De Egyptische ngo-wet en civic space |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de op 14 en 15 november door het Egyptische parlement besproken ngo-wet met vergaande beperkingen voor ngo’s?1
Ja.
Wat vindt u van de opvatting van VN-expert Kiai, betrokken bij de Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR), dat aanname van het wetsvoorstel «would devastate the country’s civil society for generations to come and turn it into a government puppet»?
De ontwerp-NGO wet die door het Egyptische parlement is voorgesteld, is nog niet definitief. Het Egyptische parlement buigt zich momenteel opnieuw over de tekst van het wetsvoorstel. De tekst wordt pas officieel bekend gesteld, nadat de Egyptische president het voorstel heeft bekrachtigd.
Kloppen de volgende aannames over wat Egyptische ngo’s niet meer zonder voorafgaande ministeriële toestemming aan activiteiten mogen ontplooien, mocht het wetsvoorstel tot wet verworden: het publiceren van onderzoeken en rapporten? Zo nee, welke inhoud kent de wet wel? Zo ja, wat gaat u doen om betrokken ngo’s te helpen hun werk ondanks deze beperkingen voort te kunnen zetten?
Dit kan niet worden bevestigd, omdat de officiële tekst van het wetsvoorstel nog niet beschikbaar is. Vooralsnog lijkt het erop dat toestemming moet worden gevraagd voor het oprichten van NGO’s. Naar verwachting zal een nationale autoriteit worden gecreëerd die het samenwerken met internationale organisaties en het ontvangen van binnenlandse en buitenlandse financiering vooraf moet gaan goedkeuren.
Zijn er Nederlandse ngo’s die mogelijk gevolgen gaan ondervinden van de voorgenomen bepalingen over buitenlandse ngo’s, zowel ten aanzien van de licentiekosten als het niet in lijn zijn van hun activiteiten met wat is toegestaan onder de wet? Op welke wijze wilt u dat ondervangen?
Het is op dit moment nog te vroeg om te voorspellen of het wetsvoorstel zal betekenen dat projecten van Nederlandse NGO’s of lokale partnerorganisaties geen doorgang zouden kunnen vinden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de ambassade in Cairo staan in contact met lokale partners en Nederlandse NGO’s die actief zijn in Egypte over de ontwikkelingen rondom de ontwerp NGO-wet. Indien het wetsvoorstel wordt aangenomen, zal met gelijkgestemden, waaronder in EU-verband, worden bezien wat dit betekent.
Op welke wijze gaat u individuele personen ondersteunen die ten gevolge van deze wet tot gevangenisstraf veroordeeld worden?
Inzet voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers en het bevorderen van de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering vormen de kern van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Er kan niet worden vooruitgelopen op de Nederlandse inzet bij een eventuele veroordeling ten gevolge van het wetsvoorstel. In elke zaak is maatwerk nodig dat in overleg met de betrokken persoon en/of organisatie en gelijkgestemde landen tot stand komt. Instrumenten betreffen onder andere stille diplomatie, publieke verklaringen, verwijzingen in Raadsconclusies en verklaringen/resoluties in multilaterale fora en het zichtbaar monitoren van rechtszaken.
Heeft u contact gehad met de Egyptische regering en/of president over dit wetsvoorstel? Zo ja, wat is er toen besproken? Zo nee, wanneer bent u voornemens dit alsnog te doen?
De Nederlandse ambassadeur in Caïro heeft namens het kabinet zorgen uitgesproken over het wetsvoorstel bij het Egyptische parlement en overheid. Meerdere keren is ook op hoogambtelijk niveau het wetsvoorstel bij de Egyptische ambassadeur in Den Haag aangekaart. Door Egyptische autoriteiten is hierop defensief gereageerd, omdat het wetsvoorstel in hun visie een parlementaire aangelegenheid betreft.
Mede op aandringen van Nederland is ook in EU-verband voorafgaand en na de stemming in het Egyptische parlement actie ondernomen. Zo heeft EU-Commissaris Hahn tijdens zijn bezoek aan Egypte zijn verontrusting uitgesproken. Een delegatie van EU-ambassadeurs van EU-lidstaten heeft de kwestie ook opgebracht. Begin januari zijn bij een Egyptische onderminister van Buitenlandse Zaken opnieuw zorgen over het wetsvoorstel uitgesproken. Bij dit gesprek waren de ambassadeur van de EU en ambassadeurs van verschillende EU-lidstaten aanwezig, waaronder Nederland. In EU-verband blijft Nederland met gelijkgezinde landen pleiten voor aanvullende actie. De boodschap moet volgens Nederland zijn dat het maatschappelijk middenveld een belangrijke rol speelt in het versterken van democratische processen en bijdraagt aan de duurzame ontwikkeling en stabiliteit van Egypte.
Hoe beoordeelt u deze wet in het licht van andere beperkingen op de ruimte voor maatschappelijke organisaties en mensenrechtenactivisten om hun werkzaamheden in vrijheid te verrichten, zoals reisverboden voor mensenrechtenactivisten en het bevriezen van zowel persoonlijke als organisatietegoeden?2
Op basis van reeds bestaande wetgeving worden sommige mensenrechtenactivisten en NGO’s geconfronteerd met maatregelen zoals reisverboden en bevriezingen van tegoeden. Het kabinet en de EU hebben in bilaterale contacten met Egypte en in multilaterale fora, zoals de Mensenrechtenraad en de Derde Commissie van de Verenigde Naties, herhaaldelijk hun zorgen hierover uitgesproken. Op basis van de huidige berichtgeving, verwacht het kabinet dat met de nieuwe voorgestelde wetgeving de ruimte voor het maatschappelijk middenveld verder zal afnemen en beoordeelt dit als zeer verontrustend.
Wat is uw inzet ten aanzien van het verankeren van maatschappelijke ruimte (civic space), onder andere voor mensenrechten- en taboedoorbrekende organisaties, in het kader van de EU-Egypt Partnership Principles waar momenteel onderhandelingen over plaatsvinden? Waaruit blijkt dat, en wat is het tijdspad van de onderhandelingen?
Egypte maakt onderdeel uit van het Nabuurschapsbeleid, dat vorig jaar mede op aandringen van Nederland is herzien. In dit kader wil de EU met Egypte specifieke partnerschapsprioriteiten overeenkomen. De invulling van deze prioriteiten hangt af van de mate van overeenstemming die in de onderhandelingen wordt bereikt over de kernwaarden van het Nabuurschapsbeleid. Het kabinet acht het positief dat de focus in de gesprekken met Egypte ligt op het bevorderen van duurzame stabiliteit, waarbij voor Nederland en de EU centraal staat dat dit is gebaseerd op inclusieve ontwikkeling, democratisering, respect voor mensenrechten, goed bestuur en accountability. In deze context maakt Nederland zich samen met gelijkgestemde landen in EU-kader sterk voor een overeenkomst met Egypte, waarin het belang van het maatschappelijk middenveld voor democratisch bestuur en de duurzame ontwikkeling van Egypte wordt benadrukt. Voor Nederland is van belang dat expliciet wordt vastgelegd dat de EU en Egypte het maatschappelijk middenveld betrekken bij de implementatie van de partnerschapsprioriteiten. De afronding van de onderhandelingen is niet gebonden aan een vastgesteld tijdspad. Het bereiken van inhoudelijke overeenstemming is leidend voor de snelheid van het proces.
Beperkingen van het demonstratierecht |
|
Michiel van Nispen , Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Mag een burgemeester eisen dat tijdens een demonstratie alleen «positieve boodschappen» worden meegevoerd, zoals de burgemeester van Geleen deed?1
Op grond van artikel 9 van de Grondwet en artikel 2 van de Wet openbare manifestaties (Wom) mag het betogingsrecht slechts worden beperkt ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Bovendien bepaalt de Wom dat de kennisgeving van een betoging of het stellen van een voorschrift, het opleggen van een beperking of verbod geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de gedachten of gevoelens die worden geopenbaard. Overigens kan het karakter van de gedachten of gevoelens voor de burgemeester van belang zijn om te weten welke maatregelen hij moet nemen om de betoging in goede banen te leiden. In dat verband is het nuttig om te weten of de betoging mogelijk tot een tegendemonstratie kan leiden of vijandige reacties uit het publiek kan oproepen. Alsdan zal hij aanvullende maatregelen moeten nemen ter voorkoming van wanordelijkheden. Ook dat is zijn taak: het handhaven van de openbare orde. Of de burgemeester van Geleen met deze beperking op een onjuiste manier gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden op grond van de Wom kan worden vastgesteld bij de verantwoording aan de gemeenteraad en eventueel door de rechter wanneer daarover een procedure wordt aangespannen.
Hoe verhoudt deze beperking zich tot de grondwettelijke rechten van betogen en meningsuiting?
Dat niet vooraf eisen mogen worden gesteld aan de inhoud is als zodanig niet vastgelegd in het grondwettelijke bepaling over het recht op vrijheid van betogen, maar wordt gezien als een belangrijk onderdeel van de vrijheid van meningsuiting, zoals omschreven in artikel 7 van de Grondwet: zonder voorafgaand verlof. Omdat bij manifestaties zoals geregeld in de Wom het belijden dan wel het openbaren van gedachten en gevoelens het uitgangspunt is, is dit «censuurverbod» een onderdeel geworden van het recht op vrijheid van betoging. Voor het overige geldt hier het antwoord op vraag 1.
Wanneer en door wie is de eis van het louter voeren van «positieve boodschappen» in Geleen getoetst aan de grondwettelijke rechten?
Op grond van de Algemene plaatselijke verordening (APV) van de gemeente Sittard-Geleen is voor een betoging een kennisgeving vereist. Op grond van die kennisgeving beoordeelt de burgemeester of de kennisgeving aanleiding is om aan de betoging beperkingen of voorwaarden te stellen of aanwijzingen te geven in het belang van de bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Voorts bepaalt de APV dat degene die voornemens is om een betoging te houden in de kennisgeving vermeldt welke maatregelen hij neemt om een regelmatig verloop van de betoging te bevorderen.2
Voor de inschatting van de plaatselijke omstandigheden en de uitoefening van de bevoegdheden op grond van de Wom en de Gemeentewet is het lokaal gezag verantwoordelijk en moet het daarvoor ook op lokaal niveau verantwoording afleggen.
In welke omstandigheden kan een burgemeester een noodbevel geven of een noodverordening uitschrijven om een demonstratie te voorkomen, of om inhoudelijke eisen te stellen aan de leuzen die worden gevoerd? Waarom was daar in Geleen aanleiding toe?
Wanneer een aangekondigde of een reeds gaande betoging voldoende aanleiding geeft om te vrezen voor (het ontstaan van) oproerige beweging of andere ernstige wanordelijkheden is de burgemeester op grond van artikel 175 of artikel 176 van de Gemeentewet bevoegd een noodbevel te geven of een noodverordening af te kondigen. Omdat het gemeentelijk noodrecht betreft, kan hij slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden van deze bevoegdheid gebruik maken en in het geval van betogingen alleen dan wanneer de bevoegdheden die hij heeft op grond van de Wom (een betoging verbieden en eventueel te beëindigen) niet toereikend zijn. Voor de inhoudelijke eisen verwijs ik naar het antwoord op vraag 1. Ook hier geldt dat voor de inschatting van de plaatselijke omstandigheden en de uitoefening van de bevoegdheden op grond van de Wom en de Gemeentewet het lokaal gezag verantwoordelijk is en het daarvoor ook op lokaal niveau verantwoording moet afleggen.
Hoe wordt vooraf gecontroleerd of zo'n noodmaatregel proportioneel is? Hoe heeft die controle in Geleen plaatsgevonden?
Voor de inschatting van de plaatselijke omstandigheden en de uitoefening van de bevoegdheden op grond van de Wom en de Gemeentewet is het lokaal gezag verantwoordelijk en moet daarvoor ook op lokaal niveau verantwoording afleggen. Of de noodmaatregel proportioneel is geweest, kan slechts achteraf worden vastgesteld in het licht van de inschatting die de burgemeester heeft moeten maken op grond van de omstandigheden zoals die toen bekend waren of hadden moeten zijn. Demonstranten die menen dat een noodmaatregel niet proportioneel is geweest kunnen daarover een oordeel van de rechter vragen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat de Kroon gebruik maakt van haar vernietigingrecht in het kader van repressief bestuurlijk toezicht, wanneer zij van oordeel is dat het genomen besluit in strijd is met het recht. Van deze mogelijkheid wordt zeer spaarzaam gebruik gemaakt.
Komt het vaker voor dat burgemeesters zich meer ruimte toe-eigenen dan de Wet openbare manifestaties hen biedt?
De Wom laat de burgemeester een beoordelingsruimte om aan de hand van lokale omstandigheden een inschatting te maken van hetgeen is vereist om een betoging in goede banen te leiden met het oog op het belang van de bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Ter zake heeft de Minister van BZK geen aanwijzingsbevoegdheid of en hoe de burgemeester gebruik dient te maken van de bevoegdheden die de Wom en de Gemeentewet hem toekennen om de openbare orde te handhaven. Voor de inschatting van de plaatselijke omstandigheden en de uitoefening van deze bevoegdheden is het lokaal gezag verantwoordelijk en moet het daarvoor ook op lokaal niveau verantwoording afleggen. Daarbij kan worden vastgesteld dat de burgemeester de bevoegdheden die de Wom en de Gemeentewet hem toekennen te ruim heeft geïnterpreteerd. Dat kan ook het geval zijn wanneer de rechter om een oordeel ter zake is gevraagd.
Hoe vaak is het de afgelopen tien jaar voorgekomen dat burgemeesters in het ongelijk zijn gesteld door de rechter, omdat zij vooraf eisen stelden aan demonstraties?
Het vooraf eisen stellen aan een demonstratie is binnen de grenzen van de Wom niet verboden: zo kan de gemeenteraad in de APV bepalen dat voor betogingen een voorafgaande kennisgeving is vereist. Op grond van die kennisgeving kan de burgemeester voorschriften of beperkingen opleggen of bij gaande betogingen aanwijzingen geven. Het opleggen van een demonstratieverbod op grond van de inhoud van de te openbaren gedachten of gevoelens is niet toegestaan. Hoe vaak in de afgelopen tien jaar burgemeesters op dit punt door de rechter achteraf in het ongelijk zijn gesteld, wordt niet als zodanig geregistreerd. In de Evaluatie van de Wom, die de onderzoekers Roorda, Brouwer en Schilder in 2015 hebben verricht in opdracht van het Ministerie van BZK, worden enkele voorbeelden genoemd van rechterlijke oordelen waarin burgemeesters in het ongelijk zijn gesteld in verband met de eisen die zij vooraf stelden aan een demonstratie. Het onderzoek heb ik u aangeboden per brief van 16 oktober 2015; ik streef ernaar de kabinetsreactie daarop nog dit jaar uit te brengen.
Het gevaarlijke landbouwgif buprofezin |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat de Europese Unie het bestrijdingsmiddel buprofezin gaat verbieden voor toepassing op eetbare gewassen, omdat er in met buprofezin besmette producten bij de bereiding de erkende kankerverwekkende stof aniline ontstaat?1
Nee, dat kan ik niet omdat de Europese Commissie (EC) (nog) geen besluit heeft genomen om goedkeuring van buprofezin aan te passen. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Kunt u bevestigen dat het bewust toevoegen van een kankerverwekkende stof aan voedingsproducten niet toegestaan is in Europa?
