Het pleidooi de uitleveringen aan Turkije te stoppen |
|
Harry van Bommel , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het pleidooi van advocaat Stapert om uitleveringen aan Turkije op te schorten, gelet op de actuele en zorgelijke ontwikkelingen in Turkije?1 2
Ja.
Is er volgens u nog sprake van een onafhankelijke rechterlijke macht of zelfs nog van een rechtsstaat sinds de mislukte coup in Turkije? Is, na het ontslaan en oppakken van zoveel rechters, het recht op een eerlijk proces nog altijd gegarandeerd?
Nederland vindt de huidige ontwikkelingen in Turkije zeer zorgelijk, mede omdat deze raakt aan de onafhankelijkheid van het justitiële systeem. Juist in de manier waarop wordt omgegaan met degenen die ervan beschuldigd worden verantwoordelijk te zijn voor deze couppoging moet de rechtsstaat zich bewijzen. Nederland heeft er daarom bij de Turkse autoriteiten herhaaldelijk en met klem op aangedrongen de regels van de rechtsstaat na te leven en zal dat blijven doen, bilateraal en in EU- en Raad van Europa-verband. In deze gesprekken zijn ook de berichten over mogelijke herinvoering van de doodstraf aan de orde gesteld. De doodstraf is niet te verenigen met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en in verband daarmee het Turkse lidmaatschap van de Raad van Europa, noch met toetreding tot de Europese Unie.
Deelt u de zorgen over de mogelijke lange duur van voorarrest in Turkije als gevolg van het uitdunnen van de rechterlijke macht alsmede over het mogelijk invoeren van de doodstraf?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn dit voldoende redenen om per direct uitleveringen aan Turkije op te schorten? Zo nee, waarom niet en in hoeverre wordt bij een uitleveringsverzoek dan rekening gehouden met de nieuwe situatie in Turkije? Zo ja, aan welke voorwaarden zou de Turkse rechtsstaat volgens u tenminste weer moeten voldoen voordat uitlevering weer plaats zal mogen vinden?
Elk rechtshulp- en uitleveringsverzoek wordt getoetst aan de verdragen en wetgeving die erop van toepassing zijn. De artikelen 3 van het Europees Uitleveringsverdrag en 2 van het Europees Rechtshulpverdrag kunnen aan inwilliging van een verzoek in de weg staan indien dat is gedaan met de bedoeling een persoon te vervolgen of te straffen op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit of politieke gezindheid, dan wel dat de positie van de betrokkene om een van deze redenen ongunstig dreigt te worden beïnvloed. Daarnaast vindt per geval een beoordeling plaats of de uitvoering van een rechtshulp- of uitleveringsverzoek strijdig is met de verplichtingen die voortvloeien uit het EVRM. Het op voorhand volledig opschorten van alle uitlevering en rechtshulpverlening aan Turkije zou tot gevolg hebben dat alle verdachten of veroordeelden, dus ook inzake bijvoorbeeld mensenhandel, zeden- of geweldsdelicten, hun straf(vervolging) kunnen ontlopen. Dat acht ik onwenselijk.
Welke gevolgen hebben de ontwikkelingen in Turkije voor andere vormen van rechtshulp?3
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Toenemende repressie in Turkije |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Duitsland wil snel einde noodtoestand Turkije»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van uw Duitse collega over de onlangs ingevoerde noodtoestand? Indien neen, waarom niet?
Ik verwacht met de antwoorden vervat in het verslag van een Schriftelijk Overleg van 21 juli jl., de Kamerbrief inzake de situatie in Turkije van 21 juli jl. en de aanvullende antwoorden vervat in het verslag van een Schriftelijk Overleg van 23 juli jl. de gestelde vragen afdoende te hebben beantwoord.
Deelt u de opvatting dat de reactie van de regering-Erdogan in Turkije op de mislukte coup in ernstige mate buitenproportioneel is en gepaard gaat met grootschalige mensenrechtenschendingen?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid tijdens de Raad Algemene Zaken op 24 en 25 juli aanstaande, waar uitbreiding van de EU op de agenda staat, ervoor te pleiten dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije voorlopig worden opgeschort? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De ‘Soldiers of Odin’ |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de groep «Soldiers of Odin»? Zo ja, wat weet u over de omvang, de strevingen en de achterban van de groep? Wat is uw mening over deze groep?1
Ja. Zoals ook in een gezamenlijk persbericht2 van de politie, het Openbaar Ministerie en de gemeente Oldambt is aangegeven is naar aanleiding van de uitingen van de Soldiers of Odin op internet onderzoek gedaan. Soldiers of Odin is van oorsprong een extreemrechtse organisatie uit Finland. Deze organisatie profileert zich in Finland als een burgerwacht die de inwoners zou moeten beschermen tegen immigranten. Soldiers of Odin heeft inmiddels takken in verschillende Europese landen, maar is in Nederland qua omvang beperkt.
Er is sprake van banden met groepen en personen die er een extreemrechts gedachtegoed op nahouden en daar ook naar handelen.
Is deze groep alleen in het noorden van het land actief of is die ook bekend in de rest van Nederland?
Soldiers of Odin zijn vooral op internet actief. De oprichters van de Nederlandse tak komen uit de regio Brabant/Limburg. In maart 2016 dook een spandoek van de groep op bij een lokaal protest tegen de vestiging van statushouders in Oss, Noord-Brabant. Het beeld is dat de groep zich in toenemende mate op straat wil manifesteren, naar eigen zeggen om een «burgerwacht» te vormen.
Deelt u de mening dat het ongehoord is dat geüniformeerde gangachtige bendes of groepen een straatpatroulles houden op burgers die in hun ogen zich verkeerd gedragen?
Met u ben ik van mening dat het intimideren en opjagen van mensen zoals hier door u bedoeld nimmer gerechtvaardigd kan zijn. Ik ben, net als de politie, gewoonlijk een groot voorstander van actieve burgerparticipatie bij de veiligheid op straat en in de wijken. Burgerinitiatieven, zoals buurtwachten, deelname aan burgernet en het oprichten van WhatsApp groepen door buurtbewoners, mits in overeenstemming met onze wet- en regelgeving, hebben dan ook mijn steun. Burgerinitiatieven mogen zich echter nooit tegen een groep mensen richten op grond van afkomst of geloof. Het intimideren en/of discrimineren van groepen of personen is verboden. Wanneer hier wel sprake van lijkt te zijn zal dit door de politie worden onderzocht en wordt zo mogelijk vervolging ingesteld. Ik keur dit initiatief dan ook af.
Deelt u tevens de mening dat aan deze groep(en) duidelijk moet worden maken dat het niet de bedoeling is vanuit een bepaalde visie, die overigens niet door de overheid gedeeld wordt, mensen op te jagen? Zo ja, wat gaat u in dit geval doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er onderzoek gedaan moet worden naar de verwondingen van de man die mee is genomen naar het politiebureau? Zo ja, gaat dat ook gebeuren? Zo nee, wat had de politie in Winschoten in uw ogen moeten doen toen de melding binnen kwam en het duidelijk was dat het dezelfde man betreft die later op de Facebookpagina van «Soldiers of Odin» voorkwam?
Ja, die mening deel ik. De politie heeft aangegeven dat nader onderzoek is verricht.
Wat vindt u van de opstelling van de politie dat opsporing pas na aangifte in gang wordt gezet? Wat wordt bedoeld met de opmerking «we hebben het met hem over de consequenties van het gedrag gehad»? Wordt met zijn gedrag gedoeld op het aanspreken van vrouwen? Zo ja, welk kwaad steekt daar in?
De politie gaat tot opsporing over bij een vermoeden van een strafbare feit en/of een aangifte. In het gezamenlijk persbericht is aangegeven dat de man ongepast gedrag heeft vertoond. De politie heeft hierover met de man gesproken.
Heeft u gezien dat op Facebook een zogenoemde «Soldiers of Odin» de mishandeling claimt met als motief dat betrokkene een asielzoeker uit Pekela zou zijn die vrouwen zou hebben lastiggevallen in het centrum van Winschoten? Riekt dit naar eigen richting en aanzetten tot geweld en haat, naar uw mening?
Uit de eerder aangehaalde verklaring komt naar voren dat van een mishandeling geen sprake is geweest.
Deelt u de mening dat de reactie van de politie, te weten «bewegingen die voor eigen rechter spelen juichen wij nooit toe», veel te luchtig is voor een groepering die juicht over de mishandeling van de betrokken man? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke reactie zou meer gepast zijn?
Deze zin was slechts een deel van de reactie van de politie. Er is aan de media gemeld dat de Soldiers of Odin in beeld is bij de politie en dat het een groep is die anders is dan buurtwachten en WhatsApp groepen van buurtbewoners, maar dat er vooralsnog nog geen sprake is van strafbare feiten.
Het bericht ‘Het kabinet verrekent zich met toestroom Wlz’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Het kabinet verrekent zich met toestroom Wlz»?1
Via mijn brief van 15 juli 2016 (Kamerstuk 34 104, nr.134) heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over mijn reactie op het rapport van het Zorginstituut Nederland, getiteld «Effecten Wlz, een kwalitatief en kwantitatief beeld van verschuivingen als gevolg van de Wlz-criteria». In lijn met deze brief is mijn reactie op het genoemde bericht dat het in het rapport gaat over de maximale verschuivingen, die op basis van een theoretische exercitie zijn bepaald. De mate waarin deze verschuivingen zich daadwerkelijk zullen voordoen, is afhankelijk van het concrete gedrag van gemeenten, zorgverzekeraars, zorgkantoren, zorgaanbieders en cliënten. De mate waarin cliënten daadwerkelijk een beroep doen op de Wlz wordt door het CBS gemonitord en deze monitor wordt bij de evaluatie van de Wlz betrokken.
Deelt u de mening dat verschillen van respectievelijk 13% en 5% als het gaat om de instroom van gehandicapten en ouderen in de Wet langdurige zorg (Wlz) ten opzichte van de aantallen berekend in het Zorgakkoord grote verschillen zijn? Zo nee, waarom vindt u dit geen grote verschillen?
Nee. Zoals ik heb aangegeven bij antwoord 1 betreft het in het rapport de maximale verschuivingen, die op basis van een theoretische exercitie zijn bepaald.
Per saldo laten de resultaten zien dat mogelijk meer mensen toegang tot de Wlz zouden kunnen krijgen, dan in een situatie waarbij strikt wordt uit gegaan van de indeling in hoge en lage zorgzwaartepakketten. Voor de ouderenzorg betekent dit een stijging van 5%, voor de gehandicaptenzorg betekent dit een stijging van 13%. De mate waarin deze verschuivingen zich daadwerkelijk zullen voordoen, is afhankelijk van het concrete gedrag van gemeenten, zorgverzekeraars, zorgkantoren, zorgaanbieders en cliënten.
Kunt u toelichten wat precies de financiële gevolgen zijn van deze misrekening?
Er is geen sprake van een misrekening. Het Zorginstituut Nederland heeft in het rapport de maximale verschuivingen in kaart gebracht, die op basis van een theoretische exercitie zijn bepaald. De mate waarin cliënten daadwerkelijk een beroep doen op de Wlz wordt door het CBS gemonitord en deze monitor wordt bij de evaluatie van de Wlz betrokken.
Is het correct dat de kosten voor de gehandicaptenzorg 1% hoger uitvallen dan in het Zorgakkoord was geraamd? Gaat u extra budget ter beschikking stellen?
Nee. Het gaat in het onderzoek niet om de feitelijke ontwikkeling van de gehandicaptenzorg, maar om een theoretische exercitie ten opzichte van de veronderstellingen bij het Zorgakkoord. Het onderzoek heeft binnen dat perspectief in kaart gebracht wat theoretisch gezien de maximale verschuivingen zijn. De mate waarin deze verschuivingen zich daadwerkelijk zullen voordoen, is afhankelijk van het concrete gedrag van gemeenten, zorgverzekeraars, zorgkantoren, zorgaanbieders en cliënten. De vraag over het beschikbaar stellen van extra budget is daarmee op grond van dit onderzoek niet aan de orde. De NZa adviseert mij jaarlijks over de toereikendheid van het Wlz-kader aan de hand van de feitelijke ontwikkeling van het beroep op Wlz-zorg. De eventuele inzet van extra middelen baseer ik op het advies van de NZa.
Is het correct dat de kosten voor de ouderenzorg lager uitvallen maar de instroom hoger? Kunt u dit toelichten?
Nee, het gaat in het onderzoek niet om de feitelijke ontwikkeling van de ouderenzorg, maar om een theoretische exercitie ten opzichte van de veronderstellingen bij het Zorgakkoord. Het onderzoek heeft binnen dat perspectief in kaart gebracht wat theoretisch gezien de maximale verschuivingen zijn. Voor de ouderenzorg gaat het volgens het onderzoek om een toename van het aantal cliënten met per saldo 5% en een afname van de kosten met per saldo 5%. De combinatie van lagere kosten en hogere instroom verklaart het onderzoek uit de verschuiving van een relatief grote aantal verzekerden met een «goedkope» extramurale zorgvraag richting de Wlz en een relatief kleine aantal verzekerden met een «duur» ZZP dat niet voldoet aan de Wlz-criteria.
De mate waarin de verschuivingen zich daadwerkelijk zullen voordoen, is afhankelijk van het concrete gedrag van gemeenten, zorgverzekeraars, zorgkantoren, zorgaanbieders en cliënten.
Waarom reageert u op het bericht met de opmerking dat het «een theoretische exercitie» is terwijl Bureau HHM (verder: HHM) zegt ook concrete aanwijzingen te hebben dat de toestroom naar de Wlz daadwerkelijk groeit?
Bureau HHM geeft aan dat het om «theoretisch berekende maximale verschuivingen in aantal verzekerden en kosten» gaat. In hoeverre deze daadwerkelijk gaan plaatsvinden is volgens HHM daarnaast voor een groot deel afhankelijk van het gedrag van verzekerden, ClZ-onderzoekers, gemeenten, zorgkantoren, zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Om goed zicht te houden op de daadwerkelijke verschuivingen beveelt HHM aan om de ontwikkelingen de komende jaren zorgvuldig te monitoren. Deze monitoring heb ik bij het CBS in gang gezet en deze monitor wordt bij de evaluatie van de Wlz betrokken.
Kunt u aangeven welke concrete aanwijzingen HHM heeft met betrekking tot de groeiende toestroom naar de Wlz? Kunt u deze aanwijzingen voorzien van uw duiding? Neemt u deze aanwijzingen voldoende serieus?
