot op te zetten, en daarmee te bezien of dit tot meer participatie en kwalitatief hoogwaardigere aanvragen van lokale organisaties leidt?
In de meeste landen is de Engelse of Franse taal voldoende om lokale organisaties te bereiken. Waar dat niet het geval is, kunnen ambassades gebruik maken van andere officiële talen. Er is geen reden om een pilot op te zetten.
Het bericht 'Ontslag voor 250 huishoudelijke hulpen Zorggroep' |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Ontslag voor 250 huishoudelijke hulpen Zorggroep», en wat vindt u hiervan?1
Ja, het bericht is mij bekend. Door mij is contact opgenomen met de gemeenten Steenwijkerland, Urk en Noordoostpolder en de Zorggroep Oude en Nieuwe Land over de redenen voor het opstarten van de ontslagprocedure voor collectief ontslag voor 254 medewerkers van de Zorggroep.
De Zorggroep Oude en Nieuwe Land (hierna: de Zorggroep) heeft mij geïnformeerd dat zij in december 2015 heeft besloten per 31 december 2016 te stoppen met het leveren van de dienst schoonmaakondersteuning. De Zorggroep geeft hierbij aan dat de vergoeding die deze gemeenten betalen voor de algemene voorziening en de maatwerkvoorziening ontoereikend is. Een bijkomende reden is dat de vraag van cliënten naar schoonmaakhulp volgens de gewijzigde voorwaarden voor cliënten van deze gemeenten verder en sneller afneemt dan oorspronkelijk werd voorzien door de Zorggroep. De medewerkers voor wie ontslag is aangevraagd worden door de Zorggroep ondersteund bij het vinden van nieuw werk of desgewenst het voorzetten van de huidige werkzaamheden als zelfstandige of met behulp van een samenwerkingsverband als een coöperatie.
Voor een goede beoordeling van de situatie vind ik het belangrijk u te informeren dat, in het licht van de recente uitspraken van de Centrale Raad van Beroep over huishoudelijke hulp, het beleid voor schoonmaakondersteuning van de gemeenten Steenwijkerland, Urk en Noordoostpolder niet voldoet aan de regels van de Wmo 2015. De drie colleges van burgemeester en wethouders erkennen dit feit en stellen op korte termijn de gemeenteraden voor het lokale Wmo-beleid voor schoonmaakondersteuning te aan te passen. Concreet wordt voorgesteld voor dit jaar een tijdelijke regeling in te stellen waar cliënten gebruik van kunnen maken. De gemeenteraad van Steenwijkerland heeft inmiddels unaniem ingestemd met het collegevoorstel. De cliënten van de Zorggroep worden hierover door de Zorggroep geïnformeerd met een bericht dat is afgestemd met de drie gemeenten.
Vanaf 1 januari 2017 kunnen cliënten gebruik maken van de nieuwe en structurele voorziening voor schoonmaakhulp. Om deze structurele voorziening te kunnen regelen, moeten de gemeenten eerst een aanbestedingsprocedure doorlopen en een nieuwe aanbieder contracteren voor het leveren van schoonmaakondersteuning aan cliënten. De voorbereidingen voor deze aanbestedingsprocedure zijn gestart. De gemeenten hebben mij geïnformeerd dat zij bij de opdrachtverlening voor de uitvoering van de structurele voorziening per 1 januari 2017 aan een nieuwe aanbieder de wettelijke regels voor de opdrachtverlening volgen. De Zorggroep heeft inmiddels de gemeenten geïnformeerd niet in te zullen schrijven op de aanbestedingsprocedure voor deze nieuwe opdracht.
Ik vind het verstandig dat de gemeenten Steenwijkerland, Urk en Noordoostpolder vooruitlopend op de nieuwe structurele oplossing, tijdelijke maatregelen nemen en hierover in contact treden met cliënten, zodat in samenspraak met de cliënt kan worden beoordeeld of verleende hulp past bij de kenmerken van de persoon en diens situatie.
Kunt u de Kamer informeren over het tarief dat door de genoemde gemeenten betaald wordt voor een uur huishoudelijke verzorging, voor zowel de algemene voorziening als de maatwerkvoorziening?
De gemeenten Steenwijkerland, Urk en Noordoostpolder betalen voor de maatwerkvoorziening € 27,00 per uur. Voor schoonmaakhulp op basis van de «algemene» voorziening betalen cliënten € 12,50 per uur aan de Zorggroep Oude en Nieuwe Land. De gemeenten betalen voor deze uren aanvullend € 10,50 vanuit de Huishoudelijke Hulptoelage waarmee de totale vergoeding € 23,00 per uur bedraagt voor ieder uur hulp dat cliënten afnemen. De gemeenten hebben hierover met de Zorggroep afspraken gemaakt voor de jaren 2015 en 2016.
Kunt u een oordeel geven of met de betaalde tarieven een zorginstelling die zich houdt aan de Code Verantwoord Marktgedrag Thuisondersteuning een gezonde bedrijfsvoering kan hebben? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Code Verantwoordelijk Marktgedrag Thuisondersteuning (hierna: de Code) is onder regie van de Transitiecommissie Sociaal Domein opgesteld door aanbieders, gemeenten en bonden. In algemene zin geldt dat de tarieven die zijn opgenomen in de rekenvoorbeelden bij de Code toereikend zijn voor de exploitatie van aanbieders. Deze rekenvoorbeelden voor tarieven zijn opgesteld voor het jaar 2016.
De gemeenten Steenwijkerland, Urk en Noordoostpolder voldoen met de tarieven van € 23,00 en € 27,00 aan de Code. Het tarief is volgens de Zorggroep echter niet toereikend voor de eigen bedrijfsvoering, waardoor de organisatie verlies maakt op de dienst schoonmaakondersteuning. De Zorggroep ziet geen mogelijkheden om dit verlies om te buigen naar een positieve exploitatie.
Kunnen de gemeenten in kwestie volledig invulling geven aan hun taak voldoende huishoudelijke verzorging te verstrekken met het budget dat zij gekregen hebben voor de huishoudelijke verzorging? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet, en wat gaat u daar aan doen?
Ja. Gemeenten hebben voor de uitvoering van de Wmo 2015, waaronder voor huishoudelijke verzorging, voldoende middelen ter beschikking.
Indien u dat oordeel nu niet kan geven, kunt u dat dan wel geven wanneer de nieuwe algemene maatregel van bestuur (AMvB) op basis van artikel 2.6.6. Wmo 2015 in werking is getreden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4. Ik heb u de betreffende Amvb recent doen toekomen.
Hoe vult u uw systeemverantwoordelijkheid in voor het naleven van artikel 2.6.6. Wmo 2015 tot het moment waarop de AMvB op basis van artikel 2.6.6. Wmo 2015 in werking is getreden?
De gemeenten Steenwijkerland, Urk en Noordoostpolder hebben mij desgevraagd geïnformeerd dat zij bij de opdrachtverlening aan aanbieders de wettelijke regels voor de opdrachtverlening volgen. Tot het moment van inwerkingtreding van de AMvB roep ik gemeenten op de Code ook vooruitlopend op deze regelgeving te volgen.
De langdurige en omvangrijke landelijke storing in de systemen van de rechtspraak |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht over de langdurige, omvangrijke landelijke storing in de systemen van de rechtspraak?1
Ja.
Hoe lang heeft deze storing uiteindelijk geduurd?
Vanaf 23 mei 2016 07:35 uur heeft een groot deel van de rechtspraakmedewerkers problemen ondervonden met het gebruik van hun IT middelen. Naar inschatting heeft 20% van de medewerkers vanaf 8:00 uur wel beschikking gehad over een deel van de, weliswaar traag werkende, IT-middelen. Rond 11:30 uur was een deel van de IT basisvoorzieningen (kantoorautomatisering, email, agenda en bestanden) en de primaire processystemen GPS en NIAS traag werkend, maar wel voor alle medewerkers beschikbaar. De IT-dienstverlening is op 24 mei 2016 om 00:45 uur volledig hersteld.
Welke gevolgen heeft dit gehad voor (betrokkenen bij) rechtszaken, rechters, medewerkers en ketenpartners?
De storing raakte belangrijke rechtspraaksystemen die gebruikt worden voor de verwerking van gegevens. Het ging dan om zogenaamde «primaire processystemen» zoals Mijn Strafdossier en Divos (strafrecht), en de portalen die ook worden gebruikt door ketenpartners om dossiers bij te werken. Deze waren niet of slechts beperkt beschikbaar. Daarnaast werden ook de meer ondersteunende kantoorautomatiseringsapplicaties getroffen, zoals email, agenda en VOIP-telefonie.
Als gevolg van de storing zijn drie zittingen niet doorgegaan. Dankzij de aanwezigheid van dossiers buiten de niet-beschikbare IT-systemen konden de meeste zittingen gewoon doorgaan.
Verder zijn 113 zaken aangehouden waarvan er 77 in de locatie Leiden van de Rechtbank Den Haag (dit betrof 1 zitting met 77 politierechterzaken) en 20 in de locatie Lelystad van de Rechtbank Midden-Nederland (hier ging het om overtredingen (lichte strafzaken)).
Een kantonrechter heeft negen personen, die verzet hadden aangetekend tegen een boete, geen sanctie opgelegd. Dit betrof een zogenaamde scheepvaartstrafzitting die volledig digitaal door het parket was aangeleverd. Het betroffen overigens allemaal relatief oude en eenvoudige verzetzaken (te hard varen, verkeerd aanmeren e.d.), waarbij de geëiste boete laag was.
Daarnaast was sprake van productieverlies en ongemak bij alle betrokken partijen. Naar schatting zijn ongeveer 10.000 arbeidsuren verloren gegaan doordat medewerkers niet met IT-voorzieningen konden werken. Tevens zijn ongeveer 20.000 arbeidsuren als gevolg van zware hinder bij werkzaamheden verloren gegaan.
