Het bericht dat er een wachtlijst bestaat voor assistentiehonden voor mensen met een psychische stoornis en over het bericht dat assistentiehonden nog steeds niet overal toegang krijgen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Veteraan moet lang wachten op hulphond»1, «Parbo voelt de oorlog aankomen»2 en «geleidehondenbazen ervaren hotels als minst toegankelijk»?3
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de wachtlijsten voor assistentiehonden voor mensen met een posttraumatische stressstoornis zijn opgelopen?
De wachtlijsten zijn onwenselijk. Het is aan de sector van particuliere en onafhankelijke organisaties die assistentiehonden opleiden en aanvragen voor assistentiehonden verwerken hierop te handelen. Het kabinet onderschrijft het belang van onderzoek naar de effecten van assistentiehonden voor mensen met PTSS. Defensie heeft daarom in 2015 eenmalig financiële ondersteuning gegeven aan onafhankelijke onderzoeken van de stichting KNGF Geleidehonden en de stichting Hulphond Nederland naar de effecten van de inzet van assistentiehonden op de gezondheid en het welzijn van veteranen met uitzendgerelateerde psychische problemen. Het onderzoek van Hulphond Nederland is bijna voltooid. Het onderzoek van KNGF Geleidehonden zal naar verwachting in de loop van 2017 worden voltooid. Zodra de onderzoeken gereed zijn, worden de resultaten gedeeld met het Veteraneninstituut. Vervolgens zal het Veteraneninstituut op grond daarvan adviseren over mogelijk verder onderzoek en/of de inzet van hulphonden bij veteranen met uitzendgerelateerde psychische klachten.
Is bij u bekend wanneer het wetenschappelijk onderzoek, naar waaraan door het Ministerie van Defensie een financiële bijdrage is geleverd, gereed is? Richt dit onderzoek zich alleen op de hulp aan mensen met een posttraumatische stressstoornis, of wordt hier breder onderzoek gedaan? Bent u van mening dat meer onderzoek naar de inzet van psychiatrie assistentiehonden van belang is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid via de betrokken organisaties te inventariseren welke behoefte er momenteel bestaat aan psychiatrie assistentiehonden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de resultaten van het onderzoek van KNGF Geleidehonden onder zijn cliënten, waaruit onder andere naar voren komt dat negen van de tien respondenten hotels niet altijd toegankelijk acht, ondanks de wettelijke verplichting die voortvloeit uit het amendement Bergkamp-Keijzer?4 Welke stappen kunnen gezet worden om dit te verbeteren?
Het is onwenselijk dat hotels assistentiehonden ten onrechte weigeren. In artikel 2 lid 2 van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) staat: «Onder het verrichten van doeltreffende aanpassingen wordt in ieder geval verstaan het toelaten van assistentiehonden«. Dit artikel is ook van toepassing op het hotelwezen. Dat betekent dat alleen wanneer deze aanpassing een onevenredige belasting vormt, deze kan worden geweigerd (artikel 2 lid 1 Wgbh/cz). Om de toegankelijkheid in hotels voor mensen met een assistentiehond te verbeteren en het hotelwezen te wijzen op deze wettelijke verplichting, zal de Staatssecretaris van VWS met Koninklijke Horeca Nederland in overleg treden.
Op welke wijze gaat in de bewustwordingscampagne aandacht besteed worden aan de toegankelijkheid van mensen met hun assistentiehond?5
De bewustwordingscampagne zal inderdaad de aandacht vestigen op de toegankelijkheid van de samenleving voor mensen met assistentiehonden, ter uitvoering van de motie-Bergkamp (Kamerstukken II, 2015–2016, 33 990, nr. 50). Op dit moment staat de precieze vormgeving nog niet vast. De ontwikkeling van de campagne geschiedt in overleg met mensen met een handicap. Onder hen zijn ook mensen met assistentiehonden.
Het Onderwijsaccountantsprotocol 2016 |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het concept van het Onderwijsaccountantsprotocol 2016 en de hierin opgenomen wijziging dat bij aanbestedingen boven Europese drempelbedragen door instellingsaccountants alleen wordt gecontroleerd op «administratieve organisatie en interne beheersing» (AO/IB) terwijl voorheen sprake was van volledige accountantscontrole voor deze aanbestedingen?1
Ja, ik ben bekend met het Onderwijsaccountantsprotocol 2016 en de daarin opgenomen bepaling over de controle op aanbestedingen. Het is echter niet juist dat voorheen sprake was van een volledige controle voor deze aanbestedingen. Voorheen was sprake van een controle onder de kwantitatieve tolerantie van rechtmatigheid. Dit betekent dat de accountant zijn controle zo inrichtte dat hij fouten groter dan 3% van de publieke middelen vindt. Een volledige accountantscontrole zou tot zeer hoge administratieve lasten leiden die niet in verhouding staan tot wat het zou opleveren.
Hoe moet in het licht van deze wijziging de zinsnede uit het Onderwijsaccountantsprotocol 2015 worden gelezen dat «voor aanbestedingen onder de Europese drempelbedragen [...] een groeimodel» geldt?
Op 1 april 2013 is de Aanbestedingswet 2012 in werking getreden. Deze wet stelt ook eisen aan inkopen onder de Europese aanbestedingsgrens en heeft daarmee een uitbreiding van de controle van de accountant onder de Europese aanbestedingsgrens tot gevolg gehad. Bij inwerkingtreding van de wet is met vertegenwoordigers van de accountantskantoren en de beroepsorganisatie afgesproken om onder de Europese drempelbedragen te beginnen met een minimale controle (kwalitatieve tolerantie – de accountant beoordeelt alleen de AO/IB, de administratieve organisatie en interne beheersing) en te groeien naar kwantitatieve tolerantie. Op dit moment blijkt een verzwaring naar een kwantitatieve tolerantie nog niet mogelijk voor de accountants. Omdat ik ervoor verantwoordelijk ben een uitvoerbaar controleprotocol aan de instellingsaccountants beschikbaar te stellen, heb ik ervoor gekozen gehoor te geven aan hun bezwaren en gekozen voor een minder zware vorm van controle. Dat laat onverlet dat ondernemers zich, bij een vermoeden van onregelmatigheden, kunnen wenden tot de civiele rechter of de onafhankelijke Commissie van Aanbestedingsexperts.
Op welke wijze wordt gecontroleerd als sprake is van controle op AO/IB? Hoe staat dit in verhouding tot andere mogelijke wijzen van accountantscontrole en is controle op AO/IB de lichtst mogelijke vorm van accountantscontrole?
De accountant beoordeelt of de onderwijsinstelling procedures en werkwijzen heeft ingericht die gericht zijn op naleving van de aanbestedingswet- en regelgeving. Indien dit niet het geval is, rapporteert de accountant hierover aan het bevoegd gezag en het toezichthoudend orgaan, zodat zij maatregelen kunnen nemen ter verbetering. Dit sluit aan op de versterking van de bestuurskracht binnen de onderwijsinstelling.
De beoordeling van de AO/IB is de lichtst mogelijke vorm van controle, passend binnen het stelsel van controle, zoals dat al jaren verankerd is in het onderwijsaccountantsprotocol en dat gericht is op een redelijke mate van zekerheid met betrekking tot de rechtmatigheid tegenover relatief lage uitvoeringslasten.
Hoe groot was de totale omvang van alle aanbestedingen boven de Europese drempelwaarde door onderwijsinstellingen die volgens het genoemde protocol werden beoordeeld?
Er zijn hierover weinig gegevens beschikbaar. Momenteel wordt wel onderzoek gedaan naar het totale aanbestedingsvolume van de Nederlandse overheid. Hoewel het onderzoek nog loopt, zijn de eerste resultaten al wel binnen: uit het onderzoek blijkt dat Nederland jaarlijks voor circa 10 miljard euro per jaar aan onderwijsdiensten aanbesteedt. Dat betreft niet alleen onderwijsinstellingen, maar bijvoorbeeld ook een gemeente die een cursus aanbesteedt. Ook betreffen de uitgaven van onderwijsinstellingen niet alleen onderwijsdiensten; zo moeten schoolgebouwen ook schoongemaakt worden. Omdat deze onderverdeling is gedaan op basis van wat is aanbesteed (onderwijsdiensten) kan niet worden aangegeven hoeveel hiervan volgens het genoemde protocol wordt beoordeeld.
Op welke wijze wordt onafhankelijke en objectieve selectie van leveranciers gewaarborgd naast controle door accountants?
De onafhankelijke en objectieve selectie van leveranciers wordt gewaarborgd in de Aanbestedingswet 2012 en in de Europese aanbestedingsrichtlijnen. Onderwijsinstellingen dienen hun eigen interne procedures zo in te richten dat deze conform de aanbestedingswet- en regelgeving is. Dit controleert de accountant. Een belangrijke andere waarborg is de mogelijkheid voor ondernemers om een klacht in te dienen bij de Commissie van Aanbestedingsexperts of de gang naar de civiele rechter.
Welke middelen heeft u om bij onderwijsinstellingen de kennis over aanbestedingen en controle daarvan bij instellingsaccountants te vergroten?
De voorlichting over wet- en regelgeving heb ik belegd bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de onderwijswet- en regelgeving. De informatieverstrekking over Aanbestedingswet- en regelgeving is belegd bij de Minister van Economische Zaken. De uitvoering daarvan verloopt via PIANOo, het Expertisecentrum Aanbesteden. PIANOo biedt een (gratis) vragenloket, handreikingen en cursussen en laat goede voorbeelden zien. Daarnaast kunnen onderwijsinstellingen via PIANOo in contact komen met andere aanbestedende diensten.
Kunt u toelichten hoe goede uitvoering van aanbestedingsbeleid door onderwijsinstellingen is gebaat bij lichtere controle?
De gekozen vorm van controle past in een terughoudend controlebeleid (aanvaardbare administratieve lasten) en versterking van de interne bestuurskracht van onderwijsinstellingen. De instellingen (bevoegd gezag en toezichthoudend orgaan) blijven verantwoordelijk voor de goede uitvoering van aanbestedingsbeleid en krijgen een signaal van de accountant, indien verbetering wenselijk is.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden wegens de naderende inwerkingtreding van het Onderwijsaccountantsprotocol 2016?
Ja.
Een bezoek van een Turkse minister aan Nederland |
|
Harry van Bommel , Sadet Karabulut |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Is het waar dat de Minister van Economische Zaken van Turkije, Nihat Zeybekci, momenteel in ons land is, onder andere voor overleg met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Dat klopt, op 23 augustus jl. was de Minister van Economische Zaken van Turkije, Nihat Zeybekci in Nederland.
Kunt u bevestigen dat Minister Zeybekci vergaande en onacceptabele uitspraken heeft gedaan over Gülen-aanhangers? Is het waar dat deze Turkse Minister heeft gezegd dat de islamitische geestelijke Fethullah Gülen een rat is en dat diens aanhangers zullen worden gestraft op een manier waardoor ze zullen smeken te worden gedood en dat Gülen-aanhangers zouden worden weggestopt in holen, opdat zij nooit meer een menselijke stem zullen horen?1 Indien neen, wat heeft de Minister dan gezegd over Gülen-aanhangers?
De uitspraken van de Turkse Minister zijn voor zijn rekening. Het kabinet heeft, zoals eerder gesteld in de brief aan uw Kamer van 21 juli (Kamerstuk 34 300 V, nr. 76) over de situatie in Turkije, van meet af aan de couppoging in krachtige termen veroordeeld, en tegelijkertijd bij de Turkse autoriteiten erop aangedrongen te allen tijden binnen de kaders van de rechtsstaat te opereren. Het kabinet heeft meermaals de grote zorgen overgebracht over de effecten van de coup en de nasleep ervan in Turkije zelf en in Nederland, zowel in het gesprek dat ik had met Minister Zeybekci als bij het bezoek van Minister Koenders aan Ankara op 28 en 29 augustus. Het kabinet heeft er in deze contacten sterk op aangedrongen ervoor te zorgen dat spanningen uit Turkije niet naar Nederland worden overgebracht. Dat is zowel bij de Turkse Minister van Economische Zaken als bij andere leden van de regering in Ankara expliciet en duidelijk aan de orde gesteld.
Ziet u dergelijke uitspraken als het vergoelijken van marteling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen dat dergelijke uitspraken bijdragen aan verdere polarisatie tussen bevolkingsgroepen in Turkije, maar ook in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u de Turkse Minister aangesproken op zijn uitlatingen over Gülen-aanhangers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb de Turkse Minister persoonlijk gevraagd naar zijn woorden, omdat ik mij zorgen maakte. Hij stelde dat deze niet juist zijn geïnterpreteerd.
Deelt u de opvatting dat ministers die dergelijke uitspraken doen de toegang tot Nederland ontzegd dient te worden? Indien neen, waarom niet?
Het kabinet deelt die opvatting niet. We moeten in gesprek blijven met de Turkse autoriteiten. De couppoging is een traumatische ervaring geweest voor heel Turkije: er zijn veel slachtoffers gevallen en er is fors gevochten. Tegelijkertijd maken we duidelijk dat er grenzen zijn aan hoe ver de Turkse autoriteiten kunnen gaan in de nasleep van de couppoging. Vrijheid en verdraagzaamheid zijn fundamentele Europese waarden op basis waarvan wij in Europa met elkaar omgaan. Over verschillen van mening gaan we respectvol met elkaar in dialoog.
Het bericht ‘Falen met psychoten’ |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Falen met psychoten»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat nog geen enkele gemeente een plan van aanpak gereed heeft voor de hulp aan psychiatrisch patiënten die een gevaar kunnen opleveren voor de samenleving?
In september 2015 heb ik, samen met de Minister VenJ en de VNG, het aanjaagteam verwarde personen aangesteld. Eén van de hoofddoelstellingen was het bevorderen dat er een sluitende aanpak van ondersteuning en zorg wordt geleverd door alle gemeenten in de zomer van 2016.
In de eerste rapportage heeft het aanjaagteam negen bouwstenen aangedragen die gemeenten helpen bij het realiseren van een sluitende aanpak voor mensen met verward gedrag en hun omgeving. In mijn reactie op de eerste tussenrapportage heb ik geschreven dat de doelstelling dat alle gemeenten in de zomer van 2016 een sluitende aanpak hebben erg ambitieus is. Wel constateer ik dat er in de (verdiepings)regio’s – met hulp van het aanjaagteam – enorm veel in gang is gezet en dat er een besef is voor de urgentie van het vraagstuk.