Ja. In haar rapport heeft HHM aan de hand van een analyse van indicatiegegevens in beeld proberen te brengen in hoeverre de verschuivingen ook al kwantitatief zichtbaar zijn te maken. Voor alle sectoren komt in grote lijnen hetzelfde beeld naar voren. Sinds het derde kwartaal van 2013 is de instroom per kwartaal redelijk stabiel geweest en is sprake van een toename in het vierde kwartaal van 2014. De experts die HHM heeft geraadpleegd zien in die toename het gedrag van «zoeken naar zekerheid»: voordat de hervorming langdurige zorg (HLZ) plaatsvond hebben diverse verzekerden nog een zzp-indicatie aangevraagd zodat ze weten waar ze aan toe zijn. In het eerste kwartaal van 2015 is het aantal Wlz-indicaties fors gedaald, maar vanaf het tweede kwartaal nemen de aantallen weer toe, met name in de ouderensector. De aanwijzingen voor een groeiende toestroom neem ik uitermate serieus. De ontwikkelingen van het beroep op de Wlz en de toereikendheid van het budgettaire kader Wlz volg ik nauwgezet. De mate waarin cliënten daadwerkelijk een beroep doen op de Wlz wordt door het CBS gemonitord en deze monitor wordt bij de evaluatie van de Wlz betrokken. De NZa adviseert mij jaarlijks over de toereikendheid van het budgettaire kader.
Heeft u deze aanwijzingen voor de groeiende toestroom naar de Wlz op andere wijze eerder ook gehad? Zo ja, wanneer kreeg u deze aanwijzingen, van wie en wat heeft u met die aanwijzingen gedaan?
Ja. Via verschillende kanalen ontvang ik sinds de invoering van de Wlz op 1 januari 2015 periodiek informatie over de feitelijke ontwikkeling van de Wlz (dus los van de theoretische exercitie van HHM). Het gaat dan onder meer over de feitelijke ontwikkeling van het aantal Wlz-indicaties volgens het CIZ en de feitelijke ontwikkeling van het zorggebruik in de Wlz op basis van de monitor langdurige zorg van het CBS. De NZa adviseert mij, mede op basis van deze feitelijke ontwikkelingen, over de toereikendheid van het budgettaire kader Wlz. Op grond van de adviezen van de NZa heb ik zowel in 20152 als in 20163 het Wlz-kader verhoogd om tegemoet te komen aan de toenemende instroom. Overigens stonden deze verhogingen los van het HHM-rapport. Het rapport van HHM geeft namelijk geen aanleiding om het budget voor de Wlz te verhogen. HHM merkt in haar rapport op dat bij de maximale verschuivingen de kosten in de ouderensector 5% lager uitvallen en de kosten voor de gehandicaptensector 1%. Omdat de ouderensector groter is dan de gehandicaptensector is er voor de Wlz als geheel geen sprake van hogere kosten.
U geeft aan dat het een theoretische exercitie betreft en dat «de mate waarin deze verschuivingen zich daadwerkelijk zullen voordoen, afhankelijk is van het concrete gedrag van gemeenten, zorgverzekeraars, zorgkantoren, zorgaanbieders en cliënten, met name de mate waarin gemeenten mensen met een complexere zorgvraag verwijzen naar het CIZ», maar gaat het hier dan niet ook om de vraag of mensen wel de juiste zorg krijgen?
Inderdaad. Cliënten moeten de zorg krijgen die zij nodig hebben. Met de introductie van de Wlz is ervoor gekozen om andere toegangscriteria te hanteren dan voorheen in de AWBZ. Een cliënt dient blijvend te zijn aangewezen op permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, om toegang te krijgen tot de Wlz. Het kan enerzijds zijn dat iemand met een grote, blijvende zorgvraag niet in de Wlz komt, omdat hij of zij er voor kiest met veel mantelzorg thuis te blijven. Of er kan sprake zijn van een tijdelijke zorgvraag. Er zijn anderzijds ook cliënten met een laag ZZP die wel in aanmerking komen voor de Wlz. Het niet meewegen van de sociale context ligt hieraan vaak ten grondslag. Ook bij mensen die voorheen een extramurale indicatie kregen, kan sprake zijn van een noodzaak tot 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht. Een aantal van de mensen die voorheen een extramurale indicatie kreeg, zou daarom nu in aanmerking kunnen komen voor zorg uit de Wlz. Dit is door mij voorzien, aangezien deze groep mensen grotendeels onder de Wlz-indiceerbaren valt. Daarnaast is van belang dat door mij het meldpunt Juiste Loket is ingesteld, dat maandelijks aan de Implementatietafel HLZ rapporteert. Aan de hand van casuïstiek wordt dan naar oplossingen gezocht.
Overigens betekent een en ander niet dat door het toepassen van de Wlz-criteria, groepen mensen ontstaan die geen zorg ontvangen. Mensen met een zorgbehoefte die niet aan de Wlz criteria voldoen, ontvangen zorg uit de andere zorgdomeinen.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het kunnen inroepen van hulp in relatie tot het krijgen van een Wlz-indicatie?
Cliënten hebben recht op ondersteuning in de procedure van de indicatiestelling voor de Wlz. Dat geldt ook bij een aanvraagt voor Wlz-zorg voor minderjarige kinderen. De gemeente moet ervoor zorgen dat een onafhankelijke cliëntondersteuner beschikbaar is. Het CIZ wijst de aanvragers voor Wlz-zorg op dit recht.
U geeft aan dat de ontwikkelingen gemonitord worden en bij de evaluatie worden betrokken, maar bent u dan wel op tijd met het nemen van eventuele stappen, zeker nu HHM ook aangeeft dat een groter aantal cliënten wel degelijk impact kan hebben op individuele zorgaanbieders? Zal een grotere toestroom in de Wlz van gehandicapten en ouderen niet leiden tot verschraling van de zorg omdat het budget niet meegroeit?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven monitor ik de ontwikkeling van de Wlz nauwgezet. Hierdoor ben ik staat om tijdig stappen te ondernemen bij een ontoereikend Wlz-kader. De NZa adviseert mij hierover. Overigens geeft het rapport van HHM geen aanleiding om het budget voor de Wlz te verhogen. Het rapport laat namelijk zien dat de kosten voor de Wlz per saldo niet hoger uitvallen. Tegenover het relatief grote aantal verzekerden met een «goedkope» extramurale zorgvraag die voldoen aan de Wlz-criteria staat namelijk ook een (kleiner) aantal verzekerden met een «duur» ZZP dat niet voldoet aan de Wlz-criteria. Per saldo vallen de kosten voor de Wlz niet hoger uit en is de vraag omtrent verschraling van de zorg in relatie tot het niet meegroeien van het budget dus niet aan de orde.
Waarom stuurt het Zorginstituut u pas op 9 maart 2016 het rapport van HHM terwijl dat rapport al uit oktober 2015 stamt?2
Eind 2014 heb ik het Zorginstituut Nederland onder andere gevraagd om in beeld te brengen welke maximale verschuivingen tussen domeinen zullen optreden, te monitoren in hoeverre die zich nu al in de praktijk voordoen en inzicht te verschaffen in de financiële consequenties daarvan.
In de conclusie van het rapport over het afwegingskader Wlz heeft het Zorginstituut aangegeven dat voor bovenstaande vraag meer tijd nodig was en heeft daarbij geen termijn genoemd. Dit advies is u met de nazending op de voortgangsrapportage Wlz op 3 september 2015 toegezonden.5 Op 14 december heb ik u geïnformeerd over mijn beleidsreactie op het afwegingskader, daarin heb ik ook aangegeven dat het Zorginstituut verwachtte mij nog in december 2015 de conclusies te kunnen toesturen.6 Dat is uiteindelijk 9 maart geworden. Het Zorginstituut geeft daarbij aan dat het tijd heeft genomen om het advies zorgvuldig af te ronden.
Was u al voor maart 2016 op de hoogte van het bestaan van dit rapport van HHM?
Zoals te doen gebruikelijk in dit soort adviesaanvragen is er overleg geweest tussen het Zorginstituut Nederland en mijn ministerie over de planning en inhoud van het onderzoek. Hierbij komen ook de voorlopige conclusies aan de orde. Het Zorginstituut Nederland heeft mijn ambtenaren daarvan ook schriftelijk op de hoogte gesteld. In de gesprekken over de adviesaanvraag is onder andere aan de orde geweest dat het onderzoek van HHM een theoretische verkenning is en niet ingaat op de mate waarin verschuivingen zich in de praktijk voordoen, terwijl dit laatste wel onderdeel was van mijn vraag aan het Zorginstituut Nederland. Dit heeft er mede toe geleid dat meer tijd nodig was om het onderzoek af te ronden. Over dat laatste bent u op 3 september en 14 december 2015 geïnformeerd.
Was u al voor maart 2016 op de hoogte van de conclusies die in dit rapport worden getrokken?
Zie antwoord vraag 13.
Waarom krijgt de Kamer vervolgens pas op 15 juli 2016, wederom ruim vier maanden later, het rapport van HHM toegezonden? Waarom heeft dit allemaal zo lang geduurd?
Bedoeling was het rapport aan te bieden voorzien van een beleidsreactie. Er is geen specifieke reden waarom dat langer heeft geduurd dan gebruikelijk. Het rapport was overigens al openbaar geworden door publicatie op de website van het Zorginstituut in maart 2016.
Is het rapport van HHM wellicht zo lang blijven liggen in verband met de 500 miljoen euro bezuinigingsopdracht op de langdurige zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het rapport van HHM staat hier los van. Zoals u in de aanbiedingsbrief van het Zorginstituut kunt lezen, komt in de sfeer van kosten een beeld naar voren dat goed strookt met het Zorgakkoord. Het rapport van HHM laat zien dat de financiële effecten van de (maximale) verschuivingen ten opzichte van het Zorgakkoord gering zijn en dat de kosten voor de Wlz niet hoger zullen uitvallen als de maximale verschuiving zich daadwerkelijk voordoet. Vanuit het rapport van HHM komt dus geen budgettair knelpunt voor de Wlz naar voren.
Het schrappen van de taakstelling van € 500 miljoen op de Wlz vanaf 2017 heb ik u 13 juni 2016 gemeld bij het versturen van de voorlopige kaderbrief Wlz 2017. Zorgaanbieders hebben hierdoor meer ruimte gekregen om kwalitatief goede zorg te leveren waarmee kwetsbare cliënten beter in staat worden gesteld om het leven te leiden zoals zij dat willen.
Het mogelijke faillissement van thuiszorgorganisatie Solace ATC Thuiszorg |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het (mogelijke) faillissement van thuiszorgorganisatie Solace?1
De problemen bij thuiszorgorganisatie Solace ATC zijn voor alle betrokkenen een vervelende situatie. Nu het faillissement is uitgesproken door de rechtbank vind ik het belangrijk dat zo snel als mogelijk een oplossing wordt gerealiseerd voor de gevolgen van dit faillissement. De curator heeft mij inmiddels geïnformeerd dat hij overeenstemming heeft bereikt met de betrokken gemeenten. Op basis van de criteria continuïteit van ondersteuning, behoud van de relatie tussen de cliënt en de hulpverlener en behoud van de arbeidsvoorwaarden van de hulpverlener, is Tzorg door de curator beoordeeld als de aanbieder met het beste aanbod om de dienstverlening van Solace ATC aan cliënten te continueren en de hulpverleners in dienst te nemen. Alle betrokken gemeenten hebben inmiddels laten weten mee te willen werken aan deze overname van de dienstverlening.
Ik spreek mijn waardering uit voor de curator, de medewerkers, de gemeenten en Tzorg die op deze korte termijn tot deze oplossing zijn gekomen.
Hoe kan het dat Solace grote schulden heeft bij de belastingdienst en bij pensioenfondsen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het behoort tot de wettelijke opdracht2 van de curator om onderzoek te doen naar de oorzaken van het faillissement. Onderzoek naar het ontstaan van de schuldenpositie van de onderneming maakt onderdeel uit van dit onderzoek3 door de curator. Kortheidshalve verwijs ik daarom naar het faillissementsverslag dat de curator, nadat hij zijn onderzoek heeft afgerond, zal publiceren.
Wat is uw reactie op de uitspraak van directeur T. Zwienenberg: «In 2015 zijn de 14 gemeenten waar wij zorg aan leveren fors gaan bezuinigen. Alle cliënten kregen vanaf toen nog maar twee uur thuishulp per week, terwijl dat eerst vaak 6 of 7 uur was. Daardoor daalde onze omzet in een jaar met 50 procent, maar we hielden grotendeels dezelfde lasten»?2
De curator onderzoekt de oorzaken van het faillissement van Solace ATC. Het is niet aan mij om hierop vooruit te lopen.
Het doel van de Wmo 2015 is dat mensen ondersteuning aangeboden krijgen die passend is; ondersteuning die aansluit op de vastgestelde behoefte en hun persoonlijke omstandigheden. Artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 voorziet in belangrijke wettelijke waarborgen voor het uitvoeren van een individueel onderzoek naar de ondersteuningsbehoeften van mensen. Van gemeenten wordt verwacht dat zij dit onderzoek uitvoeren in goede samenspraak met de mensen om wie het gaat en dat zij samen met betrokkenen komen tot een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie van betrokkene zodat hij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.6 Het uitgangspunt van maatwerk op basis van de persoonlijke situatie van mensen vormt de kern van de Wmo 2015.
Wat is uw reactie op de uitspraak van directeur T. Zwienenberg: «Het systeem klopt niet. Gemeenten moeten realistischer indiceren; je kunt niet alle cliënten over een kam scheren en ze allemaal maar twee uur hulp geven. Zware cliënten zijn zo de dupe»?3
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze 14 gemeenten in strijd met de Wmo 2015 hebben gehandeld door mensen zo rigoureus hun uren zorg af te pakken? Was in deze gemeenten sprake van maatwerk? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Thuiszorgorganisatie Solace ATC leverde ondersteuning aan cliënten in negen gemeenten. Er is contact opgenomen met deze negen gemeenten over de wijze waarop zij uitvoering geven aan de Wmo 2015. De gemeenten zijn bekend met de wettelijke kaders van de Wmo 2015 en de actuele jurisprudentie als de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 18 mei 2016. Desgevraagd hebben de betrokken gemeenten mij aangegeven waar nodig het beleid aan te zullen passen om te voldoen aan het uitgangspunt van maatwerk.
Hoeveel thuiszorgorganisaties staan net zoals Solace op het punt om failliet te gaan gezien het feit dat gemeenten zich nog steeds aan het beraden zijn op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht doen toekomen? Zo nee, hoeveel thuiszorgorganisaties wilt u nog failliet laten gaan doordat uw beleid in de praktijk niet deugt?
Het is mij niet bekend hoeveel thuiszorgorganisaties op het punt staan failliet te gaan. Ik kan u daarom geen overzicht toesturen. In antwoord op vraag twee is door mij toegelicht dat de curator onderzoek doet naar de oorzaken van het faillissement van thuiszorgorganisatie Solace ACT. Of en in welke mate de gewijzigde marktomstandigheden hebben bijgedragen aan het faillissement van deze onderneming zal moeten blijken uit het te verrichten onderzoek.