Die voorbereidingen bestaan uit de indiening en verwerking van bezwaren en verzoeken en diverse overige administratieve handelingen. Ook waren bepaalde diensten niet beschikbaar, zoals zittingslijsten en-roosters, digitale naslagwerken en de tolkenadministratie.
Welke kosten zijn hiermee gemoeid?
De kosten zijn niet exact te berekenen. Voor de eigen kosten komt de rechtspraak op een schatting van € 1,8 miljoen. Dat betreft voor het overgrote deel de kosten voor het personeel omdat ze niet of slechts met hinder konden werken.
Klopt het dat de storing werd veroorzaak door een storing in de centrale netwerkcomponenten? Wat betekent dat voor de werking van het systeem en wat zijn de consequenties daarvan?
Ja. De storing werd veroorzaakt door het gedeeltelijk niet goed functioneren (instabiliteit) van één van de centrale netwerkcomponenten. Deze netwerkcomponenten zijn de centrale knooppunten in het rechtspraaknetwerk: al het IT-verkeer van de gerechten gaat hierlangs. De storing had opgevangen moeten worden, maar het reservesysteem werd niet automatisch geactiveerd omdat geen sprake was van volledige uitval. Om dit te forceren is om 9.15 uur de centrale netwerkcomponent handmatig uitgezet. Dit bracht nog niet het gewenste resultaat, omdat de systemen toen te maken kregen met een verstoring in de interne datacommunicatie van het rechtspraak-rekencentrum. Daardoor ondervonden gebruikers nog steeds de ongemakken, ook wat betreft de applicaties voor digitaal procederen. Bovendien bleken diverse oudere primaire processystemen niet goed te functioneren met het reservesysteem. Het oplossen van deze beide vervolgproblemen vereiste een behoedzaam (en dus tijdrovend) herstelscenario, zoals herinstallatie van de benodigde software en het weer (grotendeels handmatig) aankoppelen van de applicaties. Op dinsdag 24 mei, om 00:45 uur, functioneerden alle systemen weer.
Zoals hiervoor in antwoord op vraag 3 vermeld veroorzaakte de verstoring veel ongemak doordat er op maandag in beperkte mate van de IT middelen gebruik kon worden gemaakt. Er zijn zaken aangehouden en enkele zittingen konden niet doorgaan.
Waardoor kan een dergelijke omvangrijke storing zijn veroorzaakt? Wordt dit onderzocht om in ieder geval lering uit te trekken? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
Direct na constatering van de storing is een onderzoek gestart, waarbij ook leveranciers zijn betrokken. Dit onderzoek gaat in op de vraag waarom de voorziening niet adequaat heeft gefunctioneerd en welke technische en procesmatige verbeteringen nodig zijn om het risico op een storing en de impact ervan te minimaliseren. Ik ben op de oorzaak van de storing in antwoord op vraag 5 ingegaan en met deze beantwoording informeer ik uw Kamer over de oorzaak van en het onderzoek naar de storing.
Welke maatregelen worden genomen om een dergelijke omvangrijke storing in de toekomst voorkomen? Deelt u de mening dat het belang hiervan groot is, nu de afhankelijkheid van de systemen van de rechtspraak sterk aan het toenemen is?
Voor de rechtspraak was de storing van 23 mei jl. een zeer onaangename verrassing. Een betrouwbare digitale infrastructuur is voor de rechtspraak onmisbaar. Dat geldt zeker nu partijen meer en meer van deze infrastructuur gebruik gaan maken. De rechtspraak is zich hier van bewust en doet dan ook grondig onderzoek naar de mogelijkheden om de betrouwbaarheid van de digitale infrastructuur verder te vergroten. Ik onderschrijf het belang van het minimaliseren van het risico op een storing.
Om het risico op een storing en de impact ervan te minimaliseren is allereerst begonnen met het aanbrengen van diverse technische optimalisaties om verstoringen beter op te kunnen vangen en om het netwerkverkeer te optimaliseren. Daarnaast worden waar nodig de crisisprotocollen en continuïteitsplannen op grond van de op 23 mei opgedane ervaringen verder verbeterd, bijvoorbeeld waar het gaat over de inzet van een piketregeling om IT-verstoringen op te kunnen vangen. Tenslotte zullen contracten met externe dienstverleners waar nodig worden herzien, bijvoorbeeld wat betreft de tijdige levering van vervangende apparatuur.
De kans op een storing moet tot het minimum worden beperkt, maar tegelijkertijd moet onder ogen worden gezien dat een 100% garantie nooit kan worden gegeven. Lokale noodplannen en continuïteitsplannen voor de gerechten zullen daarom onontbeerlijk blijven. Deze plannen zullen dan ook waar nodig verder worden aangescherpt.
Deelt u de mening dat juist nu, tijdens de ontwikkeling en implementatie van het digitaliseringsprogramma Kwaliteit en Innovatie (KEI), het van zeer groot belang is voor het vertrouwen in de (systemen van de) rechtspraak dat een storing niet als gevolg kan en mag hebben dat zo goed als «alles plat» ligt?
Ja; daartoe neemt de rechtspraak maatregelen om een dergelijke omvangrijke storing in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen (zie het antwoord op vraag2.
In het kader van het programma KEI is verder in het ontwerpbesluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht voorzien in een verlenging van termijnen als een storing zich voordoet op de laatste dag van een termijn. In de procesreglementen wordt bovendien voorzien in een alternatieve aanlevering van stukken bij een storing als er sprake is van een spoedzaak. In zulke gevallen worden er altijd maatwerkoplossingen gerealiseerd. Er zal worden voorzien in een niet-digitale noodvoorziening, waarmee in het geval van een grote ICT-verstoring bijvoorbeeld via de telefoon een alternatief (niet-digitaal) communicatiekanaal kan plaatsvinden met keten- en procespartijen. Daarbij kan gedacht worden aan een piketvoorziening, waarbij de piketmedewerker instructies kan geven op welke wijze stukken die voor een rechterlijke beslissing onverwijld ter kennis van de rechter gesteld moeten worden, de rechter kunnen bereiken. Ook worden momenteel andere opties onderzocht.
Tenslotte zijn er in de zittingzalen noodvoorzieningen waarmee er minimaal één dag doorgewerkt kan worden als de digitale voorzieningen niet beschikbaar zijn, zodat parallel hieraan de uitwijkvoorzieningen geactiveerd kunnen worden. Deze uitwijkvoorziening wordt bijvoorbeeld gerealiseerd door dagelijks downloads te maken van de dossiers voor alle digitale zittingen voor de eerstvolgende drie dagen op een beveiligde gegevensdrager die zich fysiek bevindt op, of binnen een reisafstand van maximaal twintig minuten van, de locatie van de zitting.
Wat zijn de redenen dat de storing niet is opgevangen door het reservesysteem? Hoe wordt voorkomen dat het reservesysteem bij een storing niet functioneert? Betekent dit bovendien dat er bij een storing in zowel het hoofdsysteem als reservesysteem geen andere back-upoptie meer is?
Ik verwijs naar de hiervoor gegeven antwoorden op de vragen 5 en 7. Als zowel het hoofdsysteem als het reservesysteem niet (goed) functioneren, zullen de lokale continuïteitsplannen van de gerechten worden geactiveerd om reeds ingeplande zittingen en andere activiteiten zo goed mogelijk af te handelen. Als ondanks alle genomen maatregelen IT-systemen niet beschikbaar kunnen zijn, dan voorzien de continuïteitsplannen erin om over te schakelen op alternatieve bedrijfsscenario’s voor de meest urgente en kritische zaken zonder gebruik te maken van IT.
Het bericht ‘Platteland eist groter aandeel rijksuitkering’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Platteland eist groter aandeel rijksuitkering»?1
Ja.
Is het waar dat Onderzoeksbureau AEF verdiepend onderzoek heeft gedaan met het oog op de verdeling van het subcluster Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Stedelijke vernieuwing (VHROSV) in het gemeentefonds en dat AEF op grond daarvan een herverdeling aanbeveelt van € 88 mln. ten gunste van kleinere gemeenten?
AEF heeft afgelopen jaar in opdracht van de fondsbeheerders onderzoek gedaan naar het sub-cluster VHROSV in het gemeentefonds. Het onderzoek moest antwoord geven op de verdiepende vragen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) naar aanleiding van de adviesaanvraag bij het eerdere onderzoek naar het subcluster VHROSV in 2015. Het onderzoek van AEF bevestigt de patronen in de gemeentelijke nettolasten van het voorgaande onderzoek uit 2015. Het onderzoeksbureau adviseert daarom de in het voorgaande onderzoek opgestelde nieuwe verdeelformule volledig in te voeren. Op basis van het onderzoek uit 2015 hebben de fondsbeheerders besloten om met ingang van 2016 reeds 1/3 deel van de nieuwe formule door te voeren. Het volledig invoeren van de nieuwe formule, zoals nu door het onderzoeksbureau geadviseerd, zou een herverdeling van de grotere naar de kleinere (dunbevolkte) gemeenten tot gevolg hebben. Het bedrag van € 88 miljoen heeft betrekking op meer dan alleen het subcluster VHROSV. Het genoemde bedrag betreft de dan optredende herverdeling van grotere naar kleinere (plattelands) gemeenten zoals vorig jaar opgenomen in de adviesaanvraag aan VNG en Rfv voor de gehele tweede fase van het groot onderhoud gemeentefonds. Hierbij waren naast het volledig invoeren van de nieuwe verdeling voor VHROSV ook drie andere clusters betrokken.
Is het waar dat Onderzoeksbureau AEF het bedoelde onderzoek heeft uitgevoerd onder begeleiding van een commissie met ambtelijke vertegenwoordiging vanuit de VNG, Rfv, enkele gemeenten, vakdepartementen en de fondsbeheerders, zodat de uitkomsten van het onderzoek breed gedragen zijn?
