Het terugtreden van de enige vrouw in de RvB van ABN AMRO |
|
Henk Nijboer (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u het bericht van het terugtreden van de enige vrouw in de Raad van Bestuur (RvB) van ABN AMRO?1
Ja.
Op welke wijze is gewaarborgd dat de RvB van ABN AMRO voldoende divers is samengesteld?
De raad van commissarissen en de raad van bestuur hebben mij gemeld veel waarde te hechten aan diversiteit binnen ABN AMRO en te blijven streven naar meer diversiteit in het bestuur. De raad van commissarissen (zelf bestaande uit drie vrouwen en vier mannen) is ervan overtuigd dat er een vrouw in de raad van bestuur moet terugkomen en zal daar ook voor zorgen. In de collectieve profielschets voor de raad van bestuur is vastgelegd dat complementariteit, collegiaal bestuur en diversiteit belangrijke voorwaarden zijn bij de samenstelling van de raad van bestuur.
Deelt u de mening dat ABN AMRO nog ver achterligt op het wettelijk vastgelegde streefcijfer van minimaal 30 procent vrouwen in de RvB? Deelt u de mening dat de gehele financiële sector ver achterloopt bij dit doel?
Het bedrijfsleven, waaronder de financiële sector, haalt op dit moment het streefcijfer van minimaal 30% vrouwen in de raad van bestuur inderdaad niet.
Wat doet u eraan om dit doel te behalen? Bent u bereid uw positie als aandeelhouder te gebruiken om een divers bestuur te realiseren?
De staat wijst alle staatsdeelnemingen (waaronder ABN AMRO) op het belang van het wettelijk streven van diversiteit van geslacht. De staat als aandeelhouder beoordeelt kandidaten voor raden van bestuur en raden van commissarissen op hun kennis, vaardigheden, karaktereigenschappen en maatschappelijke betrokkenheid. Bij die beoordeling wordt ook gekeken naar de diversiteit in de betreffende raad. Indien een raad niet voldoet aan het streefcijfer, vraag ik als aandeelhouder een inspanningsverplichting van de onderneming om een vrouw voor te dragen. Wanneer dat onverhoopt niet lukt, vraagt dat om een grondige verklaring van de onderneming en een nog nadrukkelijker verzoek van de aandeelhouder om bij volgende vacatures ervoor te zorgen dat het streefcijfer wel wordt gehaald.
Bij de beursgang van ABN AMRO is het (wettelijk verplichte) volledige structuurregime in werking getreden. Daarmee is de bevoegdheid om leden van de raad van bestuur te benoemen verschoven van de aandeelhoudersvergadering naar de raad van commissarissen. NLFI heeft als aandeelhouder adviesrecht inzake de benoeming van de leden en de voorzitter van de raad van bestuur. NLFI legt zijn advies vervolgens aan de Minister voor.
ABN AMRO gaf in het bestuursverslag 2015 nog aan de doelstellingen voor genderdiversiteit te verhogen: voor 2020 wil de bank dat vrouwen op 30% van de topmanagementposities en op 35% van de functies in het hogere middenmanagement worden benoemd (eind 2015: 23% respectievelijk 25%). Ik heb aan NLFI gevraagd om in overleg te treden met de raad van commissarissen en de raad van bestuur over de maatregelen die zij zullen nemen om de in het jaarverslag neergelegde ambitie te gaan realiseren.
Deelt u de mening dat de oude jongens krentenbrood cultuur die nog steeds aanwezig is in de financiële sector moet worden doorbroken? Deelt u de mening dat een meer divers bestuur beter is, leidt tot minder alfamannengedrag en tot een gezondere bedrijfscultuur?
Het kabinet onderschrijft het belang van meer diversiteit aan de top van het Nederlandse bedrijfsleven. Diversiteit is van belang voor een economie waarin vernieuwing en creativiteit cruciaal zijn voor groei en ontwikkeling. In het Nederlandse beleid wordt uitgegaan van de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven in het realiseren van een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in topfuncties.
Het Verbond van Verzekeraars heeft laten weten dat de werkgevers en werknemers in de verzekeringsbranche in de Sociale agenda over 2014–20182 opgenomen hebben dat de sector nadrukkelijk aandacht wenst te geven aan het thema diversiteit, omdat diversiteit een belangrijke bijdrage kan leveren aan de vernieuwing en versterking van de sector. De CAO die op de verzekeringssector van toepassing is bevat een bepaling die inhoudt dat de werkgever bijzondere aandacht zal besteden aan het wervings-, selectie- en opleidingsbeleid gericht op vrouwen. De Nederlandse Vereniging van Banken geeft aan dat banken onder meer streefcijfers vaststellen en rapporteren over de ontwikkeling hiervan, talentvolle vrouwen sponsoren, interne netwerken ondersteunen die diversiteit promoten en diversiteitsmanagers benoemen.
Het kabinet wil naast de eigen aanpak van bedrijven met een actieve benadering de toename van het aantal vrouwen in besturen en raden van commissarissen stimuleren om te voorkomen dat veel talent onbenut blijft. Het kabinet heeft hiertoe, in reactie op de aanbeveling van de Commissie Monitoring Talent naar de Top (hierna: Commissie Monitoring) een wetsvoorstel ingediend tot het opnieuw invoeren van het streefcijfer voor een evenwichtige verdeling tussen mannen en vrouwen van zetels in het bestuur en de raad van commissarissen van grote naamloze en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid.3
Het wetsvoorstel zorgt ervoor dat deze regeling, die per 1 januari 2016 is vervallen, wordt voortgezet tot 1 januari 2020. Het voornemen tot verlenging van het streefcijfer is aangekondigd in een brief van de Minister van OCW aan de Tweede Kamer van 16 november 2015 (Kamerstuk 30 420, nr. 227). Bedrijven zijn al enkele jaren actief aan de slag met het streefcijfer. Het kabinet verwacht daarom dat ondernemingen zullen handelen in overeenstemming met het in de brief van 16 november 2015 uitgesproken voornemen om het wettelijk streefcijfer te verlengen.
Het kabinet heeft in reactie op de aanbeveling van de commissie Monitoring, bedrijven besloten bedrijven meer tijd te geven om het streefcijfer van 30% te realiseren. Dat is echter niet vrijblijvend. Zoals in de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 16 november 2015 (Kamerstuk 30 420, nr. 227) is aangegeven, is cruciaal of voldoende voortgang wordt geboekt. Om te bepalen of bedrijven voldoende voortgang boeken is aansluitend bij de aanbeveling van de commissie besloten een tussenmeting in 2019 te doen: als in 2019 de 20% nog niet bereikt zou zijn, beveelt de Commissie Monitoring aan om over te gaan tot dwingender maatregelen. Als in 2019 de 20% wel is bereikt, dan blijft het streefcijfer van 30% gelden en geeft het kabinet bedrijven tot 2023 de tijd om dit via zelfregulering het te realiseren. De voortgang wordt strikt gemonitord.
Hiernaast verplichten zelfregulering in de vorm van de Corporate Governance Code (voor beursgenoteerde ondernemingen) en per 1 januari 2017 ook regelgeving in de vorm van de implementatie van de richtlijn bekendmaking niet-financiële informatie (voor grote organisaties van openbaar belang, waaronder banken en verzekeraars) over het gevoerde beleid met betrekking tot diversiteit te rapporteren in het bestuursverslag.
Tot slot, de Minister van OCW heeft vorig jaar samen met het bedrijfsleven het initiatief genomen om de realisatie van het streefcijfer te stimuleren via activerende maatregelen. Onderdeel van deze aanpak is het initiatief om talentvolle vrouwen zichtbaarder te maken door middel van het opzetten van een Topvrouwendatabank. Ik moedig de financiële sector aan hier haar voordeel mee te doen. Met het wettelijk streefcijfer en de activerende maatregelen wordt er aan gewerkt dat er voldoende vooruitgang zal worden geboekt in de komende tijd. Mijn actieve opstelling richting staatsdeelnemingen sluit daarbij aan.
Bent u bereid gezien de slechte prestatie van de financiële sector ten aanzien van divers bestuur actie te ondernemen om de grote achterstand die in de top van financiële instellingen is opgelopen in te halen en het streefcijfer van 30 procent zo snel mogelijk te behalen?
Zie het antwoord op vraag 5.
De ontoegankelijkheid van nieuwe postbussen van Post.nl voor mensen met een beperking |
|
Marith Volp (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat nieuwe postbussen van Post.nl, waar tevens pakketten afgeleverd kunnen worden, niet bereikbaar zijn voor mensen in een rolstoel of met een andere beperking?1
Ik heb hierover contact opgenomen met PostNL en het Ministerie van EZ dat het verantwoordelijk departement is voor het postbeleid. Ik kan daarover het volgende toelichten.
In de eerste plaats gaat het niet om zogenaamde «nieuwe» postbussen, maar om een proef met een pakket- en briefautomaat. PostNL voert momenteel in Almere een proef uit met deze nieuwe pakket- en briefautomaten waarmee klanten 24/7 pakketjes kunnen ophalen en verzenden. Dit concept is ontworpen als dienst voor consumenten, in aanvulling op de bestaande post- en pakketkantoren en de straatbrievenbussen. Doel is het uitbreiden van het aantal bezorgopties en bezorgtijden dat wordt aangeboden aan de consument. PostNL wil testen of hiermee beter tegemoet kan worden gekomen aan veranderende wensen en behoeften. Op 14 oktober is de eerste pakket- en brievenautomaat geplaatst in Almere. Er worden op korte termijn 16 van dergelijke automaten in Almere geplaatst. PostNL neemt vervolgens een jaar de tijd om het gebruik van dit ontwerp te onderzoeken. PostNL heeft Ieder(in)2 uitgenodigd om mee te denken over de toegankelijkheid van dit concept. Overigens is deze automaat reeds voorzien van voelbare wegwijzers zodat deze ook toegankelijk is voor mensen met een visuele beperking.
Deelt u de mening dat het kunnen posten van een brief, of het ophalen of wegbrengen van een pakket, bij het deelnemen aan het reguliere dagelijkse leven hoort? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, niet voor niets zijn er in de Postwet voorschriften opgenomen ten aanzien van de universele postdienstverlening. Kern daarvan is algemene beschikbaarheid en betaalbaarheid van postdiensten.
Wat vindt u ervan dat Post.nl op Twitter aangeeft dat er verscherpte richtlijnen zijn rondom de hoogte van brievenbussen in verband met Arbowetgeving, en dat dit ertoe leidt dat deze speciale bussen niet toegankelijk zijn voor mensen met een beperking?2 Kunt u aangeven hoe arborichtlijnen voor postbodes en het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap zich tot elkaar verhouden?
De uitleg hiervan op social media berust op een misverstand, zo heeft PostNL op 11 oktober ook aangegeven via dezelfde social media kanalen. Van PostNL heb ik begrepen dat er niets is veranderd ten aanzien van de arborichtlijnen of de manier waarop wordt omgegaan met verlaagde brievenbussen.
Het netwerk van verlaagde brievenbussen is destijds tot stand gekomen in overleg met koepelorganisatie Ieder(in). Een verlaagde brievenbus heeft een inwerpopening die zich op 120 cm boven het maaiveld bevindt en deze is daardoor ook voor personen met een handicap, bijvoorbeeld vanuit een rolstoel, bereikbaar.
De standaardhoogte van de inwerpopening van brievenbussen is 150cm. Die hoogte is bepaald op basis van de optimale houding van de buslichter bij het lichten van de bus. Het tillen van de lichting uit een brievenbus op een lagere dan de gebruikelijke hoogte brengt voor de postmedewerker een zwaardere lichamelijke belasting met zich mee. De eisen die in de Arbo-wetgeving worden gesteld aan de gemiddelde totale belasting bieden PostNL enige speelruimte om rekening te kunnen houden met zowel de behoeften van kwetsbare groepen als de arbeidsomstandigheden van de eigen werknemers. Op verzoek van zorginstellingen, overkoepelende belangenorganisaties of gemeenten kan op specifieke plaatsen een verlaagde brievenbus worden geplaatst. De aangevraagde locatie zal dan getoetst worden aan het locatiebeleid en het netwerk van brievenbussen in de omgeving.
Kunt u aangeven hoeveel van deze nieuwe postbussen met pakketfunctie er door Post.nl in Nederland worden neergezet, en welke hiervan toegankelijk zijn voor mensen met een beperking?
Momenteel heeft PostNL vier pakket- en briefautomaten in Almere geplaatst. Dit worden er eind november totaal 16 in Almere. PostNL en Ieder(in) hebben afgesproken dat partijen met elkaar om tafel gaan over de toegankelijkheid van dit concept voor mensen met een beperking. Het concept is nu al uitgerust met een wegwijzer bij de inwerpsleuf voor mensen met een visuele beperking en ook de pakkettenlockers aan de onderkant van de automaat zijn bereikbaar voor mensen met een beperking.
Wat vindt u ervan dat voor mensen de gemiddelde afstand naar een verlaagde brievenbus ongeveer 3 kilometer is, en kunt u aangeven of u dit in het kader van het geratificeerde VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap een acceptabele afstand vindt? Kunt u tevens toelichten waarom u dit wel of niet acceptabel vindt?
In de Nederlandse postregelgeving zijn eisen opgenomen met betrekking tot het aantal straatbrievenbussen en postvestigingen dat minimaal beschikbaar moet zijn en de maximale afstand tot die voorzieningen. Voorts is als specifieke eis opgenomen dat de verlener van de universele postdienst, in casu PostNL, bij de spreiding van voorzieningen rekening houdt met de behoeften van kwetsbare groepen. In dat kader wordt overleg gevoerd door PostNL met belangengroepen en lokale overheden op het moment dat daar aanleiding voor is. Dit overleg is bedoeld om PostNL in staat te stellen zoveel mogelijk rekening te houden met de behoeften van kwetsbare groepen. Daarbij is dus ruimte voor maatwerk.
Kunt u aangeven welke gevolgen de aangescherpte arborichtlijnen hebben voor de hoeveelheid verlaagde brievenbussen in Nederland?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat er in Nederland voor iedere Nederlander de mogelijkheid moet zijn in de eigen wijk en buurt brieven te posten, pakketten op te halen en weg te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hiervoor verwijs ik u naar de antwoorden op vragen 2 en 5.
Bent u bereid in het kader van het Plan van Aanpak rondom de ratificatie van het VN Verdrag met Post.nl afspraken te maken rondom de toegankelijkheid van brievenbussen en pakketbussen voor mensen met een beperking? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de gemaakte afspraken? Zo nee, waarom niet?
Onder verwijzing naar mijn antwoord op vraag 5, stel ik vast dat er in de bestaande regelgeving reeds sprake is van voorschriften ten aanzien van de behoeften van kwetsbare bevolkingsgroepen, waaronder mensen met een beperking. Dit is in lijn met het VN Verdrag Handicap. Uit de praktijk blijkt dat PostNL conform deze wet-en regelgeving handelt en op serieuze wijze omgaat met de eisen die uit de wetgeving volgen en de opgave die zij heeft in het kader van algemene beschikbaarheid van postvoorzieningen in Nederland. Zo houdt PostNL bij de acquisitie van locaties rekening met de toegankelijkheid hiervan voor mensen met een beperking. Tevens kan iedereen die stukken in brailleschrift verstuurt, gebruik maken van braillepost. Hiervoor kan men terecht op het Postkantoor. Voorts zijn alle brievenbussen in Nederland toegankelijk doordat ze op locaties staan die 24/7 bereikbaar zijn. Daarnaast vergroot PostNL de toegankelijkheid voor specifieke doelgroepen door de brievenbussen uit te rusten met voelbare wegwijzers bij de inwerpopening en door het op bepaalde locaties plaatsen van verlaagde brievenbussen. Ook het huidige concept van de pakket- en brievenautomaat is uitgerust met voelbare wegwijzers. Zoals aangegeven gaan PostNL en Ieder(in) met elkaar in gesprek over andere toegankelijkheidaspecten hiervan. Ik zie derhalve geen aanleiding voor aanvullende afspraken.
Overlast van het spoor bij America |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «Onderzoek naar overlast treinen in America» dat is gepubliceerd naar aanleiding van een enquête onder inwoners?1
Ik heb er met interesse kennis van genomen.
In hoeverre deelt u de zorgen van omwonenden zoals verwoord in het genoemde rapport? Kunt u dit toelichten?
Ik heb begrip voor deze zorgen. Het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG) heeft als doel hier iets aan te doen, wanneer er sprake is van wettelijke overschrijdingen.
Welke maatregelen heeft u voor ogen om tegemoet te komen aan de overlast en zorgen die nu leven bij de inwoners van America?