Is u bekend of er eerder gekeken is naar oplossingen voor de financiële problemen van Solace zodat een faillissement voorkomen had kunnen worden? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Mij is niet bekend of eerder onderzoek is verricht naar de financiële problemen van Solace ATC. Het is aan de curator om onderzoek te verrichten naar de oorzaken van het faillissement.
Waarom heeft Solace niet meer tijd gekregen om met gemeenten een oplossing te kunnen bedenken? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat niet alle thuiszorgmedewerkers akkoord waren om het vakantiegeld in termijnen uit te betalen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over informatie over de afspraken die zijn gemaakt met individuele medewerkers over betalingen. De curator verricht een onderzoek naar de handelingen die zijn verricht voorafgaand aan het faillissement. De curator onderzoekt onder meer of bestuurders, andere betrokkenen en rechtspersonen als aandeelhouders en kredietverstrekkers hebben gehandeld in ernstig verwijtbare zin. Hieronder valt ook het handelen in strijd met de cao.
Deelt u de mening dat dit in strijd is met de cao? Zijn hier geen andere oplossingen te vinden zodat thuiszorgmedewerkers op een fatsoenlijke manier worden uitbetaald? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Is het waar dat in de afgelopen weken veel cliënten van Solace zijn overgeschreven naar een andere thuiszorgorganisatie te weten BiOns?
Het mogelijk overschrijven van cliënten van Solace ATC naar BiOns maakt onderdeel uit van het onderzoek dat de curator verricht naar de oorzaken van het faillissement.
Is het waar dat thuiszorgmedewerkers hierdoor in een failliete bv. zijn achtergelaten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Indien er sprake is van een overschrijving van cliënten, is dit gebeurd met hun toestemming en waarom is niet gekeken naar het behouden van koppels van thuiszorgmedewerkers en hun cliënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Is het waar dat thuiszorgmedewerkers weer opnieuw moeten solliciteren en daardoor te maken krijgen met loondump? Wat gaat u hiertegen doen?
De medewerkers van Solace ATC worden uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek. De geboden arbeidsvoorwaarden zijn conform de cao vvt. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 is Tzorg door de curator gekozen als de beste overnamekandidaat op basis van de drie criteria continuïteit van ondersteuning, behoud van de relatie tussen de cliënt en de hulpverlener en behoud van de arbeidsvoorwaarden van de hulpverlener.
Is het waar dat thuiszorgorganisatie BiOns in handen is van directeur T. Zwienenberg? Kunt u haar betrokkenheid met BiOns toelichten?1)
De curator onderzoekt alle voor het faillissement van Solace ATC relevante afspraken, gebeurtenissen en ontwikkelingen en de rol daarin van betrokkenen.
Is het waar dat directeur T. Zwienenberg haar werkzaamheden gaat voortzetten/voortzet bij BiOns, zodra het faillissement van Solace is afgerond? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 15.
Indien er sprake is van wanbeleid en/of belangenverstrengeling tussen Solace en BiOns, welke maatregelen gaat u dan treffen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gevoerde beleid van de directie van Solace ATC maakt onderdeel uit van het onderzoek van de curator naar de oorzaken van het faillissement van deze onderneming. Vermoedens van ernstig verwijtbaar handelen, meldt de curator bij de rechter-commissaris. Indien de curator of de rechter-commissaris dit nodig acht, wordt melding of aangifte van de onregelmatigheden gedaan. Het is aan de rechter om te beoordelen of de betrokken bestuurders en of toezichthouders persoonlijk aansprakelijk gesteld worden voor het faillissement.
Welke rol hebben de leden van de Raad van Bestuur en de leden van de Raad van Toezicht gehad in de financiële problemen en het faillissement van Solace?
De curator betrekt bij zijn onderzoek alle bij Solace ATC betrokken functionarissen.
Gaat u een onderzoek starten of Solace bestuurlijk en juridisch juist gehandeld heeft in de periode voor faillissement? Zo neen, waarom niet?
Nee. De verantwoordelijkheid hiertoe is wettelijk belegd bij de curator.8
Is het mogelijk de Raad van Bestuur en/of de Raad van Toezicht persoonlijk aansprakelijk te stellen voor het faillissement vanwege het gevoerde (wan)beleid en (gebrekkig) toezicht? Kunt u dit toelichten?
De curator onderzoekt het handelen van de betrokken functionarissen bij Solace ATC. Vermoedens van wanbestuur meldt de curator bij de rechter-commissaris. Indien de curator of de rechter-commissaris dit nodig achten, wordt melding of aangifte van de onregelmatigheden gedaan bij de bevoegde instanties. Het is aan de rechter om te beoordelen of de betrokken bestuurders en toezichthouders persoonlijk aansprakelijk gesteld worden voor het faillissement.
Bent u bereid alles op alles te zetten zodat cliënten hun zorg en hun vertrouwde thuiszorgmedewerker behouden en dat thuiszorgmedewerkers hun arbeidsvoorwaarden gegarandeerd krijgen? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
De evacuatie van Nederlanders uit Zuid-Soedan |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat honderd Nederlanders bij de Nederlandse ambassade in Zuid-Soedan staan geregistreerd vanwege tijdelijk of permanent verblijf in Zuid-Soedan?
Klopt het dat woensdag 13 juli jl. elf Nederlanders zijn geëvacueerd uit Zuid-Soedan?
Kunt u toelichten wat de situatie is van de overige 89 Nederlanders die nog in Zuid-Soedan verblijven? Hoeveel van hen hebben aangegeven Zuid-Soedan te willen verlaten?
Op welke wijze wordt de nu nog in Zuid-Soedan aanwezige Nederlanders gewezen op de mogelijkheid en wenselijkheid het land te ontvluchten?
Biedt de Nederlandse overheid actief steun aan Nederlanders in Zuid-Soedan om het land te ontvluchten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Met welke landen en organisaties wordt samengewerkt om Nederlanders in Zuid-Soedan in staat te stellen het land te ontvluchten?
Het nieuwe Europese steunpakket aan boeren |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het nieuwe steunpakket van € 500 miljoen van de Europese Commissie voor boeren?1
Ja.
Op welke wijze zal het budget voor Nederland ingezet gaan worden? Welke partijen worden betrokken in het overleg hierover?
Van de beschikbare € 500 miljoen is € 150 miljoen bestemd voor financiële ondersteuning van EU-melkproducenten die hun melkproductie verminderen. De overige € 350 miljoen wordt aan de lidstaten beschikbaar gesteld in de vorm van nationale enveloppes.
Nederland ontvangt hiervan bijna € 23 miljoen. De maatregelen moeten zijn gericht op het stimuleren van de economische duurzaamheid en structuurverbetering van de veehouderijbedrijven en marktstabilisatie. Daarbij moeten ze bijdragen aan verdergaande productievermindering dan de EU-maatregel voor melkproductievermindering, kleinschalige landbouw, extensieve productiemethoden, milieu en klimaatvriendelijke productiemethoden, samenwerkingsprojecten, kwaliteitsprogramma’s of projecten gericht op kwaliteitspromotie en toegevoegde waarde, opleiding in financiële instrumenten of risicobeheer.
Ik ben in overleg met de melkvee- en varkenshouderijsectoren over de inzet van de middelen van de nationale envelop. Zodra ik het maatregelenpakket heb vastgesteld, zal ik uw Kamer daarover informeren.
Zal het geld worden ingezet om boeren te steunen die hun bedrijfsvoering willen verduurzamen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Wordt hierbij gekeken naar de mogelijkheid om stalsystemen te stimuleren die de uitstoot van fijnstof verminderen? Zo ja, op welke wijze zal dit gestimuleerd worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt voorkomen dat, door steun aan met name varkensboeren, bedrijven die wilden stoppen dat nu uitstellen?
Zoals ik eerder heb aangegeven in mijn brief van 23 juni jl. (Kamerstuk 28 973, nr. 180), zal ik de Europese middelen van de nationale envelop voor een deel besteden aan de uitwerking van het Actieplan vitalisering varkenshouderij. Mijn inzet is deze middelen beschikbaar te stellen voor het stimuleren van innovatie in duurzaamheid, voor de ontwikkeling van nieuwe onderscheidende marktconcepten en andere maatregelen die leiden tot een versterking van de ketensamenwerking in de varkenshouderij. Ik ben hierover in overleg met de varkenssector. Deze maatregelen zullen niet leiden tot het uitstellen van beslissingen van individuele varkenshouders tot beëindiging van hun bedrijf omdat hier veelal acute financieel-economische redenen aan ten grondslag liggen.
Op welke wijze kan deze steun ertoe bijdragen dat er minder varkens worden gehouden in overbelaste gebieden in Brabant, Limburg, Gelderland en Overijssel? Bent u voornemens deze steun hiervoor in te zetten?
Nee. Een belangrijk onderdeel van het Actieplan vitalisering varkenshouderij is de herstructurering en revitalisering van de varkenshouderij in Nederland door het verantwoord laten stoppen van varkensbedrijven zonder toekomstperspectief, het saneren van niet-duurzame bedrijfslocaties en het versterken van het perspectief van de toekomstgerichte bedrijven. Uitvoering van de herstructurering zal plaatsvinden door het Ontwikkelingsbedrijf varkenshouderij, dat wordt opgericht en gefinancierd door de Rabobank. Onderdeel van de aanpak is het opstellen van zogenoemde Varkenskaarten door de producentenorganisatie en de provincies, waarin onder andere afspraken worden gemaakt over het aantal productielocaties en het aantal varkens. De verwachting van het bedrijfsleven is dat met name in de varkensrijke gebieden het aantal varkens zal dalen door het grote aantal bedrijven dat de productie zal beëindigen. Financiering van de herstructurering zal overwegend plaatsvinden met middelen van het bedrijfsleven.
Is bekend welke landen gebruik maken van de mogelijkheid het bedrag zelf te verdubbelen2? Is bekend waarvoor zij dit geld willen gebruiken? Hoe wordt voorkomen dat hiermee staatssteun zorgt voor oneerlijke concurrentie binnen de Europese Unie? Wat is uw standpunt hierover?
Van Frankrijk is bekend dat het de nationale envelop gaat verdubbelen ten behoeve van vrijwillige productiebeperking. Van andere lidstaten is nog niet bekend of zij nationale middelen in gaan zetten. De lidstaten hebben tot 30 november a.s. de tijd om hun plannen bij de Europese Commissie in te dienen. Hierbij zullen zij dan ook aangeven of ze extra nationale middelen gaan inzetten. Doordat deze plannen binnen de mogelijkheden van de verordening moeten passen, waarin ook als voorwaarde is opgenomen dat de maatregelen niet marktverstorend werken, wordt voorkomen dat dit tot oneerlijke concurrentie leidt. Bij het instemmen met dit pakket is door Nederland het belang van het gelijke speelveld benadrukt.
Verwijst Eurocommissaris Hogan in zijn uitspraak «Complementary aid needs to be conditional & paid only in return for specific commitments ... such as freezing or reducing production»3 naar de extra steun die landen zelf bovenop de steun vanuit de EU kunnen geven, of naar zowel het steunpakket van de EU als de mogelijke extra steun van landen aan hun boeren?
Eurocommissaris Hogan verwijst zowel naar het EU-steunpakket als de mogelijke nationale top-up op dit steunpakket.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het volgende algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad?
Ja.
Het bericht dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de fusie tussen Achterhoekse ziekenhuizen accordeert |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «NZa accordeert fusie Achterhoekse ziekenhuizen?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht en wacht het oordeel van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) af. Zij moet de voorgenomen fusie nu beoordelen op grond van de Mededingingswet.
Bent u ervan op de hoogte wat de gevolgen van deze fusie zijn voor de zorg en het zorgaanbod van beide ziekenhuizen?
De ziekenhuizen hebben in hun aanvraagformulier voor de zorgspecifieke fusietoets die door de NZa is verricht, kenbaar gemaakt dat zij door de samenwerking hoogwaardige ziekenhuiszorg in de Achterhoek willen waarborgen en verder willen verbeteren. In dit formulier stellen partijen het uitgangspunt te hanteren dat de continuïteit van volwaardige algemene ziekenhuiszorg op beide locaties zonder organisatorische reorganisatie van de zorgprocessen is gewaarborgd. Ook hebben zij aangegeven de bestaande verbanden met grotere ziekenhuizen buiten de regio op het gebied van complexe zorg in tact te willen houden. Bovendien geven de ziekenhuizen aan dat de fusieplannen met de vakbonden zijn besproken.2
Met de zorgspecifieke fusietoets heeft de NZa getoetst op de continuïteit van cruciale zorg en de zorgvuldige betrokkenheid van cliënten, personeel en andere belanghebbenden. De ACM toetst op grond van de Mededingingswet of er na de fusie voldoende keuzemogelijkheden overblijven. Ik wil niet op deze beoordeling vooruitlopen. Mocht de fusie definitief doorgaan, dan is het aan het bestuur om duidelijkheid te geven over hoe zij invulling willen geven aan de fusie en wat de gevolgen zijn, zowel voor het personeel, de lokale bevolking als voor andere partijen zoals de betrokken gemeenten.
Bent u ervan op de hoogte wat de gevolgen van deze fusie zijn voor het personeel van beide ziekenhuizen? Worden er gedwongen ontslagen verwacht? Zo ja, hoeveel en in welke mate? Is de vakbond erbij betrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte wat de gevolgen zijn van deze fusie voor de patiënten van beide ziekenhuizen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de precieze reden voor deze ziekenhuizen om te fuseren?
De ziekenhuizen hebben bij de aanvraag voor de fusie bij de NZa aangegeven te willen fuseren vanwege kwaliteitseisen en volumenormen, doelmatigheid en synergievoordeel, aantrekkelijk werkgeverschap, gezamenlijke innovatiekracht en gezamenlijke inrichting van het zorgaanbod. Door samen te werken menen de ziekenhuizen voor elk specialisme «goede zorg dichtbij» te kunnen garanderen.3
Waarom hebben de ziekenhuizen besloten tot fuseren in plaats van het aangaan van een (intensieve) samenwerking?
De ziekenhuizen hebben bij de aanvraag aangegeven een voorkeur te hebben voor fusie omdat dit volgens hen «de toereikende kaders schept voor een intensieve samenwerking op de algemene en de medisch ondersteunende bedrijfsvoering en voor de uitvoering van eenduidig beleid ten aanzien van regionale zorginnovaties.»4
Kan gegarandeerd worden dat er na de fusie tussen het Slingelandziekenhuis in Doetinchem en het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk twee volwaardige ziekenhuizen blijven bestaan?