Op grond van de Europese levensmiddelenwetgeving is het niet toegestaan om bijvoorbeeld een voedseladditief, dat als kankerverwekkend wordt geclassificeerd, bewust aan een voedingsproduct toe te voegen.
Kunt u bevestigen dat er van kankerverwekkende stoffen geen veilige dosis bestaat, en dat het gebruik ervan in eetbare gewassen dan ook altijd risico’s oplevert?
Verordening (EG) nr.1107/2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen bevat eisen en voorwaarden voor het goedkeuren van werkzame stoffen en de procedure die hiervoor gevolgd moet worden. De Europese Commissie (EC) is bevoegd werkzame stoffen goed te keuren, waarbij de EFSA (European Food and and Safety Authority) adviseert. De EC heeft recent (nog) geen besluit genomen over een aanpassing van de goedkeuring van buprofezin. Het is mij bekend dat de EC aan EFSA een advies heeft gevraagd aangaande buprofezin en in relatie met de stof aniline. Hierover zal dan in het betreffende permanente comité met de experts vanuit de lidstaten het gesprek worden gevoerd.
Kunt u uitleggen hoe het kan gebeuren dat, terwijl dit landbouwgif in de Europese Unie wordt verboden (een proces dat al jaren loopt), in Nederland het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) nu zeer recent een toelating heeft gegeven voor ditzelfde landbouwgif2 voor gebruik in voedselgewassen (tomaat, komkommer, aubergine)? Was u van de aanvraag voor toelating op de hoogte? Heeft het Ctgb overleg met u gezocht over deze aanvraag voor toelating voor een bestrijdingsmiddel dat wegens volksgezondheidsrisico’s op de nominatie stond en staat om verboden te worden in Europees verband?
Het Ctgb – de Nederlandse toelatingsautoriteit – is een zelfstandig bestuursorgaan dat aanvragen toetst volgens Europees geharmoniseerde beoordelingsmethodieken en besluiten neemt op basis van de op dat moment vigerende regelgeving. Dit geldt ook voor het onlangs toegelaten gewasbeschermingsmiddel op basis van de werkzame stof buprofezin. Buprofezin is een stof die door de EC geplaatst is als goedgekeurde stof voor toepassing in een gewasbeschermingsmiddel. Als de EC de goedkeuring aanpast, dan zal het Ctgb uiteraard ook de toelatingen van de betreffende toepassingen op basis van deze stof daarop aanpassen of zullen de toepassingen in hun geheel vervallen.
Deelt u de mening dat, wanneer er twijfels rijzen over de effecten van een bepaalde stof, op nationaal dan wel op Europees niveau, eventuele toelatingsprocedures van deze stof dan opgeschort zouden moeten worden totdat er een conclusie aan die twijfels is verbonden, zoals een eventueel verbod op de stof of het middel? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan en op welke wijze gaat u voorkomen dat er in de toekomst weer bestrijdingsmiddelen nationaal worden toegelaten die op de nominatie staan om in Europees verband verboden te worden?
De Verordening (EG) nr.1107/2009 bevat ook eisen en voorwaarden voor het toelaten van gewasbeschermingsmiddelen en de procedure die hiervoor gevolgd moet worden door de toelatingsautoriteit in de lidstaten. Het Ctgb toetst aanvragen volgens Europees geharmoniseerde beoordelingsmethodieken. Als uit deze toets blijkt dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu, zal het Ctgb besluiten een gewasbeschermingsmiddel toe te laten. Als de EC de goedkeuring aanpast, dan zal het Ctgb uiteraard ook de toelatingen van de betreffende toepassingen op basis van deze stof daarop aanpassen of zullen de toepassingen in hun geheel vervallen. Dit geldt ook voor gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof buprofezin.
Deelt u de mening dat dit kankerverwekkende bestrijdingsmiddel niet gebruikt zou mogen worden, en dus ook niet in Nederland toegelaten mag zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het gebruik van landbouwgif niet mag leiden tot volksgezondheidsrisico’s?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze gaat u ingrijpen om het gebruik van dit gevaarlijke landbouwgif in Nederland te voorkomen en om de toelating van dit middel te laten intrekken?
Zie antwoord vraag 5.
Het arrest van het Europees Hof van Justitie inzake het achterhouden van milieu-informatie in het kader van bedrijfsbelang |
|
Rik Grashoff (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het arrest van het Europees Hof van Justitie d.d. 23 november 2016 inzake het achterhouden van milieu-informatie in het kader van bedrijfsbelang?1
Ja, het Europese Hof van Justitie heeft op 23 november 2016 twee arresten gewezen, namelijk in
Wat is de reactie van het kabinet op dit arrest?
In zaak C-673/13 P vernietigt het Europese Hof van Justitie het arrest van het Gerecht en verwijst de zaak naar het Gerecht terug. Het Gerecht moet opnieuw nagaan of bepaalde informatie betrekking heeft op emissies (of uitstoot) in het milieu. De nieuwe uitspraak van het Gerecht moet derhalve worden afgewacht.
In een prejudicieel arrest legt het Europese Hof van Justitie, in zaak C-442/14 – op verzoek van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) – drie zaken uit over de verhouding tussen enerzijds de vertrouwelijkheid en anderzijds de algemene regels over toegang tot informatie op milieubegrip:
Kunt u toezeggen dat de regering voortaan in lijn met dit arrest van het Hof van Justitie het belang van de openbaarmaking van milieu-informatie boven het commerciële belang van bedrijven zal stellen bij verzoeken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet gaat er vanuit dat Nederlandse bestuursorganen de jurisprudentie van het Hof zullen betrekken bij hun besluitvorming. Uit de arresten volgt niet dat bij verzoeken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) het belang van het openbaar maken van milieu-informatie boven het commerciële belang van bedrijven gesteld moet worden.
Openbaarmaking van informatie is de regel, maar er geldt een aantal in het Verdrag van Aarhus2 genoemde gronden op basis waarvan openbaarmaking kan worden geweigerd als het met deze weigeringsgrond te beschermen belang zwaarder weegt dan het belang van openbaarheid. Deze weigeringsgronden moeten restrictief worden uitgelegd. Met betrekking tot emissiegegevens kunnen deze gronden, waaronder de vertrouwelijkheid van commerciële en industriële informatie, niet worden ingeroepen om openbaarmaking van die informatie te weigeren.
Het Verdrag van Aarhus maakt onderscheid tussen emissiegegevens en andere milieu-informatie. In artikel 10, vierde lid, van de Wob is dit onderscheid neergelegd, waarbij is aangegeven dat bij emissiegegevens de belangenafweging achterwege blijft en bij andere milieu-informatie het belang van openbaarmaking moet worden afgewogen tegen onder meer het belang van de bescherming van bedrijfsgegevens.
Is het kabinet voornemens om aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden de opdracht te geven om zo spoedig mogelijk alle ingediende verzoeken van de Bijenstichting over de toelating van het bijengif Imidacloprid van Bayer te openbaren? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is geen reden om het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) een dergelijke opdracht te geven. De lijn van het Ctgb is «openbaar, tenzij». Dit is in lijn met het beleid van het kabinet. Hiermee geeft het Ctgb uitvoering aan de betreffende bepalingen in de Europese regelgeving.
Op welke wijze is het kabinet voornemens om het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden aan te zetten tot actieve tijdige openbaarmaking van toelatingscijfers, inclusief de gebruiksvoorschriften, op een eenduidige manier en in een machineleesbaar open formaat? Kunt u dit toelichten?
Het Ctgb heeft al in 2013 besloten tot het openbaar maken van een aanzienlijk aantal dossierstukken van imidacloprid. Dit besluit is geschorst door het CBb in afwachting van een uitspraak van het Hof. Ik wacht – zoals ik in antwoord 2 al aangaf – nu de uitspraak van het CBb af.
Het Ctgb streeft naar het zodanig ontsluiten van informatie – onder meer toelatingen, etiketten en het beoordelingsrapport op basis waarvan het besluit is genomen – dat deze bruikbaar is voor iedereen.
Ik heb uw Kamer begin dit jaar geïnformeerd over het openbaar maken van afzetcijfers van toelatinghouders van gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 27 858, nr. 348 en 349). De praktische consequentie van de arresten voor het openbaar maken van afzetcijfers zal blijken na uitspraak van Rechtbank Amsterdam in het kader van de Wob over de verkoop van bestrijdingsmiddelen.
Het artikel 'Qatar financiert omstreden Deense moskee via Den Haag' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Qatar financiert omstreden Deense moskee via Den Haag»?1
Ja.
Vindt u het wenselijk dat ambassades in Nederland gebruikt worden om islamitische infrastructuur in binnen- en buitenland te financieren? Zo ja, waarom?
In beginsel zijn religieuze instellingen vrij om financiering vanuit binnen- of buitenland aan te trekken. Op het moment dat het niet transparant is op welke wijze financiering verkregen wordt ontstaat er een risico op buitenlandse beïnvloeding die bijdraagt aan anti-integratief, antidemocratisch of onverdraagzaam gedrag. Deze vormen van financiering beschouwt het kabinet als onwenselijk. Het kabinet stelt daarom nadere regels op over de transparantie van financieringsstromen. U bent hierover op 4 december jongstleden schriftelijk geïnformeerd.
Bent u bekend met andere gevallen waarin ambassades gebruikt worden om geld door te sluizen naar islamitische infrastructuur of -organisaties in Nederland of het buitenland en bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Zo neen, waarom niet?
De ambassade van Qatar in Nederland is tevens geaccrediteerd voor Denemarken. De kwestie die speelt rondom de financiering van de moskee in Kopenhagen, is daarmee primair een bilaterale aangelegenheid tussen Denemarken en Qatar. De keuze om maatregelen hierover te nemen ligt bij Denemarken. Voor de kabinetsreactie op deze zaak verwijs ik u door naar de Kamerbrief over dit onderwerp van 5 december jongstleden.2
Bent u bereid de ambassadeur van Qatar de deur te wijzen vanwege deze praktijken, indien het in de publicatie van NRC gestelde juist blijkt te zijn? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De schadeloosstelling van Kamerleden |
|
Roland van Vliet (Van Vliet), Johan Houwers (Houwers) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u de eis die de SP aan haar Tweede Kamerleden stelt dat de schadeloosstelling (salaris van de Kamerleden) rechtstreeks moet worden overgemaakt op de rekening van de partij en dat de partij een vastgesteld lager salaris op de rekening van het Kamerlid overmaakt?
Politieke ambtsdragers moeten volstrekt onafhankelijk kunnen functioneren en het is daarom van belang dat zij niet (financieel) afhankelijk van derden, waaronder politieke partijen, zijn. Om dit te kunnen waarborgen ontvangen zij van overheidswege een schadeloosstelling voor hun werkzaamheden.
Afspraken binnen politieke partijen waarin bepaald is dat politieke ambtsdragers toezeggen een deel van deze schadeloosstelling via cessie af te staan aan hun politieke partij acht ik op zichzelf niet strijdig met de onafhankelijke positie van volksvertegenwoordigers. Het staat politieke ambtsdragers immers evenals andere burgers vrij om aan een politieke partij te doneren.
Belangrijke voorwaarde is dat op geen enkele wijze de indruk wordt gewekt dat de financiële bijdrage geen volledig vrijwillig karakter heeft, of dat er sprake is van een financiële afhankelijkheidsrelatie tussen de politieke ambtsdrager en zijn/haar politieke partij. Indien de politieke ambtsdrager zelf periodiek een financiële bijdrage aan zijn/haar politieke partij doet en telkens weer kan besluiten om deze bijdrage stop te zetten, is het duidelijk dat deze indruk niet wordt gewekt.
In de door u geschetste situatie, waar de schadeloosstelling naar de rekening van de politieke partij wordt overgemaakt en de politieke ambtsdrager vervolgens een vergoeding van de politieke partij ontvangt, kan het beeld ontstaan dat de onafhankelijke positie van de politieke ambtsdrager onvoldoende is gewaarborgd. Bovendien kan door het overmaken van de schadeloosstelling naar de rekening van een politieke partij de indruk ontstaan dat deze politieke partij bovenop de subsidie die zij op grond van de Wet financiering politieke partijen reeds ontvangt, extra subsidie krijgt. Ik vind dit onwenselijk.
Hoe beoordeelt u het feit dat ook alle onkostenvergoedingen van SP-Kamerleden rechtstreeks in de partijkas worden gestort terwijl de partij die kosten niet maakt en slechts op declaratie doorbetaalt?
Kamerleden ontvangen enkele vaste onkostenvergoedingen, ongeacht of zij die kosten wel of niet daadwerkelijk hebben gemaakt. Voor een cessie maakt het niet uit of de vordering een schadeloosstelling of een onkostenvergoeding betreft. Mijn zienswijze ten opzichte van het gebruik van de cessieconstructie bij politieke ambtsdragers heb ik in mijn antwoord op vraag 1 al verwoord.
Bent u ervan op de hoogte dat kandidaat-Kamerleden van de SP van te voren een verklaring moeten tekenen dat ze hun gehele inkomen op de rekening van de SP zullen laten storten?
Ja.
Kunt u bevestigen dat er geen gevallen bekend zijn van kandidaat-Kamerleden van de SP die deze verklaring niet hebben getekend?
Van beide casussen zijn mij geen voorbeelden bekend.
Kunt u bevestigen dat tot nu toe geen gevallen van volksvertegenwoordigers van de SP bekend zijn die zich niet aan deze afdracht wilden houden en toch lid mochten blijven van de SP?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat bij de afdrachten van de SP geen sprake is van vrijwilligheid aangezien niet-afdragen gevolgen heeft voor de positie van de volksvertegenwoordigers danwel de verkiesbaarheid van de kandidaat-Kamerleden?
Zie antwoord op vraag 1.
Hoe verhoudt dit alles zich volgens u tot de eed of belofte van Kamerleden waarin verklaard danwel gezworen wordt dat rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst is gegeven of beloofd?
Alleen als er sprake is van het doen van beloften of giften met het oogmerk gekozen te worden, zou er strijd met de zuiveringseed aanwezig kunnen worden geacht (Kamerstuk 14 222, nr. 7, blz. 22). De Kamer, waarvan betrokkene lid is of wenst te worden, zal daarover een uitspraak kunnen doen. Vanzelfsprekend zal het betrokken kandidaat-Kamerlid ook voor zichzelf moeten beoordelen of een bepaalde handeling zich verdraagt met het afleggen van de zuiveringseed (Kamerstuk 21 208, nr. 5, blz. 2).
Hoe verhoudt dit alles zich tot het grondwettelijke principe dat een Kamerlid er zit zonder last (vroeger zonder last en ruggespraak)?
Een overeenkomst waarbij een Kamerlid zijn bezoldiging cedeert aan de partij is op zich niet in strijd met de regel dat Kamerleden stemmen zonder last (artikel 67, derde lid, van de Grondwet). Het Kamerlid blijft bevoegd om zelf te beslissen welke standpunten hij inneemt en om naar eigen overtuiging te stemmen. Het is daarbij wel van belang aan te tekenen dat het uiteindelijk aan de volksvertegenwoordiger is om te beschikken over de bezoldiging die hem toekomt.