In het kader van het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG) vindt momenteel onderzoek plaats naar de locaties die in aanmerking komen voor maatregelen zoals geluidschermen of gevelisolatie. America behoort tot de zoekgebieden van het MJPG. In 2018 vindt de eerste prioritering plaats voor welke maatregelen waar getroffen kunnen worden. Daarna worden nog de specifieke saneringsplannen (per gebied) vastgesteld. De wet geeft aan dat die (spoorse) saneringsplannen uiterlijk in 2020 moeten zijn opgeleverd door ProRail.
Klopt het dat de voorgestelde afname van 1.800 goederenwagons een feitelijk afname is van ongeveer één trein per 8,5 dag? Kunt u dit toelichten?
Nee. Een omrekening van wagens naar treinen is niet mogelijk. Het aantal wagens in een goederentreinen varieert. Een goederentrein kan volledig zijn samengesteld uit wagens met gevaarlijke stoffen of slechts één of in het geheel geen wagen(s) met gevaarlijk stoffen bevatten.
Overigens heeft de afname met 1.800 wagens geen betrekking op het traject Eindhoven–Venlo. Het betreft een trein die voorheen twee keer per week acrylnitril en butadiëen vervoerde van Geleen via Sittard, Roermond, Eindhoven, Tilburg, Breda, Roosendaal en Antwerpen naar Frankrijk.
Welke gevolgen zal de bouw van een nieuwe goederenterminal nabij Venlo-Blerick hebben voor de intensiteit op het spoor nabij America?
Over de gevolgen van de mogelijke realisatie van een goederenterminal in Venlo op de intensiteit van het spoor is vooralsnog geen uitspraak te doen. Voor het treinverkeer van en naar de terminal moet in ieder geval voldaan worden aan de nu geldende plafonds voor geluid en gevaarlijke stoffen.
Een uitspraak van de rechtbank Rotterdam omtrent het niet toepassen van jeugdstrafrecht |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam d.d. 29 september 2016, waarin besloten wordt geen jeugdstrafrecht toe te passen «om te voorkomen dat voor de verdachte niet (tijdig) een geschikte woonplek wordt gevonden en/of niet de hulp krijgt die de reclassering noodzakelijk acht»?1
Ja
Deelt u de mening dat dit een ernstig signaal van de rechterlijke macht is dat, overigens niet voor het eerst2, de behandeling van jeugdige criminelen in veel gevallen spaak loopt?
Ik ken de signalen over zaken waarin te veel tijd zit tussen de uitspraak en de start van de behandeling/jeugdhulp, in het bijzonder bij adolescenten van 18 jaar of ouder waar het jeugdstrafrecht wordt toegepast. Ik deel de mening van het lid Van Toorenburg dat alles op alles gezet moet worden om de behandeling van jeugdigen te starten. In dit geval heeft de rechter er voor gekozen in plaats van het jeugdstrafrecht het commune strafrecht toe te passen. Als rechters op basis van overwegingen over de uitvoerbaarheid geen ruimte zien om te kiezen voor de naar hun oordeel juiste toepassing van het strafrecht en (jeugd)hulp, vind ik dat een zorgelijke situatie.
De toevoeging dat de behandeling van jeugdige criminelen in veel gevallen spaak loopt, deel ik niet. Ik wil eerst inzicht krijgen in het antwoord op de vraag of deze uitspraak een incident is of dat het vaker voorkomt dat wordt afgeweken van het advies om jeugdstrafrecht toe te passen om hulp sneller te realiseren. Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) voert op mijn verzoek een monitoring- en evaluatieprogramma uit over het adolescentenstrafrecht. Onderdeel van het programma is een zogenaamde procesevaluatie, die in 2017 wordt opgeleverd. Daarin wordt onder andere met rechters gesproken over hun ervaringen met het adolescentenstrafrecht. Ook zal in dit onderzoek aandacht zijn voor mogelijke regionale verschillen in de toepassing van het adolescentenstrafrecht.
Met de invoering van de Jeugdwet zijn gemeenten bestuurlijk en financieel verantwoordelijk geworden voor de jeugdhulp, inclusief de hulp aan jongvolwassenen veroordeeld onder het jeugdstrafrecht. Het is dan ook een gemeentelijke verantwoordelijkheid om knelpunten aan te pakken die zich voordoen bij het realiseren van jeugdhulp die voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing binnen het jeugdstrafrecht, inclusief adolescenten op wie het jeugdstrafrecht van toepassing is, evenals voor de inzet van alle vormen van jeugdreclassering.
Zoals u weet zijn met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en met de organisaties die bij deze problematiek betrokken zijn, gesprekken gevoerd. De conclusie is dat de verantwoordelijkheden en procedures op zichzelf helder zijn, dat voldoende informatie voorhanden is via website, kennisateliers en factsheets, maar dat het nodig blijft om te investeren in kennisoverdracht onder professionals en in gerichte ondersteuning aan gemeenten. Dit is eerder, mede in reactie op de motie-Oskam, aangegeven in de brief (22 juni 2016, Kamerstuk 31 839, nr. 524) van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Minister van Veiligheid en Justitie (VenJ).
De regio Rijnmond heeft een «Verbeterplan Jeugdhulp in een strafrechtelijk kader» opgesteld. Hierin zoeken de verschillende ketenpartners in de jeugdstrafrechtketen samen naar oplossingen om te komen tot een goed aanbod voor deze doelgroep en scherpen zij waar nodig de werkafspraken aan.
Deelt u de mening dat alles op alles gezet moet worden om de behandelingen van jeugdigen te starten indien dit noodzakelijk wordt geacht en de rechter niet door logistieke of financiële problemen geremd mag worden in zijn oordeel hierover? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen en de rechters alsmede de samenleving als geheel op dit punt geruststellen?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich de motie-Oskam waarin werd verzocht de behandeling van jeugdige criminelen in elk geval maximaal drie maanden na strafoplegging te laten plaatsvinden?3
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of deze maximale termijn in alle gevallen waarin een PIJ-maatregel (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen) is opgelegd, niet wordt overschreden? Zo nee, kunt u dit laten onderzoeken teneinde de nakoming van dit Kamerbreed gesteunde voorstel te borgen?
In gevallen waarin een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd, wordt deze direct ten uitvoer gelegd in een justitiële jeugdinrichting. In gevallen waarin een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd is het – zoals ik in antwoord op de vragen 2, 3 en 4 heb aangegeven – de verantwoordelijkheid van de gemeenten om er voor te zorgen dat de opgelegde jeugdhulp snel ingezet kan worden. Naar aanleiding van de motie-Oskam is overleg gevoerd met ketenpartners en gemeenten om een goede invulling te geven aan de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid voor de uitvoering van bij vonnis opgelegde jeugdhulp.
Hoe is de afgelopen maanden concreet geïnvesteerd in kennisoverdracht onder professionals en in gerichte ondersteuning aan gemeenten?4
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het opbouwen van voldoende kennis. De VNG heeft opdracht gegeven voor een informatieve publicatie/tool voor gemeenten inzake het jeugdstrafrecht, de toepassing van het jeugdstrafrecht op 18–23 jarigen, nazorg na jeugddetentie en het organiseren van maatwerk voor deze jeugdigen. Deze tool zal binnenkort online verschijnen. Ik blijf samen met mijn collega van VWS en de VNG in gesprek met de gemeenten om hen bij het opbouwen van de benodigde kennis te ondersteunen. Daarnaast werken wij gezamenlijk aan een aanvulling op de factsheet met praktische vragen en antwoorden over het woonplaatsbeginsel.
Bent u van mening dat enkel de kennisoverdracht verbetert dient te worden of zijn er meer structurele problemen die aan de basis liggen van bovengenoemde uitspraak, zoals door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie eerder beschreven, te weten: «Het gaat hierbij om een samenspel van oorzaken, zoals de wachtlijsten voor de jeugdzorgvoorzieningen en behandelinstanties die soms beoordelen dat de problematiek van een jeugdige te zwaar is voor de reguliere doelgroepen in de voorziening (...) en dat er onduidelijkheden zijn over de financiële verantwoordelijkheid.»?5
Zie antwoord vraag 6.
(H)erkent u deze door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie benoemde problemen en kunt u nader ingaan op de onduidelijkheden en financiële onduidelijkheden maar ook gebreken die er klaarblijkelijk zijn bij gemeenten en instellingen om de behandeling snel van start te laten gaan?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u, conform de wens van de Kamer en gelet op bovengenoemde uitspraak, vaart maken met het onderzoek naar de vraag of extra sturing vanuit het Administratie- en Informatie Centrum voor de Executieketen (AICE) van meerwaarde zou kunnen zijn om de behandeling van jeugdigen spoedig te laten starten?6
In de motie staat dat de Tweede Kamer voor 1 januari 2017 geïnformeerd wil worden. De motie is aangenomen. De Minister heeft in het debat verklaard hier positief tegenover te staan, het gesprek met ketenpartners te willen voeren en dat hij hierover in het voorjaar van 2017 de Tweede Kamer zal informeren.
De implementatie van de Wet Precursoren voor explosieven |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u de tv-uitzending gezien over de wijze waarop grondstoffen, zoals aceton, waterstofperoxide en kunstmest kunnen worden aangeschaft?1
Ja
Wat is uw reactie op de wijze waarop deze grondstoffen klaarblijkelijk gemakkelijk op grote schaal konden worden verkregen in tuincentra, drogisterijen, bouwmarkten, gelet op de grote risico’s die hieraan verbonden zijn?
De betreffende producten mogen legitiem verkocht worden. Ook als een verkoop verdacht is, hoeft de marktdeelnemer de verkoop niet te weigeren. Na de afgeronde transactie dient er wel direct een melding gedaan te worden door de verkopende partij. Dat is naar aanleiding van de betreffende aankopen ook tweemaal gedaan, waarop de kopers (medewerkers van Powned) staande gehouden konden worden door de politie. Dit was ook te zien in de uitzending op 29 september.
Onder de nieuwe wetgeving is onderscheid gemaakt tussen twee groepen chemicaliën. Stoffen uit beide productgroepen kunnen gebruikt worden bij het maken van zelfgemaakte explosieven. Deze twee groepen zijn voor de gehele Europese Unie vastgesteld.2 Voor de eerste groep meest risicovolle chemicaliën geldt in Nederland sinds 1 juni 2016 een vergunningsplicht voor particulieren. De tweede groep bevat een groter aantal (producten met) chemicaliën, waaronder de producten die zijn aangekocht in de uitzending van Powned. Het gaat hier om producten met een legitieme toepassing, die wel verkocht mogen worden maar waarvoor een meldplicht geldt indien er sprake is van een verdachte transactie, diefstal of verdwijning. Een dergelijke melding dient plaats te vinden bij het hiervoor opgerichte «Meldpunt Verdachte Transacties Chemicaliën» (het gezamenlijke meldpunt van de politie en FIOD voor explosieven- en drugsprecursoren).
Deelt u de mening dat het een kwalijke zaak is dat deze voorlichtingsfolder ook onvoldoende bekend lijkt bij personeel in (een deel) van de Nederlandse tuincentra, drogisterijen, bouwmarkten enz., gelet op het feit dat deze wet al op 1 juni 2016 in werking is getreden?
Ik hecht groot belang aan de bekendheid van de nieuwe wet en de verplichtingen die daaruit voortvloeien. Hoewel bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor de naleving van de wet en daarmee ook voor het informeren en instrueren van hun personeel, ondersteunt mijn ministerie al sinds de ontwikkeling van de wet in 2014 marktpartijen door middel van een bewustwordingscampagne. Deze campagne bestaat uit diverse voorlichtingsinstrumenten ter uitvoering van de verordening en de nationale wetgeving. De in de uitzending getoonde folder is daar een voorbeeld van.
Ondanks de beschikbaarheid van dit voorlichtingsmateriaal blijft de keus aan de marktdeelnemers om daar gebruik van te maken of om eigen materiaal te ontwikkelen.
Zoals hierboven gesteld, wordt in Nederland sinds 2014, ruim voordat de nationale wetgeving van kracht werd, door het bedrijfsleven en door het Ministerie van Veiligheid en Justitie op verschillende manieren gewerkt aan vergroting van de bewustwording. Hieronder volgt een niet-limitatieve opsomming van de acties die sinds 2014 zijn ondernomen:
Ook in internationaal verband wordt gewerkt aan een goede uitvoering van de EU Verordening. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft samen met partners uit het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Noorwegen materiaal ontwikkeld om bedrijven te ondersteunen bij het uitvoeren van de EU Verordening. Het gaat onder meer om folders, posters, een e-learning module en een modelovereenkomst voor internetverkoop. Deze instrumenten zijn op 18 november 2015 overgedragen en beschikbaar gesteld aan alle overige EU lidstaten om de uitvoering van de EU Verordening ook op Europees niveau te versterken.
Alle informatie over de wetgeving is vrij beschikbaar of opvraagbaar via de website van de NCTV.
Voor wat betreft de naleving kan ik u melden dat bedrijven aan de toezichthouder, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), moeten kunnen aantonen dat de informatieoverdracht/instructie aan het personeel heeft plaatsgevonden. Zij moeten er bovendien voor zorgen dat de kennis op voldoende niveau blijft. De ILT is daarom in een vroeg stadium betrokken bij de totstandkoming en uitvoering van de wet.
Voor deadlines die gelden voor het informeren van het personeel geldt dat de informatieplicht van de marktpartijen een doorlopende verplichting is.
De ILT heeft sinds de invoering van de wet met verschillende detailhandelsketens, groothandels, brancheorganisaties, producenten en grote importeurs gesproken om een beeld te krijgen van de stoffen die worden geproduceerd en verkocht. Deze gesprekken hebben ook bijgedragen aan de bewustwording binnen de verschillende brancheorganisaties, waardoor zij beter in staat zijn hun leden te ondersteunen bij het voldoen aan de wettelijke bepalingen.
Kunt u meer inzicht geven in het implementatietraject van de Wet Precursoren voor explosieven? Uit welke concrete stappen bestaat dit voor bedrijven nog meer dan enkel de voorlichtingsfolder «bekendmaken» (slechts toesturen) onder hun personeel? Kunt u aangegeven welke bedrijven hier allemaal bij betrokken zijn en welke deadlines worden gesteld om de betreffende ketens hun personeel te informeren middels de voorlichtingsfolder over de herkenning van verdachte transacties?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt invulling gegeven aan hetgeen in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is aangekondigd, te weten: «De bedrijven die nog wel willen verkopen aan particulieren zullen moeten voldoen aan de wet- en regelgeving door het opzetten van een proces voor verkoop aan particulieren met een vergunning. Deze bedrijven moeten daarnaast processen opzetten voor het herkennen en melden van verdachte transacties, verdwijningen en diefstallen; zoals hierboven vermeld, geldt deze verplichting ook voor bedrijven die alleen met andere bedrijven handelen. Bedrijven zullen de effectiviteit van deze processen aan moeten kunnen tonen aan de toezichthouder.»?2
De ILT is door mij als Minister van Veiligheid en Justitie gemandateerd om op te treden als zowel de vergunningverlenende als toezichthoudende instantie.
In afstemming tussen ILT, politie en het Ministerie van Veiligheid en Justitie is een uitgebreid vergunningsaanvraagformulier ontwikkeld, waarin de particuliere aanvrager bijvoorbeeld moet melden welke stof hij met welk doel wil gebruiken. Bij de aanvraag dient tevens een recent afgegeven verklaring omtrent het gedrag (VOG) gevoegd te worden. De aanvraag wordt voor vergunningverlening getoetst door ILT.
Voor wat betreft de toezichthoudende rol van de ILT is gekozen voor risico-gestuurd toezicht. De toezichthouder zet in op sectoren en daarbinnen op specifieke bedrijven waar het risico op overtreding van de gestelde verboden het grootst is of waar een overtreding de grootste veiligheidsimpact heeft. De ILT kan het toezicht intensiveren bij marktdeelnemers als er aanwijzingen zijn dat in strijd met de wet wordt gehandeld.
Vanwege de korte inwerkingtreding van de wet is nog geen gebruik gemaakt van de bevoegdheid om de administratie van bedrijven te controleren. Wel heeft een groot deel van de bezochte bedrijven al voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet op verzoek informatie over inkoop en verkoop van precursoren aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie ter beschikking gesteld. Deze informatie is gedeeld met de ILT.
De toezichthouder heeft tot dusver geen signalen ontvangen over de effectiviteit van deze bedrijfsprocessen.
Hoeveel signalen heeft de toezichthouder al ontvangen uit bedrijven over de bovengenoemde effectiviteit? Hoe vaak heeft de toezichthouder zelf gebruik gemaakt sinds de inwerkingtreding van de wet van de mogelijkheid om bij bedrijven het register inkoop/verkoop op te vragen, wat een informatieverplichting voor bedrijven is?3
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Schiphol dreigt veel eerder ‘vol’ te raken dan voorzien’ |
|
Martijn van Helvert (CDA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Schiphol dreigt veel eerder «vol» te raken dan voorzien»?1
Ja.