De ziekenhuizen geven in hun fusieaanvraag bij de NZa aan dat het behoud van twee volwaardige ziekenhuizen voor hen een belangrijk uitgangspunt is. Op de gevolgen voor de keuzemogelijkheden en daarmee het op de patiëntenbelangen gericht zijn van het ziekenhuis wordt op grond van de Mededingingswet getoetst door de ACM. Mocht de fusie definitief doorgaan dan is het aan het bestuur om duidelijkheid te geven over hoe zij concreet invulling geven aan de fusie. Ik heb hier geen rol in.
Kan gegarandeerd worden dat de opmerking dat er twee volwaardige ziekenhuizen blijven bestaan niet alleen is gedaan om voor nu een fusie goedgekeurd te laten krijgen en dat men over een paar jaar ziet dat toch een van beide ziekenhuizen uitgekleed wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de vrees dat het ziekenhuis in Winterswijk uiteindelijk zal worden uitgekleed ten faveure van het ziekenhuis in Doetinchem? Betekent dit dat op korte dan wel langere termijn de klinische verloskunde, 24-uurs intensive care (IC) en 24-uurs spoedeisende eerste hulp (SEH) verdwijnen? Of blijft het Streekziekenhuis Koningin Beatrix een gevoelig ziekenhuis dat recht houdt op een beschikbaarheidstoeslag om spoedeisende eerste hulp voorzieningen in stand te houden? Betekent de analyse van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat het ziekenhuis in Winterswijk zowel de klinische verloskunde als IC als SEH in de lucht moet houden? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Er zijn twee vormen van zorg waarvoor de zogenaamde »45 minuten norm» geldt, te weten de SEH en de acute verloskunde. Het RIVM analyseert op mijn verzoek jaarlijks de bereikbaarheid van SEH’s en afdelingen voor acute verloskunde. In dat kader benoemt het RIVM SEH’s en afdelingen voor acute verloskunde die gevoelig zijn voor de 45 minuten norm, wat betekent dat het aantal mensen dat niet binnen 45 minuten bij een SEH dan wel afdeling voor acute verloskunde kan zijn toe zou nemen als de betreffende afdeling zou verdwijnen. Uit het meest recente rapport van het RIVM van begin 2016 blijkt dat het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk een gevoelig ziekenhuis is voor zowel de SEH als de afdeling voor acute verloskunde.
Bij het uitvoeren van de zorgspecifieke fusietoets toetst de NZa de voorgenomen fusie inhoudelijk op de continuïteit van cruciale zorg (conform onder meer de 45 minuten norm) en procedureel op de zorgvuldige betrokkenheid van cliënten, medewerkers en andere betrokken partijen. Volgens de NZa komt de cruciale zorg, waaronder spoedeisende hulp, acute verloskunde en crisisopvang GGZ, door de voorgenomen fusie niet in gevaar.
Wat de toekomst betreft is van belang dat mijn beleid erop is gericht om de spoedeisende hulp en acute verloskunde op gevoelige locaties beschikbaar te houden. Indien een ziekenhuis ertoe wil overgaan om een dergelijke gevoelige SEH of afdeling voor acute verloskunde te sluiten, dan kan ik zo’n ziekenhuis in het uiterste geval bijvoorbeeld, op grond van de Wet toelating zorginstellingen, verplichten om de betreffende zorg op het niveau van een basisziekenhuis op deze gevoelige locatie te continueren.
De 45 minuten norm geldt alleen voor de betreffende vormen van acute zorg, niet voor IC’s. De IC-zorg moet in de regio goed georganiseerd worden conform de Kwaliteitsstandaard Organisatie van IC, die begin juli door Zorginstituut Nederland is vastgesteld.
Ziekenhuizen kunnen onder bepaalde voorwaarden een beschikbaarheidbijdrage krijgen voor een gevoelige SEH en afdeling voor acute verloskunde. De status van gevoelige afdeling is gebonden aan de locatie van de betreffende zorg en wijzigt dan ook niet door een fusie.
Bent u van mening dat er voor patiënten in de Achterhoek voldoende keuze beschikbaar blijft na goedkeuring van deze fusieplannen, gelet op de beantwoording van eerdere vragen waarin u heeft aangegeven dat uw beleid erop gericht is dat patiënten voldoende alternatieven hebben in een regio, opdat ze kunnen kiezen?3
Ik vind het belangrijk dat patiënten en verzekerden iets te kiezen hebben, ook in de Achterhoek. Of er na deze fusie voldoende keuze beschikbaar blijft, is aan de ACM om te beoordelen. De ACM zal de voorgenomen fusie beoordelen op grond van de Mededingingswet. Daarbij toetst de ACM of er als gevolg van de fusie voldoende alternatieven overblijven.
Welk advies geeft de Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ) over deze fusieplannen?
De ACM toetst de voorgenomen fusie op grond van de Mededingingswet. De NZa kan een zienswijze afgeven aan de ACM over de gevolgen van de voorgenomen fusie voor de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg. De IGZ kan daarbij de NZa haar zienswijze meegeven over de kwaliteit van zorg. Bij deze fusiemelding zag de IGZ vanuit kwaliteitsoptiek in deze fase van het fusieproces geen reden tot het afgeven van een zienswijze aan de NZa omdat de fuserende partijen hebben aangeven niet voornemens te zijn tot samenvoeging of reorganisatie van zorgfuncties en -processen. De IGZ volgt de fusie en eventuele gevolgen hiervan voor de kwaliteit van zorg met het reguliere risicogestuurde toezicht.
Hoeveel fusies tussen ziekenhuizen hebben de NZa en de Autoriteit Consumenten en Markt (ACM) de afgelopen vijf jaar goedgekeurd? Hoeveel fusies staan er voor de komende tijd nog op de planning? Welke mogelijke fusies betreffen dat? Wat is uw oordeel hierover?
De NZa heeft mij laten weten dat zij sinds de inwerkingtreding van de zorgspecifieke fusietoets in 2014, 11 overnames en fusies van ziekenhuizen heeft goedgekeurd. De ACM heeft mij laten weten dat zij sinds 2012, 16 fusies tussen ziekenhuizen heeft goedgekeurd. Op dit moment7 heeft ACM 3 fusiezaken van ziekenhuizen in behandeling: Stichting Waterlandziekenhuis en Stichting Algemeen Ziekenhuis Westfries Gasthuis, Streekziekenhuis Koningin Beatrix en Stichting Slingeland Ziekenhuis en het Academisch Medisch Centrum en Stichting VUmc. Het is niet aan mij maar aan de NZa en aan de ACM om, als onafhankelijk toezichthouders, fusievoornemens te beoordelen op grond van de door ons als wetgevers vastgestelde kaders.
Hoeveel verzoeken tot een fusie in de ziekenhuiswereld hebben de NZa en de ACM de afgelopen vijf jaar afgewezen? Kan per afwijzing aangegeven worden wat de reden was om de vraag tot fusie af te wijzen?
De NZa heeft mij laten weten dat zij sinds de inwerkingtreding van de zorgspecifieke fusietoets in 2014 geen fusies tussen ziekenhuizen heeft afgewezen. De ACM heeft mij laten weten dat zij sinds 2012 bij 1 fusie tussen ziekenhuizen geen vergunning heeft verleend. Dit was de voorgenomen fusie tussen stichting Albert Schweizer Ziekenhuis en de Rivas Zorggroep. De ACM concludeerde na onderzoek dat door de voorgenomen fusie een belangrijk deel van de concurrentiedruk op de fusiepartners zou wegvallen, ondanks de aanwezigheid van enkele andere ziekenhuizen in de omgeving. Dit kan negatieve effecten voor patiënten en verzekerden hebben. De ziekenhuizen zijn in beroep gegaan tegen het besluit van de ACM om een vergunning te weigeren. Deze beroepsprocedure loopt nog.
Hoe reageert u op de suggestie die in het bericht «NZa accordeert fusie Achterhoekse ziekenhuizen» wordt gewekt dat de eisen die aan ziekenhuizen worden gesteld zo streng zijn dat om goede zorg te kunnen leveren er gefuseerd moet worden, aangezien u eerder heeft aangegeven dat het u niet bekend was dat grote instellingen in de zorg per definitie efficiënter zijn of betere zorg leveren? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Zoals ik heb geantwoord op vraag 5 hebben de betrokken ziekenhuizen aangegeven dat kwaliteitseisen, volumenormen, doelmatigheid en synergievoordeel, aantrekkelijk werkgeverschap en gezamenlijke innovatiekracht motieven voor de fusie zijn. Ik vind het van belang dat fusies vooraf goed worden doordacht en de continuïteit van cruciale zorg en keuzemogelijkheden voor patiënten niet in het gedrang komen. Daarop wordt getoetst door de NZa en de ACM.
Ik ben beleidsmatig van mening dat samenwerking tussen ziekenhuizen ook kan resulteren in een kwalitatief goed zorgaanbod. En dat grotere instellingen niet per definitie beter of efficiënter zorg leveren. Ik bied daarom beleidsmatig ook ruimte aan deze samenwerking. Het besluit om al dan niet samen te werken of te fuseren is aan instellingen zelf en het toezicht daarop aan de NZa en de ACM.
Het bericht dat Turkse Nederlanders en journalisten worden bedreigd |
|
Sadet Karabulut |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de toenemende spanningen in Nederland als gevolg van dat de situatie in Turkije?1 2
Het is onwenselijk wanneer spanningen in het buitenland geïmporteerd worden naar Nederland en het is onacceptabel wanneer deze spanningen leiden tot bedreigingen, intimidatie of erger. Met betrekking tot de reactie van het Kabinet over de toenemende spanningen in Nederland als gevolg van de situatie in Turkije, verwijzen wij u kortheidshalve naar de Kamerbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 21 juli 2016 (Kamerstuk 34 300-V, nr. 76) betreffende «reactie op verzoek van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Europese Zaken om een brief over de situatie in Turkije» alsmede naar de Kamerbrief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 september 2016 (Kamerstuk 32 824, nr. 148) betreffende «Spanningen Turks Nederlandse gemeenschap». Het recht van demonstratie is net als de vrijheid van meningsuiting een cruciaal onderdeel van onze democratische rechtsstaat. Deze vrijheden zijn er voor iedereen, ook voor mensen die meningen uiten die sommigen van ons verbazend of zelf schokkend vinden.
Deelt u de mening dat het recht op demonstratie een groot goed is, evenals de persvrijheid maar intimidatie, bedreiging en belaging van journalisten en andersdenkenden hier geweld aan doen? Zo ja, welke maatregelen zijn getroffen?3
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over bedreigingen via de sociale media en de recente vernielingen bij Turks-Nederlandse organisaties in Rotterdam en Zaanstad? Ziet u een verband tussen de vernielingen en de opvattingen van deze organisaties over het Turkse regime? Zijn er berichten over soortgelijke vernielingen in andere steden? Zo ja, in welke? Welke acties hebben de lokale autoriteiten ondernomen om slachtoffers te beschermen en daders te stoppen?4 5 6 7
Bedreigingen en vernielingen zijn ontoelaatbaar. Na de couppoging in Turkije van 15 juli jl. heeft zich een piek voorgedaan in het aantal aangiften en meldingen van Turkse Nederlanders. De meerderheid van de aangiften is in de eenheid Rotterdam gedaan. Onder andere de eenheden Amsterdam, Oost-Nederland en Noord-Holland maken eveneens melding van aangiften die duiden op onrust binnen de Turks-Nederlandse gemeenschap. Slachtoffers zijn nadrukkelijk opgeroepen om melding en/ of aangifte te doen. Het lokaal gezag heeft een mix aan instrumenten ter beschikking om de situatie aan te pakken en waar nodig wordt deze integrale aanpak ook toegepast.
Klopt het bericht over dat er boycotlijsten circuleren met namen van Turks-Nederlandse ondernemers die kritisch staan tegenover het regime van Erdoĝan? Zo ja, in welke steden zijn dergelijke lijsten opgesteld, door wie, verloopt dit via dezelfde kanalen als de Turkse kliklijn? Wat is uw reactie hierop?8
Het kabinet keurt het ten zeerste af dat er lijsten circuleren, in welke vorm en samenstelling dan ook, en door wie dan ook. Nederland kent geen «guilt by association». Vooralsnog hebben de Turkse autoriteiten geen bewijs van directe betrokkenheid van genoemde Nederlandse organisaties bij de gebeurtenissen van 15 juli in Turkije overhandigd.
Bij de Turkse autoriteiten is meermaals gewezen op de zorgen over de effecten van de coup en de nasleep ervan in Turkije zelf, en in Nederland. Het kabinet heeft er in deze contacten aangedrongen ervoor te zorgen dat spanningen uit Turkije niet in Nederland worden geïmporteerd.
Klopt het dat het Turks consulaat in Rotterdam, Turkse Nederlanders heeft opgeroepen om het Turkse regime actief te steunen en de straat op te gaan? Wat is uw reactie hierop?9
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze is er afgelopen dagen contact geweest met Turkse Nederlanders? Hoe verloopt het overleg met uw «bondgenoten» van de Turkse Religieuze Stromingen en Organisaties (TRSO’s), respecteren zij de mening van andersdenkenden en wordt dat ook door hen uitgedragen?10
Voor de beantwoording van deze vraag verwijzen wij u naar het verslag van een schriftelijk overleg verzonden aan de Tweede Kamer op 26 juli 2016 (Kamerstuk 34 300-V, nr. 77) betreffende «de reactie van de Minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Turkije».
Wat is reactie op het feit dat binnenlandse ontwikkelingen in Turkije in Nederland herhaaldelijk hebben geleid tot oplopende spanningen, bedreigingen en vernielingen? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Welke concrete resultaten heeft uw overleg met de vier Turkse organisaties en Turks-Koerdische, Alevitische en Armeense organisaties in Nederland het afgelopen jaar opgeleverd? Op welke wijze heeft uw «bondgenootschap» er toe bijgedragen dat de spanningen tussen de verschillende groepen Turkse Nederlanders zijn afgenomen? Ziet u aanleiding om uw integratiebeleid te herzien?
De bevindingen van het SCP onderzoek «Werelden van Verschil» van december 2015 laten zien dat ten aanzien van de integratie en participatie van een deel van de Turkse Nederlanders, zij zich beperkt identificeren met de Nederlandse samenleving en daar op relatief grote culturele afstand van staan. Wij vinden het wenselijk dat migrantenorganisaties zich hier ook druk over maken en daarom is het belangrijk om hier met de gemeenschappen en hun organisaties over in gesprek te blijven. In 2016 en 2017 wordt, zoals aangekondigd in de Kabinetsreactie op het SCP-rapport (Kamerstuk 32 824, nr. 117), een brede dialoog georganiseerd. Tijdens deze brede dialoog staat het stimuleren van concrete ideeën en oplossingen die kunnen bijdragen aan het daadwerkelijk tegengaan van scheidslijnen in onze samenleving centraal. Daarnaast wordt gezocht naar mogelijkheden om de Turks Nederlandse gemeenschap te binden aan de Nederlandse samenleving. Om die reden vinden er met regelmaat overleggen plaats tussen verschillende Turks Nederlandse organisaties en de rijksoverheid.