Het onderzoek is uitgevoerd onder begeleiding van een commissie waarin de genoemde partijen zijn vertegenwoordigd. De onderzoeksresultaten hadden op dat moment draagvlak onder genoemde partijen maar hebben desalniettemin aanleiding gegeven tot veel reacties van gemeenten en debat binnen de VNG hoe met de resultaten om te gaan. Dit is niet verwonderlijk aangezien het rapport ook laat zien, net als eerdere rapporten, dat het gaat om een ingewikkeld te verdelen sub-cluster en lastig te duiden gegevens van gemeenten vanwege ingrijpende veranderingen waarmee gemeenten te maken hebben.
Welke waarde hecht u aan de duidelijke roep vanuit gemeenten om meer stabiliteit en voorspelbaarheid in gemeentelijke budgetten, zoals de 234 wethouders Financiën kenbaar hebben gemaakt via de «brandbrief» van november vorig jaar? Deelt u de mening dat het uitvoeren van aanbevelingen op grond van verdiepend onderzoek bijdraagt aan stabiliteit en voorspelbaarheid? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht veel waarde aan de stabiliteit waartoe de «brandbrief» oproept. Ik heb in de adviesaanvraag aan VNG en Rfv voor het onderzoek naar het subcluster VHROSV dan ook gevraagd deze brief te betrekken. Het volgen van het advies van AEF zou voor gemeenten tot herverdeeleffecten leiden. Voor de voorspelbaarheid en stabiliteit is het nu vooral belangrijk tot afronding te komen van dit traject. Dat geldt zowel voor gemeenten die voordeel hebben bij verdere doorvoering van de nieuwe verdeelformule als voor gemeenten die daarvan nadeel ondervinden.
Bent u bereid om, conform het advies van AEF, de in het onderzoek uit 2015 voorgestelde verdeling volledig in te voeren? Zo nee, waarom niet?
In de adviesaanvraag aan de VNG en Raad voor de financiële verhoudingen van 10 maart 2016 heb ik gewezen op een aantal onzekerheden en ontwikkelingen die aanleiding zouden kunnen zijn om het advies van AEF niet volledig over te nemen. Bij de besluitvorming over hoe de fondsbeheerders met de resultaten van het onderzoek omgaan worden de ontvangen adviezen van de Rfv en VNG betrokken. Het is gezien de korte termijn na ontvangst van de adviezen nog niet mogelijk gebleken in de meicirculaire 2016 uitsluitsel te geven.
Het bericht dat het aantal hulpvragen wegens huiselijk geweld fors stijgt |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Aantal hulpvragen wegens huiselijk geweld stijgt fors»?1
Ja.
Wat is uw mening over de door Stichting Korrelatie geconstateerde stijging in de eerste vier maanden van dit jaar, en de stijging met 41% ten opzichte van 2015 van het aantal mensen dat hulp zoekt vanwege vragen over huiselijk geweld?
Het is goed dat meer mensen hulp zoeken naar aanleiding van huiselijk geweld en kindermishandeling. In de regel zijn slachtoffers, plegers en omstanders terughoudend om kindermishandeling bespreekbaar te maken, uit schaamte, uit schuldgevoel of uit angst voor de gevolgen. De stijging van het aantal hulpvragen beschouw ik primair als een teken dat deze terughoudendheid blijkbaar vermindert. En dat is belangrijk, omdat we daarmee huiselijk geweld kunnen aanpakken.
Deelt u de mening van Stichting Korrelatie dat deze stijging te verklaren valt door grotere aandacht in de media en de campagnes van de overheid? Zo ja, is deze stijging ook terug te zien in het aantal contacten met Veilig Thuis? Zo nee, waarom niet?
Het doel van de landelijke publiekscampagne: een veilig thuis, daar maak je je toch sterk voor, is om slachtoffers, plegers en omstanders op te roepen om hulp en advies te vragen bij (vermoedens van) huiselijk geweld én kindermishandeling. Ik heb geen onderzoek gedaan naar de aanleiding voor betrokkenen om hulp te zoeken. De publiekscampagne zal hier naar verwachting wel aan bijgedragen hebben. Daarnaast is in de media regelmatig aandacht voor huiselijk geweld en kindermishandeling. Ik vermoed dat ook die aandacht bijdraagt aan het overwinnen van terughoudendheid van burgers, slachtoffers en plegers om hulp te zoeken.
Bijna alle Veilig Thuis-organisaties (VT-organisaties) hebben aan de VNG gemeld dat zij vanaf de start van Veilig Thuis per 1 januari 2015 een stijging van het aantal adviesaanvragen en meldingen zien. Gemiddeld over alle Veilig Thuis organisaties is die stijging ca 20% ten opzichte van 2014.
Wat is uw mening over het feit dat de hulpverleners van Stichting Korrelatie vaak horen dat mensen niet weten waar ze huiselijk geweld kunnen melden? Heeft u cijfers over de bekendheid bij mensen over de organisaties waar ze terecht kunnen voor het melden van huiselijk geweld? Zo ja, kunt u die cijfers geven over de afgelopen vijf jaar? Zo nee, waarom niet?
Een belangrijk doel van de samenvoeging van het voormalig Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG) is dat voor omstanders, plegers, slachtoffers en professionals er één duidelijk en bekend punt is voor advies over en melden van geweld in huiselijke kring binnen de regio. Misschien weet nog niet iedereen dat zij terecht kunnen bij Veilig Thuis, maar het is positief dat ze wel hulp zoeken en vinden. Korrelatie wijst de bellers door naar Veilig Thuis in hun regio. Daarnaast concludeer ik dat de bekendheid van Veilig Thuis in de regio groeit omdat ook de VT-organisaties een toename zien van het aantal adviesgesprekken en meldingen (zie ook het antwoord onder vraag 3).
Ik heb geen cijfers over de bekendheid bij mensen over de organisaties waar ze terecht kunnen voor het melden van huiselijk geweld. Het belangrijkste vind ik dat mensen, bij wie ze ook aankloppen, of het nu de politie, de huisarts, Korrelatie of andere organisaties zijn, goed worden geholpen en/of worden doorverwezen naar Veilig Thuis.
Een goed functionerend Veilig Thuis is daarvoor cruciaal. Daarom is in januari 2016, op mijn initiatief, door de VNG een verbeter- en doorontwikkelingsprogramma voor de VT-organisaties gestart.
Op welke wijze zou de bekendheid van Veilig Thuis als dé plek om te melden vergroot kunnen worden?
Veilig Thuis is dé plek om advies te vragen over huiselijk geweld en kindermishandeling en indien nodig hier ook melding van te doen. Gemeenten en VT-organisaties werken aan de bekendheid van Veilig Thuis bij verschillende doelgroepen.
Gelet op het grote maatschappelijk belang van de aanpak van geweld in huiselijke kring voer ik de eerder genoemde publiekscampagne, waarin via tv- en radiospotjes, PR en een website het landelijk gratis nummer voor Veilig Thuis wordt gecommuniceerd. Uit de Jaarevaluatie Campagnes rijksoverheid 20152 blijkt dat de campagne de afgelopen jaren heeft bijgedragen aan de bekendheid van Veilig Thuis. Maar de handelingsverlegenheid van mensen blijft nog steeds vrij groot.
Wat vindt u van de uitspraak van Stichting Korrelatie dat steeds meer mensen anoniem bellen over een kind in hun omgeving waar ze zich zorgen over maken? Wat is uw visie hierop?
Ik vind het positief dat omstanders hun zorgen over vermoedens van kindermishandeling bespreken met de hulpverlening. Ik kan begrijpen dat zij in sommige gevallen anoniem willen blijven. Belangrijk is dat mensen laagdrempelig hun zorgen kunnen delen. Korrelatie en vooral Veilig Thuis, waarnaar deze omstanders worden doorverwezen, zijn geëquipeerd om deze omstanders van goed advies te voorzien. Mocht een situatie dermate ernstig zijn dat een melding noodzakelijk is dan zal Veilig Thuis – als dat nodig is – met betrokkenen spreken over het opheffen van deze anonimiteit. Belangrijk is dat het geweld stopt, dat het kind veilig is en indien nodig, hulp geboden wordt aan betrokkenen.
Bent u het eens met de uitspraak van Stichting Korrelatie dat veel mensen nog steeds niet willen praten over huiselijk geweld uit schaamte, uit angst voor nog meer geweld, of om andere redenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom? Wat bent u van plan deze blokkades om huiselijk geweld te bespreken verder af te breken?
Net als Korrelatie zie ik, zoals ook blijkt uit met mijn antwoord op vraag 2, dat schaamte en angst een reden kan zijn voor slachtoffers, plegers en omstanders om niet te praten over huiselijk geweld. Aandacht in de media over geweld in huiselijke kring draagt bij aan het overwinnen van deze blokkades. Het is en blijft belangrijk om te werken aan bewustwording en het taboe te doorbreken. Dat moeten we met elkaar doen. Op lokaal niveau door middel van voorlichting en informatievoorziening. En door professionals die op basis van de meldcode bij vermoedens van huiselijk geweld het gesprek met de betrokkenen aan gaan.
Hoe staat het met de eerder geconstateerde problemen bij diverse Veilig Thuis regio's?2 Wilt u daarbij ook specifiek ingaan op de situatie bij Veilig Thuis Gelderland-Zuid?3
In de voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties (GIA) die tijdig voor het geplande Algemeen Overleg (AO) van 15 september 2016 aanstaande naar uw Kamer zal worden gezonden, zal ik ingaan op de inspanningen van gemeenten en Rijk om de VT-organisaties verder op orde te krijgen.
De dumpingen van drugs en ander (gevaarlijk) afval in Gelderland. |
|
Marith Volp (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Afvaldumping loopt spuigaten uit; noodkreet grondeigenaren»?1
Ja.
Welke stappen worden genomen om de dumping van gevaarlijk afval, zoals afval afkomstig van drugslaboratoria en wietplantages alsmede asbestafval, te voorkomen en de daders op te pakken? In hoeveel procent van de zaken wordt een dader (casu quo daders) veroordeeld?