Deelt u de stelling dat Schiphol eerder dreigt vol te lopen dan voorzien?
Ja. In de Gebruiksprognose 2016 is door Schiphol uitgegaan van 470.800 vliegtuigbewegingen voor het gebruiksjaar 2016. Naar verwachting zullen er in gebruiksjaar 2016 rond de 475.000 bewegingen worden uitgevoerd. In de Gebruiksprognose 2017, welke de Kamer gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen ontvangt, wordt uitgegaan van 492.100 vliegtuigbewegingen in het gebruiksjaar 2017.
Hiermee komt het bereiken van 500.000 vliegtuigbewegingen eerder in zicht dan oorspronkelijk voorzien was.
Klopt de berichtgeving dat het aantal nachtvluchten op Schiphol in de Gebruiksprognose 2017 oploopt naar 32.000?
Ja, volgens de Gebruiksprognose 2017 verwacht Schiphol in gebruiksjaar 2017 in totaal 31.600 nachtvluchten.
Klopt het bericht dat Schiphol tegen de afspraken in niet tot een vermindering van de nachtvluchten wil overgaan?
Over de gerealiseerde hinderbeperking door glijvluchtlandingen en het aantal nachtvluchten dat op basis hiervan is toegestaan, bestaat al enige tijd discussie tussen de delegaties in de Omgevingsraad Schiphol (ORS). Daarom heb ik in mijn adviesaanvraag aan de ORS van 14 maart 2016 over de toekomstbestendigheid van het nieuwe normen- en handhavingstelsel2 (oftewel de middellange termijn ontwikkeling van Schiphol) nadrukkelijk aangegeven dat de invulling van die afspraak over de nachtvluchten als onderwerp van bespreking tussen partijen in het College van Advies ORS moet worden geagendeerd. Ik heb inmiddels de ORS opgeroepen om uiterlijk 1 december 2016 met een plan van aanpak te komen voor de gehele adviesaanvraag. In dit plan van aanpak komt te staan hoe de komende tijd de elementen van de adviesaanvraag, waar de nachtvluchten onderdeel van zijn, binnen de ORS behandeld zullen worden en hoe dit zal leiden tot een advies.
Voor de besprekingen over de hinderbeperking door glijvluchtlandingen is daarbij een correcte feitenbasis van belang. Zoals ik al eerder heb aangegeven in reactie op de schriftelijke vragen van het lid Belhaj (D66) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3519), wil ik inzicht krijgen in geluidseffecten indien deze berekend worden conform de nieuwste inzichten. Hiertoe heb ik besloten, omdat de Commissie m.e.r. in een tussenadvies op het MER heeft aangegeven dat de berekeningen van geluidseffecten met actuelere rekenvoorschriften berekend kunnen worden. Deze nieuwe berekeningen kunnen als deze gereed zijn betrokken worden bij de besprekingen over de nachtvluchten.
Mocht er uiteindelijk echter geen overeenstemming komen tussen de partijen op dit punt van de nachtvluchten, dan zal ik mijn standpunt bepalen.
Deelt u de mening van de directeur van Schiphol dat de afspraken uit het Alders-akkoord de groei van Schiphol niet remmen?
Ik deel de analyse van de directeur van Schiphol dat passagiersgroei mogelijk blijft doordat vliegtuigen groter worden en de bezettingsgraad nog verder toe kan nemen. Verder heeft het kabinet extra capaciteit gecreëerd voor niet-mainportgebonden verkeer op de luchthavens van Eindhoven en Lelystad. Hierdoor kan de capaciteit op Schiphol zo veel mogelijk worden benut door mainportgebonden verkeer. Op Eindhoven wordt inmiddels gebruik gemaakt van deze capaciteit. Lelystad zal naar verwachting vanaf april 2018 geopend zijn.
Dat neemt niet weg dat de grens van de afgesproken 500.000 vliegtuigbewegingen nu wel in zicht komt. Over de groei boven de 500.000 vliegtuigbewegingen na 2020 is afgesproken dat indien er milieuruimte is om meer bewegingen te realiseren, deze ruimte voor de helft kan worden benut voor verdere luchthavenontwikkeling en daarmee voor de helft ten goede komt aan de omgeving (ook bekend als de 50/50 verdelingsregel). Ik heb de ORS gevraagd om de concrete invulling van de 50/50-verdeling mee te nemen in de adviesaanvraag over de toekomstbestendigheid van het nieuwe normen- en handhavingsstelsel. Via deze 50/50 verdelingsregel zal uiteindelijk de verdere groei van Schiphol worden vormgegeven.
Verantwoorde groei voor Schiphol in overleg met de omgeving is voor mij dan ook het uitgangspunt. De afgesproken volumeplafonds zijn niet heilig, mits er in goed overleg met de omgeving nieuwe afspraken worden gemaakt. Dat is een absolute voorwaarde.
Schiphol heeft overigens meermaals aangegeven de afspraak te respecteren dat tot en met 2020 maximaal 500.000 vliegtuigbewegingen per jaar plaatsvinden. Dit betekent dus zoals gezegd dat de komende jaren nog beperkte groei in vliegtuigbewegingen mogelijk is, en dat het aantal passagiers kan doorgroeien als gevolg van grotere vliegtuigen en hogere bezettingsgraden. Tegelijkertijd loopt Schiphol als gevolg van de snelle groei van de afgelopen jaren tegen operationele knelpunten bij de groei naar 500.000 vliegtuigbewegingen. Daarom wordt nu ingezet op tijdelijke maatregelen om de periode te overbruggen tot de oplevering van de nieuwe pier in 2019 en de nieuwe terminal in 2023. Op deze manier wordt ervoor gezorgd dat Schiphol klaar is voor verdere groei in de toekomst. Naast milieuruimte is tenslotte ook operationele capaciteit nodig (zoals de terminal en gate-capaciteit).
Deelt u de mening van de bewoners van de Omgevingsraad Schiphol (ORS) dat Schiphol de afspraken uit het Alders-akkoord schendt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ingrijpen om ervoor te zorgen dat de afspraken worden nageleefd?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe denkt u, nu het overleg tussen de ORS en Schiphol is vastgelopen, dat de gesprekken weer hervat kunnen worden? Zijn daarbij beleidsmaatregelen van uw kant te verwachten?
Ik deel niet het beeld dat de gesprekken zijn vastgelopen. De ORS geeft zelf aan in zijn advies op de Gebruiksprognose 2017 dat de ontwikkeling van het aantal nachtvluchten in verhouding tot de eerder tussen partijen gemaakte afspraken de noodzaak onderstreept dat partijen spoedig in het beraad over de middellange termijnontwikkeling tot afspraken komen. Zie verder het antwoord op vraag 4 over de stand van zaken van deze adviesaanvraag.
Het bericht dat er namens de Stichting Rookpreventie Jeugd aangifte is gedaan tegen vier tabaksfabrikanten die actief zijn in Nederland |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er namens de Stichting Rookpreventie Jeugd aangifte is gedaan tegen vier tabaksfabrikanten die actief zijn in Nederland?1
Ik heb kennis genomen van het bericht dat er onder andere namens de Stichting Rookpreventie Jeugd aangifte is gedaan tegen vier grote tabaksfabrikanten. Het is aan het Openbaar Ministerie om de aangifte te beoordelen.
Wat is uw mening over het feit dat filtersigaretten lasergestuurde gaatjes bevatten die ervoor zorgen dat de roker veel meer rook binnen krijgt dan bij de producttests van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) wordt gemeten?
De Europese Tabaksproductenrichtlijn (Richtlijn 2014/40/EU) bepaalt de maximumwaarden van teer, nicotine en koolmonoxide (TNCO) waaraan sigaretten moeten voldoen. Daarnaast schrijft de richtlijn voor dat de emissies van teer, nicotine en koolmonoxide worden gemeten volgens de ISO-methode. In Nederland is de Tabaksproductenrichtlijn geïmplementeerd in de Tabaks-en rookwarenwet. Het RIVM meet de TNCO waarden op basis van de in deze wet voorgeschreven ISO-methode. Er is sprake van een overtreding wanneer de TNCO waarden de maximum toegestane waarden overschrijden op basis van de in de Tabaks-en rookwarenwet bepaalde meetmethode. Het is aan de NVWA om te beoordelen of er op basis van de Tabaks-en rookwarenwet en de voorgeschreven methode een overtreding wordt begaan.
Het is uiteraard zorgelijk als consumenten met hogere TNCO waarden in aanraking komen dan de volgens de ISO-methode gemeten TNCO waarden. Ik vind het ook zorgelijk als filtersigaretten lasergestuurde gaatjes bevatten waardoor de rookmachine niet de TNCO-waarden meet die consumenten bij normaal gebruik binnenkrijgen. Wel hecht ik er belang aan om één vastgestelde en internationaal erkende norm te hanteren omdat er anders mogelijk verschillen ontstaan tussen de metingen van TNCO waarden in verschillende EU landen. Daarnaast is het hanteren van één methode binnen EU verband belangrijk voor een goede werking van de interne markt.
Sinds de implementatie van de Tabaksproductenrichtlijn in de Tabaks- en rookwarenwet op 20 mei 2016 is het niet langer toegestaan om TNCO waarden op sigarettenpakkingen te vermelden. Daarmee wordt in ieder geval voorkomen dat consumenten door het opschrift op tabaksverpakkingen een verkeerd beeld krijgen.
Dit neemt echter niet weg dat het zorgelijk blijft als consumenten hogere TNCO waarden kunnen binnenkrijgen dan de waarden die gemeten worden bij het testen van de sigaretten. Ik volg de ontwikkelingen met betrekking tot het ontwikkelen van nieuwe methodes voor het meten van TNCO. Het RIVM werkt, mede als collaboration partner van het WHO, in internationaal verband hieraan mee en draagt bij aan de ontwikkeling van Toblabnet. Toblabnet is een wereldwijd tabakslaboratorium netwerk dat methoden ontwikkelt voor de bestrijding van tabaksgebruik. Verder zal ik in EU verband aandacht vragen voor het vaststellen van gevalideerde methodes die de TNCO waarden nauwkeuriger meten zodat de in de Tabaksproductenrichtlijn maximum toegestane waarden dezelfde is als de waarden waaraan de consument wordt blootgesteld.
Wat vindt u van het feit dat het RIVM in haar rapport «Herziening EU Tabaksproductrichtlijn 2001/37 EG» onder andere wijst op het gegeven dat het testen van sigaretten met behulp van de ISO-methode (International Organization for Standardization) die door het RIVM wordt gebruikt, leidt tot het vinden van lagere TNCO-waarden (gehalten van teer, nicotine en koolmonoxide) dan waaraan de menselijke roker daadwerkelijk wordt blootgesteld?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat de daadwerkelijke TNCO-waarden van sigaretten, voor welke de testwaarden tegen de maximum toegestane waarden aan zitten, de op grond van Richtlijn 2014/40/EU toegestane maximumwaarden hoogstwaarschijnlijk overschrijden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat de daadwerkelijke TNCO-waarden er toe leiden dat de Tabaks- en rookwarenwet overtreden wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat heeft u sinds het verschijnen van het RIVM-rapport ondernomen om de foutieve vermelding van TNCO-waarden op sigarettenpakjes tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat heeft u sinds het verschijnen van dit RIVM-rapport ondernomen om te voorkomen dat de consument aan hogere TNCO-waarden wordt blootgesteld dan de ISO-testwaarden uitwijzen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de rol van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in deze geweest? Is zij op de hoogte van bovenstaande gegevens? Welke actie heeft zij ondernomen of gaat zij ondernemen naar aanleiding van bovenstaande gegevens?
De NVWA is de bevoegde toezichthouder op de naleving van de maximum TNCO-waarden. Tot het moment dat een nieuwe meetmethode vastgesteld is, wordt conform de huidige vastgestelde ISO-methode gehandhaafd. Ik heb de NVWA geïnformeerd over deze Kamervragen. Het is aan hen om te beoordelen of er sprake is van een overtreding.
De ramingen ontwikkeling verpleeghuizen 2016-2021 |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw brief van 5 juli jl. over «Openbaarmaking lijst 150 verpleegzorginstellingen»?1
Ja.
Kunt u een uitgebreide onderbouwing geven op welke gegevens en bronnen de ramingen in bijlage 2 tabel 1b zijn gebaseerd, en welke partijen (naast het Ministerie van VWS) betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van deze raming?
Tijdens de regeling van werkzaamheden van 5 juli 2016 heeft uw Kamer gevraagd om de uitgavenontwikkeling bij verpleeghuizen en de kosten per plek in beeld te brengen voor de periode 2010–2021. Deze informatie heb ik toegevoegd in bijlage 2 van mijn brief over «Openbaarmaking lijst 150 verpleegzorginstellingen»(Kamerstuk 31 765, nr. 216).
In de genoemde bijlage heb ik een knip gemaakt tussen de periode 2010–2015 in tabel 1a en de periode 2016–2021 in tabel 1b. Dit onderscheid is van belang omdat tabel 1a betrekking heeft op feitelijke realisaties terwijl tabel 1b op basis van een raming het gevraagde beeld geeft van de verwachte toekomstige ontwikkeling.
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Uitgaven exclusief kapitaal in miljarden euro
4,1
4,3
4,9
5,0
5,3
5,3
Uitgaven inclusief kapitaal in miljarden euro
4,6
4,9
5,5
5,8
6,1
6,1
Gemiddeld aantal plekken (x 1.000)
66
68
71
73
76
77
Gemiddelde kosten per plek
€ 71.000
€ 72.000
€ 78.000
€ 79.000
€ 80.000
€ 79.000
2016
2017
2018
2019
2020
2021
Uitgaven exclusief kapitaal in miljarden euro
5,5
5,6
5,8
6,0
6,1
6,3
Uitgaven inclusief kapitaal in miljarden euro
6,3
6,4
6,7
6,8
7,0
7,2
Gemiddeld aantal plekken (x 1.000)
78
79
80
82
83
84
Gemiddelde kosten per plek
€ 80.000
€ 81.000
€ 83.000
€ 84.000
€ 85.000
€ 86.000
De uitgaven voor verpleeghuizen maken deel uit van het Wlz-kader voor ouderenzorg, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg. Wlz-uitvoerders zijn ervoor verantwoordelijk om binnen dit totaalkader passende zorg in te kopen voor al hun cliënten met een aanspraak op Wlz-zorg. Zij dienen daarbij rekening te houden met de ontwikkeling van de zorgvraag in hun regio. Indien de vraag naar verpleeghuisplekken sneller groeit dan bijvoorbeeld de vraag naar gehandicaptenzorg dan kunnen de Wlz-uitvoerders daar ook een groter deel van de beschikbare groeimiddelen voor inzetten.
Het voorgaande benadrukt het technische karakter van de gevraagde raming van de ontwikkelingen van verpleeghuizen in tabel 1b. De realisatie van de groei in het aantal plekken kan dus anders verlopen dan de technische raming aangeeft.
Bij het opstellen van deze raming zijn uiteraard een aantal veronderstellingen gemaakt. Zoals gebruikelijk vormen de meest recente realisatiegegevens het uitgangspunt voor de raming van toekomstige ontwikkeling. Voor tabel 1b zijn dat de realisatiecijfers van de NZa over het jaar 2015 zoals opgenomen in tabel 1a van mijn brief.
Zoals aangegeven in mijn brief is voor de periode 2016–2021 vervolgens rekening gehouden met de gereserveerde groeimiddelen, de extra middelen voor Waardigheid en Trots en de (geraamde) loon- en prijsontwikkelingen.
De loon- en prijsontwikkelingen zijn gebaseerd op de macro-economische indices van het CPB. Daarbij geldt dat het nodig was om een veronderstelling te maken over de beschikbare groeiruimte in de volgende kabinetsperiode:
Op grond van de hiervoor genoemde veronderstellingen laat tabel 1b een gematigde stijging zien van het aantal plekken in verpleeghuizen met ruim duizend per jaar in de periode 2016–2021. De werkelijke ontwikkeling van het aantal plekken in verpleeghuizen zal afhankelijk zijn van de ontwikkeling van de feitelijke zorgvraag. Het kabinet stelt daarvoor een toereikend budget beschikbaar. De stijging van het aantal plekken kan dus ook hoger uitvallen.
Omroep MAX3 legt een link tussen de groei van het aantal plekken volgens de voorzichtige technische raming in tabel 1b en het aantal van 6 duizend cliënten op de wachtlijst voor een plaats in een verpleeghuis. Het aantal wachtenden dat omroep MAX noemt betreft praktisch alleen wachtenden die hun intramurale indicatie (nog) niet verzilveren. Zij krijgen doorgaans al zorg vanuit de Wlz in de thuissituatie. In oktober ontvangt de Kamer de resultaten van het onderzoek naar de wachtlijsten en mijn beleidsreactie daarop.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat voorzien op donderdag 13 oktober 2016 over het niet uitvoeren van de motie inzake een bezettingsnorm in verpleeghuizen?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk was beantwoord.