Welke wettelijke ruimte ziet u voor het vertegenwoordigend lichaam om de schadeloosstelling voor haar leden uit te keren aan anderen dan het wettelijk verkozen lid, dan wel uit te keren op een rekening waar het betrokken lid niet bij uitsluiting de beschikkingsbevoegdheid over heeft?
Een cessie is een in Nederland algemeen aanvaarde wijze van vermogensoverdracht. Zij is neergelegd in artikel 3:94 van het Burgerlijk Wetboek. De cedent moet beschikkingsbevoegd zijn over de vordering; niet per se over de rekening waarop zijn of haar vordering uiteindelijk wordt gestort.
Overigens weet ik dat op decentraal niveau een vergelijkbare vraag onder de rechter ligt. Naar ik heb begrepen wordt er binnen afzienbare tijd een uitspraak van de Rechtbank verwacht.
Deelt u de mening dat het vertegenwoordigend lichaam de plicht heeft zich er van te verzekeren dat elke uitkering van schadeloosstelling wordt uitgekeerd aan het rechthebbende lid van dat vertegenwoordigend lichaam en uitsluitend aan dat lid, teneinde geen onrechtmatige uitkering te doen?
Ik ben het vanzelfsprekend met u eens dat een onrechtmatige betaling voorkomen moet worden. Zoals ik heb betoogd in mijn antwoord op vraag 9, is een betaling via een cessie op zichzelf echter geen onrechtmatige betaling.
Hoe is het mogelijk dat de Tweede Kamer en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties eraan meewerken dat betrokkenen niet zelf het bedrag op hun eigen rekening gestort krijgen?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft thans geen bemoeienis met de betaling van de schadeloosstelling aan volksvertegenwoordigers. De Tweede Kamer verricht de betalingen zelf. Wat betreft de Tweede Kamer geldt hier dan ook dat dit, uiteraard onder de voorwaarde dat het binnen de wettelijke kaders gebeurt, een zaak is tussen de Kamer en de betrokken volksvertegenwoordiger. Het is niet aan mij om dit te beoordelen.
Hoe verhoudt de afdracht zich tot het arbeidsrecht? Kunt u bevestigen dat volksvertegenwoordigers van de SP landelijk en lokaal minstens het minimumloon per uur verdienen? Is de afdracht van de SP niet in strijd met wet- en regelgeving?
Volksvertegenwoordigers zijn niet in dienstbetrekking; zij ontvangen een schadeloosstelling (landelijk) of een vergoeding voor de werkzaamheden (decentraal). Derhalve is er geen sprake van loon uit arbeid. Bovendien is deze vergoeding geen uurvergoeding, maar een vergoeding voor een taakfunctie. Op welke wijze en hoe intensief de volksvertegenwoordiger zijn of haar functie invult, is aan betrokkene.
Kunt u met een voorbeeld aangeven hoe fiscaal gezien de aftrek van de gift aan de SP precies in zijn werk gaat en om welke bedragen het ongeveer per Kamerlid kan gaan?
De berekening van de hoogte van een aftrekbare gift is afhankelijk van een aantal factoren. Eenmalige giften als deze zijn aftrekbaar als het totaal bedrag daarvan meer bedraagt dan 1% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrekposten. De minimumdrempel bedraagt € 60. Als men het gehele kalenderjaar een fiscale partner heeft, worden de giften van beide partners samengevoegd en telt ook het verzamelinkomen van de partner mee voor de berekening van de drempel van 1%. De aftrek van eenmalige giften bedraagt maximaal 10% van het verzamelinkomen.
Zie onderstaand (gestileerd) voorbeeld dat de werking van de regeling illustreert:
In dit voorbeeld wordt uitgegaan van een Tweede Kamerlid dat geen partner heeft, geen ander inkomen heeft dan hetgeen hij uit zijn Kamerlidmaatschap verwerft, en dat naast de SP-afdracht geen andere giften heeft gedaan; daarnaast wordt verondersteld dat is geopteerd voor toepassing van de regels van de loonbelasting en dat in dat kader € 50.000 aan loonheffing is ingehouden. De als eindheffingsbestanddeel aangewezen kostenvergoedingen voor Kamerleden blijven buiten beschouwing; deze hebben geen invloed op de werking van de regeling.Daarnaast wordt benadrukt dat de cessie van de inkomsten geen invloed heeft op het belastbare inkomen van de ambtsdrager. Het gecedeerde bedrag blijft persoonlijk te belasten inkomen van de cedent. Het «salaris»van de SP bedraagt € 36.000.
Schadeloosstelling Tweede Kamer (tevens relevant verzamelinkomen)
€ 107.000
Afdracht aan SP:
nettobedrag (€ 107.000 – € 50.000) =
€ 57.000
Af: «Salaris» van de SP
€ 36.000
Gift
€ 21.000
Drempel 1% van € 107.000 =
€ 1.070
Resteert voor giftenaftrek
€ 19.930
De maximale aftrek bedraagt echter 10% van € 107.000 =
€ 10.700
Inkomen uit werk en woning
€ 96.300
Bent u het ermee eens dat er tegenover de afdracht een concreet aanwijsbare tegenprestatie staat van de zijde van de SP, namelijk de mogelijkheid om toegelaten te kunnen worden tot een kieslijst dan wel een fractie? Bent u het er tevens mee eens dat er wettelijk geen concreet aanwijsbare tegenprestatie mag staan tegenover een fiscaal aftrekbare gift? Waarom worden deze afdrachten door de Belastingdienst als gift gezien?
De wet omschrijft giften als bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. Als een Kamerlid volgens de regels van de SP zijn schadeloosstelling afdraagt aan de partij is dus ook sprake van een gift, althans voor zover tegenover die afdracht geen tegenprestatie staat. De gift bestaat hier uit het verschil tussen de schadeloosstelling van de Tweede Kamer en het door de SP aan het Kamerlid uitgekeerde bedrag. De door de vraagstellers genoemde mogelijkheid om toegelaten te kunnen worden tot een kieslijst dan wel een fractie is niet een tegenprestatie in de zin van de giftenregeling. Het feit dat de afdracht aan de partij verplicht is, althans als voorwaarde aan het SP-lidmaatschap is verbonden, is dus geen beletsel om van een aftrekbare gift te kunnen spreken.
Onderschrijft u de opvatting dat vrijgevigheid een harde wettelijke eis is voor het kunnen aftrekken van giften in de inkomstenbelasting? Waarom worden de verplichte afdrachten door gekozenen door de Belastingdienst toch gezien als vrijwillige gift, nu evident is dat deze gift een eis van de partij is en dus niet vrijwillig?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u ervan op de hoogte dat de Kamerleden van de SP ook de giftenaftrek die ze ontvangen aan de SP over moeten maken? Wat vindt u hiervan? Wordt de giftenaftrek ook rechtstreeks door de Belastingdienst op de rekening van de SP overgemaakt?
Het inkomen uit werk en woning van een belastingplichtige die een gift doet aan de SP, wordt verminderd met de giftenaftrek. Het fiscale voordeel daarvan wordt verwerkt in de aanslag van de betrokkene. De Belastingdienst maakt een dergelijk belastingvoordeel niet over naar rekeningen van ANBI’s.
Hoe gaat u in de toekomst om met dergelijke eisen die toch ingaan tegen regels voor de onafhankelijkheid van de gekozen Tweede Kamerleden?
Zoals uit mijn beantwoording van de voorgaande vragen volgt, acht ik het onwenselijk indien er sprake zou zijn van een financiële afhankelijkheidsrelatie tussen de politieke ambtsdrager en zijn/haar politieke partij. Echter, zoals ik in antwoord op vraag 9 heb aangegeven, ligt op dit moment een vergelijkbare vraag onder de rechter waarvan binnen afzienbare tijd een uitspraak wordt verwacht. Ik acht het niet zinvol om, vooruitlopend daarop, hier in algemene zin uitspraken over te doen.
Datalekken bij ziekenhuizen |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ziekenhuizen melden elke dag datalek»?1
Ja.
Is het waar dat de genoemde datalekken vaak voortkomen uit het gebruik van onbeveiligde verbindingen en door menselijke fouten? Zo nee, waarom doen de datalekken zich dan wel voor?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) ziet in het algemeen, en dus niet alleen bij ziekenhuizen, tot op heden vooral de volgende soorten datalekken:
Er zijn verschillende potentiële oorzaken te benoemen voor het ontstaan van datalekken. Het gebruik van onbeveiligde verbindingen en menselijke fouten zijn er hier twee van.
Hoe komt het dat van het totaal aantal meldingen van datalekken tot nu toe er een kwart uit de zorgsector kwam? Is de zorgsector daarmee relatief oververtegenwoordigd? Zo ja, waarom is daar sprake van?
Eerder dit jaar hebben de AP en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) per brief gewezen op de meldplicht datalekken2 bij de brancheorganisaties Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN), GGZ Nederland en Revalidatie Nederland (RN) en hun leden. In mei heeft de AP daarnaast een presentatie gehouden voor de koepels van zorginstellingen om hen te informeren over de meldplicht en deze uitgebreid toe te lichten. In reactie daarop hebben de koepels ook acties in gang gezet om de awareness te vergroten.
De Zeker-campagne van de NVZ3 dit najaar was gericht op het vergroten van het bewustzijn over informatiebeveiliging en specifiek datalekken. Daardoor is de alertheid bij ziekenhuizen en de bereidheid om te melden mogelijk extra groot en mogelijk verklaart dit mede ook het aantal meldingen, waarover AP rapporteert. Omdat de meldplicht nieuw is, is het niet mogelijk goed te duiden hoe de meldingen uit de zorg zich verhouden tot de meldingen in andere sectoren.
Deelt u de mening dat zeker in het geval er persoonlijke gegevens van patiënten op straat kunnen komen te liggen datalekken zo snel mogelijk gedicht moeten worden? Zo ja, hoe kunt u waarborgen dat de gemelde lekken worden gedicht? Zo nee, waarom niet?
Indien er sprake is van een datalek, waarbij persoonsgegevens zijn gelekt, is het zaak dat het lek zo snel mogelijk gedicht wordt. Bij melding aan de AP wordt de melder ook gevraagd om verbeteracties te benoemen.
Zijn er door een van de gemelde datalekken patiëntgegevens gelekt? Zo ja, zijn deze patiënten daarvan op de hoogte gesteld en wat is er gedaan om de gevolgen van het lek te beperken?
Het is mij niet bekend of er bij de gemelde datalekken sprake was van zodanige lekken van patiëntgegevens dat de betrokkenen hierover geïnformeerd dienden te worden. De AP heeft beleidsregels gepubliceerd met daarin informatie over de meldplicht datalekken en handvatten om te beoordelen wanneer betrokkenen geïnformeerd moeten worden over een lek.4 Wanneer patiënten geïnformeerd behoorden te worden, dan maakt dit onderdeel uit van het opvolgingsplan van het datalek, waarop de AP kan toetsen.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) al boetes aan zorginstellingen gegeven vanwege het niet tijdig melden van een datalek? Zo ja, hoe vaak is dat gebeurd en wat was de aard van de betreffende datalekken? Zo nee, betekent dat dat de datalekken steeds op tijd zijn gemeld?
De AP heeft tot op heden geen boetes opgelegd vanwege het niet tijdig melden van een datalek. Dit betekent niet automatisch dat datalekken steeds op tijd zijn gemeld. De AP heeft overigens meerdere instrumenten wat betreft het opleggen van sancties en maakt hierin als onafhankelijke toezichthouder zelf een keuze.
Deelt u de conclusie van Women in Cybersecurity (WICS) dat ziekenhuizen onzorgvuldig met beveiliging omgaan, onder andere door slordig om te gaan met inloggegevens of het gebruik van verouderde software en apparatuur? Zo ja, hoe en door wie worden de desbetreffende ziekenhuizen daar op aangesproken en tot verbetering gemaand? Zo nee, waarom deelt u die conclusie niet?
De afgelopen maanden heeft de Minister van VWS een onderzoek laten uitvoeren door PBLQ naar de beveiliging van patiëntgegevens en heeft het RIVM in opdracht van de IGZ ook onderzoek gedaan naar de omgang met privacy en informatiebeveiliging in de curatieve zorg en GGZ. Het PBLQ-rapport en het RIVM-onderzoek zijn op 15 december jl. met een beleidsreactie aan uw Kamer gestuurd.5 Ook in deze onderzoeken komen de voorbeelden die Women in Cybersecurity noemt naar voren. In de beleidsreactie op het PBLQ-rapport heeft de Minister van VWS aangekondigd om op basis van de aanbevelingen met het veld een «Actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens» op te zetten. Hierbij zal een belangrijke rol zijn weggelegd voor de koepels van ziekenhuizen, zelfstandige klinieken, GGZ-instellingen en de Patiëntenfederatie, als ook voor VWS en de toezichthouders. Op korte termijn neemt de Minister van VWS het initiatief om met de genoemde organisaties te starten met het Actieplan. Daarbij zullen mogelijk op een later moment ook koepels uit de andere sectoren betrokken worden. De Minister van VWS streeft ernaar dat het Actieplan in het voorjaar van 2017 gereed is, waarna de implementatie direct kan starten voor zover dat nog niet is gebeurd. Naar verwachting zal het Actieplan een meerjarig karakter zal hebben.
Bent u net zoals de in het bericht genoemde ethisch hacker bekend met het feit dat op online zwarte markten patiëntgegevens worden aangeboden? Zo ja, wat is de aard en de omvang van dit probleem en wat zouden kwaadwillenden met die gegevens kunnen doen? Zo ja, wat doet u om aan deze praktijken een einde te maken? Zo nee, waarom niet en acht u onderzoek hiernaar wenselijk?
Ik heb geen inzicht in de aard en omvang van het verhandelen van patiëntgegevens op online zwarte markten. Wel acht ik het in alle gevallen zeer onwenselijk dat persoonsgegevens, en in het bijzonder medische persoonsgegevens, verhandeld worden en voor commerciële doeleinden gebruikt worden met consequenties voor patiënten zonder dat deze daar weet van hebben. In het Cyber Security Beeld Nederland6 (CSBN) wordt het risico genoemd dat bijvoorbeeld vanuit zorginstellingen of zorg-gerelateerde websites inloggegevens bemachtigd worden, die vervolgens misbruikt worden voor financieel gewin. Dat maakt ook dat ik het van groot belang vindt dat zorginstellingen preventieve maatregelen nemen op het terrein van informatiebeveiliging en privacybewustzijn om informatiebeveiligingsincidenten en datalekken te voorkomen. De eerste verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de instellingen zelf.
Het WOB verzoek Milieudefensie over gaswinningsbesluit 2016 |
|
Carla Dik-Faber (CU), Eric Smaling , Jan Vos (PvdA), Esther Ouwehand (PvdD), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «NAM had grote invloed op gasbesluit»?1
Ja.
Is aan de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), Shell en/of Exxon mobile de zogenaamde verwachtingenbrief voorgelegd?