Voor de zomer heb ik u de tweede tussenrapportage van het aanjaagteam gestuurd. Eind september zal het kabinet u een inhoudelijke reactie op de tussenrapportage doen toekomen. Hierin zal ik deze vragen beantwoorden en een schets geven van de stand van het moment en mijn plannen voor de toekomst. Tevens worden de vragen die gesteld zijn in de commissiebrief «Verzoek om een reactie op het bericht «Falen met psychoten»» (2016Z15496/2016D31848, 26 augustus 2016) beantwoord in de reactie op de tweede tussenrapportage.
Klopt het dat de activiteiten van het aanjaagteam verwarde personen tot resultaat moesten hebben dat «gemeenten in de zomer van 2016 beschikken over een sluitende aanpak van zorg en ondersteuning is van verwarde personen waarbij de gemeenten vrij zijn in hun manier waarop ze dat invullen»? Waarom is dit niet gelukt?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer wist u dat deze doelstelling van het aanjaagteam niet gehaald zou worden? Waarom heeft u dit niet gemeld in het algemeen overleg GGZ van 26 mei jl.?
Zie antwoord vraag 2.
Welke aanvullende acties heeft u ondernomen om te zorgen dat gemeenten wél op korte termijn over een sluitend plan van aanpak beschikken? Welke acties gaat u nog ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u de monitoringsrapportage van de commissie-Hoekstra, die u uiterlijk 15 augustus jl. zou ontvangen, reeds in uw bezit?2 Bent u bereid deze per omgaande door te sturen aan de Tweede Kamer?
Het monitorrapport van de heer Hoekstra heb ik nog niet ontvangen. In overleg met de heer Hoekstra hebben de Minister van Veiligheid en Justitie en ik besloten dat hij zijn rapportage voor 15 oktober aanstaande bij ons zal indienen. Dat heeft ermee te maken dat hij tevens zal ingaan op de rapportages van de Inspectie Veiligheid en Justitie, de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de Procureur-generaal bij de Hoge Raad en het Aanjaagteam Verwarde Personen, die in september beschikbaar komen.
Het bericht ‘Extra veel Belgische Nederlanders bij buitenlandloket’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Extra veel Belgische Nederlanders bij buitenlandloket»?1
Ja.
Waarom zijn sinds 1 november 2015 de ambassade in Brussel en het consulaat-generaal in Antwerpen niet meer bevoegd om paspoorten en identiteitskaarten te verstrekken?
De herinrichting van de consulaire functie is onderdeel van het moderniseringsproces van de diplomatie bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De Minister van Buitenlandse Zaken informeerde uw Kamer hierover met zijn brief van 4 november 2014 (Kamerstuk 25 764, nr. 86.) en het daarop volgende algemeen overleg van 12 november 2014 (Kamerstuk 32 734, nr. 27). Uitgangspunt daarbij is geweest om zoveel mogelijk capaciteit in het totale netwerk in het buitenland te behouden, deze te herschikken en efficiënter in te richten en te gebruiken, waarbij de ondersteuning van Nederlanders in acute nood eerste prioriteit is. De ambassade Brussel en het consulaat-generaal in Antwerpen zijn niet meer bevoegd aanvragen voor paspoorten en identiteitskaarten in ontvangst te nemen per 1 november 2015 als onderdeel van het wereldwijd ingezette plan de consulaire dienstverlening bij een aantal consulaten generaal en de honoraire consulaten af te bouwen. Hier staat tegenover dat per 9 maart 2014 het reisdocument voor volwassenen tien in plaats van vijf jaar geldig is. Verder kan een niet-ingezeten Nederlander nog steeds zijn reisdocument aanvragen bij een groot aantal posten in ons wereldwijde netwerk, bij de balie van gemeente Haarlemmermeer op Schiphol en bij 11 Nederlandse (grens)gemeenten. Een mobiel vingerafdrukopnameapparaat wordt ingezet voor mensen die echt niet kunnen reizen, maar wel een paspoort nodig hebben. Niet-ingezeten Nederlanders kunnen in plaats van een paspoort ook een verklaring omtrent bezit Nederlanderschap aanvragen om de termijn voor verlies van het Nederlanderschap te stuiten. Deze kan op afstand worden aangevraagd en verkregen. Overigens kunnen Nederlanders in nood in het buitenland nog steeds terecht bij alle Nederlandse vertegenwoordigingen en voor een noodpaspoort of een laissez-passer (Kamerstuk 25 764, nr. 94 16 november 2015).
Hoeveel aanvragen kwamen jaarlijks in Brussel en Antwerpen binnen en was de behandeling ervan kostendekkend? Hoe verhoudt zich dat tot andere aangewezen posten binnen de Europese Unie?
In onderstaande tabel zijn de aantallen aanvragen in Brussel en Antwerpen over de periode 2011 tot en met 2015 opgenomen inclusief noodpaspoorten.
Per 1 november 2015 kunnen bij de posten in België geen reisdocumenten (met uitzondering van nooddocumenten) meer worden aangevraagd.
Over de periode 2011–2014 werden in de Europese Unie gemiddeld 95.300 reisdocumenten aangevraagd. Het aandeel België (gem. 22.000 aanvragen) was daarbij 23%. Het Verenigd Koninkrijk met gemiddeld 23.000 (24%) en Duitsland 19.000(20%) hadden samen met België de meeste aanvragen per jaar in West Europa. Het aandeel van andere landen binnen de EU varieerde van Kroatië 150 (0,16%) tot Spanje 9000 (9,4%) aanvragen gemiddeld per jaar. Het aspect van de kostendekkendheid van de verstrekking van reisdocumenten is gebaseerd op de wereldwijde dienstverlening binnen het postennet en de gemiddelde kosten daarvan. Uw Kamer werd hierover o.a. geïnformeerd met mijn brief van 30 oktober 2012 (Kamerstuk 25764, nr. 69). Dit betekent dat op sommige posten onder de gemiddelde kostprijs en op andere posten juist boven de gemiddelde kostprijs consulaire handelingen worden verricht. De kostendekkendheid beoordelen per vertegenwoordiging zou afbreuk doen aan dit principe. Het afbouwen van de consulaire dienstverlening als onderdeel van de moderniseringsagenda zal structureel 5.3 miljoen euro per jaar opleveren.
Hoeveel dagen moeten de onderstaande personen gemiddeld wachten na aanvraag van een paspoort respectievelijk identiteitskaart, alvorens zij deze in hun bezit hebben en om hoeveel aanvragen per jaar gaat het bij:
Het is niet mogelijk om cijfers uit de systemen op te vragen met betrekking tot de tijdsduur tussen de aanvraag en de daadwerkelijke uitreiking van een reisdocument. Dit wordt niet centraal geregistreerd. Voor Nederlanders in Nederland geldt dat hun reisdocument bij een normale aanvraag binnen 3 tot 5 werkdagen gereed is. Bij een spoedaanvraag duurt dat 1 werkdag. Een reisdocument voor niet-ingezetenen wordt na een goedgekeurde aanvraag (bij een grensgemeente of de Regionale service organisatie van de Minister van Buitenlandse Zaken) altijd binnen 1 dag geproduceerd. Bij de grensgemeenten kan het aangevraagde document dus veelal de volgende dag of de dag daarna worden opgehaald. Voor de posten in het buitenland geldt dat met de aanvraag er een soms ingewikkeld logistiek proces op gang komt waardoor een aanvraag tot het moment van uitreiking gemiddeld 3 à 4 weken kan duren. Dit is o.a. afhankelijk van de frequentie van de diplomatieke vracht en de afstand tot de uitreikende post en de logistieke handelingen die daarmee gepaard gaan. Hiermee doel ik op soms langdurige afhandelingswerkzaamheden zoals douaneformaliteiten, vervoer en economisch verantwoorde vrachtvluchten (efficiënt, maar ook zo goedkoop mogelijk). Dit komt boven op de zogenaamde soms complexe en dus tijdrovende aanvragen en piekperioden waar de grensgemeenten ook mee te maken hebben.
In de bijlage2 vindt u de aantallen aangevraagde paspoorten en identiteitskaarten bij/in
Hoe is de wachttijd van acht weken voor een paspoort of identiteitskaart en vier weken voor een DigiD bij de gemeente Bergen op Zoom te verklaren? Wat gebeurt er van dag tot dag met de aanvraag gedurende die tijd?
De wachttijd bij de gemeente Bergen op Zoom ziet niet op de wachttijd van het moment van aanvraag tot de uitreiking van een reisdocument maar wordt veroorzaakt door het feit dat men voor het aanvragen een afspraak moet maken en het gemiddeld acht weken duurt voor men terecht kan. Dit komt door de beperkte capaciteit qua menskracht en baliecapaciteit in de gemeente Bergen op Zoom. De minder lange wachttijd voor het aanvragen van een DigiD is te verklaren door het verschil in behandeltijd. Over het algemeen bedraagt de behandeltijd van een DigiD-aanvraag 10 minuten. Bij een reisdocument is dit ca. 20 minuten. Anders dan vermeld in het bericht «Extra veel Belgische Nederlanders bij buitenlandloket» is Bergen op Zoom overigens niet de enige gemeente in het zuiden van Nederland waar in het buitenland wonende Nederlanders een DigiD of reisdocument kunnen aanvragen. Dit kan in elk geval ook in Breda, Echt-Susteren en Maastricht. Vooral in Breda en Maastricht is meer capaciteit en is de wachttijd voor het kunnen maken van een afspraak geringer. Naast de beperkte capaciteit zijn de wachttijden voor reisdocumenten en DigiD bij de gemeente Bergen op Zoom ook te verklaren door het feit dat er destijds sprake was van een piekperiode. Nederlanders woonachtig in het buitenland kiezen er vaak voor om tijdens de vakantieperiode een reisdocument en/of DigiD aan te vragen.
Voor uw informatie geldt dat de tijd die een aanvrager van een reisdocument moet wachten voor het maken van een afspraak bij een grensgemeente/gemeentebalie op Schiphol of buitenlandse post varieert. Er zijn posten waar de wachttijd (gedurende de piekperiode) tot wel 2 maanden kan bedragen terwijl er andere posten zijn waar men direct terecht kan. Ook bij de grensgemeenten zijn er dergelijke verschillen alhoewel hier geldt dat men bij de meeste grensgemeenten/de gemeentebalie op Schiphol binnen twee weken terecht kan. Ook bij het maken van een afspraak voor het aanvragen van een nieuw reisdocument voor Nederlandse ingezetenen geldt bij veel gemeenten tegenwoordig dat alleen op afspraak wordt gewerkt en dat daarbij vaak vergelijkbare wachttijden gelden, zeker in de piekperiode die bij Nederlandse gemeenten loopt van april tot en met juni.
Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat de ontstane achterstanden weggewerkt worden?
Zoals u in het bericht «Extra veel Belgische Nederlanders bij buitenlandloket» kon lezen neemt de gemeente Bergen op Zoom per oktober drie extra mensen in dienst. Achterstanden worden verder buiten de piekperioden om weggewerkt. Een wachttijd van 2 weken wordt over het algemeen acceptabel geacht. Indien deze structureel oploopt wordt bezien of er mogelijkheden zijn tot uitbreiding bij de reeds aangewezen grensgemeenten dan wel dat het aantal grensgemeenten verder moet worden uitgebreid. Mede om deze reden is het aantal grensgemeenten de afgelopen jaren uitgebreid van circa 10 in 2012 tot 13 in 2016.
Hoe gaat u ervoor zorgen, mede in acht nemende dat de overheid in toenemende mate haar dienstverlening digitaliseert en dat Nederlanders in het buitenland ook volwaardige Nederlanders zijn, de wachttijden voor aanvragen voor paspoorten en identiteitskaarten vanuit het buitenland niet wezenlijk verschillen met die voor een aanvraag vanuit Nederland?
Uiteraard onderstrepen wij de stelling dat Nederlanders in het buitenland volwaardige Nederlanders zijn. Om in het buitenland woonachtige Nederlanders een extra aanvraagmogelijkheid te bieden is de mogelijkheid gecreëerd om bij de aangewezen gemeenten in Nederland – inclusief de gemeentebalie op Schiphol – reisdocumenten aan te vragen. Zoals hierboven aangegeven verschillen de wachttijden daarbij niet wezenlijk ten opzichte van Nederlandse gemeenten.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoekt daarnaast of en hoe externe dienstverleners (EDV’s) in het reisdocumentenproces in het buitenland een rol kunnen spelen. Op 5 september 2016 is hiertoe een pilot gestart met een externe dienstverlener in Edinburgh. Steeds wordt gezocht naar de balans tussen klantvriendelijkheid en kostenbeperking enerzijds en veiligheid, betrouwbaarheid en respect voor de wet- en regelgeving anderzijds. Ik verwijs u graag naar de brief Kamerstuk 25 764 nr. 94 d.d. 16 november 2015 inzake de organisatie van de paspoortverstrekking in het buitenland en de daarin genoemde modernisering van het paspoortproces.
Het bericht dat ouderen of instanties kinderen opzadelen met enorme pgb-schulden |
|
Renske Leijten , Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Was u op de hoogte van het feit dat kinderen geregeld worden opgezadeld met enorme pgb-schulden, omdat hun ouders of instanties het geld onterecht op hun naam hebben ontvangen?1
In algemene zin was bekend dat de uitvoering van pgb’s onder de AWBZ, waarin nog geld op de rekening werd gestort, soms leidde tot misbruik. Door de artikelen die zijn gepubliceerd via KRO NCRV De Monitor heb ik kennis genomen van deze specifieke casuïstiek.
Kunt u uitleggen hoe kinderen voor hun 18e jaar verantwoordelijk kunnen zijn voor het beheren van een pgb?