De identiteitsverklaring van het Hoornbeeck College |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de identiteitsverklaring van het Hoornbeeck College?1
Ja, ik ben bekend met de identiteitsverklaring van het Hoornbeeck College.
Deelt u de mening dat de eisen die in de identiteitsverklaring van het Hoornbeeck College staan, zoals de verplichting aan leerlingen en ouders/verzorgers om «belijdend en kerkelijk meelevend lid» te zijn van één van de zes kerken die daar opgesomd staan en de Statenvertaling als enige Bijbelvertaling te accepteren, in strijd zijn met artikel 8.1.1 lid 4 van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB), waar staat dat de betrokkene slechts geweigerd kan worden indien «de betrokkene de grondslag en de doelstellingen van de instelling niet respecteert» of dat «gegronde vrees bestaat dat de betrokkene van die inschrijving en de daaraan verbonden rechten misbruik zal maken door in ernstige mate afbreuk te doen aan de eigen aard van die instelling»? Zo nee, waarom niet?
Door ondertekening van de identiteitsverklaring, onderschrijft een aspirant-student de grondslag van de instelling. Sinds de inwerkingtreding van de WEB mag aan alle aspirant-studenten worden gevraagd dat zij de grondslag van de instelling respecteren. Tot de inwerkingtreding van de Wet doelmatige leerwegen2, konden instellingen studenten op niveau 3 en 4 daarenboven vragen de grondslag te onderschrijven. Het Hoornbeeck College kon aan deze studenten vragen de identiteitsverklaring te ondertekenen. Slechts een zeer gering aantal instellingen maakt gebruik van deze mogelijkheid; dit heeft te verwaarlozen gevolgen voor de toegankelijkheid van het mbo. Bij genoemde wetswijziging is de mogelijkheid dat van een student op niveau 3 en 4 gevraagd kan worden de grondslag te onderschrijven, onbedoeld vervallen. Voor alle niveaus kon door de instellingen alleen worden gevraagd de grondslag te respecteren. Met de Wet vroegtijdige aanmelddatum voor en toelatingsrecht tot het beroepsonderwijs3 wordt dit hersteld, met ingang van 1 augustus 2017.
Aangezien het bij de inwerkingtreding nooit de bedoeling is geweest om de lang bestaande praktijk dat van een aspirant-student op niveau 3 of 4 mag worden gevraagd de grondslag te onderschrijven te wijzigen, is aan het Hoornbeeck College niet gevraagd de bestaande praktijk tijdelijk te veranderen.
Een aspirant-student die niet wordt toegelaten tot een mbo-opleiding omdat hij of zij de identiteitsverklaring niet ondertekent, kan tegen deze beslissing een klacht indienen bij de klachtencommissie van het Hoornbeeck College. Ook kan een aspirant-student het besluit van het Hoornbeeck College voorleggen aan de rechter. Ik heb geen betrokkenheid bij individuele weigeringen.
Mocht ik na 1 augustus 2017 – als de onbedoelde wetswijziging is hersteld met de Wet vroegtijdige aanmelddatum voor en toelatingsrecht tot het beroepsonderwijs – signalen ontvangen dat het toelatingsbeleid van het Hoornbeeck College in de praktijk niet in overeenstemming is met de wet, dan kan ik de inspectie vragen hier onderzoek naar te doen en, indien nodig, van het Hoornbeeck College verlangen dat hij het toelatingsbeleid in overeenstemming brengt met de wet.
De samenwerking tussen Belastingdienst en OM bij het afpakken van crimineel vermogen |
|
Michiel van Nispen |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de samenwerking tussen het Openbaar Ministerie (OM) en de Belastingdienst met betrekking tot het afpakken van crimineel verkregen vermogen nog steeds onvoldoende is?1
Ik herken mij niet in het beeld dat de samenwerking op dit terrein tussen het Openbaar Ministerie (OM) en de Belastingdienst terugloopt. Zoals ik eerder aangaf zijn de Belastingdienst en het OM voortdurend met elkaar in gesprek om dit proces te versterken en is er blijvende aandacht voor verbeteringen2. Het OM en de Belastingdienst hebben de afgelopen periode zowel op landelijk als op regionaal niveau verder geïnvesteerd in het proces rond de samenloop van ontnemingsvorderingen en fiscale aanslagen teneinde deze een extra kwalitatieve impuls te geven. Voor concrete maatregelen wijs ik in dit verband op de in de antwoord op vraag 3 en 4 genoemde voorbeelden.
Herkent u zich in de bewering van het OM dat het aantal keren dat de Belastingdienst in ontnemingszaken het OM heeft benaderd alleen maar terugloopt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn daar de redenen van?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier wordt uitvoering gegeven aan het nieuwe Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten (Protocol AAFD) dat op 1 juli 2015 in werking is getreden, in het bijzonder wat betreft de afstemming en samenwerking tussen OM en Belastingdienst bij het afpakken van crimineel verkregen vermogen?
Het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen3 (hierna Protocol AAFD) beschrijft hoe de Belastingdienst aanmeldingen van mogelijke delicten die voor strafrechtelijke afhandeling in aanmerking komen selecteert voor de rechtsgebieden belastingen, toeslagen en douane. Het initiatief voor ontneming alsmede de melding daarvan aan de Belastingdienst ligt – conform paragraaf 4 van het Protocol AAFD – bij het OM. De geselecteerde aanmeldingen worden, conform het Protocol, ingebracht in de afstemmingsoverleggen van het OM, de FIOD en de Belastingdienst.
In deze afstemmingsoverleggen worden aan de hand van zogenaamde préweegdocumenten de concrete casussen en afpakmogelijkheden bezien, alsmede de wijze waarop deze zaken worden opgepakt. Indien het leidt tot een strafrechtelijk onderzoek wordt de Belastingdienst voortdurend op de hoogte gehouden van de stand van zaken.
Een ander voorbeeld van een samenwerkingsverband is het Regionaal Informatie- en Expertisecentrum (RIEC). Binnen de RIEC-structuur werken onder andere het OM, de Politie en de Belastingdienst samen aan de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Daarin wordt in een zo vroeg mogelijk stadium met alle ketenpartners gekeken naar de meest effectieve en efficiënte afpakmodaliteit.
Als concreet voorbeeld kan de samenwerking in RIEC-verband genoemd worden tussen Belastingdienst en OM in het zuiden van Nederland. Hier wordt de samenwerking nadrukkelijk aan de voorkant van het proces vorm gegeven teneinde te komen tot een effectieve en efficiënte aanpak van ondermijnende criminaliteit inclusief het afpakken van crimineel verkregen vermogen.
De Belastingdienst heeft bovendien regionaal een loketfunctie ingericht waar de afstemming tussen OM en de Belastingdienst ook ten aanzien van het afpakken kan plaatsvinden. De contactambtenaar en/of boete-fraudecoördinator alsmede de ontvanger worden bij deze contacten betrokken.
Uit bovenstaande voorbeelden blijkt concreet dat er wordt ingezet op verbeterde samenwerking en afstemming tussen het OM en de Belastingdienst.
Indien u van mening bent dat de samenwerking en afstemming wel degelijk is verbeterd, kunt u dan aangeven waaruit dat blijkt?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de suggesties van het OM om een afpakcursus op te zetten voor de Belastingdienst en de zogenaamde Afpak-app consequenter te gebruiken?
Kennisoverdracht is een belangrijk instrument bij het bevorderen van samenwerking tussen partijen. Of een afpakcursus de juiste vorm is, is aan het OM en de Belastingdienst zelf om te bepalen.
Verplichte aandacht voor «afpakmogelijkheden» is opgenomen in de préweegformulieren die worden gebruikt om op basis van het AAFD-protocol tot besluitvorming te komen over de opsporing en vervolging van fraude. De Afpak-app brengt in beeld wat de afpakmogelijkheden in een concrete zaak zijn. Aan de zijde van de Belastingdienst zijn de boete-fraudecoördinatoren, contactambtenaren en invorderingsspecialisten voor het gebruik van de Afpak-app geautoriseerd. Ook aan de zijde van het OM kunnen medewerkers gebruik maken van de app. De Afpak-app kan behulpzaam zijn en wordt gebruikt bij het verder in kaart brengen van de mogelijkheden rondom afpakken in een zaak waarin een fraudemelding tot een opsporingsbesluit leidt.
Welke maatregelen gaat u nemen om de samenwerking tussen het OM en de Belastingdienst als het gaat om het afpakken van crimineel verkregen vermogen verder te bevorderen?
Ik heb niet het beeld dat het OM en de Belastingdienst onvoldoende doen om de samenwerking op dit terrein te bevorderen. Ik wijs in dit verband op de in antwoord op vraag 4 genoemde voorbeelden van samenwerking op zaaksniveau. Ook op het niveau van intelligence werken OM en Belastingdienst samen in de informatiebox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen. Ik zie dan ook geen aanleiding voor nadere maatregelen. Het OM en de Belastingdienst blijven met elkaar in gesprek om elkaars mogelijkheden bij het afpakken van crimineel verkregen vermogen respectievelijk het innen van de belastingschuld zo goed mogelijk te benutten. Specifiek zal daarbij aandacht worden besteed aan de loketfunctie van de Belastingdienst en het delen van best practices. Zoals aangegeven zullen het OM en de Belastingdienst ook op regionaal niveau de samenwerking verder versterken.
Het tegenhouden van het energiebesparingssysteem glastuinbouw door het Ministerie van Economische Zaken |
|
Jaco Geurts (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Energiebesparingsplan glastuinbouw op dood spoor»?1
Ja.
Bevestigt u dat u het Energiebesparingssysteem Glastuinbouw niet verbindend wil verklaren? Zo ja, waarom?
De Staatssecretaris en ik hebben een verzoek tot het algemeen verbindend verklaren van het EBG van de brancheorganisatie Sierteelt ontvangen.
Deze aanvraag wordt op dit moment nog beoordeeld. Aan het verzoek van de brancheorganisatie Sierteelt zijn diverse aspecten verbonden die een zorgvuldige afweging behoeven. De Staatssecretaris en ik zullen uw Kamer zo spoedig mogelijk over de beoordeling van het verzoek informeren.
Onderschrijft u het doel van het Energiebesparingssysteem Glastuinbouw, te weten energiebesparing?
Ja.
Waarom bent u tegen deze zelfstandige invulling van het Energieakkoord door de glastuinbouwsector?
Ik ben daar niet op tegen. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 2.
Bent u zich ervan bewust dat een grote meerderheid van de glastuinders het Energiebesparingssysteem Glastuinbouw ondersteunt?
Ja.
Waarom geeft u de glastuinbouwsector niet de ruimte om gebruik te maken van de uit Europese regelgeving voortkomende mogelijkheid voor algemeen verbindend verklaringen van afspraken van branche- en producentenorganisaties?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten of u de glastuinbouwsector in 2013 zelf het advies heeft gegeven om het energiebesparingsplan zelf vorm te geven? Waarom staat u dat nu dan niet toe?
Private opzet en uitvoering van het Energiebesparingssysteem was destijds de beoogde oplossing voor het gerezen staatsteunprobleem bij het ontwikkelde overheidssysteem. Met ingang van 15 oktober 2014 geldt echter voor verbindendverklaring het kader zoals neergelegd in de Regeling producenten- en brancheorganisaties. Het verzoek tot verbindendverklaring van het EBG wordt aan dit kader getoetst.
Kunt u toelichten waarom u voornemens bent om een wetswijziging door te voeren om algemene gelding van afspraken met betrekking tot duurzaamheidsdoelen mogelijk te maken (Kamerstuk 30 196, nr. 463), maar niet de energiebesparingsafspraken van de glastuinbouwsector verbindend wil verklaren?
Mijn inzet is erop gericht partijen meer ruimte te geven om duurzaamheidsinitiatieven te nemen binnen de kaders van het mededingingsrecht. Ik ben hierom onder andere voornemens een wetsvoorstel waarmee algemene gelding kan worden gegeven aan duurzaamheidsinitiatieven in te dienen bij uw Kamer. In mijn brief van 24 oktober heb ik u de hoofdlijnen hiervan geschetst (Kamerstuk 30 196, nr. 480). In deze brief beschrijf ik dat voorwaarden hiervoor bijvoorbeeld zijn dat er een aantoonbaar publiek belang wordt gediend met het duurzaamheidsinitiatief, en dat er een breed draagvlak voor het initiatief is bij ondernemingen in de sector, NGO’s en consumenten. Deze voorwaarden worden nu verder uitgewerkt en zullen leidend zijn bij de beoordeling van de vraag of een initiatief zoals het Energiebesparingssysteem glastuinbouw algemene gelding zou kunnen krijgen. Ik kan daar nu nog geen uitspraken over doen. Het wetsvoorstel kent andere kaders dan de kaders voor het eventueel algemeen verbindend verklaren van het EBG op grond van de Europese integrale marktordeningsverordening en de Regeling producenten- en brancheorganisaties. Deze laatsten zijn uitsluitend van toepassing op (erkende) producenten- en brancheorganisaties in de agrarische sector.
Is het Energiebesparingssysteem Glastuinbouw niet juist wat u mogelijk wilt maken met het voorgenomen wetsvoorstel?
Zie antwoord vraag 8.
De belangenverstrengeling bij commerciële stichtingen die consumenten zouden moeten helpen bij collectieve schaderegelingen |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Schone slaapsters» uit het Nederlands Juristenblad?1
Ja.
Kent u het onderzoek van de auteurs dat genoemd wordt in het artikel naar de governance van stichtingen die opkomen voor belangen van benadeelde consumenten van massaschade? Wat vindt u van de conclusie van dit onderzoek waaruit blijkt dat het slecht is geregeld met de governance van deze claimorganisaties?
Ja, ik ben bekend met dit onderzoek. De conclusie van dit onderzoek, dat een groot deel van de claimorganisaties nog niet voldoet aan de eisen die zijn opgenomen in de vrijwillige Claimcode, deel ik. Daarmee heeft de Claimcode, die beoogt de governance en transparantie van claimstichtingen te bevorderen, niet het gewenste effect. Dit is ook de stakeholders naar voren gebracht in het kader van de consultatie over een voorontwerp ter uitvoering van de motie Dijksma. Deze motie verzocht de regering om te komen tot invoering van een Nederlandse collectieve schadevergoedingsactie (Kamerstuk 33 000, XIII, nr. 14). Ik kan u melden dat vandaag een wetsvoorstel «Afwikkeling van massaschade in een collectieve actie» naar uw Kamer is gestuurd, waarbij ik een deel van de eisen van de Claimcode wettelijk heb verankerd als ontvankelijkheidseisen. Dit betekent dat claimstichtingen die niet voldoen aan aantal essentiële eisen uit de Claimcode, voortaan geen collectieve (schadevergoedings-)actie mogen instellen bij de rechter.
Deelt u de mening dat stichtingen die hulp bieden aan consumenten een belangrijke rol kunnen vervullen bij het organiseren van onderhandelingsmacht aan de kant van de individuele benadeelde consumenten ten opzichte van de vaak grote en kapitaalkrachtige bedrijven?
Ja, deze mening deel ik. Daarom blijft het mogelijk voor deze stichtingen om een collectieve (schadevergoedings-)actie in te stellen, mits ze voldoen aan de ontvankelijkheidseisen uit het voornoemde wetsvoorstel. Wel heb ik een uitzondering gemaakt voor stichtingen die slechts vanuit een ideëel of zeer beperkt financieel belang een collectieve rechtsvordering instellen.
Deelt u de mening dat er een onwenselijke situatie is ontstaan door het gebrek aan handhaving bij de claimorganisatie en de zwakke kennispositie van benadeelde consumenten, waarbij bestuurders kunnen handelen uit commerciële belangen of motieven en misbruik kunnen maken van het systeem? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Bij claimorganisaties moet het belang van de gedupeerde consument voorop staan. Voor zowel gedupeerden als voor aangesproken partijen moet er duidelijkheid bestaan over de vraag welke claimorganisatie welke belangen behartigt in een collectieve procedure.
In 2012 is de claimcode tot stand gekomen met het doel om correcte behartiging van belangen te bevorderen; wat vindt u van het feit dat uit het eerder genoemde onderzoek blijkt dat een groot deel van de claimorganisaties deze code geheel verwerpt, en daarmee de claimcode grotendeels niet wordt nageleefd?
In antwoord op vraag 2 is aangegeven dat ik het onwenselijk vind dat de Claimcode op dit moment onvoldoende wordt nageleefd en dat daarom een wetsvoorstel is ingediend waarin de naleving van delen van de Claimcode wettelijk wordt verplicht. Een claimstichting die niet voldoet aan bepaalde voorwaarden op het gebied van governanceen transparantie is niet ontvankelijk bij een collectieve (schadevergoedings-)actie.