Een concept van de verwachtingenbrief is vooraf aan NAM voorgelegd, om de interpretatie van de verschillende verwachtingen en de uitvoerbaarheid te toetsen.
Zo ja, is daarbij gevraagd om in te stemmen met de in de «verwachtingenbrief» geformuleerde eisen aan het winningsplan?
Nee.
Zo ja, kunt u aangeven of dit ook bij andere winningsplannen gebruikelijk is? Zo nee, wat was dan de reden om een concept van de «verwachtingenbrief» aan de NAM te zenden?
Bij andere winningsplannen is een verwachtingenbrief niet gebruikelijk. Vanwege de bijzondere omstandigheden rondom de gaswinning uit het Groningenveld is hiertoe overgegaan, zodat aan de voorkant helder was wat vanuit het Ministerie van Economische Zaken (EZ) de verwachtingen ten aanzien van het winningsplan waren.
Wordt ook bij andere winningsplannen voorafgaand een «verwachtingenbrief» aan de indiener van een winningsplan verzonden?
Zie antwoord vraag 4.
Is het gebruikelijk dat u antwoorden op Kamervragen afstemt met de NAM en/of de Shell, zoals dit bijvoorbeeld is gebeurd bij de mondelinge vragen die op 26 april 2016 verwacht werden naar aanleiding van de lobbybrief van Shell? Zo ja, gebeurt dit ook bij andere vergunninghouders die onder verantwoordelijkheid van uw ministerie vallen? Zo nee, waarom is dit dan wel gebeurd bij de mondelinge vragen die op 26 april 2016 verwacht werden?
Het is gebruikelijk om een feitelijke check te doen op de juiste weergave van passages in bijvoorbeeld de beantwoording van vragen van de Kamer, waarin informatie over of van externe partijen wordt weergegeven. Er heeft geen afstemming plaatsgevonden over de inhoudelijke reactie op de genoemde brief van Shell en het boek «De Gaskolonie».
Waarom heeft u uw reactie op de lobbybrief van Shell aan de Tweede Kamer met Shell afgestemd2? Is het gebruikelijk dat dit gebeurd?
Zie antwoord vraag 6.
Is uw reactie op het boek «De Gaskolonie» afgestemd met de NAM en/of de Shell? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de reden dat de Kamer niet actief geïnformeerd is over het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen van 14 april 2016? Wat is uw opvatting over actieve informatieplicht?
Ten algemene betracht ik optimale openheid en transparantie ten aanzien van de informatie die beschikbaar komt en die inhoudelijk input vormt voor te nemen gaswinningsbesluiten. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heeft mij op 14 april 2016 laten weten dat een gewogen advies van SodM op het winningsplan mogelijk is. SodM heeft gekeken of de, in het winningsplan van 1 april 2016, aangeleverde informatie compleet is en voldoet aan hetgeen NAM is gevraagd te leveren. Naar aanleiding hiervan is het verdere proces in gang gezet om te komen tot een instemmingsbesluit op 1 oktober 2016. Aangezien het advies van SodM slechts bevestigde dat het met uw Kamer gecommuniceerde proces doorgang kon vinden, heb ik het niet nodig gevonden uw Kamer hier actief over te informeren.
Kunt u het advies van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) van 14 april 2016 aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Het advies van SodM van 14 april 2016 heb ik bijgevoegd3. Het advies is overigens reeds gepubliceerd op de website van de rijksoverheid, zie https://www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2016/09/09/besluit-wob-verzoek-over-gaswinning-in-groningen.
Wanneer en in welk overleg hebben Shell en / of NAM voor het eerst kenbaar gemaakt dat ze een meerjarig gaswinningsbesluit wensten? Kunt u de notulen hierover aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
De wens van NAM voor een instemmingsbesluit voor meerdere jaren ligt ten grondslag aan het winningsplan van april 2016. Dit plan bevat een beschrijving van de gaswinning over de komende jaren, in de vorm van een drietal productiescenario’s.
Kan de informatie op basis waarvan SodM in mei 2016 adviseert om een winningsbesluit voor een periode van vijf jaar te nemen aan de Kamer gestuurd worden? Zo nee, waarom niet?
Het advies van SodM van mei 2016 is op 24 juni 2016 reeds aan de Kamer gestuurd als bijlage bij mijn brief over het ontwerpinstemmingsbesluit (Kamerstuk 33 529, nr. 278). Overigens is de vijfjaarstermijn, die aan het instemmingsbesluit verbonden is, gebaseerd op het advies van de Mijnraad (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 278).
Kunt u een tijdlijn geven van de formele overlegmomenten die het gasbesluit moet beslaan tussen Shell, NAM, ExxonMobil, Ministerie van Economische Zaken, Mijnraad en SodM?
In de periode tussen begin februari 2016 en eind maart 2016 hebben meerdere overleggen plaatsgevonden tussen EZ, SodM en NAM. Het doel van deze overleggen was om procesmatig een vinger aan de pols te houden bij de totstandkoming van het winningsplan en de verwachtingen die daarover aan de voorkant zijn meegegeven. Het gaat dan bijvoorbeeld om het tijdig beschikbaar komen van informatie die onderdeel uitmaakt van het winningsplan, zoals het meet- en regelprotocol. De Mijnraad is niet bij dergelijke betrokken geweest. De Mijnraad is op 20 april 2016 gevraagd advies te geven op het winningsplan. Dit advies is betrokken bij de totstandkoming van het ontwerpinstemmingsbesluit over de gaswinning uit het Groningenveld.
Is het waar dat NAM en TNO nog steeds niet wetenschappelijk kunnen kwantificeren wat het effect is van vlakke winning op de seismiciteit en kunt u toelichten hoe hier bij het gasbesluit mee is omgegaan?
Alhoewel het effect van fluctuaties nog niet te kwantificeren is, lijkt er voor wat betreft seizoensfluctuaties wel een sterke correlatie te zijn met de seismiciteit. Dat blijkt uit het advies van SodM van mei 2016. Dit advies is gebaseerd op onderzoeken van TNO (2015) en CBS (2016). SodM adviseert dan ook om fluctuaties in de gaswinning, waaronder seizoensfluctuaties, zoveel mogelijk te vermijden. SodM geeft aan dat fluctuaties in de winning de kans op bevingen vergroten. Dit vermoeden speelde in het vorige advies van SodM (december 2015) ook een grote rol, maar SodM acht dit nu voor wat betreft seizoensfluctuaties voldoende aangetoond. De snelheid van de drukafname in het Groningenveld speelt daarbij een grote rol. Het effect is echter nog niet te kwantificeren. Dit kan volgens SodM nog enkele jaren duren. Een niveau van 24 miljard m3 per jaar is naar de mening van SodM een onderbouwde keuze. Bij dit niveau zal volgens het huidige model van NAM de seismiciteit de komende vijf jaar niet hoger zijn dan het huidige niveau (peiljaar 2015). Bovendien verwacht SodM een extra reductie in de seismiciteit indien zonder fluctuaties gewonnen gaat worden. Mede op grond van dit advies heeft het kabinet besloten om het productieniveau voor de gaswinning uit het Groningenveld vast te stellen op 24 miljard m3 per jaar met ruimte voor meer winning bij een winter die kouder is dan gemiddeld vanwege de leveringszekerheid. Bovendien is aan het instemmingsbesluit het voorschrift verbonden dat seizoensfluctuaties en fluctuaties op maandbasis zo veel mogelijk voorkomen dienen te worden en dat noodzakelijke fluctuaties zo geleidelijk mogelijk ingevoerd moeten worden.
Is het waar dat er in 2017 meer duidelijkheid zal zijn over wat het effect is van vlakke winning op de seismiciteit? Zo ja, hoe is dit meegewogen bij de keuze voor een winningsbesluit voor vijf jaar?
Het kabinet heeft SodM gevraagd rond de zomer van 2017 informatie te geven over de effecten van een productieniveau van 24 miljard m3 per jaar, waarbij er minder en vlakker zal worden gewonnen, op de seismiciteit. Deze informatie zal onderdeel uitmaken van de afweging op het eerste jaarlijkse ijkmoment op 1 oktober 2017.
Heeft het stabiele investeringsklimaat voor NAM een rol gespeeld bij de bepaling van de hoogte van het gaswinningsplafond? Zo ja, hoe heeft u in dat geval het investeringsklimaat afgewogen tegen de veiligheid van Groningers?
Het productieniveau voor de gaswinning uit het Groningenveld is voor de komende vijf jaar vanuit het oogpunt van veiligheid verder verlaagd en vastgesteld op 24 miljard m3 per jaar, conform advies van SodM, met beperkt ruimte voor meer winning bij een winter die kouder is dan gemiddeld vanuit het oogpunt van leveringszekerheid.
Welke partijen nemen deel of hebben deel genomen aan de periodieke «Groningen-overleggen»?
Het Groningen Overleg betreft een intern overleg van mijn ministerie waar medewerkers van verschillende onderdelen (zoals medewerkers die zich bezig houden met de totstandkoming van het instemmingsbesluit, veiligheid, leveringszekerheid, NCG en juridische zaken) bij elkaar komen. NAM heeft geen onderdeel uitgemaakt van deze overleggen.
Waarom zijn enkel de agenda’s van de periodieke «Groningen-overleggen» overhandigd in het wob-verzoek en niet de gespreksverslagen?
Van deze overleggen worden over het algemeen geen verslagen gemaakt. De verslagen die voorhanden waren, zijn in het kader van het Wob-verzoek verstrekt.
Kunt u de gespreksverslagen van de periodieke «Groningen-overleggen» alsnog delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het voorziene plenaire debat over de mijnbouw, zodat de antwoorden daar bij betrokken kunnen worden?
Ja.
Operaties in de Zuyderland-ziekenhuizen in Geleen en Heerlen die zijn afgelast |
|
Manon Fokke (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat er in Heerlen en Geleen operaties worden afgelast, omdat de afdelingen te vol liggen met patiënten die eigenlijk door zouden moeten stromen naar andere vormen van zorg, en door uitbraak van het NORO-virus?1
Ja. De Staatssecretaris en ik hebben de Kamer op 8 december jl. een brief2 gestuurd met onze reactie op deze situatie. Het gaat hier om het afgelasten van 5 operaties.
Kan in het belang van patiënten worden voorkomen dat noodzakelijke operaties niet onnodig worden uitgesteld? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het afzeggen van operaties is voor patiënten die het betreft heel zeer vervelend en ook voor ziekenhuizen een ongewenste en laatste noodgreep. Ik denk echter niet dat een zorgaanbieder helemaal kan uitsluiten dat er situaties optreden waarin operaties moeten worden uitgesteld, zeker niet als sprake is van een samenloop van omstandigheden.
Kan in het belang van patiënten worden voorkomen dat zij niet tijdig doorstromen naar de juiste vervolgzorg, zoals eerstelijns verblijf en verpleeghuiszorg? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar de brief aan de Kamer van 8 december.
Komt de regio Zuid-Limburg ook naar voren in het onderzoek naar gebieden waar witte vlekken zijn in de eerstelijns opvang in spoedsituaties voor kwetsbare ouderen in de regio, en betekent dit dat in de regio er dus nog geen accuraat plan is voor de zorg voor kwetsbare ouderen, zoals gevraagd in de motie Bruins Slot/Volp?2
Uw Kamer ontvangt voor 22 december, conform het verzoek in de motie-Bruins Slot en Volp, een antwoord op de in deze motie gestelde vragen.
Bent u bereid als systeemverantwoordelijken zo spoedig mogelijk in contact te treden met zorgverzekeraars, zorgkantoren, de Zuyderland ziekenhuizen en aanbieders van eerstelijnszorg en verpleeghuiszorg om tot een noodplan voor deze regio te komen, en zo spoedig mogelijk alle cliënten die door moeten stromen naar andere vormen van zorg te laten doorstromen naar accurate zorg, en het ziekenhuis zo in de gelegenheid te stellen de noodzakelijke operaties zo snel mogelijk door te laten gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het VWS-Praktijkteam «Zorg op de Juiste Plek» heeft op 24 november direct contact opgenomen met het ziekenhuis, met zorgkantoor CZ en met enkele zorgaanbieders om zich op de hoogte te laten stellen van de situatie. Tevens heeft zij haar ondersteuning aangeboden op dezelfde manier zoals dit de ROAZ-regio’s is toegezegd. Vanaf de dag erna, vrijdag 25 november, zijn alle geplande ingrepen en spoedingrepen op beide locaties weer doorgegaan. Zoals in de eerder genoemde Kamerbrief gezegd, zal ik mij laten informeren over de uitkomsten van de genoemde bestuurlijke overleggen in deze regio.
Hoe kan zoveel mogelijk voorkomen worden dat een uitbraak van het NORO-virus ertoe leidt dat operaties worden uitgesteld? Vindt in een dergelijk geval overleg in de regio plaats om operaties in andere ziekenhuizen uit te voeren?
Het Norovirus komt heel veel voor, is zeer besmettelijk en het kan dus niet altijd worden voorkomen dat iemand besmet raakt en ziek wordt. Goede (persoonlijke) hygiëne en schoonmaak in het ziekenhuis is hierbij van groot belang. Het is daarnaast van belang dat de patiënt te allen tijde de zorg krijgt die hij nodig heeft. Het is de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis om hier goede afspraken over te maken met de patiënt, zo nodig wordt de patiënt doorgeleid naar een andere zorgverlener. De zorgverzekeraar heeft hierbij een zorgplicht richting haar verzekerden. De NZa ziet toe op naleving van deze zorgplicht. Daarnaast ziet de NZa er op toe dat zorgverzekeraars, voor verzekerden die niet willen wachten, bemiddelen bij het vinden van andere zorgaanbieders die binnen de gestelde normtijden zorg kunnen verlenen.
Komen dergelijke afgelastingen van operaties ook in andere regio’s voor? Zo ja, welke?
Zeker, het soms uitstellen van operaties door een samenloop van omstandigheden is van alle tijden. Relevante voorbeelden zijn VieCuri en Nij Smellinghe. De oorzaken van de patiëntenstops in deze ziekenhuizen zijn verschillend. Voor meer informatie verwijs ik u naar de antwoorden op eerder gestelde Kamervragen van de leden Bouwmeester (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 689), Bruins Slot, Amhaouch en Knops (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 690), Leijten en Van Gerven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 526) en Klever (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 527).
Wat is het oordeel van de Nederlandse Zorgautoriteit in deze en vergelijkbare situaties? Wat kan helpen om deze patiëntenstops in ziekenhuizen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat dergelijke situaties kunnen zorgen voor onrust onder de (Limburgse) bevolking? Welke verantwoordelijkheid hebben de verschillende partijen volgens u om de bevolking over de stand van zaken te informeren, ook op het gebied van acute zorg voor ouderen in de regio?
Ik kan me voorstellen dat een dergelijk bericht kan zorgen voor onrust onder de bewoners in Limburg. Anderzijds betreft het uitstel van vijf operaties en is er de volgende dag gewoon weer geopereerd. Dit komt vaker voor.
Ik laat een quickscan uitvoeren ten aanzien van de spoedeisende keten in ons land omdat er signalen zijn dat er meer aan de hand is dan een incident. Ik bericht u over de resultaten voor het kerstreces.