Het pgb werd door de ouder namens de minderjarige aangevraagd en verleend aan de minderjarige. Met de toekenning komen de aan het pgb verbonden rechten en verplichtingen op de minderjarige te rusten. Het kan voorkomen dat de ouder die het pgb beheert de gelden niet kan verantwoorden en daardoor te maken krijgt met een terugvordering van het zorgkantoor. Het wordt problematisch als de ouder deze vordering niet accepteert, stopt met betalen of als er geen verhaalsmogelijkheden zijn bij de ouder. In de meeste gevallen treft de ouder een betalingsregeling met het zorgkantoor en neemt diens verantwoordelijkheid voor de vordering. Echter nu blijkt dat ook situaties voorkomen waarin de ouder de vordering niet betaalt en de zorgkantoren verwijzen naar het kind. Bij een minderjarig kind is de ouder verantwoordelijk en treffen de gevolgen van zijn handelen het kind. Op het moment dat het kind meerderjarig wordt, is het zelf verantwoordelijk voor zijn handelen. Op dat moment wordt het kind geconfronteerd met een terugvordering van het zorgkantoor die is ontstaan door het handelen van zijn ouder. Deze situatie vind ik zeer onwenselijk. Mijns inziens moet de vordering worden verhaald bij de veroorzaker, in dit geval de ouder. Voor mij staat voorop dat deze kinderen recht hebben op Wlz-zorg. Ik vind het dan ook triest om te moeten vernemen dat een kind door toedoen van zijn ouders mogelijk niet de zorg heeft gekregen die het nodig had.
Hoe is het mogelijk dat kinderen vanaf hun 18e jaar met terugwerkende kracht opdraaien voor een pgb-schuld, terwijl zij voor die leeftijd geen verantwoordelijkheid kunnen dragen voor het geld?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat hier sprake is van schending van het kinderrechtenverdrag (artikel 3), waarin is opgenomen dat het belang van het kind altijd voorop dient te staan bij maatregelen die kinderen aangaan? Zo ja, bent u bereid per direct een einde te maken aan de mogelijkheid om kinderen op te zadelen met enorme pgb-schulden, waar zij zelf geen verantwoordelijkheid voor konden dragen? Zo neen, waarom staat u toe dat niet in het belang van het kind gehandeld wordt, en zelfs hun rechten geschonden worden?2
Het belang van het kind dient altijd een eerste overweging te zijn. Zoals eerder aangegeven vind ik het onwenselijk dat een meerderjarige budgethouder wordt geconfronteerd met het onrechtmatige handelen van zijn ouders. Te meer omdat het kind, indien de ouder zelf de verantwoordelijkheid voor diens handelen niet neemt, alleen via tussenkomst van een rechter de vordering bij hem kan neerleggen. Daarom ben ik met zorgkantoren en de NZa in gesprek om te komen tot een oplossing voor deze AWBZ-casuistiek.
Vindt u het ook schrijnend dat kinderen enkel bij de rechter in beroep kunnen gaan om de schuld bij de ouder(s) neer te leggen die het pgb eerder aangevraagd heeft? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat kinderen tegen hun ouder(s) moeten procederen om af te komen van een pgb-schuld die zij niet hebben aangevraagd?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe oordeelt u over de verhalen over verschillende ouder(s) die hun kinderen bewust ziek maakten, of een ziekteverhaal verzonnen/aandikten, en ondertussen pgb-geld uitgaven aan andere zaken? Hoe vaak komt dit voor? Wordt hier onderzoek naar gedaan? Zo neen, waarom niet?4 5 6
Het is niet acceptabel dat kinderen door toedoen van hun eigen ouder(s) niet de juiste zorg/hulp hebben gekregen en dan ook nog de pgb-schuld van die ouder(s) erven. Of er in specifieke gevallen sprake is van kindermishandeling is een zaak van de gezinsvoogdij, de Raad voor de Kinderbescherming en uiteindelijk de rechter. Maar hoe dit ook zij, het feit dat kinderen hiermee worden belast is uitermate triest. Vanaf 1 januari 2015 worden pgb-aanvragen strenger onderzocht, waarbij aandacht is voor de vraag of een pgb in het belang is van het kind of dat zorg in natura meer geëigend is.
Wat is uw reactie op de uitspraak van een vertrouwensarts van Veilig Thuis die het volgende zei: «Het feit dat deze kinderen door moeders toedoen een schuld op hun naam hebben staan, zien wij als een vorm van kindermishandeling, materieel én psychisch»? Kunt u uw antwoord toelichten?7
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat bij de aanvraag van een pgb niet alleen het verhaal van de ouder(s) of instantie gehoord moet worden, maar ook van betrokkenen in de omgeving, zodat er een goed beeld ontstaat van het functioneren van het kind waarvoor een pgb wordt aangevraagd? Zo ja, bent u bereid de regels voor de aanvraag van een pgb te herzien? Zo neen, waarom niet?
Afhankelijk van de zorgvraag heeft een verzekerde toegang tot de Wlz, Wmo, Jeugdwet of Zvw. Binnen deze domeinen kan de verzekerde kiezen voor verschillende leveringsvormen, te weten een pgb, zorg in natura of een combinatie hiervan. Indien de zorgvraag valt onder de Jeugdwet beoordeelt de gemeente de hulpvraag en de manier waarop de jeugdhulp geleverd kan worden. Daarover gaat de gemeente met de aanvrager in gesprek. In de Wmo gebeurt dat via een keukentafelgesprek. Bij de Jeugdwet hangt dat af van de manier waarop de gemeente de toegang heeft georganiseerd. In geval de zorgvraag valt onder de Zorgverzekeringswet wordt bij kinderen in de meeste gevallen thuis door een gespecialiseerd kinderverpleegkundige een indicatie gesteld. Bij het bewustekeuzegesprek kan de zorgverzekeraar het kind en zijn ouders uitnodigen, welke ook thuis kan plaatsvinden. Daarnaast kan de zorgverzekeraar aanvullende informatie opvragen bij de kinderverpleegkundige of bij de huisarts. Zowel in de Wlz, als eerder in de AWBZ, is het de taak van het CIZ om de zorgbehoefte van de verzekerde vast te stellen. Bij het onderzoek naar de zorgbehoefte van zieke kinderen wordt door het CIZ informatie van de (kinder)arts en indien beschikbaar en aanwezig informatie uit andere bronnen (zoals paramedici, school, orthopedagogisch kinderdagcentrum, zorgaanbieder, andere behandelaars) gebruikt om de door ouders vermelde ziektes, aandoeningen, stoornissen en beperkingen in het functioneren te objectiveren. Het kind en zijn ouders kunnen vervolgens hun voorkeur voor een leveringsvorm (pgb, zorg in natura of een combinatie) kenbaar maken. Als er wordt gekozen voor het pgb dan vindt er een bewustekeuzegesprek plaats, en later als het pgb is toegekend, een huisbezoek. Dat zijn momenten waarbij het zorgkantoor meer zicht krijgt op de budgethouder.
Aangezien uit bovenstaande blijkt dat bij het moment van indiceren en beoordelen van de pgb aanvraag de omgeving wordt betrokken, zie ik geen reden om de regels omtrent de aanvraag te herzien. Daarbij dient opgemerkt te worden dat het bewustekeuzegesprek en het huisbezoek momentopnames zijn, waardoor nooit uit te sluiten is dat lastig te constateren situaties niet (tijdig) aan het licht komen.
Hoeveel pgb’s zijn er uitgegeven op naam van kinderen? Bij hoeveel daarvan zijn vermoedens van fraude? Kunt u deze gegevens uitsplitsen over de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg, en als het mogelijk is de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning?
De zorgkantoren zijn aan het inventariseren welke AWBZ-casuistiek problematisch is. Het gaat om situaties waarbij de vordering is ontstaan toen de budgethouder minderjarig was en de ouder de vordering niet accepteert, niet wil betalen of als er geen verhaalsmogelijkheid is. De casuïstiek moet vervolgens nader geanalyseerd worden om te weten of er sprake was van fraude, of van fouten in de verantwoording. Het onderzoek naar openstaande problematische vorderingen en de analyse daarvan kost tijd omdat de dossiers handmatig doorzocht moeten worden. Op hoeveel pgb’s er in de Wlz, Zvw, Jeugdwet en Wmo zijn uitgegeven op naam van kinderen en hoeveel daarvan daadwerkelijk problematisch zijn heb ik thans geen zicht.
Is bekend hoeveel jong-volwassenen geraakt zijn door het probleem dat namens hen tijdens hun kindertijd schulden zijn gemaakt door een verkeerde inzet van het pgb? Vindt u het zinvol uit te zoeken als dit niet bekend is? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Is het opzadelen van kinderen met een pgb-schuld nog steeds mogelijk met het huidige systeem van trekkingsrecht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het systeem van trekkingsrecht zorgt ervoor dat er een mogelijkheid is om maandelijks declaraties te controleren aan de hand van de goedgekeurde zorgovereenkomsten. Fouten in de verantwoording kunnen daardoor sneller naar voren komen en gecorrigeerd worden. Of kinderen opdraaien voor een pgb-schuld die is ontstaan terwijl zij minderjarig waren, is afhankelijk van de ouders. Net zoals onder de AWBZ ontstaat het probleem pas op het moment dat de ouder de vordering niet accepteert, niet wil betalen of als er geen verhaalsmogelijkheid is. Het feit dat met het trekkingsrecht het geld niet meer op eigen rekening komt, helpt in het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik.
Het toegenomen geweld in de Angolese provincie Cabinda |
|
Eric Smaling |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Death toll in Angola's oil-rich Cabinda rises to nearly 40»?1 In hoeverre bent u bezorgd over deze gebeurtenissen, ook met het oog op de geplande presidentiële verkiezingen in 2017 in Angola?
Ja. Het in het artikel genoemde incident kan echter niet bevestigd worden. Uit vertrouwelijk ingewonnen informatie blijkt dat er geen recente militaire schermutselingen met slachtoffers tot gevolg hebben plaatsgevonden. Berichtgeving over incidenten in de provincie Cabinda verschijnen geregeld. Door een mediacampagne te voeren proberen meerdere partijen en personen aandacht te vragen voor ontwikkelingen in de Angolese provincie Cabinda.
Is inmiddels door de Angolese overheid bevestigd dat sinds eind juli jl. meer dan 30 soldaten van het Angolese leger en enkele rebellen van het FLEC (Front voor de Bevrijding van de Enclave Cabinda) zijn omgekomen?
Deze incidenten zijn door de Angolese overheid ontkend in een publieke verklaring. Vertrouwelijke bronnen bevestigen de Angolese regeringsverklaring.
Kunt u kort de geschiedenis van het conflict en in het bijzonder de aanleiding van de recente geweldsuitbarsting duiden, en daarbij de verschillende betrokkenen in kaart brengen?
Nadat Cabinda lang onder Portugees koloniaal gezag viel, tekenden in 1885 zowel Portugezen als 18 Cabindese stamhoofden een petitie die van Cabinda een Portugees protectoraat zou maken. De Angolese overheid trekt de rechtsgeldigheid van deze petitie, ook wel het Verdrag van Simulambuco, in twijfel.
In 1963 werd in Cabinda het FLEC (Front voor de Bevrijding van de Enclave Cabinda) opgericht. Het FLEC, een samensmelting van enkele Cabindese verzetsbewegingen, richtte een separatistische beweging op in de strijd tegen het Portugese bewind.
Portugal heeft in 1974 een referendum aangekondigd over zelfbeschikking van Cabinda. Dit referendum werd nooit gehouden en bij de onafhankelijkheid van Angola in 1975 werd Cabinda door Portugal en Angola tot provincie van Angola verklaard in het Verdrag van Alvor. Sindsdien is Cabinda officieel onderdeel van Angola. Met deze bepaling is het FLEC het niet eens en de beweging zet zich sinds die tijd in voor de onafhankelijkheid van Cabinda.
Naast het territoriale dispuut tussen het FLEC en de Angolese overheid is er sprake van een langlopend geschil over olie. Een deel van de bevolking van Cabinda, een gebied met grote oliereserves en olie-inkomsten, is van mening dat Cabinda onvoldoende profiteert van de olieopbrengsten. De Angolese overheid laat weinig ruimte voor afwijkende meningen omdat dit mogelijk de buitenlandse investeringen in de oliesector in gevaar kan brengen.
In 2006 werd een MoU ondertekend tussen de Angolese overheid en FLEC, waarmee de militaire activiteiten de facto werden beëindigd. Echter, met enige regelmaat verschijnen berichten waarin melding wordt gemaakt van spanningen en incidenten.
In hoeverre zijn deze schermutselingen het gevolg van (lokaal) verzet tegen de Chinese aanwezigheid in het olierijke gebied?
Er zijn geen aanwijzingen dat er nu sprake is van verzet tegen Chinese aanwezigheid in Cabinda.
In 2010 was er in Cabinda sprake van een aanval van het FLEC op een konvooi van Sonangol, het Angolese staatsolie bedrijf. In dit konvooi zaten ook Chinese medewerkers van Sonangol.
Voert de Angolese regering een de-escalerend beleid uit ten aanzien van Cabinda, en zo ja, kunt u een overzicht geven van de inspanningen van overheidswege?
Het beleid van de Angolese overheid ten aanzien van Cabinda is gericht op verdere ontwikkeling en diversificatie van de lokale economie. Alle provincies werken op basis van een provinciaal ontwikkelingsplan met de daarbij behorende middelen. De lokale autoriteiten werken bijvoorbeeld nauw samen met de Afrikaanse Ontwikkelingsbank (AFDB) voor de verdere ontwikkeling van de landbouwsector. Er is geen sprake van achterstelling ten opzichte van andere provincies.
In hoeverre vindt er diplomatiek overleg plaats tussen Aphonse Massanga van het FLEC, de Angolese president José Eduardo dos Santos en eventuele derden? Wordt er toegewerkt naar een politieke oplossing, en zo ja, welke?
De Angolese overheid verzet zich tegen het streven van het FLEC naar volledige onafhankelijkheid en ziet de provincie Cabinda als een onlosmakelijk deel van de staat Angola. Er is weinig bekend over mogelijk overleg tussen de Angolese regering en het FLEC over een politieke oplossing.
Welke oplossing voor dit langlopende conflict ligt volgens u in het verschiet? In hoeverre wordt daaraan gewerkt door internationale organisaties zoals de VN en de Afrikaanse Unie?
Uiteindelijk kan een oplossing van het geschil alleen bereikt worden door middel van politieke dialoog. De Verenigde Naties (VN) is met 11 organisaties (UNICEF, WHO, IOM, UNAIDS,UNFPA, FAO, UNHCR, World Bank, IMF, WFP en UNESCO) vertegenwoordigd in Angola. Deze organisaties zetten zich binnen hun mandaat in om de bevolking van Angola waar mogelijk te ondersteunen en zijn in veel gevallen ook actief in de provincie Cabinda, zoals recentelijk door de WHO bij de Gele Koorts epidemie. Door de VN wordt niet actief gewerkt aan het oplossen van het geschil tussen FLEC en de Angolese overheid.