Met betrekking tot het overleg met de vier Turkse organisaties en Turks-Koerdische, Alevitische en Armeense organisaties in Nederland verwijzen wij u naar het verslag van een schriftelijk overleg verzonden aan de Tweede Kamer op 26 juli 2016 (Kamerstuk 34 300-V, nr. 77) betreffende «de reactie van de Minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Turkije». In overleg met deze organisaties, maar ook met anderen, wordt gezocht naar mogelijkheden om de Turks Nederlandse gemeenschap te binden aan de Nederlandse samenleving.
De vervuiling van supermarktproducten |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Opnieuw vervuilende stoffen aangetroffen in voedsel supermarkten»?1
Ja.
Kunt u specificeren in welke producten de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) mineral oil aromatic hydrocarbons (MOAH) en/of mineral oil saturated hydrocarbons (MOSH) heeft gevonden? Kunt u hierbij ook aangeven welke hoeveelheden van deze stoffen zijn gevonden in de producten en welke gevaren dit voor de volksgezondheid oplevert? Indien dit niet mogelijk is, waarom niet?
Het bericht «Opnieuw vervuilende stoffen aangetroffen in voedsel supermarkten»2 is niet gebaseerd op gegevens van de NVWA maar op onderzoek van de niet-gouvernementele organisatie Foodwatch3.
In mijn antwoorden van 23 november 20154 op vragen van het lid Dik-Faber heb ik aangegeven dat de NVWA op dit moment niet op de aanwezigheid van de minerale oliën MOAH en MOSH in levensmiddelen controleert. De NVWA voert deze controles nu nog niet uit omdat er geen specifieke wettelijke limieten zijn en er vooralsnog onvoldoende wetenschappelijke duidelijkheid over het risico bestaat. Nederland zal, zoals ik in mijn antwoorden van 22 juni 20165 op aanvullende vragen van het lid Dik-Faber heb aangegeven, binnenkort deelnemen aan Europees monitoringsonderzoek naar minerale oliën in levensmiddelen. Dit onderzoek wordt nu voorbereid en zal in 2017 nog doorlopen.
Zoals ik in de antwoorden van 23 november 2015 heb aangegeven, ontbreken specifieke wettelijke limieten omdat het nog onduidelijk is welke schadelijke stoffen in de minerale oliën het precies betreft en in welke mate deze schadelijk zijn en omdat geschikte analysemethoden nog niet beschikbaar zijn. De nationale en Europese regelgeving schrijft wel voor dat verpakkingsmaterialen geen stoffen mogen afgeven in hoeveelheden die schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid. Omdat er vooralsnog onvoldoende wetenschappelijke duidelijkheid over het risico bestaat, heeft de NVWA geen basis om op te treden. In mijn antwoord van 22 juni 2016 heb ik aangegeven dat van het vaststellen van wettelijke normen pas sprake kan zijn als de resultaten van het Europese onderzoek bekend zijn. Op basis van die resultaten zal bezien worden of maatregelen noodzakelijk zijn en welke maatregelen dan het meest geschikt zijn om de gevonden risico’s te borgen.
Tot slot wil ik benadrukken dat bedrijven (producenten en supermarkten) de verantwoordelijkheid hebben te zorgen dat de producten die zij op de markt brengen veilig zijn. Zoals ik in mijn antwoord van 22 juni jl. heb aangegeven onderneemt de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) actie en zal ik de ontwikkelde instrumenten laten toetsen op volledigheid en effectiviteit. Recent hebben enkele supermarkten aangegeven normen te gaan stellen aan de aanwezigheid van minerale oliën in producten.
Is het gebruik van MOAH en/of MOSH in voedselverpakkingen verboden? Zo ja, welke straf staat hierop en welke straf is er opgelegd aan de supermarkten waar deze stoffen werden aangetroffen en aan de producenten van deze producten? Zo nee, waarom niet en zou hierin een wijziging moeten komen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke actie heeft de NVWA ondernomen naar aanleiding van haar ontdekkingen? Worden de producten waarin MOAH en/of MOSH zijn aangetroffen teruggeroepen door de supermarkten? Zo ja, op welke termijn moeten alle producten uit de supermarkt zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Doet de NVWA vervolgonderzoek naar alle producten waarin mogelijk MOAH en/of MOSH zitten? Zo ja, wanneer zal dit onderzoek zijn afgerond? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke actie gaat u ondernemen naar aanleiding van de bevindingen van de NVWA, mede in het oog nemende dat u al eerder de supermarkten had opgeroepen om vervuiling van hun producten aan te pakken? Bent u bereid hardere actie te ondernemen dan opnieuw een oproep te doen, aangezien dit geen effect heeft gehad?
Zie antwoord vraag 2.
Het testen van een ballistische raket door Iran in juli 2016 |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «EXCLUSIVE: Iran conducts 4th missile test since signing nuke deal»?1
Ja.
Is inmiddels bevestigd dat Iran inderdaad een (mislukte) test heeft uitgevoerd met een ballistische raket op 11–12 juli jl? Klopt het dat dit alweer de vierde keer is dat Iran ballistische rakketten heeft getest sinds het ingaan van het nucleaire akkoord met Iran?
De Amerikaanse nieuwssite FOX News berichtte eerder dit jaar over (een) mislukte test met een ballistische raket. Het kabinet kan dit nieuwsbericht vooralsnog niet bevestigen. De Inlichtingen en Veiligheidsdiensten doen onderzoek naar het Iraanse ballistische raketprogramma.
Klopt het dat Iran Noord-Koreaanse technologie heeft gebruikt bij deze lancering? Is nog altijd sprake van samenwerking tussen het Iraanse en het Noord-Koreaanse regime aangaande technologie voor ballistische rakketten en kernwapens? Zo ja, op welke wijze en hoe verhoudt zich dat tot het nucleaire akkoord met Iran? Graag een toelichting.
Het kabinet kan het bericht over de vermeende lancering vooralsnog niet bevestigen. Over deze vermeende lancering is dan ook geen aanvullende informatie bekend.
Hebben andere landen reeds gereageerd op deze laatste lancering? Zo ja, op welke wijze? Op welke wijze heeft Nederland gereageerd/gaat Nederland reageren?
Is deze lancering – evenals lanceringen in 2015 en maart en mei 2016 – opnieuw een schending van VN-Veiligheidsraadresolutie 1929 of 2231? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 3.
Is deze lancering een schending van het nucleaire akkoord, aangezien Iran daarin wordt opgeroepen geen activiteiten te ondernemen gerelateerd aan ballistische rakketten die een nucleaire lading kunnen dragen, inclusief het lanceren van dergelijke raketten? Zo ja, wat kan in dat geval worden ondernomen tegen deze overtreding van gemaakte afspraken en wordt dat serieus overwogen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke consequenties hebben de drie eerdere lanceringen tot nu toe concreet gehad voor Iran? Welke rol heeft Nederland daarbij gespeeld?
Zoals vermeld in de beantwoording van schriftelijke vragen gesteld op 10 december 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1133), 1 april 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2313) en 10 mei 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2523) zijn de raketlanceringen in oktober 2015 en maart 2016 aan de orde gesteld in de VN-Veiligheidsraad. Het kabinet heeft dit in beide instanties verwelkomd. Voorts heeft Nederland tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van de EU op 12 maart jl. zijn zorgen kenbaar gemaakt over de ballistische raketlanceringen door Iran en gepleit voor een gezamenlijke reactie van de Europese Unie. De Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie heeft tijdens haar bezoek aan Teheran vorige maand de zorgen van de EU-lidstaten met betrekking tot de ballistische raketlanceringen overgebracht en heeft Iran opgeroepen zich te onthouden van deze activiteiten. Ook heeft de EU, mede op aandringen van Nederland, in een recente verklaring (d.d. 14 juli 2016) Iran opgeroepen af te zien van activiteiten die inconsistent zijn met VNVR-Veiligheidsraad resolutie 2231.
Bent u het eens met de uitspraken van generaal Joseph Votel, die stelt: «Iran’s behavior hasn’t significantly changed as a result of the nuclear agreement. They continue to pursue malign activities, and they continue to foment instability in areas where we need stability so I remain concerned about that continued behavior»? En: «[Iran] may in fact be more aggressive in the days since the [nuclear] agreement»? Graag een toelichting.
Het nucleaire akkoord heeft mogelijkheden gecreëerd voor engagement met Iran ten aanzien van de ontwikkelingen in de regio. Iran is lid geworden van het International Syria Support Group (ISSG) en is gesprekspartner van de internationale gemeenschap ten aanzien van de situatie in Syrië. Het kabinet ziet deelname van Iran aan ISSG als een positieve stap richting het vinden van een oplossing voor het desastreuze conflict in Syrië. Nederland moedigt Iran in bilateraal en multilateraal verband aan om een constructieve rol te spelen in de regio.
Bent u het eens met de uitspraken van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Ban Ki-moon, die het ballistische rakettenprogramma van Iran «not consistent with the constructive spirit» noemde?2 Graag een toelichting.
Ook het kabinet acht ballistische raketlanceringen door Iran zeer onwenselijk. Ballistische raketlanceringen door Iran zijn inconsistent met Annex B van VNVR-resolutie 2231 en dragen niet bij aan de stabiliteit in de regio.
Klopt het dat Iran in de (nabije) toekomst meer testen van ballistische rakketten-technologie heeft aangekondigd? Hoe beoordeelt u dergelijke uitspraken, specifiek in het kader van de gewenste uitkomst van het nucleaire akkoord?
Iran heeft medio juli bericht dat het voor het einde van het Iraanse jaar één of twee satellieten in een baan om de aarde wil brengen. Het lanceervoertuig hiervoor betreft een zogeheten Space Launch Vehicle (SLV). Hoewel de restricties op ballistische raketten geen onderdeel uitmaken van het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA), zijn ballistische raketlanceringen door Iran wel inconsistent met Annex B van VNVR-resolutie 2231. Het kabinet acht dergelijke Iraanse aankondigingen dan ook onverstandig en onwenselijk.
Deelt u de mening dat Iran zich klaarblijkelijk weinig aantrekt van voorgaande waarschuwingen en van de zorgen die heersen binnen de internationale gemeenschap ten aanzien van deze lanceringen door de houding van Iran? Denkt u ook dat Iran – indien het geen gevolgen ondervindt van deze lanceringen – de ruimte die het krijgt steeds assertiever zal gaan benutten? Bent u ook van mening dat dit grote veiligheidsrisico’s met zich meebrengt voor Nederland en haar bondgenoten? Tot hoe ver mag Iran hierin gaan volgens u? Graag een toelichting.
Het kabinet acht het van groot belang dat de EU en de VNVR ballistische raketlancering die inconsistent zijn met Annex B van VNVR-resolutie 2231 consequent bij Iran aankaarten, ook als Iran hier niet altijd even ontvankelijk voor lijkt te zijn. Het kabinet acht het echter onverstandig om op de zaken vooruit te lopen en te speculeren over de toekomstige gedragingen van Iran. Het kabinet is van mening dat een reactie op inconsistenties met VNVR-resolutie 2231 het meest effectief is als die wordt gegeven door de VN-Veiligheidsraad. Nederland staat hierover in contact met de Verenigde Staten, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland.
Kunt u toelichten waarom het zo moeizaam gaat om serieuze stappen te nemen tegen deze herhaling van schendingen door Iran? Welke opties bestaan om hier meer urgentie aan te geven?
Bij voorgaande ballistische raketlanceringen door Iran is gebleken dat er onvoldoende draagvlak bestond binnen de VNVR en EU voor het instellen van nieuwe sancties jegens Iran. Zoals ook vermeld in de beantwoording van vraag 12 zet het kabinet zich er voor in dat de EU en de VNVR ballistische raketlancering die inconsistent zijn met Annex B van VNVR-resolutie 2231 consequent bij Iran aankaarten. Nederland staat hierover in contact met de Verenigde Staten, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland.
De contracten van bestuurders |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de contracten van de voorzitter en de leden van de Raad van Bestuur van Amstelring die een deeltijdfactor van 111% hebben? Is dit legitiem in dit geval? Wordt de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) niet overtreden?1
Er is in dit geval geen sprake van overtreding van de WNT. Volgens de WNT mag de totale bezoldiging (ook al werkt men meer dan 100%) niet meer bedragen dan het voor die bestuurder geldende bezoldigingsmaximum op basis van een dienstverband van 100%.
Uit het jaarverslag van Amstelring over 2015 blijkt dat de voorzitter en leden van de Raad van Bestuur een deeltijdfactor van 111% hebben voor hun functie. Echter, hun uiteindelijke salaris ligt onder de voor hen geldende maximum norm op basis van de voor 2015 geldende regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector. Voor deze instelling geldt klasse G (maximum bezoldiging € 188.660,00).
Is de deeltijdfactor ingedeeld op 111% vanwege meer gewerkte uren of is hiervoor een andere verklaring?
Een bestuurder kan een dienstverband hebben dat boven de 100 procent uitkomt indien er meer uren worden gewerkt. Dit is het geval als: de instelling aantoonbaar heeft ingestemd met deze uren én aantoonbaar is dat een prestatie is geleverd voor deze uren én door de instelling beloning is uitbetaald voor deze uren.
Echter, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1, voor de maximum bezoldiging die verdiend mag worden heeft dit geen gevolgen.
Is de deeltijdfactor conform de voorwaarden bepaald, dus heeft Amstelring hiermee ingestemd, is er een prestatie geleverd en is dit als beloning uitbetaald?2
De accountant ziet hier op toe bij de controle van het jaarverslag.
Vindt u het acceptabel dat deze bestuurders zichzelf hoog (laten) inschalen, terwijl Amstelring op de lijst staat met verpleeghuizen die onder verscherpt toezicht zijn gesteld door de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Zo ja, waarom? Zo neen, welke maatregelen gaat u treffen?3
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Is u bekend hoeveel bestuurders een contract hebben van meer dan 100%? Zo ja, welke bestuurders zijn dit? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het is niet zinvol een dergelijk overzicht te maken, want de bezoldigingsmaxima (voor bestuurders met een dienstverband van meer dan 100%) mogen de bezoldigingsmaxima die zijn vastgesteld op basis van een dienstverband van 100% niet overschrijden. Wel doet het CIBG doorlopend onderzoek naar naleving van de WNT door zorginstellingen. Indien er sprake is van een overtreding van deze norm bij een instelling, dan zal het CIBG handhavend optreden.