Ik vind het van belang dat de betrokken partijen, indien zij over uitstel van operaties of het aanwezig zijn van een virus naar buiten treden, dit zorgvuldig doen. Mochten er grote wijzigingen optreden in de zorgverlening in de regio, dan vind ik het belangrijk dat de betrokken partijen daar ook de bewoners bij betrekken.
Het VVD-filmpje over de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u het filmpje van de VVD gezien waarover de VVD claimt: «Kan Staatssecretaris Eric Wiebes de zorgen van een miljoen zzp’ers wegnemen? Ja, dat kan hij!»?1
Ja.
Is dit filmpje een communicatie van een bewindspersoon, en dus van het kabinet, waaraan burgers (en dan met name zzp’ers en opdrachtgevers) rechten en rechtszekerheid kunnen ontlenen? Zo nee, wat is het dan?
Op 18 november 2016 is direct met het versturen van de tweede voortgangsrapportage DBA naar uw Kamer2 gestart met de communicatie hierover. Naast het persoonlijk informeren van de pers hebben die dag onderstaande acties plaatsgevonden.
De Belastingdienst heeft de informatie direct geplaatst op www.belastingdienst.nl/dba en op de website van de Belastingdienst https://belastingdienst-in-beeld.nl.
Ter attendering op deze informatie en de voortgangsrapportage zijn diverse nieuwsberichten gepubliceerd:
Daarnaast zijn er diverse twitterberichten verstuurd zowel vanuit het Ministerie van Financiën als vanuit de Belastingdienst.
Hier bovenop wordt gewerkt aan communicatie naar specifieke doelgroepen. Daarbij zullen alle communicatiemogelijkheden worden benut. Via een brief zal ik de belangenorganisaties en de brancheorganisaties en via hen ook zoveel mogelijk de opdrachtgevers benaderen. Ik zal ook de fiscaal intermediairs aanschrijven. De zzp’ers hoop ik te benaderen via hun branche- en koepelorganisaties maar ik zal ook, in de hoop daarmee een groot deel van de zzp’ers rechtstreeks te benaderen, de mensen benaderen aan wie voorheen een VAR was verstrekt. Uiteraard zal ik ook de mij ter beschikking staande andere communicatiemogelijkheden benutten. Zonder uitputtend te willen zijn, denk ik daarbij aan de site van de Belastingdienst, Webcare, BelastingTelefoon, Ondernemersplein.nl en de Kamer van Koophandel.
Naast deze brede communicatie naar de betrokken doelgroepen, heb ik ervoor gekozen om de besluiten ook via een partijkanaal toe te lichten.
Waarom richt u zich slechts via een partijkanaal tot zelfstandigen en opdrachtgevers en niet veel breder?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw uitspraak: «Daarom hebben we besloten dat we die wet [DBA] uitstellen tot 1 januari 2018»?
Wat is uitgesteld is natuurlijk de handhaving. In strikt formele zin was de Wet DBA immers alleen de afschaffing van de VAR, en dat heeft inmiddels zijn beslag gekregen en kan dus niet worden uitgesteld. In het spraakgebruik is de term «Wet DBA» model gaan staan voor het systeem van zekerheid vooraf met hervatting van de handhaving. Alleen in die betekenis is de »Wet DBA» uitgesteld.
Is de wet uitgesteld tot 1 januari 2018? Zo ja, kunt u dan de AMvB, het beleidsbesluit of welke andere formele wijze waarop u dat gedaan heeft, aan de Kamer doen toekomen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Is de handhaving van de wetgeving voor bepaalde gevallen – bijvoorbeeld zogenaamd goedwillenden – opgeschort, maar de wet nog wel geldig? Zo ja, kunt u dan het beleidsbesluit of de formele wijze waarop u dat gedaan heeft aan de Kamer doen toekomen?
Het opschorten van de handhaving tot 1 januari 2018 wordt niet in een separaat beleidsbesluit opgenomen. De Belastingdienst zal het opschorten van de handhaving opnemen in zijn «Handboek Loonheffingen» dat gepubliceerd wordt op de website van de Belastingdienst.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat volgens de Staatssecretaris van Financiën de gekochte tijd gebruikt gaat worden om de knelpunten in de arbeidswetgeving aan te pakken, wetgeving die meer dan 100 jaar oud is?
Ik heb in de tweede voortgangsrapportage aangekondigd dat ik samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die beleidsverantwoordelijk is als het gaat om het arbeidsovereenkomstenrecht, en met de Minister van Veiligheid en Justitie, die eerste ondertekenaar is van het Burgerlijk Wetboek, – in overleg met onder andere sociale partners – zal onderzoeken hoe aan de criteria «gezagsverhouding» en «vrije vervanging» een concretere of andere invulling moet worden gegeven, een invulling die beter aansluit bij het huidige maatschappelijke beeld van een arbeidsverhouding. Een daartoe strekkend onderzoek vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Herinnert u zich nog dat u, in het plenaire debat over de problemen, moties om de arbeidswetgeving aan te passen nog ontraadde met de woorden: «De moties op de stukken nrs. 26 en 27 vragen ons, nu het naar elven loopt, om de arbeidswetgeving even open te breken. Ik moet deze moties echt ontraden. Hier wordt een breekijzer gezet in zorgvuldig tot stand gekomen arbeidsrecht. Ik kan dit niet op eigen houtje hier omarmen. Dit is ook niet de manier waarop we over arbeidswetgeving moeten nadenken.», en dat die moties dus werden weggestemd?2
In de door de vragenstellers aangehaalde moties werd de regering verzocht het begrip «persoonlijke arbeid» opnieuw te definiëren en een plan met concrete actiepunten op te stellen om een vast dienstverband aantrekkelijker te maken. Ik heb in het debat van 29 september 2016 deze moties ontraden omdat ik van mening was en ben dat het niet wenselijk is om zonder een nader onderzoek, waarbij ook de hiervoor primair verantwoordelijke bewindspersoon en (onder meer) de sociale partners moeten worden betrokken, een herziening van het arbeidsrecht te bewerkstelligen. Dat onderzoek betreft specifiek de begrippen «gezagsverhouding» en «vrije vervanging»en volgt een route en tijdspad dat naar mijn opvatting – hoewel ambitieus – wel haalbaar en verantwoord is.
Kunt u alle stukken (nota’s, emails) over mogelijke veranderingen in de arbeidswetgeving ter oplossing van DBA-problemen, die u beiden onder ogen gekomen zijn in augustus, september, oktober en november 2016 aan de Kamer doen toekomen?
Uit de vele gesprekken aan mijn tafel, onder andere met mensen die een oordeel van de Belastingdienst hadden gekregen op een voorgelegde overeenkomst, lijkt het arbeidsrecht soms een knellende factor te zijn. Om ook daar meer duidelijkheid over te krijgen is het Meldpunt DBA onbedoelde gevolgen arbeidsmarkt ingesteld. Vervolgens heeft de Commissie beoordeling modelovereenkomsten DBA onder leiding van prof. Mr. Gerrard Boot, in haar rapport gewezen op de moeilijkheden die er zijn om vooraf te kunnen vaststellen of sprake is van een arbeidsovereenkomst. Dit rapport heb ik uw Kamer als bijlage gezonden bij mijn meergenoemde brief van 18 november 2016 (Kamerstuk 34 036, nr. 40). Er liggen geen voorstellen voor mogelijke aanpassingen van het arbeidsrecht, daartoe strekt juist het hiervoor genoemde onderzoek.
Wanneer is het kabinet tot de overtuiging gekomen dat de arbeidswetgeving aangepast moet worden om de DBA-problemen op te lossen?
Zie het antwoord op vraag 9.
Herinnert u zich nog dat u in het plenaire debat over de problemen met de Wet DBA de motie om opdrachtgevers die niet te kwader trouw zijn te vrijwaren van naheffing ontraadde? Kunt u aangeven wat u tot een ander inzicht heeft gebracht?
Ik heb in het debat benadrukt dat goedwillende opdrachtgevers en opdrachtnemers niet bevreesd hoeven te zijn voor een naheffing. Ik streef voor opdrachtgevers en opdrachtnemers naar zekerheid vooraf, maar niet naar een ongeconditioneerde vrijwaring. De motie4 die uitging van het niet opleggen van naheffingen tenzij de betreffende opdrachtgever niet van goede wil is, bevatte naar mijn mening een omkering van de bewijslast waarvan ik de juridische consequenties niet kon overzien. Deze motie zou daarmee feitelijk een ongeconditioneerde vrijwaring met zich brengen. Zover wilde ik niet gaan.
Kunt u – in het verlengde van het debat over de Algemene Financiële Beschouwingen in de Eerste Kamer – aangeven hoe u het begrip kwaadwillenden gaat operationaliseren en hoe u alle goedwillende opdrachtgevers gaat benaderen, en hoe u actief richting opdrachtgevers gaat communiceren opdat zij weer opdrachten aan zelfstandigen gaan durven geven?
In de tweede voortgangsrapportage heb ik aangegeven dat de Belastingdienst bij de opschorting van de handhaving een uitzondering maakt voor de zogenoemde kwaadwillenden. In bijlage 4 van genoemde voortgangsrapportage is daarover het volgende opgenomen: «Kwaadwillend is de opdrachtgever of opdrachtnemer die opzettelijk een situatie van evidente schijnzelfstandigheid laat ontstaan of voortbestaan, omdat hij weet – of had kunnen weten – dat er feitelijk sprake is van een dienstbetrekking (en daarmee een oneigenlijk financieel voordeel behaalt en/of het speelveld op een oneerlijke manier aantast)».
Tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen in de Eerste Kamer heb ik de handhavingsinzet op kwaadwillenden gedurende de implementatietermijn verduidelijkt. De handhaving richt zich nu eerst op de ernstigste gevallen: situaties waarin partijen evident zo ver buiten het wettelijk kader treden dat de Belastingdienst dat niet mag laten lopen. Vanzelfsprekend gaat het daarbij dus niet om een zelfstandige professional bij wie er ruis is over de gezagsrelatie. Het gaat wel om gevallen waarin opdrachtgevers opereren in een context van opzet, fraude of zwendel. Daarbij kan worden gedacht aan situaties waarin sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning en situaties die leiden tot ernstige concurrentievervalsing, economische of maatschappelijke ontwrichting of waarin het risico aanwezig is van uitbuiting. In het debat in de Eerste Kamer heb ik geschat dat hiervan nu ordegrootte 10 gevallen in het vizier zijn, maar andere kwaadwillenden kunnen en mogen niet worden uitgesloten.
Ik zal dit operationaliseren in het «Handboek Loonheffingen» dat gepubliceerd wordt op de website van de Belastingdienst. Op de communicatie richting opdrachtnemers en opdrachtgevers ben ik ingegaan in het antwoord op vragen 2 en 3.
Bent u in staat om vóór het plenaire debat over de problemen met de DBA te komen met een brief met kabinetsvoorstellen om de arbeidswetgeving te veranderen en actief richting opdrachtgevers te gaan communiceren?
Het kabinet maakt haast met het onderzoek naar de herijking van de begrippen «vrije vervanging» en «gezagsverhouding» om deze meer in lijn te brengen met het huidige maatschappelijke beeld van een arbeidsverhouding en hoopt tijdig voor een volgend regeerakkoord met resultaten te komen.
In het antwoord op vraag 3 ben ik ingegaan op het communicatietraject dat ik voor ogen heb en deels al in gang heb gezet.
Kunt u deze vragen één voor één, en vóór dinsdag 29 november aanstaande om 11:00 uur beantwoorden?
Omwille van de leesbaarheid heb ik de antwoorden op de vragen 2 en 3 in een antwoord samengevoegd.
Het bericht dat ziekenhuizen dit jaar al 304 keer melding hebben gedaan van het verlies van privacygevoelige informatie |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ziekenhuizen dit jaar al 304 keer melding hebben gedaan van het verlies van privacygevoelige informatie?1
Zie antwoord op vraag 3 Oosenbrug en Bouwmeester (beiden PvdA), ingezonden 25 november 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 849).
In mijn brief van 15 december jl.2 bij het onderzoek naar de beveiliging van patiëntgegevens benadruk ik dat patiënten er op moeten kunnen vertrouwen dat de bescherming van medische informatie is gegarandeerd door de zorginstellingen en dat de beveiliging van patiëntgegevens een doorlopend punt van aandacht is en altijd een onderwerp zal blijven waar alle partijen zich voor moeten inzetten. Ik geef in deze brief aan een «Actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens» op te zetten en geef uitgebreid aan welke maatregelen ik neem om de beveiliging van patiëntgegevens in samenwerking met het veld en de toezichthouders te verbeteren.
Zijn er ziekenhuizen oververtegenwoordigd in het overzicht van het aantal meldingen? Worden die ziekenhuizen door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) hierop aangesproken? Zo ja, op wat voor manier?
Zorginstellingen zijn per brief door de AP en in gesprekken met de AP geïnformeerd over het belang van adequate beveiliging van persoonsgegevens en over de meldplicht datalekken.
Zie ook antwoord op vraag 3 Oosenbrug en Bouwmeester (beiden PvdA), ingezonden 25 november 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 849).
Zijn er ook ziekenhuizen die juist geen enkele melding hebben gedaan? Wat zegt dit volgens u over desbetreffende ziekenhuizen?
Meldingen worden bij de AP gedaan. Het is mij niet bekend of er ziekenhuizen zijn die geen enkele melding hebben gedaan.
Is de betreffende gelekte privacygevoelige informatie ook aangeboden op online zwarte markten zoals in het artikel door een ethisch hacker wordt geschetst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat is mij niet bekend.
Kunt u zich nog uw volgende antwoord op eerdere vragen herinneren: »Op 15 februari heeft de AP in een open brief aan de Raden van Bestuur van zorginstellingen in Nederland nogmaals aandacht gevraagd voor de bescherming van patiëntgegevens»?2
Ja.
Is het effect van deze brief merkbaar in het aantal meldingen van het verlies van privacygevoelige informatie? Zo ja, wat was dan dit effect?
Een van de conclusie uit het PBLQ-rapport naar de beveiliging van patiëntgegevens dat ik op 15 december jl naar uw Kamer heb gestuurd, is dat de afgelopen jaren de informatiebeveiliging en privacybescherming in de meeste zorginstellingen veel meer aandacht heeft gekregen en de bewustwording bij instellingen is toegenomen. In hoeverre de brief van invloed is geweest op het aantal meldingen kan ik niet aangeven. Het is aan de AP om hier uitspraak over te doen.
Bent u bekend met het onderzoek van Intel Security waaruit blijkt dat cybercriminelen steeds vaker interesse hebben in de gezondheidszorg? Wat is hierop uw reactie?3
Ja, ik maak mij ook zorgen over deze ontwikkelingen daarom heb ik een uitgebreid onderzoek laten uitvoeren naar de beveiliging van patiëntgegevens. Dit onderzoek heb ik op 15 december aan uw Kamer gestuurd. In mijn beleidsreactie op het PBLQ-rapport heb ik aangekondigd om op basis van de aanbevelingen met het veld een «Actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens» op te zetten. Ik verwijs u verder naar deze Kamerbrief.