Wel heeft de VN zich in het verleden ingezet om bij geschillen te bemiddelen in Angola, bijvoorbeeld middels het aannemen van Resolutie 567 in 1985 bij een geschil tussen Angola en Zuid-Afrika. Deze resolutie riep, onder andere, Zuid-Afrika op Angolees territorium te verlaten en moedigde dialoog aan tussen Angola, Zuid-Afrika en andere partijen. Ook heeft de VN in 1993 vredesonderhandelingen georganiseerd tussen «The National Union for the Total Independence of Angola» (UNITA) en de Angolese overheid (zie Resolutie 811 van de VN Veiligheidsraad).
Inzet van de Afrikaanse Unie (AU) is beperkt. In 2006 heeft de AU een klacht ontvangen van het FLEC over, onder andere, mensenrechtenschendingen van de Angolese overheid in Cabinda. In 2013 heeft de «African Commission on People’s and Human Rights» bepaald dat de klacht in behandeling kan worden genomen. De huidige status van deze klacht is onbekend.
Kunt u een overzicht geven van de Nederlandse activiteiten (zowel op overheids- als bedrijfsniveau) in Angola, en, indien van toepassing, in Cabinda?
De activiteiten van de Nederlandse overheid in Angola zijn voornamelijk gericht op het bevorderen van handelsbetrekkingen. Dit kreeg onder andere gestalte met een bezoek van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aan Angola in 2014, vergezeld door een handels- en bedrijvenmissie. Hiernaast komt een deel van de middelen van het regionale programma gericht op HIV/AIDS bestrijding en de bevordering van seksuele reproductieve gezondheid en rechten in Zuidelijk Afrika ten goede aan Angola.
Ook heeft Nederland aanbevelingen gedaan op het gebied van mensenrechten. Zo werd Angola in 2007 en 2014 aanbevolen om actie te ondernemen op het gebied van vrouwenrechten, kinderrechten en het recht tot huisvesting. Volgens het «Universal Periodic Review» heeft Angola op deze aanbevelingen «General Action» en «Specific Action» ondernomen, de hoogste resultaatgebieden van aanbevelingen.
Daarnaast brengt de Nederlandse overheid het Nederlands potentieel op agrarisch en watergebied onder de aandacht en haakt daarmee in op het Angolese streven naar diversificatie, teneinde de afhankelijkheid van olie als belangrijkste inkomstenbron terug te dringen. Angola heeft toegang tot meerdere programma’s van de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO Nederland).
Behalve de bilaterale inzet is Nederland ook betrokken bij bijdragen aan Angola in het kader van de Europese Unie. Binnen het elfde European Development Fund van de Europese Unie draagt Nederland tussen 2014 en 2020 bij aan een samenwerkingsprogramma met Angola. Dit programma richt zich onder andere op onderwijs, landbouw, water en sanitatie. Ook tussen 2008 en 2013 heeft Nederland bijgedragen aan eenzelfde programma, namelijk het tiende European Development Fund. Dit programma richtte zich, onder andere, op goed bestuur, rechtsorde en mensenrechten.
Hiernaast heeft de Europese Unie in 2012 een samenwerkingsovereenkomst met Angola afgesloten. Deze samenwerkingsovereenkomst, «Joint Way Forward Angola – European Union» richt zich op het versterken van de dialoog en samenwerking met de Angolese overheid op onder andere vrede, veiligheid, rechtsorde en mensenrechten. Nederland, als lidstaat van de Europese Unie, is hierbij nauw betrokken.
Het Nederlandse bedrijfsleven in Angola is voornamelijk actief in de offshore oliesector. In Cabinda is daarnaast FUGRO actief als leverancier van diensten en expertise aan een oliebedrijf.
Ziet u een rol voor Nederland weggelegd als bemiddelaar in het conflict?
In het licht van de antwoorden op de bovenstaande vragen is er geen directe aanleiding voor Nederland om als bemiddelaar op te treden. In het kader van de EU-Angola «Joint Way Forward» wordt met Angola de dialoog aangegaan over een breed scala aan onderwerpen. Angola staat niet open voor een mogelijk bemiddelende rol in situatie in Cabinda, wat zij een inmenging in de binnenlandse aangelegenheden beschouwen.
Zorgen om privacy in het onderwijs |
|
Paul van Meenen (D66), Eppo Bruins (CU) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met de resultaten van de enquête van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) en de Nederlandse Vereniging van Onderwijskundigen en pedagogen (NVO) over privacy in het onderwijs, waaruit blijkt dat veel pedagogen en psychologen die bij scholen en samenwerkingsverbanden werken, zich zorgen maken over privacy?1
Ja.
Herkent u signalen van deze pedagogen en psychologen dat er, nog steeds, onzorgvuldig wordt omgesprongen met gevoelige informatie over leerlingen?
Ik hecht veel waarde aan een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens. De privacy van leerlingen mag niet in het geding zijn. Scholen en samenwerkingsverbanden hebben gegevens over leerlingen nodig om goed onderwijs te kunnen geven en wanneer dat nodig is, passende ondersteuning. Zij zijn verantwoordelijk voor een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens. Ik zie dat het onderwerp privacy hoger op de agenda staat en dat er veel ondersteunend materiaal beschikbaar is voor scholen, samenwerkingsverbanden en ouders. Tegelijkertijd herken ik de signalen dat het nog niet altijd in elke school en samenwerkingsverband goed gaat.
Welke acties hebben u en de sectororganisaties na het schriftelijk overleg op 22 december 20152 ondernomen om het zorgvuldig omgaan met informatie beter te borgen? Tot welke concrete maatregelen op scholen heeft dit geleid?
Het zorgvuldig omgaan met gegevens over leerlingen is en blijft mensenwerk. Juist daarom is het zo belangrijk dat het bewustzijn hiervan in scholen en samenwerkingsverbanden duurzaam wordt vergroot. Ik heb afspraken gemaakt met de PO-raad, VO-raad en Kennisnet over de uitvoering van verschillende activiteiten om dit te bereiken. Zo wordt in oktober weer de jaarlijkse Maand van de Privacy georganiseerd en staat het thema hoog op de agenda in workshops en campagnes. Aankomend najaar organiseren de sectorraden en Kennisnet regionale bijeenkomsten voor scholen waarbij wordt ingegaan op privacyaspecten in de werkprocessen rondom het bieden van passend onderwijs. Er is door de raden en het steunpunt passend onderwijs een handreiking privacy voor ouders opgesteld. Mijn ambtenaren vragen ook aandacht voor de privacy van leerlingen wanneer zij scholen en samenwerkingsverbanden spreken.
Naast het vergroten van het bewustzijn, is ook het ondersteunen en adviseren van scholen, samenwerkingsverbanden en ook ouders van wezenlijk belang. Er gebeurt veel op dit gebied. Zo biedt het NJI een handreiking aan om privacybescherming te bevorderen bij samenwerking van scholen met externe partners, zoals jeugdhulp en leerplicht. Er wordt ook gewerkt aan een handreiking voor de samenwerking in het kader van veiligheid (met politie en justitie). Deze handreiking wordt ook doorvertaald in een handzaam en toegankelijk document voor leraren. Verder hebben de sectororganisaties met aanbieders van digitale onderwijsmiddelen een privacyconvenant afgesloten. Recent is het werkingsgebied van het convenant verbreed van digitale leermiddelen en toetsen naar alle digitale onderwijsdienstverleners. Deze afspraken zijn uitgewerkt in een modelbewerkersovereenkomst die scholen kunnen gebruiken om goede afspraken te maken met aanbieders op het gebied van privacy. Steeds meer scholen maken hier gebruik van.
De sectororganisaties ondersteunen de scholen verder door concrete instrumenten te bieden zoals de brochure «Privacy in 10 stappen». Met deze praktische handleiding kunnen scholen in tien gemakkelijke stappen privacy op school regelen. Ook zijn er een model privacyreglement, een voorbeeld sociale mediaprotocol, voorbeeldteksten om ouders te informeren over privacy op school, een online «Quickscan privacy» en een voorbeeldbrief voor toestemming van ouders voor gebruik van foto's en video's beschikbaar voor scholen. Ouders & Onderwijs beantwoordt met regelmaat vragen die ouders hebben rond de privacy van hun kind en adviseert over de mogelijkheden die ouders op dit gebied hebben.
Is vast te stellen of deze maatregelen leiden tot betere omgang van scholen met informatie over leerlingen? Zo ja, in hoeverre is dit in het afgelopen jaar verbeterd?
In juli 2015 heb ik uw Kamer resultaten van een onderzoek gestuurd, waarin onder meer gekeken is naar hoe scholen omgaan met gegevens over leerlingen (Kamerstuk 32 034, nr. 17). Ik ben voornemens deze monitor nog dit kalenderjaar te laten herhalen en zal uw Kamer over de resultaten informeren. Ik zie in ieder geval dat het gesprek over privacy op scholen steeds meer gevoerd wordt, dat scholen steeds beter nadenken over hoe ze met persoonsgegevens omgaan en passende maatregelen nemen om de privacy van leerlingen te borgen.
Hoe wordt voorkomen dat dossiers over leerlingen onvoldoende beveiligd worden, resultaten van psychodiagnostisch onderzoek via het ict-systeem van de school voor alle schoolmedewerkers toegankelijk zijn en gegevens over leerlingen vaak, mondeling of schriftelijk, intern of extern, gedeeld worden zonder dat ouders of de leerling zelf daar toestemming voor hebben gegeven?
Sectororganisaties zijn in gesprek met aanbieders van digitale dienstverlening om afspraken te maken over de beveiliging van systemen. Het is vooral van belang dat scholen en samenwerkingsverbanden, die verantwoordelijk zijn voor een goede omgang met persoonsgegevens, binnen de kaders van de wet, op een zorgvuldige manier met de gegevens van leerlingen omgaan. De maatregelen die ik daarbij in het antwoord op vraag 3 heb genoemd, helpen scholen en samenwerkingsverbanden daarbij.
Op welke wijze wordt toegezien op juiste omgang met informatie over leerlingen op scholen?
De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de privacywetgeving. De Inspectie van het Onderwijs en de Autoriteit Persoonsgegevens werken sinds 1 januari 2016 samen aan een efficiënt en effectief toezicht op de verwerking van persoonsgegevens door onderwijsinstellingen. Beide organisaties hebben in een samenwerkingsovereenkomst afgesproken hoe zij elkaar informeren. Daarnaast heeft de medezeggenschapsraad van de school instemmingsrecht op alle regelingen voor de verwerking van persoonsgegevens die de school opstelt. Dit zorgt ervoor dat ook ouders en leerlingen in positie zijn om een goed gesprek te kunnen voeren over de manier waarop de school omgaat met persoonsgegevens.
Welke mogelijkheden bestaan er voor ouders om inzicht te krijgen in wie over gegevens kunnen beschikken? Welke mogelijkheden hebben zij om hier bezwaar tegen te maken? Hoe worden deze mogelijkheden met ouders en andere betrokken organisaties gecommuniceerd?
Ouders hebben een belangrijke rol bij de bescherming van gegevens van hun kinderen. Ouders hebben op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens verschillende rechten om de privacy van hun kind te waarborgen. Zo hebben ouders en leerlingen het recht om door de school goed, begrijpelijk en actief geïnformeerd te worden over hoe de school omgaat met de gegevens van leerlingen. Ouders en leerlingen kunnen de school vragen om inzage, correctie en verwijdering van gegevens van hun kinderen. En zij kunnen bij de school bezwaar aantekenen als zij willen dat bepaalde persoonsgegevens van hun kind niet meer gebruikt worden. Ouders en andere betrokken organisaties behoren tot de doelgroepen van de maatregelen die in het antwoord op vraag 3 zijn genoemd.
Welke acties gaat u nemen om de privacy van leerlingen te verbeteren? Welke concrete doelen en resultaten heeft u hierbij voor ogen?
Zie de beantwoording van vraag 3 voor de acties die ondernomen worden om de privacy van leerlingen te verbeteren. Ouders en leerlingen moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens van leerlingen veilig zijn. Daarom is het zaak dat scholen en samenwerkingsverbanden hun verantwoordelijkheid goed invullen en zorgvuldig omgaan met de gegevens van leerlingen. Ik zie dat de sector daarin ook haar verantwoordelijkheid neemt. Er wordt veel werk gemaakt van het vergroten van het bewustzijn, het ondersteunen van scholen en samenwerkingsverbanden en het in positie brengen van ouders en leerlingen. Ik onderschrijf het belang van deze inzet, ondersteun waar ik kan en volg de ontwikkelingen op de voet.
Turkse steun voor jihadi’s en een Turks verzoek om de inzet van inlichtingendiensten voor de jacht op opponenten van Erdogan |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat de Turkse inlichtingendienst (MIT) steun heeft gevraagd aan een Duitse inlichtingendienst (BND) bij de jacht op opponenten van het bewind van president Erdogan?1
Ja
Is een dergelijk verzoek ook terecht gekomen bij een of meer Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten? Zo ja, hoe bent u hiermee omgegaan? Zo nee, welke instructies gaf en geeft u aan de inlichtingendiensten voor het geval een dergelijk verzoek binnenkomt?
De AIVD en de MIVD werken binnen de kaders van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (WIV2002). Voor de samenwerking van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten met buitenlandse diensten geldt dat de aard van deze samenwerking (mede) wordt bepaald door criteria zoals de democratische inbedding, de professionaliteit en betrouwbaarheid van de desbetreffende dienst en het mensenrechtenbeleid van het desbetreffende land.
Toezichtsrapport 48 van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) over de invulling van deze samenwerkingscriteria door de AIVD en de MIVD en de reactie van de Ministers van BZK en Defensie hierop (Kamerstuk 29 924, nr. 142 d.d. 30 juni 2016) gaan meer in detail op de samenwerking met buitenlandse diensten in.
De regering kan in het openbaar niet ingaan op concrete contacten tussen Nederlandse en buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Nederland heeft regelmatig contact met de Turkse autoriteiten over verschillende onderwerpen.
Turkije is een belangrijke partner in de strijd tegen terroristische organisaties als ISIS en daaraan gelieerde individuen. Dit is tijdens het bezoek van Minister Koenders aan Ankara op 29 augustus jl. benadrukt.