Het beleid van mijn ministerie en de inmiddels ontwikkelde initiatieven in de provincies Noord-Brabant en Limburg is in eerste instantie gericht op het voorkomen van dumpingen van drugsafval door het aanpakken van de productie. Indien er desondanks toch wordt gedumpt, zetten politie en Openbaar Ministerie (OM) in op het opsporen en vervolgen van de daders van dumpingen. Zoals ik uw Kamer in antwoord op vragen van de leden Dik-Faber en Segers2 (beiden ChristenUnie) op 2 mei heb laten weten, heb ik geen overzicht van het aantal gevallen waarin daders van dumping van drugsafval betalen voor de opruimkosten daarvan. Indien het OM een verdachte strafrechtelijk vervolgt voor het dumpen van drugsafval kan een gemeente of grondeigenaar zich voegen in het strafgeding als benadeelde partij om zodoende de kosten van het opruimen, die direct door de dumping zijn veroorzaakt, vergoed te krijgen. Van deze mogelijkheid wordt, zo blijkt uit uitspraken in 2015 van de rechtbank Oost-Brabant en rechtbank Gelderland, gebruik gemaakt.
Daarnaast worden in de regio Gelderland afspraken gemaakt over samenwerking tussen diverse partijen, publiek en privaat, zoals gemeente, brandweer, de politie, het OM, de Land- en Tuinbouw Organisatie en het waterschap in het kader van een project Veilig Buitengebied. Die samenwerking bestrijkt een heel breed terrein, waaronder brand- en verkeersveiligheid en, wanneer daar aanleiding toe bestaat, ook voorkoming van drugsdumpingen. Doel hiervan is om bewoners van het buitengebied bewust(er) te maken van wat zij zelf kunnen doen, bijvoorbeeld camera’s ophangen, deuren van loodsen/schuren/stallen e.d. afsluiten en bij het verhuren van leegstaande loodsen e.d. alert zijn op de omstandigheden waaronder de verhuur plaatsvindt (contante betalingen, uitsluitend mondelinge afspraken, onbekende huurders, etc.).
Is de financiering waarbij de overheid 50% van de opruimkosten betaalt bij drugsdumpingen ook beschikbaar voor dumpingen van ander gevaarlijk afval zoals asbest? Zo ja, zijn de slachtoffers hiervan naar uw mening voldoende op de hoogte? Zo nee, waarom niet en bent u bereid te kijken naar de mogelijkheden hiervoor?
De financiering van (ten hoogste) 50 procent van de opruimkosten van gedumpt afval van drugsproductie is niet beschikbaar voor opruiming van ander gevaarlijk afval, omdat deze financiering voortvloeit uit een amendement op de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu3 dat alleen voorziet in een bijdrage voor het opruimen van drugsafval. De betreffende begrotingspost beperkt de inzet van de middelen dus tot drugsafval.
Wordt er gekeken naar een brede samenwerking tussen de betrokken overheidsinstanties in de provincie Gelderland om deze problematiek aan te pakken, vergelijkbaar met de projectgroepen «Samen tegen dumpen» (provincie Noord-Brabant) en «Limburg Drugslab-vrij» (provincie Limburg)? Zo ja, worden hierbij ook stappen genomen om een volgende verplaatsing van het probleem te voorkomen? Zo nee, bent u bereid om in overleg met de provincie Gelderland te treden om te kijken naar de noodzaak en mogelijkheden hiervoor?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 9 van de leden Dik-Faber en Segers (beiden ChristenUnie) over dumping van drugsafval in Gelderland4. In Noord-Brabant heeft de provincie het initiatief genomen om alle partijen die betrokken zijn bij het aanpakken van drugsdumpingen bijeen te brengen via onder andere de projectgroep «Samen Tegen Dumpen». Vanuit mijn departement wordt aan deze projectgroep deelgenomen. Als de provincie Gelderland daar prijs op stelt, zal dat in deze provincie ook gebeuren.
In het antwoord op vraag 3 van de leden Dik-Faber en Segers heb ik aan uw Kamer laten weten dat op basis van de cijfers over dumpingen geconstateerd zou kunnen worden dat sprake is van een verschuiving van dumplocaties van Noord-Brabant naar omliggende provincies zoals Gelderland. Of er sprake is van een waterbed-effect richting Gelderland kan echter niet met zekerheid worden gezegd. Deze bewegingen worden uiteraard gemonitord.
De schandalen bij Carint Reggelandgroep |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat Carint Reggeland Groep bestuursvoorzitter Joke M. acht maanden lang € 140.000 salaris heeft doorbetaald, terwijl ze al vertrokken was als bestuursvoorzitter?1
De Wet Normering Topinkomens stelt de regels ten aanzien van ontslagvergoedingen. Het omzeilen van die regels acht ik laakbaar. Of in deze casus sprake is van omzeiling zal de toezichthouder van de WNT voor de zorg, het CIBG, na onderzoek bepalen.
Wat vindt u ervan dat Carint Reggeland Groep mevrouw Joke M. als adviseur van de Raad van Bestuur op de loonlijst heeft geplaatst, terwijl haar vertrek niet op vrijwillige basis heeft plaatsgevonden, gezien het gegeven dat 5 directeuren niet meer met haar wilden werken?2
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het maatschappelijk verantwoord dat, als een bestuursvoorzitter gedwongen wordt te vertrekken vanwege een breuk, ze alsnog deze dik betaalde baan kan blijven uitvoeren als «adviseur»? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van woordvoerster L. Jellema die aangeeft dat mevrouw Joke M. acht maanden als adviseur heeft gewerkt om de continuïteit te waarborgen? Betreft deze continuïteit ook de ondermaatse zorg in woonzorgcentrum Titus Brandsmahof? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan mij om te oordelen over het functioneren van een adviseur bij een zorginstelling. Ik heb geen zicht op zijn of haar werkzaamheden.
Wat vindt u ervan dat de voorzitter van de Raad van Toezicht Freek L. in januari 2015 bij Carint Reggeland Groep vertrok, maar wel zijn volledige salaris van € 12.000 ontving als adviseur? Kunt u uw antwoord toelichten?
De toezichthouder van de WNT voor de zorg, het CIBG, zal deze casus onderzoeken.
Wat vindt u ervan dat toezichthouder Wim B., die in juli 2015 opstapte bij Carint Reggeland Groep, de tweede helft van het jaar gewoon doorbetaald werd als adviseur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van woordvoerster van Carint Reggeland Groep die aangeeft dat de adviezen van Joke M, Freek L. en Wim B. dienden om de continuïteit te waarborgen, omdat een groot deel van de Raad van Toezicht vorig jaar is vernieuwd, en een managementlaag is geschrapt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u de constructie van «adviseur» rechtvaardigen, of beoordeelt u dit als oprotpremie? Bent u bereid de Wet Normering Topinkomens zo aan te passen dat deze adviseursconstructie de pas wordt afgesneden? Zo neen, waarom niet?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een wetsvoorstel tot wijziging van de WNT in voorbereiding om het ontwijken van de WNT-normering verder tegen te gaan. Dat wetsvoorstel (Evaluatiewet WNT) is onlangs als voorontwerp voor consultatie openbaar gemaakt. Het openbaar gemaakte voorontwerp bevat een aanscherping van de wet op dit punt. Het voorstel voor de Evaluatiewet WNT zal naar verwachting na het zomerreces aan de Kamer worden aangeboden.
Wat vindt u van de enorm riante oprotpremies die drie directeuren ontvingen, die als gevolg van het schrappen van een managementlaag verdwenen, maar wel een oprotpremie ontvingen van respectievelijk € 120.000, € 85.000 en € 75.000? Kunt u uw antwoord toelichten?
De hoogte van ontslagvergoedingen in de zorg moet maatschappelijk aanvaardbaar zijn. Dat is in zijn algemeenheid van belang, maar zeker in situaties van reorganisatie en personeelsvermindering. Het bestuur heeft daarin een belangrijke voorbeeldfunctie te geven. Het is ook daarom dat ontslagvergoedingen in de zorg aan wettelijke normen zijn gebonden.
Hoe verhouden de oprotpremies en de doorbetalingen van de (voormalige) top van Carint Reggeland Groep zich met het personeel dat zij zonder pardon de laan uit heeft gestuurd? Getuigt dit in uw ogen van goed bestuur? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 9.
Hoe oordeelt u over de Raad van Toezicht die heeft toegestaan dat de (voormalige) top van Carint Reggeland Groep het veld moest ruimen, maar ze toch nog door liet betalen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3 en 4.
Hoeveel meldingen heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg in totaal ontvangen over alle organisaties van Carint Reggeland Groep de afgelopen 2 jaar? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?4
De IGZ heeft over de afgelopen twee jaar 25 meldingen van en over de Carint Reggeland Groep ontvangen. Dertien van deze meldingen waren meldingen die de zorgaanbieder wettelijk verplicht aan de IGZ moest doorgeven. Twaalf meldingen waren van anderen (waaronder familieleden) over de Carint Reggeland Groep. De IGZ gebruikt deze meldingen bij haar intensieve toezicht op de zorgaanbieder. Zie ook antwoord op vraag 13.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen waarin u aangeeft dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg de situatie binnen Carint Reggelandgroep nauwlettend in de gaten houdt, onder andere met onaangekondigde inspecties?5 Geldt dit alleen voor de locaties en voor de thuiszorg?
Ja, die antwoorden herinner ik mij. De IGZ ziet intensief toe op de situatie bij Carint Reggelandgroep. Er zijn sinds oktober 2015 vier onaangekondigde bezoeken gebracht aan verschillende locaties van de zorgaanbieder. Daarnaast heeft de IGZ in december 2015 een bestuursgesprek gehad over de situatie. Een volgende bestuursgesprek staat gepland voor juli 2016.
Herinnert u zich voorts uw antwoorden op eerdere vragen waarin u aangeeft dat het bestuur van Carint Reggelandgroep de komende twee jaar extra financiële middelen vrij maakt om een inhaalslag te maken bij de woonzorginstelling Titus Brandsmahof?6 Geldt dit ook voor andere locaties?