Het niet openbaar maken van het Thyrax rapport door de Inspectie voor de Gezondheidszorg |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Welke partij heeft bezwaar gemaakt tegen het openbaar maken van het Thyrax rapport? Is het waar dat dit de firma Aspen betreft?1 2
De inspectie is voornemens dit rapport openbaar te maken. De inspectie is op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), bij actieve openbaarmaking van documenten gehouden aan het in acht nemen van belangen van de betrokkenen. Eén van de betrokken partijen heeft bedenkingen geuit tegen de actieve openbaarmaking van het toezichtsrapport. Zodoende dat op dit moment de aangevoerde bedenkingen worden gewogen en dat ik hier vervolgens een besluit over zal nemen. Zoals gebruikelijk doe ik geen uitlatingen zolang dit proces nog loopt.
Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van het verloop van de verdere procedure.
Sinds wanneer kunnen partijen de openbaarmaking van een rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) tegenhouden? Is dit legitiem? En indien dit legitiem is, wat vindt u van een dergelijke houding van de bezwaarmaker? Hoe vaak komt het voor dat geprobeerd wordt de openbaarmaking van een rapport van de IGZ tegen te houden?
Op basis van het bepaalde in artikel 8 van de Wob kan de IGZ een inspectierapport actief openbaar maken. Openbaarmaking op grond van de Wob dient het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering. Wel is hierbij een nadere afweging van belangen geboden. Deze nadere afweging houdt in dit geval in dat het algemeen belang dat door onverkorte openbaarmaking wordt gediend, wordt afgewogen tegen de door de geïnspecteerde aangevoerde belangen. In 2016 hebben tot nu toe zestien geïnspecteerden bezwaren geuit tegen openbaarmaking van een inspectierapport.
Wilt u de IGZ verzoeken het rapport per direct openbaar te maken? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De ophanden zijnde sluiting van het Psycho Trauma Centrum (PTC) van Rivierduinen in Leiden |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zwaar getraumatiseerde volwassenen de dupe dreigen te worden van de ophanden zijnde sluiting van het PTC van ggz-instelling Rivierduinen in Leiden?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving in het Leidsch Dagblad. Bij navraag heeft Rivierduinen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport laten weten dat er sprake is van een organisatorische en een zorginhoudelijke wijziging in hun manier van werken, waarbij de behandeling van psychotrauma overigens gewoon beschikbaar blijft. Deze verdwijnt dus niet.
Organisatorisch is er voor gekozen om verschillende teams die nu aandoeninggericht werken samen te voegen en om te vormen naar teams die poliklinisch werken. Zorginhoudelijk is ervoor gekozen om de intensieve en langdurige behandeling («deeltijd») voor psychotrauma te veranderen in poliklinisch aanbod (individueel en in groepen) en het aanbod de komende periode af te stemmen op nieuwe inzichten in de behandeling van psychotrauma. Zowel afname van vraag naar intensieve en langdurige deeltijdbehandeling, als zorginhoudelijke overwegingen liggen aan deze verandering ten grondslag. Volgens Rivierduinen sluit deze wijziging van behandelvorm namelijk aan bij de laatste inzichten over de behandeling van psychotrauma die bewezen effectief is en van kortere duur.
Rivierduinen heeft laten weten dat met de huidige patiënten individuele afspraken zijn gemaakt over hoe, via het individuele behandelplan, de overgang gemaakt wordt van deeltijdbehandeling naar poliklinische behandeling. Maatwerk staat hierbij voorop. Voor de behandeling van heel specifiek psychotrauma en specifieke posttraumatische stressstoornis (PTSS) wordt, mede naar aanleiding van overleg met cliënten en medewerkers, nog nader doorgesproken hoe ook de behandeling van deze aandoeningen verbeterd kan worden.
Ik vind het van belang dat mensen met een trauma op tijd de juiste hulp en zorg krijgen, bewezen effectief, ambulant waar het kan, klinisch als het moet, en niet langer dan noodzakelijk. Hoe daar organisatorisch of zorginhoudelijk invulling aan wordt gegeven, is niet aan mij. Wel kan ik me voorstellen dat verandering van behandeling of behandelaar moeilijk kan zijn voor cliënten die al in behandeling zijn. Daarom vind ik het goed dat de betrokken GGZ-instelling hierover op individueel niveau afspraken heeft gemaakt.
Wat is de reden dat onder andere de langdurige maar bewezen effectieve therapie voor mensen met een Post Traumatisch Stress Stoornis (PTSS) wordt beëindigd?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de sluiting van het PTC volgens het bestuur van Rivierduinen nodig is omdat er geen vraag zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is de werkelijke reden van sluiting wellicht niet dat er geen vraag is maar omdat deze vorm van zorg onrendabel is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat een langdurige behandeling in een gespecialiseerde instelling op een verantwoorde wijze vervangen kan worden door een poliklinische behandeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over wat een juiste behandeling is. Daar zijn zorgstandaarden en behandelrichtlijnen voor die de sector zelf opstelt. Van belang is dat elke patiënt een op de eigen situatie afgestemde behandeling krijgt. In algemene zin geldt dat zorg die vergoed wordt vanuit de basisverzekering bewezen effectief moet zijn en moet voldoen aan stand van wetenschap en praktijk. Inzichten daaromtrent kunnen wijzigen in de loop van de tijd. Ik vind het belangrijk dat zorgaanbieders en professionals die nieuwe kennis en inzichten ook verwerken en toepassen.
Deelt u de mening dat uitwijken naar Centrum ’45 in Oegstgeest geen optie is voor deze veelal kwetsbare vrouwen, omdat deze instelling – zoals de naam al doet vermoeden – vooral gericht is op veteranen?
Indien sprake is van PTSS kan iemand, afhankelijk van de zwaarte van de aandoening, bij tal van aanbieders terecht, zowel in de generalistische basis ggz, als de gespecialiseerde ggz of bij zeer gespecialiseerde aanbieders. De eigen huisarts en de eigen zorgverzekeraar kunnen helpen met het vinden van een juiste aanbieder.
Om de beste individuele oplossing te vinden voor huidige patiënten van Rivierduinen waarbij verandering van de behandeling aan de orde is, zijn waar nodig ook contacten gelegd met Centrum »45. Deze instelling heeft inderdaad veel kennis en expertise op het gebied van zorg voor veteranen, maar zet zijn kennis en expertise rond psychotrauma inmiddels veel breder in. Ook mensen die om andere redenen dan oorlog getraumatiseerd zijn geraakt, kunnen er worden behandeld.
Zijn er in de regio naast Centrum ’45 nog andere ggz-instellingen waar mensen met een PTSS terechtkunnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Is er inderdaad sprake van een wachtlijst bij ggz-instelling Rivierduinen? Zo ja, hoe valt dit te rijmen met de bewering dat er geen vraag zou zijn?
Conform de verplichting per 1 april 2016 publiceert Rivierduinen de wachttijden voor alle vormen van ggz op de website2. Daaruit is op te maken dat voor de locatie Leiden de aanmeldwachttijd hoger en de behandelwachttijd lager is dan de Treeknorm. Rivierduinen heeft laten weten dat indien de wachttijd voor een individuele patiënt te lang is, er wordt gekeken of behandeling op een andere locatie mogelijk is. Ook wordt een patiënt geadviseerd contact op te nemen met de eigen verzekeraar voor eventuele wachtlijstbemiddeling.
Zorgverzekeraars moeten voldoende zorg inkopen voor al hun verzekerden. Verzekeraars kunnen bemiddelen in geval er sprake is van gebrek aan plaatsen of eventuele wachttijden, door een patiënt naar een geschikte aanbieder te verwijzen waar nog plaats is, of door aanvullende (contract)afspraken te maken met een specifieke aanbieder waar geen plaats meer is.
Te lange wachttijden in de ggz zijn onwenselijk en ik heb u voor de zomer geïnformeerd over de acties die ik met partijen onderneem om die tegen te gaan3. Naast de verplichting voor aanbieders om alle wachttijden van alle vormen van ggz te publiceren, beziet de NZa op dit moment met voorrang of de geldende Treeknormen nog actueel zijn. Tevens hebben alle verzekeraars bij de NZa verbeterplannen moeten indienen die meer inzicht in wachttijden moet geven voor hun verzekerden.
Hebben zorgverzekeraars wel voldoende zorg ingekocht voor deze vorm van zorg in de desbetreffende regio? Zo ja, hoe verklaart u dan de wachtlijsten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid zorgverzekeraars aan te spreken op hun zorgplicht om voldoende gespecialiseerde zorg in te kopen? Zo nee, hoe zorgt u dan voor de continuïteit van zorg in de regio?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel mensen dreigen hun baan te verliezen? Worden gedwongen ontslagen uitgesloten? Is er contact met de vakbond over een sociaal plan?
Rivierduinen heeft laten weten dat circa 2 FTE van de behandelaren met expertise op het gebied van psychotrauma boventallig kunnen worden en dat gedwongen ontslagen niet zijn uit te sluiten. Daarnaast heeft Rivierduinen aangegeven reeds over een sociaal plan te beschikken, conform hetgeen daarover gesteld is in de geldende CAO voor de GGZ-sector.
Zijn de cliëntenraad, ondernemingsraad en familieraad betrokken bij het besluit van de Raad van Bestuur om het PTC te sluiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De medezeggenschaporganen van Rivierduinen zijn begin juni gevraagd te reageren op het voorgenomen besluit van de directie van het centrum waar het psychotraumateam onder valt. Mede naar aanleiding van de reacties is geconstateerd dat wat betreft de zorg voor specifieke PTTS nader overleg plaats moet vinden over de vraag hoe deze zorg op een goede manier verbeterd kan worden. Inmiddels heeft de Raad van Bestuur eind juli een definitief besluit genomen.
De controle van biologische bedrijven met het Skal-keurmerk |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven op welke wijze Stichting Skal (hierna: Skal) na de certificering van een biologisch bedrijf de controle en hercertificering van dergelijke bedrijven uitvoert/laat uitvoeren en welke private bedrijven hierbij betrokken zijn?
Skal voert de eerste certificering (het toelatingsonderzoek) en de hercertificering (eens per 3 jaar) van de bedrijven altijd zelf uit. Een deel van de andere inspecties wordt uitbesteed aan Control Union (CU), zoals de wettelijk verplichte jaarlijkse inspecties.
Is het waar dat deze controles veelal plaatsvinden door inspecteurs van ingehuurde bedrijven en niet door inspecteurs van Skal zelf? Kunt u aangeven welk percentages van deze controles door ingehuurde inspecteurs plaatsvindt?
Volgens het jaarplan 2016 doet Skal 57% van de inspecties zelf en voert CU de resterende 43% van de inspecties uit. In de loop van 2016 is de controlecapaciteit van Skal fors uitgebreid, zodat het percentage inspecties dat Skal zelf uitvoert in 2017 toeneemt tot circa 70%.
Op welke wijze worden deze ingehuurde bedrijven uitbetaald door Skal? Hoe worden de tarieven voor deze controles vastgesteld?
Aan de geregistreerden bij Skal worden de inspecties doorberekend volgens vaste tarieven, die jaarlijks worden vastgesteld en door mij worden goedgekeurd. De onderlinge verrekening door Skal met CU vindt plaats op basis van daadwerkelijke inspectietijd en een voorrijdtarief.
Kunt u aangeven welk bedrag jaarlijks gemoeid is met de controle van biologische bedrijven en hoeveel door Skal wordt doorbetaald voor de diensten van private bedrijven?
De totale begroting van Skal 2016 bedraagt € 3,7 miljoen. In deze begroting is € 800.000,-- gereserveerd voor de kosten van de door CU uitgevoerde inspecties.
Is het waar dat Skal voor de controles voornamelijk gebruik maakt van één bedrijf, namelijk Control Union?
Voor de inspecties maakt Skal gebruik van de diensten van CU. Voor overige controles, zoals monsternames, worden ook andere bedrijven ingehuurd. Ook wordt gebruik gemaakt van verschillende laboratoria.
Hebben andere certificeringsinstanties ook de mogelijkheid om inspecties, controles en certificeringen uit te voeren namens Skal? Zo ja, hoe verklaart u dan dat één bedrijf een dergelijk groot deel van de markt in handen heeft? Zo nee, waarom niet?
In het verleden hebben andere private partijen ook inspecties voor Skal uitgevoerd. Momenteel is CU echter de enige partij die namens Skal inspecties uitvoert. Om meerdere redenen is het efficiënter om met een beperkt aantal partijen samen te werken:
Kennis en ervaring worden op deze wijze gebundeld. Indien gebruik gemaakt wordt van meerdere controle-instanties, zal er sprake zijn van meer versnippering. Momenteel werkt Skal aan een toekomstplan om de inspectiestructuur anders te organiseren, waarbij een steeds groter deel van de inspecties door Skal-inspecteurs zal worden uitgevoerd om de bundeling van kennis en ervaring nog meer te versterken.
Bent u er zich van bewust dat bedrijven in de landbouwsector die (gedeeltelijk) willen overstappen op biologische landbouw genoodzaakt zijn om zaken te doen met één specifieke certificeringsinstantie, waardoor zij geneigd zijn om de controle en certificering van andere producten ook door deze instantie te laten uitvoeren, waardoor andere certificeringsinstanties als het ware uit de markt gedrukt worden? Wat is uw reactie hierop?
Ja, Nederland heeft bewust gekozen voor een eenduidige structuur van controles, vanwege het voordeel van een effectieve aansturing door de bevoegde autoriteit (Ministerie van Economische Zaken), het belang van continuïteit van de controles en het bundelen van kennis en ervaring. De Europese verordening voor biologische productie en etikettering (VO 834/2007) geeft lidstaten de keuze in de structuur van het controleregime. Nederland heeft om voornoemde redenen gekozen voor één controleautoriteit (Skal), die verantwoordelijk is voor alle wettelijke controletaken binnen de biologische productie. Als privaatrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan heeft Skal ook de bevoegdheid zelf keuzes te maken bij de uitvoering van de controletaken en het daarbij inschakelen van andere controle-organisaties. Deze organisatiestructuur staat ook garant voor een snelle uitwisseling van informatie en kennis tussen de bevoegde autoriteit en de controle-autoriteit in geval van calamiteiten. Dit is ook van belang voor de communicatie met de Europese Commissie.
Hoe verhoudt de relatie tussen Skal en Control Union zich volgens u met artikel 27, lid 5, onderdeel b, punt iii van EG-verordening 834/2007?
Skal is te allen tijde verantwoordelijk voor de werkzaamheden en aansturing van CU, ook voor wat betreft de onpartijdigheid van de ingehuurde inspecteurs en het ontbreken van belangenconflicten, zoals is aangegeven in artikel 27, lid 5, onderdeel b, punt iii van EG-verordening 834/2007.