Heeft de AP als toezichthouder in het kader van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) naar aanleiding van het verlies van privacygevoelige informatie, (bestuursrechtelijke) sancties opgelegd bij de betreffende ziekenhuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 6 Oosenbrug en Bouwmeester (beiden PvdA), ingezonden 25 november 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 849).
Vindt u het niet vreemd dat de AP geen details wil geven over de aard van de meldingen vanwege de traceerbaarheid naar individuele ziekenhuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De AP is een onafhankelijke toezichthouder. Het is niet aan mij om hier een oordeel over te vellen. Het is daarom aan de AP om te beoordelen en te besluiten over (de wijze van) het openbaar maken van meldingen van datalekken.
Bent u gelet op diverse eerdere waarschuwingen en incidenten rondom het lekken van privacygevoelige informatie door ziekenhuizen, van mening dat de AP voldoende doordrongen is van de ernst van de zaak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De AP heeft de zorgsectoren juist per brief en later ook in verschillende gesprekken geïnformeerd over en geattendeerd op de meldplicht datalekken. Daarnaast is de zorgsector in 2016 een van de sectoren waar de AP extra aandacht voor heeft. Dit heeft zich juist al vertaald in een aantal publicaties, waarbij zorginstellingen werden aangezet tot verbeteracties. Overigens is de AP een onafhankelijke toezichthouder en bepaalt de AP haar eigen prioriteiten en agenda.
Wat vindt u ervan dat de AP ziekenhuisbesturen nog altijd de hand boven het hoofd houdt ondanks dat zij al herhaaldelijk zijn opgeroepen hun privacybeleid op orde te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de AP haar rol als toezichthouder niet oppakt, of in de zorgsector op een andere wijze optreedt dan in andere sectoren. De AP is een onafhankelijke toezichthouder en valt beheersmatig onder de Minister van Veiligheid & Justitie.
Wat gaat u er als systeemverantwoordelijke aan doen om ervoor te zorgen dat de AP zijn rol als toezichthouder oppakt?
Zie antwoord vraag 11.
Is de patiëntveiligheid als gevolg van het verlies van privacygevoelige informatie in het geding geweest? Wat is daarbij de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Kan de IGZ mogelijk ingrijpen indien de AP dat blijft weigeren?
De IGZ en AP hebben samenwerkingsafspraken gemaakt over de wijze waarop zij hun toezicht op de naleving van de Wbp invullen. De IGZ heeft enkele meldingen gekregen over het verlies van privacygevoelige informatie, maar hierbij was de patiëntveiligheid niet in het geding. Deze meldingen zijn doorgezet naar de AP. Op het moment dat er meldingen binnenkomen waarbij de patiëntveiligheid in het geding is, zal de IGZ zo nodig passende maatregelen nemen.
Bent u alsnog bereid openheid van zaken te geven over welke ziekenhuizen het betreft? Zo nee, waarom niet?
Dit is aan de AP.
De aansluiting A30/A1 |
|
Jaco Geurts (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de brief van de burgemeesters van Barneveld en Ede van 23 november jl. die mede namens Regio FoodValley, Regio Amersfoort, provincie Gelderland, de Barneveldse Industriële Kring, VNO-NCW Midden, TLN, EVO en de Federatie van Ondernemersverenigingen Valleiregio (FOV) is aan de Kamer is gezonden?
Ja.
Herinnert u zich uw brief van 21 november jl. waarin u aangaf «dat vanuit de regio voor de aanpak van de A1/A30 geen bereidheid tot cofinanciering is getoond»?
Dit antwoord heb ik inderdaad gegeven. Het is mij bekend dat de Regio Food Valley mij bij brief van 23 maart 2016 heeft aangeboden € 1 mln bij te willen dragen aan reconstructie van A1/A30.
De door mij gegeven beantwoording over regionale cofinanciering (n.a.v. de motie Visser/Hoogland, Kamerstuk 34 300 A, nr. 77) dient te worden beschouwd in het licht van de afspraken die ik hierover heb gemaakt in de Bestuurlijke Overleggen MIRT dit najaar. In het BO MIRT met de regio Oost-Nederland heb ik naar aanleiding van het gesprek met de regio over bovenstaande motie geen afspraken gemaakt over cofinanciering bij de A1/A30. De regio heeft mij hierover toen ook geen extra aanbod gedaan.
Is het u bekend dat de gemeente Barneveld voor € 1,5 miljoen bij wil dragen aan de realisatie van een nieuwe verbindingsboog A30 – A1? Is het u bekend dat de regio FoodValley bereid is om vanuit het mobiliteitsfonds € 1 miljoen bij te dragen aan verkeersmaatregelen? Is het u voorts bekend dat de provinciale staten van Gelderland het college van gedeputeerde staten de ruimte heeft gegeven om met u te onderhandelen over mogelijkheden van (voor)financiering, omdat de provincie de aanpak van de aansluiting A1/A30 van harte ondersteunt?
Dat is me inmiddels bekend, met name door de heden (23 november 2016) aan de Tweede Kamercommissie gestuurde brief van de gemeente Barneveld e.a.
Klopt, in het licht van vraag 3, naar uw inzicht het beeld dat nu ontstaat alsof de Regio FoodValley en de provincie Gelderland niet bereid zouden zijn om hierin mee te denken en bij te dragen? Zo nee, bent u bereid dat beeld bij te stellen?
Ik ben bereid met de regio afspraken te maken over cofinanciering bij de reconstructie van de aansluiting A1/A30. De kosten van de door de regio gewenste maatregelen zijn echter enkele tientallen miljoenen euro. Gezien de in de brief aangegeven maximale bijdrage van de regio is de voorwaarde daarbij dat met betrekking tot de doorstroming sprake dient te zijn van een nationaal knelpunt. Daarom wil ik, voordat ik hierover in gesprek ga met de regio, eerst de uitkomsten van de NMCA in 2017 afwachten.
Wilt u deze vragen vóór het Notaoverleg over het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) voorzien op 28 november aanstaande beantwoorden?
Beantwoording vindt bij deze plaats.
Het online aanbieden van kansspelen door Holland Casino |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de site «Speel mee met «five card draw»»?1
Ja.
Is er sprake van het aanbieden van een online kansspel op deze site? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Uit artikel 7.10 van de actievoorwaarden die Holland Casino heeft gepubliceerd bij het spel «five card draw» blijkt dat sprake is van een promotioneel kansspel dat valt onder de Gedragscode promotionele kansspelen. Voor het organiseren van promotionele kansspelen kan geen vergunning worden verleend op grond van de Wet op de kansspelen. Indien echter wordt voldaan aan de voorwaarden zoals beschreven in de Gedragscode, is het toegestaan promotionele kansspelen te organiseren.
De Kansspelautoriteit (ksa) heeft kennisgenomen van deze promotionele actie van Holland Casino en heeft mij laten weten geen aanleiding te zien tot nader onderzoek.
Is het bij het beoordelen van de vorige vraag van belang of er sprake is van een betaling door de speler aan de kansspelaanbieder? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor de deelname aan een promotioneel kansspel mogen alleen de daadwerkelijke communicatiekosten in rekening worden gebracht, inleg is derhalve niet toegestaan. Er is bij «Speel mee met «five card draw»» geen sprake van een inleg.
Deelt u de mening dat juist het aanbieden van prijzen bij een kansspel zonder dat voor dat kansspel hoeft te worden betaald er toe kan leiden dat spelers aangetrokken worden om ook betaalde kansspelen te gaan doen? Zo ja, waarom en wat is uw mening daarover? Zo nee, waarom niet?
Een promotioneel kansspel mag worden aangeboden ter promotie van een product of dienst. Ook een kansspel waarvoor een vergunning is verleend of de organisator daarvan, kan met een promotioneel kansspel worden gepromoot. De aanbieder verplicht zich ertoe een promotioneel kansspel met inachtneming van de bepalingen van de Gedragscode promotionele kansspelen te organiseren. Uiteraard is de kansspelaanbieder bij het inzetten van promotionele kansspelen ter promotie van zijn aanbod ook gehouden aan de bepalingen uit het consumentenrecht, zoals het verbod op misleidende, agressieve of anderszins oneerlijke reclame en Besluit en Regeling werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen. Zo dient de vergunninghouder deze wervings- en reclameactiviteit op een zorgvuldige en evenwichtige wijze vorm te geven waarbij in het bijzonder wordt gewaakt tegen onmatige deelneming.
Is het aanbieden van online kansspelen in Nederland al toegestaan? Zo ja, waarom is dan de Wet kansspelen op afstand nog nodig? Zo nee, waarom niet?
De Wet op kansspelen biedt op dit moment geen mogelijkheid voor het verlenen van een vergunning voor het organiseren van kansspelen op afstand. Hiervoor is inderdaad de wet Kansspelen op afstand nodig.
Voldoen de site en de reclame-uitingen die naar deze site linken aan de vereisten ten aanzien van reclame zoals die zijn opgenomen in de Wet op de kansspelen en de daar onder liggende regelgeving? Zo ja, waaruit blijkt dat dan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Doet de Kansspelautoriteit onderzoek naar de genoemde site of heeft die dit al gedaan? Zo ja, wat is de uitkomst van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het genoemde probleem in het bericht «In komen niet in Euro's? Dan geen hypotheek!», dat mensen met een inkomen anders dan in euro’s of een hypotheek in een andere valuta dan de euro, niet meer aan een hypotheek kunnen komen?1
Ja.
Herinnert u zich het schriftelijk overleg over de modelmatige onderbouwing van de woningwaarde bij minder risicovolle hypotheken2, waarin u aangaf dat er nog geen signalen met het probleem als genoemd in vraag 1 bij u bekend waren, omdat de Hypothekenrichtlijn (Mortgage Credit Directive) nog niet in werking was getreden?
Zie antwoord vraag 1.
Inmiddels melden zich mensen die aangeven om redenen als benoemd in vraag 1 niet meer in aanmerking komen voor een hypotheek; erkent u dat het eerder geconstateerde theoretische probleem zich nu ook in de praktijk voor doet?
De signalen zijn mij bekend. De hypothekenrichtlijn verplicht verstrekkers van hypothecair krediet die aan consumenten met een inkomen in vreemde valuta een hypothecair krediet verstrekken, maatregelen te nemen ter bescherming tegen het valutarisico dat de consument loopt. Deze maatregelen houden in dat de consument ofwel het recht heeft om de overeenkomst om te zetten in een andere valuta, ofwel dat de consument een beroep kan doen op een regeling op grond waarvan het wisselkoersrisico waaraan de consument blootstaat, wordt beperkt. Deze regels zijn in het Nederlandse recht omgezet en op 14 juli jongstleden in werking getreden. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft laten weten dat hypotheekverstrekkers als gevolg van deze nieuwe regels belemmeringen zien bij het aanbieden van hypothecaire kredieten aan consumenten die hun inkomen in vreemde valuta ontvangen.
Naar aanleiding van deze signalen heeft er overleg plaatsgevonden met ambtenaren van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Veiligheid en Justitie en Financiën en de NVB. In dit overleg heeft de NVB kenbaar gemaakt dat het voor veel hypotheekverstrekkers geen optie is om de overeenkomst om te zetten in een andere valuta. In plaats van het omzettingsrecht aan te bieden kunnen hypotheekverstrekkers er op grond van het Burgerlijk Wetboek voor kiezen om een regeling aan te bieden waardoor het wisselkoersrisico beperkt wordt. Dit is nu al het geval, maar zal in de nationale regelgeving verduidelijkt worden. De NVB heeft laten weten dat hypotheekverstrekkers, ook na verduidelijking van de nationale regelgeving, belemmeringen blijven zien. Zij hebben er moeite mee om te interpreteren wanneer er sprake is van een regeling die het wisselkoersrisico waaraan de consument gedurende de (langlopende) kredietovereenkomst blootstaat, voldoende wordt beperkt.
Dit probleem speelt zich op grotere schaal af in de Europese Unie en is niet een gevolg van de Nederlandse implementatie van de hypothekenrichtlijn. ABN AMRO, met een aanzienlijk deel van de expats als klant, heeft laten weten desalniettemin wel een mogelijkheid te zien om zowel hun bestaande klanten te kunnen blijven bedienen als nieuwe klanten met een inkomen in een andere valuta dan de euro te kunnen accepteren. Per 1 december jongstleden bieden zij weer hypothecaire kredieten aan consumenten met een inkomen in vreemde valuta aan. Gezien het overleg dat is gevoerd met de sector en het gegeven dat ABN AMRO weer hypothecaire kredieten in vreemde valuta aanbiedt, zie ik op dit moment geen aanleiding voor verder onderzoek. Omdat het probleem voortkomt uit een Europese Richtlijn zal ik de Europese Commissie om aandacht vragen voor de gevolgen die de regeling met betrekking tot hypothecaire kredieten in vreemde valuta met zich brengt.
Ziet u nu wel aanleiding om over te gaan tot een onderzoek naar de reden en oplossingen voor dit probleem? Zo nee, wat is voor u het criterium om alsnog tot een onderzoek over te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de veiligheidscultuur in de kerncentrale Doel ver onder de maat is |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat door het Belgische federaal agentschap voor nucleaire controle (FANC) zorgen zijn geuit over «brandgevaar, risico op kernbesmetting en een schaamteloos nonchalante veiligheidscultuur» bij de kerncentrale van Doel?1
Ik heb hierover op verzoek van de vaste commissie van Infrastructuur en Milieu op 29 november jl. een brief aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 25 422, nr. 165). In deze brief geef ik aan mijn zorgen te hebben geuit bij Minister Jambon en heb ik om opheldering gevraagd over de situatie en de genomen maatregelen. Ook geef ik aan dat de ANVS op 22 november jl. de relevante lagere overheden heeft geïnformeerd over de situatie.
Op welk moment bent u op de hoogte gesteld van de zorgen over de veiligheidscultuur bij de Belgische kerncentrale? Op welk moment heeft u contact opgenomen met de Nederlandse buurgemeenten?
In de uitwisseling van informatie en ervaringen tussen FANC en ANVS komt ook het toezicht op de veiligheidscultuur bij bedrijven aan de orde. Van belang daarbij om te melden is dat het hebben van zorgen over de veiligheidscultuur niet betekent dat er een acuut onveilige situatie is. Het onder de aandacht brengen of zonodig ingrijpen bij een vergunninghouder op dit vlak voorkomt juist een onveilige situatie. De inhoud van de beide brieven die door de directeur van FANC in juli en september jl. aan Electrabel en het Franse moederbedrijf ENGIE waren bij zowel de ANVS als bij mij niet eerder bekend dan na publicatie in de Belgische media. Meteen daarna heeft de ANVS informatie ingewonnen bij de directeur van FANC en mij geïnformeerd. De ANVS heeft op 22 november jl. de betrokken gemeenten, provincies en veiligheidsregio’s geïnformeerd en de berichten in de media op basis van de beschikbare informatie zo goed mogelijk geduid. Ik heb gelijk een brief gestuurd aan mijn Belgische collega Jambon. Wanneer zich nieuwe relevante ontwikkelingen voordoen wordt, zal ik of de ANVS hier steeds opnieuw over communiceren. Als er behoefte is aan meer gespecificeerde informatie bij bijvoorbeeld veiligheidsregio’s vinden vervolggesprekken plaats met deskundigen van de ANVS.