Het is de eigen verantwoordelijkheid van zorginstellingen om de zorg zo te organiseren en de beschikbare financiële middelen zo in te zetten dat er goede zorg wordt verleend. De extra vrijgemaakte financiële middelen zoals bedoeld, zet Carint Reggelandgroep organisatiebreed in om de kwaliteit van zorg te verbeteren. De instelling krijgt geen extra middelen van het zorgkantoor.
Waar haalt Carint Reggelandgroep de komende twee jaar de extra financiële middelen ter verbetering van de situatie bij Titus Brandsmahof vandaan? Krijgt zij extra middelen van het zorgkantoor?
Zie antwoord vraag 14.
De plannen om mensen met zware schulden geen rekeningen te laten betalen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Schuldenaar mag later terugbetalen»?1
Ja. Aanleiding voor het artikel is neem ik aan de concept AMvB Breed wettelijk moratorium, die eind mei voor internetconsultatie is aangeboden.
Begrijpt u dat het voorstel om mensen met zware schulden een bepaalde tijd geen rekeningen te laten betalen schuldeisers enorm benadeelt? Zo ja, op welke wijze worden zij tegemoet gekomen wanneer ze in de problemen komen door de betalingslaksheid van de schuldenaar?
Het Moratorium schort niet het afbetalen van schulden op, maar enkel de incasso. De schuldenaar zelf zal tijdens het Breed Moratorium naar vermogen moeten blijven reserveren voor de aflossing van zijn schulden en dit gereserveerde bedrag wordt na afloop ook naar rato betaalbaar gesteld aan de verschillende schuldeisers. Op die manier wordt het belang van de verschillende schuldeisers zo beperkt mogelijk geschaad.
Hoe verhoudt dit kolderieke plan zich volgens u tot de mensen die keihard werken om iedere maand wél de rekeningen op tijd te betalen?
Het Breed Moratorium is bedoeld voor situaties waarbij iemand in een situatie is komen te verkeren dat hij niet langer in staat is om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen en waarbij de hulpverlening alsmede het algemeen belang van de betrokken schuldeisers wordt gefrustreerd door de opstelling van een of meerdere schuldeisers.
De met het Breed Moratorium gerealiseerde incassopauze moet de verschillende betrokken partijen de mogelijkheid geven om tot reële betaalafspraken te komen. Daarbij wordt van de hulpverlening, maar met name van de schuldenaar zelf zowel tijdens als na het moratorium de nodige inspanningen gevraagd, waarbij algehele terugbetaling van de schuldenlast het uitgangspunt vormt.
Ik herken hierin dan ook niet het gestelde «pamperen van wanbetalers» zoals de vragenstellers deze veronderstellen.
Begrijpt u dat u met het maximaal pamperen van wanbetalers een cultuur creëert waarin schulden maken, betalingslaksheid en onverantwoordelijk financieel gedrag worden genormaliseerd? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is het beschermen van wanbetalers volgens u een taak van de overheid en ziet u in dat dit op zeer gespannen voet staat met de bescherming van eigendom (van hen die wachten op de betaling)?
Ik ben mij terdege bewust van het feit dat het Breed Moratorium ingrijpt in het recht van schuldeisers om de openstaande vordering te verhalen op de goederen van de schuldenaar.
Toepassing van deze maatregel is dan ook bedoeld voor uitzonderlijke situaties. Gedacht moet daarbij worden aan situaties waarin de schuldenaar – maar ook de verschillende schuldeisers – gebaat zijn bij het tot stand komen van een betalingsregeling, maar een of enkele schuldeisers door hun incassomaatregelen het ontstaan van deze betalingsregeling frustreren.
De voorgestelde AMvB stelt daarbij de nodige voorwaarden, wil een verzoek tot een Moratorium worden toegekend. Zoals reeds aangegeven is het eventuele beeld dat de afkoelingsperiode een rust periode voor de schuldenaar vormt onjuist. Van hem wordt juist in deze afkoelingsperiode verlangt dat hij alles op alles zet om orde op zaken te stellen, nu hij de energie – voor korte tijd gevrijwaard van incassomaatregelen – daarvoor vrij kan maken.
Het bericht "Ondanks onderhandelaarsakkoord cao PO blijft WWZ ongelijkheid" |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ondanks onderhandelaarsakkoord cao PO blijft WWZ ongelijkheid»?1 2
Ja
Wat is de reden voor deze verschillen en waarom is het niet gelukt om de verschillen op dit terrein tussen bijzonder en openbaar onderwijs op te heffen?
De WWZ geldt voor het bijzonder onderwijs en niet voor het openbaar onderwijs, omdat werknemers in het bijzonder onderwijs werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht (waar de WWZ op ziet). Werknemers in het openbaar onderwijs vallen onder het ambtenarenrecht en hebben een eigen rechtspositie. Vanuit dit gegeven zijn sociale partners in het onderhandelaarsakkoord overeengekomen dat openbare besturen niet via de cao collectief gebonden worden aan de bepalingen die met de WWZ in het arbeidsovereenkomstenrecht zijn opgenomen. En ook niet aan de specifieke afspraken in de cao over de uitvoering van deze bepalingen in het bijzonder onderwijs. Het is niet aan mij om inhoudelijk te treden in de afspraken die in de vrije cao-onderhandelingen zijn gemaakt. Daarbij reken ik het tot de eigen verantwoordelijkheid van schoolbesturen – zowel bijzonder als openbaar – dat zij de cao-afspraken en de wet- en regelgeving naleven die op hen als werkgever van toepassing zijn. Of en in hoeverre de verschillen in rechtspositie in de praktijk zullen leiden tot verschillen ten gevolge van de cao-afspraken is nu niet te zeggen. Sociale partners hebben afgesproken dat in het voorjaar van 2017 een gedegen externe evaluatie plaatsvindt waarbij de invulling van het in de cao afgesproken vervangingsbeleid wordt onderzocht. Het verschil in regelgeving tussen bijzonder- en openbaar onderwijs wordt daarbij als één van de elementen betrokken.
Klopt het dat de verschillen in wachtgeldregelingen leiden tot meer kosten voor het bijzonder onderwijs, omdat zij extra personeel moeten aanstellen en ook te maken krijgen met meer bureaucratie?
Ook hierover valt nu niets met zekerheid te zeggen. Het ligt voor de hand dat dit aspect wordt betrokken bij de in het antwoord op vraag 2 genoemde evaluatie. In het onderhandelaarsakkoord is wel sprake van een versobering van de bovenwettelijke uitkeringen voor werknemers in het bijzonder onderwijs. Dit is de compensatie voor het recht op een transitievergoeding bij ontslag dat deze werknemers op basis van het arbeidsovereenkomstenrecht hebben. Werknemers in het openbaar onderwijs kunnen bij ontslag geen aanspraak maken op een transitievergoeding.
Hoe valt deze ongelijkheid te rijmen met de gelijkstelling van bijzonder onderwijs met openbaar onderwijs op financieel gebied die sinds de Grondwetwijziging van 1917 geldt in Nederland?
De grondwettelijke financiële gelijkstelling tussen bijzonder en openbaar onderwijs is hier niet in het geding. Deze gelijkstelling (artikel 23, lid 7 van de Grondwet) ziet op het grondrecht dat het bijzonder onderwijs naar dezelfde maatstaf als het openbaar onderwijs door de overheid wordt bekostigd. Dit is gewaarborgd in de wet- en regelgeving met betrekking tot de rijksbekostiging van het primair onderwijs. Het grondrecht heeft geen betrekking op eventuele verschillen in uitgaven die kunnen ontstaan tussen besturen in het bijzonder en openbaar onderwijs, bijvoorbeeld bij de invulling en uitvoering van hun werkgeversrol.
Bent u bereid maatregelen te treffen om deze ongelijkheid op te heffen? Zo ja, welke maatregelen wil zij treffen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet van plan om op dit moment maatregelen te treffen omdat ik daarmee zou treden in de afspraken tussen cao partijen. Ik respecteer de onderhandelingsvrijheid. Ik constateer wel dat de nu opgetreden verschillen in de rechtspositie tussen openbaar en bijzonder onderwijs uiteindelijk kunnen worden weggenomen. Indien het bij de Eerste Kamer aanhangige initiatiefwetsvoorstel Van Weyenberg en Keijzer; Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (EK, 32 550) wordt aangenomen. De plenaire behandeling van dit wetsvoorstel wordt in september 2016 hervat.
De World Health Assembly |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Op welke manier is de regering vertegenwoordigd op de World Health Assembly 69, die vanaf maandag 23 mei 2016 georganiseerd wordt, en welke rol heeft de vertegenwoordiging?
Nederland was, zoals ook de afgelopen jaren, op politiek niveau vertegenwoordigd door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Dit jaar maakte ook de Staatssecretaris van VWS deel uit van de delegatie. De delegatie bestond voorts uit ambtenaren van de ministeries van Buitenlandse Zaken (BZ) en VWS.
De Nederlandse vertegenwoordiging op de World Health Assembly (WHA) heeft tot taak de besluitvorming zoveel als mogelijk in lijn met de Nederlandse standpunten te doen plaatsvinden. Bijzonder was ditmaal dat Nederland voorzitter was van de Europese Unie. Dit betekende dat Nederland – in de persoon van de Minister van VWS en op ambtelijk niveau – een aantal gezamenlijke EU statements heeft uitgesproken. Het EU voorzitterschap impliceert ook dat Nederland tijdens de recente WHA geen nationale statements heeft uitgesproken.
Wat zal de Nederlandse inzet zijn bij de World Health Assembly voor wat betreft agendapunt 16.2 «Follow up to the report of the Consultative Expert Working Group on Research and Development: Financing and Coordination», en voor wat betreft het vervolg op de Open Ended Meeting?
De Nederlandse vertegenwoordiging heeft bijgedragen aan een WHA Drafting Group om te komen tot een resolutie die de voortgang op het rapport van de «Consultative Expert Working Group on Research and Development: Financing and Coordination» (CEWG) moet bevorderen.