Ziet u hierin aanleiding om de samenwerking met Turkse inlichtingendiensten te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om aan president Erdogan duidelijk te maken dat de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten geen verlengstuk mogen zijn van zijn politieke terreur?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u het bericht dat de Turkse regering jihadi’s steunt?2
Ja.
Was de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) bekend met deze Turkse steun voor jihadi’s?
Over specifieke aandachtsgebieden en het kennisniveau van de AIVD en MIVD kunnen in het openbaar geen uitspraken worden gedaan.
Het bericht ‘Gemeenten gaan eigen weg’ |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel uit «Gemeenten gaan hun eigen weg»?1
Ja.
Deelt u de mening dat door de wildgroei aan borden en belijning op wegen en fietspaden gevaarlijke en verwarrende situaties kunnen ontstaan?
Ik deel de mening van CROW en VVN dat het wegbeeld voor de weggebruiker voorspelbaar en zoveel mogelijk uniform moet zijn, onafhankelijk van in welke gemeente je bent. Daarom heeft het CROW ook richtlijnen opgesteld, die de wegbeheerder kan gebruiken bij het inrichten van de weg. De inrichting van de weg valt namelijk onder de verantwoordelijkheid van de wegbeheerder. Het volgen van deze richtlijnen is echter niet verplicht omdat er lokale omstandigheden kunnen zijn waarbij maatwerk noodzakelijk is. De wegbeheerder mag daarom van de richtlijnen afwijken.
Deelt u de mening dat het altijd goed is om met innovaties te komen en te blijven experimenteren wanneer dit leidt tot meer verkeersveiligheid, maar dat de landelijke afspraken wel moeten worden gevolgd en dat dit niet altijd gebeurt? Zo, ja kunt u toelichten waarom? Zo, nee waarom niet?
De vrijheid van de wegbeheerder is niet onbeperkt. De wetgeving stelt wel degelijk eisen aan de weginrichting. Zo mogen bijvoorbeeld alleen de regels en tekens uit het RVV worden gebruikt en worden er in de BABW eisen gesteld aan bijvoorbeeld de kleur van zebrapaden en de plaatsing van verkeersborden. Ik waardeer overigens zeker de ambitie van de wegbeheerders om, binnen de ruimte die de wet- en regelgeving biedt, de verkeersveiligheid verder op innovatieve manieren te willen verbeteren.
Bent u bekend met het meldpunt van Veilig Verkeer Nederland (VVN) waarop onduidelijke en gevaarlijke situaties gemeld kunnen worden? Kunt u inzichtelijk maken hoe de klachten die rechtstreeks worden doorgegeven aan de wegbeheerders als gemeenten, provincies en Rijkswaterstaat zijn afgehandeld? Kunt u een overzicht geven van binnengekomen en afgehandelde klachten van de afgelopen twee jaar?
Ja, ik ben bekend met het meldpunt. Deze is recent vernieuwd en heet voortaan het VVN Participatiepunt. VVN verzamelt en analyseert meldingen. Alle wegbeheerders in Nederland krijgen van VVN inzicht in de meldingen binnen hun beheersgebied. Ik heb geen overzicht van de afhandeling van deze meldingen door de diverse wegbeheerders. Wel heb ik gegevens over het totaal aantal klachten. Van medio 2015 tot en met medio 2016 zijn er in totaal 4100 meldingen binnen gekomen.
In de eerste helft van 2017 brengt VVN een rapport uit over het Participatiepunt. Ik verwacht dat dit inzicht zal bieden in hoeveel meldingen er per provincie zijn binnengekomen, waar de melding is gedaan, welke maximum snelheid daar geldt, welke verkeersdeelnemers de veroorzaker(s) en gedupeerde(n) zijn, het aantal en soort VVN Buurtacties dat is uitgevoerd en het aantal VVN Buurtlabels dat er is uitgereikt.
Bent u bereid samen met VVN, Kennisplatform CROW, de VNG, provincies en Rijkswaterstaat van gedachte te wisselen om te bezien hoe deze wildgroei door gemeenten kan worden vermeden? Bent u bereid de Kamer daarover te informeren?
Er is op strategisch niveau contact tussen het Ministerie van IenM, IPO en de VNG over beleidsmatige vragen. Op ambtelijk niveau zal aandacht worden besteed om de decentrale wegbeheerder nogmaals te wijzen op het expliciet meenemen van de verkeersveiligheid bij het maken van keuzes van de inrichting van de weg. Ik ben echter van mening dat vooral het meldpunt van VVN en ook meldpunten van gemeenten, provincies en lokale politieke partijen een zeer geschikte manier zijn om gemeenten informatie aan te leveren over specifieke onveilige situaties en mogelijke innovatieve oplossingen.
Het bericht ‘TU Delft geeft de NAM ervan langs’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «TU Delft geeft de NAM ervan langs»?1
Kunt u bevestigen dat de uitkomst het validatieonderzoek van de TU Delft, namelijk dat de conclusie van het Arcadis-onderzoek (de kans op schade aan alle gebouwen in de onderzoeksgebieden buiten de contour voor de tot nu toe opgetreden bevingen is verwaarloosbaar klein) te stellig en onvoldoende onderbouwd is, betekent dat de contourenkaarten geen status mogen krijgen en dus ook niet mogen worden gebruikt om een onderscheid te maken in schadegevallen?2 3
Ja.
Wat vindt u ervan dat mensen met schade buiten de contourengebieden nu al vaak meer dan een jaar wachten op een inspectie, omdat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) het onderzoek van Arcadis wilde afwachten, terwijl hen al lang geleden was beloofd dat alle schademeldingen in behandeling zouden worden genomen?
Bij het bekend worden van de resultaten van het Arcadis-onderzoek in november 2015 heeft de NCG aan NAM verzocht de schademeldingen in behandeling te nemen. NAM heeft ervoor gekozen dat niet te doen en eerst de uitkomsten van de validatie af te wachten. Dit heeft tot teleurstelling bij de betreffende schademelders geleid. NAM conformeert zich nu aan de conclusie van de NCG dat de door NAM vastgestelde schadecontourlijn niet houdbaar is en dat alle gemelde schades alsnog individueel moeten worden beoordeeld. Dat geldt ook voor toekomstige schademeldingen in relatie tot het Groninger gasveld.
Wanneer kunnen al deze mensen met schade buiten de contourenkaarten een inspectie van hun schade verwachten? Wanneer zullen die inspecties zijn afgerond? Bent u bereid om er bij de Nationaal Coördinator Groningen en de NAM op aan te dringen dat dit nu met grote spoed gebeurt?
De NCG is met NAM overeengekomen dat de inspecties door het Centrum Veilig Wonen (CVW) worden uitgevoerd van eind augustus tot en met december 2016. Alle schademelders ontvangen in januari het schaderapport. Als een schademelder het niet eens is met de conclusies in het rapport kan de melding door een nieuw panel van experts worden beoordeeld. Als dit ook niet leidt tot overeenstemming tussen het CVW en de schademelder dan kan de schademelder zich wenden tot de Arbiter Aardbevingsschade. Daarnaast staat het schademelders vrij om de rechter om uitspraak te vragen.
Deelt u de mening dat de conclusie van de TU Delft, dat het werken met één hoofdoorzaak voor schade geen recht doet aan de vaak interactieve invloeden in een schadebeeld, betekent dat hier op een andere manier mee om moet worden gegaan in de afhandeling van schade? Hoe wordt dit in het huidige schadeafhandelingsproces geïncorporeerd?
Het CVW start in de gebieden die zijn onderzocht door Arcadis met een proef waarbij de huidige schademeldingen in het betreffende gebied met een gerichte aanpak worden afgehandeld. Bij deze methode wordt niet, zoals nu gebruikelijk is, alleen gekeken of aardbevingen de oorzaak zijn, maar wordt ook aandacht besteed aan andere oorzaken en de samenhang daartussen. In deze nieuwe aanpak wordt de schade opgenomen en voorgelegd aan een panel van experts. De beoordeling van de experts legt het CVW in een rapportage aan de bewoners voor met een voorstel voor afhandeling. In dit proces bestaat ook de mogelijkheid voor de bewoner om een second opinion aan te vragen en de Arbiter Aardbevingsschade in te schakelen.
Het is belangrijk dat de proef zorgvuldig wordt voorbereid, uitgevoerd en geëvalueerd. Een onafhankelijke begeleidingscommissie, die door de NCG wordt ingesteld, gaat deze proef valideren, monitoren en evalueren. Ook zal deze begeleidingscommissie de vraag beantwoorden of de aanpak in de proef breder kan worden toegepast.
Kunt u uitgebreid uitleggen hoe de nieuwe proef voor schadeafhandeling, waarbij schademeldingen aan een panel van experts worden voorgelegd, in zijn werk zal gaan? Hoe zal het proces voor de schademelder verlopen? Op welke manier zal uiteindelijk worden beoordeeld of een schademelder recht heeft op compensatie en hoeveel? Hoe wordt de proef geëvalueerd?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom wordt deze proef voor de schadeafhandeling alleen in de gebieden buiten de contourenkaarten toegepast? Hoe verhoudt zich dat tot de conclusie dat contourenkaarten niet kunnen worden gebruikt om onderscheid tussen schadegevallen te maken?
Uit de resultaten van de proef moet blijken of de beoogde verbeteringen daadwerkelijk worden gerealiseerd. Als de proef succesvol is kan de aanpak breder worden uitgevoerd. Dit doet niets af aan de conclusie van de NCG dat de door NAM vastgestelde schadecontourlijn niet houdbaar is en alle aangemelde schade individueel moet worden beoordeeld.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het plenaire debat over het nieuwe gasbesluit?
Ja.
Het bericht van Cumela om voor 24 augustus 2016 duidelijkheid te geven over het verzoek van Cumela voor uitstel van het uitrijverbod mest |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Elbert Dijkgraaf (SGP), Jaco Geurts (CDA), Dion Graus (PVV), Helma Lodders (VVD), Johan Houwers (Houwers), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de brief van brancheorganisatie Cumela over het uitrijverbod mest?1
Ja.
Bent u bereid voor 24 augustus 2016 duidelijkheid te geven over het verzoek van Cumela voor uitstel van het uitrijverbod mest en om serieus te overwegen uitstel van het uitrijverbod te verlenen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het Besluit gebruik meststoffen is het niet toegestaan na 31 augustus drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib aan te wenden. Op basis van artikel 64 van de Wet bodembescherming kan vrijstelling worden verleend, nadat de Technische commissie bodem (TCB) is gehoord en voor zover het belang van de bescherming van de bodem zich niet tegen de vrijstelling verzet.
Op 17 augustus 2016 heeft Cumela Nederland een verzoek ingediend «de uitrijdperiode van drijfmest en vloeibaar zuiveringsslib uit te stellen tot 16 september, maar liever 1 oktober». Op basis van het verzoek heb ik de TCB om advies gevraagd. Ik verwacht dit advies op korte termijn te ontvangen en zal daarna besluiten over een vrijstelling. Daarover zal ik, gezien het belang van duidelijkheid voor betrokkenen, zo snel mogelijk communiceren. Ik streef ernaar deze week een besluit te nemen en dit kenbaar te maken. Het feitelijk verlenen van de eventuele vrijstelling gebeurt door het plaatsen van een regeling in de Staatscourant.
Bent u bereid deze schriftelijke vragen voor 24 augustus 2016 te beantwoorden?
Ja.
Het achterblijven van de financiering aan maatschappelijke organisaties |
|
Joël Voordewind (CU), Agnes Mulder (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de motie Voordewind/Agnes Mulder1 en uw toezegging tijdens meerdere debatten om 25% van het ontwikkelingsbudget te besteden via het maatschappelijk middenveld?
Ja.
Kunt u verklaren waarom naar verwachting in 2016 slechts 22% van het budget via maatschappelijke organisaties wordt besteed, terwijl de motie verzoekt om een aandeel van 25%?
Zoals uitgelegd in de brief aan uw Kamer van 7 juli (Kamerstuk 31 933, nr. 21) betreft een deel van het totale ODA-budget de zogenoemde toerekeningen (kosten voor eerstejaarsopvang van asielzoekers, de EU-afdrachten naar ontwikkelingslanden en een deel van de apparaatskosten van Buitenlandse Zaken). Vooral als gevolg van de forse stijging van de toerekening voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen is het aandeel van de toerekeningen in het ODA-budget thans relatief hoog. Dit heeft een neerwaarts effect op de percentages voor de financieringskanalen aangezien conform de bestaande systematiek deze percentages voor de financieringskanalen berekend worden over het totale ODA-budget (inclusief toerekeningen). Zonder toerekeningen zou het percentage dat via maatschappelijke organisaties wordt besteed ruim 30% bedragen.
Kunt u een specificatie geven van het in uw brief aan de Kamer van 7 juli jl. genoemd percentage van 22% van het ontwikkelingsbudget dat via maatschappelijke organisaties wordt besteed?2
Deelt u de mening dat de positieve evaluatie van het subsidiekader MFS II laat zien dat Nederlandse maatschappelijke organisaties effectief te werk gaan bij het behalen van de ontwikkelingsdoelen?3
Het kabinet deelt deze mening. Uit de evaluatie blijkt dat de Nederlandse maatschappelijke organisaties professioneel en doeltreffend opereren.
Op welke manier gaat u de genoemde motie uitvoeren om in 2016 en 2017 25% van het ontwikkelingsbudget via maatschappelijke organisaties te laten verlopen?
Het kabinet heeft toegezegd te streven naar besteding van 25% van het ODA-budget via het maatschappelijk middenveld. De motie Voordewind/Mulder wordt gezien als een aanmoediging van deze ambitie.
Het kabinet stuurt bij de keuze van zijn partners niet op de verdeling van geldstromen over financieringskanalen en hecht waarde aan een doeltreffende en doelmatige manier van werken. Om een besteding van 25% te bereiken worden sommige programma’s geheel uitgevoerd door maatschappelijke organisaties, zoals Samenspraak en Tegenspraak, FLOW, het SRGR fonds en het «Addressing Root Causes» fonds. Daarnaast bieden bijvoorbeeld Publiek-Private Partnerschappen mogelijkheden voor samenwerking tussen bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Tevens zal de uitwerking van de motie Van Laar (EUR 40 mln.) ten behoeve van Zuidelijke vrouwenbewegingen uitgevoerd worden via maatschappelijke organisaties.