Wat vindt u van het feit dat bij een groot deel van de organisatie die de claimcode niet naleven bestuurders aan het hoofd staan die commerciële motieven dan wel commerciële belangen lijken te hebben bij het behartigen van benadeelde consumenten in een collectieve schadeclaim?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken omtrent het aangekondigde wetsvoorstel Afwikkeling massaschade in een collectieve actie?
Dit wetsvoorstel is vandaag ingediend bij uw Kamer.
Bent u bekend met het feit dat in Finland, Denemarken, en Zweden een Consumenten Ombudsman is aangesteld die namens benadeelde consumenten op kan komen in een collectieve actie?
Daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat een dergelijke Consumenten Ombudsman, mede gezien de positie van de genoemde stichtingen, benadeelde consumenten wel kan helpen bij collectieve schaderegelingen? Zo ja, hoe en op welk termijn gaat u een Consumenten Ombudsman in het leven roepen, en zou die functie volgens u het beste bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) of bij de Nationale ombudsman ondergebracht kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel «Afwikkeling van massaschade in een collectieve actie» gaat ervan uit dat geschillen tussen handelaren en consumenten in beginsel door partijen, al dan niet met inschakeling van de rechter, worden opgelost. De overheid heeft een toezichthoudende en faciliterende rol.
Dit is in lijn met de afschaffing van het duale stelsel van handhaving in de Stroomlijningswet marktoezicht door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) (Kamerstuk 33 622, nr. 3, blz. 16) (Kamerstuk 33 622, nr. 3, blz. 16). Uit de consultatie van het voorontwerp van het wetsvoorstel «Afwikkeling van massaschade in een collectieve actie» bleek eveneens dat de meeste stakeholders vinden dat het primaat voor de privaatrechtelijke handhaving bij consumenten zelf moet liggen.
Ik ben ervan overtuigd dat met het wetsvoorstel, zoals dit vandaag is ingediend, partijen als de Consumentenbond actief in een collectieve actie zullen opkomen voor de belangen van gedupeerde consumenten en daarmee invulling geven aan de rol die in andere landen voor de Consumentenombudsman is weggelegd.
Op dit moment zie ik daarom geen aanleiding voor het in het leven roepen van een Consumenten Ombudsman die privaatrechtelijk optreedt voor gedupeerden.
De Zembla uitzending 'Gevaarlijk spel' |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de Zembla uitzending «Gevaarlijk spel»?1
Zembla heeft een kritisch programma gemaakt over de toepassing van rubbergranulaat op kunstgrasvelden. De uitzending roept de vraag op of de gezondheid van sporters op deze velden wel voldoende beschermd is. Ik begrijp de bezorgde reacties en terechte vragen van burgers, sporters, sportverenigingen en gemeenten. Ik heb het RIVM gevraagd de aanwezigheid van polycyclische aromatische koolwaterstoffen (pak’s) en andere stoffen in granulaat te bepalen. Ook heb ik het RIVM gevraagd literatuuronderzoek te doen en zal ik uw Kamer, zoals gemeld in mijn brief van 7 oktober 2016, voor het einde van dit jaar over de resultaten hiervan informeren. Begin 2017 wordt ook een rapport van het Europees Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA) over dit onderwerp verwacht.
Wat vindt u van het zeer beperkte onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en bent u bereid om de betreffende onderzoeker(s) en de directie, die hiervan op de hoogte was maar dit oogluikend heeft toegestaan, te ontslaan?
Het Industox onderzoek waar u aan refereert, is uitgevoerd door een onderzoeksbureau in opdracht van verschillende branche-organisaties en niet in opdracht van de rijksoverheid. Het RIVM-advies uit 2007 is gebaseerd op informatie die destijds beschikbaar was. Deze informatie omvatte meerdere onderzoeken. Het Industox-onderzoek was een onderdeel hiervan. Het onderzoek was volgens het RIVM goed gedocumenteerd en is in een peer reviewed wetenschappelijk tijdschrift gepubliceerd.2 Door de diensten van de betrokken ministeries is integer gehandeld en ik heb vertrouwen in de wetenschappelijke integriteit van het RIVM. Ontslag is dan ook niet aan de orde.
Kunt u aangeven hoeveel kinderen er in Nederland leukemie en/of lymfeklierkanker hebben en hoeveel er daarvan regelmatig op een kunstgrasveld met rubbergranulaat gespeeld hebben en, indien u dit niet kunt, bent u dan bereid om dit voor het eind van dit jaar te onderzoeken?
Tot het 15de levensjaar wordt in Nederland jaarlijks bij 135 kinderen de diagnose leukemie gesteld, en bij 50 kinderen de diagnose lymfeklierkanker. Het is niet bekend hoeveel van deze kinderen regelmatig gebruik maakten van kunstgrasvelden. In het RIVM onderzoek dat nu wordt uitgevoerd zal speciale aandacht zijn voor informatie over het mogelijke ontstaan van leukemie en/of lymfekanker als gevolg van blootstelling aan rubbergranulaat.
Kunt u aangeven waarom de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu plotseling haar standpunt veranderde ten aanzien van een verbod op het gebruik van rubbergranulaat in kunstgrasvelden en bent u bereid om een feitenrelaas hiervan naar de Kamer te sturen?
Het gaat hier om de vraag of rubbergranulaat onder de REACH-verordening als mengsel of voorwerp beschouwd moet worden. Zoals in het antwoord op vraag 7 van de leden Van Nispen en Smaling al werd aangegeven, geldt het maximaal toegelaten gehalte polycyclische aromatische koolwaterstoffen (pak’s) zoals opgenomen in bijlage XVII, punt 50 van REACH alleen voor bepaalde voorwerpen en niet voor mengsels. Bedoelde restrictie (punt 50) is 6 december 2013 gepubliceerd en trad 27 december 2015 in werking.
Op 5 november 2015 heeft Nederland het initiatief genomen en aan de Commissie en de andere lidstaten de vraag voorgelegd hoe rubbergranulaat ingedeeld moet worden. Daarop heeft de Europese Commissie op 9 november schriftelijk aan alle lidstaten aangegeven dat rubbergranulaat een mengsel is. Omdat de Europese Commissie om een schriftelijke reactie vroeg, heeft Nederland daarna op 1 december 2015 aan de Commissie gemeld te twijfelen aan de argumentatie van de Commissie en zelf argumenten te zien waarom granulaat als voorwerp kan worden gezien.
Nederland werd er op 21 december door de Europese Commissie op gewezen dat slechts één andere lidstaat de Nederlandse mening deelde. Daarbij werd Nederland door de Europese Commissie verzocht haar standpunt te heroverwegen. Nederland heeft vervolgens op 13 januari 2016 aangegeven dat zij van mening blijft dat er goede argumenten zijn om granulaat als voorwerp aan te merken, maar dat zij zich niet zal verzetten tegen de interpretatie die de Europese Commissie en de overgrote meerderheid van de lidstaten voorstaan dat sprake is van een mengsel. Hierbij heeft meegespeeld dat REACH een rechtstreeks werkende verordening is, die in de hele Europese markt op dezelfde wijze moet worden toegepast. Een afwijkende Nederlandse interpretatie zou hierdoor leiden tot problemen met import en export op de interne markt, met mogelijke juridische procedures die alsnog geharmoniseerde interpretatie zouden afdwingen tot gevolg. Ook was medebepalend dat er geen aanwijzingen waren voor gezondheidsrisico’s voor de gebruikers van sportvelden en dat de restrictie in 2017 opnieuw door de Commissie wordt bekeken.
Deelt u de mening dat de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) nalatig is geweest in deze kwestie? Zo nee, waarom niet?
De KNVB heeft haar verantwoordelijkheid genomen door samen met andere marktpartijen onderzoek te laten uitvoeren naar de mogelijke milieu en gezondheidsrisico’s van rubbergranulaat.
Deelt u de mening dat er geen enkel risico genomen mag worden met de gezondheid van onze kinderen en zo ja, wilt u dan zo spoedig mogelijk een verbod instellen voor rubbergranulaat kunstgrasvelden?
Ik ben van mening dat er geen onaanvaardbaar risico genomen mag worden met de gezondheid van kinderen. Uit de informatie die tot op heden bekend is blijkt volgens het RIVM niet dat gebruik van rubbergranulaat in kunstgrasvelden tot onaanvaardbare risico’s leidt en ik zie geen reden om nu een speelverbod op kunstgras in te stellen.
De uitspraak van de Raad van State over de uitbuiting van zeelieden |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Vakbond krijgt gelijk in zaak over uitbuiting zeelieden»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Raad van State in deze zaak?
Nautilus, desbetreffende vakbond, en ik zijn het er over eens dat onderbetaling en uitbuiting streng moeten worden aangepakt. Indien inspecteurs van de Inspectie SZW tijdens een onderzoek naar naleving van de arbeidswetgeving een overtreding constateren, wordt een boeterapport opgemaakt en op basis daarvan een boete opgelegd. In de zaak waar de uitspraak op ziet, ging het over een geschil over de juridische status van een verzoek om handhaving, waarmee om boeteoplegging werd verzocht.
Gaat u uitvoering geven aan de uitspraak aan de Raad van State over de uitbuiting van zeelieden? Zo ja, op welke wijze? Gaat de Inspectie SZW nu de door de vakbond gevraagde boetes opleggen? Zo niet, waarom niet?
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft uitspraak gedaan over de juridische status van een verzoek om handhaving van Nautilus, niet over de uitbuiting van zeelieden. De uitspraak maakt duidelijk dat Nautilus moet worden beschouwd als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij het handhavingsverzoek. Dat houdt in dat Nautilus tegen de beslissing op dat verzoek in bezwaar en beroep kan gaan.
Ook het door Nautilus in het handhavingsverzoek genoemde bedrijf is voorwerp van onderzoek geweest. Tijdens dit onderzoek heeft de Inspectie geconstateerd dat een ander bedrijf de arbeidswetgeving heeft overtreden dan het bedrijf dat Nautilus op het oog had in zijn handhavingsverzoek. Tegen dat bedrijf is inmiddels een boete opgelegd. De Inspectie kan een boete opleggen als uit onderzoek naar feiten en omstandigheden is gebleken dat een beboetbare norm uit de arbeidswetgeving is overtreden. Dat is destijds niet gebleken uit het onderzoek naar genoemd bedrijf. Daarom is toen geen boete opgelegd zoals de vakbond verzocht.
Kunt u nader toelichten waar uw eerdere verzet tegen het beboeten van uitbuiting in deze zaak op gebaseerd was?
Nautilus stond op het standpunt dat bezwaar en beroep mogelijk moet zijn als een verzoek om handhaving wordt afgewezen. In dit geval hield het verzoek om handhaving in dat aan een derde een boete moest worden opgelegd, terwijl de Inspectie SZW op dat moment nog geen overtreding had vastgesteld. Tegen de afwijzing van dat verzoek om boeteoplegging maakte Nautilus bezwaar. In de bezwaarfase is vervolgens aangevoerd dat Nautilus door die afwijzing niet rechtstreeks in haar belangen werd geraakt. De rechtbank Rotterdam was het daar in eerste aanleg mee eens, maar de Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt in hoger beroep dat Nautilus in dit geval wel als belanghebbende moet worden beschouwd.
Wat is de reikwijdte van de uitspraak van Raad van State? Zijn er soortgelijke zaken waarin de Inspectie SZW nu een besluit moet nemen over beboeting als gevolg van de uitspraak van de Raad van State? Zo ja, welke?
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft verduidelijkt wanneer sprake is van een belanghebbende bij een verzoek aan de Inspectie SZW om aan een werkgever een boete op te leggen wegens overtreding van de arbeidswetten. In de gevallen waarin sprake is van een belanghebbende, zal de Inspectie SZW voortaan op een dergelijke verzoek een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking in de zin van de Awb moeten nemen.
Op dit moment zijn slechts enkele handhavingsverzoeken bij de Inspectie SZW ingediend waarover nog een beslissing moet worden genomen.
Wanneer en op welke wijze gaat u bedoelde uitspraak vertalen in uw beleid als ook in de uitvoering daarvan door de Inspectie SZW?
De Inspectie SZW neemt concrete klachten en verzoeken van vakbonden over overtreding van arbeidswetgeving uiterst serieus. Verzoeken op basis van artikel 24, lid 7, van de Arbeidsomstandighedenwet worden altijd in behandeling genomen. Net als verzoeken tot naleving van cao-voorwaarden op basis van artikel 10 wet AVV en verzoeken op grond van artikel 8, 9 of 10 van de Waadi. Inmiddels heeft de Inspectie SZW een nieuw onderzoek ingesteld tegen genoemd bedrijf. Dit mede naar aanleiding van een nieuw gemotiveerd verzoek van de vakbond. Het onderzoek is nog in volle gang. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak wordt per direct toegepast bij de beoordeling of een handhavingsverzoek is ingediend door een belanghebbende.
Het bericht dat het sporten op kunststofgrasvelden mogelijk gevaarlijk is voor de gezondheid |
|
Eric Smaling , Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Zembla over de mogelijke risico’s van voetballen op kunstgrasvelden met rubbergranulaat voor de gezondheid?1
Zembla heeft een kritisch programma gemaakt over de toepassing van rubbergranulaat op kunstgrasvelden. De uitzending roept de vraag op of de gezondheid van sporters op deze velden wel voldoende beschermd is. Ik begrijp de bezorgde reacties en terechte vragen van burgers, sporters, sportverenigingen en gemeenten. Ik heb het RIVM gevraagd de aanwezigheid van polycyclische aromatische koolwaterstoffen (pak’s) en andere stoffen in granulaat te bepalen. Ook heb ik het RIVM gevraagd literatuuronderzoek te doen en zal ik uw Kamer, zoals gemeld in mijn brief van 7 oktober 2016, voor het einde van dit jaar over de resultaten hiervan informeren. Begin 2017 wordt ook een rapport van het Europees Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA) over dit onderwerp verwacht.
Hoe groot is het risico op gezondheidsproblemen met betrekking tot het sporten op kunststofgrasvelden met rubbergranulaat? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Het RIVM heeft eerder geconcludeerd dat blootstelling aan granulaat op basis van de huidige inzichten niet tot gezondheidseffecten leidt. Bij navraag voor en na de uitzending van Zembla heeft het RIVM aangegeven bij deze conclusie te blijven. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Welke onderzoeken zijn tot nu al gedaan naar de mogelijke risico’s voor de gezondheid vanwege het spelen op kunstgrasvelden met rubbergranulaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naast het onderzoek uit 2007 zijn er de afgelopen jaren nog enige tientallen onderzoeken gedaan. Deels zijn die onderzoeken gebaseerd op literatuuronderzoek en deels op metingen. Ik heb het RIVM gevraagd een analyse te maken van deze onderzoeken en zal daar voor het einde van het jaar bij u op terugkomen.
Welke informatie, onderzoeken of bewijzen zijn beschikbaar over het bericht dat in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië er steeds meer voetballers (vooral keepers) zijn die een verband leggen tussen het spelen op kunststofgrasvelden met rubbergranulaat en het feit dat zij kanker hebben gekregen? Hoe verhoudt dit zich tot andere landen?
Beantwoording van deze vraag maakt onderdeel uit van het literatuuronderzoek dat ik bij het RIVM heb uitgezet, waarover ik verwacht uw Kamer voor het einde van dit jaar te kunnen informeren.
Is het waar dat een eerder onderzoek uitgevoerd door Industox door zowel de overheid als door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gepresenteerd wordt als het bewijs dat er geen gezondheidsrisico’s zijn?
Het door Industox uitgevoerde onderzoek is één van de onderzoeken die bij de beoordeling door het RIVM gebruikt is. In mijn antwoord op vraag 3 gaf ik u al aan dat het RIVM de onderzoeksresultaten van de relevante literatuur uit de afgelopen jaren beoordeelt. Daarover verwacht ik uw Kamer voor het einde van dit jaar te kunnen informeren. Op basis van diverse onderzoeken, waar het genoemde Industox onderzoek deel van uitmaakte, heeft het RIVM eerder geconcludeerd dat dit onderzoek voldoende zeggingskracht heeft om, in combinatie met de verdere beschikbare gegevens, te veronderstellen dat gebruikmaken van het veld niet leidt tot gezondheidsrisico’s.