Deze resolutie is aangenomen door de 69e WHA.
Deelt u de mening dat een «observatory» als uitkomst onvoldoende is, en dat landen zich – naast het verzamelen van informatie – juist moeten inzetten voor een instrument dat oplossingen biedt voor de problemen met de betaalbaarheid van medicijnen?
De tijdens de 69e WHA aangenomen resolutie beperkt zich niet tot voortgang bij het «observatory». Ook worden landen en de World Health Organization (WHO) aangespoord tot het vinden van oplossingen ten aanzien van financiering en van prioritisering van onderzoek en ontwikkeling naar nieuwe medische producten op basis van noden en niet in de eerste plaats op basis van potentiële winstgevendheid.
In dit verband is vermeldenswaard dat het rapport van de CEWG, de recente WHA-resolutie hierover, de Global Strategy on Public Health, Innovation and Intellectual Property en het UN High Level Panel on Access to Medicines (UNHLPA2M) allemaal onderdeel zijn van het proces om toegang tot medicijnen werelwijd te verbeteren. Laatstgenoemd panel, waarvan het eindrapport deze maand wordt verwacht, is door Secretaris-generaal Ban Ki-moon ingesteld.1
Nederland heeft in februari jl. een bijdrage ingestuurd naar het UNHLPA2M. Deze bijdrage heeft internationaal de aandacht getrokken en waardering geoogst. Kern van het Nederlandse betoog was dat er een betere balans moet worden gevonden tussen het belonen van innovatie en de betaalbaarheid van medicijnen.
Financieringsmodellen voor Research and Development (R&D), gebaseerd op delinkage(het ontkoppelen van (terugverdienen van) investeringen van prijzen of volume van verkochte medicijnen), kunnen substantieel bijdragen aan het behalen van het derde Sustainable Development Goal (SDG3: «Ensure healthy lives and promote well-being for all at all ages»); voor potentieel winstgevende producten kan patent-gestuurde innovatie effectief zijn maar het leidt veelal tot hoge prijzen en prioriteitenagenda voor R&D die is gebaseerd op winst in plaats van op noden; patenten hoeven niet te leiden tot markt monopolies zolang het gebruik van licenties tot de mogelijkheden behoort.
Ook heeft Nederland het UNHLPA2M verzocht meer coherentie te bevorderen binnen en tussen de talloze internationale organisaties, zoals de World Trade Organization (WTO), de World Intellectual Property Organization (WIPO), en de organisaties die zich meer in directe zin met gezondheid bezighouden, zoals de WHO, het Global Fund to Fight AIDS, Tuberculosis and Malaria (GFATM), Gavi the Vaccine Alliance, UNITAID (Innovating for Global Health) en het Joint United Nations Pogramme on HIV-AIDS (UNAIDS).
Bent u bereid zich bij de World Health Assembly op dit agendapunt in te zetten voor een ambitieuzere uitkomst dan een «observatory», en juist meer in te zetten op een meer centrale en meer ambitieuze positie voor de Europese Unie, welke streeft naar een internationale overeenkomst of Conventie voor de financiering en coördinatie van Research and Development (R&D)?
De uitkomst van de 69e WHA preludeert vooralsnog niet op een internationale overeenkomst of Conventie. De resolutie stimuleert de reeds ingeslagen weg, die oplossingen biedt op de kortere termijn, streeft naar concrete resultaten die tevens haalbaar zijn en quick wins. Het mondiale observatorium is er daar een van. Een internationale overeenkomst of Conventie is momenteel geen haalbare kaart.
Deelt u de opvatting dat het idee van de ontkoppeling (van financiering van R&D van de verwachte prijs van medicijnen) breed als kernprincipe zou moeten worden geïmplementeerd, om niet alleen innovatie maar ook betaalbaarheid te verzekeren?
Dat is een interessant idee dat zeker nader moet worden uitgewerkt. Zie ook mijn antwoord onder vraag 3, waar ik al naar het principe van delinkage verwijs. De vervolgactiviteiten die in de resolutie worden genoemd, volgen de basisprincipes van betaalbaarheid, doeltreffendheid, efficiëntie, gelijkheid en het beginsel van ontkoppeling van kosten van R&D van de verwachte prijs van medicijnen.
Zet u in op een tweede Open Ended Meeting om hier verder op een verbindende overeenkomst (overarching farmework) in te gaan, zodat o.a. de uitkomsten en aanbevelingen van de United Nations High-Level Panel (UNHLP) en de conclusies van de UN High Level Assembly meegenomen kunnen worden?
De resolutie vraagt de 70eWHA om te overwegen opnieuw een Open-Ended Meeting van Member States bijeen te laten komen.
De uitzetting van een VN-functionaris door Soedan |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het «Statement attributable to the Humanitarian Country Team in Sudan on the de facto expulsion of UN senior official and OCHA Head of Office Mr. Ivo Freijsen»?1
Ja.
Klopt het dat de heer Freijsen in zijn functie als «Head of Office» bij het «Office for the Coordination of Humanitarian Affairs» van de Verenigde Naties door de Soedanese autoriteiten de facto het land wordt uitgezet, omdat zijn verblijfsvergunning niet wordt verlengd na 6 juni 2016?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Sudan heeft de Verenigde Naties laten weten dat het verzoek om de verblijfsvergunning van de heer Freijsen met een jaar te verlengen niet wordt goedgekeurd. Hiermee komt de verblijfstitel van de heer Freijsen te vervallen en zal hij het land moeten verlaten.
Bent u bereid na te gaan wat de reden is van de Soedanese autoriteiten om deze verblijfsvergunning niet langer te verlengen, en de Kamer daarover te informeren?
Het Sudanese Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen officiële reden gegeven voor het besluit. Op 25 mei gaf Ghandour, de Minister van Buitenlandse Zaken van Sudan aan dat de aanwezigheid van de heer Freijsen niet langer gewenst is omdat hij geen coöperatieve houding aannam in contacten met Sudanese functionarissen. Daarnaast zou hij in de rapporten van de VN onjuiste gegevens hebben gepubliceerd over het aantal ontheemden en het bestaan van een hongersnood in Sudan. Ghandour gaf aan dat Sudan in het verleden tot twee maal toe de verblijfsvergunning van de heer Freijsen verlengd heeft en altijd het recht houdt om een verzoek tot verlenging te weigeren.
Bent u bereid uw ongenoegen over deze «uitzetting» van deze hulpverlener kenbaar te maken bij de Soedanese overheid? Zo nee, waarom niet?
De VN heeft op verschillende manieren druk uitgeoefend op de overheid om de beslissing ongedaan te maken. Ook grote donoren, waaronder de EU, hebben per brief om opheldering gevraagd bij de Sudanese autoriteiten. Het kabinet vindt het onbegrijpelijk en teleurstellend dat de heer Freijsen op deze manier het land moet verlaten. Die boodschap is via genoemde brief van donoren overgebracht aan de overheid.
Op 2 juni vond er in Khartoum een bijeenkomst van de OCHA Donor Support Group plaats, waar Nederland aan deelnam. Hier is, samen met de VN, gekeken naar de huidige situatie en eventuele vervolgstappen. Nederland heeft het belang benadrukt om in deze zaak als OCHA-donoren gezamenlijk op te trekken.
Is deze «uitzetting» onderdeel van de bredere campagne die de regering van Bashir voert tegen de VN? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?2
In juni ligt de verlenging van het mandaat van UNAMID, de VN-AU missie in Darfur, voor in de VN-Veiligheidsraad. Zoals ieder jaar laat Sudan in de aanloop hiervan kritische geluiden horen over de VN. De Sudanese overheid laat tegelijkertijd in verschillende verklaringen weten graag met VN-organisaties en humanitaire actoren samen te werken.
Nederland is en blijft een voorvechter van het werk van de VN wereldwijd, zo ook in Sudan. Nederland houdt nauw contact met de VN-landenvertegenwoordiger in Khartoum en steunt haar met woord en daad waar nodig. Nederland trekt hierbij op met andere gelijkgestemde landen.
Het bericht dat Zeeland de ideale plek is voor drugssmokkelaars |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Zeeland de ideale plek voor drugssmokkelaars zou zijn?1
Ja.
Deelt u de mening van de criminoloog dat door extra strenge controles op onder andere Schiphol het drugssmokkelprobleem zich verplaatst naar Zeeland? Zo nee, waarom niet?
Het tegengaan van drugssmokkel vindt op verschillende manieren plaats. Dit gebeurt door het controleren van binnenkomende vluchten op de vliegvelden, van schepen in havens en controles van het wegverkeer. Hierbij worden risicogericht onder meer scanapparatuur en speurhonden ingezet. Daarnaast worden criminele organisaties die zich met drugssmokkel bezighouden op integrale wijze aangepakt. Criminelen zullen altijd op zoek gaan naar zwakke plekken in het systeem. De samenwerkende overheidsdiensten zullen steeds op deze veranderende strategieën moeten inspelen. In Zuid-Nederland wordt ondermijnende criminaliteit intensief aangepakt door de Taskforce Brabant-Zeeland en het project Intensivering Zuid van OM en politie. Dit levert resultaat op, maar zal mogelijk ook verplaatsing van criminaliteit tot gevolg hebben. De opsporingsdiensten blijven deze ontwikkelingen volgen en zullen hier zo nodig hun inzet op aanpassen.
Blijkt uit de inspectierapporten inderdaad dat er veel te weinig capaciteit is in Zeeland om deze problematiek aan te pakken? Bent u bereid deze rapporten ook naar de Tweede Kamer te sturen?
Met de inspectierapporten doelt prof. Fijnaut op het vierde onderzoek van de Inspectie Veiligheid en Justitie naar de vorming van de Nationale Politie. In deze vierde ronde stond de werking van de basisteams van de Nationale Politie centraal. Ook de eenheid Zeeland-West-Brabant is in dat kader als een van de eenheden onderzocht. Dit rapport heb ik 31 augustus 2015 aan uw Kamer gezonden. De Inspectie Veiligheid en Justitie heeft in dit rapport geen oordeel gegeven over de aanpak van drugssmokkel in Zeeland.