Diploma-erkenning in Duitsland |
|
Karin Straus (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel getiteld: «Met succes op banenjacht bij de buren»?1
Ja
Deelt u de mening dat we zoveel mogelijk moeten faciliteren dat Nederlanders ook een baan in een buurland kunnen vinden en dat het van belang is om regelgeving die dat in de weg zit zoveel mogelijk te wijzigen?
Over de grens zijn er kansen en mogelijkheden voor Nederlandse werkzoekenden om een betaalde baan te vinden. Van belang is dat werkzoekenden zich goed oriënteren en informeren over de consequenties van het werken in het buurland. De ondersteuning van Nederlandse werkzoekenden bij het vinden van werk houdt niet op bij de grens. Er zijn verschillende nationale en (EU)regionale organisaties die werkzoekenden hierbij kunnen ondersteunen. Om de kansen en mogelijkheden voor werk in het buurland maximaal te kunnen benutten, is het belangrijk om zoveel mogelijk de drempels die men ervaart weg te nemen. Het kabinet heeft vorig jaar het Actieteam grensoverschrijdende economie en arbeid ingesteld, dat hiermee aan de slag is gegaan.
Herkent u het signaal dat erkenning van Nederlandse diploma's of certificaten vaak nog een probleem is voor mensen die in Duitsland aan de slag willen?
Diploma-erkenning blijkt in bepaalde gevallen een probleem. Voor zover casuïstiek mij bekend is, bestaat de kwestie alleen rond de erkenning van diploma’s van gereglementeerde beroepen. Er zijn ongeveer 2.500 tot 3.000 beroepen in Nederland (en Duitsland)2, en in beide landen zijn er circa 150 door de overheid gereglementeerd. Met die gereglementeerde beroepen zijn er twee problemen:
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Straus c.s.2 die u oproept om in bilateraal overleg te treden met de Duitse deelstaten om erkenning van met name mbo-diploma's te regelen?
Het Ministerie van OCW heeft de afgelopen jaren meerdere keren overlegd met Duitsland, op federaal niveau en op het niveau van de betrokken deelstaten, Noordrijn-Westfalen (NRW) en Nedersaksen. De betrokkenen bij deze overleggen variëren van Minister tot ambtenaar tot inhoudelijk expert.
Momenteel loopt het bilaterale overleg met NRW over de erkenning van diploma’s en beroepskwalificaties voor gereglementeerde beroepen. Naast een discussie over mogelijke vereenvoudiging of meer transparantie van de erkenningsprocedure in het algemeen, is er een inhoudelijke werkgroep van ambtenaren en experts gestart, die een vergelijking gaat maken van de opleiding Verzorgende IG in relatie tot het beroep Altenpfleger(in). Deze werkgroep rondt begin 2017 zijn werkzaamheden af. Doel is om een gezamenlijk standpunt te formuleren over de overeenkomsten en verschillen tussen de in Nederland behaalde en de in Duitsland gevraagde competenties Verzorgende.
Overigens is in Benelux-verband eveneens een werkgroep gestart – waarin ook Noordrijn-Westfalen participeert – om naar de erkenning van gereglementeerde beroepen te kijken. Het doel van deze werkgroep is onder andere om te zien of op het niveau van de Benelux afspraken gemaakt kunnen worden over vereenvoudiging van erkenning van diploma’s voor gereglementeerde beroepen. In december moet helder zijn welke opties er zijn.
Wat is de huidige status van dit bilaterale overleg? Welke Nederlandse provincies en Duitse deelstaten zijn betrokken en wat zijn de resultaten tot nu toe?
Op het niveau van Ministers is met NRW afgesproken dat wij ons aan weerskanten van de grens inspannen om, waar mogelijk, het proces rond erkenning van diploma’s en beroepskwalificaties te vergemakkelijken.
Over de stand van zaken rond Altenpfleger(in) heb ik u bij vraag 4 geïnformeerd. Met NRW is afgesproken dat snel een vergelijkbare expertgroep voor het beroep Erzieher(in) in relatie tot de opleiding Verzorgende IG wordt opgestart. Op basis van de resultaten van de werkgroepen met NRW gaan wij vervolgens ook het gesprek aan met Nedersaksen. Deze werkgroepen (zullen) bestaan uit inhoudelijke experts.
Het meest concrete resultaat van mijn overleg met de deelstaten tot nog toe is dat er aan Duitse zijde op alle niveaus een bewustzijn is dat de erkenning van diploma’s voor gereglementeerde beroepen aan Nederlandse zijde als problematisch wordt ervaren, en dat rond de erkenning van de Nederlandse opleiding Verzorgende IG in Duitsland een gezamenlijk Nederlands-Duits standpunt nodig is.
Wat zijn uw acties om diegenen die bezig zijn met de begeleiding van werkzoekenden bij het zoeken van een baan in het buurland, te informeren over de inzet en de resultaten van dit bilaterale overleg?
De resultaten van het overleg met NRW -en in een later stadium met Nedersaksen- worden in het actieteam grensoverschrijdende economie en arbeid ingebracht en zullen via deze route gedeeld worden met de provincies en andere betrokken partijen zoals de VNG, gemeenten en de Euregio’s. De Ministeries van EZ en BZK zullen u informeren over de werkzaamheden en conclusies van het actieteam.
Welke deadline heeft u zichzelf gesteld om de bovengenoemde motie tot uitvoering te brengen?
Er wordt hard gewerkt aan de uitvoering van de motie. Een deadline kan ik nog niet noemen, omdat ik dit niet alléén kan beslissen. Zoals ik bij de indiening van de motie al gesteld heb, is resultaat afhankelijk van bilateraal overleg met Duitsland, op verschillende niveaus en met twee deelstaten. Dat overleg heeft tijd nodig.
Vanaf welke datum kunnen Nederlandse werkzoekenden aan de slag in Duitsland, zonder dat de erkenning van het Nederlandse (mbo-)diploma in de weg zit of voor vertraging zorgt?
Zoals in mijn antwoord op vraag 3 uiteen gezet, is de problematiek beperkt tot de ca. 150 gereglementeerde beroepen. Voor wat betreft de procedure voor erkenning voor deze beroepen, die weinig transparant en op onderdelen te ingewikkeld is, ben ik in gesprek met de Duitse collega’s. De inhoudelijke problemen die bestaan zijn vooral verbonden met één opleiding, namelijk Verzorgende IG, in relatie tot twee in Duitsland gereglementeerde beroepen. Ook daaraan wordt gewerkt.
De berichten dat gemeenten de weg naar schuldhulpverlening blokkeren en slechts 1 op de 5 gemeenten een juiste beschikking schuldhulp geeft |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten dat gemeenten de weg naar schuldhulpverlening blokkeren en dat slechts één op de vijf gemeenten een juiste beschikking schuldhulp afgeeft?1
Ja
Klopt het dat gemeenten juist strenger zijn geworden in het toelaten van mensen in de schuldhulpverlening, nadat de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wsg) van kracht is geworden in 2012, terwijl deze Wet er juist op gericht is brede toegankelijkheid tot schuldhulp te waarborgen? Hoe verklaart u de afgenomen toegankelijkheid tot schuldhulp?
De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) gaat uit van brede toegankelijkheid. Op 27 juni jongstleden zond ik uw Kamer het Evaluatierapport Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en de reactie van het kabinet daarop toe2. De onderzoekers concluderen dat gemeenten zich inspannen voor een brede toegang, maar dat moeilijk hard te maken is in welke mate zij daarin slagen.
Deelt u de mening dat het niet zo mag zijn dat mensen met problematische schulden door strengere eisen van gemeenten tussen wal en schip raken en aan hun lot worden overgelaten, en dat het zeer kwalijk is dat het aantal schuldsaneringen sinds 2012 is gedaald, terwijl het aantal huishoudens in de problemen juist is toegenomen? Wat gaat u doen om deze knelpunten op te lossen? Wat gaat u doen om de toegankelijkheid tot de gemeentelijke schuldhulpverlening te (helpen) verbeteren?
Problematische schulden dienen zo veel mogelijk voorkomen dan wel opgelost te worden. Ze belemmeren de participatie van burgers en brengen hoge maatschappelijke kosten met zich mee in de vorm van armoede, sociale uitsluiting, huisuitzetting, onverzekerbaarheid en afsluiting van gas, water en licht. Het is dan ook belangrijk dat iedereen die er niet in slaagt zijn problematische schulden zelf op te lossen, gehoor vindt bij de gemeente voor passende ondersteuning op maat. Mensen mogen zich niet in de steek gelaten voelen. Gemeenten maken gebruik van diverse instrumenten om mensen met schulden te helpen, waaronder het geven van informatie en advies, budgetbeheer en het regelen van schulden. Als de gemeente geen schuldregeling tot stand kan brengen kan de schuldenaar via een door de gemeente af te geven verklaring een beroep doen op de Wsnp. Daling van het aantal schuldsaneringen Wsnp kan verklaard worden door meerdere, onafhankelijke factoren, zoals verschuivingen in de inzet van minnelijke schuldhulpverleningsinstrumenten die gemeenten tot hun beschikking hebben of de toegankelijkheid van de gemeentelijke schuldhulpverlening3. Uit de evaluatie van de Wgs komt naar voren dat de toegang tot gemeentelijke schuldhulpverlening voor bepaalde categorieën mogelijk beperkt wordt. Om de toegang tot schuldhulpverlening te verbeteren heb ik in voornoemde kabinetsreactie diverse maatregelen aangekondigd. Ik zet met betrokken partijen in op professionalisering van beleid, uitvoering en lokaal bestuur en laat de Inspectie SZW onderzoek uitvoeren naar hoe gemeenten in de praktijk uitvoering geven aan toegankelijkheid tot schuldhulpverlening. Daarop vooruitlopend bereid ik een mogelijke aanscherping van de Wgs voor om geconstateerde blokkades betreffende de toegang weg te nemen.
Klopt het dat bij de toelating van schuldenaren tot de schuldhulpverlening 82% de procedures niet toepassen zoals het volgens de Wet zou kunnen en moeten? Klopt het dat 19% procent van de gemeenten een algemene beschikking afgeeft zonder nadere invulling, en 38% niet alle mogelijke voorzieningen onderbouwt in de beschikking? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Aangezien het onderzoeksrapport dat aan de (voor)publicatie ten grondslag ligt pas in het najaar beschikbaar zal komen, kunnen de cijfers op dit moment nog niet worden beoordeeld. Zo maakt de voorpublicatie bijvoorbeeld niet inzichtelijk hoeveel beschikkingen zijn genomen en welk percentage daarvan in bezwaar, beroep, of hoger beroep door het college, de rechter of de hogerberoepsrechter gegrond is verklaard. Het is daarom thans niet opportuun de cijfers uit het vooronderzoek te beoordelen.
In het reeds aangevangen onderzoek van de Inspectie SZW naar toegang tot schuldhulpverlening kijkt de Inspectie ook hoe gemeenten omgaan met het afgeven van beschikkingen. Met de afronding van dit onderzoek en de publicatie van het onderzoeksrapport van het lectoraat Schulden & Incasso van de Hogeschool Utrecht, is te verwachten meer inzicht te verkrijgen in de rol van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het kader van de toegankelijkheid tot de schuldhulpverlening.
Deelt u de mening dat de onderbouwing van een beschikking door de gemeente ook een duidelijke omschrijving moeten omvatten van wat er verder gaat gebeuren, dat dit belangrijk is als de schuldenaar bezwaar zou willen maken tegen de beschikking en dat het niet of onvoldoende ingevuld afgeven van een beschikking de schuldenaar ernstig kan benadelen? Wat gaat u doen om de kwaliteit van de beschikkingen te (helpen) verbeteren?
Beschikkingen moeten voldoen aan de eisen die zijn opgenomen in de Awb. Artikel 3:46 bepaalt dat er deugdelijk gemotiveerd moet worden en artikel 3:47 bepaalt daarenboven dat deze motivering wordt vermeld bij de bekendmaking. Een ander vereiste is dat er een rechtsmiddelenclausule moet worden opgenomen. Overeenkomstig artikel 3:45, eerste lid, worden de mogelijkheden om tegen dat besluit rechtsbescherming te zoeken vermeld bij de bekendmaking en bij de mededeling van het besluit. Hierbij wordt overeenkomstig artikel 3:45, tweede lid, vermeld door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld. Daarmee zijn de beginselen om de kwaliteit van besluiten te garanderen voldoende geborgd.
Het is de verantwoordelijkheid van een gemeente conform deze beginselen te handelen. Zoals reeds aangekondigd in de Kabinetsreactie evaluatie Wgs zal als onderdeel van de professionaliseringsimpuls een handreiking over toepassing van de Awb in de Wgs ontwikkeld worden voor betrokken partijen.
Of en op welke wijze het zinvol is om bij een afwijzing voor gemeentelijke schuldhulpverlening informatie te bieden over andere mogelijkheden om schulden aan te pakken is per situatie verschillend en vergt maatwerk. Het is aan gemeenten zelf om te bepalen op welke manier zij hier invulling aan te geven.
Erkent u dat het van groot belang is dat gemeenten bij elke aanvraag voor schuldhulpverlening een zorgvuldige individuele afweging maken en proberen met maatwerk een oplossing bieden? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat in geval van een gegronde afwijzing van gemeentelijke schuldhulpverlening door gemeenten ook – voor zover mogelijk – informatie geboden moet worden over eventuele andere mogelijkheden om schulden aan te pakken? Zo ja, hoe gaat u dit bevorderen? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de Duitse regering meent dat Turkije islamitische organisaties en terreurgroepen steunt |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat uit uitgelekte stukken van de Duitse regering zou blijken dat Turkije met medeweten van president Erdogan islamitische organisaties en terreurgroepen steunt?1
Het kabinet is bekend met het artikel en met eerdere berichten die spreken over de vermeende steun vanuit Turkije aan diverse groeperingen in de regio.
Wat is er waar van deze berichten? Bent u bereid hierover met uw Duitse collega in overleg te treden en de resultaten van uw bevindingen aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
De gestelde vragen door de Bondsdag zijn deels openbaar beantwoord, waarbij opgemerkt dient te worden dat het openbare deel van de antwoorden nog niet gepubliceerd is door de Bondsdag. Het gelekte deel, dat vertrouwelijk is, bevat slechts een element in de Duitse visie op Turkije, zo stelde de Duitse Minister De Maizière op donderdag 18 augustus jl. Duitsland heeft onderstreept dat Turkije een partner is en blijft in de strijd tegen terrorisme. Het Duitse regeringsbeleid is daarmee in lijn met het huidige kabinetsbeleid. Een additioneel overleg om dit te bespreken is hiervoor niet vereist.