Hoe oordeelt u over het feit dat in een gesprek tussen alle partijen over nucleaire veiligheid de burgemeester van het nabijgelegen Borsele niet is geïnformeerd over de zorgen die door het FANC zijn geuit?
De incidenten die zich hebben voorgedaan, duiden op tekortkomingen in de veiligheidscultuur bij Electrabel. Het FANC intervenieert en treft maatregelen om de veiligheidscultuur bij Electrabel te verbeteren. Omdat er geen direct veiligheidsprobleem is of dreigt, was er ook geen aanleiding om de burgemeester van de gemeente Borsele hierover specifiek te informeren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Nederlandse buurgemeenten direct en volledig worden geïnformeerd over de veiligheidssituatie van de kerncentrales Doel en Tihange, dit ook in navolging van de motie Smaling/De Vries?2
Er zijn afspraken dat het FANC direct de ANVS informeert bij ontwikkelingen die Nederland kunnen raken. Verder wil ik verwijzen naar mijn brief van 17 oktober 2016, waarin aangegeven is hoe de rol van de veiligheidsregio in de onafhankelijke informatievoorziening wordt versterkt. Tevens wordt in deze brief aangegeven wat wordt gedaan om de communicatie over nucleaire veiligheid te verbeteren zodat bewoners van de grensprovincies tijdig en beter weten waar zij aan toe zijn.
Welke stappen kunnen u en de Nederlandse Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) zetten om de veiligheidssituatie bij de Belgische kerncentrales te verbeteren? Bent u bereid bij uw Belgische collega op sluiting van kerncentrale Doel en Tihange aan te sturen?
De beoordeling óf een kerncentrale vanwege de nucleaire veiligheid zou moeten worden stilgelegd of worden gesloten, is een bevoegdheid van de nationale autoriteiten van het land van de kerncentrale. In het geval van de kerncentrales in Doel en Tihange is dat het Federale Agentschap Nucleaire Controle (FANC). Het FANC is hierin onafhankelijk en neemt zijn besluiten alleen op basis van veiligheid.
Ik heb mijn collega de heer Jambon op 22 november 2016 een brief gestuurd naar aanleiding van de brieven van het FANC aan Electrabel en ENGIE. Hierin heb ik mijn zorgen geuit over de gang van zaken en om opheldering verzocht.
Is het rampenplan in geval zich een kernramp voordoet op orde?
Ja. De voorbereiding op mogelijke stralingsincidenten, waaronder kernongevallen, is planmatig vormgegeven via een planstructuur waarin nationale en regionale plannen samenhangen. Het in september 2016 geactualiseerde Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming (NHC) is het generieke kader. Specifiek voor stralingsincidenten biedt het Nationaal Crisisplan Stralingsincidenten (NCS) met hieraan gekoppeld het NCS Responsplan en de Crisiscommunicatieplan Stralingsincidenten het kader. Deze plannen worden op dit moment geactualiseerd op basis van de veranderde verantwoordelijkheidsverdeling voor nucleaire veiligheid binnen het Kabinet en de oprichting van de ANVS. In 2017 volgt een volgende actualisatie slag waarbij de plannen in lijn worden gebracht met de lopende implementatie van EU Richtlijn 2013/59/Euratom (Basisnormen voor stralingsbescherming). Regionaal worden rampbestrijdingsplannen voortdurend aangepast aan nieuwe ontwikkelingen. Hiermee blijven deze altijd zo actueel mogelijk. Op dit moment voert ook de OVV een onderzoek uit naar ondermeer de samenwerking en de crisisvoorbereiding bij ongevallen in kerncentrales over de grensregio.
Bent u bereid de rapporten en brieven van het FANC naar de Kamer te sturen?
Ja. Kopieën van de brieven zijn als bijlage bij de aanbiedingsbrief van deze antwoorden gevoegd3. Verder zijn de brieven op internet te vinden4
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Nucleaire veiligheid voorzien op 7 december?
Ja.
Veiligheidsrisico’s van de Belgische kerncentrales |
|
Jan Vos (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het Belgische federaal agentschap voor nucleaire controle (FANC), dat klaagt over laksheid bij het energiebedrijf Engie Elektrabel, de eigenaar van de kerncentrales in Doel en Tihange?1
Ja.
Deelt u de bezorgdheid over de veiligheidsrisico’s van de Belgische kerncentrales in Tihange en Doel, ook gezien de ligging bij de Nederlandse grens?
Ik heb begrip voor de bezorgdheid van de Nederlandse bevolking in de grensregio’s. De veiligheid van de Nederlandse bevolking heeft voor mij de hoogste prioriteit. Daarom onderneem ik altijd actie om de berichten over de veiligheidsrisico» te verifiëren door bijvoorbeeld toelichting te vragen bij de ANVS, het FANC of mijn Belgische collega Jambon. Ik heb uw Kamer per brief op 29 november jl. geïnformeerd over de gang van zaken als reactie op de recente berichtgevingen, deze waren voor mij aanleiding toelichting te vragen en mijn zorgen te uiten bij Minister Jambon.
Hoe heeft u invulling gegeven aan de motie Fokke/Jan Vos, die de regering oproept om, samen met Duitsland en Luxemburg, België officieel te verzoeken de kerncentrales in Tihange en Doel te sluiten?2
Uw kamer heeft moties aangenomen waarin stelling werd genomen over de kerncentrales in België. Ik heb uw moties uitgevoerd door hierover destijds telefonisch contact op te nemen met mijn Belgische ambtsgenoot Jambon.
Klopt het dat u heeft gezegd dat u een dergelijke oproep zou kunnen steunen, als blijkt dat de kerncentrales in België echt onveilig zijn?3
Dat klopt zeker. België heeft een eigen verantwoordelijkheid. Maar als er veiligheidsrisico’s zijn voor de inwoners in Nederland zal ik zeker bij mijn Belgische collega aandringen op maatregelen en in het uiterste geval tot sluiting. Ik zie dat veel mensen zich zorgen maken over de ontwikkelingen. Ik vind het zelf ook zorgelijk. Daarom heb ik regelmatig contact met mijn Belgische collega. Het FANC heeft aangegeven dat, hoewel er zorgen zijn over de veiligheidscultuur die aangepakt moeten worden, er geen direct veiligheidsprobleem is en de centrales voldoen aan de nationale en internationale veiligheidseisen. Gezien de aard van de berichtgevingen heb ik Minister Jambon om opheldering gevraagd over met name de zogeheten brand-PSA (probabilistisch veiligheidsstudie) en de maatregelen die als reactie op deze studie zijn of worden genomen. Ik wacht de reactie van Minister Jambon af.
Kunt u deze oproep nu dus gaan steunen, nu zelfs de Belgische toezichthouder FANC vindt dat Engie Elektrabel laksheid ten aanzien van de nucleaire veiligheid koppelt aan «enorme schaamteloosheid»?
Zie het antwoord op vraag 4.
Waarom voert u de genoemde motie niet uit en roept u België niet gewoon op tot sluiting van de centrales?
Zie het antwoord van vraag 3.
Klopt het dat afgesproken is dat de Nederlandse Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) en het Belgische FANC samen wederzijdse inspecties gaan uitvoeren? Kunt u toelichten wat hier van terecht is gekomen?
Ja. Dit jaar zijn er gezamenlijke inspecties uitgevoerd in de kerncentrales Doel, Borssele en Tihange. Hiernaast zijn er gezamenlijke inspecties uitgevoerd bij andere nucleaire installaties in België en Nederland. De uitnodigende nationale autoriteit is verantwoordelijk voor de inhoud van de inspectie. De inspecteurs van het andere land zijn bij de inspecties aanwezig als waarnemer omdat het toezien op de nucleaire veiligheid op grond van het Euratom Verdrag een nationale bevoegdheid is. Dit is ook de reden waarom er geen Europese inspectie voor nucleaire veiligheid is. Er zijn wel Euratom inspecteurs die toezien op safeguards en non proliferatie. De verschillende nationale toezichthouders op veiligheid voeren wel gezamenlijke inspecties uit. De ANVS inspecteurs zijn niet alleen naar de kerncentrales in België geweest maar hebben ook gezamenlijke inspecties gedaan met de Franse toezichthouder en de Zwitserse toezichthouder. Daarnaast verplicht de Euratom richtlijn over nucleaire veiligheid dat alle lidstaten een onafhankelijke toezichthouder moeten hebben en dat de werking van onder andere dit systeem tenminste een keer in de tien jaar beoordeeld moet worden door het uitvoeren van internationalen audits door collega’s uit andere landen. Zowel België als Nederland hebben een dergelijk «IRRS-audit» in respectievelijk 2013 en 2014 doorlopen. Deze en andere audits geven niet het beeld dat het Belgische toezicht tekort schiet.
Indien deze inspecties daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, waarom hebben zij deze veiligheidsrisico’s niet eerder waargenomen?
Zowel in Doel als Tihange heeft de ANVS waargenomen bij inspecties naar de implementatie van de verbetermaatregelen naar aanleiding van de post-Fukushima stresstest. Op 20 januari heb ik bij de inspectie in Doel zelf de uitvoering van deze werkzaamheden gezien die de veiligheid van de reactoren nog verder dienen te verhogen. Het ging bijvoorbeeld om werkzaamheden die de reactoren beter bestand maken tegen hogere overstromingen dan waarvoor die tot nog toe ontworpen waren. In Tihange is ook nog gekeken naar de manier waarop in de reactor om gegaan wordt met de ongewone gebeurtenissen zoals waarover in de media ook regelmatig gerapporteerd wordt.
De directie aanleiding voor de directeur van het FANC om op te treden was de wijze waarop Elektrabel en ENGIE omging met de statistische veiligheidsanalyses voor brand. Dit is geen onderwerp geweest van de gezamenlijke inspectie.
Het bericht ‘Huidige donorsysteem werkt niet’ |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Huidige donorsysteem werkt niet»?1
Ja
Komt het voor dat door nabestaanden van orgaandonatie wordt afgezien omdat er niet tijdig een zelfstandig uitneemteam beschikbaar is, hetgeen betekent dat lang moet worden gewacht voordat overgegaan kan worden tot uitnamen van organen en een patiënt langer dan gebruikelijk bij orgaandonatie in leven moet worden gehouden? Zo ja, hoe vaak komt dit voor? Zo nee, waar blijkt dit uit?
De Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) regelt in opdracht van VWS het toewijzen en vervoeren van organen en weefsels aan patiënten. NTS is dus al jaren nauw betrokken bij het orgaandonatieproces. De beschreven casus in het bovengenoemde bericht is de enige casus die bij NTS bekend is waarbij nadrukkelijk toestemming voor donatie werd ingetrokken omdat er op het gewenste moment geen Zelfstandig Uitname Team (ZUT) beschikbaar was. Tussen 1 januari 2014 en 30 juni 2016 zijn van de in totaal 737 opgestarte uitnameprocedures 110 procedures uiteindelijk niet doorgegaan, om uiteenlopende redenen, zowel medisch als procedureel, maar niet omdat er geen ZUT beschikbaar was.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is voor de patiënt en nabestaanden dat wegens het niet beschikbaar zijn van een zelfstandig uitneemteam patiënten langer dan gebruikelijk in leven moeten worden gehouden? Zo ja, wat doet u hieraan? Zo nee, waarom niet?
De situatie zoals geschetst in de lezersbrief is een heel moeilijke situatie voor alle betrokkenen, allereerst natuurlijk voor de nabestaanden. In antwoord op uw vraag wil ik opmerken dat een orgaandonatieprocedure een complex proces is. Bij het plannen van het moment waarop de orgaanuitname plaatsvindt, moet met veel partijen, personen en cruciale stappen in het proces rekening gehouden worden. Wezenlijke stappen zijn onder meer de analyse van de geschiktheid van de te doneren organen en vervolgens het toewijzen van deze organen aan een patiënt op de wachtlijst. Er is altijd een kans dat er meer orgaandonatieprocedures opgestart worden dan er ZUT’s beschikbaar zijn. In dit geval wordt er in samenspraak met de nabestaanden, het donorziekenhuis en met het ZUT gekeken of procedures na elkaar gepland kunnen worden. Het kan dan voorkomen dat een uitname-operatie wordt uitgesteld.
Dit neemt niet weg dat ik het belangrijk vind dat er alles aan wordt gedaan om dit uiterst complexe donatieproces goed te laten verlopen. Daarom ben ik zeer tevreden dat de betrokken partijen hun afspraken bekrachtigd hebben en vanaf 1 november 2016 binnen de huidige indeling in uitnameregio’s ZUT-sharing plaatsvindt. Deze afspraken zijn gemaakt vooruitlopend op een nieuwe indeling in drie regio's en drie dienstdoende ZUT’s, waarover ik u in mijn brief van 4 november jl.2 heb geïnformeerd. ZUT-sharing houdt in dat ZUT's procedures voor elkaar overnemen wanneer er logistieke problemen ontstaan als gevolg van de beschikbaarheid van het ZUT in een uitnameregio. Als voorbeeld noem ik hier een situatie waarbij kort na elkaar drie orgaandonatieprocedures werden opgestart. Alle drie procedures konden succesvol worden uitgevoerd, doordat het Rotterdamse ZUT naar Nijmegen is afgereisd om één van de procedures op zich te nemen. Het ZUT in Groningen kon de andere twee procedures voor zijn rekening nemen.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat wegens het niet tijdig beschikbaar zijn van zelfstandige uitneemteams een donatie gestaakt wordt en daardoor wellicht één of meerdere patiënten zieker worden of overlijden? Zo ja, wat doet u daartegen? Zo nee, waarom niet?
Ondanks het feit dat de afgelopen jaren een dergelijke situatie maar één keer eerder is voorgekomen, ben ik het met u eens dat elke keer er één te veel is. Gezien het grote tekort aan geschikte organen voor transplantatie, dient alle inzet gericht te zijn op het verkrijgen van zoveel mogelijk organen van postmortale donoren. Ook dient recht gedaan te worden aan de wil van de donor en/of diens nabestaanden om organen te doneren ten behoeve van transplantatie.
Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Welke tijdsnorm wordt gehanteerd voor onder andere het vinden van een match en het voorbereiden van de patiënt, de ontvanger en het transplantatieteam, voordat kan worden overgegaan tot de uitname van donororganen? Wat is het gemiddelde tijdspad in de praktijk? Is bekend welke tijd voor nabestaanden als gewenst en dragelijk wordt ervaren?
Een transplantatiecoördinator houdt een periode van drie tot vier uur aan voor het verrichten van alle noodzakelijke onderzoeken om de situatie van de donor en de geschiktheid van organen in kaart te brengen. Hierna wordt een tijd van zes uur aangehouden voor het vinden van een geschikte ontvanger. Deze totale tijd van negen tot tien uur is minimaal nodig voor het inplannen van de uitname-operatie.
Divers onderzoek heeft ertoe geleid dat het veld in gesprek is over het beste moment voor het plannen van de uitnameprocedure. Zo is bijvoorbeeld gebleken dat nachtelijke operaties minder goede resultaten geven wat betreft de kwaliteit van de operatie, het risico op complicaties tijdens de uitnameoperatie en de gevolgen voor het functioneren van de nier, dan operaties die overdag worden uitgevoerd. Dit pleit ervoor om uitname-operaties vaker overdag in te plannen, indien dit logistiek haalbaar is.