Wat is uw reactie op de uitspraken van meerdere deskundigen die in de uitzending hebben aangegeven dat dit onderzoek door Industox slechts een steekproef betreft en niet geclassificeerd kan worden als wetenschappelijk onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
De in de uitzending geïnterviewde experts gaven aan dat de steekproef in het onderzoek te klein was om representatief te zijn. Dit klopt, de steekproef was klein en betrof alleen (volwassen) mannen. Dit is tijdens de begeleiding destijds ook door het RIVM benoemd. Dit betekent niet dat de resultaten van het onderzoek onbruikbaar zijn. Volgens het RIVM is het niet terecht om het onderzoek als «niet wetenschappelijk» te classificeren. Het onderzoek was goed gedocumenteerd en is in een peer reviewed wetenschappelijk tijdschrift gepubliceerd.2
Is het waar dat de concentraties die in granulaten zitten ver boven de vastgestelde REACH-norm zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De norm in REACH (bijlage XVII, punt 50) geldt voor bepaalde voorwerpen en is vastgesteld op 1 mg/kg voor elk van de in de lijst opgenomen polycyclische aromatische koolwaterstoffen (pak’s). In totaal zijn er 8 pak’s in de lijst opgenomen en is het totaal toegestane gehalte aan deze pak’s in voorwerpen dus 8 mg/kg. De norm voor pak’s in mengsels, waartoe in de EU rubbergranulaat wordt gerekend, is in REACH opgenomen in bijlage XVII, punt 28 en bedraagt 100 mg/kg voor Benzo(a)pyreen en 1.000 mg/kg voor andere pak’s tezamen.
Er zijn mij geen aanwijzingen bekend dat de concentraties in granulaat niet voldoen aan deze norm. In mijn antwoord op vraag 1 gaf ik al aan dat ik het RIVM opdracht heb gegeven onderzoek te doen naar de concentraties van pak’s en andere stoffen in het granulaat.
Is het waar dat de branchevereniging van bandenfabrikanten VACO gelobbyd heeft bij het Ministerie van VWS en bij het Ministerie van I&M om de Europese normen van rubbergranulaat niet aan strengere regels te laten voldoen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over de uitvoering van Europese wetgeving vindt op veel niveaus overleg plaats tussen overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Dit is van belang om te komen tot doelmatige wetgeving. De implementatie van bedoelde REACH-restrictie is dan ook door onze ministeries met de bandenbranche besproken. De informatie uit deze gesprekken, die wees op interpretatieproblemen die mogelijk zouden ontstaan en op de mogelijke impact van die onhelderheid op de recyclingsector, zijn aanleiding geweest om deze kwestie te agenderen voor een regulier overleg met de Commissie en de andere lidstaten. De inzet van Nederland was er daarbij niet op gericht om rubbergranulaat buiten de werkingssfeer van de strengere regels te houden maar op het verkrijgen van een eenduidige interpretatie. Europese verordeningen zoals REACH dienen in de hele EU eenduidig uitgelegd te worden en als er sprake is van mogelijke interpretatieproblemen is het noodzakelijk dat hier op Europees niveau over gesproken wordt.
Kunt u uw reactie geven op de e-mail die aan de Europese Commissie is gestuurd, waarin uw standpunt is aangegeven om rubbergranulaat tot aan de evaluatieregeling in 2017 niet aan strengere regels te onderwerpen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gaat hier om de vraag of rubbergranulaat onder de REACH-verordening als mengsel of voorwerp beschouwd moet worden. Zoals in het antwoord op vraag 7 van de leden Van Nispen en Smaling al werd aangegeven, geldt het maximaal toegelaten gehalte polycyclische aromatische koolwaterstoffen (pak’s) zoals opgenomen in bijlage XVII, punt 50 van REACH alleen voor bepaalde voorwerpen en niet voor mengsels. Bedoelde restrictie (punt 50) is 6 december 2013 gepubliceerd en trad 27 december 2015 in werking.
Op 5 november 2015 heeft Nederland het initiatief genomen en aan de Commissie en de andere lidstaten de vraag voorgelegd hoe rubbergranulaat ingedeeld moet worden. Daarop heeft de Europese Commissie op 9 november schriftelijk aan alle lidstaten aangegeven dat rubbergranulaat een mengsel is. Omdat de Europese Commissie om een schriftelijke reactie vroeg, heeft Nederland daarna op 1 december 2015 aan de Commissie gemeld te twijfelen aan de argumentatie van de Commissie en zelf argumenten te zien waarom granulaat als voorwerp kan worden gezien.
Nederland werd er op 21 december door de Europese Commissie op gewezen dat slechts één andere lidstaat de Nederlandse mening deelde. Daarbij werd Nederland door de Europese Commissie verzocht haar standpunt te heroverwegen. Nederland heeft vervolgens op 13 januari 2016 aangegeven dat zij van mening blijft dat er goede argumenten zijn om granulaat als voorwerp aan te merken, maar dat zij zich niet zal verzetten tegen de interpretatie die de Europese Commissie en de overgrote meerderheid van de lidstaten voorstaan dat sprake is van een mengsel. Hierbij heeft meegespeeld dat REACH een rechtstreeks werkende verordening is, die in de hele Europese markt op dezelfde wijze moet worden toegepast. Een afwijkende Nederlandse interpretatie zou hierdoor leiden tot problemen met import en export op de interne markt, met mogelijke juridische procedures die alsnog geharmoniseerde interpretatie zouden afdwingen tot gevolg. Ook was medebepalend dat er geen aanwijzingen waren voor gezondheidsrisico’s voor de gebruikers van sportvelden en dat de restrictie in 2017 opnieuw door de Commissie wordt bekeken.
Waarom heeft u besloten om geen strengere regels te laten gelden voor rubbergranulaat? Welke afwegingen heeft u precies gemaakt? In hoeverre heeft de lobby van VACO daarbij een rol gespeeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag naar de antwoorden op de vragen 8 en 9.
Waarom wilden het Ministerie van VWS, brancheorganisatie VACO en het RIVM niet voor de camera van Zembla reageren? Waarom is door al deze partijen per e-mail aangegeven dat er geen gezondheidsrisico’s zijn? Is hier sprake van belangenverstrengeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit antwoord heeft uiteraard alleen betrekking op het Ministerie van VWS en het RIVM. Voor een antwoord op de vraag waarom de VACO niet op camera wil reageren verwijs ik u graag naar deze organisatie. Het Ministerie van VWS en het RIVM hebben besloten om niet op camera te reageren omdat de vragen uitstekend schriftelijk te beantwoorden waren. Dit is ook steeds gebeurd. Hierbij is op geen enkele manier van belangenverstrengeling sprake geweest; het ging immers om het informeren van de journalist over een eerder door het RIVM getrokken conclusie.
Hoe kunt u beweren dat er geen gezondheidsrisico’s zijn terwijl Zembla bewijzen heeft van een bijeenkomst tussen de Europese brancheorganisatie van bandenfabrikanten ETRMA en het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), waaruit blijkt dat fabrikanten zelf helemaal niet weten wat er precies in het granulaat zit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij navraag bij de branche stelt deze dat er in Nederland wel degelijk een indicatie is van de samenstelling van het rubber waar banden uit vervaardigd worden. Uit die contacten is ook gebleken dat de Europese branche kennis heeft van de samenstelling van het granulaat. De status van het verslag tussen ECHA en ETRMA, genoemd in de uitzending van Zembla, is mij niet bekend.
Is er volgens u sprake van een toename van gezondheidsproblemen van sporters die gerelateerd kan worden aan de stijging van het aantal kunstgrasvelden in Nederland? Bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Er is mij geen stijging van het aantal gezondheidsproblemen bekend. Zoals geantwoord bij vraag 4 wacht ik de resultaten van de lopende onderzoeken af.
Heeft u of betrokken partijen meldingen binnengekregen van mensen die in de buurt van een kunstgrasveld wonen of sporten en die gezondheidsklachten kregen vanwege het rubbergranulaat dat is aangelegd op het kunstgrasveld?
Bij het RIVM zijn na afloop van de uitzending enkele meldingen van burgers binnengekomen die gezondheidseffecten in de omgeving relateerden aan blootstelling aan granulaat.
Bent u bereid om een grondig epidemiologisch onderzoek uit te voeren naar de gezondheidsgevolgen van rubbergranulaat in kunstgrasvelden? Zo neen, waarom niet?
Naar aanleiding van de conclusies van de nu aangekondigde onderzoeken zal bekeken worden wat verdere stappen kunnen zijn. Het is nu nog te vroeg om te concluderen of een epidemiologisch onderzoek al dan niet zinvol is.
Welke maatregelen gaat u treffen om mogelijke risico’s voor de volksgezondheid tegen te gaan?
Het RIVM beoordeelt dat blootstelling aan het granulaat op basis van de huidige inzichten niet tot gezondheidseffecten leidt. Ik wacht de onderzoeken van het RIVM vooralsnog af. De resultaten van deze onderzoeken verwacht ik voor het einde van dit jaar te ontvangen.
Het aannemen van een bewijsvermoeden bij aardbevingsschade |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland1, waarin een bewijsvermoeden wordt aangenomen voor het causale verband tussen de door gaswinning veroorzaakte aardbevingen en de door bewoners van het Groningenveld ondervonden mijnbouwschade?
Ja.
Deelt u de mening dat deze rechterlijke erkenning van het bestaan van een bewijsvermoeden het ongewenst maakt dat de Staat, de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) of welke bij de gaswinning betrokkene dan ook, verder procederen en dat het causale verband tussen aardbevingen en in ieder geval materiële mijnbouwschade in beginsel erkend moet worden? Zo ja, bent u bereid om de ingenomen procesposities in de lopende procedures zo snel mogelijk op het, door de Rechtbank Noord-Nederland aangenomen bewijsvermoeden, te heroverwegen en de geleden materiële mijnbouwschade te (laten) vergoeden? Zo nee, waarom niet?
Of schade het gevolg is van bodembeweging door gaswinning moet per geval worden beoordeeld. In de onderhavige zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland, de specifieke omstandigheden van het geval in aanmerking nemende, voldoende redenen gezien voor het aannemen van een bewijsvermoeden dat de desbetreffende fysieke beschadigingen aan de boerderij het gevolg zijn van aardbevingen. Daarbij is van belang dat een bewijsvermoeden tegenbewijs toelaat en dat deze zaak zich niet beperkt tot een oordeel over de oorzaak van de schade, maar ook andere vraagstukken betreft, zoals de omvang van de schade. Nu de zaak nog onder de rechter is, kan geen uitspraak worden gedaan over de door de staat ingenomen procespositie.
Waarom is niet eerder uitgegaan van een dergelijk bewijsvermoeden, mede in het licht van de sinds de jaren dertig staande opvatting van de Hoge Raad, dat men zich bij schadetoebrengende activiteiten niet kan beroepen op de gebrekkige toestand van een woning?
De vigerende specifieke regeling in het huidige artikel 177 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek voor aansprakelijkheid voor schade die ontstaat door beweging van de bodem als gevolg van de exploitatie van een mijnbouwwerk legt op de exploitant van een mijnbouwwerk een risicoaansprakelijkheid. Er hoeft dus geen sprake te zijn van een fout van de exploitant of van een gebrekkig mijnbouwwerk. In geval van schade is het, conform de hoofdregel van het bewijsrecht «wie stelt, bewijst», in beginsel aan de benadeelde om te stellen en zo nodig te bewijzen dat zijn schade is ontstaan door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten van de desbetreffende exploitant. Bij de behandeling van bovengenoemde zaak is uitgegaan van dit vigerende recht. Daarbij geldt dat de rechter op grond van artikel 150 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering een rechterlijk bewijsvermoeden kan toepassen. Het is aan de rechter om daar in een specifiek geval toe over te gaan. Het rechterlijk bewijsvermoeden dat de Rechtbank Noord-Nederland in haar uitspraak heeft aangenomen, betreft het causale verband tussen schade en aardbevingen. Het gaat daarbij dus niet om de vraag of er sprake is van schade die verergerd is door de gebrekkige toestand van een woning, maar om de vraag of in het specifieke geval de gaswinning een schadetoebrengende activiteit is geweest. Gezien de omvang van het aantal schadegevallen en de gelijksoortigheid ervan wordt met het wetsvoorstel bewijsvermoeden gaswinning Groningen (Kamerstukken 34 390) voor de toekomst een wettelijk bewijsvermoeden voorgesteld voor de Groningse situatie. Nadat dit wetsvoorstel in werking is getreden en het wettelijk bewijsvermoeden dat is vastgelegd in artikel 177a van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek geldt, kunnen benadeelden daar een beroep op doen.
Deelt u de mening dat voor het vertrouwenherstel van de Groningers het van belang is om de inmiddels afgesloten en afgewezen mijnbouwschadeclaims opnieuw te beoordelen met het erkende bewijsvermoeden als leidraad? Zo ja, bent u bereid om deze afgesloten zaken opnieuw te beoordelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven, beslist de rechter tot toepassing van een rechterlijk bewijsvermoeden op basis van de specifieke omstandigheden van een geval. De toepassing van een rechtelijk bewijsvermoeden in dit specifieke geval maakt niet dat voor alle mijnbouwschadeclaims in Groningen moet worden uitgegaan van een bewijsvermoeden. Schadeclaims moeten worden beoordeeld en afgehandeld volgens het geldende aansprakelijkheidsrecht en de daarbij behorende bewijsregels. Ik zie geen aanleiding om NAM te vragen reeds afgesloten zaken opnieuw te beoordelen.
Bent u bereid uitvoering te geven aan de motie Van Tongeren2 om zo snel mogelijk antwoord te krijgen op de rechtsvragen die samenhangen met de door gaswinning veroorzaakte mijnbouwschade? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 12 oktober jl. over de aangenomen moties in het debat over het ontwerpinstemmingsbesluit gaswinning Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 310) heb ik reeds mijn reactie gegeven op de motie Van Tongeren c.s.
Bent u, gezien de ernst van de situatie waarin de Groningers verkeren, bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel “Wethouder Fles en CDA Noordwijk nemen elkaar de maat” |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Wethouder Fles en CDA Noordwijk nemen elkaar de maat»?1
Ja.
Wordt door de Noordwijkse casus duidelijk dat het begrip «zelfredzaamheid» niet eenduidig wordt gebruikt in de uitvoeringspraktijk (nu deze lokale situatie is vergeleken met diverse projecten in de 4 grote steden)?
Ik kan me dit beeld voorstellen, maar ben het niet eens met de suggestie die uit de vragen spreekt. Gemeenten kunnen de mate van zelfredzaamheid van inwoners beoordelen. Uiteraard binnen het kader van de wet. Het College dient daar vervolgens naar te handelen. Dat geldt ook voor de vraag of en in welke mate de lokale overheid haar burgers zou moeten ondersteunen wanneer ze worden getroffen door ingrijpende beslissingen, zoals het sluiten van dit pand. Een specifieke beschrijving van zelfredzaamheid in de wet is daarom onwenselijk.
Vindt u het binnen de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een taak van de gemeente om stappen te zetten, om te voorkomen dat burgers schade lijden door overheidsbeslissingen, zoals het sluiten van een pand zonder met ketenpartijen te overleggen over oplossingen voor individuele burgers die door sluiting worden getroffen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het woord «zelfredzaamheid» verduidelijking behoeft in het licht van deze casus? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat In de Noordwijkse casus het College van B&W de opvang geheel als verantwoordelijkheid van de centrumgemeente ziet, die aangeeft geen opvang te kunnen bieden? Wat vindt u hiervan?
Dat klopt niet. Voor verschillende betrokkenen kan en wordt vanuit de Wmo begeleiding geboden of andere hulp vanuit andere wettelijke kaders. Daar is door de gemeente ook meerdere malen over gecommuniceerd. Voor maatschappelijke opvang heeft de gemeente afspraken gemaakt met haar centrumgemeente, in dit geval via de centrumgemeente Leiden. Die afspraken moeten sluitend zijn, zodat mensen niet tussen wal en schip belanden.
Is het u bekend dat het College van de gemeente Noordwijk van mening is dat preventie (zoals het verliezen van BRP inschrijving en zorgpolis), vroegsignalering en voorkomen van escalatie zaken zijn die niet tot de Wmo behoren? Bent u dit met het College eens? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Essentie is om, gegeven de mogelijkheden die diverse wetten aan gemeenten bieden, te zorgen voor passend maatwerk voor mensen. Daarbij is het zowel voor mensen zelf als financieel voor de gemeente vaak beter om preventief te werken en escalatie te voorkomen. Vanuit die gedachte maken preventie en vroegsignalering ook in Noordwijk onderdeel uit van het Wmo-beleid dat wijkteams en maatschappelijke partijen uitvoeren.
Vindt u het ook niet opvallend dat de wethouders vinden dat hun interpretatie van de Wmo niet door een raadslid ter discussie mag worden gesteld, terwijl de Wmo een wet is met veel beleidsruimte, die nu juist vraagt om actieve democratische controle door de raad?
Ik ben met u eens dat de Wmo veel ruimte geeft die juist in discussie van College met de gemeenteraad lokaal in passend beleid kan worden vertaald.
Deelt u de mening dat de raad de controlerende bevoegdheid heeft om vragen te stellen?
Ja.