Bent u bereid in overleg te treden met Skal om het mogelijk te maken dat meerdere certificeringsinstanties in staat worden gesteld om in opdracht van Skal de controles van biologische bedrijven uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, aangezien de gekozen structuur van het controleregime effectief en efficiënt functioneert, zie ik geen aanleiding om in overleg te treden met Skal om deze structuur te wijzigen. Zie ook antwoord op vraag 7.
Diverse toezeggingen met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Naar aanleiding van het kritische advies van de Raad van State op de juridische vormgeving van het voorgenomen gebruiksverbod op verhardingen voor niet-professionele gebruikers heeft u aangegeven het gebruiksverbod niet in te voeren, maar kunt u aangeven wanneer de Kamer het advies van de Raad van State kan ontvangen1?
Het advies van de Raad van State is, zoals gebruikelijk, met het Nader Rapport gepubliceerd in de Staatscourant (Jaargang 2016, nr. 17507) op 6 april 2016, na inwerkingtreding van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met het niet toestaan van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw.
Hoe gaat u controleren dat bij niet-professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen de voorkeursvolgorde «preventie – niet-chemisch – gewasbeschermingsmiddelen» wordt toegepast? Wie gaat hierop toezien? Wat zijn de gevolgen voor de retail en fabrikanten van deze middelen voor hun administratieve lasten, productiekosten en/of andere kosten?
De door u aangehaalde voorkeursvolgorde wordt onder andere gestimuleerd in goed overleg met de retailsector. Afspraken hierover worden vastgelegd in een Green Deal. Ik verwacht deze Green Deal in het najaar te ondertekenen. In een Green Deal werken de deelnemers samen aan de uitvoering van een aantal vrijwillig overeengekomen acties. Controle door bijvoorbeeld de NVWA is dan niet aan de orde. Wel zal elke deelnemer toezien op voortgang van de Green Deal.
De acties bestaan onder meer uit voorlichting en communicatie over niet-chemische alternatieven van gewasbeschermingsmiddelen. De beschikbaarheid van die alternatieven wordt vergroot. Zoals ik in mijn brief van 12 juli 2016 heb aangekondigd, worden ontwikkelingen gevolgd door de verkochte hoeveelheden te monitoren en door consumentenonderzoek uit te voeren. Daarmee ontstaat inzicht in de gewenste verschuiving van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen naar niet-chemische en preventieve methoden en maatregelen. Indien uitvoering van de Green Deal en andere maatregelen ontoereikend zouden zijn, zal ik aanvullend bezien of wettelijke maatregelen nodig zijn met daarbij horend toezicht en handhaving.
De voorkeursvolgorde heeft geen gevolgen voor administratieve lasten. Voor de monitoring wordt gebruik gemaakt van systemen waarmee nu al de verkoop van producten wordt geregistreerd. Voor fabrikanten geldt dat de gewenste verschuiving gevolgen zal hebben voor marktontwikkelingen en dat innovatie wordt gestimuleerd.
Wat zijn de gevolgen van deze aanpak voor het milieu? U geeft het advies om speciaal voegmiddel te gebruiken; wat zijn de effecten op de afvoer van water zeker in een tijd waarin we te maken hebben met steeds extremere regenbuien? Wordt dit advies gedeeld door de Unie van Waterschappen? Zo nee, is de Staatssecretaris bereid deze adviezen te heroverwegen? Zo ja, kunnen de waterschappen garanderen dat waterafvoer geborgd is?
De bedoelde speciale voegmiddelen zijn waterdoorlatend, zodat deze geen negatieve invloed hebben op de afvoercapaciteit. Overigens is dit speciale voegmiddel in mijn brief van 12 juli 2016 bedoeld als voorbeeld van een preventieve maatregel. Het daadwerkelijk adviseren van de consument laat ik over aan de retailorganisaties en MilieuCentraal.
Hoe past de ambitie «ready-to-use», waarbij meer verpakkingsmateriaal nodig zal zijn, bij de ambitie om de hoeveelheid verpakkingsmateriaal terug te dringen? Wie draait voor de kosten op?
In het geval van gewasbeschermingsmiddelen vind ik een eventueel grotere hoeveelheid verpakkingsmateriaal opwegen tegen de risico’s van het gebruik van concentraten door niet-professionele gebruikers. Van belang voor effecten op hoeveelheden verpakkingsmateriaal is dat door het stimuleren van de voorkeursvolgorde het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zal afnemen, dus ook de daarvoor benodigde hoeveelheid verpakkingsmateriaal.
Kunt u aangeven hoeveel budget u beschikbaar heeft gesteld om a) de aanpak voor toezicht op te stellen en b) het benodigde toezicht vorm te geven? Vanuit welk budget wordt dit betaald of gaat het ten koste van andere activiteiten? Zo ja, welke?
Voor het uitvoeren van deze extra taak als gevolg van nieuwe regelgeving stel ik na overleg met de NVWA ruim twee ton beschikbaar voor de periode tot en met 2017. Aan de hand van de bevindingen zal het benodigde budget voor de periode daarna worden bepaald. Het budget is aanvullend, zodat de werkzaamheden niet ten koste gaan van andere toezichtsactiviteiten van de NVWA.
Kunt u aangeven hoe de handhaving vorm zal krijgen op de mogelijke toename in gebruik van niet toegestane middelen, zoals azijn en chloor door de voorkeursvolgorde?
Binnen het toezicht op het verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw wordt ook aandacht besteed aan het gebruik van niet-toegestane middelen. Dit zal in belangrijke mate vorm krijgen door het afhandelen van signalen vanuit de markt. Als bijvoorbeeld dergelijke middelen worden aangeprezen tegen onkruid, zal de NVWA daartegen handhavend optreden.
Het bericht ‘Moderne slavernij bij IJmond Werkt’ |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht over moderne slavernij bij IJmond Werkt?1
Ik heb kennis genomen van de perspublicaties ter zake. Het betreft de uitvoering van de Participatiewet. Deze is aan de gemeente overgedragen, zodat dit een verantwoordelijkheid betreft van het gemeentebestuur. De gemeenteraad heeft hierbij een controlerende rol. Ik kan derhalve niet ingaan op de concrete casus
Meer in het algemeen wil ik opmerken dat mensen in de werk- en arbeidsrelaties onderling met respect met elkaar om dienen te gaan. Dit geldt ook voor het werken in de sociale werkvoorziening. Als er problemen worden ervaren zal dit eerst tussen de betrokken partijen moeten worden besproken. Zie verder mijn antwoorden op de vragen 5 en 8.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat werknemers en bijstandsgerechtigden in een sociale werkvoorziening worden geïntimideerd en uitgebuit? Zo ja, wat is uw oordeel over de verhalen van werknemers van IJmond Werkt en welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welke ruimte biedt de Participatiewet gemeenten om mensen met een bijstandsuitkering onder slechte arbeidsomstandigheden te verplichten om werkzaamheden te verrichten voor de seksindustrie en bedrijven als Kruidvat? Op welke wijze worden arbeidsomstandigheden gecontroleerd wanneer geen sprake is van werknemersrechten?
Een bijstandsgerechtigde kan participeren op basis van «werken met behoud van uitkering». Daarmee onderhoudt de bijstandsgerechtigde het arbeidsritme en wordt de afstand tot de arbeidsmarkt niet groter. Naar ik begrijp uit het persbericht houdt werkbedrijf IJmond Werkt rekening met individuele voorkeuren als het gaat om inpakwerkzaamheden.
Werkgevers hebben een zorgplicht voor hun werknemers en zijn volgens de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) verplicht om een beleid te voeren ter vermindering van psychosociale arbeidsbelasting, hetgeen de onderwerpen agressie en geweld, seksuele intimidatie, pesten, discriminatie en werkdruk omvat. Tot de maatregelen binnen dit beleid behoren het opstellen van een gedragscode, het aanstellen van een vertrouwenspersoon, het inrichten van een meldings- en registratiesysteem, klachtenprocedure en klachtencommissie en het (laten) verzorgen van trainingen en het onderrichten van werkgevers en werknemers. Het is aan de gemeente om toe te zien op de wijze waarop deze arbozorgelementen worden ingevuld.
De Inspectie SZW heeft een toezichtverantwoordelijkheid op de Arbeidsomstandighedenwet, de Arbeidstijdenwet en de Wet Minimumloon en vakantiebijslag en de Wet arbeid vreemdelingen en handhaaft waar nodig. Werknemers kunnen een klacht indienen bij de Inspectie SZW als ze vermoeden dat hun werkgever zich niet aan deze wetten houdt. De Inspectie kan daarop een onafhankelijk onderzoek instellen.
Vindt u het inpakken van seksspeeltjes een goede manier om bijstandsgerechtigden die dertig jaar werkervaring hebben, arbeidsritme op te laten doen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de inzet van onbetaalde bijstandsgerechtigden een essentieel onderdeel is van de bedrijfsvoering van IJmond Werkt? Zo ja wat is uw reactie hierop en welke ruimte biedt de Participatiewet hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend welk deel van de bedrijfsvoering van IJmond Werkt wordt gevormd door de re-integratieactiviteiten die IJmond Werkt uitvoert voor mensen met een bijstandsuitkering.
Klopt het bericht dat IJmond Werkt plannen had of heeft om mensen van de sociale werkvoorziening en bijstandsgerechtigden op de toiletten in de gaten te houden door middel van cameratoezicht of het verwijderen van de deuren? Hoe zou u deze plannen kwalificeren?
Uit het persbericht blijkt dat dit volgens werkbedrijf IJmond Werkt niet juist is.
Welk deel van de opbrengsten uit activiteiten van IJmond Werkt wordt geleverd door mensen die met behoud van uitkering moeten werken?2
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de Inspectie SZW onderzoek uit te laten voeren naar de arbeidsomstandigheden en het verdienmodel van IJmond Werkt?
De Inspectie SZW werkt risicogestuurd. Daardoor kan zij haar medewerkers en middelen selectief en gericht inzetten. Toezicht wordt ingezet waar de meest hardnekkige problemen zitten en de kans op effect groot is. De inspectie SZW houdt op dit moment geen actieve controles naar de arbeidsomstandigheden in de sector sociale werkplaatsen. Ik zie op dit moment ook geen aanleiding om de Inspectie SZW te vragen om nader onderzoek te doen bij IJmond Werkt. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 kunnen werknemers een klacht indienen bij de Inspectie SZW als ze vermoeden dat hun werkgever zich niet aan de genoemde wetten houdt. De Inspectie kan daarop een onafhankelijk onderzoek instellen.
Het bericht dat bedienden van diplomaten uitbuiting op ambassades in Nederland melden |
|
Harry van Bommel , Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Bedienden van diplomaten melden uitbuiting op ambassades in Nederland»1?
Alle in Nederland gevestigde buitenlandse diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen dienen de Nederlandse wet, inclusief de dwingende bepalingen van het Nederlandse arbeidsrecht, te respecteren. Dit geldt, afhankelijk van het bepaalde in het zetelverdrag, ook voor in Nederland gevestigde internationale organisaties. Het is dus onacceptabel als particuliere bedienden worden uitgebuit.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat particuliere bedienden van diplomaten bij ambassades en internationale organisaties gevestigd in Nederland uitgebuit worden, waarbij het gaat om onderbetaling, slechte arbeidsomstandigheden en «ongewenste omgangsvormen»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat diplomaten die zich hieraan schuldig maken hun status onwaardig zijn?
Zie het antwoord bij vraag 1.
Bent u bereid om nader onderzoek te doen bij welke ambassades en organisaties er nog meer – naast de in het artikel genoemde – sprake is van uitbuiting en/of slechte arbeidsomstandigheden? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het Verdrag van Wenen inzake Diplomatiek Verkeer, het Verdrag van Wenen inzake Consulaire Betrekkingen en zetelverdragen tussen hier gevestigde internationale organisaties en Nederland hebben Nederlandse inspectie- en opsporingsdiensten geen wettelijke bevoegdheid om onderzoek te doen op het terrein van ambassades, consulaten en/of internationale organisaties of om daar handhavend op te treden.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken hanteert met betrekking tot huispersoneel een uitgebreid systeem van monitoring van arbeidsomstandigheden, gericht op preventie van misbruik en het voorkomen van schijnconstructies. Huispersoneel in persoonlijke dienst van diplomaten wordt iedere zes maanden uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek op het ministerie. Om in aanmerking te komen voor een nieuwe identiteitskaart of verlenging van een bestaande identiteitskaart moet huispersoneel gehoor geven aan de uitnodiging en halfjaarlijks op gesprek komen. Dit maakt dat het belang bij het gesprek voor zowel de werkgever als de werknemer groot is. Tijdens zo’n gesprek wordt aandacht besteed aan werktijden, leefomstandigheden en correcte betaling van salaris. Huispersoneel dat voor het eerst bij BZ op gesprek komt wordt uitgebreid voorgelicht over rechten en plichten, en over mogelijkheden om hulp te vragen bij misstanden. Vorig jaar heeft het ministerie als extra maatregel de verplichting ingevoerd dat het salaris uitbetaald moet worden op een lokale bankrekening, opdat stelselmatig kan worden geverifieerd of salaris volledig en tijdig wordt uitbetaald. Middels het voorgenoemde systeem houdt het ministerie toezicht op de arbeidsomstandigheden van het huispersoneel.
Welke criteria liggen ten grondslag aan het door Buitenlandse Zaken kunnen opleggen van de sanctie van het ontnemen van het privilege huispersoneel in dienst te nemen? Is het opleggen van een sanctie eerder overwogen? Zo ja, hoe vaak is dit overwogen en waarom is deze niet opgelegd? Welke andere sancties zijn denkbaar om uitbuiting te voorkomen?
Onder het Verdrag van Wenen inzake Diplomatiek Verkeer en het Verdrag van Wenen inzake Consulaire Betrekkingen bestaat er geen recht op het in dienst nemen van huispersoneel en kan Nederland dit dus verbieden. In sommige zetelverdragen is het recht op het in dienst nemen van huispersoneel echter onvoorwaardelijk toegekend. Indien het juridisch mogelijk is het in dienst nemen van huispersoneel te verbieden, dan is het belangrijkste criterium om daartoe over te gaan de ernst van eventuele misstanden, en de wijze waarop er door de werkgever wordt gereageerd op een interventie door Buitenlandse Zaken.
Het is tot dusver één maal voorgekomen dat het betreffende privilege werd ingetrokken, nadat de betreffende werkgever bij herhaling in gebreke bleef ten aanzien van betaling van het minimumloon.
Bent u bereid om in contact te treden met het Internationaal Strafhof, het Europees Octrooibureau en de ambassades van Saoedi-Arabië, Jordanië, Koeweit, Kameroen, Verenigde Arabische Emiraten, Qatar, Libanon, Oman, Qatar, India, Somalië, Suriname, Bolivia en Ghana om hen te wijzen op de Nederlandse wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden en indien nodig een sanctie op te leggen? Zo nee, waarom niet?