Politie heeft aangegeven dat de capaciteitsinzet bij de Zeeuwse Havens in april jl. is besproken tussen de eenheidsleiding en betrokken burgemeesters. Er zijn nadere maatregelen afgesproken die zien op de versterking van het haventeam en de samenwerking met de basisteams, districtsrecherche en de Dienst Regionale Recherche. Tevens zijn partnerships aangegaan met de Landelijke Eenheid en de Zeehavenpolitie Rotterdam. In de havens zijn meerdere operationele diensten actief zoals de Koninklijke Marechaussee en de Douane. Deze operationele diensten werken samen in een samenwerkingsverband. De samenwerking verloopt goed.
Deelt u de mening van de criminoloog dat het aanstellen van een officier van justitie in Zeeland niet de juiste oplossing is wanneer er te weinig politiecapaciteit beschikbaar is? Zo nee, waarom niet?
Het parket Zeeland-West-Brabant beschikt over een «havenofficier». De betreffende officier van justitie heeft als taakaccent de opsporing en vervolging van strafbare feiten in de havens in de regio. Hij fungeert als aanspreekpunt voor de politie in alle havenzaken. Signalen die kunnen wijzen op criminaliteit/criminele organisaties/verdachten worden besproken met de havenofficier, hetgeen bij voldoende aanwijzingen kan leiden tot een opsporingsonderzoek. Zoals ik in de beantwoording op vraag 3 heb aangegeven zijn er afspraken gemaakt die ten goede komen aan de capaciteit.
Naast de strafrechtelijke aanpak, wordt tevens geïnvesteerd in een integrale aanpak van criminaliteit in de havens. Hierbij zijn OM, politie, gemeenten, Belastingdienst, Douane, Koninklijke Marechaussee en Zeeland Seaports betrokken. Vanuit de havendriehoek wordt samen met Zeeland Seaports gewerkt aan preventie door bedrijven te betrekken bij de aanpak.
Bent u bereid de bezuiniging op de politie, zodat er straks ongeveer 2.000 fte minder politiecapaciteit beschikbaar is, te herzien? Zo nee, waarom niet?
Met uw Kamer is een operationele sterkte afgesproken van 49.500 FTE. Dat is het uitgangspunt en daar wordt naartoe gewerkt. Op dit moment is er sprake van een operationele sterkte die hoger is dan afgesproken. Met het oog op de betaalbaarheid van de politie wordt de omvang van de operationele sterkte teruggebracht tot de afgesproken omvang. Deze afname is in de meerjarenraming van de begroting 2016 van de politie opgenomen.
Het bericht dat Turkse parlementsleden voortaan vervolgd kunnen worden |
|
Harry van Bommel , Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Turkse parlementsleden kunnen voortaan vervolgd worden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een zeer zorgelijke ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?
Voor het benodigde amendement om opheffing van immuniteit aanvaard te krijgen van die parlementariërs tegen wie een aanklacht loopt, hebben 373 van de 550 parlementariërs gestemd. De AKP, de MHP en leden van de CHP hebben het amendement gesteund. Er bestaan in totaal 667 aanklachten tegen 138 parlementariërs van alle vier de partijen. Sindsdien hebben verschillende parlementariërs van zowel de CHP als de HDP beroep aangetekend bij het Constitutioneel Hof.
Ik deel de mening dat dit een zorgelijke en zorgwekkende ontwikkeling is, ondermeer omdat dit het extra moeilijk maakt om de gestrande Koerdische vredesbesprekingen weer op gang te krijgen. Nederland blijft beide partijen oproepen die vredesbesprekingen te hervatten en het geweld te staken. In het belang van de burgers in het zuidoosten, die het meest te lijden hebben en het slachtoffer zijn van het voortduren van het geweld van beide kanten.
In hoeverre deelt u de mening dat dit besluit zal leiden tot verdere polarisatie en escalatie van het conflict tussen de Turkse regering en de Koerdische minderheid, zeker omdat deze wet tegen de Koerdische parlementariërs is gericht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe plaatst u deze volgende zorgwekkende ontwikkeling in het grotere debat rondom Turkije en de zorgen die er zijn over de toenemende autoritaire macht van Erdogan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het aanklagen van parlementariërs voor het onderhouden van banden met terroristische organisaties op basis van hun etnische afkomst niet past binnen de waarden van gelijkheid en anti-discriminatie zoals wij die in Europa kennen?
Indien duidelijk is dat het aanklagen alleen verband zou houden met etnische afkomst deel ik die mening.
Bent u bereid de zorgen over deze ontwikkelingen zowel bilateraal als in Europees verband aan de Turkse autoriteiten over te brengen? Bent u bereid dit onderwerp aan te snijden bij de eerstvolgende Raad Algemene Zaken waar ook over andere zaken omtrent Turkije zal worden gesproken? Kunt u aangeven in hoeverre deze zorgen worden gedeeld door andere EU lidstaten?
De premier heeft in zijn gesprek met president Erdoğan op 23 mei jl. en marge van de World Humanitarian Summit zijn verontrusting kenbaar gemaakt over de opheffing van de immuniteiten van de parlementsleden. Hij heeft onderstreept dat het van belang is dat de Koerden onderdeel van een inclusief politiek proces blijven uitmaken en sprak de hoop uit dat het in november 2012 begonnen proces van dialoog onder toen nog premier Erdoğan zou kunnen worden hervat.
Vindt u, gelet op het feit dat Turkije lid is van de Raad van Europa en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens heeft geratificeerd, dat deze wet in strijd is met het EVRM? Zult u in het comité van Ministers Turkije hierop aanspreken?
Parlementaire onschendbaarheid is als zodanig geen mensenrecht, vrijwaring van discriminatie echter wel. Het besluit tot opheffing van parlementaire immuniteit van die parlementariërs waar gerechtelijke aanklachten zijn ingediend, maakt strikt genomen geen onderscheid naar etniciteit of politieke voorkeur. Het feit echter dat verhoudingsgewijs vooral parlementsleden van de pro-Koerdische HDP door deze maatregel worden getroffen, bergt een mogelijk discriminerend effect in zich. Dat is reden tot zorg en de aanleiding dat de premier dit heeft opgebracht bij president Erdoğan.
In geval één van de benadeelden met succes een zaak zou aanspannen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zal het Comité van Ministers van de Raad van Europa, waaronder Nederland, scherp toezicht houden op de naleving van de uitspraak van dat Hof.
De opvang van statushouders in het voormalige Missiehuis in Driehuis |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het bericht inzake de brief die de gemeenteraad van Velsen wil sturen over de starheid bij het Rijksvastgoedbedrijf rond de opvang van statushouders in het voormalig Missiehuis in Driehuis?1
Ja.
Wat is uw visie op het bericht dat er draagvlak was bij omwonenden, dat er voldoende vrijwilligers waren, dat het gebouw snel was aan te passen, maar dat het Rijksvastgoedbedrijf het door een stugge houding geblokkeerd geeft?
Het voormalig Missiehuis in Driehuis is aan de gemeente Velsen aangeboden tegen een kostendekkende prijs. De gemeente Velsen heeft bericht dat zij geen gebruik maakt van dit aanbod. Hierbij wil ik aangeven dat ik via het RVB zo veel mogelijk panden ter beschikking stel en gemeenten daarmee zoveel mogelijk in de gelegenheid stel om aan hun verantwoordelijkheid om statushouders te huisvesten te kunnen voldoen. Hierbij kijkt het RVB proactief en flexibel met gemeenten mee naar wat er kan, entameert gesprekken met individuele gemeenten en adviseert hen over mogelijkheden om gebruik te maken van de subsidieregeling die speciaal voor de huisvesting van statushouders ter beschikking is gesteld.
Juist ten behoeve van het uitbreiden van de mogelijkheden tot lokaal maatwerk en benutten van lokaal draagvlak, heb ik in het bestuursakkoord verhoogde asielinstroom van 27 november 2015 met gemeenten afgesproken dat ik de mogelijkheid bied om overtollige rijksvastgoed tegen een kostendekkende huurprijs aan te bieden wanneer dit vastgoed wordt benut voor de huisvesting van vergunninghouders. Hiermee wordt een substantieel lagere prijs gevraagd dan bij verhuur aan marktpartijen. De kostendekkende huurprijs is in dit geval 15% van de marktconforme huurprijs. Het RVB is een baten-lasten dienst en werkt kostendekkend. Lagere prijzen kan zij niet hanteren.
In het bovengenoemde bestuursakkoord is met gemeenten afgesproken dat zij subsidie kunnen aanvragen op basis van de tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders van 10 december 2015. Daarmee kan de gemeente – in overleg met corporaties en marktpartijen op basis van de situatie in de desbetreffende gemeente – zorgen voor lokaal maatwerk.
De kostendekkende huurprijs bestaat uit de jaarlijkse financieringskosten van het vastgoed en een standaardvergoeding voor de apparaatskosten van het Rijksvastgoedbedrijf. Onder meer de energiekosten en heffingen worden direct doorbelast door respectievelijk de energieleverancier en de gemeente. Alle kosten die behoren tot vastgoed dat wordt verhuurd door het RVB worden doorbelast aan de huurder; hetzij via de huurprijs – de onderdelen die gelijk blijven in de huurperiode; hetzij via het doorleggen van andere lasten die op het object rusten – de onderdelen die fluctueren, zoals OZB voor eigenaar en gebruiker. Het OZB gebruikersdeel is voor de huurder of vervalt indien het complex als woning/woningen wordt aangemerkt.