De noodkreet over de nieuwe contracteerronde fysiotherapie |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de noodkreet van de fysiotherapeut dat het contracteringsproces niet goed verloopt en de fysiotherapeut geen gelijkwaardige positie heeft in de onderhandeling met de zorgverzekeraars?1
In onderstaande antwoorden ga ik hierop in.
Wat vindt u ervan dat er in de contractering van fysiotherapie door de zorgverzekeraars in feite alleen nog maar gestuurd wordt op de behandelindex? Vindt u dit de juiste insteek om de volledige inkoop op te baseren?
Uit navraag is gebleken dat zorgverzekeraars de inkoop vooral baseren op de kwaliteitsindicatoren van de beroepsgroep, de prijs van te leveren zorg en soms op klantervaringen. Ze gebruiken naar eigen zeggen de behandelindex niet voor de contractering maar als spiegelinformatie, om zorgaanbieders inzicht te geven in hoe de door hen geleverde en gedeclareerde zorg zich verhoudt tot het gemiddelde in de sector.
Is het waar dat de behandelindex niet transparant is, zodat voor de fysiotherapeut niet duidelijk is welke regels de verzekeraar daarbij hanteert? Is het waar dat verzekeraars voor de behandelindex verschillende regels, bijvoorbeeld het behandelgemiddelde als indicator voor doelmatigheid, hanteren en deze ook per jaar wisselen? Vindt u niet dat deze regels transparant en eenduidig zouden moeten zijn? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De behandelindex is een cijfermatig gewogen weergave van de door de fysiotherapeut ingediende declaraties. Het is een maatstaf voor praktijkvariatie. Een behandelindex van 100 betekent dat een praktijk verzekerden gemiddeld even vaak behandelt als het gemiddelde van andere praktijken in Nederland. Een behandelindex van 90 betekent dat een praktijk gemiddeld 10% minder behandelingen geeft. Een behandelindex van 200 betekent dat een praktijk gemiddeld verzekerden twee keer meer behandelt dan andere praktijken. Zorgverzekeraars vinden het belangrijk dat er meer transparantie komt over de behandelindex.
Het klopt dat de weging van praktijkvariatie niet bij elke zorgverzekeraar op dezelfde manier wordt meegenomen. Daarom zijn de zorgverzekeraars binnen de stichting kwaliteitsmonitoring zorg (SKMZ) begonnen om een eenduidige rekenmethode op te leveren, zodat dit voor het veld bij elke zorgverzekeraar gelijk is. Deze exercitie is naar verwachting eind 2016 gerealiseerd.
Wat vindt u er vervolgens van dat fysiotherapeuten hun patiënten eigenlijk moeten dwingen om deel te nemen aan een kwaliteitsonderzoek omdat zij bij te weinig deelnemers vanuit hun praktijk worden gestraft met een tariefskorting en een terugzetting van het contract naar een standaardcontract? Hoeveel zorgverzekeraars stellen dit soort voorwaarden in hun contractering van fysiotherapie?
Ik vind het heel belangrijk dat de ervaringen van klanten worden uitgevraagd, zodat verzekerden en patiënten inzicht hebben in deze klantervaringen en zodat zorgverzekeraars klantervaringen kunnen betrekken bij de contractering.
Zorgverzekeraars stellen het meten van klantervaringen niet verplicht maar betrekken dit soms wel bij hun zorginkoop, bijvoorbeeld door een hoger tarief aan te bieden aan zorgaanbieders die klantervaringen meten.
Vindt u het terecht dat fysiotherapeuten gevraagd wordt om de klantervaringen te meten voor de zorgverzekeraars zonder compensatie daarvoor zodat het ten koste gaat van de tijd die aan de patiënt kan worden besteed?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of hier sprake is van een inspannings- dan wel resultaatverplichting? Zijn hier verschillen tussen de verzekeraars? Zo ja, welke? Wat is uw oordeel daarover?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u inzicht geven in de benchmark 2016 aan de hand waarvan zorgverzekeraar Achmea de fysiotherapeuten wil afrekenen in 2017? Zo nee, hoe moet men dan de vrijheid interpreteren die zorgverzekeraar Achmea voor zichzelf inbouwt om middenin het contractjaar een overeenkomst te verbreken omdat de benchmark 2016 is overschreden? Zo ja, hoe ziet deze benchmark er precies uit en vindt u de mogelijkheid halverwege het jaar het contract op te zeggen een wenselijke ontwikkeling voor de patiënten die op dat moment onder behandeling zijn bij een bepaalde fysiotherapeut en dus gedwongen worden zelf bij te betalen of halverwege een behandeling over te stappen naar een andere fysiotherapeut?
Ik heb dit uitgevraagd bij Zilveren Kruis (onderdeel Achmea). De behandelindex heeft voor Zilveren Kruis als doel het doelmatig handelen bij fysiotherapeuten te stimuleren en hier inzicht in te geven. Zilveren Kruis kijkt naar de behandelindex van alle praktijken om daarmee de doelmatigheid van praktijken met elkaar te kunnen vergelijken. Zilveren Kruis hanteert daarbij al enkele jaren dezelfde norm. Indien praktijken ruim boven deze norm komen, kán het zijn dat na consultatie bij de praktijk Zilveren Kruis besluit het daaropvolgende jaar geen contractaanbod te doen. Zilveren Kruis stelt dat dit echter bij hoge uitzondering gebeurt. Halverwege een contractjaar wordt de samenwerking niet onderbroken omdat dat niet in het belang is van de verzekerden. Patiënten worden dus ook niet gedwongen om halverwege het jaar naar een andere zorgaanbieder over te stappen.
Is er sprake van dat fysiotherapeuten in 2017 van de zorgverzekeraars moeten behandelen onder de kostprijs? Kunt u de tariefontwikkeling schetsen vanaf 2012 tot 2016? Zijn deze prijzen in lijn met de kostenontwikkeling en inflatie? Hoe was de ontwikkeling van de administratieve lasten bij fysiotherapeuten in deze periode?
De totstandkoming van afspraken over de kwaliteit en prijs van de zorg is een proces dat plaatsvindt tussen een zorgverzekeraar en zorgaanbieder. De zorgverzekeraar heeft in dit proces de plicht om kwalitatief goede zorg in te kopen voor patiënten die betaalbaar en toegankelijk is. De zorgaanbieder is uiteraard verantwoordelijk voor zijn eigen bedrijfsvoering. De tarieven zijn de afgelopen jaren gelijk gebleven of licht gestegen.
De NZa houdt toezicht op dit proces. In het in 2015 verschenen rapport van de NZa «Uitkomsten van het tweede deel onderzoek zorginkoop eerste lijn»2, blijkt dat de meeste zorgverzekeraars bijna alle fysiotherapeuten contracteren die een contract zouden willen aangaan met de betreffende zorgverzekeraar. Er zijn geen knelpunten gevonden rondom de tijdigheid en bereikbaarheid van zorg.
In de afgelopen periode zijn veel inspanningen gedaan om het contracteerproces in de eerste lijn te verbeteren. Door partijen is gewerkt aan het tot stand brengen van «good contracting practices»; de NZa heeft haar regelgeving voor de zorginkoop hierop aangepast. Zo is per 1 januari 2016 de transparantieregeling van de NZa van kracht geworden. Daarin wordt voorgeschreven dat zorgverzekeraars hun zorginkoopbeleid en de procedure van de zorginkoop uiterlijk op 1 april voorafgaand aan het kalenderjaar voor de zorginkoop bekend maken en daarin informatie verstrekken over het proces van de zorginkoop, de bereikbaarheid van de zorgverzekeraar gedurende de zorginkoop, het kwaliteitsbeleid dat de zorgverzekeraar bij de zorginkoop hanteert en de minimumeisen waaraan zorgaanbieders moeten voldoen om in aanmerking te komen voor een contract.
Ook is voorgeschreven dat de zorgverzekeraar in het tijdspad voor het zorginkoopproces een redelijke termijn opneemt voor de zorgaanbieders om het voorstel te bestuderen en vragen te stellen. Hierbij vind ik het ook belangrijk dat verzekeraars hun contractpartners op fatsoenlijke manier te woord moeten staan en goed bereikbaar zijn voor vragen over het contract. Dit is in mijn ogen pas het begin van meer evenwichtige verhoudingen. Bereikbaar zijn voor vragen over het contract is niet hetzelfde als een gesprek over de inhoud van het contract. Gezien de omvang van de groep is het onmogelijk om met iedere individuele fysiotherapeut te onderhandelen over de inhoud van het contract. Het is dus nodig om de contracteringsmodellen aan te passen opdat het inhoudelijke, kwalitatieve gesprek wel tot stand komt. Ik verwacht dat deze vervolgstappen de komende periode verder worden uitgewerkt.
In de werkgroep Paramedie die gestart is in het verlengde van «het roer gaat om» wordt gewerkt aan oplossingen voor knelpunten in de contractering. Zo wordt er bijvoorbeeld gewerkt aan het uniformeren van contracten en de verschillende eisen die door verzekeraars worden gesteld. Deze gesprekken lopen nog. Daarnaast kunnen partijen sinds kort gebruik maken van de «Onafhankelijke Geschilleninstantie Zorgcontractering». Als partijen er onderling niet uitkomen kan geschilbeslechting een eventuele impasse in het contracteerproces of naleving van het contract doorbreken.
Voor wat betreft het meerjarig contracteren van fysiotherapeuten, zijn nog stappen te zetten. Meerjarige contractering kan een krachtig instrument zijn om investeringen in kwaliteit van zorg beter van de grond te krijgen. In mijn brief van 30 juni jl. heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken bij meerjarig contracteren. In deze brief is te lezen de helft van de verzekeraars werkt met meerjarige contracten voor fysiotherapeuten.
Uiteindelijk zijn het de zorgverzekeraars en zorgaanbieders zelf die lokaal verantwoordelijk zijn voor een goed verlopen contracteerproces.
Ik ga er daarbij vanuit dat de partijen hun contractering verbeteren op basis van leerervaringen. Van Zilveren Kruis heb ik bijvoorbeeld vernomen dat zij voor de inkoop van fysiotherapie 2017 een nauwe samenwerking met het veld hebben opgezocht. Om gedifferentieerd in te kopen en kwaliteit zichtbaar te maken, werkt Zilveren Kruis samen met de registers Het Keurmerk en KNGF Plusprogramma. Deze registers selecteren de top van de fysiotherapeuten in Nederland. Dit doen zij op drie pijlers: intervisie en visitatie, klantervaringen en dataverzameling. Zilveren Kruis sluit hierbij aan.
Zou in de fysiotherapie ook niet «het roer om gaan», met onder andere eerlijkere onderhandelingen tussen zorgverzekeraars en fysiotherapeuten? Zo ja, hoe beoordeelt u dan het feit dat fysiotherapeuten blijkbaar wederom een contract voorgelegd krijgen van de zorgverzekeraars waarbij het in de praktijk niet mogelijk is daarover te onderhandelen en zij moeten «tekenen bij het kruisje»?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn er al resultaten te melden van de werkgroep Paramedie van «het roer gaat om», waarvan u de voortgang zou monitoren? Zijn eventuele resultaten hiervan al zichtbaar bij de contractering voor 2017?
De tussenresultaten van de werkgroep Paramedie vindt u op de website http://www.minderlastenmeerzorg.nl/. De betrokken partijen werken momenteel verder aan de implementatie van deze resultaten en aan nieuwe oplossingen voor knelpunten. De monitoring bestaat eerst uit een 0-meting waarna bijvoorbeeld over een jaar de 1-meting plaats kan vinden. Ik verwacht dat de 0-meting nog dit jaar wordt afgerond. Een deel van de afspraken zal meelopen in de contractering van 2017. Ik heb op 25 oktober met alle partijen de stand van zaken besproken en afspraken gemaakt om het proces te versnellen.
Vindt u het toelaatbaar dat fysiotherapeuten door de zorgverzekeraars gedwongen worden om «trusted third parties» toegang te geven tot de elektronische patiëntendossiers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit zijn afspraken die worden gemaakt tussen een zorgverzekeraar en een fysiotherapeut. Ik vind het in deze van belang dat wordt gehandeld volgens de privacywetgeving.
Bent u bekend met stichting Miletus, een samenwerkingsverband van zorgverzekeraars? Klopt het dat deze stichting in opdracht van zorgverzekeraars onderzoek doet naar nieuwe meetinstrumenten bij fysiotherapeuten?
Ik ben bekend met de Stichting Miletus. Dit is een samenwerkingsverband van zorgverzekeraars voor het meten van de ervaringen van de patiënt in de zorg. Het gaat daarbij om het ontwikkelen van meetinstrumenten en vragenlijsten. De meetinstrumenten/vragenlijsten worden altijd tripartiet met de betrokken partijen (zorgaanbieders, wetenschappelijke organisaties en patiëntenorganisaties) ontwikkeld. Het doel daarvan is, ten behoeve van verzekeraars, zorgaanbieders en patiëntenorganisaties informatie te verkrijgen om de kwaliteit van de zorgverlening te bevorderen. Zorgverzekeraars gebruiken deze informatie voor zorginkoop en voorlichting aan verzekerden. De opdrachtgever is een zestal verzekeraars (zie www.stichtingmiletus.nl).
Is hier sprake van een dubbelopsituatie en verspilling van publieke middelen aangezien het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) zelf meetinstrumenten heeft ontwikkeld en in een landelijke database gegevens verzamelt?2
Zorgverzekeraars Nederland heeft mij laten weten dat het KNGF één van de betrokken partijen is bij de ontwikkeling van de PREM-vragenlijst als meetinstrument voor de fysiotherapie (voorheen de CQI-vragenlijst). Om te komen tot een tripartiet gedragen PREM heeft het Nivel in het ontwikkeltraject de bestaande meetinstrumenten meegenomen.
Het KNGF heeft mij laten weten dat zij deelnemen aan de begeleidingsgroep van Miletus. Het KNGF heeft in het kader van het Masterplan Kwaliteit in Beweging een eigen meetinstrument ontwikkeld gebaseerd op de PROM (patient reported outcome measures) en de Nelson Beatty vragenlijst. Hiermee kunnen de huidige instrumenten worden vervangen. Het KNGF geeft aan dit te hebben ingebracht bij Miletus maar het heeft (nog) niet geleid tot het gebruik van deze lijsten.
Er is op dit moment geen sprake van een dubbelopsituatie omdat gebruik wordt gemaakt van één instrument. Ik roep partijen wel op om te komen tot een gezamenlijk instrument dat op draagvlak kan rekenen bij alle partijen.
Klopt het dat zorgverzekeraars via stichting Miletus patiënten rechtstreeks kunnen benaderen om hen te vragen naar hun ervaringen met een bepaalde fysiotherapeut? Zo ja, hoe komen zorgverzekeraars aan die contactgegevens? Gaan ze daarbij inderdaad gebruikmaken van de huisstijl van de zorgverlener? In hoeverre is de keuze voor deelname aan het onderzoek daadwerkelijk vrijblijvend en welke invloed heeft het besluit om niet aan het onderzoek deel te nemen op het tarief/het contract enzovoorts van de fysiotherapeut? Zo nee, hoe zit het dan precies?
Zorgverzekeraars benaderen patiënten niet rechtstreeks maar via de fysiotherapeut. Patiëntervaringen worden via de zorgaanbieders gemeten. Zorgaanbieders maken hiervoor gebruik van een onafhankelijk geaccrediteerd/gecertificeerd meetbureau. Deelname aan het onderzoek door patiënten is vrijwillig en heeft geen invloed op de behandeling. Verwerking van de gegevens is anoniem en aanbieders hebben een informatieplicht over de meting. Patiënten worden benaderd via hun e-mailadres. Deze adressen zijn verzameld met onder andere als doel om patiënten uit te nodigen voor onderzoek naar kwaliteit van de zorg. De patiënt kan ook hier vooraf aangeven of het emailadres mag worden gebruikt.
Klopt het dat fysiotherapeuten in hun contracten worden verplicht gebruik te maken van bepaalde vragenlijsten, zoals bijvoorbeeld de Patient Related Experience Measure (PREM), zonder dat de fysiotherapeuten weten wat die vragenlijsten inhouden? Wat is het oordeel van de KNGF over deze vragenlijsten?
Zoals ik al aangaf stellen zorgverzekeraars het meten van klantervaringen niet verplicht maar betrekken dit soms wel bij hun zorginkoop.
In hoeverre is de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) op de hoogte van de voorwaarden die gesteld worden aan fysiotherapeuten? Gelden deze voorwaarden ook op een vergelijkbare wijze voor andere paramedici of aanbieders van eerstelijnszorg?
De contractvoorwaarden maken onderdeel uit van een contract tussen twee private partijen, hier heeft de NZa niet zonder meer inzage in. De NZa vraagt deze informatie niet structureel op. Voor de NZa is vooral een rol weggelegd bij het monitoren van het contracteerproces.