Indien er duidelijke en concrete aanwijzingen zijn voor misstanden, wordt in contact getreden met de desbetreffende ambassade, consulaat of internationale organisatie.
Zie tevens de antwoorden op vragen 3 en 4.
In hoeverre wordt er gehoor gegeven aan de halfjaarlijkse uitnodiging voor een gesprek op het ministerie?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het informeren van deze groep werknemers in een persoonlijk gesprek over de rechten in Nederland, waaronder het minimumloon, een werkweek van vijf dagen van maximaal 40 uur, vakantiedagen en uitbetaling van overuren, alsmede het halfjaarlijks uitnodigen voor een persoonlijk gesprek, onvoldoende is om misstanden en uitbuiting te voorkomen? Zo ja, bent u bereid om Nederlandse ambassades, werknemers die van plan zijn bij een buitenlandse diplomaat in Nederland in particuliere dienst te treden, voor vertrek zorgvuldig te informeren over hun rechten?
Neen, deze mening deel ik niet. Bij aankomst van huispersoneel wordt deze informatie verstrekt in een persoonlijk en vertrouwelijk gesprek op het ministerie. Daarbij wordt het huispersoneel voorgelicht over rechten en plichten, en wordt (contact) informatie verstrekt van relevante organisaties die behulpzaam kunnen zijn in geval van nood of misstanden. Ook krijgen zij contactgegevens van de BZ-medewerkers die verantwoordelijk zijn voor het monitoren van hun arbeidsomstandigheden. Op deze manier heeft huispersoneel de mogelijkheid misstanden direct te melden. Daarnaast worden ambassades, consulaten en internationale organisaties op de hoogte gehouden van het Nederlandse arbeidsrecht.
Is de berichtgeving juist dat de noodzaak van een arbitragecommissie door het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt onderzocht? Zo ja, wanneer kunt u het resultaat van dit onderzoek naar de Kamer sturen?
Het bericht dat aanbieders van wijkverpleging nu al op budgetplafonds stuiten |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aanbieders stuiten nu al op budgetplafond»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de helft van de leden van de brancheorganisatie voor thuiszorg, BTN, aangeeft problemen te hebben met het jaarbudget voor wijkverpleging?
Ik betreur het ten zeerste dat er nu al weer discussie is ontstaan over de budgetten voor wijkverpleging. Vooral omdat dit tot onrust bij patiënten kan leiden. Ik vind de continuïteit van zorg van groot belang. Er is in 2016 € 180 miljoen meer beschikbaar gesteld dan in 2015. Ik ga er daarmee van uit dat er voldoende budget voor de wijkverpleging beschikbaar is.
Bij hoeveel van deze organisaties dreigt een cliëntenstop?
Ik heb geen zicht op het aantal cliëntenstops dan wel het aantal instellingen waar wachtlijsten dreigen te ontstaan. Voor patiënten kan een patiëntenstop bij een instelling niet tot gevolg hebben dat zij verstoken blijven van zorg. De zorgverzekeraar moet voor voldoende toegang tot zorg bij de patiënt in de buurt zorgen, ook als het gaat om palliatief terminale zorg.
Bij hoeveel van deze organisaties gaat het om cliëntenstops in de palliatief terminale thuiszorg?
Zie antwoord vraag 3.
Bij hoeveel van deze organisaties dreigt een wachtlijst te ontstaan?
Zie antwoord vraag 3.
Bij hoeveel van deze organisaties dreigen ontslagen te vallen?
Ik beschik niet over informatie over arbeidsplaatsen bij individuele organisaties.
Bij hoeveel van deze organisaties dreigt faillisement en dus discontinuïteit van zorg te ontstaan?
Ik beschik niet over informatie over dreigende faillissementen bij individuele organisaties. Ook bij een faillissement dient de zorgverzekeraar ervoor te zorgen dat er voldoende aanbod is van wijkverpleging in de regio.
Wat vindt u ervan dat cliënten door zorgverzekeraars worden doorverwezen naar zorgorganisaties waar nog wel ruimte in het budget is? Hoe rijmt u dit met de keuzevrijheid van cliënten?
In principe kan iedereen kiezen voor de voorkeurszorgaanbieder. Op het moment dat deze zorgaanbieder het budgetplafond met desbetreffende zorgverzekeraar heeft bereikt kan een aanbieder er niet bij voorbaat van uitgaan dat de zorgverzekeraar deze zorg vergoedt. Er dient in zo’n situatie overleg plaats te vinden met de zorgverzekeraar over mogelijke bijcontractering. Dat proces heeft in 2015 ook plaatsgevonden. De zorgverzekeraar dient hierbij een alternatief aan te bieden wanneer het budgetplafond is bereikt. Het is dus mogelijk dat een cliënt zorg zal ontvangen van een andere aanbieder in de regio.
Deelt u de mening dat ondanks dat er doelmatiger gewerkt wordt en er minder inzet van zorg is het budget voor de wijkverpleging gewoonweg niet afdoende is?
Ik deel deze mening niet. De voorlopige overschrijding van budgettair kader voor de wijkverpleging in 2015 was met 37,7 miljoen euro beperkt en er zijn nog geen tekenen dat er een overschrijdingen van het het kader in 2016 zal plaatsvinden.
Waarom is bijstelling van de contracten en budgetafspraken niet mogelijk? Wat kan uw rol hierin zijn?
Bijstellen van contracten en budgetafspraken is mogelijk, wanneer verzekeraars en aanbieders hier afspraken over maken. Mijn rol is om er op toe te zien dat verzekeraars voldoen aan hun zorgplicht. Daarnaast spreek ik regelmatig met zowel zorgaanbieders als zorgverzekeraars waarin ook de contracteringsperikelen aan de orde komen. Ik heb ook al met zorgverzekeraars en zorgaanbieders afgesproken om vanaf september regionaal periodieke overleggen te beleggen tussen zorginkopers en zorgaanbieders. Deze overleggen hebben als doel om de stand van zaken rond de wijkverpleging in de regio te peilen. Hierbij moet aandacht zijn voor de problemen die er zijn, maar vooral voor hoe we dingen oplossen. De goede voorbeelden zullen hierbij als uitgangspunt worden gehanteerd. Ook de wijkverpleegkundigen zullen hieraan deel nemen, zodat vanuit de praktijk gewerkt wordt aan oplossingen voor de patiënten die zorg nodig hebben.
Bent u nog steeds van mening dat de megabezuiniging dit jaar van 600 miljoen euro op het budget voor verpleging en verzorging niet van invloed is op de genoemde problematiek? Zo ja, wilt u dit uitgebreid toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 8 van het lid Agema (PVV) over het bericht dat de continuïteit van zorg in gedrang komt door krappe budgetten wijkverpleging (2016Z14566).
Denkt u dit jaar weer te kunnen gokken, nadat u vorig jaar erop gokte dat de zorgaanbieders hun tekorten door de bezuiniging van 400 miljoen euro konden aanvullen vanuit hun reserves? Zo ja, wilt u dit toelichten?.
Zie mijn antwoord op vraag 15 van het lid Agema (PVV) over de brandbrief van Actiz over de wijkverpleging (2016Z15106).
De werkwijze van het interventieteam Onderwijs en Zorg |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Op basis van welke criteria mag het interventieteam Onderwijs en Zorg ingrijpen als het gaat om leerlingen die langdurig thuiszitten?1 2
In de achtste voortgangsrapportage passend onderwijs heb ik, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bericht dat wij gezamenlijk een tijdelijk Interventieteam Onderwijs en Zorg (hierna: interventieteam) inrichten. Dit interventieteam kan als ultimum remedium worden betrokken om te komen tot een oplossing voor kinderen en jongeren met een zeer complexe onderwijszorgproblematiek die langdurig thuis zitten. Ook heeft dit team als opdracht om van de ervaringen van ouders, onderwijs en zorg te leren en zo leereffecten voor de thuiszittersaanpak op te halen en te benutten om de effectiviteit van deze aanpak te vergroten.
Het inhoudelijke uitgangspunt voor de betrokkenheid van het interventieteam zijn de wettelijke kaders voor onderwijs en zorg en de ruimte die deze bieden. Het interventieteam heeft daarbij geen extra bevoegdheden, maar brengt het probleem in kaart met informatie van alle betrokken partijen, bespreekt vervolgens met hen de casus, spreekt partijen indien nodig aan op hun verantwoordelijkheid en maakt vervolgafspraken.
Welke procedure doorloopt het interventieteam Onderwijs en Zorg wanneer zij een aanmelding van een leerling, die langdurig thuis zit en waar geen passende oplossing voor is gevonden, behandelt? Is deze werkwijze ergens vastgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanwege de diversiteit van de problematiek, de gestelde vraag en de betrokken partijen is altijd een aanpak op maat nodig. Dat betekent ook dat de werkwijze per casus kan verschillen. Wel kent het interventieteam een intakeprocedure waarbij contact opgenomen wordt met de indiener en deze wordt geïnformeerd over werkwijze, waaronder de voorwaarde dat ouders (of andere indieners) toestemming geven om informatie op te halen bij partijen. Besproken wordt welk probleem er precies speelt en welke partijen reeds betrokken zijn zodat ook bij hen informatie kan worden nagevraagd. Vervolgens wordt een analyse gemaakt van de situatie en het betrokken netwerk en wordt een voorstel gedaan voor een vervolgstap.
Heeft het interventieteam Onderwijs en Zorg in alle 25 behandelde situaties contact opgenomen met de ouders – dan wel de persoon die gezag heeft over een leerling? Zo nee, waarom niet?3
In alle casussen is er contact geweest met ouder(s) en of de jongere. Een aantal casussen is via ouder(s) bij het interventieteam terecht gekomen, waarmee het contact meteen gelegd is.
Heeft het interventieteam Onderwijs en Zorg doorzettingsmacht in een situatie waarin een leerling langdurig thuis zit en er geen passende onderwijsoplossing is gevonden? Zo ja, in hoeveel situaties heeft het interventieteam deze doorzettingsmacht «gebruikt»?
Nee. Het interventieteam heeft geen doorzettingsbevoegdheid.
Welke redenen liggen eraan ten grondslag dat niet alle 25 behandelde situaties door het interventieteam Onderwijs en Zorg succesvol zijn afgerond?
De casussen die bij het interventieteam terecht komen, hebben vaak een lange voorgeschiedenis en er zijn meerdere partijen betrokken. Er is vaak geen simpele oplossing en komt het voor dat het nodig is om de gezinssituatie te betrekken bij de aanpak van de onderwijszorgbehoefte van een kind of jongere. Soms loopt er op het moment van het verzoek al een andere interventie en staat er bijvoorbeeld een jeugdbeschermingstafel in de planning waarmee rekening gehouden moet worden. Een aantal casussen is daarom nog in behandeling. In de tiende voortgangsrapportage passend onderwijs wordt over de ervaringen en resultaten van deze complexe casussen gerapporteerd.
In hoeverre worden de ouders/verzorgers van leerlingen die thuiszitten bij de behandeling van een situatie door het interventieteam Onderwijs en Zorg betrokken? Bestaan hiervoor vastgestelde procedures?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Op welke wijze mag/kan het interventieteam Onderwijs en Zorg ingrijpen als het gaat om leerlingen die langdurig thuiszitten en waar in eerdere stadia geen passende oplossingen voor zijn gevonden?
Het interventieteam heeft verschillende mogelijkheden om alle betrokken partijen te helpen om uit een impasse te komen. De betrokkenheid varieert van het volgen van de voortgang tot het daadwerkelijk interveniëren door overleg te organiseren of in de regio te stimuleren dat men een afspraak maakt welke professional of organisatie de verantwoordelijkheid neemt voor een goede oplossing.
Zie ook het antwoord op vraag 4.
Uit welke personen (functies) of instanties bestaat het interventieteam Onderwijs en Zorg en wie van hen heeft uiteindelijk doorzettingsmacht om beslissingen te maken en uit te voeren?
Het interventieteam bestaat uit beleidsmedewerkers van de ministeries van VWS en OCW als ondersteuningsteam. Daarnaast worden managers van deze ministeries of een extern lid betrokken (casusadoptie). Ook wordt er deskundigheid ingezet vanuit Gedragswerk en Bureau Onderwijsconsulenten. Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, heeft het interventieteam geen doorzettingsbevoegdheid.
In hoeverre hebben ouders/verzorgers van leerlingen die thuiszitten en aangemeld zijn bij het interventieteam Onderwijs en Zorg inspraak in de werkwijze van het interventieteam?
Met ouders en andere betrokken partijen wordt overlegd welke vervolgstappen worden gezet. Na afloop van een traject wordt de betrokkenheid van het interventieteam met de ouders, onderwijs- en zorgprofessionals geëvalueerd.
In hoeveel situaties heeft interventie door het interventieteam Onderwijs en Zorg al geleid tot een succesvolle uitkomst waarbij de leerling in kwestie uiteindelijk weer onderwijs op maat kreeg al dan niet in combinatie met de zorg die hij of zij nodig heeft? Kunt u hierbij omschrijven wat de werkwijze van het interventieteam Onderwijs en Zorg in deze situaties was?
Er zijn diverse casussen waar een oplossing is gerealiseerd en de leerling een aanbod voor zowel zorg als onderwijs heeft. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, verschilt de werkwijze bij de casussen. Graag ga ik hier nader op in in de tiende voortgangsrapportage passend onderwijs.
Wat is de reden dat er slechts 25 leerlingen zijn aangemeld bij het interventieteam Onderwijs en Zorg, terwijl duizenden leerlingen in Nederland geen onderwijs ontvangen en thuiszitten? Zijn alle situaties – waarin de combinatie onderwijs en zorg reden zijn waarom de leerling geen onderwijs ontvangt – wel voldoende in beeld?
Ik deel met u dat er voor alle leerlingen die langdurig thuiszitten zonder onderwijs of zorg, zo snel mogelijk een passend aanbod moet worden geboden. Daarom is met passend onderwijs een zorgplicht ingevoerd voor scholen en zijn samenwerkingsverbanden ingericht zodat scholen de zorgplicht ook waar kunnen maken. Ook gemeenten en zorgverzekeraars hebben een zorgplicht. Zoals in de achtste voortgangsrapportage is aangegeven, is het interventieteam een uiterste middel voor complexe casuïstiek. Er zijn verschillende organisaties waar ouders en leerlingen terecht kunnen als het niet lukt om met de school en de zorgaanbieders tot een passend onderwijszorgtraject te komen. Zo kan beroep worden gedaan op onafhankelijke cliëntondersteuning, kan een onderwijszorgconsulent worden betrokken en is er voor geschillen over toelating tot het onderwijs een geschillencommissie. Ook kunnen thuiszitters zich melden bij de onderwijsinspectie. In veel gevallen kan met behulp van deze organisaties een oplossing worden bereikt.