Het RVB biedt het overtollige rijksvastgoed aan in de staat waarin het op dat moment verkeert. Het RVB investeert niet ten behoeve van tijdelijk gebruik in vastgoed dat wordt afgestoten. Het is op dit moment onduidelijk wat het toekomstig gebruik wordt en of het gebruik past in de fysieke aanpassingen ten behoeve van vergunninghouders (sociale woningbouw). Dat betekent dat gemeenten – als verantwoordelijke voor de huisvesting van statushouders – de afweging kunnen maken of zij vastgoed geschikt vinden dan wel geschikt te maken achten voor de huisvesting van statushouders. Vervolgens is het aan gemeenten, hun partners en marktpartijen, of aanpassingen, die nodig zijn om vergunninghouders te huisvesten een aanvaardbare investering zijn in vergelijking met alternatieve locaties.
Is het gebruikelijk dat het Rijksvastgoedbedrijf in dergelijke situaties eist dat de huurder – de gemeente dus – ook het achterstallig onderhoud moet wegwerken, de onroerendezaakbelasting moet betalen en de stookkosten (van een verouderde ketel) op zich moet nemen? Kunt u uiteenzetten wat de speelruimte is om op basis van lokaal maatwerk gemeenten tegemoet te komen in de kosten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten wat de huidige jaarlijkse onkosten van het rijk zijn met betrekking tot het onderhavige pand en welk deel van huuropbrengsten het rijk nu mist? Vindt u de discrepantie tussen die bedragen acceptabel?
De kosten die op het pand rusten bestaan uit de energiekosten, de jaarlijkse belastingen en heffingen en de financierings- en apparaatskosten. De periode dat het RVB deze kosten draagt is normaliter zo kort mogelijk omdat het RVB in principe overtollige objecten verkoopt. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de gemeente Velsen de mogelijkheid geboden het Missiehuis tegen een kostendekkende prijs in gebruik te nemen voor statushouders. Hiertoe heeft het Rijksvastgoedbedrijf het verkoopproces opgeschort om de gemeente Velsen de gelegenheid te geven het aanbod in overweging te nemen.
Deelt u de conclusie dat als het pand verhuurd zou zijn, het rijk er dus financieel op vooruit zou gaan, terwijl Velsen er financieel op achteruit zou gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, het Rijk verhuurt tegen een kostendekkende prijs aan een gemeente. Het Rijk heeft daarmee winst noch verlies. Als verantwoordelijke voor de huisvesting van statushouders – is het aan de gemeente Velsen om zelf de afweging te maken of zij het aangeboden vastgoed geschikt vindt dan wel geschikt te maken acht voor de huisvesting van statushouders, of voor een andere optie kiest voor het realiseren van de huisvesting van statushouders. Daarbij maakt de gemeente haar eigen financiële afweging, waarin de tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders van 10 december 2015 een rol kan spelen.
Bent u bereid om de oproep van de gemeente om mee te denken in oplossingen om zo een snelle doorstroom voor de statushouders te realiseren en wilt u bij het Rijksvastgoedbedrijf aandringen op heroverweging van zijn positie in de onderhandelingen?
Ten behoeve van de doorstroming heeft het Rijk in overleg met onder meer gemeenten een set maatregelen ingesteld, zoals is verwoord in het bestuursakkoord verhoogde asielinstroom van 27 november 2015. Zo is er de tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders van 10 december 2015. Zoals bij het antwoord op vraag 3 verwoord, pas ik voorwaarden toe zoals afgesproken in het bestuursakkoord. Zoals gezegd is het aan gemeenten, hun partners en marktpartijen, welke afweging zij maken ten aanzien van het aangeboden rijksvastgoed in vergelijking met alternatieve locaties.
Het bericht ‘Gevangenen Curaçao in de val' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Gevangenen Curaçao in de val»?1
Ja.
In hoeverre herkent u zich in de in dit bericht geschetste situatie van de gevangenis op Curaçao?
De voortgangscommissie Curaçao meldt in haar laatste voortgangsrapportage dat binnen de SDKK concrete voortgang is geboekt op bouwkundige en materiële projecten, waaronder het aanbrengen van brandveiligheidmateriaal. Het beeld dat in de – in het artikel geciteerde – brief wordt geschetst wijkt hiervan af.
Ik ontvang vanuit de Caribische landen over veel onderwerpen brieven en signalen. Zonder dat gezegd kan worden dat de inhoud om die reden al niet juist of relevant is, is veelal lastig te bepalen welke belangen een rol spelen, waarop de informatie is gebaseerd en hoe betrouwbaar de inhoud is. Zeker waar het gaat om kwesties die binnen de autonomie van de Caribische landen vallen stel ik me terughoudend op.
In hoeverre wijkt dit beeld af van het beeld zoals geschetst in de voortgangsrapportages die door Curaçaose Minister van Justitie naar u zijn verzonden?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre klopt de bewering dat het ontruimingsplan de dichtgelaste branddeuren kan vervangen?
De directie van de gevangenis op Curaçao heeft recent een inspectie laten uitvoeren door de brandweer waaruit gebleken is dat het ontruimingsplan inderdaad voldoet ondanks de dichtgelaste branddeuren. Daarnaast heb ik begrepen dat niettemin ook zal worden overgegaan tot vervanging van de dichtgelaste branddeuren en dat daartoe inmiddels offertes zijn opgevraagd.
Hadden de dichtgelaste branddeuren voorkomen kunnen worden als er tijdig maatregelen genomen waren? Zo ja, door wie? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer worden de dichtgelaste branddeuren vervangen door werkende branddeuren?
Zie antwoord vraag 4.
Wie is er verantwoordelijk voor het overlijden of gewond raken van een persoon indien de veiligheidsmaatregelen in de gevangenis op Curaçao niet op orde zijn?
Het beheer van de gevangenis van Curaçao betreft een autonome aangelegenheid van het land Curaçao. Het is dan ook de Minister van justitie van Curaçao die de politieke verantwoordelijkheid draagt voor adequate veiligheidsmaatregelen in de gevangenis.
In hoeverre is de Nederlandse staat verantwoordelijk voor het overlijden of gewond raken van een persoon indien de veiligheidsmaatregelen in de gevangenis op Curaçao niet op orde zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Alarmerende bijensterfte in de Verenigde Staten |
|
Henk Leenders (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Amerikaanse imkers verliezen helft van hun bijen»? Wat is uw reactie op dit alarmerende onderzoek?1
Ja. Mijn reactie vindt u in de antwoorden op hiernavolgende vragen.
Hoe moeten de sterftecijfers geïnterpreteerd worden? Is er reden tot bezorgdheid, ook voor de Nederlandse en Europese situatie? Is dit reden extra aandacht te geven aan de potentiële bijensterfte in Nederland en Europa?
Het bericht geeft geen aanleiding voor bezorgdheid aangezien de situatie in de Verenigde Staten niet representatief is voor de Nederlandse of Europese situatie. In de VS is voor het overgrote deel sprake van zeer grootschalige imkerij, waarbij de kosten van het bijenhouderijsysteem worden afgewogen tegen de baten. Het regelmatig controleren in de loop van het seizoen van kasten en volken of het treffen van maatregelen, blijkt daarbij bedrijfseconomisch niet uit te kunnen. Met de grotere uitval die hierdoor ontstaat, wordt ook rekening gehouden door in het begin meer volken in te zetten. In Nederland is de sterfte van de afgelopen winter juist heel laag. Er zijn nog geen officiële berichten over de recente sterfte in andere landen.
Is er vergelijkbaar onderzoek gedaan naar de situatie in Nederland en/of Europa? Zo ja, wat waren de resultaten van dit onderzoek? Zo nee, is dit Amerikaanse onderzoek aanleiding voor u een vergelijkbaar onderzoek in Nederland uit te (laten) voeren?
In de Verenigde Staten is sprake van een optelsom van twee sterftecijfers, een wintersterfte en een zomersterfte. In Europa wordt alleen de wintersterfte als maat voor de gezondheid van bijen gehanteerd. Zomersterfte wordt in Europa niet gemeten.
De monitoring in de Verenigde Staten is gebaseerd op een digitale enquête onder imkers op vrijwillige basis. Daarin doen zowel zeer grote imkers mee met vele duizenden volken, als zogenaamde «backyard» imkers, met 100 tot 150 volken. Imkers met kleine aantallen volken, waarbij over het algemeen zorgvuldiger met de volken wordt omgegaan zoals in Nederland, zullen slechts mondjesmaat in deze monitoring zitten. De grote imkers in de Verenigde Staten hebben een imkerpraktijk die hoge sterftecijfers tot gevolg kan hebben.
Het artikel geeft aan dat de varroamijt, pesticiden en dracht belangrijke oorzaken zijn. Van belang is hoe daarmee wordt omgegaan in de imkerpraktijk:
Zouden deze sterftecijfers nog onder «normale fluctuaties» in de bijenpopulatie geschaard kunnen worden? Zo ja, vanaf welk moment is hier niet langer sprake van? Zo nee, wat zijn «normale fluctuaties» in de bijenpopulatie?
Nee, tot 15% wintersterfte wordt in Nederland algemeen als acceptabel beschouwd. Wintersterfte zal ook nooit 0% zijn. De afgelopen winter was de sterfte met 6% zeer laag te noemen. Als bijenvolken goed behandeld worden tegen varroamijten en niet geconfronteerd worden met ongeoorloofde blootstelling aan middelen, dan fluctueert natuurlijke sterfte met name door weersomstandigheden, zowel in de winter als in de voorafgaande zomer. Weersomstandigheden hebben met name invloed op de voedingstoestand van het volk. Een koud voorjaar en veel regen belet de bijen om voedsel te halen. Droogte geeft weinig nectar in bloemen en bomen, ook dat geeft weinig voedsel. Daarnaast kan regen veroorzaken dat jonge koninginnen niet bevrucht worden of verloren gaan als de regenval net plaats vindt op het moment dat zij de leeftijd hebben om bevrucht te worden.
Kunt u omschrijven wat de gevolgen van deze massale sterfte op de korte en lange termijn zijn voor de voedselzekerheid, de biodiversiteit en de economie, voor Nederland, Europa en wereldwijd? Zullen deze effecten zich al op zeer korte termijn voordoen, gezien de grote aantallen bijen die de afgelopen jaren zijn gestorven?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.