Welke gegevens omtrent de banden met en steun van Turkije aan islamitische organisaties en terreurgroepen zijn de Nederlandse regering bekend? Sinds wanneer?
Het kabinet onderstreept, net als de Duitse regering, dat Turkije een partner is en blijft in de strijd tegen terrorisme. Het kabinet heeft meermaals in Kamerstukken en in openbare samenvattingen van het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland geschreven over de rol van de Turkse regering in de strijd tegen ISIS. Sinds de diverse aanslagen op Turks grondgebied zijn er tekenen dat Turkije de dreiging vanuit ISIS steviger bestrijdt. Deze inspanningen zijn versterkt door onder andere op te treden tegen ISIS-presentie in Turkije en door de grens met het door ISIS gecontroleerde gebied in Syrië strenger te controleren.
Het kabinet kan bevestigen dat Turkije contacten onderhoudt met de Egyptische Moslimbroederschap, Hamas en verschillende gewapende oppositiegroepen. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de Egyptische Moslimbroederschap door de Europese Unie en Nederland niet is aangemerkt als een terroristische organisatie. Turkije, net als vele andere landen in de regio, beschouwt Hamas als de in 2006 democratisch verkozen regering van de Palestijnen en daarom als legitiem gekozen gesprekspartner.
Het feit dat de Turkse regering contacten onderhoudt met één of meer organisaties die door de Europese Unie en Nederland als terroristisch zijn aangemerkt is geen reden om de samenwerking met Turkije op terrorismebestrijding in brede zin te heroverwegen. Het kabinet blijft samenwerken met Turkije in de strijd tegen terroristische organisaties die door beide landen, dan wel door de Europese Unie en Turkije, zoals zodanig zijn aangemerkt.
In gesprekken met Turkije benadrukt Nederland dan ook dat inspanningen gewenst blijven om activiteiten van terroristische organisaties en daaraan gelieerde strijders te frustreren en waar mogelijk te voorkomen, met name door nadruk te leggen op versterking van de grenscontrole.
Het kabinet is niet van mening dat de EU-toetredingsonderhandelingen met Turkije of de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring van 18 maart jl. gestopt moeten worden omwille van deze berichtgeving in de Duitse pers. Het EU-toetredingstraject is aan strenge criteria onderhevig waarbij Turkije aan alle geldende benchmarks zal moeten voldoen. Daarbij zij opgemerkt dat het kabinet van mening is dat er op dit moment, in het licht van de ontwikkelingen in de rechtsstaat in Turkije sinds de couppoging van 15 juli jl., geen sprake kan zijn positieve stappen in het EU-toetredingstraject. Wat betreft de EU-Turkije Verklaring van 18 maart jl. over de migratiecrisis heeft het kabinet uw Kamer eerder bericht dat de afspraken met Turkije nodig waren en zijn om gezamenlijk grip te krijgen op de vluchtelingenstroom. De samenwerking tussen de EU en Turkije is op dit dossier op alle niveaus onveranderd voortgezet.
Hoe duidt u deze zorgelijke berichten over Turkije?
Zie antwoord vraag 3.
Indien deze berichten over Turkije kloppen, welke gevolgen zouden die kunnen of moeten hebben voor de relatie met Turkije, onder andere met betrekking tot het toekomstige EU-lidmaatschap en de vluchtelingendeal?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de koers van Turkije zeer zorgelijk is? Op welke wijze kunt u er, tevens in Europees verband, aan bijdragen dat Turkije wordt aangesproken op dubieus beleid en gedrag?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u tevens de mening dat alles op alles moet worden gezet om met Turkije in gesprek te blijven, om ervoor te zorgen dat de banden tussen de Europese Unie en Turkije niet steeds verder verslechteren, mede gelet op de geopolitieke implicaties die dat heeft? Zo ja, op welke wijze wordt dit ingevuld?
De Europese Unie en het kabinet zullen blijven samenwerken met Turkije in de strijd tegen terrorisme. Deze samenwerking vindt plaats binnen de reeds bestaande bilaterale en multilaterale overleggen en samenwerkingsvormen waarvan Nederland en Turkije deel uit maken.
Het artikel 'Meer dan honderd regelingen voor ouderen slecht benut' |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Meer dan honderd regelingen voor ouderen slecht benut»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de bevinding van Aon dat bedrijven gemiddeld ruim 87.000 euro mislopen aan premiekorting en subsidies?
Ik kan geen oordeel geven over bevindingen die ik niet ken. Ik ben niet bekend met de opzet en de resultaten van het onderzoek van Aon, waar Trouw naar verwijst. Aon wil desgevraagd het onderzoek niet verstrekken.
In het persbericht stelt Aon dat bij honderden organisaties met meer dan 250 medewerkers gekeken is naar premieafdrachten. Daaruit concludeert Aon dat 44% van de werkgevers niet alle wettelijke mogelijkheden voor subsidies en sociale verzekeringspremies benut. In de lijst met de 104 regelingen die het wel beschikbare «Whitepaper sociale regelingen» noemt staan ook (algemene) belastingkortingen, premies werknemersverzekeringen, ESF/EGF gelden, gemeentelijke regelingen en vier keer subsidie Meesterbeurs van 4 provincies. Tevens staan er regelingen in genoemd die werknemers/belastingplichtigen moeten aanvragen.
Aon zelf prijst op de website commerciële producten aan op grond van het onderzoek.
Hoe oordeelt u over de bevinding van Aon dat scholingsgelden, ouderenkorting en premies voor arbeidsgehandicapten onvoldoende benut worden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke invloed heeft naar uw oordeel het mislopen van deze gelden op de positie van groepen werknemers, in het bijzonder de oudere werknemers? Deelt u de vrees dat dit hun positie op de arbeidsmarkt nadelig beïnvloedt, waar deze juist een positieve impuls behoeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het algemeen doel van stimuleringsmiddelen is om de positie van doelgroepen op de arbeidsmarkt te verbeteren. Dit gebeurt door werkgevers een (financiële) prikkel te geven om mensen aan te nemen. Ik kan niet beoordelen of er sprake is van grootschalig mislopen van gelden (zie antwoord 2 en2. Werkgevers zoeken doorgaans een geschikte kandidaat op de juiste plek. Daarom investeert het kabinet onder andere ook in scholing, presentatie op de arbeidsmarkt en training van vaardigheden van werkzoekende vijftigplussers. Een financiële prikkel kan net een extra zetje geven voor werkgevers.
Deelt u de mening dat gereserveerde middelen optimaal ingezet dienen te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uiteraard ben ik van mening dat overheidsmiddelen optimaal moeten worden ingezet.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat bedrijven voldoende bekend raken met de bestaande mogelijkheden?
Dit gebeurt reeds, zowel structureel als ad hoc, door verschillende instanties.
De Belastingdienst informeert alle werkgevers elk jaar over alle wijzigingen, waaronder de mobiliteitsbonussen en de premiekorting oudere werknemers en houdt jaarlijs intermediairdagen voor belastingadviseurs en accountants. UWV en de Belastingdienst besteden ook aandacht aan o.m. de compensatieregeling oudere werknemers, mobiliteitsbonussen en premiekorting oudere werknemers en arbeidsgehandicapten via de gebruikelijke kanalen, zoals de website van beide organisaties. UWV brengt regelingen en voorzieningen actief onder de aandacht van werkgevers op voorlichtingsmomenten (zoals werkgeverscongressen), tijdens gesprekken van adviseurs met werkgevers en via communicatie-uitingen zoals brochures voor werkgevers. MKB Nederland heeft samen met UWV in het kader van het Actieplan 50pluswerkt de afgelopen jaren een landelijke campagne onder haar leden gevoerd waarbij ook aandacht aan de bestaande regelingen is besteed.
SZW informeert via persberichten en www.rijksoverheid.nl en www.ondernemersplein.nl over regelingen voor werkgevers.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het aantal en de vorm van de bestaande regelingen voor bedrijven overzichtelijk is en blijft?
Het kabinet heeft voortdurend aandacht voor een goede balans tussen de maatschappelijke noodzaak om bijvoorbeeld de arbeidsparticipatie van doelgroepen te stimuleren, een optimale en correcte inzet van de algemene middelen en de administratieve lasten voor bedrijven en burgers.
Wat gebeurt er met de ongebruikte middelen? Blijven ze beschikbaar voor het oorspronkelijke doel?
In principe vloeien ongebruikte middelen terug in de staatskas. Besluitvorming hierover is onderdeel van de begrotingssystematiek.
Het bericht dat basisscholen waarschuwen voor een groot lerarentekort |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat basisscholen waarschuwen voor een groot lerarentekort?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de voorspelling van de PO-Raad dat er in 2020 een tekort van ongeveer 7000 basisschoolleraren zal bestaan? Onderschrijft u het bericht dat dit tekort ontstaat doordat veel jonge leerkrachten de afgelopen jaren het onderwijs verlieten omdat zij moeilijk een baan konden vinden en omdat veel babyboomers de komende jaren met pensioen zullen gaan?
De PO-Raad geeft aan dat er over tien jaar een tekort van zo’n zevenduizend basisschoolleraren verwacht wordt. De verwachting dat over een aantal jaren een lerarentekort ontstaat in het basisonderwijs is niet nieuw. Op 3 november 2015 hebben wij u in de brief over de onderwijsarbeidsmarkt onder andere geïnformeerd over de arbeidsmarktramingen voor onderwijspersoneel po, vo en mbo.2 In deze brief hebben wij gemeld dat de voorspelde omvang van de onvervulde vraag naar leraren in het primair onderwijs in 2020 bij ongewijzigd beleid rond de 4.000 fte zal zijn, oplopend tot zo’n 7.000 fte in 2024. Wel zijn er grote regionale verschillen. De grootste tekorten worden verwacht in de grote steden in de Randstad. De belangrijkste oorzaken voor het verwachte tekort zijn:
Het was inderdaad voor jonge pasafgestudeerde leraren een aantal jaren moeilijk om snel een (vaste) baan te vinden in het onderwijs. Dat betekende overigens niet dat een grote groep jonge leraren verloren is gegaan voor het onderwijs. Veel afgestudeerden van de lerarenopleiding basisonderwijs vinden een jaar na afstuderen alsnog een baan in het onderwijs. Ongeveer 38 procent van de afgestudeerden van de pabo werkt vijf jaar na afstuderen in het onderwijs terwijl zij dat in het eerste jaar na afstuderen niet deden. Van degenen die één jaar na afstuderen in het onderwijs werkzaam waren, is 88 procent dat na vijf jaar nog steeds.4
Afgestudeerden uit het jaar 2015 vinden weer vaker een reguliere baan in het onderwijs. De Staatssecretaris heeft uw Kamer op 1 juli 2016 hierover per brief geïnformeerd.5
Welke gevolgen heeft dit in andere onderwijssectoren in Nederland? Kunt u ingaan op het verwachte tekort aan docenten per onderwijssector?
Er is geen direct verband tussen een lerarentekort in het primair onderwijs en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt voor leraren in de andere onderwijssectoren.
In het voortgezet onderwijs wordt de komende 10 jaar een aanzienlijke daling verwacht van het aantal leerlingen en daarmee ook een afnemende behoefte aan leraren. Dit valt samen met het fenomeen dat leraren gemiddeld langer doorwerken dan voorheen. De uitstroom aan gepensioneerden, die al jaren was voorzien, valt daardoor deels samen met de verminderde vraag. Na 2016 nemen de verwachte tekorten in het voortgezet onderwijs af. Vanaf 2020 is echter naar verwachting weer een stijgende tendens in tekorten waarneembaar.
Problemen met moeilijk te vinden onderwijspersoneel zijn in het voortgezet onderwijs over vakken verspreid. De vakken waarin nu de hoogste vacaturedruk is (Scheikunde, Natuurkunde, Wiskunde, Frans, Duits en Klassieke Talen) zullen naar verwachting de komende jaren een hogere vacaturedruk krijgen. Dit terwijl voor de vakken waar de vacaturedruk wat lager is, deze vrijwel geheel zal verdwijnen.
De arbeidsmarkt binnen het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) kenmerkt zich door meer openheid dan die in het primair en voortgezet onderwijs. Een groot deel van de instroom van leraren in het mbo is niet afkomstig van de lerarenopleiding maar van het bedrijfsleven. Voor de komende jaren ziet het er naar uit dat het mbo kan voorzien in de benodigde leraren. Wel zullen voor specialistische technische vakken én de vakken waarvoor de tekorten toenemen in het voortgezet onderwijs, ook in het mbo problemen worden ervaren. Tevens geldt dat het mbo, meer dan het primair en voortgezet onderwijs, zal moeten concurreren op de arbeidsmarkt als de economie aantrekt.
Wij zullen uw Kamer in het najaar van 2016 via een brief informeren over de meest recente stand van zaken op de onderwijsarbeidsmarkt.
Deelt u de zorg dat dergelijke tekorten grote gevolgen hebben voor de kwaliteit van het onderwijs en werkdruk voor docenten?
De verwachting is dat een professionele en uitdagende werkomgeving de aantrekkelijkheid van het beroep vergroot. Schoolbesturen hebben hier een belangrijke rol in. Maar ook van de sectorakkoorden die de Staatssecretaris afsloot met de PO-Raad en VO-raad, wordt een positief effect verwacht op het voorspelde lerarentekort waarbij de kwaliteit en werkdruk niet onder druk komen te staan.
Ook de samenwerking tussen de verschillende onderwijssectoren is van groot belang om bijvoorbeeld de instroom in lerarenopleidingen te bevorderen. Zo behoeft de doorstroom van mbo naar pabo aandacht. Versterking van de samenwerking in de regio is daarom een belangrijke prioriteit bij de implementatie van de Lerarenagenda.
Met de lerarenopleidingen zet de Minister ook in op instroom-acties, bijvoorbeeld door nauw betrokken te zijn bij het project «Veel meer Meester!» De voorlopersgroep «Veel meer Meester!» is voortgekomen uit het «voorloperstraject» zoals dat in de Lerarenagenda is beschreven.