De NZa neemt signalen van zorgaanbieders en zorgverzekeraars over het verloop van het contracteerproces serieus en houdt toezicht op de randvoorwaarden waarbinnen onderhandelingen in het veld plaatsvinden. Sinds 2016 stelt de NZa regels voor een transparant contracteerproces. Zaken die in het contract worden afgesproken (zoals tarieven en kwaliteitseisen) vallen onder de contracteervrijheid tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars.
Het bericht dat verpleeghuizen de uitvraag over kwaliteit van zorg door de Inspectie voor de Gezondheidszorg boycotten |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Verpleeghuizen boycotten IGZ-uitvraag»?1
Ja, ik ken dat bericht.
Wat vindt u ervan dat op de ledenvergadering van Actiz besloten is tot het niet langer meewerken aan de uitvraag van de IGZ over kwaliteit van zorg?
Zoals aangegeven in mijn brief van 5 oktober jongstleden (Kamerstuk 31 765, nr. 235) vind ik dat niet acceptabel. Daarnaast verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 1 van het lid Leijten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 177).
Wat vindt u ervan dat Actiz dit besluit neemt naar aanleiding van het publiceren van een zwarte lijst van verpleeghuizen die onder de maat scoren op het gebied van veiligheid en kwaliteit?
Ik hecht er aan om te benadrukken dat de lijst die de IGZ op 6 juli jongstleden openbaar heeft gemaakt, geen zwarte lijst van onder de maat presterende verpleeghuizen is. Het is een lijst van verpleeghuizen die in het kader van de risico inventarisatie uit 2014, tussen januari 2015 en 15 maart 2016 opnieuw zijn bezocht door de IGZ.
Bij meer dan de helft van deze instellingen kon het toezicht worden afgesloten. Bij een deel was vervolgtoezicht nodig of was het toezicht nog niet afgerond en bij 11 instellingen had de IGZ serieuze zorgen over de verbetercapaciteit.
In mijn brief van 28 juli jl heb ik conform toezegging en als antwoord op de motie van Kamerleden Potters, Volp en Leijten (Kamerstuk 31 765, nr. 224) uw Kamer bericht dat de IGZ in oktober 2016 een geactualiseerd overzicht van de lijst van 150 instellingen publiceert en daarbij haar oordeel over medicatieveiligheid betrekt. Met betrekking tot de publicatie van de geactualiseerd lijst wordt een zorgvuldig proces gevolgd. De instellingen die op deze lijst staan, zijn hierover inmiddels via een brief van de IGZ geïnformeerd. Ik verwacht de volledige actualisatie in de laatste week van oktober aan uw Kamer te kunnen sturen.
Het openbaar maken van de lijst en de manier waarop daar vervolgens over is gesproken, heeft veel teweeg gebracht bij mensen die in de verpleeghuizen werken. Daarom vind ik het, zoals ik bij het antwoord op vraag 1 van het lid Leijten aangegeven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 177), van belang dat stakeholders op zorgvuldige wijze omgaan met deze transparantie en het daadwerkelijk gebruiken voor het leren en verbeteren. Maar dat kan er natuurlijk nooit toe leiden dat transparantie van kwaliteit uitblijft.
Op welke wijze wordt er door de IGZ toezicht gehouden als er geen kwaliteitsgegevens door instellingen verstrekt worden, en welke consequenties heeft het niet verstrekken van gegevens door instellingen voor deze instellingen?
Zoals aangegeven bij vraag 3 van het lid Leijten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 177), zal de IGZ bij individuele zorgaanbieders die de indicatoren niet aanleveren de informatie vorderen en alle stappen nemen die daar bij horen.
Deelt u de mening dat tijdens het ontwikkelen van het nieuwe kwaliteitskader de huidige stand van zaken rondom kwaliteit getoetst moet kunnen worden, en dat zorgaanbieders een plicht hebben aan deze toetsing mee te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik ben van mening dat de huidige stand van zaken rondom kwaliteit getoetst moet worden. De IGZ zal dat ook blijven doen. Bij mijn brief van 4 juli jongstleden (Kamerstuk 31 765, nr. 215) heb ik een publicatie van de IGZ gevoegd, waarin staat beschreven hoe de IGZ in de toekomst toezicht houdt. Zodra het nieuwe kwaliteitskader verpleeghuizen beschikbaar komt zal de IGZ toezicht houden op de naleving van dat kader.
Welke consequenties zijn er wanneer instellingen dit weigeren te doen?
Uiteindelijk kan de IGZ bij individuele zorgaanbieders die de indicatoren niet aanleveren de informatie vorderen en alle stappen nemen die daar bij horen.
Deelt u de mening dat instellingen niet eenzijdig kunnen bepalen dat zij geen kwaliteitsgegevens meer aanleveren? Welke consequenties zijn er wanneer instellingen dit weigeren te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, die mening deel ik. Ik verwijs naar de antwoorden op vragen 1 en 2 van mevrouw Leijten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 177).
.
Deelt u voorts de mening dat er in de verpleeghuissector gewerkt moet worden aan transparantie en zelfreinigend vermogen, en welke invloed heeft dit besluit van Actiz op het bieden van transparantie en inzicht in kwaliteit voor cliënten en hun naasten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de mening dat binnen de verpleeghuissector gewerkt moet worden aan transparantie. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 1 van lid Leijten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 177).
Zoals gezegd, vind ik het niet acceptabel dat aanbieders geen indicatoren voor het kunnen uitoefenen van risicogestuurd toezicht zouden aanleveren. Ik ga er dan ook vanuit dat de aanbieders de indicatoren aan de IGZ zullen leveren. In de uitvraagmodule worden aanbieders dit jaar gevraagd of ze akkoord gaan met het publiceren van de uitkomsten op de site van de IGZ en op ZorgkaartNederland.nl en Kiesbeter.nl. De ambitie is om per 1 januari aanstaande een eerste kwaliteitskader op te leveren, waarin in ieder geval de basisveiligheid en indicatoren daarvoor een plek krijgen. Dat betekent dat dan niet alleen aanlevering verplicht is, maar ook transparantie.
Wat vindt u ervan dat zorgbestuurders tevens besloten hebben tijdens de ledenvergadering van Actiz om tegen een bezettingsnorm te stemmen?2
Ik betreur deze uitkomst van de ledenvergadering van ActiZ. In deze eerste versie van de leidraad verantwoorde personeelssamenstelling wordt duidelijk gezocht naar de balans tussen enerzijds ruimte laten voor de specifieke context waarin een groep bewoners zich bevindt en anderzijds normstelling. Daarom is in de versie zoals die door V&VN en de Patiëntenfederatie is ingediend bij het Zorginstituut, een aantal kwalitatieve normen opgenomen. De eerste praktijktoetsen geven aan dat de leidraad leidt tot het goede gesprek en tot inzichten over de wijze waarop personele bezetting is afgestemd op de zorgvraag van cliënten. Het Zorginstituut zal de regie gaan voeren op de verdere ontwikkeling van de leidraad, als onderdeel van het kwaliteitskader. Daarbij zal het Zorginstituut zich laten leiden door goede voorbeelden uit de sector.
Draagt deze houding van Actiz naar uw mening bij aan het verbeteren van het leven van cliënten in verpleeghuizen, en het verbeteren van de kwaliteit van zorg en leven in verpleeghuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gezegd, ben ik van mening dat de sector zichzelf kan verbeteren als er meer transparantie ontstaat. Hierbij moet gezegd worden dat de afspraken over de indicatoren alleen transparantie geven op aspecten van basisveiligheid. ActiZ geeft in haar publicatie «Ruimte scheppen voor welbevinden» terecht aan dat enkel het verbeteren van technisch meetbare basisveiligheid, de kansen op welbevinden van cliënten niet doet toenemen. Er moet met andere woorden ook aandacht zijn voor zaken die niet zwart wit in indicatoren zijn op te vragen. Het kwaliteitskader moet beide omvatten. ActiZ geeft in deze notitie echter ook aan dat organisaties hun basiskwaliteit op orde moeten hebben en dat organisaties zich hiermee op termijn ook voorzien van een «licence to operate» van de samenleving.
Draagt deze houding van Actiz naar uw mening bij aan het verlagen van de werkdruk voor medewerkers in de verpleeghuiszorg, het vergroten van de beroepstrots voor verpleegkundigen en verzorgenden, en het verbeteren van de kwaliteit van zorg die deze medewerkers kunnen leveren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, de leidraad personeelsamenstelling is juist opgesteld in samenwerking met en voor verpleegkundigen en verzorgenden en wordt ondersteund door Patiëntenfederatie. De leidraad gaat uit van de zorgvraag van cliënten en zoekt daar de juiste personeelssamenstelling bij. Daarbij wordt rekening gehouden met een aantal externe factoren die dat kunnen beïnvloeden. Daarnaast geeft de leidraad een aantal kwalitatieve normen aan. Door het gebruiken van de leidraad komt werkdruk én de aspecten die werkdruk kunnen beïnvloeden, zoals waardering, voldoende kennis en ervaring om het gevraagde werk te kunnen uitvoeren en bijvoorbeeld ruimte om het werk zelf in te delen, aan bod. Het is dan ook de verwachting dat er een positieve invloed van uitgaat op de ervaren werkdruk. Teams krijgen meer inzicht in het eigen functioneren en kunnen aangeven wat ze nodig hebben om hun werk goed te doen, wat bijdraagt aan het vergroten van de beroepstrots.
Deelt u de mening dat er door effectief om te gaan met overhead, administratieve lasten, management en vastgoed in de sector nog voldoende ruimte is om de bezettingsnorm mogelijk te maken, en dat goede voorbeelden in de sector dit al aantonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, die mening deel ik. We zien inderdaad goede voorbeelden van zorgaanbieders die voldoende personeel hebben, dat afgestemd is op de zorgvraag van cliënten. Wat hen over het algemeen kenmerkt is de wil om persoonsgerichte zorg te bieden, een open cultuur, heldere sturing op bedrijfsvoering waarbij inzicht bestaat in het personeelsbeleid en de bijbehorende financiële consequenties en het inzetten van opleidingsgeld voor kennisvergroting en leren op de werkvloer. Daarnaast heeft het kabinet extra middelen oplopend naar € 200 miljoen ter beschikking gesteld voor deskundigheidsbevordering en zinvolle dagbesteding en is de taakstelling van € 500 miljoen op de Wlz vanaf 2017 geschrapt.
Ik heb altijd aangegeven niet weg te lopen voor een discussie over bezetting en meer personeel. In het programma Waardigheid en Trots zijn ook onderzoeken uitgezet om hier meer zicht op te krijgen. Ik heb aan de NZa gevraagd onderzoek te doen naar de toereikendheid van de tarieven. Soms zal op sommige locaties meer of ander personeel nodig zijn. Ik zie tegelijkertijd dat binnen de instellingen er veel mogelijkheden zijn, waaronder het schrappen van overbodige overhead, om meer geld vrij te maken voor handen aan het bed.
Deelt u de mening dat dit bericht niet bijdraagt aan het beeld van een branchevereniging die vecht voor kwaliteit in de sector, en alles op alles zet om mee te werken aan de verbetering van kwaliteit in de sector? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben inderdaad van mening dat een actieve bijdrage aan transparantie door de sector zelf cruciaal is voor het verder verbeteren van de kwaliteit van de sector. Met transparantie komt immers scherper in beeld wat goed gaat en wat verbetering behoeft. Zo kan er worden geleerd en gecorrigeerd.
Wanneer komt het nieuwe kwaliteitskader en de informatie over de wijze waarop de IGZ toezicht gaat houden naar de Kamer?
Zoals aangegeven in mijn brief van 5 oktober jongstleden (Kamerstuk 31 765, nr. 235) heeft het Zorginstituut de ambitie uitgesproken om per 1 januari aanstaande een eerste kwaliteitskader op te leveren, waarin in ieder geval de leidraad personeel en de basisveiligheid en indicatoren daarvoor een plek krijgen. Bij mijn brief van 4 juli jongstleden (Kamerstuk 31 765, nr. 215) heb ik een publicatie van de IGZ gevoegd waarin staat beschreven hoe de IGZ in de toekomst toezicht houdt. Zodra het kwaliteitskader verpleeghuizen beschikbaar komt, zal de IGZ toezicht houden op de naleving van dat kader.
Kunt u deze vragen vóór de behandeling van de begroting VWS voor het jaar 2017 beantwoorden?
Ja.
De situatie op de Filipijnen |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Philippines secret death squads: officer claims police teams behind wave of killings», waarin wordt gesproken over geheime politieteams die de opdracht hebben om vermeende drugsgebruikers en -dealers zonder proces te vermoorden? Zo ja, wat is uw reactie op dit specifieke bericht en in het algemeen op de meedogenloze oorlog tegen drugs die president Duterte sinds zijn aantreden voert, waarbij volgens berichten al meer dan 3000 vermeende drugsgebruikers en -dealers buitenrechtelijk werden geëxecuteerd?1
Ja. De wijze waarop president Duterte de bestrijding van drugscriminaliteit in de Filipijnen ter hand heeft genomen is zeer zorgelijk en heeft uiteraard de volle aandacht van het kabinet.
Ondersteunt u de resolutie van het Europees parlement2 en de eerdere oproep van de OHCHR (Office of the UN High Commissioner for Human Rights)3 aan de Filipijnse regering om de golf van buitenrechtelijke executies te stoppen en te zorgen voor een eerlijk proces voor een ieder die verdacht wordt van een misdrijf? Zo ja, bent u bereid om bilateraal dan wel in EU-verband stappen te ondernemen om bij te dragen aan deze oproepen?
Het Europees parlement, de OHCHR en de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten hebben een eigen mandaat en beschikken over eigen kanalen en methoden om hun zorgen over president Duterte’s drugsbestrijdingsaanpak over te brengen.
Nederland is bezorgd over de Filipijnse aanpak van drugscriminaliteit en het stijgend aantal slachtoffers dat daarmee in verband wordt gebracht. Nederland heeft deze zorgen zowel in EU- en in VN-verband als via het bilaterale kanaal aan de Filipijnse autoriteiten overgebracht en er op aangedrongen de internationale mensenrechtennormen te respecteren. Meest recentelijk zijn deze zorgen geuit tegenover de Filipijnse viceminister van Buitenlandse Zaken en marge van de ASEAN-EU Ministeriële van 14 oktober jl. Nederland zet tegelijkertijd via het EU-kanaal in op versterkte samenwerking op rechtsstatelijk en mensenrechtelijk gebied met een uitgebreid steunprogramma op o.a. hervormingen in de justitiële sector, waaronder steun aan het Filipijnse National Monitoring Mechanism for Extra Judicial Killings. Daarnaast zal, eveneens via de EU, het Filipijnse Ministerie van Gezondheid vanaf 2017 aanvullende financiële steun ontvangen voor de versterkte uitvoering van rehabilitatieprogramma’s van drugsverslaafden.
Heeft u kennisgenomen van de oproep van de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, Zeid Ra'ad Al Hussein, om te komen tot een onafhankelijk VN-onderzoek ter plaatse?4 Zo ja, bent u bereid om zowel bilateraal als in EU-verband inspanningen te leveren die kunnen bijdragen aan het tot stand komen van een dergelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere mogelijkheden ziet u om in internationaal kader, op politieke of volkenrechtelijke wijze, te reageren op de radicale koers van president Duterte, die tal van internationale normen en verplichtingen aan zijn laars lapt? Wat zouden de consequenties zijn als Duterte zijn dreigement om uit de VN te stappen5 hard zou maken?
De internationale gemeenschap spreekt de Filipijnse autoriteiten aan op het gekozen beleid en de gevolgen ervan. Zo heeft ook de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof, Fatou Bensouda, aangegeven de situatie nauwgezet te volgen en daarbij gewezen op de mogelijkheid dat bepaalde misdaden potentieel binnen de jurisdictie van het strafhof vallen. De Filipijnse autoriteiten hebben de optie van een vertrek uit de VN inmiddels tegengesproken. Nederland zal de ontwikkelingen in de Filipijnen op de voet volgen en hier in internationaal kader overleg over blijven voeren.
Heeft u aanwijzingen dat er door het gewelddadige antidrugsbeleid en door de afgekondigde staat van wetteloosheid extra risico’s voor buitenlanders of westerlingen ontstaan? Zo ja, heeft de Nederlandse ambassade in Manilla specifieke voorzorgsmaatregelen genomen? Overweegt u om het reisadvies naar de Filipijnen aan te scherpen?
In het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor de Filipijnen wordt helder aangegeven dat «drugsbezit en handel in verdovende middelen zwaar wordt bestraft». Het kabinet volgt de ontwikkelingen in de Filipijnen op de voet en weegt deze mee bij het tot stand komen van het reisadvies.