Het veld onderzoekt daarom of er mogelijkheden zijn om een uitname-operatie zodanig te plannen dat dit leidt tot betere resultaten. Als gevolg hiervan kunnen procedures mogelijk langer duren. Een procedure is hierdoor echter ook beter planbaar. Voorspelbaarheid in een proces kan leiden tot heldere verwachtingen bij het begin van een donatieprocedure waardoor nabestaanden met meer tevredenheid terugkijken op een optimaal verlopen procedure.
Er zijn geen Nederlandse onderzoeksresultaten bekend naar een gewenst of draaglijk tijdspad voor nabestaanden. In de Verenigde Staten is uit onderzoek gebleken dat de donatiebereidheid niet afnam bij een langere tijdsduur tussen vaststellen van de hersendood en de start van de uitnameprocedure. 3 De gemiddelde tijd van de procedures meegenomen in dit onderzoek was anderhalve dag. Dit is al veel langer dan de periode van negen á tien uur die in de Nederlandse situatie gebruikelijk is.
Is er voldoende capaciteit voor het uitnemen van donororganen en hoeveel zelfstandige uitneemteams zijn er? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waar blijkt dit uit en wat gaat u hieraan doen?
In de huidige situatie zijn er vijf ZUT’s werkzaam, verdeeld in twee regio’s. Zoals ik in vraag 3 reeds aangaf werk ik toe naar een indeling in drie regio’s en één ZUT per regio. Uit de evaluatie van NTS en de betrokken UMC’s is dit als de meest optimale indeling naar voren gekomen, waarbij voldoende capaciteit beschikbaar is per regio en Nederland breed.
Het over de aanhouding van een bejaarde Marokkaanse Nederlandse man |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Politie biedt excuses aan na «hardhandige» arrestatie bejaarde man»?1
Ja.
Bevat het bericht feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke?
De Minister van Veiligheid en Justitie is politiek verantwoordelijk voor de kwaliteit van de organisatie en het beheer van de politie; de burgemeester is verantwoordelijk voor de aansturing van de politie ten aanzien van de openbare orde in zijn of haar gemeente. Het beantwoorden van specifieke vragen over het genoemde voorval valt onder de verantwoordelijkheid van de burgemeester als lokaal bevoegd gezag. De burgemeester van Amsterdam heeft mij bericht dat hij de gemeenteraad nader zal informeren over het genoemde voorval.
Van de politie heb ik vernomen dat zij vooral uit zorg heeft willen handelen. De man gedroeg zich volgens de politie gevaarlijk in het verkeer, was niet aanspreekbaar en maakte een verwarde indruk. Omdat de man weg wilde lopen, is er op dat moment voor gekozen om hem geboeid mee te nemen. Hiervoor heeft de politie excuses aangeboden. Dit is onder meer gebeurd in een persoonlijk gesprek met de familie. Naar aanleiding van het voorval is door de eenheidsleiding van Amsterdam uitvoerig gesproken met de betrokken agenten. Als een burger zich benadeeld voelt door het optreden van de politie, gaat de politie daarover bij voorkeur in gesprek. De verschillende mogelijkheden om een klacht in te dienen zijn te vinden op de website van de politie. Overigens zou ik er op willen wijzen dat de man is staande gehouden en niet is aangehouden.
Waarom moest deze man geboeid worden? Waren er feiten of omstandigheden die dit redelijkerwijs vereisten met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op enig gevaar?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze aanhouding van deze Marokkaans-Nederlandse bejaarde man buiten alle proporties en beschamend is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn of worden de betrokken politiefunctionarissen over deze aanhouding door hun leidinggevenden aangesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben deze politiefunctionarissen in persoon excuses aangeboden of gaan zij dit nog doen?
Zie antwoord vraag 2.
Is de genoemde en in het bericht getoonde man gewezen op de mogelijkheid een klacht tegen dit politieoptreden in te dienen?
Zie antwoord vraag 2.
Is er naast het aanbieden van excuses ook sprake van nazorg ten aanzien van de aangehouden man? Zo ja, waaruit bestaat die? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Worden politieagenten opgeleid en getraind om een maatschappelijke en culturele sensitiviteit te ontwikkelen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van het ontwikkelen van maatschappelijke en culturele sensitiviteit geldt dat de Politieacademie aankomende politiemedewerkers door middel van het basispolitieonderwijs beroeps- c.q. praktijkgericht opleidt. Daarmee worden zij gedegen voorbereid op het politiewerk in een diverse en pluriforme samenleving. Diversiteit en discriminatie komen in het curriculum aan de orde in de context van de kerntaken. Tevens wordt specifieke aandacht besteed aan het omgaan met verwarde personen. Overigens speelde etniciteit in de onderhavige zaak geen rol bij het handelen van de politie.
Wat kunt u doen om te voorkomen dat dergelijk ongepast politieoptreden zich niet meer zal voordoen?
Om de professionaliteit van handelen te waarborgen en te verhogen, reflecteert de politie voortdurend op haar eigen optreden. Om die reden is ook in dit geval het voorval uitgebreid nabesproken. Daarnaast wordt door verschillende partijen, waaronder de politie en gemeenten, samengewerkt om te komen tot een sluitende aanpak voor mensen met verward gedrag.
Het klimaatbeleid bij banken |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u ermee bekend dat een aantal Nederlandse banken erg slecht scoort op de eerlijke bankwijzer van Oxfam Novib als het gaat om klimaat?1 Hoe oordeelt u daarover?
Ja, daar zijn wij mee bekend. Ons oordeel treft u in de beantwoording van de onderstaande vragen aan.
Hoe oordeelt u in het algemeen over het klimaatbeleid van Nederlandse banken, bijvoorbeeld in het licht van de recente aankondiging van de ABN Amro om meer te gaan investeren in fossiele brandstoffen, of de ING die er nog altijd voor kiest om te investeren in nieuwe vervuilende kolencentrales, terwijl zij eerder stelden dit niet meer te gaan doen? Hoe passen dit soort investeringen in het klimaatstatement van de Nederlandse Vereniging van Banken dat door beide banken is ondertekend?
De samenleving verwacht van bedrijven, inclusief banken, dat zij actief bijdragen aan de oplossing van het klimaatprobleem. De bancaire sector geeft hier invulling aan door in toenemende mate concrete initiatieven te ontplooien. Banken zouden de klimaatimpact nog meer dan nu kunnen meenemen in hun financierings- en investeringsbeslissingen en hierover transparant kunnen zijn. Een bank als SNS Bank/Volksbank heeft op dit terrein al vergaande stappen gezet.
Het is belangrijk dat banken transparant zijn over klimaatrisico’s. Zie de antwoorden op vragen 6, 7 en 8 voor een nader antwoord inzake de wettelijke eisen die gesteld worden aan de publicatie van niet-financiële informatie.
Deelt u de mening dat banken als kapitaalverschaffers een belangrijke rol spelen bij het behalen van klimaatdoelstellingen? Deelt u de mening dat juist zij daarom een voortrekkersrol zouden moeten spelen bij het behalen van de klimaatdoelstellingen? Deelt u de mening dat andere banken het streven van SNS Bank om door middel van een klimaatbalans volledig klimaatneutraal te investeren in 2030 zouden moeten volgen? Aan welke wettelijke vereisten ten aanzien van klimaat zijn banken bij investeringen gebonden en hoe wordt hier op toegezien?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het klimaatstatement van de banken voldoende ver gaat in de ambities om CO2-uitstoot terug te brengen? Deelt u de mening dat banken een voorbeeld kunnen nemen aan een aantal pensioenfondsen dat reeds een CO2-beleid hanteert en actief desinvesteert in fossiele brandstoffen? Bent u bereid om met de sector in overleg te treden over de invulling van het klimaatstatement om te bewerkstelligen dat ook zij een actiever CO2-beleid gaan hanteren, bijvoorbeeld door net als SNS een klimaatneutrale balans te gaan hanteren? Zo nee, waarom niet?
Met het klimaatstatement laten de Nederlandse banken zien dat zij klimaatverandering serieus nemen en bereid zijn om gezamenlijk stappen te zetten. Zoals hiervoor al aangegeven kunnen banken de klimaatimpact intensiever betrekken bij hun financierings- en investeringsbeslissingen, waarbij zij eventueel lering kunnen trekken uit het beleid dat enkele andere marktpartijen voeren.
Via initiatieven als het Platform voor Duurzame Financiering, waar ook vertegenwoordigers van het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu aan tafel zitten, als het Platform Carbon Accounting Financials (PCAF) wordt een bijdrage geleverd aan een meer gecoördineerde aanpak van het klimaatbeleid van banken, die er ook voor zorgt dat klimaatinitiatieven in de bancaire sector makkelijker van de grond komen. In de reguliere contacten die wij met de bancaire sector hebben, zullen we aandacht blijven vragen voor het klimaatvraagstuk en de rol van banken hierin.
Bent u van mening dat klimaatbeleid voldoende wordt meegenomen in het toezicht op banken? Ziet u mogelijkheden om het toezicht hierop uit te breiden?
De gevolgen van klimaatverandering en de mogelijke risico’s die daaruit voortvloeien voor de financiële sector (zowel in positieve als negatieve zin) hebben de aandacht van DNB. DNB heeft aangegeven scherper te letten op de risico’s van klimaatverandering voor de beleggingen van pensioenfondsen, banken en verzekeraars. Het is van belang dat DNB deze onderwerpen nauwgezet blijft volgen, maar primair met het oog op de aan klimaat verbonden financieel-economische risico’s.
Deelt u de mening dat het voor klanten alsmede investeerders inzichtelijk moet zijn of banken klimaatvriendelijk beleggen? Deelt u de mening van de AFM (Autoriteit Financiële Markten) dat er op dit moment ten aanzien van bijvoorbeeld klimaatrapportages door financiële instellingen te veel «vrijheidsgraden» zijn?
Beleggers en andere stakeholders hechten in toenemende mate waarde aan niet-financiële informatie. In Europees verband zijn er mede om die reden met de inwerkingtreding van de richtlijn bekendmaking niet-financiële informatie (2014/95/EU) reeds stappen gezet om te bereiken dat grote banken, verzekeraars en beursgenoteerde ondernemingen transparant zijn over niet-financiële prestaties, zoals op het terrein van milieu en voorkomen van corruptie.
Eenduidige en afdwingbare internationale standaarden voor de weergave van niet-financiële informatie, zonder te veel vrijheidsgraden, zouden een belangrijke stap voorwaarts zijn. Beleggers en andere stakeholders kunnen dan eenvoudiger informatie interpreteren en vergelijken. Er zijn reeds verschillende nationale en internationale initiatieven op dit gebied. Zo sluit het Platform Carbon Accounting Financials (PCAF) bij de ontwikkeling van meetmethoden voor de klimaatimpact van Nederlandse financiële instellingen aan bij internationaal ontwikkelde protocollen en werkt een werkgroep van de Financial Stability Board (FSB) aan mondiaal vergelijkbare standaarden om de klimaatimpact van investeringen te meten. The International Integrated Reporting Council (IIRC) heeft daarnaast standaarden gepresenteerd die gebruikt worden door ondernemingen die een integrated report uitgeven, dit is een vorm van jaarverslaggeving waarbij de niet-financiële informatie in verband wordt gebracht met de financiële informatie. Deze standaarden zijn niet afdwingbaar. Wanneer bijvoorbeeld IOSCO of de IASB, zoals de AFM voorstelt, stappen zou willen zetten om eenduidige en afdwingbare standaarden te formuleren, dan zullen wij die ontwikkeling steunen.
Deelt u de mening van de AFM dat het tijd is dat er eenduidige standaarden komen ten aanzien van bijvoorbeeld klimaatbeleid zodat het voor klanten en investeerders inzichtelijk is hoe banken hier op scoren? Zo ja, bent u bereid om op korte termijn hier met de sector eenduidige standaarden voor op te gaan zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u in die context ook bereid om alsnog een verplichting in te stellen om de niet-financiële informatie die in het jaarverslag moet worden opgenomen door de accountant te laten toetsen aan de jaarrekening? Zo nee, waarom niet?
Bij de implementatie van de richtlijn bekendmaking niet-financiële informatie in het Burgerlijk Wetboek is door verschillende partijen aangegeven dat zij het van belang achten dat de niet-financiële informatie die in het bestuursverslag openbaar gemaakt moet worden betrouwbaar is. Zij pleitten ervoor dat de niet-financiële informatie verplicht door een accountant wordt onderzocht. Wij zijn daar ook voorstander van. De inhoudelijke voorwaarden van en het accountantsonderzoek van de niet-financiële informatie worden geregeld in het op het Burgerlijk Wetboek gebaseerde besluit bekendmaking niet-financiële informatie. Dit besluit is op 7 oktober aan beide Kamers der Staten-Generaal aangeboden in het kader van de voorhangprocedure. Naar aanleiding van de schriftelijke vragen die door uw Kamer zijn gesteld heeft de Minister van Veiligheid en Justitie het concept besluit zodanig aangepast dat de niet-financiële informatie op dezelfde wijze door de accountant moet worden onderzocht als de overige informatie in het bestuursverslag (zie de antwoorden in het schriftelijk overleg, Kamerstuk 34 383, nr. 8).
De voortgang van de besprekingen inzake de Kiesakte betreffende de verkiezingen van de leden van het Europees parlement |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de eerdere vragen over de voortgang van de besprekingen inzake de Kiesakte betreffende de verkiezingen van de leden van het Europees parlement van 15 november 2016?1
Ja.
Kunt u uw antwoord op de vijfde vraag nader toelichten? Wat bedoelt u met de opmerking «(...) dat het niet voorstelbaar is dat de regering, in het geval dat de Kamer tot de conclusie komt dat het voorstel niet acceptabel is, akkoord zal gaan met de vaststelling van het voorstel in de Raad»?
In de motie wordt de regering onder meer gevraagd de Kamer te informeren zodra stemming in de Raad aan de orde is over een «concept-gemeenschappelijk standpunt» en dit vooraf ter uitdrukkelijke goedkeuring aan de Kamer voor te leggen. In het debat naar aanleiding van het VSO over de herziening van de Kiesakte op 17 december jl. (Handelingen II 2015/16, nr. 39, item 20) heb ik hier de kanttekening bij gemaakt dat het hier geen parlementair voorbehoud betreft zoals vastgelegd in de Nederlandse goedkeuringswet van het Verdrag van Lissabon. Dit heb ik met het antwoord op vraag 5 naar voren willen brengen. Materieel zal het echter wel deze werking hebben. De motie wordt derhalve uitgevoerd.
Kunt u nogmaals bevestigen dat u conform het dictum van de motie Taverne c.s. (Kamerstuk 34 361, nr. 3) de Kamer zult informeren zodra stemming in de Raad aan de orde is over een «concept-gemeenschappelijk standpunt» en dit vooraf ter uitdrukkelijke goedkeuring aan de Kamer zult voorleggen?
Zie antwoord vraag 2.