De groep van inmiddels 18 Pabo’s heeft onder meer als doel om rondom het thema «meer mannen op de pabo» initiatieven en acties te ontplooien om meer mannen te bewegen een Pabo-opleiding te volgen en meer mannen te interesseren voor het beroep van leraar. De voorlopersgroep besteedt structureel aandacht aan de instroom, doorstroom én uitstroom van mannen op de Pabo, onder andere door het curriculum anders vorm te geven, zodat het mannen meer aanspreekt.
Deelt u de mening van de PO-Raad dat er geïnvesteerd moet worden in het onderwijs en de lerarensalarissen moeten worden verhoogd om het vak van juf en meester aantrekkelijker te maken? Zo ja, bent u bereid om meer geld te investeren in het onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet, maar ook voorgaande kabinetten, hebben de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in het onderwijs. In 2008 zijn met het actieplan leerkracht structureel extra financiële middelen beschikbaar gekomen, oplopend tot € 1 miljard in 2020, om de aantrekkelijkheid van het beroep van leraar te vergroten. Met de akkoorden, die de Staatssecretaris in 2014 met de PO-Raad en de VO-raad heeft gesloten, zijn ook extra middelen voor het funderend onderwijs beschikbaar gekomen. Daarnaast zijn er extra middelen naar het mbo gegaan. De totale middelen lopen de komende twee jaar op tot structureel € 1,2 miljard. Hiermee kunnen scholen verder werken aan een duurzame kwaliteitsverbetering van het onderwijs, bijvoorbeeld via een betere begeleiding van beginnende leraren, professionele ontwikkeling van leraren en talentontwikkeling.
Daarnaast is in 2013 eenmalig uit hoofde van het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA) en het Begrotingsakkoord 2014 € 663 miljoen geïnvesteerd in het funderend onderwijs.
Vanwege het afsluiten van het Nationaal Onderwijsakkoord waren de onderwijssectoren eerder van de nullijn af dan de andere overheidssectoren. Daarnaast is er vorig jaar een bovensectoraal loonakkoord afgesloten waardoor de sectoren 5 procent loonsverhoging erbij krijgen.
Welke alternatieve of aanvullende maatregelen zijn er denkbaar om het aankomende lerarentekort tegen te gaan? Welke van deze maatregelen treft u op korte termijn om het lerarentekort tegen te gaan?
Zie antwoord op vraag 4.
Het bericht dat de regering-Merkel er zeker van is dat Erdogan bewust radicaalislamitische bewegingen helpt |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat volgens uitgelekte antwoorden op vragen in de Duitse Bondsdag van de oppositiepartij Die Linke, de regering-Merkel er zeker van is dat Erdogan bewust radicaalislamitische bewegingen helpt?1
Ja.
Kunt u dit bericht bevestigen? Zo niet, bent u bereid hier navraag naar te doen bij de Duitse regering en de Kamer hierover te informeren, desnoods vertrouwelijk?
De gestelde vragen door de Bondsdag zijn deels openbaar beantwoord, waarbij opgemerkt dient te worden dat het openbare deel van de antwoorden nog niet gepubliceerd is door de Bondsdag. Het gelekte deel, dat vertrouwelijk is, bevat slechts een element in de Duitse visie op Turkije, zo stelde de Duitse Minister De Maizière op donderdag 18 augustus jl. Duitsland heeft onderstreept dat Turkije een essentiële partner is en blijft in de strijd tegen terrorisme.
Indien deze berichten kloppen, welke politieke consequenties trekt u dan uit de conclusie dat de AK-partij de Egyptische Moslimbroederschap, Hamas en gewapende islamitische rebellen in Syrië zou ondersteunen, waarbij de Hamas op de EU-lijst staat van terroristische organisaties?
Het kabinet blijft samenwerken met Turkije in de strijd tegen terroristische organisaties die door beide landen, dan wel door de Europese Unie en Turkije, als zodanig zijn aangemerkt. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de Egyptische Moslimbroederschap door de Europese Unie en Nederland niet is aangemerkt als een terroristische organisatie. Turkije beschouwt Hamas, net als vele andere landen in de regio, als de in 2006 democratisch verkozen regering van de Palestijnen en daarom als legitiem gekozen gesprekspartner. Het feit dat de Turkse regering contacten onderhoudt met één of meer organisaties die door de Europese Unie en Nederland als terroristisch zijn aangemerkt is geen reden om de samenwerking met Turkije op terrorismebestrijding in brede zin te heroverwegen. Tijdens de aanstaande informele Raad Buitenlandse Zaken zal samen met Turkije gesproken worden over de situatie in de regio en over de gezamenlijke aanpak om terrorisme te bestrijden.
Indien de berichten kloppen, bent u dan van mening dat de onderhandelingen over het visumvrij reizen en de EU- toetredingsgesprekken per direct zouden moeten stoppen?
Het kabinet is niet van mening dat de huidige onderhandelingen met Turkije over visumliberalisatie of EU-toetreding gestopt moeten worden omwille van deze berichtgeving. Beide onderhandelingstrajecten zijn aan strenge criteria onderhevig waarbij Turkije aan alle geldende benchmarks zal moeten voldoen. Daarbij zij opgemerkt dat het kabinet van mening is dat er op dit moment, in het licht van de ontwikkelingen in de rechtsstaat in Turkije sinds de couppoging van 15 juli jl., geen sprake kan zijn positieve stappen in het EU-toetredingstraject. Wat betreft visumliberalisatie lijkt de inzet van de Turkse autoriteiten er momenteel niet op gericht om op korte termijn te voldoen aan de resterende benchmarks.
Bent u bereid in EU-verband het steunen van radicale islamitische groeperingen door Turkije aan de orde te stellen in de Raad Buitenlandse Zaken om te komen tot het veroordelen van de Turkse steun aan deze groeperingen, in ieder geval aan Hamas als terroristische organisatie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u tevens bereid in bi- en unilateraal verband de bewapening van islamitische strijders en het heen en weer over de Syrische grens laten gaan door Turkije aan de orde te stellen en dit te veroordelen?
Zoals eerder meegedeeld, is de situatie aan de Turkse grens complex. Het kabinet sluit niet uit, mede vanwege het diffuse beeld aan de Turkse grens en de diverse strijdgroeperingen die daar actief zijn, dat vanuit Turks grondgebied steun wordt verleend aan verschillende organisaties en daaraan gelieerde individuen. In gesprekken met Turkije benadrukt Nederland dan ook dat inspanningen gewenst blijven om activiteiten van terroristische organisaties en daaraan gelieerde strijders te frustreren en waar mogelijk te voorkomen, met name door nadruk te leggen op versterking van de grenscontrole.
Het bericht dat scholieren vaak ziek thuis zitten |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Erkent u dat langdurig of regelmatig ziekteverzuim onder scholieren een landelijk probleem is, zoals de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) stelt? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?1
De cijfers over ziekteverzuim zijn alleen beschikbaar op schoolniveau. Er is geen landelijk beeld.
Hoeveel scholieren in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs zitten langdurig of regelmatig ziek – meer dan 6 aaneengesloten schooldagen of meer dan 16 uren gedurende de laatste 4 weken – thuis? Kunt u de Kamer inzage hierin geven? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik kan u hierover geen cijfers geven. Omdat ziekteverzuim een vorm van geoorloofd verzuim is, hoeft de school hiervan geen melding te doen. Er wordt dan ook geen landelijke registratie van het aantal ziektegevallen bijgehouden.
Hoeveel scholieren verlaten na langdurige of regelmatige ziekte voortijdig het onderwijs zonder startkwalificatie en komen thuis te zitten? Kunt u de Kamer inzage hierin geven? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Vanwege de in het antwoord op vraag 2 genoemde reden kan ik de Kamer hierin geen inzage geven.
Erkent u dat het zogenaamde passend onderwijs mislukt is, nu blijkt dat veel leerlingen zich ziek melden en geen onderwijs volgen, omdat de daadwerkelijke reden van thuiszitten (depressies, thuissituatie, chronische ziekte) onvoldoende gesignaleerd wordt in het reguliere onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Nee. Met de invoering van passend onderwijs, inclusief de maatregelen op het terrein van «onderwijs op een andere locatie», zijn er meer mogelijkheden voor maatwerk. Hierdoor kunnen meer leerlingen, ook zieke leerlingen, een passend onderwijsprogramma volgen.
Bent u van mening dat de inrichting van het huidige voortgezet onderwijs met grote klassen, signaleringsverlegenheid bij onderwijspersoneel en het weinige maatwerk enkele van de grootste boosdoeners zijn als het gaat om het grote ziekteverzuim onder scholieren? Zo nee, wat is hiervan dan wel de reden?
Ziekteverzuim kan uiteenlopende oorzaken hebben. Dit blijkt ook uit het evaluatieonderzoek van M@ZL waarin gekeken is naar de gezondheidstoestand van bijna 500 vmbo-leerlingen die veelvuldig verzuimden. De oorzaken van het ziekteverzuim liepen uiteen van chronische somatische klachten en leefstijlproblemen tot schoolproblematiek zoals pesten of leerproblemen. Met de invoering van passend onderwijs, inclusief de maatregelen op het terrein van «onderwijs op een andere locatie, zijn er meer mogelijkheden om maatwerk te bieden, zodat ook zieke leerlingen een passend onderwijsprogramma kunnen volgen.
Is het langdurig of regelmatig ziekteverzuim onder scholieren op het vmbo hoger dan op andere leerwegen of leerniveaus? Zo ja, kunt u de Kamer inzage geven in de oorzaken hiervan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is er een verband tussen langdurig of regelmatig ziekteverzuim en scholieren die geen passend onderwijsaanbod ontvangen vanwege een complexe onderwijs- en/of zorgvraag? Zo ja, waar ligt dan het verband en om hoeveel scholieren gaat het hier?
Het niet (voldoende) bieden van een passend aanbod kan leiden tot ziekteverzuim. Er zijn geen cijfers beschikbaar over de mate waarin dit voorkomt.
Welke stappen heeft het kabinet al ondernomen om langdurig of regelmatig ziekteverzuim onder scholieren in het voortgezet onderwijs of middelbaar beroepsonderwijs terug te dringen? In hoeverre waren deze stappen effectief in het terugdringen van ziekteverzuim onder deze groepen scholieren?
Het bestrijden van ziekteverzuim is in de eerste plaats een taak van de school, in samenwerking met ouders, jeugdarts en andere hulpverleners. Van elke school wordt verwacht dat ze een stevig (ziekte)verzuim beleid hanteren en duidelijke protocollen volgen. De Inspectie van het Onderwijs ziet daar ook op toe.
Vanuit het Rijk is de afgelopen jaren vooral ingezet op de aanpak van ongeoorloofd verzuim. Over de maatregelen die in dat kader zijn ingezet, bent u onder andere geïnformeerd met de Leerplichtbrief (februari 2016, Kamerstuk 26 695, nr. 108) en de negende voortgangsrapportage passend onderwijs (juni 2016, Kamerstuk 31 497, nr. 210).
Specifiek voor de aanpak ziekteverzuim is in 2010, met subsidie van het Ministerie van OCW en het toenmalige Ministerie van J&G, de handreiking «Snel terug naar school is toch veel beter» ontwikkeld. De handreiking is ontwikkeld door Jeugdartsen Nederland (AJN), de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) en Ingrado en biedt praktische adviezen om onnodig ziekteverzuim van leerlingen in het basis-, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs aan te pakken.
In hoeverre is het langdurig en regelmatig ziekteverzuim in West-Brabant teruggedrongen door de inzet van M@ZL (Medische Advisering Ziekgemelde Leerling) door de GGD? Kunt u de Kamer inzage hierin geven? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?2
Evaluatieonderzoek heeft laten zien dat ziekteverzuim gehalveerd wordt door M@ZL bij de VMBO-leerlingen in West Brabant. Door leerlingen te begeleiden
volgens het M@ZL-protocol kon het ziekteverzuim met de helft worden teruggedrongen in vergelijking met een even grote controlegroep die op de gebruikelijke manier werd begeleid.
Vindt u M@ZL een effectieve aanpak in het terugdringen van ziekteverzuim en steunt u dan ook een landelijk vervolg van deze aanpak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gezien de resultaten van het hierboven genoemde evaluatieonderzoek lijkt M@ZL een effectieve aanpak te zijn. Het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ) onderzoekt daarom de mogelijkheden om deze aanpak breder uit te rollen. Het is aan regio’s zelf om deze aanpak al dan niet over te nemen. Wel onderstreep ik voor alle regio’s het belang van een goede samenwerking tussen scholen, jeugdgezondheidszorg en gemeenten in de aanpak van ziekteverzuim. Uit de verzuimgesprekken die mijn ambtenaren samen met Ingrado inmiddels al in ongeveer zestig regio’s hebben gevoerd, blijkt gelukkig ook dat dergelijke afspraken steeds gangbaarder worden. Om dat te ondersteunen, zal Ingrado komend jaar de handreiking «Snel terug naar school is veel beter» (zie ook het antwoord op vraag 8) actualiseren en het gebruik ervan stimuleren.
Zijn er naast M@ZL nog meer projecten in het land die ziekteverzuim op het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs trachten terug te dringen? Zo ja, welke en zijn deze effectief gebleken? Zo nee, waarom niet?
Ja, er zijn meer regio’s waarin scholen, jeugdgezondheidszorg en gemeenten dergelijke afspraken hebben gemaakt. In de verzuimgesprekken (zie het antwoord op vraag 10) geven gemeenten en samenwerkingsverbanden aan dat die afspraken ertoe leiden dat rollen en verantwoordelijkheden helderder zijn en eerder zicht wordt verkregen op problematisch ziekteverzuim.
Kunt u toelichten of de bezuinigingen op de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten een bedreiging vormen voor projecten zoals M@ZL? Zo nee, waarom niet?
M@ZL is een methodiek die ingezet kan worden bij de integrale aanpak van ziekteverzuim bij scholieren. Het is aan gemeenten om te besluiten of zij M@ZL willen inzetten voor de aanpak van ziekteverzuim. Gemeenten zullen dan ook met de GGD’en (of andere JGZ-organisaties) afspraken moeten maken over de financiering hiervan. Gemeenten bepalen dus of zij dit willen financieren. Van bezuinigingen vanuit het kabinet op de GGD’en is geen sprake. Of en hoe de keuze voor M@ZL wordt beïnvloed door eventuele bezuinigingen door gemeenten is niet bekend.